Antwoordboek Werkwoorden in uitvoering Deel A: Werkwoorden schrijven
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 1
1. Inhoudsopgave 1. Inhoudsopgave …………………………………………………………
6
2. Waarom eigenlijk: werkwoorden in uitvoering?
9
3. Werkwoorden: een begin …
17
3. Oefenen …………………………………………….......................... 3.1. Wie doet het? …………………………………………………………………………… 3.2. Werkwoordstijden ……………………………………………………………………… 3.3. Het hele werkwoord, de stam en de basis ………………………………
4. Werkwoorden in de tegenwoordige tijd 4. Oefenen ………………………………………................................ 4.1. Enkelvoud: ik, jij/u, hij/zij/het, men/iedereen, (n)iemand/(n)iets ……. 4.2. Meervoud: wij jullie, zij, de mensen ………………………………………… 4.3. Enkelvoud en meervoud, door elkaar …………………………………………
5. Werkwoorden in de verleden tijd 5. Oefenen …………………………………...................................... 5.1. Regelmatig (zwak) …………………………………………………………………… 5.2. Onregelmatig (sterk) ……………………………………………………………… 5.3. Regelmatig en onregelmatig, door elkaar …………………………………
6. Werkwoorden in de voltooide tijd 6. Oefenen ………………………………………............................... 6.1. Regelmatig (zwak) …………………………………………………………………… 6.2. Onregelmatig (sterk) ………………………………………………………………… 6.3. Regelmatig en onregelmatig, door elkaar …………………………………
2 - Verhaalland Taalleerlijn ©
19 19 25 33
37 39 42 45 46
55 57 63 68 73
81 83 83 90 94
7. Helpende werkwoorden
101
7. Oefenen ……………………………………….................................. 103
8. Werkwoorden: het einde !
107
8. Oefenen met toetsopdrachten …..................................... 8.1. Tegenwoordige tijd ……………………………………………………………………. 8.2. Verleden tijd, regelmatig en onregelmatig, door elkaar …………. 8.3. Voltooide tijd, regelmatig en onregelmatig, door elkaar ………… 8.4. Helpende werkwoorden ……………………………………………………………… 8.5. Alles door elkaar ……………………………………………………………………….. (tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd)
109 112 123 138 147 149
Toetsopdracht 37: Werkwoorden in Doedorp ……………………………………
170
9. Een beetje spelen, een beetje oefenen… Een Een Een Een Een
beetje beetje beetje beetje beetje
spelen, spelen, spelen, spelen, spelen,
een een een een een
beetje beetje beetje beetje beetje
oefenen… oefenen… oefenen… oefenen… oefenen…
(1) (2) (3) (4) (5)
………………………………….. ………………………………….. ………………………………….. ………………………………….. …………………………………..
177 179 180 181 182 183
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 3
2. Waarom eigenlijk: werkwoorden in uitvoering? Er waren eens… en ze leefden… En wat er in de tussentijd gebeurde, dat kan iedereen op zijn eigen manier invullen. Op een leuke manier, op een hilarische manier, op een sombere manier, op een spannende manier, op een zakelijke manier, op een humoristische manier of op weer een heel andere manier… Nou, die humoristische manier is wel een beetje mijn manier. Mijn verhalen zijn soms een beetje vreemd, maar ze hebben vaak wel humor. Die humor komt deels vanuit mij, maar het grootste deel is afkomstig van de werkwoorden. Die hebben soms ook zo hun grappige ideeën en ze sturen mijn verhalen soms een kant op, die ik niet had voorzien. Ik ben dus niet altijd helemaal de baas over wat er op het papier komt te staan… Deze methode, Werkwoorden in uitvoering, werkt met verhalen. Het is een beleefmethode, waar je in duikt en doorheen zwemt. Waarna je weer boven komt en je dan afvraagt waar je eigenlijk bent geweest en waar je nou uiteindelijk terecht bent gekomen. Maar moet alles dan als vanzelf begrepen worden? Deze methode zegt toch de werkwoordspelling aan te leren?
