;ehad. voor.. Het
vall en roble-
:en.
Walter Galenson
W aarom is de Amerikaanse vakbeweging niet socialistisch?
fEER
ort te
tingslituur t, zijn li' 1
ook zegt
eheel. daad wordt > factrijver ~races~
e mo-
trbeid korte 1s een
kunst be•ehan>g
tt hier titput-
.ndeld ft, op kt. a snel 10egd. 1 onze 't zioh
I tRIEL
Onlangs had ik bezoek van een Japanse geleerde die op bet punt stond naar zijn land terug te keren na een verblijf van een jaar in de Verenigde Staten, waar hij de verhoudingen binnen de industrie had bestudeerd. Ik vroeg hem naar zijn indrukken en hij antwoordde: 'ze plachten ons in Japan te vertellen dat de Amerikaanse vakbeweging niet socialistisch is, maar wij hebben dat altijd voor kapitalistische propaganda gehouden. Na de zaak een jaar lang goed bestudeerd te hebben, ben ik ten slotte tot de overtuiging gekomen dat uw vakbonden werkelijk steun verlenen aan het kapitalistische systeem en dat ze dit systeem niet door socialisme willen vervangen. Maar als ik dat aan mijn vrienden in Japan vertel, zullen ze me ervan beschuldigen dat ik mijn ziel aan de kapitalisten heb verkwanseld; niemand zal me geloven. De Japanners zijn niet de enigen die. iets in twijfel trekken wat voor Amerikanen de gewoonste zaak van de wereld is. De situatie in Amerika is evenzeer verbazingwekkend voor Europeanen. Dit is overigens heel begrijpelijk, want de Amerikaanse vakbeweging en de daarmee nauw verbonden vakbeweging in Canada zijn Uniek in hun houding tegenover het kapitalisme. Praktisch overal elders heeft de arbeidersbeweging een bepaalde vorm van collectivisme aanvaard of in elk geval een uiterst beperkt type kapitalisme.
W aardoor de ideologie van de Amerikaanse vakbeweging bepaald wordt Europese socialisten hadden de gewoonte om de zakelijke instelling van de Amerikaanse arbeidersbeweging te wijten aan het feit dat de Amerikaanse arbeiders 'achtergebleven' waren . . Wijlen Harold Laski voorspelde dat mettertijd de Amerikaanse arbeidersklasse de oogkleppen zou afwerpen die een juiste kijk op de klassenstrijd belemmerd~n en zich bij het Britse standpunt zou aansluiten. Gezien de gebeurtenissen in Groot-Brittannie zijn
841
deze opvattingen misschien niet meer zo populair als toen, maar er is nog voldoende determinisme over in de linkse stromingen in Europa om deze stelling houdbaar te doen schijnen. In feite evenwel hebben deze toekomstvisioenen al even weinig met de werkelijkheid uitstaande als Edward Bellamy's utopie of de hel van George Orwell. De Amerikaanse arbeider had een altematief: hij kon de weg gaan die hem gewezen werd door welbespraakte profeten als Daniel De Leon, Morris Hilquit, Eugene V. Debs, William Z. Foster, William D. Haywood of Norman Thomas .... om slechts een paar te noemen. Toen puntje bij paaltje kwam, verkoos hij evenwel zich te scharen achter zulke zakelijk ingestelde vakbondsleiders als Samuel Gompers, William Green en George Meany, die niets anders beloofden dan gewoon ieder jaar een iets groter stukje van de koek. Dit resultaat vloeide voort uit het samenvallen van bepaalde fundamentele omstandigheden in het Amerikaanse milieu. De levensstandllllrd
Bedenken wij hier allereerst dat levensstandaard en radicalisme niet noodzakelijkerwijs gelijk op hoeven te gaan. In veel Ianden bestaan haarden van ontevredenheid juist bij de beter betaalde arbeiders in de metaalindustrie, bij de spoorwegen, in de mijnen en in de haven, terwijl de slechter betaalde arbeiders in de textiel, het cafebedrijf en op het platteland zich niet roeren. Toch: in het algemeen lijkt het er wel op dat economische welvaart en politiek conservatisme hand in hand plegen te gaan, wat Europese socialisten trouwens ook beginnen te ontdekken. Een intemationale vergelijking van verschillen in Ievens~tan daard is een riskante aangelegenheid, zelfs in een tijd als deze die overvloeit van statistieken. Voor de beginjaren van de vakbeweging is het een praktisch onbegonnen werk. De algemene lijnen zijn niettemin duidelijk genoeg. Zelfs nog voor de aanvang van de Amerikaanse industriele revolutie - omstreeks de tijd van de Burgeroorlog - waren arbeiders zowel als boeren er in de Verenigde Staten aanzienlijk beter aan toe dan in de rijkste Ianden van Europa. 'Harriet Martineau kon haar ogen niet geloven toen zij in New York een groep handwerkslieden zag demonstreren: 'Waar zag men ooit zulke elegante handwerkslui; in goedgesneden jassen, glanzende hoeden, met fleurige horlogekettingen en handschoenen van herteleerl' Enige tientallen ja-
842
,maar lingen 'leinig utopie .d een . door ilquit, •od of puntje achter npers, :n dan resulentele
alisme anden taalde nijnen in de nische en te e ont-
.
lsstan: deze ;akbe~mene
nvang le tijd er in rijkste .et ge:tg derkslui; >rlogeen ja-
ren later waren soortgelijke opmerkingen aan de orde van de dag; en Richard Cobden kon, toen hij na een afwezigheid van
24 jaar in 1859 de Verenigde Staten bezocht, concluderen: 'Voor zover ik zie zijn de mensen bier er beter aan toe, in vergelijking met het huidige Europa, dan ze in 1835 waren in vergelijking met de toenmalige oude wereld' (Henry Pelling, 'American Labor', Chicago, 1960). De gestadige brede stroom van migratie uit Europa naar de Verenigde Staten bewijst wei dat deze verschillen gedurende de periode van snelle industrialisering bleven voortduren. Moeilijkheden en gevaren ten spijt kwamen miljoenen naar Amerika om hun fortuin te zoeken, en zij bleven komen tot de deur na de Eerste Wereldoorlog voor hun neus werd dichtgeslagen. Natuurlijk was er armoede in de Verenigde Staten. Men hoeft aileen maar Jack Londons 'Martin Eden' te lezen of Upton Sinclairs 'The Jungle' of een van de vele andere in het vuil wroetende boeken die rood de eeuwwisseling geschreven werden, om een indruk te krijgen van wat de industrialisering aan menselijk leed heeft gekost. Maar toch kwam H. G. Wells, toen hij in het begin van de twintigste eeuw New York bezocht, onder de indruk van de daar heersende welvaart, in vergelijking met Londen. 'Zelfs in de · overvolle binnenplaatsjes en de vervuilde achterstraten van het East Side betrap ik mezelf erop dat ik met verbazing constateer: 'Deze mensen hebben geld op zak en kunnen het uitgeven.' De in verhouding hoge Amerikaanse levensstandaard valt licht te begrijpen. Een immens groot werelddeel, rijkelijk bedeeld met natuurlijke hulpbronnen, werd door een aantal van Europa's meest energieke en eerzuchtige zonen in cultuur gebracht. In de fabriek zo goed als op de boerderij werd de arbeidsproduktiviteit hoog doordat de vraag van kapitaal en land naar arbeid groter was dan het aanbod. Werkloosheid kwam voor ten gevolge van conflicten, of periodiek, maar men kende niet de structuur-werkloosheid die vele andere Ianden kenmerkt. Als er een eind kwam aan de arbeidsgelegenheid in ee"n bepaald gebied, trok de Amerikaanse arbeider eenvoudig weg naar een plaats waar meer werk te krijgen was. In zijn geval was er geen remmende band met het dorp waar de familie al generaties lang gewoond had. Een bewijs voor de grote beweeglijkheid van de arbeidende bevolking Ievert de ontzagwekkende groei van Califomie in de laatste twintig jaar. Het is also£ West-Europa een enkele natie was en de werkloze boerenarbeiders van Zuid-Italie zich vrije843
lijk naar Groot-Brittannie of Zweden zouden kunnen begeven. Er is vaak gezegd dat ontevredenheid eerder veroorzaakt wordt door ongelijkheid dan door de levensstandaard als zodanig. Karl Marx merkte eens op: 'Een huis kan groot zijn of klein; zolang de buizen erom been even klein zijn voldoet bet aan de sociale eisen voor een woning. Maar als naast het kleine huisje een paleis zou verrijzen, dan kromp bet kleine buisje tot een butje ineen.' In de Verenigde Staten is altijd een grate ongelijkheid geweest van inkomsten en rijkdom. Dat is nog zo. De statistici zijn het er nog niet over eens of de mate van ongelijkheid in de V.S. groter of kleiner is dan in Europa. Maar van het laagst bereikte peil hangt het af wat de politieke gevolgen van ongelijkheid zullen zijn. Een klein verschil in inkomen kan voor de arbeider die op de rand van de welvaartsgrens leeft, veel erger gevolgen hebben dan voor de man die het redelijk goed heeft. Een statistische vergelijking kan onmogelijk de gevoelens weergeven van a). de man die met zijn bele gezin in een kamer woont en zijn hele verdienste nodig heeft voor onvoldoende voedsel en kleding, en b) de man die weldoorvoed in een geriefelijke waning zit en wat geld op zij kan leggen voor recreatie, wanneer deze heiden een miljonair in zijn limousine voorbij zien rijden.
De groei van de economie De snelle groei van de Amerikaanse economie was bijzonder indrukwekkend, zelfs indien gemeten naar de modeme veeleisende standaarden. In 1900 produceerde de Amerikaanse industrie 4 keer zoveel als dertig jaar daarvoor. In de daarop volgende veertig jaren, toen de vakbeweging tot voile wasdom kwam, was er opnieuw een even meer dan viervoudige toename. Sinds 1940 is de produktie met ongeveer 80 pet. toegenomen. Het is nog niet helemaal uitgemaakt welke uitwerking dit op het werkelijke loon heeft gehad. Men kan ongeveer stellen dat het reele loon in de bedrijven van 1870 tot 1890 gemiddeld met ongeveer 2 pet. per jaar toenam. Na 1890 was de toename iets minder, misschien plus-minus 1,6 pet. per jaar. Deze verbetering van de levensstandaard hield evenwel aan. Mgezien van de jaren van de Grote Depressie heeft het tijdperk van de industrialisatie een voortdurende stijging van het reele inkomen te zien gegeven. Een van de belangrijkste oorzaken van spanning in de modeme 844
~geven.
: wordt g. Karl zolang sociale ;je een hutje ;eweest ijn het le V.S. 1ereikte l zullen die op nebben istische t a). de jn hele ~.en b) en wat .en een
izonder ~leisen
astrie 4 tlgende kwam, . Sinds ·dit op .en dat lld met ne iets erbetevan de lustriate zien oderne
wereld is de ongelijkheid tussen de materii:\le verlangens van mensen in onderontwikkelde gebieden en de ontoereikendheid van hun economie. Economische stilstand behoeft geen bedreiging te zijn van de politieke stabiliteit, behalve wanneer een beginnend industrialisatieproces een klasse .doet ontstaan die ontevreden wordt over zijn levensstandaard en die in staat is tot georganiseerd protest. We hebben nog niet preces vastgesteld hoeveel economische vooruitgang noodzakelijk is om te voorkomen dat het vertrouwen in een bestaande sociale orde wordt ondermijnd. Maar het is wei duidelijk dat in de Verenigde Staten het juiste evenwicht gevonden is. Misschien zal men mij tegenwerpen dat de Ianden van Europa vooruitgang geboekt hebben en dat hun arbeiders zich toch tot het socialisine bekeerd hebben. Ik zou hierop willen antwoorden dat die Europese Ianden vermoedelijk een geringere economische groei hadden juist in de jaren die voor de ideologie van de arbeidersbeweging formatief waren; dat de arbeider de vooruitgang niet duidelijk zien kon en dat men de toekomst niet zag met eenzelfde optimisme als in Amerika. In 'The Growth of British Industrial Relations" (London 1959) heeft E. H. Phelps Brown erop gewezen dat 'de industriele ontwikkeling van de vijf en twintig jaren voor de Eerste W ereldoorlog in het bestaan van de Britse arbeiders geen opmerkelijke of geconcentreerde veranderingen teweeg hebben gebracht.' Dit kan bepaald niet gezegd worden van de Verenigde Staten, waar overal nieuwe industrieen en nieuwe fabrieken uit de grond rezen en de oude voortdurend groeiden. De yruchten van de industriele groei kwamen niet aan aile Amerikaanse arbeiders ten goede, maar de overgrote meerderheid van de bevolking bleef standvastig in haar vertrouwen in het kapitalisme, omdat zij de ervaring had opgedaan dat dit systeem resultaten opleverde.
Het ontbreken van klassebewustziin Honderd vijfentwintig jaar geleden schreef Alexis de Tocqueville: 'De Amerikaanse maatschappij Ievert een merkwaardig beeld. Wat fortuin en intellect betreft ziet men dat de mannen daar groter gelijkheid genieten - of, in andere woorden, zij zijn 1n hun kracht meer gelijk aan elkander - dan in enig ander land ter wereld of in enige andere tijd waarvan de geschiedenis ons de herinnering heeft overgeleverd.' Sindsdien is veel gebeurd. Fortuinen werden verdiend, er ont-
845
stand een permanente aristocratie van zeer rijken. Onderzoekers zijn tot de slotsom gekomen dat de sociale mobiliteit in de Verenigde Staten thans groter is dan in de industriele Ianden van Europa. Maar het geloof in de gelijkheid is sterk gebleven. 'De ideologie van de gelijkheid heeft een belangrijke rol gespeeld, en speelt die nog, bij het vergemakkelijken van de sociale mobiliteit in de Verenigde Staten. Iemand van eenvoudige geboorte kan hierdoor vertrouwen dat het hem zelf of zijn kinderen mogelijk zal zijn hogerop te komen, en als het hem gelukt economisch te stijgen wordt zijn aanvaarding op voet van maatschappelijke gelijkheid erdoor vereenvoudigd. Voorts verzacht het ook de emotionele verschillen tussen mensen die tot verschillende maatschappelijke standen behoren. En de elite, voor zover aanwezig, ontleent er de overtuiging aan (al dan niet onjuist) dat zijn verheven positie aileen te danken is aan zijn eigen inspanning. . . en derhalve een tijdelijk karakter kan dragen. We moeten de nadruk leggen niet op het feit dat de mensen die in de gelijkheid geIoven talloze ervaringen gehad kunnen hebben die tegen dit geIoof ingaan, maar op het feit dat deze ideologie zelfs de aanvallen van de meest duidelijke feiten die het tegendeel bewijzen heeft doorstaan. Mogelijk heeft de afwezigheid van een erfelijke aristocratie ertoe bijgedragen om dit geloof Ievend te houden. Amerikanen zijn maar zelden in contact gekomen met personen uit wier gedrag de overtuiging spreekt dat ze een geerfde Godgegeven superioriteit bezitten die ze dan ook als vanzelfsprekend (door het eerbiedige gedrag van anderen) erkend willen zien' (Seymour Martin Lipset en Reinhard Bendix, Social Mobility in Industrial Society', Berkeley, 1959). In het industriele Ieven is de gelijkheidsgedachte ver doorgedrongen. In een Amerikaanse fabriek ontbreekt de grate eerbied die men Europese directeuren pleegt te tonen. In plaats daarvan is er een zekere camaraderie, versterkt door het feit dat directeur en arbeider, zo ze elkaar buiten de fabriek zouden tegenkomen, uiterlijk - in kleding . en spraak - vermoedelijk niet van elkaar te onderscheiden zouden zijn. Een Britse arbeider hoeft zijn mond maar open te doen om te Iaten horen tot welke klasse hij behoort. Maar in Amerika kan men aan een tafel zitten met arbeiders en leden van de directie zonder dat men zich van klasseverschillen bewust wordt. Men zou zich kunnen indenken dat het sprookje van de gelijkheid door de harde werkelijkheid zou zijn vernietigd. Het is waarlijk voor een gewone arbeider gemakkelijk noch gebruikelijk 846
loekers eVerm van m. 'De eld, en nobili:te kan ogelijk isch te ke gemotio.schap~. ontverhe... en de naeid gedit gelVallen 1 heeft :e arisAmeriten uit Godrekend 1 zien' ility in loorgelerbied aarvan direc:genko.et van r hoeft ' klasse en met ~h van gelijkHet is uikelijk
om in een grote onderneming een hogere positie te bereiken. De meeste Amerikaanse arbeiders hebben op dit punt geen enkele illussie meer. En toch wijst niets erop dat ee~ arbeidersklasse in de Europese zin van bet woord bezig is te ontstaan. Zelfs de arbeiderssolidariteit uit de dertiger jaren toen er campagnes gevoerd werden voor het organiseren van de vakbeweging, is onder de inwerking van de volledige werkgelegenheid en de daaraan verbonden welvaart hard bezig te verdwijnen. Een heel belangrijke oorzaak van gebrekkig klassebewustzijn vindt men in de verschillen in nationale origine, die dwars door alle lagen van de bevolking heengaan. Om nu maar een stuk of wat van de belangrijkste componenten van de Amerikaanse arbeidersbevolking te noemen: Italiaanse, Ierse, Duitse, Poolse en Frans-Canadese arbeiders zullen zich vermoedelijk evenzeer verbonden voelen met landgenoten niet-arbeiders als met arbeiders die geen landgenoot zijn. Het rassenvraagstuk, voor bet huidige Amerika maatschappelijk probleem nummer Een, is destructief voor iedere klassesolidariteit. Grote aantallen Japanse, Chinese en Mexicaanse arbeiders, plus miljoenen negers, moeten zich bij hun werk zowel als in bet maatschappelijk verkeer allerlei discriminatie Iaten welgevallen. De AFL-CIO is officieel tegen discriminatie van werknemers, maar ettelijke van de aangesloten bonden, vooral in het Zuiden, doen er (officieus) hun uiterste best voor om nietblanke werknemers te weren. Onlangs is een Negro Labor Council (Raad voor Negerarbeiders) opgericht om de belangen te behartigen van de B4 miljoen negerarbeiders in de vakbeweging plus de velen die nog niet bij een organisatie zijn aangesloten. Een aparte neger-vakbond lijkt nog zeer onwaarschijnlijk, maar als er geen snellere voortgang geboekt wordt met bet bereiken van gelijkheid tussen de rassen, is zo'n bond zeker niet onmogelijk. Voor de groei van bet Amerikaanse socialisme zijn de verschillen van nationaliteit en ras tussen de Amerikaanse arbeiders bepaald funest geweest. Het marxisme werd naar de Verenide Staten gebracht door immigranten die vaak een van de Amerikaans-geboortige arbeiders afgescheiden leventje leidden en voornamelijk invloed hadden bij mede-arbeiders uit bet 'oude land'. In 1917 telde de Socialistische Partij 80.000 leden, waarvan 33.000 behoorden tot 14 half-autonome federaties die elk een andere taal spraken, elk een eigen krant hadden en eigen verzekeringskassen enz. Deze situatie is goed samengevat in de volgen-
847
de woorden: 'De immigranten hebben een tweeslachtige rol gespeeld bij de ontwikkeling van het Amerikaanse socialisme. Zij waren grotendeels voor de geboorte ervan verantwoordelijk. Zij waren ook grotendeels verantwoordelijk voor het feit dat de be weging in haar groei gestuit werd. Want, terwijl ze wei de theorie van het socialisme konden overplanten, misten ze het vermogen om die theorie te naturaliseren. Zo kwam het dat in de formatieve periode de ge"immigreerde socialisten en hun in Amerika zelf geboren geestverwanten wat onwennig tegenover elkaar stonden. De eerstgenoemde groep ontleende vrij wat prestige aan haar intellectuele superioriteit, maar voor de verspreiding van het socialistische evangelie was ze niet te gebruiken. De tweede groep daarentegen, hoewel behept met een minderwaardigheidscomplex omdat ze theoretisch minder goed geschoold was, verstond als niemand anders de kunst om het socialisme aan het publiek te brengen. De top-leiders van de plaatselijke socialistische groeperingen waren dan ook vaak Amerikanen van geboorte, terwi)l de !eden voor het grootste deel uit het buitenland afkomstig waren (Theodore Draper, 'The Roots of American Communism', New York 1957). Het is de socialistische partij nooit gelukt los te komen van het buitenlandse aspect. Toen de immigratiestroom uit Europa werd stopgezet, verloor men de voornaamste bron van nieuwe leden. De kinderen van de immigranten wilden tot elke prijs echt-Amerikaans doen en keerden zich af van het socialisme. Men miste de Europese traditie waarin een politieke overtuiging van vader op zoon wordt doorgegeven. Veel kinderen uit de arbeidersklasse gingen over tot de vrije beroepen, waardoor de arbeiders zich van veelbelovende mogelijke !eiders beroofd ~agen. , Ten slotte werd de vorming van een samenhangende arbeidersklasse in de Verenigde Staten tegengewerkt door karakter en structuur van de AFL (American Federation of Labor). De AFL werd opgericht als een protest van de geschoolde vaklieden tegen de uit zeer verschillende delen samengestelde 'Knights of Labor' (I:idders van de arbeid), die naar veler mening de belangen van de vakman achterstelde bij die van de fabrieksarbeider. Het 'vak'-verbond in de letterlijke zin bleef jarenlang de grondslag van de AFL vormen. Men kwam tot de theorie dat de solidariteit van de Amerikaanse arbeidersklasse te gering was en dat alleen de onderlinge verbondenheid van vakgenoten de bonden bijeen zou kunnen houden.
848
>l gee. Zij
k. Zij 1e be 1eorie 1ogen natiea zelf nden. haar G het groep mplex td als iek te groe:erwi)l •mstig nism', G van ,uropa ieuwe l prijs . Men .g van liders,eiders
~iders
:er en ). De :lieden nights ng de ieksarng de ie dat 1g was :e n de
De toenmalige zeer belangrijke loonverschillen droegen er het hunne toe bij de geschoolde arbeiders tot een groep apart te maken. In 1907 verdiende een geschoolde arbeider in Amerika een loon van 205 pet. in vergelijking met de ongeschoolde arbeider. In Groot-Brittannie was dat 150 pet. Sinds die tijd is het verschil in beloning sterk genivelleerd, maar in de Verenigde Staten is de neiging tot gelijktrekken van lonen minder sterk dan in Europa. En waar het systeem van vakorganisaties zo lucratief was, had de Amerikaanse 'arbeiders-aristocratie' al heel weinig lust om zich in bedrijfsbonden te organiseren. De AFL telde binnen haar rijen, v66r de 'New Deal, een stuk of wat bedrijfsbonden, met name de 'United Mine Workers' en de 'International Ladies' Garment Workers', maar de machtige kern werd gevormd door de bonden van geschoolde bouwvakarbeiders, wier ledental betrekkelijk stabiel was en die over aanzienlijke financiele fondsen beschikten. Conflicten tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders kwamen bepaald niet aileen in de Verenigde Staten voor; vele andere Ianden hebben met dezelfde verdeeldheid te kampen gehad. In de meeste gevallen werd een oplossing van het probleem al bereikt in een vroeger stadium in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, voordat de ideologie vaste vorm had aangenomen. De nieuwe vakbeweging van de 90-er jaren ging aan de vorming van de Britse Labour Party vooraf, en dit tijdperk is wei als volgt beschreven: 'De oudere vakbonden ('vak'-bonden) huldigden de traditie dat arbeidszaken niet met politiek moesten worden vermengd; deze nieuwe bonden werden georganiseerd door socialisten en stelden zich het socialisme als doel. . . er was nooit sprake van dat de nieuwe bonden andere kandidaten steunden dan de onafhankelijke arbeiderskandidaten. . . dit was een natuurlijk gevolg van het feit dat ze in de industrie geen vaste plaats innamen; in plaats daarvan streefden ze naar een vast mininmmloon en verplichte arbitrage. Het was ook een gevolg van het feit dat ze niet voldoende konden betalen om een sociaal verzekeringssysteem als dat van de geschoolde arbeiders op te bouwen; zij moesten voor zich zelf de welvaartsstaat veroveren.' (E. H. Phelps Brown) In Duitsland vond de ontwikkeling tot bedrijfsbonden al in een betrekkelijk vroeg stadium plaats, terwijl in Noorwegen en Zweden de ongeschoolde arbeiders al voor de Eerste Wereldoorlog de kans schoon zagen zich van de vakbeweging meester te maken. Als de Amerikaanse industrie van
849
massaprodukten dertig jaar vroeger ontstaan zou zijn, had de politieke geschiedenis van de Amerikaanse vakbeweging totaal verschillend kunnen zijn. Maar de sterke tegenstand van de zijde der werkgevers en de onverschilligheid van de geschoolde arbeiders hielden de emancipatie van de ongeschoolden tegen tot de rampzalige Grote Depressie de sluizen opende voor een stortvloed van organisatiewil waar alle tegenwerking voor wijken moest.
