Welzijn is minder zorg! Projectplan proeftuin WMO
Inhoudsopgave
1.
2.
Uitgangspunten proeftuinen WMO
1.1 1.2
Inleiding Uitgangspunten voor de proeftuinen WMO
Proeftuin Waalwijk
2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding Bredere context Centrale vraagstelling en doelstellingen van de proeftuin De deelprojecten: beoogde resultaten en effecten -
2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13
-
De aftrap Deelproject 1 DOP je eigen boontjes Deelproject 2 Heeft elk voordeel zijn nadeel? Deelproject 3 Onderwijs inzetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk Deelproject 4 De (keten)regierol van de gemeente Meetinstrumenten en effecten Tolerantiegrenzen Risicofactoren en succesfactoren voor de proeftuin
Looptijd, rapportage en evaluatie Projectmanagement Communicatie Besluitvormingsprocedures Overdraagbaarheid en implementatie Ambassadeurstraject Planning Begroting Gebruikte literatuur en beleidsnota’s
3 4
5 6 8 9
19 20 22 22 22 22 23 23 23
2
1.
Uitgangspunten proeftuinen WMO
1.1
Inleiding
Het kabinet heeft besloten tot een nieuw stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dit gebeurt onder meer via de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), die vanaf 1 januari 2006 gefaseerd wordt ingevoerd. In de recent openbaar gemaakte tekst van het wetsvoorstel is de invoering van de WMO voorzien op 1 juli 2006. De wet wordt een kaderwet, waarin de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), de Welzijnswet, delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en delen van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) worden opgenomen. De WMO is omvangrijk en brengt nogal wat wijzigingen met zich mee. De Tweede Kamer vindt het van belang dat er in proeftuinen wordt geëxperimenteerd met de nieuwe inhoud van de WMO om zo de uiteindelijke volledige invoering succesvol te laten zijn. Overigens heeft de staatssecretaris van het ministerie van VWS, mevr. C. Ross-Van Dorp, aangekondigd voornemens te zijn om per 1 juli 2006 de gehele huishoudelijke verzorging in de WMO op te nemen. Als vervolg op bovenstaande heeft het ministerie van VWS met ingang van april 2005 in een beperkt aantal gemeenten/samenwerkingsverbanden (26) ontwikkelpilots ingesteld. Het doel van deze pilots (officieel aangeduid als proeftuinen) is het stimuleren en ondersteunen van beleidsontwikkeling- en uitvoering bij gemeenten op het terrein van de WMO. Hierbij gaat het om het experimenteren met de prestatievelden en centrale thema’s in de WMO. De doelgroep van deze ontwikkelpilots zijn dan ook primair gemeenten/samenwerkingsverbanden. Dit sluit aan bij de filosofie van de WMO, waarbij gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid hebben en volledige financiële verantwoordelijkheid dragen voor het beleid. De proeftuinen moeten twee typen opbrengsten realiseren. Enerzijds gaat het om het realiseren van goede voorbeelden en do’s en dont’s in de wijze waarop gemeenten de prestatievelden en centrale thema’s in de WMO kunnen operationaliseren en in de praktijk vormgeven. Anderzijds gaat het om het realiseren van centrale doelstellingen van de WMO zoals: a. het zorgdragen voor een goede informatievoorziening over en toegankelijkheid van de voorzieningen op lokaal niveau; b. het voeren van een doelmatig beleid, waarbij met zo min mogelijk bureaucratie voorzieningen worden geboden aan de doelgroepen van het beleid; c. het substitueren van individuele voorzieningen in algemene voorzieningen en het vergroten van de samenhang in de voorzieningen; d. zorgdragen dat burgers tevreden zijn over de toegankelijkheid en kwaliteit van de voorzieningen in de gemeente. De WMO betekent immers dat cliënten geen recht meer hebben op bepaalde voorzieningen, maar afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van voorzieningen in hun gemeente; e. het voorkomen van ‘afschuifgedrag’ tussen de door de gemeente gefinancierde voorzieningen en de voorzieningen die gefinancierd worden op basis van de AWBZ. De hierboven genoemde opbrengsten van de proeftuinen zullen op basis van extern monitoringonderzoek periodiek worden gevolgd.
3
1.2
Uitgangspunten voor de proeftuinen WMO
De proeftuinen zijn primair bedoeld om de invoering van een vernieuwende aanpak van de WMO door gemeenten, door middel van subsidie, te stimuleren en te ondersteunen. Hiervoor is een bedrag van maximaal € 125.000,-- per jaar beschikbaar. De projectvoorstellen dienen betrekking te hebben op de prestatievelden en centrale thema’s op het terrein van de WMO en relevante c.q. aanpalende beleidsterreinen, en/of de gemeentelijke ketenprocessen. De onderstaande prestatievelden van de WMO vormen de primaire insteek voor de proeftuinen en kunnen gecombineerd worden met één óf meerdere van de thema’s. 1. het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien, en van ouders met problemen met opvoeden; 3. het geven van informatie en advies; 4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het verlenen van individuele voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; 7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions en vrouwenopvang; 8. het voeren van verslavingsbeleid; 9. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). In de proeftuinen voor de WMO wordt vooralsnog geen aandacht besteed aan het prestatieveld informatie en advies en het prestatieveld preventief jeugdbeleid, omdat hier al voldoende informatie/ervaring mee is opgedaan dan wel dat er andere ondersteuningstrajecten lopen. De prestatievelden maatschappelijke samengevoegd tot één prestatieveld.
opvang,
verslavingsbeleid
en
OGGZ
zijn
Voor de proeftuinen zijn zeven prioritaire hoofdthema’s vastgelegd op het terrein van: 1. ketenregierol gemeenten; 2. intergemeentelijke samenwerking; 3. horizontale verantwoording/interactief beleid; 4. inclusief beleid; 5. versterking civil society; 6. de relatie WMO en de WWB (Wet Werk en Bijstand); 7. de functies ondersteunende en activerende begeleiding. Daarnaast moeten de proeftuin gemeenten een ambtenaar voor vier dagen in de maand vrijstellen die de functie van een ambassadeur vervult. Deze ambassadeur organiseert informatiebijeenkomsten voor de regiogemeenten en neemt deel aan landelijke activiteiten. Hiervoor is een bedrag beschikbaar van maximaal € 20.000 per jaar.
4
2.
Proeftuin Waalwijk
2.1
Inleiding
De gemeente Waalwijk ziet de komst van de WMO als een ontwikkeling die veel kansen biedt om het lokale beleid dat Waalwijk voorstaat en om de visie die zij heeft op de samenleving en op de eigen organisatie, verder vorm en inhoud te kunnen geven. Hiervoor is een kaderstellende wet nodig, die door lokale partijen onder gemeentelijke regie en eindverantwoordelijkheid nader wordt ingevuld. En er is een vrijplaats nodig om op lokaal niveau interactief, creatief en vernieuwend aan de slag te gaan. Kortom: Waalwijk ziet de WMO wel zitten! Dit was ook de reden om medio vorig jaar contact te leggen met VWS om te bezien of Waalwijk een proeftuin zou kunnen zijn voor implementatie van de WMO op lokaal niveau. Op 16 maart 2005 is Waalwijk officieel als ontwikkelpilot benoemd voor het prestatieveld ‘sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’. Binnen de proeftuin is in het bijzonder aandacht voor het thema ‘ketenregierol van de gemeente’. De Waalwijkse aanpak is gebaseerd op de volgende basisgedachten: 1. Welzijn als basis voor goede zorg: als mensen lekker in hun vel zitten, hebben ze minder klachten en daalt de vraag naar zorg. Ons uitgangpunt is daarom: werken aan welzijn, gericht op actief burgerschap en kwaliteit van leven. Welzijn is de spil in het gehele WMO-bestel. Een goed welzijnsbeleid heeft immers een preventieve werking. Het zorgt ervoor dat mensen minder snel een beroep hoeven te doen op zorg. Daar is zowel het individu als de gehele samenleving bij gebaat. 2. De vraag van de burger centraal: de gemeente Waalwijk streeft ernaar een vraaggerichte organisatie te zijn. Dit betekent dat de burger centraal staat en uitgangspunt is voor ons handelen, rekeninghoudend met wettelijke randvoorwaarden. Om onze ambitie waar te kunnen maken, moeten we ons beleid interactief ontwikkelen. 3. Gebiedsgericht en integraal: de organisatie pakt vanuit een gebiedsgerichte benadering de problemen/vragen van de burgers integraal aan. Zowel de ontwikkelingen op het gebied van sociale samenhang en leefbaarheid als de woonzorgontwikkelingen in Waalwijk, kenmerken zich door een aanpak in zes gebieden (officieel aangeduid als pluswijken). Hiermee ontstaat een schaalgrootte waarbinnen maatschappelijke ondersteuning zich intergraal en vraaggericht kan ontwikkelen. 4. Procesbenadering: Waalwijk kiest voor een procesbenadering. Primaire aandacht voor het proces levert een stevige bijdrage aan de kwaliteit van het af te leveren product, maar ook aan de mate waarin dat product wordt herkend en geaccepteerd. Er dient sprake te zijn van een continu proces, dat zoveel mogelijk aansluit op de vraag van de burger en de ontwikkelingen in de samenleving. 5. De gemeente als marktmeester: als een volleerd marktmeester zal de gemeente toezien op de vraag naar en het aanbod van WMO-producten. 6. Zo min mogelijk bureaucratie: het is bekend dat bureaucratie verlammend kan werken in de dienstverlening aan burgers. Daarnaast jaagt het de organisatie op onnodige kosten. Uitgangspunt voor ons beleid zal dan ook zijn: eenvoudige en doelmatige regelgeving en zo dicht mogelijk bij en ten behoeve van de burger georganiseerd. Deze basisgedachten vormen het uitgangspunt voor de aanpak van alle activiteiten die Waalwijk in het kader van de WMO ontwikkelt en uitvoert. Alle stappen in het proces worden hieraan getoetst.
