N" 12.
20 December 1938.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING rsnös-i
OFFICIEEL ORGAAN VAN HET BELGISCH VAKVERBOND
Op den drempel van een nieuw jaar
N
OG enkele dagen, en het jaar 1938 zal tot het verleden behooren. Het ten einde loopende jaar heeft ons, eilaas ! niet veel voldoening geschonken. Op internationaal gebied heeft de achteruitgang der demokratie zich bevestigd. Inderdaad, met den « Anschluss » heeft de demokratie in den loop van dit jaar voor lang haar laatste kans in Oostenrijk zien verzwinden. En enkele maanden later heeft het machtsbetoon van Hitler tegen Tsjecho-Slowakije een nieuwe overwinning der diktatuur op de demokratie gekenmerkt. De verzwakking van de demokratie op het Europeesch vasteland heeft er geleid tot de versterking van de fascistische regimes, wier taal hoe langer hoe aanmatigender en wier doeleinden hoe langer hoe vermeteler worden. Om dezen wassenden fascistischen vloed te boven te komen is het noodig, dat de demokratische landen zich aanzienlijke opofferingen getroosten. De last der herbewapening, die reeds zeer zwaar op de volkeren d r u k t , dreigt hen nu met een volledige verplettering. Zoo vertoont die misdadige politiek, die bestaat in het verkiezen van kanonnen boven boter en gehuldigd wordt door de fascistische regimes, een neiging om zich uit te strekken tot de demokratische landen die, om zich te verdedigen, verplicht zijn kanonnen tegenover kanonnen te plaatsen. De antisemietische buitensporigheden, jammerlijk uitvloeisel van de diktatuur, werpen voor de landen moeilijke en pijnlijke vraagstukken op. Voegt daarbij den oorlog in Spanje, den oorlog in het Verre Oosten, den kolonisatiekoers ingezet door Duitschland doorheen Centraal Europa, de Balkans, tot in het Nabije Oosten, en men zal een zwak beeld hebben van hetgeen het leven in de wereld was in den loop van 1938. Het jaar 1939 biedt zich onder geen gunstiger voorwaarden aan. In Spanje en in Azië duurt de oorlog voort. Italië stelt koloniale eischen aan Frankrijk, dat weigert ze te onderzoeken. Duitschland verklaart niet te verzaken aan zijn oude koloniën en het neemt zich voor ze op het geschikte oogenblik op te eischen. In Frankrijk, dat nooit meer dan heden noodig had sterk te z i j n , richt de reaktie, wier spel wonderlijk door het kommunisme begunstigd wordt, den kop op. In de geschokte wereld schijnt alles aanleiding te geven tot geschillen : landen verdwijnen, andere verkleinen, andere nog vergrooten ; waarden die wij bepaald verworven achtten gaan verloren, puinen hoopen zich op ; streken sterven u i t , terwijl andere ontstaan doorheen een onbeschrijfelijk lijden. En ' t is in die branding dat de arbeidersklasse haar weg moet zoeken en vinden. Het B.V.V., de gevaren en den ernst van het oogenblik bewust, is besloten zich voorzichtig te toonen. Op die onstuimige zee zal het zich niet nutteloos aan gevaren blootstellen. Het is, integendeel, vast besloten datgene te vermeerderen wat de arbeiders meer dan ooit noodig hebben : zekerheid van arbeid, zekerheid van brood, zekerheid kortweg. / \
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
390
Het Regeeringsoniwerp op de beroepsorganisatie Historiek.
H
ET vraagstuk der beroepsorganisatie, dat in onze middens reeds heel wat besprekingen heeft uitgelokt, is een nieuwe phase ingetreden. Inderdaad, de Regeering heeft op 15 November jl. in den Senaat een wetsontwerp op de beroepsorganisatie en de ekonomische reglementeering ingediend, dat is onderteekend door de gezellen P.-H. Spaak, Eerste-Minister, en A. Delattre, minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, evenals door den heer P. Heymans, minister van Ekonomische Zaken, Middenstand en Landbouw. Onnoodig hier het historisch verloop te beschrijven van dit vraagstuk, dat in de laatste jaren menigvuldige phasen heeft doorloopen. Herinneren wij er allen aan, dat onder de Regeering van den heer P.-E. Janson een Interministerieel Komiteit, waarvan de HH. Pierlot, du Bus de Warnaffe, Dierckx en Van Isacker (later vervangen door den heer Desmet), alsook gezellen Wauters en Delattre deel uitmaakten, belast werd met Ihet opstellen van een wetsontwerp. Na afloop der werkzaamheden van deze Kommissie had de Kabinetsraad, na het wetsvoorstel goedgekeurd te hebben, den minister van Ekonomische Zaken gemachtigd het op het bureel der Kamer neer te leggen. Naar aanleiding van den val der Regeering gebeurde dit niet. De Regeering Spaak had de beroepsorganisatie opnieuw in haar programma geschreven en den heer Heymans, minister van Ekonomische Zaken, Middenstand en Landbouw, er mede belast dit ontwerp bij te werken. Na enkele maanden studie heeft de Regeering ten slotte tiet ontwerp ingediend. Het huidig ontwerp verschilt slechts op een zeker aantal punten, veel meer van ondergeschikt belang, van datgene dat goedgekeurd werd door de Regeer ing Janson. Het bestaat uit zes deelen loopend over : den juridischen toestand van de professioneele en interprofessioneele groepeeringen, de kollektieve arbeidsovereenkomsten, de paritaire kommissies, de beroepsraden, den ekonomischen raad en de ekonomische reglementeering. Het is niet mogelijk in het raam van dit artikel uit te weiden over ieder dezer deelen. Deze uiteenzetting is slechts een inleiding voor de studie van het wetsontwerp door onze vooraanstaanden;
het kan eveneens dienen als basis van bespreking voor onze organisaties. Vermelden wij eerst, dat de opstellers van het ontwerp in de Memorie van Toelichting verklaren, dat ihet, ver van de syndikale vrijheid te verloochenen, beschouwt dat de beroepsorganisatie vooral moet geschieden met de vrije medewerking der bestaande private organismen. Te dien einde is het ontwerp zoo opgevat, dat deze laatste hun struktuur niet grondig moeten wijzigen, 't Is daarom dat in het wetsontwerp de wettelijke voorwaarden vereischt om de rechtspersoonlijkheid te bekomen, tot een strikt minimum herleid zijn. Geen der bepalingen geeft aan den Staat het middel om zich te mengen in het inwendige leven van de professioneele en interprofessioneele groepeeringen. De juridische toestand der beroepsgroepeeringen.