Politieke obstakels voor het socialisme De opmerking dat de traditie van het Amerikaanse tweepartijensysteem een onoverwinnelijk obstakel was voor de oprichting van een socialistische partij, is bijna een cliche geworden. Maar wie de zaken zo stelt, beantwoordt eigenlijk de vraag die hij stelt. In Engeland moest een van de grate negentiendeeeuwse partijen, de liberale partij, wijken voor de nieuw opgerichte socialistische Labour Party. In vele andere landen kreeg men hetzelfde proces te zien toen de arbeidersbeweging tot wasdom kwam en zich liet gelden. De vraag zou dus z6 gesteld moeten worden: waarom heeft in de Verenigde Staten met de opkomst van de industrie-arbeiders geen arbeiderspartij de plaats van de Democratische Partij ingenomen? Afgezien van de Socialistische Partij, die nooit hoven de sectarische vorm is uitgegroeid, heeft de twintigste eeuw in de Verenigde Staten ettelijke pogingen te zien gegeven om een democratische derde partij op te richten. De progressieve beweging van 1912, waarin Theodore Roosevelt een splitsing in het republikeinse stemmental teweegbracht en de verkiezing van Woodrow Wilson tot een feit maakte, en de van communistische zijde gesteunde kandidatuur van Henry Wallace in 1948 waardoor Truman bijna werd verslagen, waren oppervlakkige pogingen, die niet de steun hadden van de georganiseerde arbeiders. Belangrijker was de Progressieve Partij van de twintiger jaren. Rand haar vaan verzamelden zich een aantal boeren- en arbeiderspartijen uit het Midden-Westen en de arbeidersbewging in Chicago en. enige andere grote steden gaven er hun steun aan. In 1924 stelde de Progressieve Partij Robert M. la Follette kandidaat voor het presidentschap, en omdat de kandidaten van de beide grate partijen allebei conservatieven waren, sprak de AFL zich voor de eerste en laatste keer in haar geschiedenis uit voor de kandidaat van een derde partij. La Follette bracht 850
1d de totaal l zijde le aren tot stortNijken
eepar•prichorden. 1g die iendew op.anden veging Ius z6 Staten ·spartij le secin de en dee bein bet g van stische waarpogin•eiders. jaren. en ar:!wging steun ~oilette
en van rak de iedenis bracht
het tot vijf miljoen stemmen, maar dit veelbelovende begin kon de Progressieve Partij niet levensvatbaar maken·. De Partij vie! uiteen en in 1928 waren er weer maar twee belangrijke kandidaten voor het presidentschap. Uit deze mislukte pogingen valt overigens van het standpunt van verkiezingstechniek wei op te maken dat een nationale politieke campagne binnen korte tijd opgezet kan worden en dat er een mogelijkheid was voor een derde partij om ook een deel te krijgen van het stemmental. Sinds 1924 zijn er verscheidene pogingen gedaan tot oprichting van plaatselijke arbeiderspartijen, vooral in New York State, waar de Amerikaanse 'Labor Party' en de 'Liberal Party' door de bonden uit de kledingindustrie gesteund werden, zonder dat overigens een van deze beide partijen op het nationale vlak iets te betekenen kreeg. Samuel Gompers, die meer dan iemand anders gedaan heeft om de onpartijdigheid van de Amerikaanse vakbeweging duidelijk te maken, sebree£ in 1920: 'Een aparte politieke arbeiderspartij kan aileen maar een zeer nadelige invloed hebben op de belangen van de loontrekkenden in ons land en op die van aile vooruitstrevende mensen. De stemmen die een arbeidersafgevaardigde zou krijgen zouden anders, als hij er niet was, naar de beste kandidaat gaan, die in geen geval een vijand van de arbeidersbeweging zou zijn. Kandidaten van een arbeiderspartij kunnen toch niet hopen op succes, zodat een politieke arbeiderspartij aileen maar zou resulteren in schade voor onze vrienden en succes voor onze vijanden. De arbeidersbeweging kan de vorming van een arbeiderspartij aileen maar beschouwen als een schadelijke zaak voor de belangen van de arbeidersbeweging en als een ruggesteun voor degenen die de arbeidersbeweging trachten te onderdrukken.' Deze verklaring behelst de eigenlijke reden voor de onwil waarmee de !eiders van de Amerikaanse vakbeweging zich keren tegen de onafhankelijke arbeidersactie: zij zijn er vast van overtuigd dat er geen succes zou zijn. Amerikaanse vakbondsleiders hebben geen enkel bezwaar tegen politieke invloed; zij zouden heus wei in het kabinet willen zitting nemen en John L. Lewis zag zich zelfs als kandidaat voor het vice-presidentschap naast Franklin D. Roosevelt. Het verhaal gaat dat Roosevelt, toen Lewis het onderwerp ter sprake bracht, antwoordde: 'welke plaats had je gehad wiilen hebben, John?' Maar ze waren realistisch genoeg om te begrijpen dat dit soort eer waarschijnlijk niet bereikt kon worden via de omweg van een derde partij.
851
Waarom was dit zo? Allereerst omdat industrie-arbeiders in de Verenigde Staten, het land bij uitstek van de industrialisatie; nooit de meerderheid van de bevolking hebben uitgemaakt. In 1950 stond 46 pet. van de arbeidende bevolking geboekt als te behoren tot de vrije beroepen, de technische beroepen en de leidinggevende en administratieve functies; een verdere 15 pet. behoorden tot categorieen die niet gemakkelijk te organiseren zijn, zoals huisbedienden, cafe- en restaurantpersoneel, landarbeiders e.d. Tegen 1958 was het percentage van de niet-arbeiders gestegen tot 48 pet. en de groep van de fabrieksarbeiders vormde nog maar 37 pet. van de totale arbeidendc bevolking. Zelfs al zouden dus de loontrekkenden een vaste lijn trekken, dan nog zouden ze bij lange na geen meerderheid kunnen vormen, tenzij met belangrijke steun van de witte-boordjesgroep, maar die heeft nog nergens socialistische neigingen vertoond. Vroeger werd de weg van de arbeidersbeweging naar politieke macht geblokkeerd door de boeren, tegenwoordig staat de groeiende massa der middenstanders (witte-boorden-beroepen, vrije beroepen, kleine zelfstandigen) hun in de weg. In de tweede plaats hebben de arbeiders van Amerika nooit op dezelfde automatische wijze hun stem uitgebracht als de Europese arbeiders. De socialistische partijen van Europa hebben aanvankelijk door het eisen van de meest elementaire democratische rechten (als algemeen kiesrecht en kosteloos onderwijs) de arbeidersklasse aan zich gebonden; de Amerikaanse politici in de arbeidersbeweging hadden niets aan zulke programmapunten, omdat de Amerikaanse arbeiders de rechten in kwestie al een honderd jaar eerder verkregen hadden. Sinds 1928 is de steun van de vakbonden in nationaal verband doorgaans gegeven aan de Democratische Partij. Men heeft de leden achtereenvolgens opgeroepen om te kiezen voor, op de rij af, Alfred E. Smith, Franklin D. Roosevelt, Harry S. Truman, Adlai Stevenson en John F . Kennedy. Maar zelfs tijdens het bewind van Roosevelt, toen de Amerikaanse arbeiders meer dan ooit eensgezind waren in hun sympathie voor de man die, naar zij wisten, hen uit een economische afgrond had gehaald, was er nog steeds een minderheid van vakverenigingsleiders en arbeiders die Republikeins stemden. Prominente Republikeinen onder de vakbondsleiders waren Hutcheson senior en junior, presidenten van de grote 'Carpenters' Union', John L. Lewis, en Dave Beck en James Hoffa van de 'Teamsters' Union.' 852
in de isatie,
Afgezien van de formele steun van de vakbonden hebben fac" toren van zeer verschillende aard een splitsing teweeggebracht
ct. In
in de keuze van de arbeiders. Veel negerarbeiders, om een voor-
als en de 5 pet. iseren arbei-
beeld te geven, stemmen op de Republikeinse partij, omdat dat de partij van Abraham Lincoln was. Welvarende arbeiders die uit de arbeidersbuurten verhuizen naar een woning in een voorstad, gaan dikwijls over naar de politieke kleur van hun burenuit-de-middenstand. Bij tijd en wijle, zoals bij de presidentsverkiezingen van 1960, speelt ook de religie een tol. De politieke tactiek van de Amerikaanse vakbeweging is niet zonder succes geweest. De Democratische Partij is een nogal losse coalitie van diverse belangengroepen, en met direct de vertegenwoordigster van een bepaalde economische sector van de bevolking. Binnen de Democratische Partij vindt men zelfs enkele van de felste tegenstanders van de arbeidersbeweging in het land, uit bet Zuiden; men vindt er de grote politieke apparaten uit de grote steden in het Noorden - op zijn best neutraal tegenover zaken die de arbeiders betreffen; en men vindt er medestanders door dik en dun van de arbeidersbeweging, uit streken waar de vakbeweging veel aanhang heeft. Op deze manier, werkend binnen het geheel van de Democratische Partij, kunnen de vakbonden ('voor wat hoort wat', nietwaar?) veel meer invloed uitoefenen dan deze minderheidsgroep ooit zou kunnen doen als ze op eigen benen stond. Deze methode heeft ook haar gevaren. Als de vakbeweging bij bet publiek in ongenade valt (zoals het geval was na de stakingsgolf van 1945-1947 en de corruptieschandalen van 1958-1959), zijn de bonden weerloos. Van politici die geen binding met de arbeidersbeweging hebben kan nl. niet worden verwacht dat ze zich bij de kiezersmassa onpopulair maken door op een ongeschikt moment de arbeidersbeweging te steunen. In normale tijden evenwel lukt het de bonden om aanzienlijke voordelen in de wetgeving vastgelegd te krijgen, en in tijden van economische crisis hebben ze zelfs van de Democratische Partij een machtig wapen gemaakt om grote sociale hervormingen door te voeren.
d
;tegen e nog l zou~ zoutenzij heeft :rd de d<eerd a der kleine nooit le Eutebben nocraerwijs) politici lapun!Stie al ~rband ~eft de
de rij rum an, 1et beer dan e, naar d, was en arwn on•r, prenDave
De triomf van gemeenschappeliik onderhandelen De methode van het gemeenschappelijk onderhandelen, in tegenstelling tot de methode van de wettelijke voorschriften, om even een term van de Webbs te gebruiken, is in de Verenigde Staten
853
een groot succes gebleken en heeft er in niet geringe mate toe bijgedragen dat de arbeiders zich niet graag toevertrouwen aan
de staat. Een groot aantal maatregelen van een sociaal karakter zijn doorgevoerd dank zij het particuliere onderhandelen. Men denke slechts aan de pensioenfondsen, gezondheidszorg, sociale zorg en het gegarandeerde jaarloon. Op een terrein heeft het Amerikaanse systeem van gemeenschappelijk onderhandelen vooruitgang geboekt zoals maar in weinig andere landen: de voorrechten van de directie zijn aangetast. In dit tijdperk van grote onpersoonlijke fabrieken is de erkenning van zijn persoonlijkheid op het werk en daarbuiten, voor de modeme arbeider zeker zo belangrijk als een goed loon, en daarbij behoort het gevoel dat hij deel heeft aan de onderneming waaraan hij zo'n groot deel van zijn leven geeft. Voor dit doel heeft men in bijna aile landen van West-Europa zgn. medezeggenschapscommissies in het leven geroepen waarin arbeiders en directie samen kunnen overleggen, als een stap op de weg naar de industriele democratie. Dat deze comrnissies meestal niet aan de verwachtingen voldeden doet hier niet ter zake. Commissies van deze aard zijn in de Verenigde Staten altijd zeer ongebruikelijk geweest, · afgezien van een korte periode gedurende de laatste wereldoorlog. De werkgevers hadden er principiele bezwaren tegen en de vakbonden zagen er mogelijke concurrenten in waar ze dus geen vertrouwen in hadden. Maar de voornaamste reden voor de rnislukking is wei dat de vakbonden al zo diep zijn doorgedrongen in de bedrijfsvoering van de ondernemingen, dat deze commissies, indien aanwezig, een rijkelijk overbodige indruk zouden maken. De vakbonden oefenen hun controle uit voornamelijk door middel van de 'klachtenbus-clausule' die in bijna iedere c.a.o. is opgenomen. Men kan . tegen bijna ieder aspect van het werk bezwaar aantekenen, het bepraten met de directie en eventueel door een onpartijdige buitenstaander verplichte arbitrage verkrijgen. Hieruit is een veelomvattend systeem van gewoonterecht ontstaan waar de directies zich niet dan op eigen risico aan kunnen onttrekken. Amerikaanse bedrijven kunnen tegenwoordig een employe maar moeilijk promoveren of ontslaan tenzij ze zich stipt houden aan de ongeschreven wet van de ancienniteit. De vakbond heeft iets te zeggen over de snelheid van de lopende band, de grootte van een werkploeg bij een bepaald karwei of aan een machine, de 854
e toe a aan
hoeveelheid werk. De maaltijden die de werknemers op bet werk krijgen, kunnen bet onderwerp zijn van overleg tussen vak-
:arak-
bondsleiders en directie; maar eveneens de voorzieningen voor
, Men ociale
recreatie, eveneens bet sanitair, eveneens de veiligheidsmaatregelen, kortom, praktisch aile onderwerpen die in Europa door de medezeggenschapscommissies bekeken kunnen worden. Meestal spreken ze nog niet mee bij de formulering van richtlijnen voor de produktie of financii:He plannen, maar de ontwikkeling gaat wei in die richting en waarschijnlijk zal ook deze laatste barricade van de directies spoedig gesloopt worden. Amerikaanse vakbonden hebben gewoonlijk veel meer advocaten, economen, statistici, accountants en journalisten aan hun staf verbonden dan in Europa bet geval is, en zij zijn veel beter in staat om gegevens over bet bedrijfsleven voor eigen (vakbonds)-gebruik te verzamelen. Als ooit bet ideaal van de nationalisatie van industrieen de vakbonden voor ogen zou staan, zou een enkele blik op de situatie van de regeringsambtenaren hen daarvan genezen en hen voorgoed hun vertrouwen doen vestigen op bet systeem van particuliere eigendom. Ambtenaren van de centrale regering mogen niet staken op straffe van onmiddellijk ontslag en verlies van al hun rechten uit de dienstperiode, en hetzelfde geldt voor vele ambtenaren van een of andere staat. Officieel is er geen mogelijkheid voor gemeenschappelijk overleg bij de regeringsdiensten, en officieus is er maar een heel kleine mogelijkheid. Het is nauwelijks verbazingwekkend dat juist de vakbonden die leden hebben zowel bij overheidsbedrijven als bij particuliere industrieen, zich het luidst tegen de nationalisatie-idee verzetten; bij de gas- en elektriciteitsbedrijven b.v. doen ze voortdurend de ervaring op dat het veel gemakkelijker onderhandelen is met de particuliere ondernemer dan met de staat. Ik heb het gevoel dat bij een eventueel referendum over deze kwestie zelfs de ambtenaren van de PTI zouden stemmen voor de overname van het postbedrijf door particulieren.
neenwei:etast. e eruiten, goed m de geeft. uropa vaarin ap op nissies et ter
1
altijd ie ge. prine conMaar ~ vak.g van ~. een r midis oprk bentueel ·erkrij·e recht nkun~ maar
m aan lft iets te van ne, de
De toekomst De voorspelling dat het traditionele ~ocialisme we1mg kans maakt in de Verenigde Staten lijkt niet voorbarig. Er zijn nog wei voorstanders, maar men hoort ze niet meer. De Communistische Partij en de verschillende socialistische splintergroepjes
855
hebben niet de minste invloed op het politieke gebeuren. De vakverenigingen hebben zich steviger dan ooit vastgelegd op de arbeid binnen het bestaande twee-partijensysteem. Intussen zal de tijd niet blijven stilstaan en uiteraard valt niet aan te nemen dat de huidige toestand onveranderlijk vaststaat. De Amerikaanse arbeidersbeweging slaat nu een richting in die vermoedelijk een prettige indruk zal maken op Europese socialisten, rnits die hun marxistische slagzinnen even vergeten en de wereld objectief bezien. De Amerikaanse vakbonden willen dat de centrale regering meer verantwoordelijkheid voor de economie zal krijgen, en bovenal dat de regering zal streven naar een snellere econornische groei. Zij vragen steun van regeringszijde voor de betrekkelijk onderontwikkelde delen van het land. Ze zijn tegen hoge interest, zij vragen een monetaire en fiscale politiek die gericht is op het verkrijgen van een grotere gelijkheid van inkomen. In het algemeen zijn zij ervoor dat de regering meer controle zal krijgen over de econornie. Bij het gemeenschappelijk onderhandelen zal ongetwijfeld voortgegaan worden met het verkrijgen niet aileen van een hogere levensstandaard voor de arbeiders, maar ook van een groter aandeel in de medezeggenschap. De 'Automobile Workers' hebben het voorstel gedaan tot een soort bilaterale prijsvaststelling te komen, met het oog op de verkoop van meer auto's. De -bouwvakbonden zijn in discussie met de werkgevers over snellere bouwmethoden. In de metaalindustrie is een medezeggenschapcomrnissie opgericht om ervoor te zorgen dat de menselijke factor in de industrie niet verloren gaat. Nog steeds zijn de krachten aan het werk die in het verleden het unieke karakter van de Amerikaanse arbeidersbeweging hebben bepaald. De levensstandaard blijft de hoogste ter wereld en verbetert nog steeds in een snel tempo. Wat klassebewustzijn betreft, wijzen de tekenen erop dat een aaneengesloten arbeidersklasse minder dan ooit kans heeft om zich te ontwikkelen. In verhouding tot andere groeperingen verrnindert het aantal fabrieksarbeiders voortdurend, en de vakbonden weten heel goed dat ze werknemers uit de witte-boordengroep en de vrije beroepen binnen hun rijen moeten trekken om niet aan invloed te verliezen. Paradoxaal genoeg is de enige factor die de handarbeiders tot meer solidariteit brengt het feit dat zij meer verdienen dan de witte-boordengroep, want de handarbeiders zouden zich wei eens bezorgd kunnen maken over een eventueel verlies van hun voordelige positie. --856
:n. De op de d valt vastichting tropese !rgeten willen 1or de streven 1an reran het 1ire en grotere dat de ~
l voorthogere groter :s' heb:stelling >'s. De snellenschapnselijke
Tot de laatste oorlog was de Amerikaanse arbeidersbeweging uitsluitend met haar eigen problemen bezig. Intussen is het begrip gegroeid dat gebeurtenissen in andere delen van de wereld ook van groot belang kunnen zijn voor het welzijn van de Amerikaanse arbeider. Het contact met de internationale vakbewe· ging is aanzienlijk uitgebreid. De bestaande verschillen in aanpak en theorie tussen de Europese en de Amerikaanse vakbewegingen zijn onbelangrijk geworden, nu ze ontdekt hebben dat ze samen zijn komen te staan voor de taak om in de nieuwe staten van Afrika en Azie de democratische instellingen te beveiligen. Het is mijn ervaring dat er tegenwoordig weinig scheidingslijnen lopen tussen de gematigd socialistische bonden van Europa en de zakelijke vakbonden van Amerika. Bepaalde gebruiken van de Amerikaanse bonden kunnen de Europeanen misschien hinderen of in hevige verontwaardiging doen ontsteken, en de Amerikanen hebben misschien een tegenzin in de restanten van socialistische theorieen die in de Europese bonden bier en daar nog opgeld doen. Maar irl de praktijk en irl het economiebeleid is er nog maar heel weinig verschil. Het is hoog tijd om ons te realiseren dat de theorieen van het verleden maar weinig te maken hebben met het soort wereld waarin we nu leven.
·erleden ng hebwereld ;vustzijn 1 arbeiikkelen. mtal fa:el goed rije beinvloed e handj meer rbeiders ventueel
'357
I. deKadt
Trotsky door Deutschers bril Voortgezette vertekening Het eerste deel van Isaac Deutschers hiografie van Trotsky (The Prophet Armed) heh ik indertijd in dit hlad uitvoerig hesproken. Dat had zin, want Trotsky is een helangrijke figuur in het Russische en zelfs in het Europese en internationale socialisme, een figuur over wie de Russische propaganda zoveel leugens en nonsens in omloop heeft gehracht en nog hrengt, dat het van hetekenis was de rol die deze man had gespeeld gedurende de eerste periode van de Russische revolutie - en in de hele voorhereiding van die revolutie - op duidelijke en eerlijke wijze aan te geven. Mijn hezwaar tegen het eerste deel van Deutschers hoek was, dat hij, evenmin als in zijn hiografie van Stalin, tot eerlijke en duidelijke geschiedschrijving in staat was. Niet omdat Deutscher een oneerlijk mens zou zijn, een knoeier, een vervalser of een onwetende. Het tegendeel is het geval: Deutscher kent de stof die hij hehandelt zoals hijna niemand in het Westen, en aile hewuste pogingen tot verdraaiing van de waarheid zijn hem vreemd; hij schrijft uitsluitend uit overtuiging en hij is een onafhankelijke figuur. Maar hij ziet alles door een wonderlijke bril, een hril met marxistische, leninistische, ja zelfs stalinistische facetten en' met nog veel meer trotskistische facetten - en· wat hij ziet heeft dus weinig met de werkelijkheid te maken. In mijn toenmalige hespreking toonde ik dat uitvoerig aan, zoals ik het elders ten aanzien van zijn fameuze Stalin-hiografie had aangetoond. Als materiaalverzamelingen zijn Deutschers hoeken van uitmuntende kwaliteit. Maar daar waar het eigenlijke werk van de historicus hegint, hij de interpretatie van het materiaal, schiet hij hopeloos tekort. Nu was 'The Prophet Armed', ondanks dit fundamenteel gebrek, toch een helangrijk hoek, want het ging over een man die een helangrijke invloed had gehad op wereldhistorische gebeurtenissen. Maar men moest toen al vrezen dat het aangekondigde tweede deel van het hoek, dat het Ieven van Trotsky 858
zou beschrijven als opposant en als balling, van veel minder betekenis zou zijn, omdat in dat tijdperk aileen gesproken kan wor-
den van een steeds afnemende betekenis van Trotsky voor de
rotsky g hefiguur le sowveel rengt, ;peeld en in n eerhoek erlijke Deutser of mt de en all hem m onerlijke ;tische n · wat n mijn ik het l aanm van rk van schiet :el gen man he gegekon'rotsky
Russische en voor de intemationale zaken. Niets bewijst meer de fundamenteel onjuiste instelling van Deutscher, dan het feit dat hij zijn aanvankelijke voomemen om het Ieven van Trotsky, van 1921 tot 1940, in een deel te geven, een deel dat dan de titel 'The Prophet Unarmed' zou dra-/ gen, al schrijvend veranderd heeft in een opzet die op zich zelf al zijn gebrek aan begrip voor proporties verraadt. · We hebben nu voor ons het tweede deel, dat de titel 'The Prophet Unarmed' draagt (Oxford University Press; XII plus 490 pag. 38/ -sh.) doch dit deel hehandelt aileen het optreden van Trotsky als !eider van de oppositie in Rusland, van 1921 tot aan zijn verbanning naar Turkije in 1929. En er volgt dus nog een deel, dat de verhannen Trotsky van Turkije via Frankrijk naar Noorwegen en uiteindelijk naar Mexico, tot aan zijn vermoording in 1940 zal volgen en ons van zijn daden en meningen zal verhalen. Maar die daden werden van steeds minder betekenis naarmate Trotsky, eerst in de leiding van de Russische C. P. werd gelsoleerd, daama uit die leiding werd gestoten en ten slotte als !eider van een sekte zonder enige politieke hetekenis - de zogenaamde Vierde Internationale - overbleef. Aileen als de meningen van Trotsky gedurende die gehele periode enige originele betekenis zouden hebhen gehad, zou het zin hehhen gehad uitvoerig over hem te schrijven als over een figuur die h.v. voor de geestelijke ontwikkeling van de socialistische beweging van grate waarde was geweest. Maar het tegendeel is het geval. De enige, min of meer, originele hijdrage van Trotsky tot de ideeengeschiedenis van het socialisme is zijn theorie van de 'permanente revolutie', een uitwerking van een, meer propagandistische dan wetenschappelijke of realistische, bewering van Marx, dat revolutionaire oewegingen zich tot in hun uiterste consequentie moeten voortzetten. Die hewering die Marx na de mislukking van de Franse revolutie van 1848 dreigend uitsprak en die noch in Frankrijk noch in West- of Midden-Europa bewaarheid werd, was door een toenmalige vriend van Trotsky, de verduitste Rus Parvus-Helphand, terloops toegepast op het vermoedelijk verloop van de Russische revolutie, toen die, omstreeks 1905, met kracht naar hoven kwam, 859
En Trotsky werkte deze gedachte dan verder uit als aanwijzing voor de strategie en tactiek van de revolutionaire bewegingen in Rusland. Dat alles hoort dus al thuis in het eerste deel van Trotsky's lev en, waarin Deutscher het dan ook uitvoerig en onkritisch, verhaalt. Maar nadien heeft Trotsky geen enkel vermeldenswaardige idee op politiek-, sociologisch-, economisch- of cultureel gebied meer gehad, al was hij ongetwijfeld een brilliant essayist, een meesterlijk polemist, een uiterst scherpzinnig schrijver over de meest uiteenlopende onderwerpen en een in wezen kritische natuur, voor zover zijn gehoorzaamheid, eerst aan de marxistische en later zelfs aan de bolsjewistische dogma's, hem dat mogelijk maakte. Zo heeft Trotsky als opposant en later als oppositionele balling enorm veel geschreven, en een groot deel ervan is nog steeds meer dan belangwekkend en uiterst leesbaar, of het nu over de ontwikkeling van de economie en politiek in Rusland, de literatuur en het dagelijks Ieven in dat land of over de toekomst van Engeland of die van Amerika gaat, of over het dreigende fascisme en nationaal-socialisme. Maar het bevat nooit werkelijk nieuwe ideeen, nooit een werkelijk originele kijk op welk vraagstuk dan ook, nooit een fundamentele kritiek, nooit een echt onderzoek naar de behandelde problemen: het zijn altijd de benaderingen en de kanttekeningen van de angstige marxist, die wei probeert het probleem in het netje van zijn formuleringen te vangen, maar die intelligent genoeg is om te beseffen dat het eigenlijk niet gaat, doch dat niet wil uitspreken noch het zich zelf durft te bekennen, zodat hij zijn angsten en onzekerheden achter agressieve hoon moet verbergen. Daarom zouden ook de geschriften van Trotsky een interessant onderwerp vormen voor een kritisch biograaf. Doch Deutscher: marxist, leninist, met trotskistische inslag, gefascineerd door de stalinistische krachtsontplooiing, is het tegendeel van zo'n biograaf. Zijn menselijke sympathieen zijn met Trotsky, maar diens politieke falen bewijst hem dat het 'marxistische' gelijk eigenlijk meer aan de kant van Stalin lag, met het resultaat dat hij er nooit toe komt te beschrijven wat er zich werkelijk in het toenmalige Rusland afspeelde, doch aileen maar probeert een ander marxistisch netje te construeren waarin hij de machtsstrijd na de dood van Lenin kan vangen. Zo is dus het uitvoerig relaas van de ondergang der vele 'opposities' in de periode van 1921-1929 wei interessant voor
860
mwijJewe) dee! roe rig :1 ver:h- of l brildnnig :en in st aan gma's,
e halsteeds rer de e litekomst gende rkelijk vraag1 echt de he>t, die gen te at het :t zich :heden
ressant tscher: DOr de 'n hio. diens genlijk hij er t toenen antsstrijd
~r vele tt voor
degenen die de hier hijeengehrachte hoeveelheid materiaal kritisch kunnen beoordelen, maar de gewone lezer van dit hoek krijgt slechts een vertekend beeld te zien. Overigens zal die gewone lezer ternauwernood nog ge'interesseerd kunnen worden voor die opposities, die dan weer elkaar bestrijden, dan weer samengaan en die nooit tot iets anders kunnen komen dan het hijeenhrengen van citaten en formuleringen waaruit zou moeten hlijken dat zij hetere marxisten, hetere leninisten en hetere holsjewiki zijn dan hun tegenstanders. Voor de Russische gans die al aan het holsjewistische spit was geregen, maakte het weinig verschil uit of dat spit door Stalin, door Zinowjew of door Trotsky gedraaid zou worden; en aangezien Stalin de greep op het spit vast in handen hield, hleef hij de kok, die, om de woorden uit het zogenaamde 'testament van Lenin' te gehruiken: de gepeperde gerechten klaarmaakte. Het verhaal hoe Trotsky zich door het partij-apparaat laat gebruiken om zich zelf uiteindelijk volkomen machteloos te rnaken, wordt door Deutscher tot in details heschreven, met de bedoeling Trotsky als een hero'ische en sympathieke figuur voor te stellen, doch hij slaagt er slechts in de domheid en de geestelijke lafheid van zijn 'held' duidelijk te doen uitkomen, althans voor lezers die over enig kritisch vermogen beschikken. Deutscher wil, op zijn manier, een moderne. 'noodlotstragedie' schrijven, maar de werkelijkheid en de personen heletten hem iets anders te heschrijven dan een gangsterverhaal met een enorme politieke huit als inzet. Het is niet eens het verhaal van een politieke strijd, want Trotsky liet door zijn dogmatische inslag vrijwel iedere politieke kans en mogelijkheid voorhijgaan, zoals hij ook, door die dogrnatische inslag, al zijn intellectuele gaven en liherale instincten moest verwringen en onderdrukken. En de beschrijving die Deutscher geeft van het intellectuele en culturele werk van Trotsky in de hesproken periode laat dit alles onvoldoende duidelijk uitkomen . Zo schiet dit hoek zowel politiek als cultureel op aile helangrijke punten te kort. Dat dit tekort opgeheven zou worden door het aangekondigde derde deel: 'The Prophet Outcast' is niet aan te nemen. En het 66k al aangekondigde hoek in twee delen: 'Life of Lenin' - het zullen er wel vier worden, hij deze hrijachtige methode van schrijven - zal ook al wel geen hijdrage worden tot de zo hoognodige kritische geschiedenis van de Russische revolutie en van het holsjewisme.