5
2.2
Bredere context
Sociale samenhang in een leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten Sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten wordt als eerste prestatieveld in de WMO genoemd. Het kabinet is ervan overtuigd dat voor een aanzienlijk deel van de problemen waarvoor nu een beroep gedaan wordt op de overheid, een betere, snellere, en vaak goedkopere oplossing gevonden kan worden in samenleving zelf. Hiervoor is een krachtige, sociale structuur nodig, waarbinnen zelforganisatie en maatschappelijke binding vorm kunnen krijgen. Sociale samenhang is een meerduidig begrip. Het heeft te maken met de mate waarin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving. Sociale samenhang heeft betrekking op onderlinge contacten tussen mensen, de wijze waarop zij zich organiseren en hun integratie in de sociale omgeving. Daarbij kan het gaan om contacten en organisatievormen in de nabije omgeving, maar ook om relaties met de bredere samenleving. Binnen de eerste sfeer vallen de contacten met buurtgenoten te plaatsen, de mate van integratie in buurtnetwerken, het verlenen van informele hulp. Op ruimere sociale contexten heeft het lidmaatschap van maatschappelijke organisaties betrekking, het doneren aan goede doelen, het doen van vrijwilligerswerk en de (lokale en bovenlokale) politieke participatie. Sociale samenhang heeft een directe relatie met leefbaarheid. Het begrip leefbaarheid is net zoals sociale samenhang ook een meerduidig begrip en er bestaan hiervoor veel uiteenlopende definities. Leefbaarheid heeft in elk geval betrekking op de woonsituatie en woonomgeving van mensen en is daarmee een bij uitstek buurtgebonden verschijnsel. Meer in het bijzonder gaat het bij leefbaarheid om het samenspel tussen de fysieke kwaliteit, sociale kenmerken en de veiligheid van de woonomgeving. Bij de kwaliteit van de woonomgeving gaat het om zaken als straatverlichting, groenvoorzieningen en parkeren. Ook het voorzieningenniveau kan worden beschouwd als een indicator van de leefbaarheid van een buurt. Bij de sociale kenmerken valt te denken aan onderlinge betrokkenheid, de kwaliteit van buurtcontacten en vormen van burenhulp. Bij veiligheid aan de mate waarin uiteenlopende vormen van criminaliteit worden voorkomen. In de proeftuin zullen wij ons richten op sociale samenhang en leefbaarheid op wijk- en buurtniveau. Dit sluit aan op de ontwikkeling die wij in gang hebben gezet om gebiedsgericht te gaan werken. Sociale samenhang zien wij als middel om de leefbaarheid en veiligheid van wijken en buurten te bevorderen. Uit het leefbaarheidonderzoek 1 , gehouden in 2003, blijkt dat voor burgers sociale samenhang het meest bepalend is voor de beleving van de leefbaarheid. Gebiedsgericht werken De gemeente Waalwijk is actief op veel terreinen, zoals onderwijs, sport, verkeer en vervoer, zorg, groen, ruimtelijke ordening enzovoorts. Vanuit al die invalshoeken wordt er beleid geformuleerd en zijn er plannen met gebieden. Om knelpunten in de uitvoering daarvan te voorkomen, wil de gemeente beleid en plannen in deze gebieden bij elkaar brengen in een programma. Gebiedsgericht werken is een werkwijze waarin toekomstvisie, interactie met burgers, bedrijven en instellingen en planning van uitvoering bij elkaar worden gebracht met als doel de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang in Waalwijk door gezamenlijke inspanningen zo optimaal mogelijk te maken.
1
Vijfjaarlijks houdt de gemeente Waalwijk een leefbaarheidonderzoek onder haar inwoners. De resultaten hiervan worden geformuleerd in termen van verbetering van de beleving van burgers.
6
Gebiedsgericht werken heeft ook ten doel een bijdrage te leveren aan de zelfstandigheid van de burger door voorzieningen, die op het zelfstandig functioneren betrekking hebben, zo dicht mogelijk en zo eenvoudig mogelijk bij de burger aan te bieden. Om aan gebiedsgericht werken inhoud te geven zijn de navolgende punten essentieel: - visie: er worden toekomstvisies ontwikkeld voor 6 onderscheiden gebieden waarin de gemeente Waalwijk is ingedeeld; - helderheid: uitvoeringsplannen worden per gebied bij elkaar gebracht, waardoor onderlinge afstemming en helderheid naar burgers kunnen worden gerealiseerd; - interactie: burgers worden uitgedaagd om initiatieven te nemen en de gemeente en andere partners spelen daarop in; - een goede uitvoering: er wordt meer accent gelegd op een zorgvuldige uitvoering en communicatie daarover met burger. Het gebiedsgericht werken krijgt concreet vorm door het maken en uitvoeren van 6 wijkontwikkelingsplannen (WOP’s) waarin interactie, visie en uitvoering bij elkaar komen. De keuze voor de 6 onderscheiden gebieden is totstandgekomen bij de ontwikkeling van de woonzorgvisie gemeente Waalwijk 2005. Woonzorgvisie Waalwijk 2005 In 2001/2002 heeft de gemeente in samenspraak met belangenorganisaties en betrokken partijen op het gebied van wonen, welzijn en zorg een integrale woonzorgvisie ontwikkeld. Deze visie markeert een belangrijk moment in het tot stand brengen van een aantrekkelijk woon-, zorg- welzijns- en dienstverleningsklimaat in Waalwijk. De visie richt zich op de verwachte demografische ontwikkeling tot 2015 en legt voor deze periode op hoofdlijn vast welke (fysieke) infrastructuur, zoals zorgkruispunten, nodig is en waar deze gerealiseerd moet worden. Daarnaast markeert deze integrale visie een gemeenschappelijk vertrekpunt van partijen om in een meer gestructureerd proces van overleg de komende jaren, in wisselende samenwerkingsverbanden, concreet invulling te geven aan de gezamenlijke ambitie die in deze woonzorgvisie in vastgelegd. Partijen zien – met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid – deze woonzorgvisie als het kader voor afstemming en samenwerking op de terreinen wonen, zorg welzijn en dienstverlening in Waalwijk tot 2015. Zij zien de gemeente nadrukkelijk als partij die de regie moet blijven vervullen om tot een samenhangende inrichting te komen van de verschillende woonzorgzones (officieel aangeduid als pluswijken 2 ) in Waalwijk. Samenhang tussen de ontwikkelingen Alle ontwikkelingen op het gebied van wonen, zorg, welzijn en dienstverlening in Waalwijk beginnen en eindigen met de vraag van de burger, waarop de gemeente in samenspraak met burgers en met haar partners uit het veld door middel van een integrale, multidisciplinaire gebiedsgerichte aanpak een antwoord wil geven. Per gebied wordt de ontwikkeling van de woonzorgzone, het wijkontwikkelingsplan en de systematiek van de WMO gekoppeld.
2
Kenmerken van een pluswijk: een meerwaarde realiseren door een koppeling van verschillende functies.