Het deel van Ihet ontwerp voorbehouden aan de professioneele en interprofessioneele groepeeringen voorziet twee vormen: de eerste betreft het wettelijk regime der professioneele en interprofessioneele groepeeringen; de tweede betreft de groepeeringen die het voordeel der rechtspersoonlijkheid niet opeischen. Wat aangaat de formaliteiten te vervullen door de groepeeringen die het voordeel van het wettelijke regime verlangen te bekomen, zij bestaan in het zenden in triplo bij authentieke akte, hetzij bij onderhandsche akte, van haar statuten aan de griffie der rechtband van eersten aanleg van het arrondissement waar haar maatschappelijke zetel gevestigd is. Deze statuten, evenals de namen, voornamen, nationaliteit en woonplaats der beheerders worden in de bijlagen van het Staatsblad bekendgemaakt. Deze formaliteiten moeten telken jare in den loop der maand Januari vervuld worden (artikel 6). Het artikel 7 vermeldt de voorwaarden waaraan de statuten moeten voldoen. In feite voldoen de meeste, zoo niet al de statuten van onze vakorganisaties, reeds van nu af aan deze voorwaarden, waarop niets aan te merken is. Van belang is het artikel 10, dat o.m. zegt : « Kunnen lid zijn van de bij onderhavig hoofdstuk voorziene vennootschappen:
DE BELGISCHE VAKBEWEGING » 1° Wanneer het een professioneele of interprofessioneele vereeniging geldt: » a) De Belgen en de tot verblijf in het Rijk toegelaten buitenlanders die er een der beroepen uitoefenen of uitgeoefend hebben welke door de vereeniging worden vertegenwoordigd ; de drie vierden van het aantal leden dienen evenwel van Belgische nationaliteit te zijn; de bevoegde minister kan van deze laatste voorwaarde ontslaan; de uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging aan een onbekwame verleend tot het uitoefenen van een beroep behelst machtiging om tot een professioneele of interprofessionele groepeering toe te treden. » Dit artikel schrijft dus voor dat, behalve machtiging van den bevoegden minister, de 3/4 van het aantal leden der professioneele vereenigingen van Belgische nationaliteit moeten zijn. Daar is geen bezwaar tegen deze bepaling. Het laatste lid machtigt de minderjarigen en de vrouwen, die in rechte onbekwaam zijn, tot de beroepsverenigingen toe te treden, , wat eigenlijk slechts de wettelijke bekrachtiging van een bestaanden toestand is. Wij vestigen de bijzondere aandacht van onze vooraanstaanden op het artikel 11, dat aan de beroepsorganisaties met rechtspersoonlijkheid voorschrijft, dat zij ten maatschappelijken zetel een lijst moeten houden waarop alphabetisch worden vermeld de naam, voornamen, nationaliteit en woonplaats van de leden der groepeering. De algemeen e sekretaris der beroepen, die krachtens het artikel 3 het register bewaart waarin al de professioneele en interprofessioneele vereenigingen, bonden en verbonden ingeschreven zijn, heeft het recht om onder het zegel van het beroepsgeheim, waarvoor bij artikel 458 van het strafwetboek sankties worden voorzien, die lijst te allen tijde en zonder verplaatsing der bescheiden na te zien of te laten nazien. Iedereen weet dat een gelijkaardige verplichting een der grootste hinderpalen geweest is voor de vakorganisaties om het voordeel der wet van 1898 op de beroepsverenigingen aan te vragen. Wij moeten evenwel doen opmerken dat in het nieuwe ontwerp bewuste lijst slechts mag dienen, zooals uitdrukkelijk in het artikel 11 wordt gezegd, om
391
volgens benaderende schattingen vanwege ministers. De voordeelen welke het wettelijk statuut aanbiedt zijn bepaald in het artikel 14, dat zegt, dat de groepeeringen met rechtspersoonlijkheid, alle rechtshandelingen kunnen stellen en in rechte, als aanlegger of als beweerder, optreden: 1° Voor de uitoefening en de vrijwaring van hun persoonlijke rechten; 2° Voor de uitoefening en de verdediging van de gemeenschappelijke rechten en belangen waarover zij te waken hebben; 3° Voor de uitoefening en de verdediging van de professioneele rechten van eenieder harer leden, onverminderd het recht van deze laatsten, rechtstreeks op te treden, aan te sluiten bij de vordering of in het geding tusschen te komen. Onnoodig deze bepaling toe te lichten; zij duidt nauwkeurig aan welke rechten de opstelIers der wet aan bewuste organisaties' hebben willen verleenen. Wij moeten nog de aandacht onzer vooraanstaanden vestigen op de artikelen 17, 18, 19, 20 en 21, die de vorige bepalingen betreffende de organisaties met rechtspersoonlijkheid volledigen. Bij een aandachtige lezing van deze artikelen moet men zeker voorbehoud maken dat op zichzelf voldoende is opdat onze organisaties voorloopig weigeren de rechtspersoonlijkheid aan te vragen, in de onderstelling dat deze wet aangenomen wordt. Onzes inziens zouden de socialistische vakorganisaties zich, te minste voorloopig, moeten vergenoegen met het statuut der groepeeringen zonder rechtspersoonlijkheid voorzien in het hoofdstuk II. Deze groepeeringen zijn bevoegd (( tot het waarnemen van de professioneele rechten en belangen van haar leden wat betreft derzelver betrekkingen met den Staat, de provinciën, de gemeenten, de openbare instellingen, evenals met de andere professioneele of interprof essioneele groepeeringen, de bedrij fshoofden, de paritaire kommissies en de bij deze wet ingestelde raden, alsook om in rechte op'te treden voor alles wat betreft de onder hun leden gemeen zijnde waarden en schuldvorderingen ». Deze artikelen verleenen dus aan de vakorganisaties, buiten de rechten die haar heden reeds stilzwijgenderwijs erkend zijn, het recht onroerende goederen te bezitten en de financiën te besturen die noodig zijn voor de uitoefening van haar funktie. Overigens is dit statuut slechts de bekrachtiging van den heden bestaanden toestand. Wij meenen dat er geen bezwaar bestaat tegen het statuut der groepeeringen zonder rechtspersoonlijkheid. Integendeel. Wij begrijpen evenwel niet hoe het ju-
392
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
ridisdh mogelijk is zekere wettelijk erkende rechten toe te kennen aan organisaties zonder rechtspersoonlijkheid. Wij haasten ons er evenwel bij te voegen, dat de juristen die aan het voorbereiden van dezen tekst hebben medegewerkt, in dezen toestand geen bezwaar hebben gezien. Om als groepeering zonder rechtspersoonlijkheid erkend te worden moeten de organisaties evenwel zekere voorwaarden vervullen. Zoo vermeldt het artikel 23, dat de overeenkomst waarbij de groepeering wordt opgericht moet vermelden: « het maatschappelijk voorwerp, de benaming en den zetel der groepeering, ihet beroep of de beroepen in wier belang zij werd opgericht; het minimum aantal der vennooten », enz. Aan den algemeenen sekretaris der beroepen moet er een verklaring gezonden worden die zekere inlichtingen behelst. Wij herhalen: het statuut dezer groepeeringen zonder rechtspersoonlijkheid biedt, onzes inziens, geen bezwaar aan. Daarentegen zal het recht onroerende goederen te bezitten en gelden te beheeren met genoegen door onze leiders aanvaard worden en een einde stellen aan een zeker aantal ingewikkelde uitvluchten waartoe wij. in -dit opzicht tot heden onze toevlucht hebben moeten nemen. Om de hierboven vermelde redenen ware het zelfs van belang voor de groepeeringen zonder rechtspersoonlijkheid de verplichting van het houden eener ledenlijst te voorzien. Wij stappen heen over het hoofdstuk III tot regeling van het statuut der enkel raadgevende groepeeringen, dat vooral de handelsvennootschappen betreft, t.t.z. de verkoop- en aankoopkantoren opgericht door zekere patroonsorganisaties en die ons niet rechtstreeks aanbelangen. Belangwekkender voor ons is het volgende deel, betreffende de kollektieve arbeidsovereenkomsten. De kollektieve arbeidsovereenkomsten.