861
Robert C. Tucker
Een conservatief credo Het program van de communistische partij in de Sowjet Unie Het nieuwe ontwerp-partijprogram van de Russische CP, is veel meer dan aileen maar een program. Het bestrijkt verleden zowel als toekomstplannen, bespreekt zowel kapitalisme als communisme, buitenlandse politiek en binnenlandse politiek. Het is een apologie voor het Sowjet-regime en de handelingen van dat regime, het is een soort blauwdruk waarop de toekomstige richtlijnen van de Sowjet-politiek zijn uitgestippeld, en een nieuwe algemene vaststelling van de artikelen des geloofs voor een Sowjet-communist of een op Moskou georienteerde communist in den jare 1961. Het program richt zich tot de gehele wereld - meer in het bijzonder evenwel tot het communistische deel daarvan en de communistische partijen. Voor Chroesjtsjows regering is het een waarlijke meevaller dat de ruim twintig jaar geleden genamen beslissing tot herziening van het partijprogram van 1919 al die tijd onuitgevoerd is gebleven. Door dit gelukkige toeval is het nu mogelijk geworden deze nieuwe samenvatting van de eisen der orthodoxie te publiceren op het ogenblik dat Moskou er het meeste behoefte aan heeft, gewikkeld als Moskou is in een strijd om de Sowjet-Unie het politieke en ideologische leiderschap van het wereldcommunisme te laten behouden, met name tegenover de verlangens van Peking ten dezen. De Communistische Partij van de Sowjet-Unie spreekt over zich zelf als de 'partij van het wetenschappelijke communisme' in dit antwerp-program. Met nadruk wordt gesteld dat de USSR vooraan gaat in de opmars naar een communistische maatschappij, immers zij was het eerste land dat begon aan 'de totale opbouw' van het communisme, en natuurlijk is haar weg naar het doel de enig juiste. Heel het enorme document straalt als het ware de SowjetRu.ssische gevoeligheden uit ten aanzien van hun status-opvattingen. Dit is vooral sterk merkbaar waar de Sowjet-Russische communisten voor hun land de eer opeisen de bron te zijn van ideeen en campagnes en in feite Ieiding te geven aan alle zaken die het wereldcommunisme betreffen. Of alle communistische
862
:p, is led en e als :. Het 1 van nstige een voor mmu~t
bijcom: een geno119 al val is :le eiou er 1 een eidername misti, 'parJ-protat in rs zij n bet enig >wjet>pvat1ische 1 van zaken tische
regimes en partijen zich erbij zullen neerleggen dat de SowjetUnie de rol van Ieider, leraar en voorbeeld wil blijven spelen, zal pas volledig blijken als aile 'geheime' toespraken van het 22ste Sowjet-Partijcongres openbaar zijn gemaakt. In de tekst van het nieuwe program wordt Chroesjtsjow niet met name genoemd, als het ware om extra nadruk te geven aan de vrij hartige verklaring aan bet slot tegen de 'persoonlijkheidscultus' en ten gunste van 'het leninistische principe van collectief leiderschap. Toch is Chroesjtsjows politieke zienswijze et duidelijk van af te lezen. Het program keurt gehoorzaam zijn binnenlandse veranderingen goed, zoals de ontginning van maagdelijke gebieden en de instelling van regionale economische raden en de re-organisatie van de MTS (machine tractor station). Zijn ideeen over de noodzaak en de mogelijkheid om de bureaucratie in de Sowjet-Unie tot een wat soepeler machine te maken worden in het program verder uitgewerkt. Zelfs de agrogorods zijn in ere hersteld, zij het dan onder een nieuwe naam ('agrarisch-industriele complexen') en als een ver doel. Chroesjtsjows overmatige optimisme over mogelijke economische voortgang onder bet huidige systeem is op ettelijke plaatsen te herkennen. Het program beweert b.v. dat de USSR tegen 1970 de USA voorbijgestreefd zal zijn in produktie per hoofd der bevolking (daarbij dan inbegrepen de agrarische produktie!) Hetzelfde geldt voor de belofte dat in tien jaar tijds het nationale inkomen met bijna 250 pet. zal toenemen, en in twintig jaar zelfs met 500 pet. In het eerste deel van het Program worden de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling geschetst van de niet-communistische wereld, die men ziet als 'zijnde in een overgangsfase van kapitalisme naar communisme.' Veel hiervan is een herhaling van afgezaagde gemeenplaatsen met nauwelijks enig verband met de werkelijkheid (b.v: 'het Ieven heefi: de marxistische theorie van voortgezette proletarische invloed in de kapitalistische maatschappij volledig bevestigd!') Maar omdat er in die overgangsfase nu eenmaal iets gedaan moet worden, was dit een voortreffelijke gelegenheid voor de opstellers van dit document om - ter stichting van aile communisten waar ook ter wereld nog eens de voornaamste punten van Chroesjtsjows buitenlandse politiek op te sommen, waarbij dan inbegrepen de stelling dat 'communistische revoluties in aile Ianden der wereld onvermijdelijk zijn, maar dat 'een wereldoorlog vermeden kan worden.'
863
Men vermeldt het feit als zodanig niet, maar hier rekent het program formeel af met de opvatting die in het program van 1919 verdedigd werd, nl. dat 'imperialistische oorlogen' (die tot wereldoorlogen zouden kunnen uitgroeien) onvermijdelijk waren. Heel duidelijk komt in het ontwerp-program de karakteristieke tweeslachtigheid van Chroesjtsjows opvattingen inzake buitenlandse politiek naar voren. Het program eist een stopzetting van de koude oorlog, maar de adem van de koude oorlog snerpt ons tegen uit de grove nijdassige bewoordingen van vele passages (zoals b.v.: 'het imperialistische kamp bereidt de gruwelijkste misdaad tegen de mensheid voor - 'n wereldoorlog met kernwapens ... !') Het program stelt dat vreedzame coexistentie een objectieve noodzaak is . . . maar tegelijk stelt het deze voor als een vijandige verhouding, · zelfs als een 'bepaalde vorm van klassenstrijd.' Opnieuw heet het dat oorlogen kunnen en moeten vermeden worden, maar men onderstreept de wenselijkheid van 'bevrijdingsoorlogen tegen het imperialisme.' Socialistische revoluties kunnen tot stand komen zonder burgeroorlog en zonder wapengeweld, soms zelfs simpelweg door geldelijke transacties, maar de mogelijkheid van 'een niet-vreedzame overgang naar het socialisme' moet toch wei degelijk blijven bestaan. Als nationalisme anti-westers van aard is, verdient het iedere steun die communisten maar geven kunnen (het wordt dan 'anti-imperialistisch' genoemd); evenwel is nationalisme binnen de 'socialistische Ianden' een wapen van de internationale reactie waartegen men zich met aile mogelijke kracht teweer moet steilen. Anti-communisme is een verwerpelijke ideologie, ,uitsluitend verzonnen om als wapen te dienen in een ideologische oorlogvoering; het anti-kapitalisme evenwel is prijzenswaardig en noodzakelijk: 'De Communistische Partij zal blijvend de tegen het volk gerichte reactionaire aard van het kapitalisme aan de kaak steilen, evenals aile pogingen om het kapitalistische systeem mooi af te schilderen.' Marx karakteriseerde in een van zijn brieven de kleine burgennan als een 'levende tegenstelling;' de huidige Chroesjtsjow-iaanse communist is De Heer Enerzijdsen Anderzijds. Hielden de partij-programs van 1903 en 1919 zich voornamelijk bezig met de directe doelstellingen van de communistische beweging en niet met de verderliggende dito~s, het nieuwe program stelt zich zelf de taak om het cummunisme in de USSR totaal te verwezenlijken. Het tweede deel, getiteld 'Taken van de Com864
nt het n van :lie tot waren. istieke mitenlg van snerpt passa~we
g met stentie e voor m van noeten id van 'le rewnder 1acties, : naar natiom die lperia'sociawaar:tellen. d ver•ering; dzaket volk kaak rsteem !l zijn ~lling;'
:rzijds-
melijk !le beogram taal te Com-
munistische Partij van deSowjet-Unie bij de opbouw van een Communistische Gemeenschap,' vangt aan met de verklaring dat de opbouw van zulk een gemeenschap nu de 'naastbijliggende praktische taak' van het Sowjetvolk is. Het eindigt met de plechtige verzekering: 'De thans levende generatie van het Sowjetvolk zal onder het communisme Ieven!' Het communisme waaronder _zij I even zullen wordt dan beschre: ven als een 'intens georganiseerd' klassenloze maatschappij, gegrondvest op openbaar eigendom en samengesteld uit maatschappelijk gelijke mensen die vrijwillig hun werkkracht geven, ieder naar zijn mogelijkheden, en daarvoor een loon ontvangen dat aangepast is aan ieders behoeften. En passant mogen we hier wei even opmerken dat het program niet spreekt over een punt dat Marx essentieel achtte in zijn definitie van het uiteindelijke communisme, nl. de afschaffing van de arbeidsverdeling in al zijn vormen. Ondanks de plechtige belofte dat de huidige generatie van het Sowjetvolk het Beloofde Land van het communisme zal binnengaan, stelt het nieuwe program geen streefdatum voor de binnenkomst. Het baseert zich kennelijk op de veronderstelling dat de huidige generatie van het Sowjetvolk een lang Ieven zal hebben. lmmers de jaren 1961-1980 worden gezien als de periode van totale opbouw van het communisme, aan het einde waarvan de grondslagen gelegd zullen zijn, maar het gebouw zelf nog niet klaar zal zijn. Tegen het jaar 1980 'zullen de materiele voorwaarden geschapen zijn om in de daarop volgende periode de overgang naar het communistische systeem van verdeling naar behoefte te doen plaatsvinden' (cursivering van ons). Het eigenlijke communisme wordt dus onderscheiden van de bouw van het communisme en het ligt achter de horizon ... een steeds terugwijkend niemandsland. Het nieuwe program is zodoende een prospectus niet zozeer voor het Ieven onder het volledige communisme, maar veeleer voor de komende twintig jaren onder 'totale opbouw.' Wat het voor die periode beoogt is voornamelijk een enorme verbetering in levensstandaard, de totstandbrenging als het ware van een echte Sowjetwelvaartsstaat, waarbij het accent gelegd wordt op de goederenvoorziening en dienstverlening via de publieke sector. Tegen het einde van de periode zal een overvloed aan gevarieerde voedingsprodukten beschikbaar zijn. Ieder gezin ('pasgehuwden inbegrepenl') zal dan een eigen woning hebben, vrij van huur. De collectieve boeren zullen betaalde vakanties hebben, ouder-
865
domspensioenen, uitkeringen bij ziekte en ongeval. Men zal gratis medicijnen kunnen krijgen. Scholen en werkplaatsen zullen gratis middagmalen verschaffen. Elektrische apparaten zullen volop verkrijgbaar zijn om de huisvrouw het bestaan te vergemakkelijken, cnzovoort. Het communisme van 1980 komt neer op het Sowjet-regime plus een levensstandaard even hoog als (of hager dan) die van de meest ontwikkelde westelijke welvaartsstaten. Als we nu denken aan de chronische moeilijkheden met de landbouw, het verschrikkelijke woonruimte-tekort bij de meerderheid van de burgers, aan veler diepe armoede, aan de overal merkbare tekorten aan noodzakelijke consumptiegoederen en aan het feit dat de bevolking van de Sowjet-Unie ieder jaar met drie miljoen of meer toeneemt, dan is dit een alleszins stoutmoedig plan. De vraag blijft of dit een doel is waar men werkelijk naar streeft of dat dit program slechts een van de vele glorieuze beloften is die de Sowjet-regering de Russische volkeren al zo vaak voorgehouden heeft. Er is helaas reden om aan te nemen dat het laatste het geval is. De bewijsvoering hiervoor kunnen we in de tekst van het nieuwe program vinden. Men zou verwachten dat een plan van een verbetering van de levensstandaard over de gehele linie tach op zijn minst een verschuiving in de economische politick van de Sowjet-Unie zou teweegbrengen, en wei naar meer lichte industrie en naar de produktie van meer consumptiegoederen. Maar het nieuwe program vertoont al heel weinig tekenen hiervan, - ondanks Chroesjtsjows herhaalde beweringen bij de opening van de Britse handelstentoonstelling in Moskou, dat van nu af aan de zware en de Iichte industrie in Rusland in gelijk tempo ontwikkeld zullen worden. Het program geeft een echo van de formule die in ,de laatste periode van Stalin in zwang was, nl. dat de belangrijkste economische taak voor de eerstvolgende twintig jaar zal zijn om de 'materieel-technische basis' van het communisme te scheppen. In dit verband wordt weer grate aandacht gegeven aan de noodzaak voor 'de verdere ontwikkeling van de zware industrie.' Als om dit punt nog eens extra relief te geven, stelt het program de reusachtige eis dat de capaciteit van de staalindustrie van de SoWjet-Unie in 1980 tot 250 miljoen ton jaarlijks moet zijn opgevoerd. Verderop staat ergens dat 'pogingen' zullen worden gedaan om de snelle groei van de produktie van consumptiegoederen te bevorderen, maar de noodzaak voor verder-
866
al grazullen zullen verge-
1e plus van de elandlerheid merkLan het et drie rnoedig jk naar 1ze heal zo nemen kunnen van de en verzou te:le prorogram ChroeBritse : zware ~ld zul; die in belangjaar zal isme te :egeven : zware :n, stelt e staaljaarlijks .' zullen 1n converder-
gaande ontwikkeling van de zware industrie en daarbij behorende technische kennis blijft het heersende thema. In vergelijking met de nu voorliggende blauwdruk van de economische politiek gedurende de periode van 'totale opbouw', was Malenkows rede van 8 augustus 1953, waarin hij vroeg om een serieuze en systematische inspanning om de levensstandaard te verhogen door middel van de ontwikkeling van de Iichte industrie en de produktie van consumptiegoederen, een werkelijk revolutionair document. In het nieuwe program is geen 'nieuwe koers.' Niet aileen op het punt van de economie, maar op vele andere terreinen is een fundamenteel conservatisme een kenmerkende trek van het program. Het hoofdstuk over landbouw bevestigt dat de partij de bestaande instellingen van kolchoze en sowchoze in stand wil houden, de verschillen tussen 'Qeide vormen langzaam-aan weg wil nemen, en de weg wil banen voor een vrijwillig (I} afstand-doen door de collectieve boeren van hun eigen stukje grond. We zien ook een conservatieve denkwijze in de verklaring dat de verhouding goederen/ geld gedurende de gehele periode van de opbouw van het communhme onaangeraakt moet blijven bestaan en dat aile prijzen een 'zekere winst' moeten toelaten voor 'ieder normaal werkende ondememing' (zulks in contrast tot het program van 1919 dat de handel langzaam-aan wilde vervangen door goederen-distributie van staatswege, en dat ook vroege maatregelen wenste ter 'vernietiging van het geld'). De uitspraak over de toekomstige politiek ten aanzien van de nationaliteiten lijkt ook geen belangrijke veranderingen in te houden, en het hoofdstuk over literatuur en kunst bevestigt de voortdurende geldigheid van de principes van ~et 'socialistische realisme'. Het conservatieve karakter van het program komt ook tot uiting in de uitingen (en in wat weggelaten wordt) in het hoofdstuk over de verhoudingen tussen de diverse Ianden die aan de opbouw van socialisme of communisme bezig zijn. Het program vermeldt wel dat de mogelijkheid bestaat om in de niet nader gedefinieerde toekomst te komen tot een 'communistische wereld-economie', zoals door Lenin gewild, maar het spreekt zich niet uit over enigerlei vorm van politieke samensmelting van deze Ianden of zelfs maar een begin daarvan in de benaderde toekomst. De hoofdstukken over de ontwikkeling van de Sowjetstaat en de
867
communistische partij in de komende periode zijn zo opgesteld dat ze de indruk geven van opwindende veranderingen die ofwei op til zijn of zelfs al bezig zijn zich te voltrekken, maar in feite staat er nauwelijks iets in dat onze opvatting van · dit program als een eigenlijk conservatief document tegenspreekt. Men stelt b.v. dat 'de dictatuur van het proletariaat' zijn historische zending al vervuld heeft en nu omgevormd is tot een 'staat van het ganse volk', maar in afwachting van de 'totale overwinning van het communisme' in de nog onbestemde toekomst is tach de staat niet voorbestemd om a£ te sterven. Deze aanpassing in het ideologische systeem brengt geen direct aantoonbare gevolgen met zich mee voor het politieke systeem als zodanig. De nieuwe formule ('staat van het ganse volk') is natuurlijk in tegenspraak met de marxistische opvatting van de staat als een onderdrukker die altifd in dienst is van een bepaalde klasse en die· tot verdwijnen gedoemd is zodra klassenscheiding en antagonisme na een wereldomvattende communistische revolutie tot een eind gebracht zullen zijn. Maar deze tegenspraak was altijd al opgesloten in het Sowjet-doctrine waarbij de Sowjet-staat als zodanig wordt voorgesteld als een instelling die het ontstaan van klassen onderdrukt maar daarnaast verscheidene niet-onderdrukkende functies heeft, zoals economische administratie en culturele opbouw. De nieuwe formule stelt de zaken aileen maar even duidelijk en geeft een officiele status aan een oud verschijnsel tussen de politieke doctrine van de Sowjets en de theorie van Marx. Belangrijker en waardevoller zijn de diverse voorzieningen voor de Sowjets, de zogenaamde sociale organisaties, en de Communistische Partij. Zij zijn het waard intensief en uiterst gedetailleerd bestudeerd te worden door ieder die de politieke instellingen van de Sowjet-Unie bestudeert, vooral in he( Iicht van de inlichtingen over de manier waarop ze ten uitvoer gelegd worden. Over het geheel lijken ze geen aanduiding te geven van plannen om werkelijk veranderingen aan te brengen in het huidige politieke Sowjet-systeem. Bij de politieke voorschriften is vooral interessant de principiele eis dat het lidmaatschap van openbare lichamen regelmatig Wisselen moet en dat zelfs in partijcomite's van laag naar hoog de functies met regelmatige tussenpozen zullen moeten wisselen. Als begeleidende maatregel heeft men meteen een grens gesteld aan het aantal malen dat dezelfde persoon in bepaalde functies h.erkozen mag worden (zulks natuurlijk altijd met de
868
gesteld die ofin feite rogram . Men histo:ot een 'totale :le toe. Deze ct aan:em als is nalan de :en be:lassentmunis.r deze !octrine 1ls een r daar' zoals nieuwe eft een olitieke lningen en de uiterst olitieke et Iicht oer gete getrengen e voortet lidloet en ies met
geeigende uitzonderingen). Als deze voorwaarden gedurende een enigszins lange periode in acht genomen worden, kan dit tot een gezonde ontwikkeling leiden, maar uiteraard kan een dergelijke circulatie binn(m de elite geen stoornis opleveren voor het functioneren van de zich zelf aanvullende machinerie van de Sowjet-oligarchie. Het is bovendien geenszins duidelijk hoe deze maatregel het resultaat zal kunnen hebben dat het program ervan verwacht, nl. de versterking van het collectieve leiderschap en de uitsluiting 'van mogelijke machtsconcentraties in ·de handen van individuele beambten.' Er is verder de voorwaarde dat men slechts uit het Centrale Comite van de Partij verwijderd kan worden na een geheime stemming die uitwijst dat ten minste ~ van de leden van het Centrale Comite v66r de maatregel zijn . . . maar het enige nieuwtje hieraan is dat de stemming geheim moet zijn, en het is nog niet bepaald duidelijk wat voor uitwerking deze regel in de praktijk zal hebben. Als in de komende periode een persoonlijke dictatuur als die van Stalin vermeden zal worden, zal het niet te danken zijn aan de voorzieningen die het nieuwe partijprogram en de nieuwe voorschriften daartegen troffen. Ondanks het feit dat het gebruik van revolutionair klinkende termen een indruk van radicalisme geeft, is het nieuwe Commurtistische Manifest in de grond van de zaak een credo van Sowjetconservatisme. Het is het politieke visitekaartje van een heersende en bezittende klasse die het beeld wil geven van een SowjetRusland dat op mars is - op mars riaar het volledige communisme - maar in werkelijkheid is deze heersende klasse voomamelijk erop bedacht om, zonder radicale veranderingen, de bestaande ·structuur te behouden en daarmee het ermee samenhangende patroon van macht, politiek en privilege. ·
ens ge~paalde
met de
869
Fred. L. Polak
Szczesny, Heeren Szczesny
Gerhard Szczesny: De Toekomst van het Ongeloof en Friedrich Heer-G. Szczesny: Geloof en Ongeloof (briefwisseling; Moussault's Uitgeverij N.V Amsterdam 1960 Het hoek van dr. Szczesny, De Toekomst van het Ongeloof, is mij ronduit gezegd wei wat tegengevallen. Dit is uiteraard vaker het geval met boeken, die op een bepaald tijdstip een verrassende, soms door de mode meegesleepte of door een daarmee verwant snobisme aangedreven opgang maken en de daardoor gewekt~ verwachtingen · wei moeten teleurstellen. Het gekozen thema is zeker grotendeels niet nieuw, veel is voordien door andere schrijvers - ook hier te Iande - m.i. zelfs beter en overtuigender gezegd. De wijze van uitwerking is i.h.a. verre van onberispelijk. Circa twee derde van het geschrift wordt in beslag genomen door een te uitvoerige, zich zelf telkens herhalende filosofischethische inleiding, die bovendien - de schrijver constateert het zelf vooraf - onsystematisch van compositie is en soms inderdaad qua inhoud ietwat triviaal, of althans voor zulk een materie wat te vlot-joumalistiek en simplistisch uit de pen gevloeid, en desalniettemin tamelijk arrogant en apodictisch aangediend. Een pen, overigens, die i.h.a. buitengewoon vaardig, niet zelden ook slagvaardig wordt gehanteerd, veelal met gebruik van originele, boeiende beelden en aan onze tijdgeest appellerende toelichting, spits en speels. S. kan buitengewoon helder, ja tintelend schrijven, bladzijden lang, om dan in te zinken tot de 'tiefe deutsche Unklarheit', die reeds Fichte zijn eigen landgenoten voorhield. Aan de Nederlandse vertaling ligt deze grillige ongelijkmatigheid waarlijk niet, deze is in een woord voortreffelijk, zoals men van Johan Winkler verwachten kon. Laten we echter bezwaren tegen de vorm niet al te breed uitmeten en liever zien wat S. ons te zeggen heeft. In het kort
870
edrich Mous~eloof,
eraard p een or een en de 1. Het ordien :ter en verre uomen ofischlrt het indertn man ge11 aaniardig, et ge!St apewoon in te te zijn ug ligt
.n een achten ~d uit!t kort
kan diens gedachtengang als volgt worden weergegeven. Aanzienlijke meerderheden of althans zeer grate aantallen mensen der westerse volkeren geloven heden ten dage niet meer in de overgeleverde christelijke geloofsdogmatiek van schepping, paradijsverhaal, vleesgeworden Zoon Gods, jongste gericht, opstanding des vlezes, hiemamaals, resp. onsterfelijkheid of enige vorm van eeuwig Ieven na de dood. De tirannieke heerschappij van deze autoritaire christelijke doctrine en van haar krampachtig (meest met overheidssteun) gehandhaafde monopolistische machtspositie wat betreft het bezit aan absolute waarheid en exclusieve humaniteit, verhindert echter dat de bedoelde massa's van niet-meer-christelijk-gelovigen een andere draagkrachtige en evenwichtige geloofs- en wereldbeschouwing, laat staan een gelijkwaardige andere religie zouden kunnen opbouwen. Zij die dit gelijke recht voor zich opeisen, worden sociaal en politiek geboycot. Om de wille van het dagelijks brood worden zij derhalve verplicht naar buiten toe mee te doen aan deze collectieve neurose of wei aan dit huichelachtig komediespel. Aldus wordt het vinden van een nieuw inzicht en bevrijdend uitzicht, van een juister benaderd antwoord op de 'laatste vrag~n', met geweld, ja onder terreur verhinderd. Zolang de absurde leugen van een 'christelijk' avondland met een 'christelijke' cultuur, gebaseerd op de fictie van christelijke geloofspostulaten, onverminderd wordt gehandhaafd, zolang is geen uitredding door een nieuw, waarachtig, zij het niet-christelijk geloof mogelijk en blijft de huidige zgn. christelijke, doch in wezen geloofloze tijd voortbestaan. Aldus zullen steeds weer nieuwe generaties gedreven worden in de armen van het cyiiisme, de oppervlakkigheid eri de stompzinnigheid. De titel 'de toekomst van het ongeloof' is derhalve, zoals uit deze samenvatting van het betoog valt af te leiden, ietwat dubbelzinnig. Het gaat - via de weg van christelijk ongeloof veeleer om de door schrijver noodzakelijk geachte verwerving van een nieuw en ander geloof. Zulk een waarheid zoekend streven zou een ieder geheel moeten vrijstaan, doch zou dan, vol- · gens de schrijver, tevoren volledig losgemaakt moeten worden van aile christelijke theologie, magie en een reeks exegetische goocheltrucs. Omtrekken van zulk een nieuw geloof, althans 'geloof aan een geloof', dat eventueel ook elementen zal kunnen ontlenen aan andere wereldreligies, met name aan het Boeddhisme, worden slechts vagelijk aangeduid. Steeds hautain en soms fanatiek, ja in de strijd om tolerantie haast intolerant, dan 871
weer nederig, zich haastend met de verklaring geen godsdienststichter te zijn, wordt dit betoog door S. ontvouwd. Het
negatieve, de ontmaskering eli ontlarving van de christelijke geloofsideologie, vormt voor S. zelf in eerste instantie ook de meest positieve gestalte van zijn werk. Het onthoudt zich vrijwel geheel van een meer constructieve herorientering. Anderen zijn meer geroepen dan ondergetekende om te beproeven de mystieke, christelijk-theologische geloofsdogmatiek in onze modeme tijd van exacte natuurwetenschappen en techniek te verdedigen tegen de scherpe aanvailen van S. Twee zaken verwonderen mij echter. Ten eerste, dat S. met geen woord rept over het snel voortgaand ont-mythologiseringsproces, dat juist binnen de modeme christelijke theologie zelve met kracht is ingezet. In de tweede plaats, dat S. volkomen onvatbaar is voor het feit, dat bet christendom meer is dan wereldbeschouwing, doch berust op en is omhooggestoten door een grootse visie. Ik bedoel de verkondiging door Jezus - in het verlengde van het joodse profetisme (door S. in de wezenskem evenmin getroffen) - van de nabije komst van bet koninkrijk Gods. Dit visionaire toekomstbeeld, door Jezus geopenbaard, is stellig de eerste 1000 tot 1500 jaar doorslaggevend geweest voor de opkomst en verbreiding van bet christendom. De verflauwing van dat inspirerend toekomst-ideaal begeleidt de neergang. S. evenwel voelt niets voor toekomstbeelden en idealen, behalve voor die van het opkomend arbeiders-socialisme, vnl. omdat dit typisch athei:stisch was van inslag en een sociaal-ethisch of sociaal-politiek geloof doorzette tegen aile christelijk-kerkelijke bestrijding of althans onverschilligheid in. Elk ander geloof is voor S. waardevol, zolang slechts niet bet christelijkhypocritische, dat in wezen door een meerderheid van zgn. christenen zelve, ondanks de uiterlijke schijn van beleefde doch leugenachtige lip-service, ailang niet meer naar letter of zelfs geest wordt beleden. In zijn feile verdediging van bet goed recht, 66k van ieder oprecht niet-christelijk geloof verdient S. m.i. voile sympathie. Dit immers blijft geldig, ook al ware de essentie van bet christelijk geloof uit onze tijd door hem geheel of ten dele vertekend. Zeer de moeite waard, ja hier en daar magistraal geschreven, acht ik persoonlijk ca. 25 'bladzijden van dit hoek (te beginnen omstreeks pag. 114), waar schrijver aan de hand van een serie losse notities zijn eigen (sterk aan een panthei:sme ver-
-872
godsl. Het
wante en uiteraard speculatieve) zienswijze aangeeft t .a.v. zulke immer actuele 'laatste vragen' als: de 'wereldgrond'; het
ke ge-
'zijn', bet 'er-zijn' en bet 'zo-zijn' van wereld, werkelijkheid
ok de h vrij-
en mens; het bestaan van een - persoonlijke God; 's mensen dood, en de zin van een 'hiemamaals'. Fel-polemisch geschreven, niet vrij van 'zoals ik, de meester, bet zeg, is bet', maar zeer zeker uiterst stimulerend tot eigen overdenlting. Eind-indruk: in wezen meer scberpzinnig, dan diepzinnig, wel sociaal en bumanitair bewogen, maar toch niet doordringend tot in de diepste lagen van geloof, zeer gekant tegen ongefundeerde emoties en speculaties (der christelijke theologie), doch deze voor eigen argumentatie evenmin scbuwend. Wie van deze filosoof ware wijsbeid verwacbt als bijdrage tot onze tijd wordt in dat opzicbt op vele plaatsen teleurgesteld. Schier doelbewustl , getuige het weer tot enige banaliteit terugvallende slot-boofdstuk: 'Over de plicbt onheilig en onwijs te zijn'. Aan de lezenswaardigbeid van het geschrift en aan bet pleidooi a.z. vermag dit echter geen afbreuk te doen.