Systematische methode Werkwoorden in uitvoering kent een zeer systematische aanpak van het leren schrijven van werkwoorden. De methode gaat uit van een strak onderscheid tussen de verschillende werkwoordtijden, die dwingend leiden naar de juiste bouwstenen om de werkwoorden mee te vormen. Simpel… Ik schrijf…
een werkwoord in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd of de voltooide tijd. Ik werk… met één persoon of met meer personen. Ik gebruik… de regel van de tegenwoordige tijd, de verleden tijd, of de voltooide tijd.
4 - Verhaalland Taalleerlijn ©
Deze regel, dus de regel die ik moet gebruiken in die tijd bij zoveel personen, geeft me de bouwstenen, waarmee ik stap voor stap het werkwoord vorm.
Bouwstenen De methode werkt met een aantal combinaties van bouwstenen: voor het vormen van de tegenwoordige tijd, voor het vormen van de verleden tijd, voor het vormen van de voltooide tijd. Rood staat voor de ik-vorm tegenwoordige tijd (de basis). Groen staat voor de tegenwoordige tijd –t. Paars staat voor meervoud: de lange vorm of de meervoud –n. Blauw staat voor –de of –te. Oranjegeel staat voor de tussensprong naar ’t ex-kofschip. Bruin staat voor ge-. Lichtblauw staat voor –d of –t. En alles van roze tot paarsroze staat voor klinkerklankverandering. Dat ziet er dan zo uit…
Het leerboek…
Het leerboek…
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 5
Het werkboek…
Het toetsboek…
En wat nou in de nachten ?
MOETEN werkwoorden dan
WACHTEN ?
DROMEN ze ? Of
PROBEREN ze,
juist dan, tot leven te
Het toetsboek…
6 - Verhaalland Taalleerlijn ©
KOMEN ?
En nog een keer het leerboek…
Visuele methode Het kleurensysteem: niet voor niets… Werkwoorden in uitvoering is een zeer kleurrijke methode en daarmee een zeer visuele methode. De kleuren zijn een hulpmiddel om de opbouw van een werkwoordvorm te internaliseren en te automatiseren. Het is dan ook erg belangrijk dat de leerling het kleurensysteem volgt: hij moet elk deel van een werkwoord op de lijn schrijven waar het hoort. Alleen dan krijgt de leerling oog voor hoe een werkwoordvorm is opgebouwd, ook wanneer hij later los komt van het kleurensysteem en zijn werkwoorden gaat vormen in zijn eigen teksten. De leerling mag dus niet smokkelen, ook al komt hij uiteindelijk tot de juiste schrijfwijze van een werkwoordvorm! Zo wordt niet alleen de uiteindelijke vorm van een werkwoord in deze methode getraind, maar veel meer nog het systeem: de opbouw van een werkwoord. Dat bewijst zijn waarde op het moment dat een leerling een wat onbekender werkwoord moet schrijven, waarvan hij het woordbeeld niet kent en waarbij hij dus niet kan terugvallen op de te onbetrouwbare techniek van woordbeeldherkenning. Bewustwording, daar gaat het om: bewustwording van de tijd en functie van een werkwoord in de zin en bewustwording van de opbouw van het werkwoord, op basis van de regels die uit die tijd en functie voortvloeien.