7
2.3
Centrale vraagstelling en doelstellingen van de proeftuin
Op basis van de uitgangspunten van de WMO in Waalwijk, zoals benoemd in paragraaf 2.1, kan de volgende centrale vraagstelling voor de proeftuin gedefinieerd worden: “Hoe kunnen we samen met burgers en partners in het veld, door te investeren op actief burgerschap en kwaliteit van leven, de sociale samenhang en leefbaarheid van wijken en buurten zodanig versterken dat mensen minder snel een beroep hoeven te doen op (zorg)voorzieningen die vanuit de overheid worden aangeboden.” Op basis van bovengenoemde vraagstelling kunnen de volgende algemene doelstellingen voor de proeftuin worden benoemd: 1. Burgers krijgen en nemen, binnen gestelde kaders, meer verantwoordelijkheid voor de wijkagenda: de keuzen die moeten worden gemaakt om de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang in wijken, buurten en straten te verbeteren. Hiermee wordt beoogd meer evenwicht aan te brengen tussen aan de ene kant de kaderstellende rol van de gemeente en aan de andere kant de rol van burgers bij het verbeteren van hun eigen leefomgeving. 2. Het zo optimaal mogelijk maken van de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang door gezamenlijke inspanningen van burgers, instellingen en gemeente. 3. Meer samenhang te brengen in het beleid en de uitvoering ervan op wijkniveau. 4. Het tot stand brengen van een aantrekkelijk woon-, zorg-, welzijns-, en dienstverleningsklimaat in de 6 gebieden waarin de gemeente Waalwijk is ingedeeld. 5. Goede informatievoorziening over en toegankelijkheid van voorzieningen op gebiedsniveau. 6. Het leveren van een bijdrage aan de zelfstandigheid van de burger door voorzieningen, die op het zelfstandig functioneren betrekking hebben, zo dicht mogelijk en zo eenvoudig mogelijk bij de burger aan te bieden. 7. Vanuit een ketenbenadering zoeken naar verbindingen tussen zelforganisatie, WMO en AWBZ. Waalwijk kiest in haar proeftuin nadrukkelijk voor een brede aanpak. Dit sluit naadloos aan op de basisfilosofie van de WMO, die als uitgangspunt heeft dat er meer samenhang komt in beleid en uitvoering (integraal) op lokaal niveau (dichtbij de burger). De verschillende prestatievelden van de WMO moeten daarom ook in samenhang met elkaar bekeken worden. Waalwijk heeft om die reden heel bewust gekozen voor een proeftuin gericht op sociale samenhang van en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten. Uitgaande van een gebiedsgerichte benadering, dicht bij de burger en aansluitend op wat deze wenst en behoeft, kunnen vele elementen uit de WMO hierbinnen vorm en inhoud krijgen. Daarnaast is bewust voor deze proeftuin gekozen vanuit de gedachte dat een samenleving waarin sprake is van sterke sociale cohesie en zelfredzaamheid, ertoe zal leiden dat mensen minder snel een beroep hoeven te doen op ondersteuning vanuit de gemeente. De resultaten van de proeftuin moeten overdraagbaar zijn naar andere gemeenten. Dit betekent dat de doelstellingen en de acties SMART geformuleerd moeten worden, wat inhoudt dat deze specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn. Vanwege de overdraagbaarheid richten wij ons vooralsnog op vier deelprojecten waarin de overall visie en de algemene doelstellingen van Waalwijk op de WMO vorm en inhoud krijgen.
8
2.4
De deelprojecten: beoogde resultaten en effecten
In de proeftuin richten wij ons, vanwege de overdraagbaarheid, op vier deelprojecten, te weten: 1. DOP je eigen boontjes: dorpsontwikkelingsplan voor de kern Waspik. 2. Heeft elk voordeel zijn nadeel?: ontwikkeling van een multifunctionele wijkaccommodatie aan de Heermanslaan in Waalwijk. 3. Onderwijs inzetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk. 4. (Keten)regierol van de gemeente. De algemene doelstellingen worden per deelproject gekoppeld aan concrete activiteiten. Tevens wordt per deelproject ingegaan op het vernieuwende karakter en de resultaten van de ingezette acties en de doelgroepen van de projecten. De keuze voor de deelprojecten vloeit voort uit de ontwikkelingen die wij in gang hebben gezet op het gebied van wonen, zorg, welzijn en dienstverlening (woonzorgvisie en het realiseren van 6 pluswijken) en het gebiedsgericht werken waarbinnen ‘de buurt stuurt’ het uitgangspunt is. De deelprojecten bestrijken de algemene doelstellingen zoals die in paragraaf 2.3 zijn genoemd, waardoor een antwoord gegeven kan worden op de centrale vraagstelling. De keuze om de komende jaren te experimenteren met de inhoud van het prestatieveld ‘sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’ is een bewuste. Een belangrijk uitgangspunt van de WMO is dat er meer samenhang komt in beleid en uitvoering (integraal) op lokaal niveau (dichtbij de burger). De verschillende prestatievelden moeten daarom ook in samenhang met elkaar bekeken worden. Uitgaande van een gebiedsgerichte benadering, dicht bij de burger georganiseerd en aansluitend op wat deze wenst en behoeft, kunnen dus veel elementen uit de WMO een ‘plek’ krijgen in de proeftuin. Daarnaast hebben we bewust voor deze proeftuin gekozen vanuit de gedachte dat een samenleving waarin sprake is van sterke sociale cohesie en zelfredzaamheid, ertoe zal leiden dat mensen minder snel een beroep hoeven te doen op (zorg)voorzieningen vanuit de gemeente (welzijn is minder zorg). Als start voor van de deelprojecten heeft de gemeente op 20 juni jl. een WMO-Proeverij georganiseerd waarin de uitgangspunten van de WMO en de basisgedachten van de Waalwijkse aanpak, zoals benoemd in paragraaf 2.1, centraal stonden. Deze Proeverij was dè aftrap voor de WMO in Waalwijk en markeert een belangrijk moment in het proces. Hier is de visie neergezet van waaruit burgers en partners gefaciliteerd, gestimuleerd en verleid worden om ‘mee te doen’. Meedoen aan de initiatieven die we de komende jaren samen gaan ontwikkelen om van de WMO in Waalwijk een succes te maken. Het ochtendgedeelte bestond uit 6 deelsessies die gebiedsgericht waren georganiseerd om zodoende dicht bij de burger geconfronteerd te worden met de vraag. Tijdens de WMO-Proeverij hebben wij onszelf laten ‘voeden’ door ideeën en meningen vanuit de vraagkant. Alhoewel de resultaten van de WMO-Proeverij als input dienen voor de verdere uitwerking van de proeftuin stond het proces op deze dag centraal. Immers levert primaire aandacht voor het proces een stevige bijdrage aan de kwaliteit van het af te leveren product, maar ook aan de mate waarin dat product wordt herkend en geaccepteerd. Aan het einde van de Proeverij is een nieuwsbrief uitgebracht waarin de belangrijkste conclusies en oplossingsrichtingen vanuit de deelsessies zijn verwoord. Deze nieuwsbrief vindt u op de site van de gemeente Waalwijk (www.waalwijk.nl).
9
Deelproject 1 DOP je eigen boontjes: Dorpsontwikkelingsplan Waspik De hele achterliggende gedachte van burgerparticipatie, samenhang in wonen, welzijn en zorg en meer sturing hierop door de gemeente, is alles behalve nieuw voor Waalwijk. Al enige jaren wordt met deze manier van werken ervaring opgedaan. In het kader van het wijk- en buurtbeheer kent Waalwijk drie wijkteams waarin gemeente, instellingen en burgers vertegenwoordigd zijn. Ook het gemeentebestuur heeft in de vorm van wijktafels regelmatig contact met de wijk. Probleem in de huidige aanpak is dat de gemeente te dominant en te sturend is en te sterk de rol van probleemeigenaar op zich neemt. Hierdoor worden de potenties van de wijk onvoldoende benut. Een ander knelpunt is dat de gemeentelijke organisatie er (zowel in culturele als in organisatorische zin) onvoldoende op is toegerust om klantgericht te werken. De gemeente is voortdurend op zoek naar mogelijkheden om de betrokkenheid van burgers bij de woonomgeving en hun invloed daarop te vergroten. Waalwijk wil voor de 6 gebieden een wijkontwikkelingsplan maken, zodat een maatgevend integraal beleidskader ontstaat waarmee burgers, gemeente en instellingen de komende 10 jaar aan een wijk gaan werken. Streefbeeld daarbij is dat de wijkbewoners de wijkagenda bepalen. In dat kader wenst de gemeente de verantwoordelijkheid voor de voeding van het WOP bij de wijk neer te leggen. De sturing van dit proces ligt bij een zo organisch en flexibel mogelijk vormgegeven wijkforum. Een wijkforum moet gezien worden als een soort marktplaats waar wijkbewoners met elkaar discussiëren over knelpunten en kansen, waar (afhankelijk van de fase waarin het WOP zich bevindt) de ontwikkelingsdoelen worden geformuleerd en afspraken worden gemaakt over de uitvoering van activiteiten en waar professionals – primair op afroep – ondersteuning kunnen geven: procesmatig, technisch en procedureel. De wijkfora hebben een open zelfsturende structuur, waartoe iedere wijkbewoner op elk moment kan toe- of uitreden. De fora wordt de gelegenheid geboden tot het formuleren van de wijkdoelen op basis van de wijkvraag, het bepalen van de volgordelijkheid in realisatie van de gestelde doelen, de keuze van de daarbij behorende activiteiten projecten en uitvoerende organisatie. Met een open structuur wordt beoogd te voorkomen dat er koninkrijkjes worden gevormd, zodat het forum toegankelijk blijft voor brede lagen van de wijkbevolking. Wijkfora maken de komst van gelegenheidscoalities mogelijk, die de inzet van wijkbewoners voor de wijk afbakenen in tijd en onderwerp. Dit sluit aan bij de huidige ad hoc bereidheid tot maatschappelijke inzet van burgers. Op afroep zijn onafhankelijke professionals inzetbaar, gestuurd door de burgers. In 2004 is bij wijze van pilot een WOP gemaakt voor het gebied Baardwijk/Laageinde/De Hoef. Dit WOP is ontwikkeld zonder alle basisgedachten van de WMO in de hand te nemen. Een belangrijk knelpunt in dit proces is geweest, de ad hoc betrokkenheid van burgers georganiseerd door één bewonersmarkt. In het kader van de proeftuin WMO wordt gestart met een ontwikkelingsplan voor de kern Waspik. Omdat Waspik een dorps karakter heeft, wordt in dit kader gesproken van een dorpsontwikkelingsplan (DOP). De basisgedachten van de WMO vormen het uitgangspunt voor de aanpak van het DOP. Alle activiteiten die in dit kader worden ontwikkeld en uitgevoerd en alle stappen die in het proces worden genomen, worden hieraan getoetst. Een belangrijk aandachtspunt in dit deelproject is de betrokkenheid van mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperking bij het wijkforum en de ontwikkeling van het DOP. Hiertoe zal in samenwerking met Prisma en het RIBW (Regionale Instelling voor Beschermde Woonvormen) een model ontwikkeld worden waarbij we zoeken naar verbindingen tussen zelforganisatie, WMO en AWBZ.