te bematiek t tecb·e e zawoord 's, dat kracbt >aar is scboutse vilengde renmin Is. Dit llig de de opIg van m, he-
al. om:lthisch -kerkeer gestelijk1 zgn. e doch f zelfs goed ient S. ·a re de geheel :rreven, beginan een 1e ver-
Op de hoven besproken publikatie van S. is een schriftelijke gedachtenwisseling van de schrijver met de bekende historicus prof. Friedrich Heer uit Wenen gevolgd, waarbij elk in zes brieven het standpunt van de ander beeft aangevallen, onder verdediging van de eigen zienswijze. Deze levendige en vaak puntige briefwisseling beeft stellig belangwekkende facetten . De verdiensten en gebreken (defauts des qualites) van S. komen hier - geprikkeld door weerspraak - nog sterker naar voren. Hier is dan ook, dunkt mij, S. op zijn best. Vlijmscberpe, exacte formulering, felle betoogtrant, onverbiddelijke logica. In dat al m.i. onbetwist de meerdere van Heer, ook in scbrijftrant en overtuigingskracbt. Niettemin gaat veelal de sympathie uit naar Heer, veel bescbeidener en milder, romantiscb idealist, van vooruitziende, uiteindelijk toch wellicht meer omvattende visie. Men kan ervan genieten, wanneer Heer aantoont, dat S. zelf naar vorm en inhoud van zijn betoog eigenlijk gebeel gegrondvest is in een bepaald, typiscb christelijk wereldbeeld (uit velerlei mogelijke christelijke wereldbeelden), nl. dat van bet oostpruisisch of oost-duitse protestantisme van lutheraanse opdruk. Te waarderen valt ook, dat Heer zo min als mogelijk zijn persoonlijke (naar bet mij lijkt nogal vrijzinnige, soms op 't kantje af net nog niet aan beterodoxie rakende), ·rooms-katholieke ge-
873
loofsbelijdenis op de voorgrond stelt. Overigens, met grote delen van de christelijke geloofsdogmatiek en exegese - waarop S. zijn meedogenloos spervuur richt - schijnt ook H. nauwelijks meer raad te weten. De lezer moet niet verwachten, dat' de een de ander grondig, d.w.z. in de totaliteit en onderdelen van zijn betoog (of geloof) weerlegt, laat staan van zijn ongelijk overtuigt. Wat in den beginne voorkomt als een volledig en dus onvruchtbaar langs elkander heen schrijven, blijkt geleidelijk voort te komen uit een totaal verschillende semantica (woordbetekenis). Fundamentele begrippen als christendom, religie, cultuur of civilisatie, filosofie, kunst en humaniteit, lijden, geluk, geloof, vooruitgang, vrijheid, menselijke waardigheid, etc. etc. blijken voor de beide auteurs telkens weer een wezensverschillende, onvoldoende opgehelderde grondbetekenis te hebben en volkomen uiteenlopende intellectuele of gevoels-associaties te wekken. De beide schrijvers leert men dientengevolge weliswaar als persoon in hun resp. zelf-portretten beter kennen, doch zakelijk komt naar het schijnt door deze autobiografische zelfbezinning nog niet heel veel meer tot stand (maar is dat zo weinig?) dan dat een nietchristen en een christen elkander in hun eigen taal en terminologie over hun intieme geloofs- en wereldbeschouwing zo diepgaand als mogelijk hebben bericht. De een vrij aanmatigend, van hletzscheaanse allure, ons superieur belerend en uitgesproken 'rechthaberisch' - de ander veel gematigder, dienend en ook zelf nog van de ander gaame lerend. Voor de onbevooroordeelde lezer is de nadere persoonlijke kennismaking met deze denkers evenwel geen verloren tijd. Voor een bevordering van oecumenische arbeid en met name ook van contact op goed niveau tussen de wereld-religies in ruimere zin van deze tijd (met inbegrip van het humanisme) een bijdrage van nog te schaarse verschijning en ook als zodanig van waarde.
874
te dewaar-
. nau-
nndig, ~eloof)
en belgs eltit een 1entele filoso~.
vrij-
beide de optlopenschrijn hun .ar het ~t heel n nietninolo1 dieptigend, ~espro
md en >evoor~t deze 1g van >ed nize tijd nog te
H.Brugmans
Bij een 'politieke biografie' van Paul-Henri Spaak Onze landgenoot J. H. Huizinga, de vroegere Londense correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant, heeft zich gewaagd aan de biografie van iemand, wiens Ieven naar menselijke berekening nog allerminst voltooid is: Paul-Henri Spaak. 1 ) Om die taak tot een goed einde te brengen, hezat hij enkele onmishare deugden. Allereerst: een persoonlijke, bijna emotionele helangstelling voor zijn onderwerp - voor zijn 'held', is men geneigd te zeggen. Want het is duidelijk, dat Huizinga, ondanks al zijn kritiek op Spaaks heleid in bepaalde perioden, toch· telkens opnieuw gefascineerd werd door de man die voor hem als model poseerde. Zonder een dergelijke persoonlijke relatie tussen hiograaf en geportretteerde, is geen deugdelijk werk denkhaar. Voorts is hier een journalist aan het woord, die weet hoe hij zijn lezers kan boeien: wie aan dit hoek hegint wil weten 'Hoe· het afloopt' en kan moeilijk ophouden voor het einde, dat trouwens geen einde is. Ten slotte is deze auteur een even vurig Europeaan als Spaakzelf. Zijn Confessions of a European in England (London, Heineman, 1958) zijn er het hewijs van - evenals ze (tussen haakjes gezegd) het hewijs geven dat Huizinga ogenhlikkelijk de juiste omvang heeft heseft van de catastrofe die het Suez-avontuur was. Natuurlijk zijn er zwakheden in dit hoek. Ondanks het feit, dat de schrijver van huis uit vertrouwd moet zijn met de geschiedenis, haar methodes en haar problematiek, is hij toch geen echt historicus geworden. Zijn poging om het Ieven van een mens te heschrijven en al de rest slechts te zien als een decor, zijn neiging om Spaak min of meer te isoleren van de wereid waarin hij zich heweegt, zijn tendens om die huitenwereld 1) Mr. Europe. A political Biography of Paul-Henri Spaak by J. H. Huizinga, London, Weidenfeld & Nicholson, 1961.
875
uitsluitend te beschrijven voor zover ze onmiddellijk met Spaak verband houdt - ze moeten wei leiden tot een zekere ver-
tekening van het beeld. Om twee voorbeelden te noemen. Is het mogelijk, geschiedenis van de Belgische 'Koningskwestie' te bespreken, zonder een woord te zeggen over de grote rol, die daarin gespeeld werd door de onlangs gestorven primaat van Belgie, kardinaal Van Roey? Of kan men Spaak als voorzitter van de Raadgevende Vergadering in het geding brengen, zonder melding te maken van zijn sensationele aftreden in december 1951? In menig opzet heeft men daarom de indruk, dat dit hoek niet af is. Het is te eng of te ruim voor zijn opzet. Het concentreert zich overwegend op het conflict met Leopold III in contrast met de titel, 'Mr Europe', die zou doen vermoeden, dat het accent zou vallen op de meer constructieve kanten van Spaaks politiek. Ten slotte breekt het verhaal tamelijk abrupt a£ bij de benoeming tot secretaris-generaal van de NAVO. Een oude pacifist als spil van een militaire verdedigingsorganisatie?: ook die paradox (niet de enige in dit merkwaardig veelvormige Ieven) zou bespreking hebben verdiend. Helaas, het slothoofdstuk is wat overhaast. Men heeft het gevoel, dat de uitgever over Huizinga's schouder stond mee te lezen terwijl hij de laatste bladzijden sebree£, also£ het manuscript voor een bepaalde datum ter perse moest, klaar of niet klaar. Maar dat alles is niet van wezenlijk belang. Dit hoek heeft geen standaardwerk willen zijn, ook niet in zakformaat. Het is een bijdrage tot het begrip van een man, die enorme diensten bewees aan de publieke zaak, die af en toe op verkeerde wegen is gegaan, maar die in elk geval zijn .laatste woord nog niet gesproken heeft en die daarom beter moet worden begrepen. Tot dat betere begrip Ievert Huizinga een onmisbare bijdrage. Juist omdat er in de toekomst nog zoveel van Spaak te verwachten valt, kunnen wij het hier niet laten bij een simpele boekbespreking. We moeten er iets meer van zeggen, in het bijzonder aangaande het Koningsconflict en Spaaks rol daarbij, want deze episode blijft belangrijk voor de politieke psychologic van 'Mr Europe'. Enkele overwegingen dringen zich daarbij op.
876
Spaak e ver-
,, ge1reken, in geBelgie, :r- van zonder lecem-
t hoek lt conIII-
ermoee kanle bede pa?: ook ormige thoofditgever bij de en be~
heeft lt. Het e dien:keerde 1rd nog en benisbare
) /
te versimpele in het daar<e psy-
877
Allereerst moet eraan worden herinnerd dat Spaak, als minister van Buitenlandse Zaken, v66r de oorlog, een neutraliteitspolitiek heeft gevoerd, die op 5 mei 1940 ineengestort is. Deze politiek heeft hij gedeeld met Hendrik de Man en Leopold III. Met een grate persoonlijke moed heeft hij in partijcongressen een intemationale conceptie verdedigd, waartegen de mas sa der Ieden, vooral in W allonie, grote instinctieve bezwaren had. Naar achteraf gebleken is: lang niet ongerechtvaardigde bezwaren. Ongelukkig genoeg echter heeft noch de Koning, noch De Man (op dat ogenblik voorzitter van de Belgische W erklieden Partij) noch ook Spaak voldoende oog gehad voor die bezwaren en voor de wezenlijke aard der nationaalsocialistische furie. Deze drie namen, staande in het centrum van de Belgische democratische praktijk, hebben emstige dikwijls juiste verwijten gericht tot het oude parlementaire regime. Leopold III heeft zich de vraag gesteld of het niet de plicht was van een modem constitutioneel soeverein, een grotere stuwing te geven aan eEm staatsapparaat dat klaarblijkelijk niet of nauwelijks meer werkte. De Man, ontwerper van het Plan dat structuurhervormingen beloofde, moest als minister erkennen, dat het bestaande democratische instrument geen werkelijke mogelijkheid meer hood voor · constructieve hervormingsarbeid. En Spaak, in wie de intultie tot genie is uitgegroeid, voelde dat die twee anderen gelijk hadden. Hij trok er dus de conclusies uit, die voor hem logisch waren. Kon men, in de gegeven omstandigheden, een buitenlands beleid voeren dat 'de verdediging van de democratie' als leidend beginsel erkende? Was het niet beter, een paging te doen, onzijdig te blijven? Spaaks antwoord was: neutraliteit. Sinds 1933 was een dergelijke politiek in de socialistische beweging wei verkoopbaar, doch ze moest tevens stuiten · op heftige weerstand. De beweging had het moeilijk en leed aan haar innerlijke tegenstellingen. Leon Blum, in 1936 socialistisch minister-president in Frankrijk geworden, kon daarvan meepraten. 1mmers, twee gevoelens leefden fel in de ziel der 'militants': enerzijds een traditioneel antimilitarisme - anderzijds een instinctieve afkeer van het fascisme. Helaas moest men nu praktisch tussen die twee kiezen, want voor ieder logisch doordenkend mens was het duideljk geworden, dat Hitlers 'Machtsiibemahme' op kortere of langere termijn de oorlog betekende. Zich daarop voorbereiden, betekende: ver-
878
Is mi~utrali
tort is. LeopartijLrtegen ve beerecht)Ch de le Belog geionaal-
11
lgische verwij>ld III ·as van ring te ,f naun dat ;ennen, rkelijke :a rbeid. voelde le conde ge:lat 'de ·kende? )lijven? ~he be~p hef~ d aan
tlistisch meelel der andermoest r ieder n , dat djn de :e: ver-
1
sterking van de militaire weerbaarheid, materieel maar ook geestelijk. Het betekende: aansporing tot democratische strijdkracht. Het betekende: aanvaarding van de landsverdediging en de wil om die positief mee te dragen. Maar om dat te doen, met een goed socialistisch geweten, was het niet voldoende een zeer zwart beeld te tekenen van het Duitse nationaal-socialisme. Het was 66k noodzakelijk, de eigen parlementaire democratie te zien als een regime dat de grootste offers waard was. Dat laatste geloof nu, was niet aanwezig bij De Man, waarschijnlijk evenmin bij de Koning, en misschien was het toen ook niet zo heel sterk bij Spaak. In elk geval: hij heeft consequent een politiek gevoerd, die volstrekt tegengesteld was aan iedere conceptie van internationale solidariteit tussen de democratieen. Tot op de ochtend van de Duitse overval toe. Wij Nederlanders kunnen hem dat overigens niet verwijten. Ook wij hebben neutraliteit bedreven, niet zonder een zekere morele pretentie waarvoor iedere grond ontbrak. Wij hebben zelfs positief-vijandige daden gesteld tegenover de Geallieerden, onze eigen Geallieerden van na 5 mei. Hetgeen Hitler uiteraard niet heeft belet, zeventien gevallen te bedenken, waarin wij de Fransen en Engelsen zouden hebben bevoordeeld en daarmee een neutraliteit geschonden die voortaan dan onder Duitse bescherming moest worden gesteld ... Hoe dan ook, Spaak geloofde aan de Belgische neutraliteit. Maar, met de prachtige vaardigheid die hij bezit om snel en volkomen van koers te veranderen, paste hij zich, op de dag van de overval, onmiddellijk aan bij de nieuwe toestand. Hij houdt dan een woedende speech tegen de Duitse gezant die hem komt melden wat er aan de hand is: 'Ik eerst, Monsieur l'Ambassadeur' ... En v66rdat de vijandelijke diplomaat het woord krijgt, barst eerst de man los, die de ineenstorting van zijn hele politiek beleeft, doch daarop reageert - niet als een geslagene maar juist als een politiek aanvaller. Die geest blijft ook vaardig over hem gedurende de eerste oorlogsdagen, tot aan het ogenblik, waarop de ineenstorting van het Belgische front niet meer te loochenen valt. Dan heeft de beroemde ontmoeting plaats tussen Spaak, enkele van zijn collega's en Leopold III, op het kasteel van Wijnendaele. Het conflict breekt uit. Waarom? Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden als men denken zou. Het gaat niet om een botsing tussen twee werelden: tussen 'capituleren' en 'doorvechten'.
879
De fronten . liggen minder duidelijk en minder strak. Aan de ene kant heeft de Koning ongetwijfeld gelijk, wanneer hij, op grond van de hopeloos geworden militaire toestand, tot de slotsom komt, dat men de strijd moet staken. De ministers stellen daartegenover, dat men de bondgenoten niet in de steek mag Iaten. Maar wie had hier gelijk? Wat kon het verslagen, uitgeputte Belgische Ieger nog presteren voor de Geallieerde zaak? 2 ) Het valt moeilijk Leopold III te verwijten, dat hij de onvermijdelijke conclusies uit de gegeven situatie trok. Aan de andere kant echter lijkt het wei vast te staan, dat hij, na de nederlaag van zijn nationale strijdkrachten, de oorlog als beeindigd beschouwde voor zover het hem en zijn land aanging. Daar ligt het grote contrast met onze koningin Wilhelmina. Maar hebben Spaak en de zijnen het recht dit aan hun Koning voor de voeten te werpen? Wilden zij hem dan overhalen tot een soortgelijke beslissing als die van Nederland, tot uitwijking naar Londen? Het blijkt nergens. Trouwens, wanneer ze, enkele dagen later, zelf in Engeland aankomen en dus volledige kans krijgen, zich definitief aan de zijde der Bondgenoten te scharen, zien ze ten enen male niet waar hun weg ligt: ze gaan weer terug naar Frankrijk, vallen Leopold III wel heftig aan, maar trachten later toch weer met hem in contact te treden. Ten slotte: met de capitulatie van Frankrijk is ook voor hem de zaak uit. Eenzijdig Frans georienteerd als ze zijn en zonder de minste werkelijke interesse voor of vertrouwen in het Britse besluit om door te vechten, stranden ze wekenlang in Vichy. Gelukkig voor hem spuwt de Koning hen uit. Hij voelt zich door hen beledigd in zijn eer: van zijn standpunt uit, geheel terecht. Aldus van Laeken afgesneden, komen 'M. Pierlot et compagnie' dan toch weer in Londen terecht . .. Dat alles is geen fraaie geschiedenis. De Belgische regeringsIeden in ballingschap zitten tussen twee stoelen. Ze moeten erkennen, dat de Koning ten slotte geen Petain geworden is en geen collaborateursregering heeft gevormd of heeft Iaten vormen - dat hij met name niet is ingegaan op het voorstel 2) Vgl. hierover de Gedenkschriften van Generaal Van Overstraeten, Dans l'Etau. Wat men van zijn politieke denkbeelden denken mag, zijn strategische beoordeling van de toestand was maar al te realistisch.
880
:. Aan ~er
hij,
tot de inisters in de et verle Gewijten, >ituatie staan, ·e n, de :n zijn min gin ~ht dit ~m dan erland, tgeland aan de .Ie niet vallen weer itulatie Frans jke inloor te >r hem ii.gd in Laeken :veer in
:eringsmoeten ·den is : Iaten lOOrstel :traeten, m mag, l realis-
van De Man, om rond de kroon een nationale eenheidspartij te vormen die dan de gesprekspartner voor de bezetter worden zou. Ze moeten ook erkennen, dat ze, die dramatische ochtend in Wijnendaele, niet precies hebben gezien waar de fout in 's Konings constructie lag: in de . verwarring namelijk tussen de beide, onverenigbare functies van staatshoofd en opperbevelhebber. Ze hebben toen niet het verzoek tot hem gericht om in Louden het Belgische verzet te gaan leiden. Ze kunnen dus niet meedoen met degenen die een duidelijke anti-Ieopoldistische lijn eisen: integendeel, ondanks hun bittere gevoelens, dekken ze hun Koning waar ze kunnen en zoveel ze kunnen. Deze Londense jaren moeten voor Spaak een kwelling zijn geweest. Hij heeft nooit . het juiste contact gevonden met zijn Britse gastheren, noch met hun taal. Hij kent hen niet en houdt niet van ze. Maar vooral moet zijn politieke werkloosheid hem hebben gehinderd: in die jaren doet hij niet veel meer dan de grondslag Ieggen voor wat later de Benelux worden zal - een positief resultaat, maar toch wat schraal voor een man van zijn formaat. En dan: deze strijdlustige figuur heeft nooit van harte kunnen meedoen met de oorlogsmachine. Pacifist gebleven in zijn hart, was hij bovendien voor de andere emigranten (evenals voor de Geallieerden) de man van de noodlottige neutraliteitspolitiek, de man ook die er om de genoemde redenen niet toe komen kon, mee te doen in het koor van propagandisten die de Belgische koning voor een verrader uitmaakten. Men keek hem scheef aan, en (wat erger was) hij zat ook in een scheve positie. Jarenlang te moeten Ieven in zulke omstandigheden is een zware beproeving. Men kan er maar op twee manieren uitkomen: door een totale verzoening of door een totale strijd. Huizinga heeft zeker gelijk, wanneer hij zegt, dat Spaak verlangend heeft uitgezien naar de 'balkonsdme', waarbij hij naast de in zijn eer herstelde vorst zou staan en waarbij ze elkaar wederzijds zouden rehabiliteren. De figuur zou dan tenminste duidelijk zijn geweest, zonder dat men aan de historische feiten al te veel geweld behoefde aan te doen: er zouden gedurende de oorlog, twee nationale houdingen zijn geweest, beide gelijkelijk eerbiedwaardig - de ene defensief te Laeken, de andere offensief te Louden. 'Schild en · zwaard', zoals men het in Frankrijk wei heeft willen stellen, ten aanzien van Petain en de Gaulle. In het Iicht van zulk een op-
881
Iossing zou alles vergeven en vergeten zijn geweest. Niemand zou zich meer herinnerd hebben, hoe fel de Geallieerden aan Leopold III hadden verweten, dat hij de strijd had gestaakt in juni 1940. En ook zou niemand meer hebben opgerakeld, dat Spaak wei aan die verwijten had meegedaan, maar toch in die zelfde weken allerminst de rol speelde van een Belgische Churchill. Helaas, die verzoening heeft niet plaatsgehad. De Koning heeft gelijk willen krijgen, en Spaak kon het hem niet geven. Een regerend vorst kan niet erkennen dat hij ernstig heeft gefaald: 'The King can do no wrong' - dat constitutionele adagium krijgt hier zijn voile, tragische betekenis. Bovendien was hij als mens te deerlijk in het geding gekomen, dan dat een 'vrijspraak wegens gebrek aan bewijs' voor hem voldoende zou zijn geweest. Hij verlangde begrijpelijkerwijs het voile pond, maar kon die bevredigende uitspraak niet krijgen, want daardoor was er te veel kritiek te oefenen op zijn gedragingen tussen 1940 en '45. Hij verlangde dat Spaak zijn verontschuldigingen zou aanbieden voor de in de zomer van 1940 uitgesproken beschuldigingen. Menselijk en politiek was deze eis even begrijpelijk als onvervulbaar, zeker in de eerste maanden na de Bevrijding, toen Spaak (wat men ook van zijn vroegere houding zeggen kon) thuiskwam als de voornaamste vertegenwoordiger van Belgic in Londen, als de Belg die zijn land, te zamen met anderen, in het goede kamp gehouden (of weer teruggeloodst) had. Van deze man die, na jaren van ballingschap, in triomf naar Brussel weerkeerde, kon men werkelijk geen Canossa vergen. De verzoening heeft dus niet plaatsgehad. Ze had, als het ware, een 'gelijk oversteken' moeten zijn, een gelijktijdig vergeten van de bittere. woorden die men gewisseld had en vooral een uitwissen van de herinnering aan eigen falen.' Zulk een accoord was echter niet realiseerbaar. En omdat zeHs Spaak, de grate man van het bevredigende compromis, hier geen 'formule' voor vinden kon, was er nog maar een uitweg: de strijd om 'unconditional surrender' van een der heiden. De weg van hoon en geweld. Het is dwaas, Spaak daarom een extremist te noemen en hem ervan te beschuldigen dat hij de zaken op de spits en de linkerzijde de straat op dreef. De zaak moest ten slotte verbitterd uitgevochten worden. En JUist in die catastrofale onvermijdelijkheden ligt het tragische karakter van de worsteling.