Verhalenmethode Werkwoorden schrijven is een vaardigheid. Dus op het moment dat de leerling het snapt, moet hij het vooral veel gaan doen. Dat kán door het kind rijtjes te laten uitschrijven. Maar daar is eigenlijk maar weinig aan te beleven en om heel eerlijk te zijn, gebruiken we onze werkwoorden in het dagelijks leven toch zelden tot nooit in rijtjes… Dus het is wellicht beter om de werkwoorden te leren schrijven in de context die ‘normaal’ is: in zinnen…, in verhalen. Dáár voelen de werkwoorden zich thuis, want dáár leven ze. In zinnen krijgen de werkwoorden uit Werkwoorden in uitvoering betekenis; soms de ene en soms de andere. Dat is een beetje afhankelijk van de zin waarin ze staan en van de woorden waarmee ze gecombineerd worden. En dan begint het spel tussen de schrijver en de woorden… Wat wil de schrijver vertellen en met welke (werk)woorden wil hij dat doen? Maar ook: welke (werk)woorden dienen zich aan (of ‘dringen zich op…’, want zo
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 7
zijn ze dan soms ook wel weer, de werkwoorden…)? En welke keuzes maakt de schrijver/verteller dan? Maar dat voert voor deze methode iets te ver… Deze methode leert hoe de werkwoordvormen in de verschillende werkwoordtijden moeten worden opgebouwd. Ze geeft in de oefeningen en opdrachten alle werkwoorden dwingend cadeau, net als de zinnen waarin ze moeten staan. En die zinnen…, die vertellen verhalen. Alle oefeningen (of bijna alle oefeningen) in deze methode zijn verhaaltjes. Ze gaan over meisjes die samen met hun oude buurvrouw puppy’s wassen, over oude opa’s die gebakjes eten en daarom altijd te laat thuis komen, over tapijten die gereinigd worden, over buurvrouwen die uit het raam vallen, over vriendinnen die ruzie maken en vervolgens een film gaan kijken… en over nog veel, veel meer mensen, dieren en dingen. Spannend, gek, grappig, of helemaal idioot; de werkwoorden ‘leven zich te pletter’ in deze verhalen. Werkwoorden in uitvoering is niet per definitie een methode voor zelfstandig werken. De slimme leerling laat zich wellicht door de methode heen prikkelen, nieuwsgierig naar de afloop van elk verhaal en nieuwsgierig naar het volgende verhaal. Maar andere leerlingen mogen aan de hand van de leerkracht meegenomen worden door de verhalen, door de uitleg en door de oefeningen. Het is daarbij belangrijk, dat de leerkracht, of remedial teacher, blijft kijken naar wat er gebeurt, naar hoe de leerling dat wat hem geleerd wordt interpreteert. En het is van belang, dat de leerkracht of remedial teacher direct ingrijpt en bijstuurt, wanneer de leerling conclusies trekt uit het vertelde, die niet kloppen. Technisch en verhalend: uitleg op twee manieren… De methode geeft natuurlijk een ‘technische uitleg’ over hoe je werkwoorden schrijft. Deze technische uitleg past in de systematische aanpak van het leren schrijven van werkwoorden, die deze methode hanteert. Maar vóóraf geeft de methode steeds een ‘verhalende uitleg’, die geheel gegeven wordt in het kleurensysteem dat werkt in deze methode. Natuurlijk had deze verhalende uitleg net zo goed kunnen vólgen op de technische uitleg. Ach, waar het om gaat, is dat de leerling op verschillende manieren geprikkeld wordt om te kijken naar werkwoorden. Voor de ene leerling zal de theorie op zijn plek vallen als de technische uitleg volgt op het verhaal. Voor de andere leerling zal dat het geval zijn, wanneer het verhaal volgt op de technische uitleg. Het gaat om de combinatie… En de ene leerling zal meer affiniteit hebben met de technische uitleg, terwijl de andere juist valt voor het verhaal. Dit verhaal over de werkwoorden, dat als een rode draad door het hele leerboek loopt, is zowel een basis als een prikkelend element.
8 - Verhaalland Taalleerlijn ©
De hele uitleg over het schrijven van werkwoorden is uitgesplitst in zo klein mogelijke onderdelen, die eerst goed geoefend worden, voordat de volgende stap gezet wordt. Elk onderdeel is van belang om te komen tot een goed begrip van en een goed gevoel voor het werken met werkwoorden en het werken met taal. Stap voor stap komt de leerling uiteindelijk aan bij de oefeningen waarin alles gecombineerd wordt en waarin hij de werkwoorden schrijft in die tijd, die passend is in de zin, op die plek in het verhaal...
Van basis-denkstappen naar werkwoorden schrijven De basis-denkstappen gaan over het kijken naar ‘wie het doet’ en daarna over het kijken naar ‘wanneer het gebeurt’, maar ook over het verschil tussen het hele werkwoord, de stam van het werkwoord en de basis (de ik-vorm tegenwoordige tijd). Dus dit wordt eerst geoefend, voordat er verder wordt gebouwd aan de werkwoorden. Pas als deze basis-denkstappen geoefend zijn, komen de oefeningen over de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de voltooide tijd aan bod. Maar ook hier werkt de methode ‘van klein naar groot’: van tegenwoordige tijd enkelvoud naar tegenwoordige tijd meervoud naar tegenwoordige tijd ‘alles door elkaar’. En van verleden tijd regelmatig naar verleden tijd onregelmatig naar verleden tijd ‘alles door elkaar’. Op dezelfde manier glijdt de leerling door de voltooide tijd. Het werkboek eindigt met de oefeningen waarin binnen echte verhalen de werkwoordtijden elkaar afwisselen, zoals in een normale taalsituatie het geval is. Het toetsboek toetst de opgedane kennis en vaardigheden en gaat vérder. De kennis over werkwoorden wordt verdiept en het gevoel voor werkwoorden wordt versterkt.