Wij hebben niets aan te merken op de verklaring die het voorwerp uitmaakt van het artikel 26 en die noch beter noch slechter is dan een zeker aantal andere verklaringen en kollektieve kontrakten die wij reeds hebben gezien. Het artikel 28 zegt dat « ieder bedrijfshoofd of iedere professioneele groepeering kan toetreden tot een kollektieve arbeidsovereenkomst, mits van de toetreding schriftelijk kennis te geven aan den griffier bij wien ze werd ingediend ». Het artikel 29 duidt aan: <( Ieder bediende of ieder arbeider, in dienst van een door kollektieve overeenkomsten gebonden bedrijfshoofd kan, niettegenstaande ieder strijdig beding, de toepassing van de bepalingen van die overeenkomst te zijnen voordeele vorderen. » Der-
gelijke bepalingen, die tot geen opmerkingen van onzentwege aanleiding geven, hebben dit voordeel dat zij in een zekere mate het toepassingsveld der kollektieve kontrakten beschrijven en hun toepassing eenvormig maken. Het wetsontwerp behelst geen der sankties die door de patroonswereld voor de vakorganisaties of haar leiders geèischt worden in geval van niet-naleving der kollektieve overeenkomst. In dit opzicht maakt het ontwerp een ernstigen vooruitgang uit op andere waarmede wij ons in het verleden hadden bezig te houden. De artikelen 30 en 31 vergen evenwel een nader onderzoek. Inderdaad, het artikel 30 zegt, dat « de kollektieve overeenkomst geen andere burgerlijke sanktie insluit, dan de betaling van eventueel door de partijen bedongen forfaitaire vergoedingen, voor gebeurlijke niet-naleving van alle of sommige harer bepalingen ». Indien partijen akkoord gaan moet deze" borgtocht, krachtens het artikel 31, « bij de Nationale Bank van België gedeponeerd of ingeschreven worden in het Grootboek der Openbare Schuld. Het bedrag van den borgtocht kan slechts aan de bewaargevende partij worden teruggegeven of aan de andere partij worden uitbetaald bij gemeenschappelijk akkoord of bij overlegging van een uittreksel eener gerechtelijke beslissing met kracht van rechterlijk gewijsde. » Het idee eener — hoewel beperkte — sanktie wordt dus in dit artikel opgenomen. Zeker schijnt het gevaar niet zeer groot, gezien de aanvaarding van het wetsontwerp het sluiten der kollektieve overeenkomsten in de paritaire kommissies medesleept. Nu, het artikel 45 zegt, dat in een paritaire kommissie elke beslissing bij eenstemmigheid der aanwezige leden moet genomen worden. Zoo zal een kollektieve overeenkomst geen borgtochtbepaling mogen behelzen wanneer de arbeidersafgevaardigden eener paritaire kommissie er zich tegen verzetten. Doch, daartegen zal men aanvoeren, dat de patroonsafgevaardigden de inschrijving van dezelfde bepaling in de overeenkomsten zullen kunnen bekomen in ruil van zekere voordeden die, door de arbeiders op prijs gesteld worden. Zoo zouden de vakbondsafgevaardigden verder kunnen medegesleept worden dan zij het wenschen. Het is dus zaak goed op te letten en cfe draagkracht van deze artikels goed te bestudeeren alvorens zich te verbinden. Voor de andere artikelen betreffende de kollektieve. overeenkomsten dient er geen voorbehoud gemaakt De paritaire kommissies
Het volgende hoofdstuk handelt over de paritaire kommissies. Volgens artikel 37 wordt er in ieder nijverheids-, handels- of landbouwberoep door den Koning een nationale paritaire
DE BELGISCHE VAKBEWEGING kommissie van werkgevers en arbeiders ingesteld. Benevens de nationale paritaire kommissie kan de Koning paritaire kommissies instellen die een bepaalden beroepstak vertegenwoordigen. Haar voorstellen zullen ter bekrachtiging moeten onderworpen worden aan de Nationale Paritaire Kommissie waarbij zij aansluiten (art. 38). Gezien de vescheidenheid der produktie van zekere onzer bedrijven schijnt deze maatregel ons verstandig toe. Hetzelfde wat aangaat de mogelijkheid die de groepeeringen geboden wordt om de opridhting van paritaire kommissies te vragen voor een tot een bepaalde streek beperkt ambtsgebied. De Koning kan dergelijke gewestelijke paritaire kommissies oprichten na raadpleging van de Nationale Paritaire Kommissie van het Beroep. In de praktijk moeten onze arbeidersafgevaardigden die in de nationale paritaire kommissies zetelen de grootste voorzichtigheid in acht nemen opdat die gewestelijke paritaire kommissies geen instellingen worden ter bekrachtiging van de in zekere gewesten bestaande ongunstige arbeidsvoorwaarden. Het ware wenschelijk dat deze bijzondere paritaire kommissies slechts konden opgericht worden op aanvraag van de Nationale Paritaire Kommissie. Het artikel 40 zegt, dat wanneer een zelfde beroep of een zelfde beroepstak groote en kleine ondernemingen omvat, de Koning een paritaire kommissie kan instellen voor de groote ondernemingen en haar personeel en een andere paritaire kommissie voor de kleine ondernemingen en haar personeel, en dat de Koning bepaalt op grond van welke criteria dit onderscheid dient te worden gemaakt. Het sdhijnt ons toe dat zulk onderscheid de ergste gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden dèr in de kleine ondernemingen te werk gestelde arbeiders moet medesleepen, in dien zin dat het hun minderwaardigheid in betrekking tot de arbeiders der groote ondernemingen bekrachtigt. Wat de in het artikel 41 bepaalde bevoegdheid der paritaire kommissies betreft, zij is uitgebreider dan die welke wij voor de meeste der bestaande paritaire kommissies kennen. Zij hebben, inderdaad, tot opdracht : 1° Te beraadslagen over de algemeene arbeidsvoorwaarden en alle kollektieve arbeidsovereenkomsten tot stand te brengen en te bevorderen ; 2° Elk geschil tusschen bedrij f shoofden en werknemers te voorkomen of bij te leggen, zoo noodig door het inrichten van een verzoenings-, bemiddelings- of scheidsrechterlijke procedure; 3° In de bedrijfstakken, waar zulke instelling wenschelijk zou voorkomen, de inrichting te
393
bevorderen van ondernemingsafvaardigingen die hoofdzakelijk ten doel hebben den geest van samenv/erking tusschen het bestuur der ondernemingen en haar personeel in stand te houden en te bevorderen; 4° De Regeering bij te staan om de naleving van de wetten tot bescherming van den arbeid en van de gesloten overeenkomsten te verzekeren ; 5° Aan de Regeering alle maatregelen voor te stellen tot verbetering der arbeidswetgeving en -reglementeering zoowel in hun beschikkingen als in hun toepassing; 6° Aan den Minister van Ekonomische Zaken de oprichting tot beroepsreglement te vragen van een kollektieve overeenkomst en, in voorkomend geval, haar uitbreiding. Wij vestigen de bijzondere aandacht op het 3°, dat aan de paritaire kommissies de opdracht geeft de oprichting van ondernemingsafvaardigingen te bevorderen. Men herinnert zich dat deze instellingen het voorwerp uitmaakten van een bijzonder hoofdstuk in het ontwerp opgesteld door kameraad Delattre en waarvan kameraad Buset verslag uitbracht ter Studieweek van Oostende. Maar, terwijl in het ontwerp Delattre het algemeen maken der ondernemingsafvaardigingen werd voorzien, hebben de opstellers van het huidige ontwerp wiizer geoordeeld geen verplichting tot algemeen maken te voorzien en aan de paritaire kommissies de taak toe te vertrouwen dergelijke organismen op te richten daar waar dit mogelijk blijkt. Over de andere artikelen betreffende de paritaire kommissies hebben wij geen opmerkingen te maken, behalve wat artikel 44 aangaat, dat over de samenstelling .handelt. In dit artikel wordt er gezegd, dat de Minister de professioneele groepeeringen, welke hij de « meest representatieve » acht, verzoekt kandidaten voor te stellen. Dit artikel schijnt ons onaannemelijk toe omdat wij aan de ministers het recht niet willen verleend zien te oordeelen over het representatieve karakter van de vakorganisaties. Dit artikel is trouwens duidelijk in tegenspraak met het artikel 11 dat wij zoo pas hebben ontleed en dat het houden van lijsten voorschrijft, o.m. met het doel gebeurlijk statistieken te maken tot verzekering van een billijke vertegenwoordiging der groepeeringen in den schoot der bij deze wet ingestelde organismen. Indien de Regeer ing houdt aan Ihaar artikel 11, dat nauwkeurige gegevens voor de samenstelling der paritaire kommissies te harer beschikking stelt, dan moet zij het artikel 44 wijzigen. Wij meenen dat de Regeering sinds enkelen tijd de spijtige neiging vertoont van bij de vertegenwoordiging der beroepsorganisaties in den schoot der officiéele organismen geen rekertiiïg
394
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
te houden met de juiste verhouding van het wederzijdsch ledental dezer organisaties. Te dikwijls doen zich overwegingen gelden van politieke orde, die niets te doen hebben met een beroepsvertegenwoordiging, dit in het algemeen ten nadeele van de machtigste beroepsorganisaties. Om deze redenen, alsook om het bezwaar geopperd in verband met artikel 11, noodigen wij onze vooraanstaanden uit zidh tegen den tekst van het artikel 44 te verzetten. Indien de wet tot hier slechts beoogt een wettelijken vorm te geven aan organisaties en instellingen die reeds in feite bestaan, zoo betreffen de twee volgende hoofdstukken de oprichting van nieuwe organismen. De beroepsraden.