882
lemand en aan :e staakt ~rakeld,
tr toch ~Igische
g heeft
: heeft ttionele 1endien .an dat n vol1.js het krijgen, :ijn geak zijn .er van ek was ' eerste 1k van l voorle Belg np gedie, na :le, kon als het ljktijdig had en 1 '1. Zulk t zelfs ls, hier uitweg: .en. De •m een hij de )e zaak : in die ter van
Huizinga ziet dat scherp. Maar misschien is hij te veel geneigd, het hele koningsdrama te veel te zien als een botsing tussen twee hoofdpersonen. Het werd oneindig veel meer. In en door het conflict werd het hele bestaan van de Belgische staat in de waagschaal gesteld. De constitutionele vorst maakte de onvergefelijke fout, het aantal van zijn tegenstanders te Iaten optellen en met zijn magere meerderheid te gaan zwaaien als was hij een willekeurige president van een willekeurige republiek. De Vlamingen kwamen in het geweer voor de eerste koning van Belgie die (zo voelden ze het) begrip had gehad voor hun noden en rechten. De Walen barstten uit in onberedeneerde razernij, aangezien ze hun politieke en economische toekomst bedreigd voelden: in 1950 was het Leopold III en rondom de jaarwisseling van 1960-'61 was het de 'eenheidswet' van Gaston Eyskens, maar beide malen was niet de aanleiding het belangrijkste, doch telde aileen de 'oorzaak achter de oorzaken'. Dat het zover kwam ligt in de ganse structuur der Belgische problematiek en niet in het temperament van Paul-Henri Spaak. Dat de strijd deze afmetingen en deze vormen aannam heeft hij stellig noch voorzien noch gewild. Huizinga's portret is schetsmatig, maar goed gelijkend. Hij sehiet in de roos, wanneer hij in Spaak vooral de man van actie ziet: niet de man die de macht zou verlangen om de macht, maar die de macht wil hebben om er iets mee te doen - de mart die een afkeer heeft van woorden als ze niet door daden worllen gevolgd - de man, die instinctief voelt, waarheen de wind van het ogenblik waait en die zich dan terstond aan het hoofd stelt van een beweging waatvan hij inziet dat ze de geschiMenis mee heeft. ' ~oet men hem daarom een opportunist noemen? Ieder staatsman behoort in zeker opzicht een opportunist te zijn. Althans mag hij geen 'inopportunist' zijn. Ieder staatsman moet het 'Fingerspitzengefi.ihl' bezitten voor wat aan de orde is en wat niet. Hij behoeft niet z6 ver te gaan dat hij pas gaat deelhemen aan het gevecht, wanneer het zeker gewonnen is. lntegendeel, hij moet de geestkracht bezitten om zich zelf op het spel te zetten, op een manier die beslissend zijn kan voor de ilitslag. Spaak nu, bezit zulk een moed stellig. Toen het duidelijk was, dat de Europese Defensie Gemeenschap niet meer te redden viel, heeft hij zijn actie daarvoor niet opgegeven. Integen-
883
deel! Pierre Mendes-France weet daarvan mee te praten. Maar hij is ook niet de man, die jarenlang schrijven kan voor kleine blaadjes zonder reele invloed. Hij is precies het omgekeerde van een sectarier en een fanaticus. Wanneer hij ten slotte inziet, dat ergens 'niets inzit', gaat hij door de wind. Z6 kan men, lijkt mij, ook de zwenking verklaren die hij maakte van de links-revolutionaire Action Socialiste naar een ogenschijnlijk banale en oer-reformistische ministeriele 'actie'. Want niet de uiterlijke eer deed hem 'om' gaan, maar het besef, dat de oppositie in de partij ten slotte onvruchtbaar moest blijven en dat er niets anders opzat dan op de schoolbanken plaats te nemen en het a-b-c te leren van hoe men een land bestuurt. Spaak is ook het omgekeerde van een rhetor. Deze man, de grootste Frans-talige redenaar van het Socialisme sedert Jaures, gelooft niet aan de macht van het woord, als er geen reele politieke wil achter staat en geen reele, verwezenlijkbare perspectieven in het vooruitzicht liggen. Dat bracht hem, in zijn jonge jaren, in het verzet tegen 'de oude partijbonzen'. Wanneer die geen ernst maakten met hun marxistische frases, waarom gebruikten ze dien dan? En wanneer ze reformisten waren, waarom zich dan niet royaal op concrete regeringsactie voorbereid? Spaak, de zuiver oordelende, Franslogische intellectueel had een afkeer van aile quasi-gedoe, van aile zondags-revolutionarisme, zogoed als van een reformisme dat de zakelijke competentie mist. AI enige malen gebruikten we in dit artikel de woorden 'instinct' en 'intultie' om Spaak te kenschetsen. Een woord bierover nog, ter afsluiting. Huizinga treft de spijker op de kop, als hij schrijft: 'Dromen beginnen hem pas te interesseren als de tijd rijp is om ze in praktische werkelijkheid te vertalen' (biz. 229). Dat is treffend juist. Maar hier ligt een gevaar. Niet alles wat 'in de Iucht zit' is waardevol. Niet alles, waar wat voor te zeggen valt, is waar. Niet uit alles waarvan de mensen zich bewust worden, moet men direct de conclusies trekken die op een gegeven ogenblik voor de hand schijnen te liggen. Toen Spaak zich ging storten in de strijd voor een Verenigd Europa, had hij (daarvan is althans schrijver dezes overtuigd) iets bij de kop, waarmee men geschiedenis maken kan. Algemeen begon het · besef veld te winnen, dat we niet onverenigd konden blijven, en het was de taak der staatslieden, 884
. Maar kleine de van iet, dat
die hij een 'actie'. ar het chtbaar schoolten een
u
e man, sedert ~r geen ,zenlijktt hem, rtijbonistische ze rerete reFransoe, van trmisme
voorden rd bier-
hieraan vorm en inhoud te geven. Natuurlijk! Maar toen ·dezelfde Spaak in de jaren 1930 rebelleerde tegen de traditionele
pro-Franse politiek van Belgie, had hij wel een belangrijk stuk openbare mening met zich mee, maar toch niet het gelijk aan zijn kant. Hij brak met allerlei dom franskiljons gedweep, met wat de Vlamingen 'Frans-dolheid' noemden. Geheel terecht. Maar tegelijkertijd ging hij in tegen de politiek van collectieve veiligheid die - hoe dan ook - in die jaren de enig constructieve was. Zijn fijne politieke neus bedroog hem niet, maar de gevolgen waren noodlottig. Spaak is ten slotte het tegendeel van een 'caretaker', van een politicus die de lopende zaken afdoet en zich 'Excellentie' Jaat noemen. Als hij aan iets begint, begint er altijd iets nieuws. lets dat op de een of andere wijze radicaal en consequent zal worden. Maar het gevaar bestaat hierin dat hij, de wind van het ogenblik speurend, de historische stroom veronachtzaamt. Hij is secretaris-generaal van de NAVO geweest en het is geen geheim, dat hij op die post niet heeft kunnen doen wat hij zich heeft gedroomd - 'gedroomd' dan, op zijn eigen realistische manier. Het zou kunnen zijn, dat hij, de Europese zaak als gewonnen beschouwend en zijn naam willende verbinden aan een n6g grootser project, op wegen kwam waarvan niet vaststaat dat ze de juiste zijn. Hij is naar Moskou geweest. Hij heeft zich sedertdien heel stil gehouden. Misschien broeit er iets in en rond hem. Misschien iets heel goeds. In elk geval iets nieuws. Maar toch zouden wij, om volkomen gerust te zijn, liever weten wat hij thans op het vuur heeft staan en wat hij voor ons aan het bereiden is.
:: 'Dro1 is om Dat is t 'in de en valt, worden, ~egeven
·erenigd > overen kan. liet on:slieden,
885
I. van der Velde
De schoolgrootte bij het VHMO
In het Onderwijsnummer van 'Paraat' (decemiber 1960) vcstigden wij onder de titel: 'Naar de grote school? Naar de kleine school?' de aandacht op de problemen rood de optimale grootte der scholen voor het V.H.M.O. Aan het slot konden wij nog even de aandacht vestigen op een kort daarvoor verschenen rapport van het R.K. Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding en de Bond van Besturen der R.K. Scholen voor V.H.M.O. gezamenlijk: 'De schoo~ grootte bif het middelbaar ondertoifs in enkele laru:len van West· Europa'. Het kan zijn nut hebben dit rapport nader te bespreken, omdat het probleem van de schoolgrootte bij het voortgezet onderwijs naar aile waarschijnlijkheid onderwerp van discussie zal zijn bij de behandeling van het Ontwerp van wet tot regeling van het voort· gezet onderwijs (Mammoetwet), zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer. Door een daartoe speciaal benoemde commissie werden een groat aantal midde1bare scholen bezocht in West-Duitsland, Belgie, Frankrijk en Engeland, in 1958 en 1959. De resultaten van bet onderzoek werden voor ieder dezer Ianden verwerkt in vier hoofd· stukjes: 1. 2. 3. 4.
De schoolgrootte. De schoolleiding. Ervaringen. Het huidige beleid.
Aan het slot komen de gebruikelijke samenvatting en de slot· beschouwingen. De algemene tendentie, waartoe de samenstellers komen t.a.v. de 'grote' school is afwijzend. Natuurlijk is het begrip 'grote school' een vlottend begrip en kan het naar gelang van persoon en om· standigheden een andere inhoud hebben. De samenstellers hebben zich bij het verzamelen van statistische gegevens in het bijzonder gericht op scholen met meer dan 500 leerlingen. Uit 'Het huidige beleid', dat de regeringen van deze west·
886
)
cstigden school?' · scholen 1andacht 1et R.K. ond van ~ school
n West-
t, omdat IVijs naar t bij de ~t voortls in de
den een , Belgie, van bet 'r hoofd-
de slot-
t.a.v. de school' en om; hebben 1ijzonder ~
~e
west-
europese landen voeren, mag men concluderen tot het huidige standpunt. De Duitse staten voeren een krachtig heleid om o.a. door splitsing van scholen de schoolgrootte te beperken. Een leerlingenaantal van 500 a 600 acht men het gunstigst en scholen voor 1000 leerlingen worden volgens verkregen informaties niet meer gebouwd. Men wenst 'Massenerscheinungen' te voorkomen. De Engelse regering acht een leerlingenaantal van 500-600 voor de niet-comprehensive schools normaal. Dat voor de comprehensive schools ligt hoger, maar het zal belangrijk lager liggen dan het aanvankelijk gedachte getal 2000. Opgemerkt zij hier dat de werkgroep uit de Onderwijscommissie van de Partij, die het vraagstuk der comprehensive school bestudeert, tot begrenzingen van 600 als minimum en 800 als maximum komt. De Franse instanties achten 500 tot 800 leerlingen het gunstigst. Men gelooft dat met 1000 leerlingen het gewenste maximum al overschreden is. In Belgie kent het rijksonderwijs weinig grote scholen. De kerkelijke overheid tracht door afsplitsing van filialen de toeneming van de leerlingenaantallen af te remmen. Zo ligt de situatie in de omliggende landen. Natuurlijk zou het onjuist zijn deze westeuropese standpunten zonder meer ook voor Nederland te laten gelden. Maar de uniformiteit van oordeel mag toch wel als waarschuwing gelden. Zo zien ook de rapporteurs het in hun slotbeschouwing: 'Wanneer de ervaring van de grote meerderheid der schoolleiders, die-wij ontmoetten in vier landen met geheel verschillende onderwijssystemen en in geheel verschillende situaties, aanleiding blijkt te geven tot een afwijzend standpunt ten opzichte van de grote school, mag Nederland zich wel terdege bezinnen alvorens op de weg naar de grote scholen voort te gaan. Dat de regeringen op de ingeslagen weg terugkeren en een positief beleid ter beperking van de schoolgrootte voeren, moge de Nederlandse overheden te denken geven' (biz. 57). De verdienste van dit overzichtelijke, voorzichtig Em helder geschreven rapport is, dat het ons bevrijdt uit de theoretische bespiegeling. Het verschaft ons de concrete gegevens, die wij voor een standpuntbepaling ook behoeven. Tot slot nemen we op pag. 888 de tabel over, die de situatie in Nederland geeft over de cursusjaren 51/52-59/ 60. De ontwikkeling in de richting van grote scholen is onmiskenbaar: in de cursus 1951/52 op 329 scholen tot en met 500 leerlingen 14 grotere, in de cursus 1959/ 60 op 332 scholen tot en met 500 leerlingen 96 grotere.
887
Aantalleerlingen
501 601 701 801 901 meer
51/52
Aantal scholen in de cursus 53/ 54 55/ 56 57/ 58 59/ 60
t / m 500 t/ m 600 t/ m 700 t/ m 800 t/m 900 t/m 1000 dan 1000
329 10 4
331 21 4 1
337 27 11 6 I
354 32 19 5 5
332 41 29 16 6 3 l
Totaal
343
357
382
415
428
Wat zijn nu de bezwaren die men van deze ontwikkeling ducht, ondanks de voordelen die 'grote' scholen even onmiskenbaar bezitten? Ze zijn in een, wat bijbels aandoende, zin samen te vatten: 'Wat baat een grootse organisatie, zo de mens, i.e. de jeugd, schade lijdt aan zijn ziel!' De grote school biedt zeker de mogelijkheid van groter diversiteit van leerprogramma's met handhaving van een goede selectie der leerlingen, ook de mogelijkheid om over de beste outillage te beschikken en, misschien ook, een betere aanpassing van de docenten naar hun specifieke begaafdheden. Daar staan tegenover, de ongunstige, althans minder gunstige, pedagogische situatie, die persoonlijke steun, persoonlijke bemvloeding illusoir dreigt te maken, schoolleider, docenten enerzijds, leerlingen anderzijds langs elkaar heen doet leven; de noodzakelijkheid van een strenger discipline; de overbelasting en niettemin ontoereikendheid van de Ieiding; het feit dat elke maatregel primair getoetst wordt aan zijn organisatorisch inplaats van aan zij11> pedagogisch effect; moeilijkheden bij de huisvesting. Tegen de achtergrond van de pedagogische doelstellingen vond men de voordelen die de grote school biedt, unaniem van ondergeschikte betekenis,
888
K. van het Reve 59/ 60 332
41 29 16 6 3
1 428 g ducht, baar be~ vatten: l, schade heid van van een over de ere aanen. Daar pedagovloeding ds, leer.elijkheid n ontoe. primair ijn.pedae achteroordelen etekenis.
De levensherinneringen van Henri Wiessing Liefhebbers van memoires kunnen zo niet hun hart ophalen, dan loch enige boeiende uren beleven met Wiessings verleden jaar verschenen 'Bewegend portret', een autobiografie van meer dan vijfhonderd bladzijden, waarin men niet aileen met Wiessings ouders, broer, zuster, vrouwen en kinderen kennismaakt, maar waarin ook een bonte stoet van historische figuren optreedt: Carry van Bruggen, Litvinov, Annie Romein, Paul Rijkens, Henriette Roland Holst, Marsman, koningin Wilhelmina en vele, vele anderen. Wiessing heeft voor een groot dee! van deze memoires de vorm gekozen van de schrijver, die zichzelf sprekend invoert, een originele en voor zover ik weet zeldzame vorm van de 'raamvertelling'. Het is de methode die ook commissaris Voordewind gebruikt: een gedeelte van diens politieverhalen worden ons niet rechtstreeks voorgezet, maar Voordewind vertelt hoe Voordewind jaren geleden aan een coilega of aan een hl,ll"ger een bepaald avontuur vertelde. Zo zijn er in dit hoek stukken van Wiessings Ieven die ons bereiken via Wiessing, die in bijvoorbeeld 1918 zit te praten met Frans Coenen. Deze methode heeft in een autobiografie het nadeel dat de 'waarschijnlijkheid' eronder lijdt. Men krijgt een licht gevoel van malaise als Wiessing in voile ernst impliceert iets in 1918 gezegd te hebben, terwijl wij weten dat hij het niet gezegd kan hebben, omdat geen mens clausen van een dergelijke lengte een halve eeuw onthouden kan. Dit gevoel wordt weer gecompenseerd door de levendigheid die deze 'kunstgreep' met zich mee brengt, en door de vreugde die ons bevangt als we in Wiessings verhaal Carry van Bruggen opeens 'Rosy, passeer je me het zout?' horen zeggen. Een nadeel van deze methode, dat niet zo gemakkelijk door de charmes ervan gecompenseerd wordt is de groteske vorm die de - in een autobiografie haast onvermijdelijke - historische fouten aannemen. Als een 'gewone' autobiograaf schrijft 'toen ik Jan de laatste maal in 1848 ontrnoette drukten we elkaar zwijgend de hand', noteert de criticus dat 'Jan' in 1845 stierf en de schrijver dus niet drie jaar later de hand kan hebben gedrukt. De auteur 889
heeft zich eenvoudig in zijn jaartal vergist - er is daarom nog geen reden om aan die handdruk te twijfelen. Maar Wiessing be-
kleedt zijn foute jaartallen met zoveel details, dat men huiverig wordt. Hij maakt niet alleen de arrestatie van de joodse Kremlinartsen in 1953 tot een van de oorzaken van het op de fles gaan van De Vriie Kntheder in 1950, maar hij beschrijft ook uitvoerig hoe hij op een bijeenkomst van die Vrije Katheder in een tent te Amersfoort een gesprek met een regeringsambtenaar voert over de door Nederlanders bedreven gruwelen tijdens de politionele acties en het artikel dat Wiessing daarover geschreven had, ter· wijl, naar ons in de Nieuwe Stem van juni 1961 door twee oud-re· dactrices van de VK wordt meegedeeld, die conferentie in 1948 en dat artikel van Wiessing in 1949 valt. Nog in een ander opzicht is Wiessing van het geijkte model der memories afgeweken, al komt die afwijking meer voor: het is be· kend dat een schrijver niet teveel goeds over zijn held moet zeg· gen, wil die held de lezer niet gaan tegenstaan. Deze literaire regel geldt ook voor de autobiografie. Een minimum aan zelfspot, re· lativering, understatement etc. is voor de leesbaarheid nodig. Zelfs zeer trotse figuren weten dat, als zij goede schrijvers zijn, instinctief, en het is aardig te constateren hoe een eigenwijze ge· lijkhebber als Churchill in zijn autobiografische geschriften ieder spoor van hinderlijke zelfingenomenheid vermijdt. Dat is Wies· sing niet helemaal gelukt. Zijn hoek ademt een soort persoonsver· heerlijking. De auteur is er te veel op uit de indruk te wekken dat Henri Wiessing een uiterst interessant, gevat man is, een zeer be· gaafd journalist, charmeur en causeur van de eerste orde en bovendien nog iemand met een politiek inzicht dat ver hoven dat van zijn tijdgenoten uitstak. Men krijgt, zijn hoek lezend, de indruk dat het metal die dingen zo'n vaart niet gelopen heeft, dat Wies· sing helemaal niet zo'n voortreffelijk journalist geweest is, dat zijn conversatie voor vrienden en vijanden iets vermoeiends moet heiJ. ben gehad en dat zijn politiek inzicht gedurende zijn gehele Ieven gelijk nul geweest is. Dit laatste is geen indruk, maar een zeker· heid voor wie de enormiteiten leest die hij in dit hoek debiteert. Wat hij bijvoorbeeld over Rusland vertelt schreit ten heme!. Ten bewijze van Ruslands achterlijkheid tot 1917 'of in elk geval tot 1905' komt hij met een scene uit Oorlog en vrede, die in . . , 1812 speelt. Hij laat opstandige boeren in de lente en de herfst van 1917 een 'slachting die enkele miljoenen het Ieven heeft gekost' aanrichten onder de Russische landheren - een slachting die 890
rom nog >sing behuiverig Kremlin~aan van •erig hoe tent te >ert over )Utionele had, ter~ oud-re1948 en
odel der tet is belOet zegLire regel :spot, red nodig. rers zijn, wijze ge:en ieder is Wies;oonsverkken dat zeer be.e en bo1 dat van .e indruk lat Wies' dat zijn 10et hebele Ieven m zekerlebiteert. 1 hemel. elk geval lie in ... terfst van :t gekost' tting die
Wiessing, of zijn informant, eenvoudig uit de duim zuigt. Beria bombardeert hij tot jood. De arrestatie der joodse Kremlin-artsen was helemaal geen antisemitische zaak, heeft Wiessing zich door zijn in Moskou wonende zoon Iaten vertellen: dokters in Rusland zijn nu eenmaal meestal joden. . . Dat deze artsen van joodse activiteiten beschuldigd werden weet Wiessing blijkbaar niet meer, noch weet Wiessing, die zichzelf toch zo'n goed krantenlezer noemt, iets meer van de golf van antisemitische propaganda die de laatste jaren van Stalins regering kenmerkten, noch heeft hij ooit iets vemomen van de slachting onder joodse schrijvers en andere intellectuelen in die jaren. Men krijgt, bladzij 492 en 493 lezend, de neiging de auteur bij de sik te grijpen en eens flink door elkaar te rammen. Dit alles neemt niet weg dat er aardige dingen in het hoek te vinden zijn. Men wordt zich bewust van de proletarisering der intellectuele stand als men leest hoe een hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer in 1907 vierhonderd gulden per maand beurde en daar drie man personeel van kon houden. Men vindt enkele, misschien niet helemaal rechtvaardige, maar toch leesbare portretten, met rake opmerkingen als die over Jacob Israel de Haans 'uitgerekte ijzerdraadachtige handschrift, dat men niet vergeet als men ooit gezien heeft', of de niet kwetsende bedoelde en ook niet kwetsende opmerking over de harde 'humorloze, onmenselijke kant' van Henriette Roland Holst, die nu juist weer de laatste decennia van haar Ieven de 'heilige der zoetsappigen' moest worden. Men is dankbaar Carry van Bruggen een ogenblik tot Ieven teruggebracht te zien, al ergert men zich hier en elders aan de neerbuigendheid waarmee Wiessing laat zien hoe goed hij wee! wat al deze mensen misten: inzicht in de juistheid van zijn, Wiessings, l~vensvisie . Van 1921 tot 1940 heef.t Wiessing in 'de woestijn' verkeerd: er was geen emplooi voor hem, en hij wil ons doen geloven dat dat kwam omdat hij communistische sympathieen had. Gedeeltelijk mag dat waar zijn geweest. Gedeeltelijk waarschijnlijk ook weer niet: er was voor een 'saloncommunist' als Wiessing wei werk geweest tussen 1920 en 1940, en dat hij het nooit gevonden heeft hangt denkelijk toch ook wei samen met zijn zorgvuldige afkeer van alles wat met de echte, dagelijkse strijd van de 'arbeiders', waar hij zo hoog van opgeeft, te maken heeft, en ook met het feit dat hij een 'onmogelijk mens' geweest moet zijn met een te hoge dunk van zijn eigen kwaliteiten. 891
Deze 'woestijn heeft hem blijkbaar behept met een onaangenaam ressentiment jegens geestverwanten, die tussen de beide wereldoorlogen maatschappelijk 'slaagden'. De lezer stuit hier op de bekende, voor de gelovige typische, idiote zienswijze dat wie van huis uit niet gelooft een heiden is die eventueel nog te bekeren is en wiens heidendom door zijn milieu, opvoeding etc. te verklaren en te vergeven is. Het ongeloof echter van iemand die eens 'het Iicht gezien' heeft en later, nu, niet meer gelooft - zulk een ongeloof is aileen uit moreel verval duidbaar. Zo komt Wies· sing onder meer tot de insinuatie, dat Jan Romein terwille van een hoogleraarschap afstand gedaan heeft van zijn overtuiging - een insinuatie die iedereen die Romeins publicaties een beetje kent als volstrekt ongegrond en schandelijk moet verwerpen. De ironie van het lot wil dat deze memoires, die de sowjet· censuur nooit zouden zijn gepasseerd, in het door en door verziekte en door Amerikaanse anti-sowjetpropaganda vergiftigde Neder· land door de zo rotte en door de Amerikaanse oorlogshitsers betaalde Nederlandse pers vrij gunstig ontvangen zijn. Dit guile ont· haal en de populariteit die Wiessing in kunstenaarskringen genoot haugen misschien juist samen met zijn 'saloncommunisme'. Er is voor de ongelovige iets aangenaams in het gezelschap vah de vrome, die aan dat ongeloof geen aanstoot neemt, slechts bij uit· zondering preekt, en bovendien het gezelschap van heidenen hoven dat van zijn geloofsgenoten verkiest. De goede kwaliteiten van zo iemand worden, merkwaardig genoeg, meer gewaardeerd dan overeenkomstige kwaliteiten bij medeburgers die niet gelovig zijn. Een katholiek die grapjes over de paus of over Luns durft te maken geldt al gauw als een wonder van geest en ruimdenkend· heid. Wij hebben minder waardering voor een eerlijk man dan voor een die£ die ons een verloren portemonnaie terugbrengt - de redactie vergeve mij dit niet kwetsend bedoelde in een adem noemen van twee slechts zeer ten dele samenvallende volksgroepen. Anderzijds dwingt dat geloof, waar de zo geestige en ruimdenken· de man blijkbaar toch iets inziet, een zeker respekt a£. Zo zien we in H et land van herkomst Du Perron, die zich toch weinig liet wijsmaken, met een nauwelijks door ironie getemperde eerbied marxistische platitudes van zijn vriend Malraux optekenen ('iedere kleine bourgeois droomt ervan D'Artagnan te zijn'). Zo zou men de stelling kunnen wagen dat het Prins Bernhardfonds de pu· blicatie van deze levensherinneringen heeft gesubsidieerd niet on· clanks, maar mede dank zij de levensbeschouwing van de schrijver.