Verzorgde taal Eenvoudige zinnen, soms moeilijke woorden… In de verhalen in Werkwoorden in uitvoering staan niet teveel moeilijke zinnen, hoewel ze soms best lang kunnen zijn, zoals in het dagelijks taalgebruik ook wel eens het geval is, meer dan eens, of niet soms? Alle zinnen zijn echter wel hele zinnen, dat wil zeggen: zinnen met een onderwerp én een persoonsvorm erin. Halve zinnen en ‘kreten’ zijn geen zinnen… Verzorgde taal is complete taal, dat is het uitgangspunt in deze methode. Verzorgde taal is ook rijk aan woorden. En deze methode schuwt geen ‘moeilijke’ woorden of woorden die de leerling misschien nog niet kent. Een moeilijk of onbekend woord geeft de leerling een prachtige kans om dat woord te leren of om te ontdekken hoe dat werkwoord zich gedraagt in die ene zin. Dit voedt de leerling in zijn natuurlijke nieuwsgierigheid naar taal.
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 9
Dat is wel veel… Tja, taal is in het dagelijks leven en in de praktijk moeilijk op te splitsen in geïsoleerde onderdelen. In oefensituaties lukt dat nog wel een beetje, maar verder zul je taal moeten nemen zoals zij zich voordoet: als geheel. En zeker schrijven, als één van de meest complexe taalhandelingen die we kennen, vraagt een voortdurende focus op alles: op woorden, op werkwoorden, op woordkeuze, op spelling, op zinsbouw, op betekenis, op verborgen betekenissen zelfs… Dus ja, deze methode laat kinderen ook hun woordenschat vergroten, want in de verhalende oefeningen zitten soms woorden die nieuw voor ze zullen zijn.
Taalbeheersing Pas wanneer taal als geheel beschouwd wordt en wanneer in de oefensituatie voorzichtig het geheel wordt betrokken, pas dán wordt beginnende taalvaardigheid werkelijke taalbeheersing, pas dán stijgt taalgebruik uit tot boven het niveau van het onbewuste. Elke leerling kan, op zijn niveau, komen tot een bewust omgaan met taal, daar geloof ik in. Elke leerling kan grip krijgen op taal, geen enkel kind hoeft overgeleverd te blijven aan een ongestructureerde manier van denken, spreken en schrijven. De mate van ‘verfijning’ zal per leerling verschillen, maar het beheersen van taal is voor elke leerling weggelegd. Niet iedere leerling hoeft een dichter te worden, in de krapste zin van het woord. Maar elke leerling verdient het om te ervaren dat hij of zij grip heeft op de (Nederlandse) taal, dus dat hij of zij de taal beheerst. En dan kan ieder mens uiteindelijk een dichter zijn, in de ruimste zin van het woord… Met heel veel liefde voor taal en met heel veel plezier in taal heb ik in het afgelopen jaar gewerkt aan deze methode, die is uitgegroeid van één naslagwerk tot een complete lesmethode voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Maar ik sluit niet uit, dat ook leerlingen met een hogere leeftijd en een hogere opleiding én een heleboel volwassen veel plezier zouden kunnen beleven aan het leren schrijven van werkwoorden, via deze methode. Werkwoorden in uitvoering biedt daarvoor een leerboek, een werkboek, een toetsboek en een antwoordboek. Verder is het nu niet meer aan mij om te vertellen, denk ik. Nu mogen de werkwoorden zelf het van me overnemen…
Dinie Ea van Oort
10 - Verhaalland Taalleerlijn ©
3. Werkwoorden: een begin … Opdracht 1 1. Wie zijn ‘ze’? Ze, dat zijn …de werkwoorden… . 2. Wat gaan ze doen? Ze gaan …een dagje weg, ze gaan ergens naartoe… . 3. Waar zijn ze? Ze zijn …in een bus… . 4. Wanneer kunnen ze vertrekken? Ze kunnen vertrekken, als …iedereen er is… . 5. Waarom moeten ze nog wachten? Ze moeten nog wachten, omdat …ze nog iemand missen… .