Daar zijn eerstens de beroepsraden, waarvan de Koning er een instelt voor ieder beroep, zijnde een maximum van 30. De beroepen worden hier dus in hun breede beteekenis genomen, t. t. z. als ware takken van 's lands ekonomie. Bij de samenstelling van deze beroepsraden zal er rekening gehouden worden met de verschillende ekonomische, technische, sociale en gewestelijke belangen. Men zal er dus, naast de vertegenwoordigers van de werkgevers en de arbeiders, vertegenwoordigers in aantreffen van den middenstand, van de ambachtslieden en van de technici. De beroepsraden hebben tot opdracht : 1° De uiteenloopende belangen der verschillende beroepstakken met elkaar te verzoenen en de geschillen te voorkomen, welke tusschen die beroepstakken zouden kunnen ontstaan; 2° Advies uit te brengen over al de vraagstukken die hun worden overgelegd door één der beide Wetgevende Kamers, door een lid der Regeering of door den Ekonomischen Raad; 3° Aan de Regeering alle maatregelen te suggereeren die den voorspoed van het beroep of van een zijner takken, binnen de grenzen van het algemeen welzijn, zouden kunnen bevorderen. Vooral de 2° en 3° zijn voor ons van groot belang in dien zin dat zij voor de eerste maal aan de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse het wettelijk recht erkennen advies uit te brengen over vraagstukken van ekonomische orde. Ontwijfelbaar ontmoet men hier een zekeren vorm van het oude syndikale idee der medezeggenschap. Zeker oefent zidh deze, volgens het bewuste wetsontwerp, niet uit in den schoot zelf van elke onderneming, maar wel aan de spits van de beroepen en, zooals wij verder zullen zien, aan de spits der leiding van 's lands ekonomie. Wij zien dus geen reden waarom onze organisaties zich tegen de op-
richting van dergelijke organismen zouden verzetten. Wij meenen, integendeel, dat haar deejneming aan de bedrijvigheid van die beroepsraden slechts voordeelen kan aanbieden. Onze afgevaardigden zullen in den schoot der beroepsraden beschikken over een dokumentatie die zij heden moeilijk, zoo niet onmogelijk elders vinden, die hun zal toelaten over al de ekonomische kwesties die het beroep aanbelangen, tiet standpunt der georganiseerde arbeiders te doen kennen. Dit gezegd zijnde, staan wij er op voor het artikel 49 hetzelfde voorbehoud te maken aTs voor artikel 44. Wij meenen dat bij de aanduiding der vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties in den beroepsraad, de Minister in de mate van het mogelijke rekening moet houden met het ledental der verschillende betrokken organisaties. Vermelden wij nog het artikel 52, dat de mogelijkheid voorziet raden te doen beraadslagen over kwesties die twee of meer beroepen aanbelangen. Dit maakt, onzes inziens, het bestaan van de Hooge Raden, zooals b.v. den Hoogen Raad van Arbeid, overbodig. De Ekonomische Raad.
Het volgend hoofdstuk behandelt den Ekonomischen Raad die ook dienst doet als Algemeene Beroepsraad. Zijn doel is de uiteenloopende belangen van de verschillende beroepen te verzoenen, gebeurlijke konflikten tusschen deze te voorkomen of te slechten. Hij brengt zijn advies uit over kwesties die hem door één der Wetgevende Kamers of door een lid van de Regeering onderworpen worden op het gebied der nationale ekonomie en over de wetgevende of de reglementaire maatregelen ontworpen in dezelfde orde. De Raad kan aan de Regeering alle maatregelen aan de hand geven die hem geschikt lijken de ontwikkeling van de nationale ekonomie of van een harer takken te bevorderen. De interprofessioneele organisaties der arbeiders zijn in dezen Raad vertegenwoordigd door 22 leden op 65. De andere vertegenwoordigen de interberoepsorganisaties der werkgevers, van den middenstand, de universiteiten, t. t. z. de wetenschappelijke bevoegdheden, en de vrije en kunstberoepen. Zoo wordt 'de arbeidersklasse van ons land voor de eerste maal in haar geschiedenis ook geroepen, op gelijken voet als het patronaat, deel te nemen aan het vervullen eener rol van arbiter tusschen de uiteenloopende belangen van de verschillende takken onzer ekonomie, evenals aan het uitbrengen van haar advies aan de Wetgevende Kamers en aan de Regeering over
DE BELGISCHE VAKBEWEGING al de kwesties die het geheel van 's lands ekonomie aanbelangen. Er bestaat, onzes inziens, waarlijk geen reden voor onze vakorganisaties om zich tegen dergelijke instelling te verzetten; integendeel, zij verleent aan de vertegenwoordigers der arbeidersklasse een gelijk recht als aan die van het patronaat, om hun advies uit te brengen aan de hoogste instanties van het land over al de kwesties van de nationale ekonomie en de ekonomische politiek. Het ware dus onbegrijpelijk indien wij ons, om welke redenen ook, niet wilden akkoord verklaren met de oprichting van dezen Raad en weigerden er deel van uit te maken. De omvorming van kollektieve overeenkomsten in beroepsreglementen.
Het laatste deel van het ontwerp behandelt de ekonomische reglementeering. Het is niet mogelijk in het raam van dit artikel dit deel te ontleden en er de draagkracht van toe te lichten. Herinneren wij er alleen aan, dat dit deel de procedure voorziet voor de vervorming van de kollektieve overeenkomsten in beroepsreglementen wanneer de vraag er toe wordt gedaan door de paritaire kommissies in overeenstemming met het 6° van het artikel 41. Op de Studiedagen van Blankenberge luidde het oordeel van bijna al de syndikale "vooraanstaanden gunstig; heden moeten wij dus bij dit idee niet lang stilstaan. Wij zijn voornemens dit laatste gedeelte van het wetsontwerp op de beroepsorganisatie breedvoeriger te behandelen in een volgend artikel. Gevolgtrekking.
Wij willen sluiten met enkele overwegingen van algemeenen aard. Moeten wij stelselmatig elke beroepsorganisatie weigeren? Het antwoord hangt, onzes inziens, af van de samenstelling van dergelijke organisatie, en de eerste te vervullen voorwaarde is, dat er geen inbreuk worde gemaakt op de syndikale vrijheid en dat deze, integendeel, de organisatie ten grondslag ligge. Nu, wij meenen dat er in het ontwerp dat wij pas in zijn breede lijnen hebben samengevat niets is dat in strijd is met de vrijheid onzer organisaties, dat het geen bepaling bevat die den Staat toelaat zich in haar inwendig leven te mengen. * En het is niet omdat het idee der beroepsorganisatie opgeworpen is door andere organisaties
395
dan de onze, dat wij er ons moeten tegen verzetten. Blijkt het niet uit de ontleding van het ontwerp dat, in zooverre het bestaande instellingen wettelijk bekrachtigt, het gaat om het wettelijk instellen van organismen opgericht naar aanleiding van de aktie zelf der socialistische arbeidersbeweging en onder haar aanstoot? Wij zijn het die de eerste vakbonden hebben opgericht, en het zijn de socialistische vakbonden die het meest hebben bijgedragen tot de oprichting en het algemeen maken der paritaire kommissies en der kollektieve overeenkomsten. Heden ten dage zijn de vakorganisatfies in het openbaar leven een verschijnsel van zulk belang geworden, dat de wet ze niet meer kan miskennen. Hetzelfde geldt voor de kollektieve overeenkomsten en de paritaire kommissies, wier rol zich heeft ontwikkeld en zulke uitbreiding heeft genomen en zoo belangrijk is geworden, dat zij ook wettelijk moeten bekrachtigd worden. In de juridische evolutie komt er altijd een oogenblik waarop ingewortelde gewoonten in wetten worden omgezet. Is dit oogenblik gekomen in de sociale evolutie? Onze meening is : ja. Daar waar het wetsontwerp nieuwe instellingen betreft, en wij denken aan de beroepsraden en aan den Ekonomischen Raad, ontdekken wij nog aan de basis gedachten die wij in onze rangen sinds lang hebben verdedigd : Kijkrecht, medezeggenschap. Het* is onbetwistbaar dat de arbeidersorganisaties door de beroepsraden een zeker kijkrecht, ja zelfs een zekere medezeggenschap bekomen in de algemeene leiding der zaken in het beroep. En het is niet minder waar dat de arbeidersklasse door den beroepsraad een zeker kijkrecht, evenals een recht op medezeggenschap in het geheel der nationale ekonomie verwerft. Rekening houdend met deze overwegingen, zouden wij onze kameraden willen uitnoodigen dit wetsontwerp te onderzoeken met een realistischen geest, met het oog op een bespreking die wij weldra desbetreffend zullen houden. Het is zaak te weten of de beroepsorganisatie, in den vorm zooals zij in het Regeeringsontwerp wordt begrepen, ons zal toelaten, zooals kameraad Delsinne het gelooft, « de middelen voor te bereiden die van aard zijn om ons te laten overgaan van het kapitalistisch regime naar een ander waar de gerechtigheid en de vrijheid goed zouden samengaan ». 't Is omdat wij het ook gelooven dat wij het geheel van dit ontwerp gunstig zijn. r.