892
onaangele beide t hier op : dat wie >g te be•g etc. te nand die ft- zulk nt Wies~ van een ng- een etje kent : sowjetverziekte ~ Nederitsers be~lle ont:n genoot .sme'. Er p vah de :s bij uiten hoven :n van zo :erd dan : gelovig IDS durft denkendnan dan mgt- de dem noesgroepen. ndenken. Zo zien 7einig liet ~ eerbied 3nen ('ie). Zo zou ds de pu:l niet onschrijver.
E. van Thijn
Momentopname van de politieke wetenschap 'Behaviorism' of 'A Behavioral Approach'?
De Wetenschap der Politiek is als jongste der sociale wetenschappen nog bij voortduring lijdende aan dezelfde kinderziekten, waar de andere sociale wetenschappen reeds geruime tijd overheen zijn gegroeid. Dit bleek duidelijk op het Vijfde W ereldcongres van de 'International Political Science Association' (IPSA), dat van 26 tot en met 30 september jl. plaats vond in het nieuwe Unescogebouw te Parijs en waaraan werd deelgenomen door ca 400 gedelegeerden uit 40 verschillende Ianden. Werd de methodestrijd, die b.v. in de vorige eeuw in de economie en de sociologie werd gestreden, zo random de laatste eeuwwisseling beslecht, in de wetenschap der politiek woedt hij nog in aile hevigheid, zoals ook op dit congres weer bleek. De strijd werd voor de Tweede Wereldoorlog in de VS ontketend door de zgn. 'behavioristen', die in het verzet kwamen tegen de veel historische filosofische of descriptief-institutionele aanpak van de 'traditionele' beoefenaren van de wetenschap der politiek. Zij verweten deze 'traditionalisten' zich al te zeer toe te leggen op de bestudering van politieke instellingen en daarbij onvoldoende oog te hebben voor het politiek gedrag der individuele kiezers. Zij braken een lans voor wat zij noemden, een meer wetenschappelijke analyse van het politiek gedrag met behulp van hoog aangeslagen, kwantificerende research-methoden, ontleend aan andere sociale wetenschappen. Zij wensten a£ te rekenen met de tot dusver toegepaste, wat zij noemden journalistieke 'common-sense' benaderingen. Natuurlijk bezondigden zij zich als protestbeweging aan een al te grote overdrijving van de juistheid van de eigen aanpak, zoals wijlen prof. Barents aantoonde in een nog voor dit congres geschreven pre-advies, waarin hij, naast waardering voor het werk der behavioristen, opmerkte, dat zij toch dikwijls tezeer de feiten Iaten prevaleren hoven de ideeen en theorieen, met name daar, waar zij ten onrechte sociale en econornische factoren aanwijzen als
893
het ware, de maatschappelijke klasse, waartoe de kiezers behoren, hun politieke keuze bepaalt. Door hun afkeer van de traditionele aanpak en de politieke theorie onderschatten zij de invloed van de historie en verwaarlozen het element der continui:teit van de menselijke geest. Hun voorkeur voor de naakte feiten leidt nogal eens tot bestudering van irrelevante gegevens. Men moet immers, om de relevantie der feiten te onderkennen, een zeker inzicht heb· ben in de politieke structuur als totaliteit. Een minimum-'con· ceptual framework' is onontbeerlijk. Tenslotte, aldus prof. Ba· rents, moet hun hang naar kwantificering van het politiek gedrag, hoe verdienstelijk ook, uiteindelijk afstuiten op de complexiteit van de menselijke natuur. Wie de afloop van "'d e methodenstrijd in andere sociale weten· schappen kent, zal zich niet verbazen over het feit, dat men tot de conclusie is gekomen, dat beide benaderingen hun verdien· sten hebben en in nauwe onderlinge samenhang gehanteerd dienen te worden. Zo verlieten de 'behavioristen' het congres als beoefenaren van de 'behavioral approach', een van de mogelijke be· naderingswijzen in de wetenschap der politiek.
Nieuwe inzichten in het kiesgedrag Alhoewel het kiesgedrag van de individuele burger door de Beha· vioristen als studie-object wordt geprefereerd, wordt de individu· ele 'zelfbeschikking' van de burger in de politiek door hen bepaald niet hoog aangeslagen. Het zijn juist de Behavioristen, die, zoals wij reeds zagen, dikwijls menen, dat sociale en economiscbe factoren een overwegende rol spelen bij het kiesgedrag. Zo zou men volgens hen aan de hand van een reeks simpele gegevens als klasse, welstand, beroep, godsdienst, woonplaats, opleiding, ethnische groep, etc. het kiesgedrag van bepaalde personen kunnen bepalen en voorspellen. A-religieuze arbeiders in grote ·s teden stem· men b.v. eerder voor linkse partijen dan godsdienstige herenboe· ren, dus kan men, volgens deze zienswijze, wanneer men in een grote stad geconfronteerd wordt met a-religieuze arbeiders, er iets onder verwedden, dat zij 'links' zullen stemmen. Zij zijn ah het ware politiek gepredisponeerd voor die partijen. In het geval van 'strijdende' maatschappelijke factoren, zoals b.v. bij godsdienstige arbeiders of noodlijdende middenstanders, is er sprake van 'cross-pressures' en zullen we veelal te maken hebben met zwevende kiezers, die, als ze al stemmen, nu eens op de ene en dan weer op de andere partij zullen stemmen.
894
behoren, ditionele loed van : van de dt nogal immers, [cht heburn- ' conrof. Ba: gedrag, 1plexiteit
e wetenmen tot verdiend dienen ; beoefelijke be-
le Beha:ndividuhen be:ten, die, 10mische . Zo zou evens als tg, ethninnen be.e n stemerenboen in een iders, er j zijn als 1et geval Jij godslr sprake 1ben met 1een dan
Deze voorstelling van zaken, die aantrekkelijk is door zijn eenvoud, doch al door dr. Daudt in zijn dissertatie: 'Floating Voters and the Floating Vote' is aangevallen, werd ook op dit congres van de nodige vraagtekens voorzien. Alhoewel men bereid was het belang der sociale en economische factoren te erkennen, meende men toch aan de socio-psychologische factoren een ten minste gelijke waarde te moeten toekennen. Het is immers niet waar, dat de meeste kiezers politiek gepredisponeerd zijn door klasse, religie, etc. en dat een kleine minderheid, onderhevig aan 'crosspressures', tot de twijfelaars zou behoren. Het is veeleer zo, dat de aanwezigheid van 'cross-pressures' regel is en dat de gehechtheid aan bepaalde partijen, die een zekere permanentie onder het kiezerscorps waarborgt, verklaard wordt uit sociaal-psychologische processen, zoals b.v. de partij-identificatie, die mede kan stoelen op economische en sociale factoren, als b .v. de welstand, maar bepaald niet daarop aileen. Belangrijk in dit opzicht was een rapport van de franse politicoloog, Mattei Dogan over het politiek gedrag der Franse arbeiders. Deze wijst erop, dat met name in Frankrijk, ondanks de aanwezigheid van zulke uitgesproken arbeiderspartijen als de communistische partij en in mindere mate, de SFIO, meer dan een derde der arbeiders op conservatieve partijen stemt. Een getal, dat bepaald te groot is om af te doen met 'cross-pressures.' Alhoewel Dogan in deze een groot belang toekent aan de invloed van de godsdienst en de opkomst van de Gaulle, noemt hij toch als belangrijkste verklaring de toenemende 'bourgeois-orientatie' der Franse arbeiders: de groeiende neiging om zich te onttrekken aan het klassebewustzijn, dat onder Franse arbeiders nog steeds van betekenis is. Men plaatst zichzelve in een hogere klasse, dan objectief gezien, juist zou zijn. Zo verklaarde bij een opinie-onderzoek 60 pet. der Franse> arbeiders tot de 'classe modeste' te behoren, terwijl 8 pet. zich zelfs in de 'classe aisee' plaatste. Het is deze subjectieve sociale situatie, die afwijkt van de objectieve sociale situatie, die mede veranwoordelijk is voor de deviatie van het feitelijk kiesgedrag van de sociaal-economische predispositie. Dogan verklaart het feit, dat J~ der Franse arbeiders 'conservatief' stemt dus uit sociaal-psychologische omstandigheden. Het kan evenwel niet anders, of ook deze verklaring moet te eenzijdig zijn. In wezen gaat het hier immers voortdurend om een samengrijpen van sociaal-psychologische en sociaal-economische factoren. Het is waar, dat sociaal-psychologische factoren
895
I
ook in Frankrijk een belangrijke rol spelen bij bet kiesgedrag. maar dan in tweeerlei richting. Richtingen, die op hun beurt weer bemvloed worden door sociaal-economische omstandigheden. Zo is gebleken, dat met name in arbeiderswijken de arbeiders per· centagegewijs meer op arbeiderspartijen stemmen, dan in hour· geoiswijken. Ook staat wei vast, dat de Franse arbeiders zich eer· der aan de 'Bourgeois orientatie' overgeven, naarmate zij meer gelsoleerd van andere arbeiders in bourgeoiswijken wonen. Van de arbeiderswijken gaat dus vooralsnog een te grote 'conforme· rende' werking uit, dan dat bet geschetste proces ook daar grote invloed zou kunnen hebben. Een zorgvuldige analyse van de ver· liezen der communistische partij in 1958 toont dan ook duidelijk aan, dat deze percentagegewijs bet geringst waren in die wijken en streken, waar deze partij al de meeste invloed had, terwijl de verliezen daar het hardst aankwamen, waar de PCF toch al wei· nig in de melk had te brokkelen. De algemene conclusie is dus wei, dat de motivering van het kiesgedrag te gecompliceerd is, om, hetzij eenzijdig uit sociale en economische factoren, hetzij uit sociaal-psychologische omstan· digheden aileen te worden verklaard. Zij allen spelen een belang· rijke rol en maken, tezamen met de nog eens extra-complicerende historische dimensie, van de 'political mind' een dusdanig onont· warbaar kluwen, dat aile 'approaches' in de wetenschap der poli· tiek bij hun verklarende arbeid vooralsnog handen en hoofden vol werk zullen hebben.
Politieke 'beelden' Dit sombere beeld mag overigens niet verhinderen dat elk loshangend draadje wordt aangegrepen om genoemd kluwen verder te ontwarren. Het is dan oo~ bepaald de moeite waard enige aan· dacht te schenken aan enkele pre-adViezen op bet gebied van sociaal-psychologische processen, die zich bij het politiek gedrag manifesteren. Bijzonder aardig in dit opzicht is bet rapport van David Easton en Robert Hess: 'The Child's Political World', waarin zij uiteen· zetten, hoe reeds op zeer jeugdige leeftijd (al vanaf 7 jaarl) het politieke beeld, op grond waarvan de kiezer zijn keuze doet, ge· stalte begint aan te nemen. De wijze, waarop de kiezer de politie· ke werkelijkheid waarneemt zou namelijk grotendeels op prille jeugdervaringen berusten. Niet, dat de meeste kiezers op latere
896
e 'I
Ii z ir
S1
l.
s d e
v ti p t~
tl ~
li tt ti }) Zl
u }Q
v 1]
tt
rag. ;veer . Zo per,oureerneer Van rme~rote
verlelijk ijken jl de wei. bet dale stanlangen de rwntpolin vol
: loserder aann so~drag
aston .teen.) bet t, ge)litieprille latere
leeftijd deze ervaringen niet meer zouden kunnen verdringen, maar het staat wel vast, dat eenmaal als kind geleerde waarden en houdingen bepaald langzamer veranderen, dan die waarden en houdingen, die berusten op ervaringen als volwassenene opgedaan. Het leer-proces, waarmee de oudere generatie politieke kennis en waarde-oordelen overdraagt aan zijn nazaten, noemt Easton de 'political socialization'. Een dergelijke overdracbt is onontbeerlijk in elk politiek systeem, totalitair of democratisch, wil het zich als systeem instandhouden. Elke nieuwe generatie verschijnt immers op het politieke toneel als een tabula rasa, waarop het systeem noodzakelijkerwijs moet trachten zijn stempel te drukken, wil het zijn continui:teit waarborgen. Schenkt voornoemd rapport aandacht aan de totstandkoming van de 'political image' in bet algemeen, een ander rapport bestudeert een bijzonder geval van een 'image': Philip Converse en Georges Dupeux: 'De Gaulle and Eisenhower; The Public Image of the Victorious General.' Het betreft bier een vergelijkende studie van twee in oorlogstijd met roem beladen generaals, die zich later met succes in de politiek begeven. In beide gevallen is er sprake van een ontwikkeling van militaire tot politieke populariteit, ondanks de weerzin in beide Ianden tegen militairen in de politiek. De militair wordt evenwel aanvaard, niet vanwege zijn rnilitaire glansrol, noch vanwege zijn politiek inzicht, maar in de eerste plaats om zijn 'persoonlijke integriteit en oprechtheid'. Hij wordt (dus?) geacbt hoven de politick te staan. Overigens boudt hiermee de vergelijkbaarbeid van beide presidenten wel ongeveer op. Immers de Gaulle is ver na zijn militaire roem aan de macbt gekomen als een politicus bij uitstek, die, na een ernstige crisis, de Vierde Republiek der 'konkelende partijen' ineen deed storten en een 'pouvoir personnel' vestigde. Eisenhower, geenszins bekend als een sterke man, moest een politieke keuze doen binnen een bestaand systeem en ten strijde trekken tegen Stevenson. Met een beetje goede wil kan men de Algerije:crisis in 1958 nog vergelijken met de Korea-crisis in het verkiezingsjaar 1952, maar genoemde verscbillen zijn al zo ingrijpend, dat men ernstig aan de zin van een dergelijke vergelijking moet twijfelen.
897
Partij-identificatie Zoals wij reeds zagen is de partij-identificatie bet voornaamste proces, dat de politieke stabiliteit in de democratie garandeert. Een voortreffelijke beschrijving van dit proces treft men aan in bet rapport van prof. Sarlvick onder de titel: 'The Role of Party Identification in Voter's Perception of Political Issues: A Study of Opinion Formation in Swedish Politics 1956-1960." In tegenstelling tot Dogan beschrijft hij niet de geleidelijke socio-psychologische afbrokkeling van bet socialistische en communistische kiezerscorps door de toenemende 'bourgeois-orientatie', maar juist bet, eveneens socio-psychologische conformeringsproces, waarbij hij de sociaal-economische factoren, die daarbij evt. als achter· grand dienen, als gegeven aanneemt. De partij-identificatie definieert hij als de affectieve gehechtheid van de kiezer aan een bepaalde partij, waaraan hij op lange terrnijn zijn vertrouwen heeft geschonken. Dit vertrouwen maakt, dat de kiezer gevoelig is voor bet partijstandpunt inzake de meeste, politiek-verwante gebeurtenissen, waarmee hij van dag tot dag te maken krijgt, hetgeen echter bepaald niet wil zeggen, dat er ten aanzien van alle vraagstukken een volledige conformiteit bestaat in bet kiezerscorps va!l elke partij. Zo kent men ten aanzien van vele problemen bet partijstandpunt niet door gebrek aan informatie. Ook kan men over verschillende vraagstukken met de partij van mening verschillen, zonder zijn vertrouwen op te zeggen, omdat men bet vraagstuk niet van overwegende betekenis acht. In bet algemeen kan men zelfs stellen, dat de kiezer over bet merendeel der problemen of zeH geen mening heeft, 6£ die van de partij niet kent. Een van de belangrijkste taken van de politieke propaganda is nu, naast bet overtuigen van de andersdenkenden, de kristallisatie van de mening der eigen kiezers random bet partijstandpunt te bevorderen. Dank zij deze partij-identificatie, kunnen de partijen zich ten opzichte van hun 'trouwe' kiezers weliswaar niet alles, maar tach veel veroorloven. Zeker, zij moeten te allen tijde een standpunt innemen, dat gemakkelijk door hun traditionele kiezers als zodanig herkend kan worden. Maar gezien het feit, dat de trouw van hun aanhangers in hoge mate berust op het gevoel, dat de partij hun belangen op lange termijn verdedigt, kunnen de par· tijen, zolang zij er maar in slagen dit long-run-vertrouwen waar te maken, op korte termijn een vrij soepel beleid voeren.
898
1 ] t 11
JI
11 t• s ll g \!
a e d
io u
.mste leert. min Party :tudy ~gen
holo' kiejuist tarbij hterecht.ange artij:Ssen, r bekken elke 1artij: verzon: niet zelfs : zelf dais is a tie nt te ten toch !punt ; zorouw 1t de partar te
1
Een aantal recente politieke gebeurtenissen in Zweden toont dit aan. Het meest frappante voorbeeld is wel de door de socialisten in 1959 voorgestelde 'purchase-tax', een impopulaire belasting, die aanvankelijk door alle lagen der bevolking, die er gelijkelijk door getroffen werden, gebekeld werd. Naarmate de verkiezingscampagne van 1959-1960 echter vorderde wijzigde zich de mening van de socialistische kiezers en conformeerden zij zich aan het partijstandpunt. Het blijkt dus bepaald mogelijk te zijn impopulaire maatregelen aan te kondigen, zonder dat dit gepaard gaat met electoraal verlies. Integendeel, de Zweedse socialisten behaalden zelfs een overwinning. Eveneens is bij andere gelegenheden gebleken, dat, ook wanneer een partij plotseling haar standpunt ten aanzien van bepaalde kwesties wijzigt, de kiezers meestal spoedig volgen.
Participatie Het kiesgedrag is slechts een aspect van het politiek gedrag. Participatie is een ander. Hoge opkomstcijfers bij verkiezingen garanderen allerminst politieke belangstelling (zeker niet in landen met een opkomstplicht, zoals in Nederland). In het merendeel der democratieen is het slechts een kleine minderheid, die actief aan het politieke besluitvormingsproces op enigerlei wijze deelneemt buiten de verkiezingen om, b.v. als lid ener partij of door regelmatige lezing van politieke berichtgeving of propaganda. De grote meJrderheid is doorgaans passief, a-politiek en soms zelfs antipolitiek, zoals b.v. een recent NIPO-onderzoek hier te lande aantoonde. Dat deze passiviteit het wezen van de democratie op het spel zet, moge enerzijds blijken uit het voorstel van een der rappodeurs om de uitslag van verkiezingen niet aileen af te laten hangen van een bepaalde numerieke meerderheid, maar de sterkte van een bepaalde partij b.v. ook te wegen aan de hand van het aantal actieve participanten in haar gelederen, terwijl anderzijds een Russisch gedelegeerde de opmerking maakte, dat de volksdeniocratieen blijkens hun opkomst van plm. 99,8 pet. geen participatie-problemen kennen. deen wonder, dat een Duitse rapporteur zich afvroeg of de terugiopende participatie in zijn land vergeleken bij de Nazi-periode nu wei zo bijzonder ongunstig is ... Toch werd de geringe politieke participatie algemeen erkend als een der belangrijkste studieobjecten van de wetenschap der politiek, dat zich bovendien bij uitstek leent voor internationaal vergelijkend onderzoek. Met 899
name de Noor Stein Rokkan beijverde zich algemene richtlijnen voor een dergelijk onderzoek op te stellen. Alhoewel hij in zijn rapport nauwelijks de oorzaken van de geringe participatie be· oogde aan te geven wezen toch enkele van zijn richtlijnen mede op bepaalde verklarende facetten, die ik hier niet onvermeld willaten. Zo wijst hij o.a. op het dualistisch karakter van het politieke besluitvormingsproces in de meeste democratieen, reeds vanaf de invoering van het algemeen kiesrecht. Enerzijds is de formele besluitvorming volledig democratisch volgens het 'one citizen-one vote' principe, anderzijds constateert men een ondernocratische besluitvorming door de kleine groep van politiek actie· ven. Deze politiek-actieven bevinden zich evenwel niet slechts in gelederen van de politieke partijen, maar behoren tevens, juist in deze tijd, hoe Ianger hoe meer tot (vaak a-politieke) belangengroepen. Rokkan hanteert zelfs, in navolging van Peter Rossi, het on· derscheid tussen de politieke en de economische elite. De 'economische elite', in het bijzonder bedreigd door de invoering van het algemeen kiesrecht (schreef de SDAP niet de verovering van de economische macht via de politieke macht in haar vaandel?), heeft getracht de gevolgen daarvan te compenseren o.a. door zich te organiseren in a-politieke economische belangengroeperingen. Rokkan signaleert hier een typisch dialectische ontwikkeling: de democratisering van het politieke besluitvormingsproces door de invoering van het algemeen kiesrecht leidde tot het ontstaan van een groot aantal functionele organisaties, die, door hun invloed, een groot aantal vraagstukken aan de politiek, dus aan het oordeel van het electoraat, wisten te onttrekken.
De technocratie Het onttrekken van een aantal fundamentele maatschappelijke vraagstukken aan de politieke besluitvorming leidt tot een zeker gevoel van machteloosheid onder de kiezers, die de participatie niet ten goede komt. Het gecompliceerder worden van de politiek en het technischer worden van de politieke vraagstukken, sorteert een soortgelijk effect. Het politiek gebeuren wordt op een dusdanige wijze beheerst door experts, dat de all-round politicus er nauwelijks meer bij kan, laat staan de kiezer. De invloed van de technocraat neemt gestadig toe. De vraag, die op het congres in een aparte werkgroep aan de orde werd gesteld, luidt in dit verband: Neemt de macht der ex·
900
'I
lJ d
i.J b D
v
lijnen zijn e bemede rmeld ~t poreeds is de 'one lemoactietts in tist in tgroe~t oncono.n het m de del?), r zich ngen. g: de or de a van tloed, >rdeel
1
1elijke zeker ipatie :scher gelijk e berelijks >craat
m de er ex-
perts zodanig toe, dat de parlementaire democratie in wezen een wassen neus wordt? Is er sprake van een 'peril technocratique'? Een verdringing van de 'verantwoordelijken' door de 'onverantwoordelijken'? Dat de betekenis der experts ten opzichte van de politici beduidend is toegenomen, daarover liepen de meningen op het congres niet uiteen. De uitbreiding van de overheidstaak, de enorme vlucht der techniek, alsmede de toepassing van statistische werkwijzen en economische planning hebben een dergelijke ontwikkeling in de hand gewerkt. ,Men verschilde echter van mening over de vraag, of deze ontwikkeling nu een fundamentele verandering in de verhouding tussen experts en politici tengevolge heeft gehad, zodat men zich terecht zorgen moet maken over het parlementaire stelsel, of dat er slechts sprake is van een graduele verschuiving. . Wanneer men constateert, dat zich een fundamentele wijziging in genoemde verhouding heeft voltrokken en het feitelijk de experts zijn, die vandaag de politiek bepalen, kan men zich de vraag stellen, of het dan maar niet beter is, dat de technocraten zelf het heft in handen nemen en politieke verantwoordelijkheid te dragen krijgen. Ook hierover werd verschillend gedacht. Sommigen wezen erop, dat de experts per definitie specialisten zijn en slechts een beperkt, zij het zeer gedetailleerd inzicht in bepaalde deelproblemen hebben. De politici; daarentegen, houden zich bezig met de totaliteit van problemen. Zij hebben te maken met verschillende groepen van technici en moeten een keuze doen tussen de verschillende standpunten, die deze bepleiten. De politicus is de 'specialist' van het algemeen inzicht en moet uit dien hoofde het laatste woord behouden. Een regering van technici is dus ondenkbaar. Anderen toonden aan, dat het feitelijk al de technocraten zijn die, zij het nog niet openlijk, regeren. De politici Iaten immers maar al te vaak zogenaamde technische beslissingen over aan experts, die wei degelijk belangrijke politieke implicaties hebben. Bovendien plaatsen de experts de politici maar al te dikwijls voor een fait accompli. Men zou er beter aan doen, aldus deze zegslieden, de feitelijkheden onder ogen te zien en een eind te maken aan deze gevaarlijke want irnplicite regering der onverantwoordelijke technocraten door hen politieke verantwoordelijkheid te geven. Het is immers ireeel de politicus nog te beschouwen als een 'specialist' in algemeen inzicht. Hoe kan men van hem een verantwoorde keuze verwachten tussen verschillende technische adviezen, als
901
bij deze niet op hun merites kan beoordelen? Hoe kan men van hem verwachten, dat hij prioriteiten stelt, als hij de gevolgen daarvan onmogelijk kan overzien? Deze mening werd in extremis verkondigd door degenen, die van mening waren, dat er achter het probieem van de verbroken communicatie tussen politici en experts het vervai van de parlementaire democratie schuil gaat. De politici kunnen het niet langer bolwerken tegen de experts. Hun prestige is zozeer ondergraven, dat zij onmogelijk meer het vertrouwen van hun kiezen kunnen verlangen. En wat erger is, door hun gering gezag zijn zij de speeibai geworden van pressie-groepen. Deze opmerkingen tonen overigens wei aan met welk een delicaat probieem men hier wei te maken heeft. Maar zij tonen tevens aan, hoe theoretisch het onderscheid tussen politici en experts, zoais het hier werd gehanteerd, in menig opzicht is. Het is immers, en dat geldt zeker voor Nederland, in zijn aigemeenheid niet waar, dat degenen, die politieke verantwoordelijkheid dragen, aismede zij, die deze verantwoordelijken ter verantwoording roepen, de experts niet zouden kunnen begrijpen. Integendeei, zijzelf zijn voor het merendeei gerenommeerde specialisten op veierlei gebied. De parlementaire democratie gaat niet gebukt onder een te beperkte technische kennis der parlementariers, zij lijdt veeieer aan een te grote specialistische kennis barer volksvertegenwoordigers. De parlementaire debatten verliezen zich zo dikwijis in detaillistisch kruimeiwerk, dat het zeHs voor de kieine groep van politiek geinteresseerden onmogelijk is de werkzaamheden der Staten-Generaai te voigen en te waar· deren. Het valt werkelijk niet meer mee de grote lijnen te onderkennen. Grote lijnen, die overigens beslist nog wei aanwezig zijn. Vee! verontrustender dan de verbroken communicatie tussen politici en experts is dan ook de verbroken verbinding tussen politici en experts enerzijds en kiezers anderzijds. Wat thans in de eerste piaats van de politici gevraagd moet worden is: de technische probiemen op een dusdanige wijze aan de orde te stellen, dat de grote lijnen voor leken te allen tijde zichtbaar blijven. Dat betekent, dat de politieke partijen in deze tijd van uitermate gecom· pliceerde vraagstukken meer aandacht zai moeten geven aan de informatie dan aan de propaganda. Immers, voordat men de openbare mening kan veranderen, moet men hem eerst vormen.
