Werkblad Alcohol & Jongeren
Werkschema / Planner taak
geschatte tijdsduur
werkelijke tijd
opdracht 1
voorbereiding:
voorbereiding:
uitvoering:
uitvoering:
voorbereiding:
voorbereiding:
uitvoering:
uitvoering:
voorbereiding:
voorbereiding:
uitvoering:
uitvoering:
opdracht 2
opdracht 3
wie/wat
Opdracht 1 Nancy (14) en Marlou (15) hebben een uitnodiging gekregen voor een feestje. De uitnodiging is van klasgenoot Roel. Roel is jarig en wordt 16. Het feestje is bij Roel thuis. Zijn ouders zijn er niet die avond. Er wordt alcohol geschonken. De ouders van Nancy en Marlou zijn het er niet mee eens dat jongeren onder de 16 alcohol drinken. Na veel geruzie thuis, omdat Marlou en Nancy niet naar het feest mogen van hun ouders, besluiten ze een flyer te maken en deze op school uit te delen. 1a. Je gaat op de volgende wijze te werk:
-‐
Het onderwerp van de flyer is alcohol onder de 16.
-‐
Werk alleen of met zijn tweeën.
-‐
Maak de opdracht in Microsoft Word.
-‐
Zoek informatie over alcohol op.
-‐
Een flyer bestaat slechts uit twee pagina's (voor-‐ en achterzijde), en is doorgaans niet
groter dan A5.
-‐
Een flyer is een blaadje met informatie van een product of bedrijf. Hiermee willen ze je overhalen gebruik te maken van hun diensten.
-‐
Zet de info in duidelijke hoofdstukjes op de pagina’s.
-‐
Zet er illustraties bij.
-‐
Lever de flyer in bij je docent.
1b. Je ziet hieronder drie kolommen. Schrijf in de eerste kolom zoveel mogelijk soorten drankjes waar alcohol in zit. Schrijf in de tweede kolom hoeveel (% )alcohol jij denkt dat er in zit. In de derde kolom schrijf in welk glas deze alcohol wordt geschonken. Soorten drankjes
Hoeveel alcohol? veel – gemiddeld -‐ weinig
Welk soort glas?
Opdracht 2 2a Maak de onderstaande puzzel. Als je deze op de juiste manier invult kun je verticaal een woord lezen dat bij deze les hoort! 1
2
3 4
5
6
7
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Een ander woord voor uitgaan. Waarin schenk je een drankje? Een leraar noem je ook wel….. Als de alcohol in je ……..komt, merk je dit na ongeveer 10 minuten Het grootste orgaan in je hoofd! Een ander woord voor zat is…….. Dit orgaan zorgt ervoor dat de giftige stoffen je lichaam verlaten.
2b. De tekstjes A t/m H beschrijven de weg die de alcohol volgt door je lichaam. Maar ze staan niet in de goede volgorde. Schrijf de cijfers 1 t/m 8 voor de betreffende letters. …. A De hersenen worden door de alcohol verdoofd. …. B Ook komt de alcohol via het bloed in de hersenen. …. C Een klein deel van de alcohol wordt in de maag verteerd. …. D De alcohol komt via het bloed in het hele lichaam, ook in de lever. …. E Hoe meer alcohol gedronken wordt, hoe meer de hersenen verdoofd worden. …. F De alcohol komt via de mond en de slokdarm in de maag. …. G De lever wil de alcohol kwijt omdat alcohol een giftige stof is. De lever verwijdert in ongeveer anderhalf uur de alcohol uit één glas drank. …. H De alcohol die in de maag niet verteerd wordt, komt via de darmen in het bloed.
2c. Niet iedereen denkt hetzelfde over het drinken van alcohol. Vraag eens iemand uit je klas of aan de docent hoe hij of zij over alcohol denkt. Gebruik de vragenlijst hieronder. Verzin zelf ook nog 2 vragen. Schrijf ze op als vraag 5 en 6. 1. Hoe oud bent u? …………………………..jaar.
2. Drinkt u wel eens alcohol? Ja/nee omdat…………………………………………………………………………………………………………………………. 3. Wat vindt u goed of leuk aan alcohol?. .......................................................................................................................... .........................................................................................................................................
......................................................................................................................................... 4. Wat vindt u niet goed aan alcohol? ...........................................................................................................................
.........................................................................................................................................
......................................................................................................................................... ......................................................................................................................................... 5. …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… 6. …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………...
Opdracht 3 Maandag heerst er een bedrukte stemming op school. Sommige meisjes huilen. Iedereen staat stilletjes in groepjes met elkaar te praten. Afgelopen zaterdagavond zijn een aantal jongeren na het feestje bij Roel samen naar huis gefietst. Bijna allemaal hadden ze alcohol gedronken. Tessa ook. Tijdens het fietsen begon ze te slingeren en is hierdoor tegen een andere fietser gebotst. Allebei zijn ze gevallen. Tessa is door de val bewusteloos geraakt en met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Nu ligt ze in coma. Er stond vanochtend zelfs een stukje in de krant……. Tijdens de les besteedt de docent extra aandacht aan het gebeurde. Ze weet ook te vertellen dat Tessa ontwaakt is uit haar coma en dat het goed met haar gaat. De klas slaakt een zucht van opluchting! 3a Maak een werkstuk over alcohol. Wat is een werkstuk?
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Een werkstuk gaat over een bepaald onderwerp. Een werkstuk heeft een inleiding, een kern en een slot. Een werkstuk heeft een apart titelblad. Een werkstuk bevat illustraties. In een werkstuk staat ook de bronvermelding.
Hoe ga je te werk?
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Werk alleen of in tweetallen. Bepaal welke informatie je precies nodig hebt. Bepaal waar je deze informatie kunt vinden. Maak een planning; wie gaat welke info opzoeken en uitwerken? Wie zoekt de illustraties? Je mag geen letterlijke tekst van internet kopiëren en plakken. Zoek de info op en zet deze in een logische volgorde. Schrijf de inleiding, de hoofdstukken en je conclusies op. Zoek illustraties over het onderwerp en plak deze bij de tekst. Noem de bronnen die je gebruikt hebt. Lever het werkstuk bij je docent in.