396
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Het Kongres van de Fransche C. G. T, door Joz. Bondas
H
ET Kongres dat de Fransche C.G.T. van 14 tot 17 November jl. te Nantes heeft gehouden, was het eerste sinds het fameuze eenheidskongres dat in Maart 1936 te Toulouse plaats greep. De syndikale eenheid, die in 1921 op het Kongres van Rijsel met opzet door de kommunisten verbroken werd, werd door deze laatsten opnieuw voorgestaan van het oogenblik af dat zij overtuigd waren er nooit te zullen in slagen door eigen middelen de groote meerderheid der arbeiders rond zich te scharen. Vermits de kommunistische organisaties in de oogen van het grootste gedeelte der arbeiders verdacht waren, was het verkieslijker ze samen te smelten met de oude organisaties, opdat de gebolsjewiseerde vooraanstaanden er plaats zouden kunnen in nemen en manceuvreeren om er zich meester van te maken! Wij gaan niet onderzoeken of de leiders der aan het syndikaal charter trouw gebleven organisaties goed of slecht gedaan hebben, of zij niet zekere voorwaarden hadden moeten stellen, niet voor de hergroepeering der arbeiderskrachten, maar in verband met de toekenning van de kommandoposten aan de nieuwe « broeders » en de politieke aktie van de arbeidersorganisaties, want het zou toch tot niets dienen. Trouwens, de syndikale eenheid was het logisch gevolg van het « Volksfront », tot stand gekomen naar aanleiding van den grooten triomf aller groepeeringen van links op 14 Juli 1935. De eerste uitingen die er op volgden schenen aan te duiden dat het Frankrijk der arbeiders en der boeren eindelijk zijn weg had gevonden. In Mei 1936 schonken de algemeene verkiezingen een overwinning zonder weerga aan de partijen van links, en daar de socialistische groep de talrijkste geworden was, werd de samenstelling van het Ministerie opgedragen aan haar leider, Leon Blum. Harerzijds nam de vakbeweging een nooit te voren gekende uitbreiding, en de arbeiders die jarenlang machteloos aan de reaktie waren over^ geleverd geweest, oordeelden dat het oogenblik gekomen was om de onrechtvaardigheden, waarvan zij te lang de slachtoffers waren geweest, te doen verdwijnen en hun zedelijken en stoffelijken toestand ernstig te verbeteren. Overal in het land braken stakingen uit, maar in plaats van de werkhuizen te verlaten, bleven
de arbeiders er zonder aan den arbeid te gaan. Dit was de bezetting der werkplaatsen en de staking der gekruiste armen, tot het oogenblik dat op 8 Juni 1936 de Matignonovereenkomsten (1) tot stand kwamen die het volgende bekrachtigden : 1° De erkenning der syndikale vrijheid door de werkgevers, die er zich tot dan toe in meerderheid stelselmatig hadden tegen verzet; 2° Het onmiddellijk algemeen maken van de kollektieve overeenkomsten, die in Frankrijk praktisch niet bestonden en door de patroonsorganisaties geweigerd werden; 3° De invoering: der werkhuisafgevaardigden; 4° Een algemeene loonsverhooging van gemiddeld 12 t. h., behalve wat aangaat de buitengewoon lage loon en, waarop een bijzondere verhooging diende toegepast; 5° De 40-urenweek; 6° De betaalde verlofdagen; 7° De verzaking aan alle strafmaatregelen In verband met de in gang zijnde stakingen. Dit was meer dan noodig was om groote massa's proletariërs, die van de vakvereeniging afzijdig waren gebleven, voor het syndikalisme te winnen. De C.G.T., die de reusachtigste stakingsbeweging had geleid welke Frankrijk ooit had gekend, die deelgenomen had aan al de daaruit voortvloeiende onderhandelingen en betrokken was bij al de overeenkomsten die er een einde hadden aan gesteld, zag haar prestige oneindig stijgen. Duizende nieuwe vakbonden werden opgericht, die honderd duizende en millioenen arbeiders groepeerden, en op het einde van 1936 telden de bij de C.G.T. aangesloten nijverheidsfederaties bijna vijf millioen leden! Dit was te veel ineens, want indien het bctrekkelijk gemakkelijk is leden in te schrijven en lidkaarten uit te reiken, zoo is het uiterst moeilijk de tucht in acht te doen nemen door massa's nieuw aangeslotenen wanneer men niet over een voldoende kader van vooraanstaanden beschikt. Daar deze gedeeltelijk ontbraken, waren talrijke vakbonden aan zichzelf overgeleverd, t.t.z. dat de behendigste of de minst nauwge(1) Matignon, naam van toet hotel waar de diensten van den Eerste-Minister gevestigd zijn.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING zette mannen ze manoeuvreerden volgens hun ideologie, die ongelukkig niet altijd met die van de Fransche vakbeweging strookte. De C.G.T. had ongetwijfeld schikkingen getroffen om verwarring te vermijden met al de politieke partijen, en de inleiding der statuten door het eenheidskongres van Toulouse aangenomen en die de herhaling is der bewoordingen van het Charter van Amiens van 1906, verklaart o.m. : « De vakbeweging beheert zichzelf in al haar instanties en beslist over haar aktie in volstrekte onafhankelijkheid van het patronaat, de Regeeringen, de politieke partijen, filosofische sekten of andere buitenstaande groepeeringen. » Zij behoudt zich het recht voor de oproepen die door andere groepeeringen tot haar zouden gericht worden met het oog op een bepaalde aktie gunstig of afwijzend te beantwoorden. Zij behoudt zich eveneens het recht voor het initiatief te nemen van die tijdelijke samenwerkingen, daar zij van oordeel is dat haar onzijdigheid ten opzichte van de politieke partijen niet kan beteekenen, dat zij onverschillig blijft ten opzichte van de gevaren waarmede de openbare vrijheden, evenals de van kracht zijnde of te verwezenlijken hervormingen, zouden bedreigd worden. »• Alleen de statutaire syndikale bijeenkomsten en kongressen zijn bevoegd om besluiten te nemen... » Anderzijds bepaalt de vierde alinea van het artikel 10 der statuten : « De leden van het Bureel der C.G.T. mogen zich geen kandidaten stellen voor een politieke funktie noch behooren tot de besturende organismen eener politieke partij. Kun kandidaatstelling voor de hiervoren bepaalde funkties, zelfs indien zij niet bezoldigd zijn, zal door de daad zelve hun ontslag als leden van het Bureel medesleepen. » Voorgaande bewijst wel dat het de wil van de Fransche vakbeweging is haar bedrijvigheid niet te verwarren met die van om 't even welke politieke partij. Maar daar de nijverheidsfederaties in den schoot van de C.G.T. haar volledige onafhankelijkheid behouden (art. 20 der statuten), hebben sommige onder haar daarvan gebruik gemaakt om haar leden toe te laten wat de C.G.T. aan de hare verbiedt. En als bij toeval is het de komimunistische politiek die door de leiders van deze federaties openlijk gevoerd wordt! De kommunistische partij blijft niet in gebreke zich deze omstandigheid ten nutte te maken om daar in te dringen waar zij niets te doen heeft, en zij heeft niets verwaarloosd om te bolsjewiseeren wat het kon worden.