E
~
e II
E
5 1j
ti (j
0
v
6 ti
902
3n van volgen
Conclusies
m, die Jroken parleet lanlergradezers Lg zijn illlgen 1 men heore:werd .dt ze?;enen, l deze > niet
clusies op, die ook voor de Nederlandse politieke verhoudingen van enig belang kunnen zijn en in ieder geval als hypothesen aan de orde gesteld kunnen worden.
1eerde e gaat emenkennis L vert zeHs ~lijk is waarmnen. Veel oolitici .ci en eerste :lische lat de beteecoman de n de n.
Uit de veelheid van pre-adviezen dringen zich toch enkele con-
I. De politieke keuze berust in belangrijke mate op de partij-identificatie, een vertrouwen op lange termijn in een bepaalde partij. Dit vertrouwen nu, wordt bemvloed door een veelheid van socioeconomische, maar vooral ook socio-psychologische factoren en is dikwijls ·al op jeugdige Ieeftijd tot stand gekomen.
2. In deze tijd van toenemende particuliere welvaart spelen evenwei de sociale en economische factoren bij de motivering van het kiesgedrag een steeds geringere rol. Voorzover een partij als de PvdA tot dusver over een 'natuurlijk' kiezerscorps beschikte, brokkelt dit zeer geleidelijk af. De scherpe contouren der partijbeelden vervagen.
3. Socio-psychologische factoren krijgen dus een belangrijker gewicht. Gebeurtenissen van incidentele aard hebben een grotere invloed dan voorheen. De partij-beelden als momentopnamen gaan steeds meer de doorslag geven. 4. Tezelfdertijd dat deze partij-beelden de doorslag geven, vervagen zij evenwel, enerzijds door het wegvallen der scherpe sociaaleconomische tegenstellingen, anderzijds door het ontbreken van markante politieke !eiders. Zo neemt ook de partij-identificatie in betekenis af, zonder dat er vooralsnog iets voor in de plaats komt.
5. Dat is een van de redenen, dat de participatie afneemt. Er is thans bepaald sprake van een verbroken communicatie tussen politieke partijen en kiezers, tevens veroorzaakt door het steeds technischer worden der politieke vraagstukken, maar ook doordat de kiezer het gevoel heeft geen werkelijke invloed te hebben, omdat de meest relevante problemen toch niet in het parlement worden besproken. 6. Wanneer de politieke partijen deze toenemende politieke apathie willen bestrijden, zullen zij in het parlement meer de nadruk moeten leggen op de grote lijnen in de relevante vraagstukken en
903
zich niet moeten verliezen in detaillistisch kruimelwerk. 1 ) De partijen zullen echter tevens meer aandacht aan de voorlichting moeten geven, dan aan de propaganda. 7. Bovendien zullen zij in de eerste plaats er naar moeten streven het eigen vervaagde gezicht weer op te bouwen. Zij zullen niet mogen volstaan met kritiek op elkanders kritiek, maar duidelijke positieve altematieven moeten stellen voor het beleid van de tegenstander. 8. Voor de PvdA geldt, dat zij bij het herstel van haar 'image' zeker niet behoeft terug te deinzen voor een beleid, dat impopu· laire offers vraagt voor b.v. de betere functionering van de collectieve voorzieningen en de hulp aan ontwikkelingslanden. De weer op gang gebracht identificatie tengevolge van het duidelijker partijbeeld zal, gezien de ervaringen in Zweden, het nadeel van deze impopulariteit op den duur ruimschoots kunnen compenseren. Dit zijn slechts hypothesen, doch zij verdienen een zorgvuldige toetsing. Kan men die toetsing van de Wetenschap der Politiek verwachten? Het Congres te Parijs toonde aan, dat men zich in deze kringen in elk geval bezighoudt met verschillende relevante vraagstukken betreffende de politieke besluitvorming. De werkelijke oplossing van genoemde problemen zal men echter in de eer· ste plaats van de politici mogen verwachten. Immers, zoals een der deelnemers verzuchtte: 'Politicians generally know most of the answers, that we are seeking. We miss their feelings of poll· tics. 'Mage dit vingertoppengevoel snel tastbare resultaten ople· veren.
1 Dit sluit een specia.Ustische en deskundige aanpak van deze pro· blemen ·geenszins uit, mi'ts daarbij systematiek en overzichtelijkheid niet uit het oog wordt verloren. Bij de ver'kiezingen zal men zich in ieder geval dienen te beperken tot enkele centrale thema's.
904
1)
De
chting
De pen op papier Berlijn: Enige kanttekeningen
stre:n niet :lelijke de te1
image' .popu~ollec
weer :r par1 deze l
uldige olitiek ich in lVante verke.e eers een
ost of : poliople-
~
pro-
jkheid ich in
Het artikel van M. van der Stoel 'Berlijn een beslissende krachtproef' (Socialisme en Democratie, oktober 1961) geeft mij aanleiding enkele korte opmerkingen te maken. Het is treffend hoe Van der Stoel in navolging van vele westelijke geschiedschrijvers de schuld van de splitsing van Duitsland in Bondsrepubliek en DDR - ik zie even a£ varr Berlijn - eenzijdig aan de Sowjet-Unie en haar partijgangers toeschrijft. Hem ontgaat volkomen het feit dat de westeliike landen, die in Duitsland een bezettingsgebied hadden, en de Sow;et-Unie van meet a£ aan bezig waren hun eigen overeen'komsten te saboreren. Voor West-Duitsland wil ik enkel enige gesahiedkundige feiten •geven, die de hoogst eenzijdige kijk die Van der Stoel ons opdient kunnen corrigeren. Op 1 januari 1947 werden de Amerikaanse en Britse zone economisch verenigd tot de 'bizone', hoewel er bij het verdrag van Potsdam van 2 augustus 1945 was bepaald dat Duitsland als een economische eenheid zou worden beschouwd: ten aanzien van economische en financiele problemen ZOU een politiek WOrden gevo}gd. Uit de parlementen van de Lii.nder die geheel legaal waren) werd de bizonale economische raad gekozen. Hij kwam op 25 juni 1947 te Frankfort bijeen. Hij had wetgevende bevoegdheden op economisch gebied. Er kwam een uitvoerende raad, waarin elk der Lander een vertegenwoordiger had. Op 9 februari 1948 kwam naast de bizonale economische raad de 'Landerrat', waarin elk der Lander twee vertegenwoordigers had. De uitvoerende raad werd gereorganiseerd tot een embrionaal kabinet. We zien dat het proces leidend tot vonning van een afzonderlijke Westduitse regering hiermee al ver voortgeschreden is. Op 9 april 1949 kwam een nieuw bezettingsstatuut tot stand, waarbij wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht aan de 'federale' Westduitse regering en de Lander-regeringen werden overgedragen zodra de (in de maak zijnde) grondwet in werking zou treden. Dit gebeurde op 14 augustus 1949. Wat wil hiermee worden aangetoond? Dat het afsplitsingsproces in de huidige bondsrepubliek vroeg begon, veel eerder dan het door Van der Stoel genoemde jaartal 1949: de datum van de stichting van de bondsrepubliek. Dat de afsplitsing in de economische sfeer begon, is voor de hand
905
liggend gezien het feit dat de Sowjet-Unie via de geallieerde contro. leraad zeggenschap had op bet gebied van de economie in de westelijke bezettingszones. De woorden die Van der Stoel in dit kader schrijft geven dus niet de gehele waarheid. Hij schrijft: 'De eerste maatregelen ter voorbereiding van de vestiging van een communistisch regime in wat toen de Russische zone van Duitsland heette, dateren van begin 1946' (biz. 684) en 'de westelijke mogendheden, toen zij (na de gebleken on· mogelijkheid om een viermogendhedenbestuur voor geheel Duitsland te Iaten functioneren) in 1949 de Westduitse bondsrepubliek in het Ieven riepen .. .' {biz. 687). Een tweede opmerking betreft Berlijn. Als men er de Duitse Demo· cratische Republiek van beschuldigt Oost-Berlijn in te hebben gepalm~ dient men in het oog te houden dat de Bondsrepubliek hetzelfde doet met West-Berlijn. Schermerhorn gaf hiervan al enkele voorbeelden in zijn artikel verschenen in Paraat van 14 oktober. Van der Stoel aan· vaardt dit streven van de Bondsrepubliek als volkomen normaal getuige enkele uitlatingen. Zo schrijft hij:'... zal het toch nog een zware taak zijn voor de Bondsrepubliek... om deze belegerde veste (Berlijn, H. N.) te behoeden tegen een sluipend gevaar van binnen uit .. ( {blz. 690) en 'Daarbij zal van westerse zijde voorop moeten staan dat het Russische plan om West-Berlijn van West-Duitsland te isoleren.. .' (biz. 694). Een derde opmerking mijnerzijds betreft de vluchtelihgen. Van der Stoel schrijft: 'Allemaallieden die wilden profiteren van het Westduit· se Wirtschaftswunder?... Voor het merendeel heeft afkeer en vrees voor het Oostduitse regiem het zwaarst gewogen' (biz. 688). Van der Stoel voegt hier geen enkel materieel blijk aan toe, ontleend aan enquetes. Het Algemeen Dagblad gaf enkele maanden geleden wel zulke cijfers {AD van i9 juli 1961). Ik citeer ze hier; het zijn de enige die ik ken. Ze geven beslist een ander accent dan Van der Stoels getalloze beweringen. ·
Oorzaken en redenen van vluchten bedreiging van economisch bestaan, gewetensconflicten, vrees voor ar· restatie 30 pet. minder urgente motieven, waaronder vaak de wens zich bij farnilie aan te sluiten 60 pet. misdadigers 1 pet. maatschappelijk mislukten en agenten rest. Interessant is nog de datum waarop de Oostduitse grondwet in werking trad: 7 oktober 1949. Toen ontstond dus de Duitse Democratische republiek, 2 maanden na de Duitse bondsrepubliek. DRS. H. N E U D E C K E R
906
tE w.
r U o
(] cl
p
li v
:ontro:telijke
ts niet oorbet toen 1946' ~non
tsland 1et le-
)emotalmd, ~ doet len in l aan11 gezware erlijn,
. (blz. lt het
'ren .. .'
n der tduitvrees n der n enzulke die ik illoze
>r ar-
unilie
werische ~ER
NASCHRIFT Wanneer ik pg. Neudecker goed begrijp, is zijn stelling dat de SowjetUnie en de westelijke mogendheden gelijkelijk aansprakelijk moeten worden gesteld voor de splitsing van Duitsland. Nu wil ik geenszins beweren, dat de westelijke politiek t .a.v. Duitsland in de jaren 19451949 zonder fouten is geweest. Maar wel houd ik staande, dat de Sowjet-Unie aansprakelijk moet worden gesteld voor het splitsingsproces, dat zich in die jaren in Duitsland voltrok. Pg. Neudecker komt met een aantal voorbeelden, waaruit zou moeten blijken dat de westelijke mogendheden met het splitsingsproces zijn begonnen. Ik zou hem willen raden, zich nogmaals in de geschiedenis van de jaren-1945-1949 te verdiepen. Dan zal hem blijken, dat Stalin en Molotow in die jaren een politiek hebben gevoerd, die de westelijke mogendheden wei dwong tot zekere maatregelen binnen hun eigen zones om een volkomen chaos af te wenden. Zo eiste de Sowjet-Unie in de jaren 1946-'47 herstelbetalingen uit de westelijke zones tot een zodanig niveau dat de als gevolg van de oorlog toch reeds zwak draaiende motor van het Duitse economische Ieven vrijwel geheel tot stilstand dreigde te komen, hetgeen natuurlijk op haar beurt zou betekenen, dat de westelijke mogendheden het Duitse volk in het Ieven zouden moeten houden en op deze wijze dus indirect de last van de aan de Sowjet-Unie te verrichten herstelbetalingen zouden krijgen te dragen. Tezelfdertijd weigerde de Sowjet-Unie haar verplichtingen tot levensmiddelenleveranties na te komen. W anneer men daarbij nog voegt, dat de SowjetUnie in de jaren 1946-1947 in haar eigen zone zonder voorkennis of overleg met de westelijke geallieerden ingrijpende politieke en economische maatregelen nam, dan kan men de westelijke geallieerden toch moeilijk aanwijzen als schuldigen aan de splitsing, wanneer zij op hun beurt een aantal maatregelen troffen om een volkomen ineenstorting van bet economische Ieven in hun zones te voorkomen. In de loop van 1947 kwam het tot een nieuwe breuk tussen de vier bezettende mogendheden. Marshall kwam met zijn befaamde plan om Europa met Arnerikaanse hulp weer op de been te helpen. lk spreek met opzet over Europa, want het aanbod strekte zich uit tot alle Europese Ianden. De Sowjet-Unie weigerde echter samenwerking. Tal van Oosteuropese Ianden zouden graag hebben meegedaan. Polen en Tsjechoslowakije wilden zelfs een delegatie naar de Marshall-plan conferentie zenden, maar moesten daarvan onder Russische druk afzien. Ondertussen gingen de Westeuropese Ianden en de Verenigde Staten met de voorbereiding van het Marshallplan verder. AI spoedig werd het duidelijk, dat het in het belang van het economisch herstel van Europa noodzakelijk was, de Duitse economie weer op gang te brengen. En dit betekende op zijn beurt, dat opneming van Duitsland in het Marshallplan gewenst was. De Sowjet-Unie verzette zich hiertegen. De westelijke mogendheden stonden nu voor de keus: 6£ de bestaande chaos en verwarring te Iaten voortbestaan, 6f althans hun eigen zones te Iaten
907
deelnemen aan het Marshall-plan. Ze kozen de meest constructieve op. lossing. Nu kan pg. Neudecker zeggen: maar met elk van deze maatregelen werd het splitsingsproces tocheen stap verder gebracht. Mijn' antwoord is: de splitsing werd door Sowjet-obstructie veroorzaakt. De maatrege· len, waarop pg. Neudecker doelt, waren onvermijdelijk, nadat in ein· deloze onderhandelingen was gebleken, dat de Sowjet-Unie tot geen enkele vorm van samenwerking bereid was.
t1
r•
e n v il b c
Pg. Neudecker spreekt ook over het in het Ieven roepen, reeds in 1949, van de Westduitse staat. Hij vergeet voor de eenvoud, dat in de Oost· zone reeds april 1946 de SPD tot fusie met de communistische partij werd gedwongen en dat daar sinds eind 1947 aileen politieke activitei· ten werden geduld, die een pro-communistisch karakter hadden. In feite was hier reeds een communistische satellietstaat ontstaan, die in 1948 zelfs het recht kreeg zich te bewapenen, zij het dan ook dat dit met het woord 'politieleger' werd gecamoufleerd. Wat Berlijn betreft: door mij onvolledig te citeren, wekt pg. Neu· decker de indruk also£ ik Berlijn uitsluitend zie als een verantwoordelijkheid van de Bondsrepubliek. In werkelijkheid heb ik in beide geci. teerde zinnen over de Bondsrepubliek en het Westen gesproken. Pg. Neudecker schrijft verder, dat men weliswaar de DDR ervan kan be. schuldigen Oost-Berlijn in te palmen, maar dat de Bondsrepubliek het· zelfde doet met West-Berlijn. Nu zal hem toch wei bekend zijn, dat de uiteindelijke zeggenschap in West-Berlijn bij de westelijke geallieer· den berust. W estduitse wetten zijri daar aileen van toepassing wanneer de westelijke geallieerden daaraan hun goedkeuring hechten. Ik moge hem er bovendien aan herinneren, dat de overweldigende meerderheid van de Westberlijnse bevolking zich heeft uitgesproken voor partijen, die handhaving en versterking van de bestaande banden tussen West· Berlijn en de Bondsrepubliek voorstaan. Daartegenover heeft in Oost· Berlijn, bij de laatste vrije verkiezingen die daar werden gehouden (20 oktober 1946), niet meer dan 20 pet. van de bevolking zich voor de door de Russische bezetters bevoordeelde SED uitgesproken. Oost· Berlijn werd tegen haar wil bij de Oostduitse ·s taat ingelijfd; West-Ber· lijn zou de bestaande banden met West-Duitsland graag versterkt zien. Ten slotte nog de kwestie van de vluchtelingen. Het is jammer dat pg. Neudecker het Algemeen Dagblad niet wat vollediger citeert. II: lees in hetzelfde artikel, dat hij aanhaalt: 'Boeren vluchten vooral omdat ze weigeren ingeschakeld te worden bij de 'ZPH's', de Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaften: kol· chozen naar Russisch model. Kleine zelfstandigen wijken uit, omdat hun bedrijfjes worden genationaliseerd. Arbeiders, omdat ze geprest wor· den tot communistische activiteiten, en anders geen kans maken op voorrechten of promotie. De intellectuelen proberen aan gewetensdrang
908
v b s iJ
v v e s d r ~
o
ve op-
egelen :woord .trege.n eint geen . 1949, Oostpartij tiviteien. In die in :lat dit . Neu·oordee gecim. Pg. an be~k hetdat de allieeranneer : moge lerheid artijen, Westl Costlouden •oor de Oost·llt-Berct zien.
te ontkomen. In zes jaar zijn 4600 artsen, 17.000 onderwijzers en leraren, 16.000 ingenieurs en technici gevlucht.' Nu wenst pg. Neudecker de indruk te wekken, dat de vlucht van eenzesde van de Oostduitse bevolking sinds 1949 maar ten dele aan maatregelen van het Ulbricht-regime valt toe te schrijven. Voor 60 pet. van de vluchtelingen zouden 'minder urgente motieven' gelden. Nu zou ik pg. Neudecker in de eerste plaats willen raden, het door hem geciteerde artikel nog eens goed te lezen. Daaruit blijkt, dat de betrokken correspondent tegenover elkaar stelt directe polltieke redenen (vrees voor arrestatie, gewetensconflicten, broodroof) en vluchtmotieven, waarbij voor de betrokkenen niet een dergelljke acute crisissituatie is ontstaan. En zo hij behoefte heeft aan gedetailleerde cijfers: Westduitse instanties hebben in juni 1961 een steekproef genomen en van 2810 vluchtelingen nagegaan, wat voor hen nu het doorslaggevende motief was om de vlucht te nemen. Daarbij bleek, dat voor 67 pet. politieke of economische maatregelen, door het Ulbricht-regime genomen, de doorslag gaven, en voor 33 pet. de wens om met familie te worden herenigd, de aantrekkelingskracht van het Westduitse Wirtschaftswunder of andere motieven. Deze cijfers bevestigen dus mijn stelling: 'voor het merendeel heeft afkeer en vrees voor het Oostduitse regime het zwaarst gewogen'. Ten slotte mag ik pg. Neudecker er nog wei aan herinneren, dat nog dagelljks vluchtpogingen naar West-Berlijn worden ondemomen. Men zwemt over kanalen, men vlucht door riolen, men maakt gebruik van gepantserde auto's enz. 'Minder urgente motieven'? Mr. M. VANDER STOEL
ter dat •ert. Ik den bij n: kol-
lat hun ;t worken op tsdrang
909
Boekbesprekingen
Eugene R. Black: 'The Diplomacy of economic development', Harvard University Press, Cambr. Massachusetts, 1960 Het is een gemeenplaats, dat de traditionele diplomatie het in onze eeuw al lang niet meer klaar speelt, om de gemeenschap der voikeren zo te doen functioneren, dat de tailloze prablemen, die in duizelingwekkend tempo om een oplossing of tenminste om een behandeling vragen, te bemeesteren. Reeds lang zijn we gewend aan het bestaan van geheel nieuwe vormen van overleg, onderhandeling en actie, die het gevolg zijn van de zich zo stormachtig ontwikkelende internationale situatie en het zich zo sterk verweven der onderlinge betrekkingen. Naast de traditionele diplomatie met haar door eeuwenoude gewoonte en behoefte voorgeschreven taken, is er een andere ontstaan, ten dele in het traditionele apparaat opgenomen, ten dele zich manifesterend in nieuwe organen van fundamenteel verschillende - immers intergouvemementeel of bovennationaal van karakter - ·opzet. De nieuwe taken omvaten zowel zuiver politieke als economische, sociale, militaire en culturele aangelegen· heden. Het zal moeilijk zijn een meer gekwalificeerd verdediger van de specifieke rol en de eigen, onafhankelijke status van een dier nieuwe soorten diploma tie, m. die, welke zich beweegt op het gebied 'van de economisohe ontwikkeling, te vinden dan de president van wat in de wandeling Wereldbank genoemd wordt. Na Acheson en Pearson was Eugene Blade de derde, die door het Clayton Center for International Economic Affairs uitgenodigd werd, in een serie lezingen een bepaald aspect van de diplomatie in onze tijd toe te lichten. Deze lezingen werden in ibovenvermelde publica tie, een boekje van 70 pagina's, in druk gegeven. Black pleit met kracht van argumentatie voor een zelfstandige plaats der ontwikkelingsdiplomatie. Als haar belangrijkste opgave ziet de schrijver wat hij noemt 'the illumination of choices". De ontwikkelings· politiek van ongetelde nieuwe landen eist ' voortdurend kleinere en grotere beslissingen, te nemen door politici, ambtenaren, zakenlieden. Door aile implicaties van zu~ke •beslissingen op politiek en economisch terrein voor ogen te voeren, kan deze nieuwe diplomatie een zeer gewichtige bijdrage leveren, dat ontwikkelingsprogramma's tot het doe! voeren, waartoe ze begonnen zijn. Het is een geduldige en vaak moeizame taak, die nooit ontaarden mag in ·h et opleggen van beslissingen. Wil het gehele ontwikkelingswerk van het Westen leiden tot het ontsnappen van
910
'\l
tc
fl h jl
v g
b z· sl
E n
z z
so b g
d r•
d k lo z E d
l;
n 0
b
grote delen van de aarde aan de steeds knellender aangevoelde greep van de armoede, maar tegelijk voeren tot het vrijwillig aanvaarden van een politiek stelsel gebaseerd op vrijheid en verdraagzaamheid, dan is daartoe een geheel nieuwe en eigene diplomatieke benadering noodzakelijk.