10
“Sturing op tastbare zaken, als de herinrichting van het park goed gaat, maar sturing op sociale vraagstukken is veel lastiger. Dit komt vooral door het gebrek aan kennis over de lokale, veelal individueel bepaalde, problematiek op dit vlak en de beperkte spankracht van vrijwilligersorganisaties. De vrijwilligers hebben een achtergrond in het organiseren van leuke dingen als wijkfeesten. Nu wordt van hen een visie op de sociale ontwikkeling van Waspik gevraagd. Een geheel andere competentie. Om toch een doorstart te maken naar buurtsturing op de ook lastige thema’s uit de WMO, doen wij een klemmend beroep op de gemeente voor het bieden van inhoudelijke en procesmatige ondersteuning, waarbij bestaande succesvolle ervaringen uit de Waspikse gemeenschap als uitgangspunt dienen” Deelsessie ‘DOP je eigen boontjes’ WMO-Proeverij 20 juni 2005
Bij het opstellen van het DOP Waspik wordt een nieuwe werkwijze uitgeprobeerd. Er zal een antwoord gegeven worden op vragen zoals: 1. Hoe komen we van a naar b, ofwel hoe kunnen we naar een organisch wijkforum werken; hoe regel je daarvoor het ondersteuningsaanbod, op welk moment geef je welke informatie, wanneer moet welk aanbod komen? 2. Hoe moet de gemeente hierop inspelen: welke houding moet zij aannemen, wat moet daarvoor veranderd worden en hoe pak je dat aan? Hoe maak je de gemeente en partners gevoelig voor de dingen die in de wijk spelen? 3. Hoe krijg je de draai gemaakt om af te stappen van het beheer(s)denken en het signaleren van alleen de valkuilen en de mitsen en maren. Hoe ontwikkel je de gevoeligheid voor de ‘positieve’ mogelijkheden? 4. Hoe laat je als gemeente merken dat je vertrouwen hebt in de capaciteiten van de buurt? Doelgroep van het project Het deelproject ‘DOP je eigen boontjes’ richt zich op de burgers woonachtig in de kern Waspik en op de partners uit het veld die met name in deze kern werkzaam zijn. Hierbij moet gedacht worden aan: woningstichting Volksbelang, jongerenwerk De Tavenu, Mozaïek Welzijn Waalwijk, politie, RIBW, Prisma, sociaal cultureel centrum Den Bolder, de kerken en diverse belangenorganisaties (ouderenbond, vrijwilligersorganisaties, belangenvereniging Waspik en Waspik Boven). Realisatie van de, in paragraaf 2.3 genoemde, algemene doelstellingen In het deelproject ‘DOP je eigen boontjes’ wordt, in het kader van de proeftuin, primair een antwoord gegeven op de volgende centrale doelstellingen: 1. Burgers krijgen en nemen, binnen gestelde kaders, meer verantwoordelijkheid voor de wijkagenda. Het DOP moet primair gevoed worden door de burgers. Hiertoe worden diverse bijeenkomsten georganiseerd met de Waspikse bevolking, waarbij verschillende methoden worden ingezet, die de burgers helpen hun vraag te formuleren. Tegelijkertijd loopt de ontwikkeling van een wijkforum, dat sturing geeft aan de ontwikkeling en uitvoering van het DOP. 2. Het zo optimaal mogelijk maken van de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang door gezamenlijke inspanningen van burgers, instellingen en gemeente. Het DOP wordt door burgers opgesteld in samenspraak met de gemeente en instellingen. Tevens worden afspraken vastgelegd over inzet, de rollen en taken van de diverse betrokkenen. 3. Meer samenhang te brengen in het beleid en de uitvoering ervan op wijkniveau. In het DOP worden doelstellingen geformuleerd op allerlei terreinen: wonen, welzijn, zorg, onderwijs, groen, verkeer en vervoer, et cetera en zal met name gezocht worden naar de verbindingen hiertussen. Hiermee ontstaat een integraal beleidskader waarmee burgers, gemeente en instellingen de komende 10 jaar aan de slag gaan. 4. Vanuit een ketenbenadering zoeken naar verbindingen tussen zelforganisatie, WMO en AWBZ. Er wordt een model ontwikkeld dat erop gericht is om mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of geestelijke beperking te betrekken bij de ontwikkeling van het DOP en het wijkforum.
11
Vernieuwende karakter en resultaten van het project Het vernieuwende karakter van het project zit voornamelijk in het ontwikkelen en realiseren van de volgende activiteiten en resultaten: • Model voor het betrekken van mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperking bij het DOP en het wijkforum. • Experimenteren met burgerparticipatie ingepast in de gemeentelijke beleidssystematiek. Resultaat is een of meerdere modellen voor burgerparticipatie en do’s en dont’s. • Het ontwikkelen van een wijkforum dat een open en zelfsturend karakter heeft. Het vernieuwend is dat er geen sprake is van een vaste groep maar van een wisselende samenstelling. Resultaat is een model om te komen tot een wijkforum, inclusief de benodigde randvoorwaarden. • Het tot stand brengen van een DOP waarbij de verantwoordelijkheid voor de voeding ervan bij de wijk ligt. Resultaat is een procesbeschrijving inclusief do’s en dont’s. In bijlage 1 is een schema opgenomen waarin duidelijk wordt welke fasering in het deelproject is aangebracht met concrete activiteiten en doorlooptijden.
Deelproject 2 Heeft ieder voordeel zijn nadeel? Zoals reeds in paragraaf 2.2 aangegeven heeft de gemeente in samenspraak met belangenorganisaties en betrokken partijen op het gebied van wonen, welzijn en zorg een integrale woonzorgvisie ontwikkeld. Deze woonzorgvisie vormt het kader voor afstemming en samenwerking op de terreinen wonen, zorg, welzijn en dienstverlening in Waalwijk tot 2015. Het beleid op deze terreinen wordt zichtbaar in 6 pluswijken (pluswijken). In iedere pluswijk worden voorzieningen gecreëerd die een bijdrage leveren aan de zelfstandigheid van de burger. Hierbij gaat het ook om voorzieningen die burgers nodig hebben om zelf een bijdrage te kunnen leveren aan de leefbaarheid van de wijk. Constatering daarbij is dat men een voorziening nodig heeft waar men elkaar – al dan niet in gestructureerd verband – kan ontmoeten. Constatering is ook dat ontmoeting in een niet gestructureerd verband (vrije inloop) verleid moet worden. Veronderstelling daarbij is dat dat onder andere kan door de aanwezigheid van voorzieningen. We zien drie functies waarvoor een gebouw noodzakelijk is: ontmoeting (vrij inloop), faciliteit voor bewonerstructuren, concentratiepunt van wijkvoorzieningen. Om deze functies – en de interactie met elkaar – mogelijk te maken, is de realisatie van multifunctionele wijkaccommodaties (verder te noemen MWA) nodig. Vanwege kruisbestuiving tussen de diverse functies in een MWA, heeft concentratie in één accommodatie de voorkeur en fungeert daarom als uitgangspunt. In de eindsituatie betekent dit het einde voor alle (fysieke) solitaire buurthuizen. Uitgangspunt is een professioneel beheer van de MWA, waarbij aanvulling met vrijwilligers van groot belang is omdat zij kleur en herkenbaarheid geven aan een voorziening. Aparte besturen voor de ontmoetingsfunctie in een MWA (zoals we die nu kennen) zijn dus niet meer aan de orde. De gedachte bij het uitgangspunt van professioneel beheer is dat dit een optimaler en breder gebruik mogelijk maakt en vrijwilligers bovendien niet kunnen worden belast (ook vanuit de regelgeving) met het beheer van een complex gebouw als een MWA. Het beheer van de MWA wordt aanbesteed op basis van een Programma van eisen (verder te noemen PvE). Het PvE wordt opgesteld in overleg met burgers. De ontwikkeling aan de Heermanslaan in Waalwijk wordt als voorbeeld genomen om de eerste MWA, vanuit de uitgangspunten van de WMO, te realiseren. Hier wordt eind 2007 een concentratie van voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn, (inclusief) onderwijs, zorg en dienstverlening gerealiseerd in een nieuw te bouwen complex.