397
In de inleiding van de bovenvermelde statuten wordt er wel gezegd : « De meeningsvrijheid en de gang der demokratie, voorzien en verzekerd door de grondbeginselen van het syndikalisme, zouden noch kunnen verrechtvaardigen noch kunnen dulden dat organismen tot stand komen die in de vakbonden zouden optreden als frakties, met het doel den normalen gang der demokratie in haar schoot te beïnvloeden en te verstoren » — maar deze formeele bepalingen hebben de kommunisten niet belet cellen te bouwen om door alle middelen te manceuvreeren om de oude leiders uit de bestaande lichamen te verdrijven en ze door authentieke dragers van den hamer en de zeis te vervangen! Overigens, het weekblad La Vie Ouvrière, dat werd uitgegeven door de vroegere kommunistische C.G.T., werd behouden en doet voort het werk dat het vóór 1936 deed, t.t.z. een zuiver Moskovische politiek! Dit alles bracht reaktie teweeg onder de arbeiders van andere tendenties. In de ondernemingen werden socialistische
398
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Nantes werd de C.G.T. nog altijd beschouwd als een eerste-plan-macht en haar tegenstrevers volgden haar ontwikkeling met de levendigste belangstelling. Wat een geluk indien de tendenties die elkaar gingen bestrijden de C.G.T. in twee of drie stukken sneed, die elkaar onderling machteloos zouden maken? De gansche pers volgde den pennetwist over de onafhankelijkheid van het syndikalisme, niet om klaarheid te scheppen, maar veeleer op de manier van den Engelschman der legende, die de menagerie volgde met de hoop eens of morgen den temmer te zien verscheuren. Onze kameraden hebben het gevaar begrepen. Zij boden het hoofd aan de aanvallen der ondersteuners van het patronaat, en zij lieten zich niet ontmoedigen door de ongelegen manoeuvres van zekere kommunisten. En toen het Kongres van 14 November opende voor de 1,500 afgevaardigden die uit alle streken van Frankrijk gekomen waren, werd het vraagstuk der tendenties dat noodzakelijk moest opgeworpen worden, onmiddellijk op het achterplan geschoven. Want, daags te voren had de Regeering van den heer Daladier een reeks dekreten uitgevaardigd, waarvan hij geenszins zeker is dat hun toepassing de herleving van den ekonomischen en financieelen toestand van het land zal verzekeren, maar die even zeker als pijnlijk hun invloed zullen uitoefenen, op de bestaansvoorwaarden van de arbeiders en de kleine lieden. Onder de wetsbesluiten, gebiedend opgemaakt, zonder zich in kontakt te stellen met de vertegenwoordigers der arbeidersklasse, is er een dat den arbeidsduur beoogt en dat de proletariërs slechts kunnen beschouwen als een rechtstreekschen aanval en een ernstige bedreiging tegen de 40-urenweek. Deze bedreigingen en het vurig verlangen ze te weren beheersehten het kongres en de vertegenwoordigers der oude school hadden goed
tamelijk breedvoerig te spreken van de onafhankelijkheid van het syndikalisme, van de eerbiediging van het statutair pakt van Toulouse, van de .gevaren welke de kommunistische partij aan de eenheid der vakbeweging deed loopen en van den strijd voor den vrede, de geest was elders, voornamelijk bij den strijd tegen de dekreten van socialen achteruitgang en bij de beste middelen om hem aan te vatten en hem te voeren. Wij meenen trouwens, dat daarin de uitlegging ligt van de massale stemmen die uitgebracht werden op de resoluties die door het Bureel werden gestemd en die betrekking hadden op de syndikale onafhankelijkheid en op de oorlogsdreigingen, resoluties die wij verder overdrukken. Kortom, het Kongres van Nantes heeft de C.G.T. niet gescheurd zooals haar tegenstrevers het wenschten, maar het heeft evenmin de herleving teweeggebracht waarop de zuivere syndikalisten rekenden en die zij volstrekt noodzakelijk achtten. Laat ons als slot van dit artikel, dat tegelijkertijd te lang en te kort is, — want er is nog zooveel te zeggen, — den wensen uitdrukken dat al degenen die het Kongres van Nantes hebben bijgewoond, zich zullen laten leiden door de traditie van onafhankelijkheid die de grootheid van het Fransen syndikalisme heeft uitgemaakt en volkomen onmisbaar is voor zijn leefbaarheid en zijn ontwikkeling. *
*
#
In overeenstemming met de wenschen uitgedrukt te Nantes en de besluiten naderhand genomen door het Nationaal Komiteit van de C.G.T., heeft deze op 30 November de algemeene staking uitgeroepen als protest tegen de Regeeringsdekreten. Zij heeft noch den door haar ontwerpers verwachten omvang gehad, noch de beoogde uitslagen bereikt. Men weet waarom. Toch wenschen wij hierover uitleg te geven en zullen er in een volgend nummer over uitweiden.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
399
»
De Fransche C. G. T. en de dekreet-wetten Daladier-Reynaud door Marcelle Pommera en Lucien Laurat I. W a t zijn de dekreet-wetten ?
D
E dekreet-wetten van 12 November jl. hebben verontwaardiging verwekt bij de breede Fransche massa's omdat zij in hoofdzaak een klassewerk zijn : klassebelasting, ekonomische maatregelen in het voordeel eener klasse, herstel van het gezag eener klasse. De nationale solidariteitsgeest is bij ons genoeg ontwikkeld opdat er zonder vrees van tegenspraak kan gezegd worden, dat de arbeidersklasse haar deel der opofferingen zou gedragen hebben indien van de bezitters een evenredige bijdrage was gevraagd geworden. De heeren Daladier en Reynaud, deze ongetwijfeld spottenderwijs gekend als « de verstandigste der konservatieven », hebben het niet begrepen. a) De ekonomische en financieele toestand.
Het is klaar dat er iets moet gedaan worden, daar de Fransche ekonomische en financieele toestand uiterst slecht is. Men weet dat de Algemeene Statistiek van Frankrijk sinds April 1938 niet meer den algemeenen index der nijverheidsproduktie publiceert, hetzij omdat zij het niet mag, hetzij omdat zij het niet durft. De laatste gekende index was 91 (basis 1913 = 100), hetzij meer dan 3 t.h. minder dan de gemiddelde index van het jaar 1935, dat nochtans als het slechtste krisisjaar werd betiteld, hetzij 35 t.h. minder dan de gemiddelde index van het jaar 1930, het eerste krisisjaar. In hun memorie van toelichting van de dekreten als een geheel aan den Voorzitter der Republiek, schatten de heeren Daladier en Reynaud de vermindering der produktie sinds 1930 op 25 t. h. Deze schatting is wellicht beneden de waarheid. Te gelijker tijd stijgt de index met 20 t. h. in Engeland, met 30 t. h. in Duitschland. De index in de bouwnijverheid, die ook kenschetsend is, is in Frankrijk met 40 t.h. gedaald, in Duitschland met 36 t. h. en in GrootBrittannië met 100 t. h. gestegen in vergelijking met het peil van 1930. Ondanks de gunstige positie van onze goudprijzen hebben wij zekere vreemde markten bijna volledig verloren. Onze automobieluitvoer is
imet 70 t.h., onze uitvoer van wollen geweefsels met 87 t. h. en die van katoenen geweefsels met 94 t. h. verminderd. Er zijn ongeveer 350,000 ondersteunde werkloozen, en rekening houdend met dezen die niet konden ingeschreven worden, zijn heden 5.5 t. h. van de arbeidersbevolking zonder werk. Met de gedeeltelijk werkloozen zijn er ongeveer 8 t. h. van de beschikbare arbeidskracht die leven van werkloozensteun, liefdadigheid en verlaagde loonen. Met zulken betreurenswaardïgen ekonomischen toestand moet een met schulden bezwaarde financieele toestand overeenstemmen. Inderdaad, de begrootingenramingen voor 1939 maken gewag van een bedrag voor openbare lasten (gewone en buitengewone begrooting, zelfstandige aflossingskas, tekort van de spoorwegen, uitgaven van de plaatselijke gemeenschappen) van 137 milliard Fransche franken, die slechts tot een beloop van 85.5 milliard door belastingen gedekt zijn. Het tekort zal dus voor het jaar 1939 minstens 51.5 milliard bedragen, of 55 milliard, wanneer er zekere onvoorziene uitgaven bijgevoegd worden, o.m. die der dotaties aan het bedrijfsfonds van de genationaliseerde luchtvaartmaatschappijen. Een tekort van 55 milliard, hetzij 22 t. h. van het nationaal inkomen, dat geschat wordt op 250 milliard! Men mag natuurlijk noch op de belasting, noch op de leening rekenen om dezen afgrond te vullen. De heer Reynaud zelf, die nochtans uit noodzakelijkheid optimistisch gestemd is, rekent dat hij niet meer dan 8 milliard uit zijn « herlevingsdekreten » zal trekken. Wat dan? b) Een klassebeSasting.
Zij kenmerkt zich voornamelijk door : 1° een rechtstreeksche belasting die zwaarder op de kleinen dan op de grooten drukt; 2° een stijging der ahtidemokratische onrechtstreeksche belasting. Zoo wordt er een buitengewone nationale belasting van 2 t. h. op al de inkomsten ingevoerd, zonder vrijstelling aan de basis. De nederigste loonarbeiders, tot zelfs de huishoudsters, de kleine gépensionneerden, die tot heden van alle belasting vrijgesteld waren wanneer zij een
400
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
inkomen hadden van minder dan 10,000 frank, zullen getroffen worden. Te gelijker tijd wordt de algemeene belasting op het inkomen met 30 t. h. verhoogd. Daar de belasting op 50 t.h. van het inkomen beperkt is, spruit caaruit voor de groote inkomsten een ware ontlasting voort. Op de eene schaal der balans : millioenen nieuwe belastingen, op de andere : verlichting der belasting voor een handvol ploetokraten! De inkomsten der bescheiden verbruikers zullen bovendien getroffen worden door de verhooging der onrechtstreeksche belastingen (tolrechten, verkeerstaxen, verbruikstaxen), die in soms groote verhoudingen op de kleinhandelsprijzen van de voornaamste koopwaren drukken : 8.7 t. h. op de suiker, 7 t. h. op de oliën, 2.2 t. h. op de koffie, 2.2 t. h. op den wijn, enz. Daarbij dient gevoegd, de verhooging van de taxe op de produktie die ten slotte door den verbruiker betaald wordt, die van de post- en telefoontarieven, en de merkelijke verhooging der vervoertarieven in het Parijsche gebied. c) Ekonomische klassemaatregelen.