!rvard eeuw zo te d<:end en, te reheel ·g zijn 'n het ionele >orgeionele nvan Jven~uiver
egen~ spe>orten 1isohe leling
Black ,ffairs :liplonelde
plaats de lingsre en .eden. misch !r gel doel izame 'il het n van ~
Dit is geen schone theorie van iemand, die er behoefte aan heeft, zijn eigen standje te verdedigen. Black kan er op wijzen aan de hand van verschillende voorbeelden, dat de door hem geleide W ere!ldbank partijen bij elkaar gebracht heeft en resultaten bereikt, die door normale diplomatie niet haalbaar geweest waren. Het meest recente suoces was dat van de b emiddeling tussen India en Pakistan in de kwestie van het benutten, in gemeenschap, van de wateren van het Indus-bekken, een van de belangrijkste onopgeloste vraagstukken, die tussen ·beide Aziatische Ianden nog bingen. Op geen enkeJe ·wijze mag daarbij deze diplomatie, voorzover die door het Westen bedreven wordt (ook het communistische blok kent zijn eigen ontwikkelingsdiplomatie in dienst van zijn wereldpolitieke doelstellingen!), er zich toe Iaten verleiden, in wedloop te treden met die van bet Oosten; dat kan aileen op den duur maar tot fatale gevolgen leiden. De zaak van het Westen moet door de zuiverheid van motieven en opzet in zich zelf weten te overtuigen, zelfs en juist temidden van tegenstellingen en controversies, door welke de conventionele diplomatie niet heen breken kan. Nu de Kennedy Administration zich op te maken schijnt, ook op het gebied van de hulp aan de ontwikkelingslanden tot nu toe nog niet begane paden te betreden, kan men slechts wensen, dat dit boekje met zijn originele benadering van het zo gecompliceerde en delicate vraagstuk, de geesten overzee beroeren zal. Maar niet aileen daar. Ook voor Europa met zijn steeds toenemende verantwoordelijkheid en stijgende materiele bijdrage is bezinning over het hoe en waarom uitermate noodzakelijk. Black ziet voor het Westen een dynamische taak, die beslissen zal over de wijze, waarop de vrij-geworden Ianden tegenover onze beschaving en denkwijze zullen stelling nemen, en ook hun economische betrekkingen met ons zullen willen regelen. Bij al de factoren, die opgesomd en knap geanalyseerd worden, is het opvailend, dat bet motief, dat in ons werelddeel (en zonder twijfel ook in de USA) zovelen inspireert, aan dit grootse werk deel te nemen, nd. de simpele drijfveer van de naastenliefde en solidariteit, in deze serie voordrachten niet tot uiting komt. Politiek-sociaal uitgedrukt: het wegwerken van de grote verschillen in levensstandaard en bezit tussen de Ianden, die tot de 'haves' en zij die tot de 'haves-not' behoren,, om wille van de rechtvaardigheid. Black hecht grote waarde aan democratische beslissingen op het gebied der economische planning, zowel bij de helpende als bij de ontvangende Ianden. Democratie houdt echter in dat het volk aan de beslissingen meewerkt, daartoe gedreven door beweegredenen, waaivan men ook op dit terrein •h open en geloven mag, dat die niet tot strikt eigenbelang beperkt blijven. Integendeel, met name het ethische motief zal in de
911
ontvangende Ianden een meer blijvende en positieve indruk maken daJi welke andere ook. Dit doet er niet aan af, dat Black's boekje in de handen van eenieder behoort, die zich voor dit kernprobleem van de tweede helft onzer ee111 interesseert. DR. V. BEERMANN
H. W. F. Stellwag en P. C. van de Griend: De leraarsopleiding: knelpunl of raakvlak tussen universiteit en v.m.h.o. Groningen z.j. Het is wel bekend dat het met de opleiding van de leraren voor hun pedagogisch-didaktische taak in ons land nog niet in orde is. Wie zich in dit probleem wil verdiepen, doet goed de drie wegen te onderscheiden, waarlangs de leraren van het v.m.h.o. voor een tbevoegdheid worden opgeleid. Er is vooreerst de universitaire studie voor het doctoraal-examen (1). Voor hen, die de-ze studie volgen, geldt het Koninklijk besluit VaJI 10 augustus 1955 (Stb. 386), waarbij worden voorgeschreven a) colleges pedagogiek, puberteitspsychologie en algemene didaktiek, gegeven doo de hoogleraren in de pedagogiek (uitsluitend de lichamelijke tegenwoor· digheid der studenten verlangd), b) onderwijs in de speciale vakdidaktiek, gegeven door op ziehzelf staande docenten (enig resultaat verlangd) en c) een periode van praktijkonderwijs. De resultaten van deze regeling stemmen nog allerminst tot tevredenheid. Er is vervolgens de stu die voor middelbare akten van -h en, die in eniger· lei werkkring staan en daarnaast studeren (2). V oor hen zijn er tegen· woordig door het Rijk gesubsidieerde cursussen, op het vak gericht, met veelal universitaire docenten. Voor de vorming als leraar is er in dit kader aHeen maar een Rapport van de Commissie pedagogische en didalt· tische voorbereiding leraren (Commissie Langeveld) van 1957, waarin een seminarie-opleiding wordt aanhevolen. De Regering zwijgt hierover sindsdien. Enkele exameneisen op pedagogisch gebied zijn vervat in het Koninklijk besluit van 21 juli 1958 (Stb. 362). Tenslotte is er de studie voor middelbare akten van hen, die zich overdag aan deze taak kunnen wijden, aan sommige universiteiten en faculteiten (3). Voor deze categorie is er evenmin iets voorgeschreven dan de bovengenoemde examen· eisen. Prof. Stellwag en ir. Van de Griend, die beid('! n midden in de proble· men van de eerste opleiding staan schetsen in dit hoek de situatie en de ontwikkelingsmogelijkheden ervan. Prof. Stellwag leidt het geschrift in met een historische beschouwing, waarin eraan wordt herinnerd, dat reeds bij Koninklijk besluit van 19 september 1827 een opleiding werd voorgeschreven en niet eens zo'n onaannemelijke. Er is evenwel nieb van terechtgekomen. Niet aileen een historisch perspectief vindt men hier echter. De schrijfster geeft ons een gedegen en op persoonlijke waar· neming berustende beschrijving zowel van de Duitse als van de Engelse opleiding, een ·belangrijke bijdrage tot de vergelijkende opvoedkunde, 'De gedachte dat 6nze eieren, 6nze boter, 6nze kaas zo superieur 2ijn
912
8
en dan
mieder r eeuw A: ANN
1elpunt or hun ie zich ~eiden,
len op'xamen 1it van olleges n door nwooraktiek, ,g d) en ~geling
enigertegen1t, met in dit didakwaarin ierover in het stu die :unnen e cate:amen>robleen de rrift in ·d, dat ~ werd ,] Diets en bier waar:ngelse kunde. ur zijn
dat we op geen enkele wens der afnemers in behoeven te gaan, heeft ons economisch al het nodige nadeel ·bezorgd, Deze zelfde houding verhindert ons - omdat we denken dat we eens en vooral het beste brengen ons te herzien en al was het maar oppervlakkig te gaan kijken hoe het elders is' (bladz. XI). 'Men is zich dan Diet bewust dat men uit angst om van huis te gaan, de boot kan missen' (bldz. XII). Voor onmiddellijke realisatie komen verbetering en verdieping van de bestaande universitaire opleiding (1) in aanmerking. Beide auteurs geven aan hoe dit zou kunnen geschieden. Daarbij wordt ten aanzien van deze, voor de universitaire graden opgeleide, leraren een seminarie-opleiding buiten de universiteit, zoals door de Commissie Langeveld voor middelbare-akte-kandidaten (2) beschreven, afgewezen. Deze, in Duitsland bestaande regeling, heeft, zegt prof. Stellwag, grote nadelen. Universiteit en praktijk moeten, zoals in Engeland, met elkaar in contact blijven. Opmerkelijk is nu dat de incorporatie van de dag-middelbare-akte-opleidingen in de universiteit (3) - althans aan de literarische faculteit te Amsterdam - een ontwikkeling gaande heeft gemaakt, waarbij door uitbreiding van de wetenschappelijke staf van enkele universitaire seminaria getracht wordt de didaktiek aan de wetenschappeHjke studie te doen aansluiten. De behoefte hieraan is voortgekomen uit het karakter van beroepsopleiding, dat deze nieuwe universitaire, sterker dan de traditionele (1), eigen is. Prof. Stellwag zou een dergelijke ontwikkeling ook voor de opleiding voor de vakdidaktiek van ·h en, die voor universitaire graden studeren, toejuichen (1 ·b dus). Wat de colleges pedagogiek en algemene didaktiek aangaat (1 a), zij zullen hun plaats aan de universiteit verwerven naarmate zij aan het Iicht brengen dat ook deze vakken niet anders zijn dan wetenschapsbeoefening zonder de pretentie het 'regte standpunt' (1827) te verkondigen. lr. Van de Griend geeft omtrent de praktische uitwerkig van dit gedeelte van de opleiding en aangaande het praktijkonderwijs (1 c) suggesties, waarbij de ervaring een goede leidsvrouw blijkt. Wij geloven dat dit hoek, dat verschenen is in de serie PaedagogicaDidactica van het Paedagogisch-Didactische lnstituut aan de Universiteit van Amsterdam, een belangrijke hijdrage is tot de vorming der gedachten op een gebied, dat voor de toekomst van ons v.m.h.o. essentieelis. PROF. DR. PH. J. IDENBURG
Dr. Bernard Delfgaauw: Teilhard de Chardin. Het Wereldvenster. Baam 1961
Het denken over de evolutie heeft de laatste jaren een sterke stoot gekregen door de publikatie der geschriften van de Franse jezulet Pierre Teilliard de Chardin. Deze geleerde paleontoloog, overleden in 1955, heeft inlmers niet alleen een helderder inzicht gegeven in het verloop der evolutie, hij heeft bovenal in een geniale visie aile verschijnselen en al het gebeuren tot een eenheid ge-
913
bracht. De natuurwetenschappelijke leer van de toenemende gecompliceerdheid van de stoffelijke verschijnselen vulde hij aan met de wijsgerige veronderstelling, dat de stof in beginsel bewust is. Stol en geest gaan onverbrekelijk samen. Als de 'big bang', de grate knal, de ontploffing van het oeratoom, waarover de astronomie ons spreekt, heeft plaatsgevonden, is de ruimte gevuld met elektronen, protonen, neutronen. Bij af. koeling verdichten die zich tot atomen, die op hun beurt bij verdere afkoeling zich groeperen tot moleculen. Steeds ingewikkelder moleculen vormen zich, tot bij bepaalde, nu niet meer aanwezige, maar wellicht eens nog in het laboratorium herhaalbare natuurkundige omstandigheden het zo gecompliceerde molecuul ontstaat dat levensv&schijnselen vertoont. Was de eerste grote stap in de wereldwording de vorming van de hemellichamen en de vaste stof, de tweede stap is de vorming van levende stof, die zich over de gehele aarde voltrekt. Ook nu gaat de ontwikkeling verder doordat steeds ingewikkelder en samengestelder eenheden ontstaan - meercellige wezens, planten, dieren, bewust Ieven. Steeds nieuwe mogelijkheden worden geprobeerd; sommige komen tot grote bloei en vervallen daarna weer, zoals de reusachtige reptielen van de oertijd, andere komen tot een rijk gevarieerde ontplooiing maar verstarren dan verder, zoals de insekten. Eindelijk is er een tak die hager stuwt dan aile andere en een volmaaktheid bereikt, een hoogte van organisatie, waarbij het bewuste Ieven tot zelfbewustzijn komt. Een nieuwe beslissende, de meest beslissende stap in de evolutie is gezet: de mens is ontstaan De verdere evolutie is nu niet meer een zaak van met noodzaak werkende stoffelijke krachten; zij wordt voortaan beheerst door de geest. Dat wil zeggen: de lijn gaat nu niet Ianger automatisch omhoog. Door zijn vrijheid is de mens ook in staat alles te ver· nietigen. Niets valt meer met zekerheid te voorspellen. Maar wij voelen dat Teilhards wijsgerige en godsdienstige overtuiging hem geneigd maakt aan te nemen, dat de mensheid - zij het met vee! vallen en opstaan - toch ten slotte de evolutie zal weten voort te zetten tot haar hoogtepunt. Steeds gecompliceerder en inniger zullen de bindingen tussen de mensen worden, steeds rijker en schoner de maatschappelijke verschijnselen, tot een hager mensensoort dan het onze de wereldomvattende liefdebond van allen met allen bereikt en de geschiedenis der mensheid uitrnondt in datgene, wat Teilhard met wetenschappelijke neutraliteit aanduidt als het punt omega, maar wat voor hem als gelovige wei samenvalt met Christus. Het is een grandioze visie, die ook op godsdienstig gebied afwijkt van heersende opvattingen. Zo is hier b.v. geen sprake meer van een speciaal ingrijpen van God bij het ontstaan van iedere mens, een aparte scheppingsdaad die het door de ouders voortgebrachte lichaam met een ziel begiftigt. De stof is imrners van de aanvang af bewust,
914
ecomet de Stof
oer'nden, .j af~rdere
molemaar e om~vens-
an de rming >k nu amenlieren, som!ls de k geekten. 1 een lt be,e , de :staan. dzaak or de tatisch J vertr wij n geveel ort te zullen :honer t dan Ill be:, wat punt ristus. lfwijkt m een 5, een ~haam
ewust,
en als zij bij de groei van de vrucht een genoegzame graad van organisatie heeft bereikt, is levend bewustzijn en zelfbewustzijn vanzelf daarmee gegeven. Op de hem eigen klare en bevattelijke wijze heeft dr Delfgaauw, onlangs benoemd tot hoogleraar in de wijsbe~eerte te Groningen, in dit boekje de kernproblemen der evolutie en de daarvoor door Teilhard de Chardin voorgestelde oplossingen uiteengezet. Het spreekt vanzelf dat deze nieuwe visie ook verzet heeft opgeroepen. De belangrijkste punten van kritiek worden ons hier eveneens genoemd, en door dr. Delfgaauw op overtuigende wijze rechtgezet. Dit boekje is een voortreffelijke inleiding voor degene die zich wil verdiepen in het - ook in Nederlandse vertaling verschenen hoofdwerk van de Franse geleerde: 'Het verschijnsel mens'. DR. E. BRONGERSMA
Dr. Bernard Delfgaauw: Geschiedenis en vooruitgang Deel I. Het ontstaan van de mens. Wereldvenster. Baarn 1961. Daniel de Lange heeft in een artikel over dit hoek niet onaardig gesproken van 'wijsbegeerte op de schouders van Teilhard de Chardin'. Deze Franse paleontoloog, aan wie prof. Delfgaauw al een afzonderlijk boekje wijdde, dat ik reeds eerder hier aankondigde, heeft hem stellig tot dit werk over geschiedenisfilosofie ge'inspireerd. Als natuurgeleerde heeft Teilhard de Chardin - zij het ook niet steeds volkomen consequent getracht zich huiten de wijsgerige en theologische vragen te houden, die zijn studie over de ontwikkeling van de mens opriep. Prof. Delfgaauw wil in het hoek, waarvan het eerste deel nu voltooid is, althans voor wat de filosofie betreft, juist op deze vragen ingaan. Het resultaat waartoe zijn denken hem geleid heeft, stelt de schrijver voorop. De zin van de geschiedenis ligt in de vooruitgang, en vooruitgang bestaat in het geraken tot boger vrijheid. Er ligt dus een lijn van vooruitgang in de ontwikkeling van dode stof tot plant en dier en van dier tot mens. Als de mens eenmaal verschenen is, bepaalt hij verder de zin van de geschiedenis, stijgt op tot vrijheid, of valt terug in onvrijheid, waarbij vrijheid dan te zien valt als mogelijkheid tot zelfbepaling. In dit eerste deel biedt de Groningse hoogleraar om te beginnen een ontleding van de begrippen, welke hij voor zijn verdere denk-arbeid nodig heeft. In het hoofdstuk 'Critica', dat de tweede helft vormt, valt vooral de uitvoerige verhandeling op aangaande het verschil tussen mens en dier. Het wetenschappelijk denken hierover is in sterke mate bepaald door Aristoteles, en suggereert een vee! scherper en duidelijker scheidslijn dan voor prof. Delfgaauw bij kritisch onderzoek te trekken valt. De hoogstontwikkelde dierlijke voorouder van de mens had een veel hoger peil bereikt dan welke hedenftaagse mensaap ook, terwijl omgekeerd het eerste schepsel dat de naam mens verdieride vee! en vee! primitiever was dan de meest primitieve thans nog levende volksstam. De scheiding
915
tussen mens en dier ligt daarom voor ons bewustzijn veel scberper en duidelijker dan zij in feite is. Het mag wat ondankbaar lijken tot een scbrijver die zoveel biedt op grond van een zo veelzijdige en uitgebreide litteratuurstudie nog opmerkingen te richten over lacunes in de lange lijst van geraadpleegde werken. Tocb geloof ik, dat prof. Delfgaauw voor zijn bladzijden over de verhouding van mens en mensheid nog veel profijt had kunnen trekken uit Binswanger's magistrale hoek 'Grundformen und Erkenntnis menschlichen Daseins'. Bij mijn weten zijn de hier geraakte problemen nergens dieper behandeld. 'Geschiedenis en Vooruitgang' is ondanks de heldere stijl en de korte, soms staccato-acbtige zinnen, geen gemakkelijke lectuur. Maar bet loon! de inspanning die bet van de lezer vraagt, ten zeerste, omdat bet een zeer oorspronkelijke kijk geeft op de grondvragen van ·h et ~enselijk bestaan, en veel scbijnbare stelligbeden op een verfrissende wijze onderwerpt aan een kritiek, welke mede gedragen wordt door kennis van de jongste natuurwetenschappelijke gegevens. DR. E. BRONGERSMA
Drs. W. F. Heinemeyer: Marokko. Boom. Meppel, 1960. In de uitstekende Terra-reeks van boeken gewijd aan vreemde Ianden, neemt dit werk een goede plaats in. Het verschaft wetenschappelijke gegevens omtrent landschap, klimaat, gescbiedenis, bevolking, urbanisatie, godsdienst, levenswijze van de vrouw, landbouw, economie en binnenlandse politiek. Wie zicb interesseert voor de structuur van dit boogst interessante land, vindt bier wat bij nodig ·h eeft, en wie beboort tot de jaarlijks wassende stroom van toeristiscbe bezoekers, zal dit hoek niet kunnen missen, al beeft bij daarnaast nog de aanvulling nodig van wat goede reisbeschrijvingen. In wetenschappelijk gehalte slaat dit hoek andere Nederlandse geschriften over hetzelfde onderwerp verre. Bijzonder te prijzen is de uiteenzetting over de betekenis van bet Franse protectoraat, dat meestal veel te uitbundig geprezen wordt. Heinemeyer laat zien, dat bet enerzijds wel van Marokko een der best toegeruste Ianden van de Islam beeft gemaakt, maar dat bet anderzijds toch ook met aile valsheidjes van het kolonialisme was bebept en de weg bereidde voor zijn eigen ondergang. In de tweede druk, die we schrijver spoedig toewensen, mag hij vermelden dat het volgens hem afgeschafte dagelijkse feestgedoe op de Djemaa el Fna te Marrakesj gelukkig alweer in zijn oude luister is hersteld en kan hij verder meer eenheid hrengen in de schrijfwijze van de eigennamen. Nu lezen we Ouarzazate naast Warzazate, Essaouira ttJ.aast Essawira, en Bou naast Boe. In de uitvoerige en prettig beredeneerde litteratuuropgave zouden stellig 'Land der Kontraste' door Rolf Ita· liaander, 'Neue Welt am Atlas' door Gisela Bonn en 'Maroc' door Ahmed Sefrioui een plaats mogen vinden. DR. E. BRONGERSMA
916
~r
en
lt op 'merwer~r de :kken nschrgens corte, ~oont 1 zeer
taan, t aan e naMA
aden, elijke baniie en n dit hoort hoek S van e gee uiteestal rzijds h e eft n het gang. j verlp de ter is e van .ouira meer£ ltahmed )MA
Dr. A. Hendriks, De loonvorming in het bouwbedriif. Wyt & Zonen, Rotterdam, 1961.
De kern van het betoog, dat de directeur van het Economisch lnstituut voor de Bouwnijverheid, dr. A. Hendriks, ing. , ter gelegenheid van de 39e jaarvergad ering van d e Ned. Kath. Aannemers- en Patroonsbond gebouden heeft, komt hierop neer, dat de bouwnijverheid bij de Ioonvorming een sterke positie inneemt en client in te nemen, onverschillig of de ontwikkeling van de produktiviteit al dan niet gunstig verloopt. Hoewei dit niet in overeenstemrning is met de thans geldende richtlijnen voor de !oonvorming, hebben de organisaties in de bouw hij de invoering van de c.a.o. 1960 en bij de ·g oedkeuring van de vijfdaagse werkweek die arbeidsvoorwaarden kunnen realiseren, waarvan zij meenden, dat zij noodzakelijk waren. Dit gebeurde niet op grond van de uitslag van een berekening van de ontwikkeling van de produktiviteit, maar op grond van de plaats die d eze bedrijfstak iii bet geheel van de samenleving en met name de voortbrenging inneemt. Immers, de bouwproduktie voorziet in een primaire levensbehoefte (woningen), in produktiemiddelen (o.m. bedrijfsgebouwen) en in een belangrijk gedeelte van de infrastructuur. Of, zoals prof. J, P. Mazure het onlangs treffend heeft geformuleerd: de bouwproduktie is ·vervlochten met bet Ieven'. Vandaar, dat met bet oog op de essentiele betekenis van de bouwproduktie voor de samenleving de produktiecapaciteit prirnair client te worden gesteld. Hiervoor is kennis omtrent de ontwikkeling van de omvang en samenstelling van de :b ouwproduktie noodzakelijk. Echter kan niet worden volstaan met bet volgen van de feitelijk te verwachten produktie, waardoor deze aan de bestaande produktiecapaciteit zou worden aangepast. Indien en zo lang de bouwproduktie beneden de omvang blijft, die voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de welvaart gewenst is, bevorderen maatregelen die gericht zijn op vergroting van de produktie de welvaart. Vandaar, dat overwogen client te worden, of een gedifferentieerde Joonpolitiek niet mede gebaseeerd moet zijn op de functie die de bouw en andere leidinggevende bedrijfstakken in de nationale economie vervullen. Hierbij komt nog1 dat t .a.v. de bouwnijverheid er niet voldoende gegevens ter beschikking staan om de produktiviteitsontwikkeling op verantwoorde wijze te berekenen. Aan de hand van cijfers wordt aangetoond, dat het praktisch niet mogelijk is om met zekerheid vast te stellen, dat de toeneming van de produktiviteit tussen 4% en 6%ligt, omdat de foutenmarge van de beschikbare cijfers te groot is. Wil men nog nauwkeuriger zijn - hetgeen bij de onderhandelingen tussen partijen en College van Rijksbemiddelaars aan de orde van de dag is - dan komt men tot absurde resultaten. Hendriks valt dus de thans geldende richtlijnen van de Joonpolitiek met nogal zwaar geschut aan, maar meent bovendien te kunnen constateren, dat de organisaties in de bouw toch krijgen wat zij noodzakelijk achten. AI wordt het laatste niet helemaal door de ervaring bevestigd, het feit,
917
dat in tal van bedrijfstakken 'bovenwettelijke' betaling plaatsvindt, bevestigt eens te meer, dat de natuur sterker is als de leer.
vi: na w
Het betoog van Hendriks maakt misschien een iets te eenzijdige indruk en wel in de geest van 'Bouwen maar!' - onverschillig wat hiervan de gevolgen voor prijzen en lonen zouden zijn. Het wil ons voorkomen, dat eerder van overtrekken van een ·b epaald aspect dan van eenzijdigheid sprake is. Hierdoor komt de gedachte van planmatig werken op lange termijn, die door ·d e vakbeweging en laatstelijk ook door vooraanstaande werkgevers in de bouwnijverheid wordt voorgestaan en die door Hendriks wordt onderstreept, enigszins in de verdrukking. Zonder twijfel zal bet evenwicht tussen de maatschappelijk gewenste bouwproduktie en de bouwcapaciteit door de onvolkomen werking van het prijsmechanisme niet automatisch worden ·hereikt, terwijl de bouwplanbeheersing van bet Ministerie voor Volkshuisvesting en Bouwnijverheid in de eerste plaats leidt tot aanpassing van de produktie aan de bestaande capaciteit. Omdat deze te laag is, kunnen tal van maatschappelijk belangrijke projecten niet worden uitgevoerd. Verhoging van de capaciteit is dus een eerste ver· eiste. Hierbij client planmatig en zinvol te werk te worden gegaan; ook, maar niet uitsluitend, op het gebied van lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Zo bezien, lijkt ons het betoog van de directeur van het EIB een be· langrijke bijdrage tot de discussie die rondom de bouwnijverheid gaande is en waarbij vaak niet voldoende beseft wordt van welke betekenis juist deze bedrijfstak met al zijn specifieke problemen voor het welzijn van de samenleving in het algemeen en de •h armonische groei van onze economie in het bijzonder heeft. D R. H. U M R A T H
OJ)
M. L. Snijders, drs. pol. soc., Het Spel van Staat, Scheltema en Holkerna N.V., Amsterdam 1960. Drs. Snijders vertelt ons in het voorwoord, dat hij een hoek heeft wi1len scluijven voor allen, die hun kennis van de manier waarop ons land wordt bestuurd willen aanvul.len om een ·b eter inzioht •t e krijgen in het politieke gebeuren. Aan zo'n book is zeker be:hoefte. Het vult de lacune tussen de standaardwerken over staatsrecht en de leerboeken staatsinrichting ten dienste van het voortgezet onderwijs. Wil de poging een dergelijk hoek te sohrijven slagen, dan client de schrijver de stof uitstekend te beheersen, hij moet een vaardig stylist zijn en hij moet zijn betoog met voorbeelden uit de praktijk kunnen illustreren en verlcvendigen. Het spelelement in het politieke leven is ongetwijfeld belangrijk. De titel van het hoek zou eohter de suggestie kunnen wekken, dat dit element ihet overheersende is. De indeling van de stof verraadt de ietwat krampachtige pogi.ng het eens anders dan anders te willen doen, Het is zeker aantrekkelijk beginnend bij de positie van de staats:burger
918
or re ee
aa
h
M be du le' I~
, be-
druk de , dat
n
~heid
ange an de driks I het u de .isme ~ het 1laats mdat t niet verook, eidsbeande juist m de omie . TH
1
olkeheeft > ons iij,g en vult
via de ,lagere organen uiteindelijk tot de diverse vormen van intemationale samenwerldng te komen. Uit met!hodisch oogpunt zijn daartegen wei enige bezwaren aan te voeren, uit didactisch oogpunt heeft deze opbouw voordelen. Het plaatsen van een hoofdstuk over economische ordening tussen een over het kabinet van de Koningin en een over de rechterlijke rnacht is eohter een gril. Als dan na de rechterlijke madht eerst de planning en controle en vervolgens de grondwet en het statuut aan de orde komen is elke systematiek zoek. Over dit hezwaar zou men rustig heenstappen als de inhoud van de hoofdstuldcen rvan hoog gehallte zou zijn. Ook op de inhoud eohter heb ik oog al wat kritiek. Op talrijke plaatsen zette ik vraag- en uitroeptekens in de marge, omdat ik stuitte op onjuistheden en op formuleringen, die er net naast zijn. De hehoefte tot populariseren verleidt gemakkeli)k tot een wat geforceerde vlotheid, die deze in vele opzichten tamelijk exaote maiterie met verdraagt. Het boek is op z'n best als het de bepalingen uit de grondwet, de o11ganieke en andere wetten op de voet volgt. Dan eohter wijkt het niet af van een gewoon leerboek, terwijl het doe! was een leesboek te sahrijven. Al met al aoht ik de op zichzelf prijzenswaal1dige poging niet ges}aagd. Men geeflt de lezer geen inzicht in de eigen aard van de politieke partijen door in zeven pagina's van e1ke partij enlrele alinea's uit hun beginsel programma's aan elkaar te plakken. Om een levendig hoofdstuk over de werkwijze van het paclement te schrijven zou men een aantld sprekende voorbeelden uit de Handelingen moeten putten. Men doet de Europese Beweging bepaald onrecht door het poneren van beweringen aJs op de pagina's 256 en 257 voorkomen. Mijn eindindruk is, dat drs. Snijders de taak die hij op zidh nam heeft onder- en zichzelf heeft overschat. De lacune, die hij wilde ·vullen blijft dus voorlopig bestaan. Zolang dit het geval is lkan de in het politieke Ieven 'geiilteresseerde, die zijn kennis wil aanvull.en zioh beter een goed leerboek aanschaffen, dat is ook ·goedkoper. D R S. A. R. V E R ME E R
~eken
>ging
' stof moet rerlc-~.De
t dit It de tloen. urger
919
REDACTIONEEL Het in dit nummer opgenomen artikel van Walter Galenson werd reeds eerder gepubliceerd in het tijdschrift 'The American Review'. De schrijver is medewerker van het 'Institute of industrial relations' van de universiteit van California. Professor Tucker, van wiens hand de bijdrage is over het nieuwe pro. gram van de communistische partij in Rusland, is hoogleraar aan universiteit van Indiana. Hij behoort tot de regelmatige rn••n••w••rkP.rsl aan het tijdschrift 'Problems of communism' en publiceerde onlangs een hoek over Karl Marx.
Korte biografische notities van enige medewerkers aan dit nummer: Dr. I van der Velde was tot voor enige jaren inspecteur bij het lager onderwijs. Drs. E. van Thijn is medewerker van de Dr. Wiardi Beckman Stichting. Bij het eerstvolgende nummer zal los worden bijgevoegd een inhoudsopgave van de jaargang 1961 en eim bestelformulier voor een opbergband. ·
920