12
Hierin worden ook ondergebracht 72 appartementen voor senioren, 24 verzorgingsplaatsen, 6 woningen voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en 6 woningen voor mensen met een psychische beperking. Gelet op deze samenstelling is integratie van bijzondere doelgroepen een belangrijk aandachtspunt. Hiervoor zal een model ontwikkeld worden. De realisatie van de hoogwaardige MWA aan de Heermanslaan heeft voor burgers en een aantal partners uit het veld ook nadelen. Tegenover deze ontwikkeling staat namelijk het verdwijnen van een tweetal buurthuizen. Bovendien moeten sommige functies (kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en basisschool) enkele jaren langer dan voorzien wachten op hun nieuwe huisvesting.
“De vraag naar zorg leidt naar zeer uiteenlopende diensten. Een leerling van tuinbouwtechniek van De Loint kan bijvoorbeeld tuinonderhoud doen. Een huisarts zou een alternatief spreekuur kunnen houden in de MWA. Deze diensten hebben echter geen bestaansrecht als we de zorgvraag van de toekomstige bewoner – ook de gezonde – niet expliciet maken. Hier ligt voor de gemeente een mooie uitdaging in haar regierol. Je moet alle kansen aangrijpen om goed naar je burgers te luisteren. Van wijktafel tot doelgroepplatform tot website.” Deelsessie ‘Heeft elk voordeel zijn nadeel’ WMO-Proeverij 20 juni 2005
Realisatie van de, in paragraaf 2.3 genoemde, algemene doelstellingen In het deelproject ‘Heeft elk voordeel zijn nadeel?’ wordt, in het kader van de proeftuin, primair een antwoord gegeven op de volgende centrale doelstellingen: 1. Het tot stand brengen van een aantrekkelijk woon-, zorg-, welzijns-, en dienstverleningsklimaat. De MWA aan de Heermanslaan heeft een centrale positie in de wijk Baardwijk/Laageinde/De Hoef. Het is dè plek van waaruit voor de gehele wijk een aanbod van welzijn, zorg, (inclusief)onderwijs en dienstverlening gedaan wordt. De invulling van de MWA wordt in samenspraak met burgers (wijkbewoners en toekomstige bewoners van de appartementen die bij de MWA worden gerealiseerd) gedaan. Dit betekent dat er een aanbod komt dat aansluit op wat de burgers uit dat gebied wensen en behoeven. Dus een voor hen aantrekkelijk aanbod. 2. Goede informatievoorziening over en toegankelijkheid van voorzieningen op gebiedsniveau. In de woonzorgvisie Waalwijk 2005 is vastgelegd dat in iedere pluswijk een informatiepunt gerealiseerd wordt. Dit informatiepunt vormt een essentiële bouwsteen van de pluswijk. Uitgangspunt is een informatiepunt dat sectoroverstijgend werkt, zodat de burger met zijn vragen op één plek terecht kan. Voor de gemeente en aanbieders is het informatiepunt van belang vanwege haar permanente monitorfunctie. Het informatiepunt registreert de ontwikkeling van de totale vraag in het gebied, de kwaliteit van het aanbod en met name de aansluiting tussen de sectoren wonen, zorg en welzijn. Het informatiepunt vervult een aantal nieuwe functies, waar alle partijen baat bij hebben, maar die nog niet elders worden vervuld. Voor de Heermanslaan wordt in samenspraak met betrokken partijen, een concept ontwikkeld voor de invulling van de informatiefunctie, waarbij aandacht is voor taakuitvoering, organisatorische inbedding en financiering van personele-, huisvestings,- en ICT-kosten. Deze ontwikkeling loopt parallel aan de ontwikkeling van het één loket voor de gemeente Waalwijk. Onderdeel van bovengenoemde opdracht is het maken van samenwerkingsafspraken met het ROC (Regionaal Opleidingscentrum) over de opleiding ‘medewerker woonzorgservicezone’.
13
3. Het leveren van een bijdrage aan de zelfstandigheid van de burger. Op gebiedsniveau wordt in samenspraak met burgers en betrokken partners een breed aanbod gerealiseerd. Op deze manier worden de voorzieningen zo dicht en zo intergaal mogelijk bij de burger aangeboden waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de zelfstandigheid van de burger. Uitgangspunt is ook om voorzieningen zo eenvoudig mogelijk aan te bieden. 4. Vanuit een ketenbenadering zoeken naar verbindingen tussen zelforganisatie, WMO en AWBZ. Er wordt een model ontwikkeld voor de integratie van bijzondere doelgroepen (mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperking) in de MWA aan de Heermanslaan. Belangrijk aandachtpunt is welke randvoorwaarden er voor deze doelgroepen, vanuit de AWBZ, nodig zijn om hen in staat te stellen om volwaardig burger te zijn. Opgemerkt dient te worden dat de realisatie van de MWA is voorzien eind 2007. Omdat de proeftuin loopt tot uiterlijk 31 december 2007, betekent dit dat de resultaten zichtbaar worden in samenwerkingsafspraken en modellen om aan de uitvoering concrete invulling te geven. De wijze waarop deze afspraken en modellen hun uitwerking hebben in de praktijk, wordt pas zichtbaar nadat de MWA operationeel is. Doelgroepen van het project Het deelproject ‘Heeft elk voordeel zijn nadeel?’ richt zich op de burgers die woonachtig zijn in de pluswijk Baardwijk/Laageinde/De Hoef. En op de toekomstige bewoners van de appartementen die bij de MWA gebouwd worden. Doelgroep zijn ook de partners uit het veld die met name in dit gebied werkzaam zijn. Hierbij moet gedacht worden aan: Casade Woondiensten, stichting De Thuishoven (verzorgingshuis), Mozaïek Welzijn Waalwijk, onderwijs (basisschool, peuterspeelzaal en kinderdagverblijf), Prisma, RIBW, MEE, Thebe thuiszorg, Maas en Leije (AMW), en diverse belangenorganisaties (vertegenwoordigd in de klankbordgroep pluswijken). Vernieuwende karakter en resultaten van het project Het vernieuwende karakter van het project zit voornamelijk in het ontwikkelen en realiseren van de volgende activiteiten en resultaten: • Model voor integratie van diverse doelgroepen (w.o. bijzondere doelgroepen) in de te ontwikkelen MWA. • Het opstellen van een PvE voor de MWA in samenspraak met burgers. Resultaat is het PvE en een omschrijving van het proces dat met burgers hiertoe is doorlopen en do’s en dont’s. • Opstellen van een communicatiestrategie voor behouden commitment vragers en aanbieders. • Het, in samenspraak met betrokken partijen, ontwikkelen van een concept voor de invulling van de informatiefunctie, waarbij aandacht is voor taakuitvoering, organisatorische inbedding en financiering van personele-, huisvestings,- en ICTkosten. • Het maken van samenwerkingsafspraken over en het ontwikkelen van een model met betrekking tot inclusief onderwijs. Inclusief onderwijs houdt in dat er in het regulier basisonderwijs ook plaats is voor kinderen met een beperking, die nu aangewezen zijn op speciaal onderwijs. Kinderen met een beperking kunnen hiermee gewoon naar de basisschool die in de wijk aanwezig is. • Afspraken maken met het ROC over de nieuwe opleiding ‘medewerker woonzorgservicezone’. Deze opleiding wordt op de locatie (MWA) gegeven. Resultaat is een document met samenwerkingsafspraken en randvoorwaarden. In bijlage 1 treft u een schema aan waarin duidelijk wordt welke fasering in het deelproject is aangebracht met concrete activiteiten en doorlooptijden.