3. Oefenen 3.1. Wie doet het? Opdracht 2 Lees bladzijde 15, 16, 17 en 18 uit het leerboek. Opdracht 3 1.a. Ik zat in de woonkamer. 1.b. Wij zaten in de woonkamer. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …Ik… 2.a. Mijn vader en moeder waren niet thuis. 2.b. Mijn vader was niet thuis. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …Mijn vader en moeder… 3.a. Opeens hoorde ik iets tegen het raam tikken. 3.b. Opeens hoorden wij iets tegen het raam tikken. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …ik… 4.a. Een duif klopte tegen het glas. 4.b. Een duif en een merel klopten tegen het glas. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …Een duif… 5.a. Nieuwsgierig opende ik het raam. 5.b. Nieuwsgierig openden wij het raam. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …ik… 6.a. De duif vloog naar binnen. 6.b. De duif en de merel vlogen naar binnen. Wie of wat doet (deed) het in de a-zin? …De duif…
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 11
Opdracht 32 Enkelvoud: ik, jij/u, hij/zij/het, men/iedereen, (n)iemand/(n)iets 1. Hoewel het onnodig is, (stofzuigen) _stofzuif_ ____ ik mijn kamer elke dag. …stofzuig… ik 2. De kat (verliezen) _verlies_ _t_ namelijk nogal veel haren. De kat …verliest… 3. (uitkloppen) _Klop_ ____ jij straks de kleden …uit… ? …klop… jij …uit… 4. Vraag Hannah maar, of zij jou daarbij (begeleiden) _begeleid_ _t_ . zij …begeleidt… 5. Iedereen (verwijten) __verwijt_ ____ mij altijd, dat ik te hard (werken) _werk_ ____ . Iedereen …verwijt… ik …werk… 6. Ik (beloven) __beloof_ ____ elke dag om meer rust te nemen. Ik …beloof… 7. Maar uitstel (dulden) _duld_ _t_ men niet. …duldt… men 8. In mijn vriendenkring (gonzen) _gons_ _t_ het van de geruchten. …gonst… het 9. Mijn beste vriend (controleren) _controleer_ _t_ elke middag, of ik wel (pauzeren) _pauzeer_ ____ . Mijn beste vriend …controleert… ik …pauzeer… 10. Ik (schateren) _schater_ ____ en hij (schudden) _schud_ _t_ van het lachen, wanneer hij mij op de bank (aantreffen) …aan…_tref_ _t_ . Ik …schater… hij …schudt… (wanneer) hij …aantreft…
4.2. Meervoud: wij jullie, zij, de mensen Opdracht 33 Meervoud: wij, jullie, zij, de mensen 1. Schepen (vergaan) _vergaan_ meestal met man en muis. Schepen …vergaan… 2. Als jullie (beloven) _beloven_ daarover te zwijgen, dan (doen) _doen_ jullie mij daarmee een groot plezier. jullie …beloven… …doen… jullie
12 - Verhaalland Taalleerlijn ©
24. groeiden 25. verstopten
……………groeien…………… …………verstoppen…………
Opdracht 59 De verleden tijd, met regelmatige en onregelmatige werkwoorden, door elkaar 1. Gisteren (vieren) _vier_ _de_ ___ de supermarkt op de hoek haar tienjarig bestaan. …vierde… de supermarkt op de hoek 2. De winkel (aanbieden) _bood_ de honderdste klant van die dag een reisje naar een zonnig eiland …aan… . De winkel …bood… …aan… 3. Ook (winnen) _won_ de gelukkige vijf minuten gratis winkelen. …won… de gelukkige 4. De klant (schuiven) _schoof_ drie kratten cola in zijn wagentje en hij (pakken) _pak_ _te_ ___ tien broden uit het schap. De klant …schoof… hij …pakte… 5. Vroeger (drinken) _dronk_ hij nooit cola, nu (moeten) _moest_ hij wel blijven drinken. …dronk… hij …moest… hij 6. Hij (weten) _wist_ vanochtend te vertellen: “Ik (eten) _at_ gisteren tijdens de middagpauze wel acht boterhammen!” Hij …wist… Ik …at… 7. Bijna (vergeten) _vergat_ hij om zijn reispapieren op te halen. …vergat… hij 8. De kassamedewerksters (wijzen) _wezen_ hem hierop en zij (vertellen) _vertel_ _de_ _n_ hem waar de formulieren (liggen) _lagen_ . de kassamedewerksters …wezen… zij …vertelden… de formulieren …lagen… 9. Voor de kassa (wachten) _wacht_ _te_ ___ een lange rij (!) klanten. …wachtte… een lange rij klanten 10. In het magazijn (passen) _pas_ _te_ _n_ de vakkenvullers elkaars jassen. …pasten… de vakkenvullers 11. Een vrouw in de rij (uitroepen) _riep_ …uit… : “Vijf jaar geleden (ontvangen) _ontving_ ik deze prijs, maar ik (melden) _meld_ _de_ ___ me direct!” Een vrouw in de rij …riep… …uit… …ontving… ik ik …meldde… me 12. De andere wachtenden (schudden) _schud_ _de_ _n_ geërgerd het hoofd en een oude man (kuchen) _kuch_ _te_ ___ .
Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven – antwoordboek - 13
Opdracht 82 Voorbeeldantwoorden: 1. Ik _moet_ ____ nu echt naar het station. 2. Dan _kan_ ____ ik namelijk de trein van twee uur nog halen. 3. Ik _wil_ ____ een bezoek brengen aan mijn tante in Opperdam. 4. Maar _kunnen_ we niet nog een kopje koffie drinken? 5. En trouwens, _mag_ ____ ik jouw woordenboek lenen? 6. Hee, als je praat, _mag_ ____ je niet eten of drinken. 7. Wat _moet_ ____ je trouwens in Opperdam doen? 8. De mensen _willen_ goed Nederlands spreken. 9. Pardon, _kan_ ____ ik je iets vragen? 10. Nou nee, eigenlijk _moet_ ____ ik nu vertrekken. 11. We _kunnen_ een andere keer verder praten. 12. _Kun_ ____ je me nu dan echt niet helpen? Opdracht 83 1. Ik ga naar (zullen) (willen) (kunnen) (mogen) (moeten)
het zwembad. …Ik zal naar het zwembad gaan… . …Ik wil naar het zwembad gaan… . …Ik kan naar het zwembad gaan… . …Ik mag naar het zwembad gaan… . …Ik moet naar het zwembad gaan… .
2. Ik zwem altijd in een binnenbad. (zullen) …Ik zal altijd in een binnenbad zwemmen… . (willen) …Ik wil altijd in een binnenbad zwemmen… . (kunnen) …Ik kan altijd in een binnenbad zwemmen… . (mogen) …Ik mag altijd in een binnenbad zwemmen… . (moeten) …Ik moet altijd in een binnenbad zwemmen… . 3. Spreekt de badmeester Italiaans? (zullen) …Zal de badmeester Italiaans spreken?… (willen) …Wil de badmeester Italiaans spreken?… (kunnen) …Kan de badmeester Italiaans spreken?… (mogen) …Mag de badmeester Italiaans spreken?… (moeten) …Moet de badmeester Italiaans spreken?… 4. Hij doet daarvoor zijn best. (zullen) …Hij zal daarvoor zijn best doen… . (willen) …Hij wil daarvoor zijn best doen… . (kunnen) …Hij kan daarvoor zijn best doen… . (mogen) …Hij mag daarvoor zijn best doen… . (moeten) …Hij moet daarvoor zijn best doen… . 5. Vraag ik hem iets? (zullen) …Zal ik hem iets vragen?… (willen) …Wil ik hem iets vragen?… (kunnen) …Kan ik hem iets vragen?… (mogen) …Mag ik hem iets vragen?… (moeten) …Moet ik hem iets vragen?…
14 - Verhaalland Taalleerlijn ©