Deze zijn, eenerzijds, de nieuwe prijsregelingen. Voortaan zal nog alleen de verhooging der prijzen van de gekartelleerde produkten en der kleinhandelsprijzen met de « voorafgaande machtiging » van het Nationaal Komiteit voor Toezicht op de Prijzen moeten geschieden. De niet gekartelleerde groothandelsprijzen, de kleine groothandelsprijzen zijn nog slechts aan een <( kontrole a posteriori » onderworpen. Deze nieuwe bepalingen, lastig en zwaar voor den kleinhandel die niet een zeer belangrijke winstmarge geniet, doch welwillend ten opzichte van den niet monopolistischen nijverheidssektor, zullen zeker een stijging der levensduurte voor gevolg hebben. Twee andere maatregelen zijn even negatief en reaktionnair. De eene staakt de werving van funktionarissen, de andere stelt onder den titel : «Herziening der programma's van openbare werken », door afschaffing van hun dotaties, praktisch een einde aan de groote werken tot bestrijding der krisis. begonnen in 1931. d) Herstel van het gezag der bezittende klasse.
Niemand heeft de noodzakelijkheid der leniging en aanpassing der wet van 21 Juni 1936, tot invoering der 40-urige arbeidsweek, betwist. Het principe der overuren is trouwens door de vakorganisaties aangenomen; en wat men hierboven heeft gelezen over de Fransche nijverheidsproduktie doet begrijpen, dat deze overuren dikwijls, ongelukkig, overbodig waren. In die voorwaarden zijn de indeeling der
*
werkweek over 6 dagen in plaats van 5, de gemakken verleend aan den werkgever die een afwijking van 50 overuren kan bekomen alleen maar door het zenden van een voorafgaande bericht aan den arbeidsinspekteur, de vermindering der loonsverhooging toegekend voor de overuren, aan de arbeiders voorgekomen als zooveel uitdagingen veeleer van aard om het patronaal gezag te herstellen dan om de ekonomische herleving te dienen. Te gelijker tijd worden de inbreuken op de dekreten betreffende den arbeidsduur door de patroons gestraft met een boete van 5 tot 100 frank, en door de arbeiders, wanneer het gaat om arbeiders in dienst der landsverdediging, met wegzending zonder vergoeding, en voor de leiders, van 6 dagen tot 3 maand gevangenisstraf en 100 tot 1,000 frank boete. In ekonomisch opzicht is dat dus een deflatieplan, in sociaal opzicht een plan van openlijke reaktie.
II. De opbouwende voorstellen van de C. G . T. De ijdele protesten afwijzend, stelt de C.G.T. tegenover het deflatieplan van den heer Paul Reynaud een opbouwende politiek gegrondvest op deze hoofdgedachte, dat de stijging der produktie slechts mogelijk is wanneer men zich te gelijker tijd om de uitbreiding der afzetgebieden bekommert. Het lijkt ons nuttig hier in breede lijnen de voorstellen van de C.G.T. weer te geven, zooals Leon Jouhaux ze heeft aangeduid in zijn rede van 26 November jl. : « Ons plan — zei Leon Jouhaux — is geen ideaal plan, noch een vaag algemeene plan; het bestaat uit vier deelen . )> 1° Een politiek van bouw van gezonde en moderne woningen; » 2° Een luchtvaartpolitiek, gesteund op de propaganda en de publiciteit; )> 3° Een politiek van nijverheidstoerusting : elektriciteitsproduktie en -overbrenging ; )> 4° Een politiek van nijverheidskoncentratie en -koördinatie op de schaal van het Fransche Rijk in Afrika, in Indo-China, te Madagaskar. » De woningpolitiek, heeft Jouhaux verder gezegd, kan als'volgt toegelicht worden : (( Afbraak der krotten; vergoeding door middel van dertigjarige bons. De formaliteiten van onteigening en ongezondverklaring bestaan; de teksten wachten hun benuttiging. » Bouwen in de steden met groote werkloosheid : Parijs, Lyon, Noord-Frankrijk, Marseille; beperkt bouwprogramma; types H.B.M. (Habitations a bon marché) — Goedkoope Woningen — met openbare fondsen; het beheer en
DE BELGISCHE VAKBEWEGING den eigendom in handen gegeven van huurders — koöperatieven of van syndikaten —; er moet over geen tekst gestemd worden. Oriënteering van het frivaatinitiatief; in het begin zouden de budgetaire kredieten 100 millioen per jaar niet overschrijden. » Luchtvaart : oprichting van een financieele groepeering der luchtvaartbedrijven met een kapitaal van 50 millioen, waarvan 30 ingeschreven door den Staat, de rest door de genationaliseerde maatschappijen en het publiek. » Deze maatschappij zou voor de financiering en de bevoorrading zorgen; ongeveer één milliard, waarvan 600 millioen voor de toerusting, 400 millioen grondstoffen in stock of op de vreemde markten. » Koördinatie van de fabrieken van geraamten voor vliegtuigen, van motorbouw, van de kleine nijverheid en kleine grootnijverheid voor de fabrikage van afzonderlijke stukken; opstellen der programma's en indeeling dezer programma's om alle horten te vermijden. » Voor de luchtvaart, die bij het publiek een waar prestige geniet, waarvoor een mystiek bestaat, zouden de leeningen met kleinen interest, met enkele voordeelen in verband met de ontwikkeling der burgerlijke luchtvaart voor de inschrijvers, zonder moeilijkheid geplaatst worden. » Elektrische uitrusting, of nationalisatie der bedrijven van elektrische overbrenging. Verplichte toetreding van al de produktiemaatschappijen tot een gekon trol eer d kartel. Een reeds voorzien plan van uitrustingswerken, waarvan de financiering zou kunnen verzekerd worden door de uitgifte van obligaties waarop de banken, de verzekeringsmaatschappijen, de sociale verzekeringen, de nationale kassen zouden inschrijven. » Voor de ontwikkeling der ekonomische betrekkingen tusschen het moederland en de koloniën : oprichting van nijverheidscentra, in verhouding tot de grondstoffen beschikbaar in de koloniën en tot de noodzakelijkheid der ontwikkeling van het verbruik der inboorlingen, voor de verheffing van hun levensstandaard. » Ziedaar een positief, beperkt programma, waarvoor men zich op geen onmogelijkheid kan beroepen. De psychologie der massa's bestaat, men moet er zich willen van bedienen. » Wij verontschuldigen ons voor de lengte van deze aanhaling. Maar het lijkt ons onmogelijk deze reeds in telegrafischen stijl opgevatte schets van Jouhaux nog samen te vatten. Er blijft ons dus nog over, dit programma toe te lichten en er de belangrijkste punten uit af te leiden. Eerste vaststelling : Dit programma is geïnspireerd door het Plan van ekonomisch herstel opgemaakt door de C.G.T. in 1934, aangeno-
410
men door haar kongres van 1935 en bekrachtigd door het eenheidskongres van Toulouse in Februari 1936. Men vindt er o.m. de gedachte eener politiek van groote werken in die de C.G.T. sinds lange jaren niet ophoudt aan te bevelen ten einde de koopkracht op de binnenlandsche markt te vermeerderen. De plaats gewijd aan zekere nationalisaties is natuurlijk tamelijk beperkt, maar er mag niet vergeten worden, dat de verhoudingen der sociale krachten op einde 1938 er zich niet toe leenen. jouhaux heeft er trouwens op gewezen •. « Een positief beperkt programma, waarvoor men zich op geen onmogelijkheid kan beroepen. » Tweede vaststelling .• De opstellers van de dekreet-wetten hadden de rampspoedige vermindering van den Franschen buitenlandschen handel moeten vaststellen, maar zij hadden geen maatregelen genomen om dat te verhelpen. De zware fiskale lasten welke deze dekreet-wetten op onze ekonomische bedrijvigheid doen drukken zijn, daarentegen, van aard om den toestand onzer uitvoerbedrijven nog te verergeren en onzen uitvoer nog meer te treffen. Het programma der C.G.T. wil deze leemte vullen door een plan van nijverheidskoördinatie voor het geheele Rijk te eisenen : het is waarlijk tijd dat men er aan denkt de aanzienlijke afzetgebieden welke de Fransche koloniën uitmaken in de plaats te stellen van de vreemde markten, waarvan een groot gedeelte voortaan als definitief verloren kan beschouwd worden. In dit verband zouden bij den aandachtigen lezer twee bezwaren kunnen oprijzen. Men zou zich kunnen afvragen •. 