14
Deelproject 3
Onderwijs inzetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk De Loint is een zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Waalwijk met ongeveer 250 leerlingen die bezig is haar onderwijs ingrijpend te vernieuwen. De grondgedachte achter deze vernieuwing is dat een leerling in samenspraak met zijn coach zijn leervraag onder woorden brengt en een leersituatie zoekt waar hij met die leervraag praktisch aan de slag kan. De leerling leert al doende, door te proberen, te kijken hoe anderen het doen. De Loint zal vanaf augustus 2006 gehuisvest zijn in een nieuw te bouwen wijk Landgoed Driessen. In het kader van de WMO en de woonzorgontwikkelingen is een proces in gang gezet om de activiteiten van alle betrokken voorzieningen, ten behoeve van burgers en de organisaties af te stemmen. De Loint neemt deel aan dit project omdat het een unieke mogelijkheid biedt om samen met externe partners structureel buitenschoolschoolse leerwerksituaties tot stand te brengen. De Loint streeft naar een optimale integratie van de school in Landgoed Driessen en wil op termijn de rol vervullen van een soort dienstencentrum voor eenvoudige werkzaamheden, bijvoorbeeld het onderhoud van groenvoorzieningen en de linnen- en maaltijdverzorging. De succesformule daarbij is dat De Loint bepaalde taken van andere organisaties in de wijk uitvoert en deze organisaties daarmee gedeeltelijk hun opdracht in het kader van de WMO realiseren. Door de schoolomvang kan De Loint een minimale capaciteit garanderen. Voor de continuïteit van de dienstverlening zullen creatieve oplossingen worden gezocht. Doelstelling is om over 5 jaar te beschikken over een aantal externe leerwerksituaties in Landgoed Driessen die meerwaarde opleveren voor zowel de betreffende organisaties als De Loint. Vooruitlopend op de ontwikkelingen en plannen in Landgoed Driessen willen we in het kader van de proeftuin onderzoeken wat de mogelijkheden en benodigde randvoorwaarden zijn om leerlingen van de praktijkschool De Loint in te zetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk. Tevens willen we hiermee in de praktijk experimenteren. Voorwaarde is dat aangesloten wordt op voorzieningen waar vanuit de burger behoefte aan is. Op basis van dit onderzoek zal een samenwerkingsovereenkomst ontwikkeld worden waarin de inzet en begeleiding van de leerlingen wordt vastgelegd. Realisatie van de, in paragraaf 2.3 genoemde, algemene doelstellingen In het deelproject ‘Onderwijs inzetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk’ wordt, in het kader van de proeftuin, primair een antwoord gegeven op de volgende centrale doelstellingen: 1. Het zo optimaal mogelijk maken van de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang door gezamenlijke inspanningen van burgers, instellingen en gemeente. Leerlingen van De Loint leveren een bijdrage aan de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang van de wijk door de uitvoering van voorzieningen en activiteiten, waar in de wijk behoefte aan is, mede mogelijk te maken. Hiermee wordt ook een bijdrage geleverd aan doelstelling 2: het tot stand brengen van een aantrekkelijk woon-, zorg-, welzijns-, en dienstverleningsklimaat in de 6 gebieden waarin de gemeente Waalwijk is ingedeeld. 2. Voor leerlingen van De Loint een leersituatie creëren waarmee zij met hun leervragen praktisch aan de slag kunnen. Deze doelstelling is niet als algemene doelstelling voor de proeftuin geformuleerd maar is voor De Loint, als onderwijsinstelling, een van de belangrijkste resultaten van dit initiatief. Doelgroepen van het project Een belangrijke doelgroep zijn de leerlingen van de Loint. Welke andere doelgroepen in beeld komen is afhankelijk van het gebied waarin de initiatieven worden ontwikkeld.
15
Vernieuwende karakter en resultaten van het project Het vernieuwende karakter van het project zit voornamelijk in het ontwikkelen en realiseren van de volgende activiteiten en resultaten: • Inzet van leerlingen van een praktijkschool ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk. Resultaat is een samenwerkingsovereenkomst waarin randvoorwaarden zijn omschreven over onder andere de inzet en begeleiding. Resultaat is ook een document waarin, op basis van de opgedane ervaring, inzicht verkregen wordt in do’s en dont’s). In bijlage 1 treft u een schema aan waarin duidelijk wordt welke fasering in het deelproject is aangebracht met concrete activiteiten en doorlooptijden.
Deelproject 4
De (keten)regierol van de gemeente
“Bureaucratie, wachttijden, miscommunicatie, een formele opstelling en geen afstemming van vraag en aanbod zorgen voor onmacht bij de vragende burger. Ieder is van goede wil maar voor een ketenaanpak is meer nodig. Weet wat je zelf kunt maar ook wat niet. Ben nieuwsgierig naar de ander en laat passie in de samenwerking komen. Kijk als instelling ook over je eigen grenzen heen. Toon zelf initiatief maar stem wel af met je medespelers. Alleen door je eigen belang soms ondergeschikt te maken aan het gezamenlijk belang kun je de meest lastige problemen oplossen. De gemeente brengt in kaart waar de zwakke en sterke schakels zitten en verleidt partijen tot samenwerking. De gemeente is een goede regisseur als de spelers kunnen schitteren in hun rol. Deelsessie ‘De zwakste schakel’ WMO-Proeverij 20 juni 2005
De ketenregierol van de gemeente is eigenlijk geen deelproject op zich maar is verweven in de deelprojecten 1 t/m 3. In al deze projecten zal in het bijzonder aandacht zijn voor de ketenregierol van de gemeente en de randvoorwaarden die nodig zijn om hieraan vorm en inhoud te geven. De gemeente Waalwijk ziet zichzelf als een marktmeester die zal toezien op de vraag naar en het aanbod van WMO-producten en die, op basis van de maatschappelijke vraag (burgers en instellingen), via de kunst van het combineren, de samenwerking bevordert tussen alle betrokken partijen en zo maatschappelijke vraagstukken tot een gewenst einde brengt. Dit resultaat sluit zo goed mogelijk aan bij de waarden, wensen en mogelijkheden van alle betrokkenen. In onze aanpak kiezen we heel nadrukkelijk voor een procesbenadering vanuit de gedachte dat primaire aandacht voor het proces een stevige bijdrage levert aan de kwaliteit van het af te leveren product, maar ook aan de mate waarin dat product wordt herkend en geaccepteerd. Er dient sprake te zijn van een continu proces, dat zoveel mogelijk aansluit op de vraag van de burger en de ontwikkelingen in de samenleving. “Hierbij is geen sprake van een rechtlijnig proces, dat beperkt is in de tijd, stapsgewijs wordt doorlopen en een strak en kwantitatief omschreven doel heeft als eindresultaat. Het proces heeft een eigen dynamiek. Er kunnen zich onverwachte resultaten aftekenen, waarvan de regisseur gebruik maakt om het proces te voeden. Er kunnen tijdens het traject nieuwe inzichten worden verworven, die de wijze van sturing beïnvloeden.” 3 De invulling van de regierol is geen constant gegeven en zal in de WMO meerdere vormen aannemen. In de proeftuin willen wij werken aan een verdere ontwikkeling van een regierol waarin de gemeente initieert, stimuleert en faciliteert en niet dicteert. De Universiteit van
3
De regisserende gemeente, spiegel van de samenleving: Piet van Mourik/ALERT consult 2005
16
Tilburg is vanuit de Leerstoel Ouderenbeleid hier nauw bij betrokken en doet onderzoek naar welke regierol in welke situatie de meeste en beste kansen biedt. Een belangrijk aandachtpunt is ook de mate waarin de huidige organisatiestructuur en cultuur van de gemeentelijke organisatie de invulling van de gewenste regierol en een effectieve uitvoering van de WMO in zijn algemeenheid en de proeftuin in het bijzonder mogelijk maken. Met name bij het uitgangspunt ‘de buurt stuurt’ geldt dat door burgers uit te dagen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de leefbaarheid in de wijk, er vaker confrontaties zullen ontstaan tussen vastgesteld gemeentelijk beleid en wensen van burgers. Aan burgers wordt gevraagd om zo goed mogelijk het WOP/DOP te voeden met een toekomstvisie op de wijk en daarmee verbonden doestellingen. Theoretisch zou een WOP/DOP de vertaling kunnen zijn van de visie van burgers naar uit te voeren activiteiten voor het gebied. Maar vaak zit er spanning tussen dat wat concreet en actueel in een wijk speelt en wat er op gemeentelijk niveau is besloten. Een WOP/DOP zorgt ervoor dat deze spanningen zo goed als mogelijk worden ‘geslecht’. Uitgangspunt daarbij is dat beleid dat op stedelijk niveau is geformuleerd niet zo maar op wijkniveau opnieuw ter discussie wordt gesteld. Maar vanuit het algemene beleid moet de gemeente wel aansluiting zoeken bij wat er in het betreffende gebied speelt. Beleid is voortdurend in ontwikkeling en als het geen oplossing biedt voor de knelpunten die er zijn, dan kan zelfs algemeen gemeentelijk beleid worden aangepast of bijvoorbeeld alleen in een gewijzigde vorm worden uitgevoerd. Daarnaast wil de gemeente de integrale gemeentelijke budgetten koppelen aan de in het WOP/DOP neergelegde doelen. Welke gevolgen dit heeft voor de gemeentebegroting zal in de proeftuin duidelijk worden. Resultaten van het project Als resultaten kunnen worden benoemd: • Per deelproject (1 t/m 3) een omschrijving van de wijze waarop de gemeente in verschillende situaties invulling heeft gegeven aan haar regierol, waarbij heel specifiek wordt ingegaan op de succes- en faalfactoren. • Op basis van een leerproces inzicht krijgen in de voorwaarden voor de structuur en cultuur van de gemeentelijke organisatie, die nodig zijn voor de invulling van de gewenste regierol en een effectieve uitvoering van de proeftuin. • Van verkokering (visiedocument gemeente Waalwijk) naar een organisatie die integraal denkt en werkt. Meetinstrumenten resultaten en effecten deelprojecten: 1. Leefbaarheidonderzoek: als nulsituatie worden de resultaten gebruikt van het leefbaarheidonderzoek dat in 2003 is gehouden onder de burgers van Waalwijk. De resultaten zijn per wijk in beeld gebracht en hebben betrekking op de beleving van burgers ten aanzien van leefbaarheid in de breedste zin van de woord. Medio 2007 zal specifiek voor die gebieden waar proeftuinactiviteiten hebben plaatsgevonden een soortgelijk onderzoek worden gehouden om te bezien in hoeverre de beleving van de burgers ten aanzien van de leefbaarheid is veranderd. 2. Visitatiecommissaris: er wordt een visitatiecommissaris aangesteld, voor de looptijd van de proeftuin, die ieder kwartaal onderzoekt hoe het proces verloopt en wat de effecten zijn van de ingezette acties. De bevindingen worden vastgelegd in een kwartaalrapportage. Deze kwartaalrapportages worden besproken met de betrokken burgers en partners uit het veld. 3. Samenwerkingsdocumenten die ontwikkeld worden (zie hiervoor de activiteiten genoemd in bijlage 1).
17
Waarop gaan we concreet meten? Waalwijk kiest in de proeftuin voor een procesbenadering. Het is daarom van belang om de resultaten van de proeftuin ook op procesniveau te meten. Deze vertalen zich in procesomschrijvingen, samenwerkingsafspraken (al dan niet in de vorm van een convenant), methoden en modellen. Aan het einde van de proeftuinperiode (laatste kwartaal 2007) wordt bekeken in hoeverre deze resultaten een antwoord geven op de geformuleerde doelstellingen per deelproject. Voorbeeld: in de MWA aan de Heermanslaan moet door verschillende partijen een integraal en samenhangend aanbod gerealiseerd worden. Dit betekent dat er meer moet zijn dan een gebouw waarin iedere partij zijn eigen voordeur heeft. Samenwerking tussen partijen laat zich in dit geval meten door een convenant waarin de bijdrage van partijen is vastgelegd en waar wordt ingegaan op de verbindingen daartussen. We gaan ook meten in hoeverre het beleid dat in de proeftuin is ontwikkeld, zijn doorwerking heeft in het gemeentelijk beleid en in het beleid van de ketenpartners. Daarnaast zal per deelproject (met uitzondering van het project gericht op van de regierol van de gemeente), afhankelijk van de wijk waarin de acties hebben plaatsgevonden, gemeten worden op een aantal concrete zaken die betrekking hebben op de waardering, die burgers toekennen aan de leefbaarheid van en sociale samenhang in de wijk. Hierbij moet gedacht worden aan: (on)tevredenheid over de sociale controle in de buurt (uitgedrukt in percentages); (on)tevredenheid over de leefstijl van buurtbewoners (uitgedrukt in percentage); percentage dat zich verantwoordelijk voelt voor leefbaarheid; percentage dat vindt dat de leefbaarheid is verminderd. De uitkomsten van het leefbaarheidonderzoek 2003 vormen de nulsituatie. Wij moeten onszelf nog nader beraden op de marges die hiertoe worden gehanteerd (wanneer is er daadwerkelijk iets gebeurt?). Tolerantiegrenzen: Tolerantiegrenzen helpen ons om de termijnen van de deelprojecten te bewaken door tijdige signalering vooraf en actie bij driegende overschrijding van die termijnen. Voorliggend projectplan geeft het kader aan waarbinnen de deelprojecten uitgevoerd moeten worden in de periode juni 2005 t/m december 2007. Als op enig moment blijkt dat activiteiten niet binnen dit kader of de gestelde periode gerealiseerd kunnen worden, zal dit, onderbouwd en gemotiveerd, gecommuniceerd worden met het ministerie. De proeftuin loopt tot 31 december 2007. Wij stellen onszelf tot doel dat de resultaten op 31 september 2007 zijn geboekt zodat voldoende ruimte ontstaat voor evaluatie en overdracht. De tolerantiegrens ligt in de periode van 1 november 2007 – 31 december 2007) De subsidie die vanuit het ministerie beschikbaar komt voor de proeftuin zal met name worden ingezet op de ondersteuning van het proces. Voor de uitvoering van de activiteiten, zoals die bij de verschillende deelprojecten zijn geformuleerd, zijn zowel bij de gemeente als bij de betrokken instellingen reguliere middelen beschikbaar. Bij het wegvallen van (een deel van) deze middelen, komen grenzen in zicht. Op dat moment zullen, door de betrokkenen, keuzen gemaakt moeten worden binnen het programma en dient heroverweging plaats te vinden met betrekking tot de realiseerbaarheid van de benoemde activiteiten en geformuleerde resultaten.
18
Risicofactoren en succesfactoren voor de proeftuin: Als risicofactoren voor de proeftuin kunnen worden genoemd: - verkokering in en tussen de betrokken organisaties; - vrager/burger die zijn vraag niet kan formuleren. Hierop zal ondersteuning geboden moeten worden; - belangentegenstellingen; - voortdurend geconfronteerd worden met tolerantiegrenzen waardoor de bureaucratie weer gaat draaien; - ontbreken van een volledig beeld van vraag en aanbod om zo de rol van marktmeester te kunnen vervullen.
2.5
Als succesfactoren voor de proeftuin kunnen worden benoemd:
-
-
-
aanwezigheid van een sterk middenveld in Waalwijk integraliteit: Waalwijkse ontwikkelingen kenmerken zich door integraliteit tussen verschillende aandachtsvelden (bv. Wonen, zorg en welzijn). Daarnaast is sprake van breed ingezet beleid dat de gehele gemeente bestrijkt (voorbeeld hiervan is de woonzorgvisie, waarbij de gemeente duidelijk de regierol op zich neemt; gemeente durft haar nek uit te steken; gemeente is in staat om het gevoel van gezamenlijke verantwoordelijkheid te creëren; gemeente heeft een duidelijke visie op de WMO; schaalgrootte ( +/- 46.000 inwoners).
Looptijd, rapportage en evaluatie
De proeftuin kent een looptijd van ongeveer 2,5 jaar (van juni 2005 t/m december 2007). Ieder kwartaal zal gerapporteerd worden over de effecten en resultaten. De kwartaalrapportages zullen besproken worden met betrokken burgers en partners uit het veld. In deze gesprekken zal bekeken worden hoe het proces tot dan toe is verlopen, in hoeverre resultaten zijn behaald en of bijsturing nodig is. Elk half jaar zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van de proeftuin. Bijlage 1 bij dit projectplan geeft per deelproject een overzicht van mijlpalen en planning. Hierin zijn tevens opgenomen de rapportage- en evaluatiemomenten.
19
2.6
Projectmanagement
1. Samenstelling projectorganisatie Voor de uitvoering van de deelprojecten in de proeftuin zal een gemeentelijke projectgroep geformeerd worden waarin vertegenwoordigd zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
projectleider WMO: senior beleidsmedewerker Welzijn: coördinator gebiedsgericht werken: projectleider woonzorgvisie: beleidsmedewerker ROV: beleidsmedewerker monitoring: visitatiecommissaris (op afroep)
Er zal nog overleg gevoerd worden over de inzetbaarheid van bovengenoemde medewerkers. De projectgroep staat onder voorzitterschap van de projectleider WMO en komt tweewekelijks bijeen. Taken en verantwoordelijkheden van de gemeentelijke projectgroep: bewaken van de voortgang van het totaal project; meten van resultaten en effecten; per kwartaal evalueren en waar nodig bijstellen; kwartaalrapportages ter goedkeuring voorleggen aan de betreffende begeleidingsgroep; inhoudelijk voorbereiden van de landelijke bijeenkomsten voor de proeftuinen; tolerantiegrenzen bewaken en indien hiervan wordt afgeweken, consequenties in beeld brengen en acties formuleren. Inbedding in de gemeentelijke organisatie: Vanwege de noodzaak voor een snelle doorstart van de proeftuin en omdat het zwaartepunt van de WMO, in zijn algemeenheid, binnen de onderdelen van de sector Inwonerszaken ligt (welzijn, sport, onderwijs, zorg, inkomen), wordt het project voor de duur van de looptijd aangewezen als een MT-project, waarvan de directeur Inwonerszaken ambtelijke opdrachtgever is en in het Managementteam zorgdraagt voor integrale afstemming. Een projectopdracht is in voorbereiding. 2. Begeleidinggroep Voor de deelprojecten 1 t/m 3 worden begeleidingsgroepen geformeerd waarin de betrokken partners uit het veld en een (representatieve) vertegenwoordiging van burgers participeren. De begeleidingsgroepen staan onder voorzitterschap van een gemeentelijke medewerker die ook vertegenwoordigd is in de gemeentelijke projectgroep. Het deelproject gericht op de regierol van de gemeente valt onder verantwoordelijkheid van de projectgroep. Taken en verantwoordelijkheden van de begeleidingsgroep zullen in samenspraak met de betrokkenen nader worden bepaald. De gedachten gaat uit naar: afspraken maken over de inzet van partijen; afspraken maken over de uit te voeren activiteiten (wie doet wat en wanneer); voortgang van de ingezette acties bewaken; problemen en knelpunten in de uitvoering signaleren en terugkoppelen aan de projectgroep; inhoudelijk beoordelen van de kwartaalrapportages.
20
3.
Samenwerking met anderen
Burgers: Bij de proeftuin zijn diverse doelgroepen betrokken. Het deelproject ‘DOP je eigen boontjes’ richt zich op de burgers woonachtig in de kern Waspik. Het deelproject ‘Heeft elk voordeel zijn nadeel?’ richt zich op de burgers die woonachtig zijn in de pluswijk Baardwijk/Laageinde/De Hoef. En op de toekomstige bewoners van de appartementen die bij de MWA gebouwd worden. Tot slot richt het deelproject ‘Onderwijs inzetten ten behoeve van de sociale infrastructuur van een wijk’ zich enerzijds op de leerlingen van de Loint en anderzijds op Waalwijkse burgers. Om welke (groepen van) burgers het hier gaat, is afhankelijk van het gebied waarin de initiatieven zich ontwikkelen. Daarnaast is er samenwerking met bewonerscomités, huurderbelangenverenigingen en de klankbordgroep pluswijken. In deze klankbordgroep zijn de diverse belangenorganisaties vertegenwoordigd (w.o. platform senioren, platform gehandicapten, platform zorg, cliëntenraad MEE, cliëntenraad RIBW). In het voortraject zijn rondom de deelprojecten burgers betrokken. Voor het DOP Waspik is intensief overleg geweest met de belangenverenigingen aldaar. Voor de ontwikkeling van de MWA aan de Heermanslaan, zijn al verschillende bewonersavonden georganiseerd. Daarnaast is intensief contact over de WMO en de woonzorgontwikkelingen met de klankbordgroep. Een grote uitdaging in de proeftuin is om ook de ‘ongeorganiseerde’ burger te betrekken bij activiteiten. Het ontwikkelen van vernieuwende methoden hiervoor is een belangrijke opdracht van de proeftuin. De WMOProeverij en de bijeenkomsten die in september en oktober in de 6 pluswijken worden (of zijn) georganiseerd, vormen hiertoe de eerste aanzet. Samenwerking met andere partijen: In de proeftuin zal intensief samengewerkt worden met de aanbieders van wonen, zorg, welzijn en onderwijs. Per deelproject is reeds aangegeven welke partners in beeld zijn. Hieronder wordt een totaal overzicht gegeven. • • • • • • • • • • • • • •
•
Woningstichting Volksbelang (Waspik) Casade Woondiensten (Waalwijk en Sprang Capelle) Jongerenwerk De Tavenu Mozaïek Welzijn Waalwijk (Welzijnsinstelling), Politie Regionale Instelling voor Beschermde Woonvormen (doelgroep zijn mensen met een psychische beperking) Prisma (doelgroep zijn mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking) MEE (cliëntondersteuning voor mensen met een beperking) Praktijkschool De Loint Sociaal Cultureel Centrum Den Bolder (multifunctionele wijkaccommodatie in Waspik) De kerken (deze spelen voornamelijk in Waspik en Sprang Capelle een hele belangrijke rol) Stichting De Thuishoven (verzorgingshuis) onderwijs (basisschool,peuterspeelzaal en kinderdagverblijf) Thebe thuiszorg Stichting voor Algemeen Maatschappelijk Werk Maas en Leije
Buiten de deelprojecten van de proeftuin zijn nog meer partners actief betrokken bij de WMO in Waalwijk. Deze zijn hierboven niet genoemd omdat zij vooralsnog geen duidelijke rol/taak hebben bij de uitvoering van de deelprojecten.
21
2.7
Communicatie
Voor de implementatie van de MWO dient een strategisch communicatieplan opgezet te worden. Dit plan gaat in op de procescommunicatie. In het strategisch plan wordt op een planmatige manier communicatie ingezet om een bepaald doel bij de doelgroepen te bereiken. Door het zetten van zogenaamde mijlpalen wordt in het plan duidelijk wie wanneer met welke reden geïnformeerd of betrokken dient te worden. Daarnaast voorziet het in een mediaplan. Het plan wordt naar verwachting, in goed en nauw overleg met het ministerie, in het najaar opgesteld. De handreiking op www.invoeringwmo.nl wordt hierbij gebruikt. De projectcommunicatie en daarmee de projectorganisatie wordt door de projectleider opgepakt. 2.8
Besluitvormingsprocedures
Op 12 mei 2005 heeft het college van Waalwijk de notitie ‘Welzijn is minder zorg, hoofdlijnen plan van aanpak proeftuin WMO’ vastgesteld. Deze notitie is middels een raadsinformatiebrief aan de raad aangeboden. Voorliggend projectplan dient ook ter besluitvorming aan het college te worden voorgelegd. Dit zal gebeuren nadat het ministerie van VWS haar goedkeuring heeft verleend. Definitieve afronding zal plaatsvinden als het projectplan breed met het veld en met de burgers van Waalwijk is besproken. Dit is voorzien in september en oktober wanneer in alle 6 de pluswijken interactieve sessies met burgers en instellingen worden georganiseerd. Belangrijkste doel van deze bijeenkomsten is het informeren van burgers over de WMO, het uitdragen van de visie en het boven tafel krijgen van de vraag van de burgers. Deze bijeenkomsten zullen belangrijke inhoudelijke inbreng opleveren voor de verdere invulling van de WMO in Waalwijk, zowel waar het gaat om de analyse van de huidige situatie als om gewenste oplossingsrichtingen en beleidskeuzen. 2.9
Overdraagbaarheid en implementatie
Zoals reeds eerder aangegeven zijn meetinstrumenten: leefbaarheidonderzoek, visitatiecommissaris en de ontwikkelde (en afgesloten) samenwerkingsovereenkomsten. Ieder kwartaal zal gerapporteerd worden over de effecten, resultaten en leerervaringen. Door de projectgroep worden deze vertaald naar beleidsaanbevelingen die periodiek ter besluitvorming aan het college worden voorgelegd. Dit is het beleidstraject waarin duidelijk wordt dat de ingezette acties zijn vertaald naar regulier beleid. De kwartaalrapportages vormen ook belangrijke informatie voor andere gemeenten. In de loop van de proeftuin zullen wij ons bezinnen op wijze waarop overdracht het beste kan plaatsvinden. Dit kan per resultaat en per fase een andere invulling krijgen. Duidelijk is wel dat heel breed alle mogelijke communicatiemiddelen hiervoor worden benut, waarbij gedacht kan worden aan een website, een nieuwsbrief en informatiebijeenkomsten. De resultaten van de deelprojecten worden aan het einde van de proeftuinperiode middels een CD rom aangeboden aan het ministerie. Voor alle doelstellingen, zoals genoemd in 2.3 en alle resultaten, zoals weergeven in bijalge 1, worden leerervaringen verwacht. 2.10
Ambassadeurstraject
De ambassadeur is het contactpersoon voor burgers, het ministerie, organisaties en andere gemeenten. De ambassadeur organiseert periodiek informatiebijeenkomst voor regiogemeenten en participeert in landelijke activiteiten. De ambassadeur is tevens de gemeentelijke projectleider. De accountmanager van Deloitte ondersteunt de ambassadeur op afroep bij inhoudelijke en procedurele vragen. Van hem wordt een positief kritische benadering verwacht waarbinnen ruimte is voor suggesties, bevragen, klankbord, bevragen en collegiale ondersteuning.
22
2.11
Planning
Voor planning en fasering van het project zie bijlage 1. 2.12
Begroting proeftuin periode 2005 – 2007
De begroting is ingeschat op aannames van de te maken kosten. Na afloop van de pilot periode zullen op basis van nacalculatie de definitieve kosten worden overlegd. Activiteit 1. WMO-Proeverij
Omschrijving Startbijeenkomst gehouden op 20 juni 2005 2. Inhuur Op verzoek van de externen burgers in te huren externe deskundigheid 3. Organiseren Het gaat om 2 x 6 inwonersbijeenbijeenkomsten met komsten in de 6 burgers. De eerste pluswijken ronde (6) dit najaar, de tweede ronde (6) volgend najaar 4. Onafhankelijke Zie pagina 18 van dit visitatiecommissie plan 5. Inzet nieuwe Ontwikkelen website. communicatieNieuwsbrieven, logo’s middelen e.d. 6. Ambassadeurs- Contactpersoon voor functie burgers, het ministerie, organisaties en andere gemeenten
2005 € 45.000,00
2006 €
€
20.000,00
€ 40.000,00
€ 30.000,00
€
22.500,00
€ 22.500,00
€
€
5.000,00
€ 15.000,00
€ 10.000,00
€
20.000,00
€ 10.000,00
€ 10.000,00
€
10.000,00
€ 20.000,00
€ 10.000,00
Totaal
€ 122.500,00 €107.500,00
2.13
0,00
2007 €
0,00
0,00
€ 60.000,00
Gebruikte literatuur en beleidsnota’s
Als bijlage 2 is toegevoegd een overzicht met verwijzing naar gebruikte literatuur en beleidsnota’s.
23