1° hoe de koloniën, die betrekkelijk arm zijn zooals al de nieuwe landen, in staat zouden zijn in een korten tijd massale hoeveelheden produkten van het moederland op te slorpen; en, 2° of de industrialisatie der koloniën, die er het gevolg van zal zijn, ten slotte voor de bedrijven van het moederland geen gevaar zouden opleveren. Wat het eerste bezwaar aangaat, kan men antwoorden dat het krediet toelaat onmiddellijk aan de koloniën een aanzienlijke koopkracht te verzekeren. Het aldus besteede geld zou in elk geval beter geplaatst zijn en produktiever zijn dan de ontelbare millioenen die Frankrijk sinds het einde van den oorlog aan zekere landen van Midden- en Oost-Europa, b. v. aan Polen, geleend heeft, met den gekenden ekonomischen en politieken uitslag... Voor het tweede bezwaar zou er een reden bestaan indien het ging om een chaotische in- • dustrialisatie, geschiedend in den zin der industrialisatie van de Engelsche koloniën in de XIXe eeuw. Maar juist daarom vraagt de C.G.T. dat deze politiek een koördinatiepolitiek zijn zou, 't is te zeggen in uitvoering van een plan. Derde vaststelling : De politiek van nijver-
402
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
heidsuitrusting in het algemeen en van elektrische uitrusting in het bijzonder zou toelaten : 1° die bedrijven opnieuw te verlevendigen wier slapte sinds lange jaren de hoofdoorzaak is van den uitzonderlijken duur der depressie in Frankrijk; 2° de politiek der groote werken te volledigen door uitrustingswerken waarvan niemand het onmiddellijk produktieve karakter zal miskennen; 3° den kostprijs van de meeste Fransche produkties te verminderen en aldus den onrustbarenden achteruitgang van onzen uitvoer naar de vreemde landen stop te zetten. Vierde en laatste vaststelling .• Terwijl de dekreet-wetten, krachtens het aan den heer Paul Reynaud dierbaar zijnde liberalisme zelf, de rationeele koördinatie van de verschillende raderwerken der Fransche ekonomie volledig hadden verwaarloosd, is het door Leon Jouhaux ontwikkelde programma ondenkbaar zonder dat men een politiek van geleide en gekoördoneerde ekonomie voert. Wat bijzonder schreeuwend is in de dekreet-
wetten van den heer Paul Reynaud is het feit dat, buiten de onrechtvaardige verdeeling der opofferingen, — de aan het land opgelegde lasten geringer zouden kunnen geweest zijn indien de ontwerpers der dekreten een zeker aantal millioenen hadden willen innen die de Fransche ekonomie jaarlijks verliest door haar chaotische werking, haar gebrek aan koördinatie en leiding, waaruit onvermijdelijk verspillingen voortspruiten en de vermenigvuldiging van de improduktieve uitgaven. Maar, door zich vast te klampen aan hun verouderd liberalisme en door de « georiënteerde ekonomie », voorgestaan door de heeren Gentin en Marchandeau, te verwerpen, heeft de heer Paul Reynaud dezen weg onbruikbaar gemaakt. De opbouwende voorstellen van de C.G.T. zijn er daarentegen op gericht de Fransche ekonomie den weg naar de oplossingen van de geleide ekonomie te doen opgaan. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe zij in de officieele kringen zullen onthaald worden.
\
België en de internationale handel door Paludes
V
DOR de leden van het B.V.V. is de kennis van de ekonomische toestanden in ons land van het grootste belang. Elke syndikale eisch vereischt, om hem te zien zegevieren, een geduldigen strijd, bedongen door den toestand van de nijverheid en den handel. Maar er is meer. De socialisten nemen deel aan de Regeering. Zij eischen er een immer grooter invloed op. Het is klaar dat zij slechts nuttig kunnen optreden, de werkloosheid bestrijden, de algemeene bedrijvigheid doen herleven, indien zij vertrouwd geworden zijn met den ekonomischen toestand van het land langs al zijn zijden. Het is niet voldoende aan enkele specialisten de zorg over te laten zich deze noodzakelijke wetenschap eigen te maken. In een daadwerkelijke demokratie zal er niets grondigs en duurzaams geschieden zonder de aktie en zonder de kennis van de breede volkslagen. De socialistische gesyndikeerden vormen reeds een keur. Bij deze keur moet de kennis zich voortdurend ontwikkelen : Wij willen de macht; wij moeten er ons waardig voor toonen. Onder de vragen die zich menige kameraden zeker hebben gesteld zijn er die betrekking hebben op den internationalen handel : Wat koopt België aan het buitenland? En vooral, wat verkoopt het in het buitenland? Waarheen
gaan de produkten die het uitvoert? En welke zijn de voornaamste vraagstukken opgeworpen door den handel tusschen de landen in de ontredderde wereld waarin wij leven? Van al die kwesties hebben de zakenmannen in het algemeen een voldoende begrip. Talrijke publikaties behandelen ze en het Bulletin van de Nationale Bank heeft er in de laatste maanden een merkwaardige reeks artikels aan gewijd. Maar in de arbeidersklasse, zelfs onder de vooraanstaanden, zijn dezen zeldzaam die een duidelijk idee hebben van België's positie in de ekonomische wereld. Dit is trouwens begrijpelijk, en licht te verontschuldigen, maar het is te betreuren. Wij zouden de lezers van de Belgische Vakbeweging willen in staat stellen deze leemte aan te vullen, door hier de hoofdzakelijks'te feiten uiteen te zetten die, onzes inziens, alle Belgen zouden moeten kennen. Wat België moet koopen.
België kan nog minder dan vele andere landen in eigen behoeften voorzien. De eenige belangrijke rijkdom van zijn ondergrond is de steenkool. Voegen wij er de schalie, de kalksteen, de zandsteen, het porfier, het zand voor glasfabrieken en de klei bij, dan hebben wij alles gezegd;
403
DE BELGISCHE VAKBEWEGING Het heeft slechts 1,800,000 hektaren te bebouwen. Hoe -daarmede zoo'n dichte bevolking als de zijne voeden? Ons land moet dus in het buitenland belangrijke hoeveelheden levende dieren, vleesch, graangewassen, voedingswaren en dranken koopen. En grooter — tienmaal grooter — nog is de invoer van grondstoffen voor onze nijverheid: Alleen in 1937 hebben wij in den vreemde wol gekocht voor een waarde van 2 milliard frank; ruw koper, voor 1 milliard 300 millioen; katoen, voor 1 milliard; huiden, voor 764 millioen; ijzererts, voor een half milliard; vlas en hennep, voor 331 millioen; zinkerts, voor 330 millioen, enz. Indien wij dit alles kunnen betalen, dan is het natuurlijk hoofdzakelijk dank aan hetgeen wij op onze beurt aan het buitenland verkoopen. In weerwil van de menigvuldige hinderpalen heden ten dage opgeworpen tegen den internationalen handel, heeft onze invoer een voor den oningewijde verbazenden omvang en dito verscheidenheid. W a t België verkoopt'.
Er is dikwijls gezegd, dat wij de manoeuvres van Europa zijn, en dit is grootendeels waar. Wat beteekent dan toch deze formule? Zij beteekent, dat wij betrekkelijk weinig afgewerkte produkten uitvoeren. Uit het buitenland ontvangen wij ruwe stoffen, die wij uitvoeren na ze eenigszins bewerkt te hebben. De weinig bewerkte nijverheidsprodukten mogen op 6/lOn van onzen verkoop in het buitenland geschat worden; dit zijn : ruwijzer, -staal, -koper, -zink (meer dan 2 milliard in 1937); eenvoudig geslagen, getrokken en geplet ijzer en staal (3.5 milliard in 1937); wol, hennep, vlas, wol- en katoengaren, natuurlijke en kunstzijde, geweefsels in vlas, katoen, hennep, vlas of ramie (bijna 4 milliard in 1937); leder en huiden (meer dan een half milliard), enz. Van al deze produkten worden in den vreemde machines, kleeren en andere afgewerkte koopwaren gemaakt. Wij vergenoegen ons met het aanvangen van het werk, het ruw bewerken, het appreteer en. Deze rol van de Belgische ekonomie is vooral uit te leggen door de aardrijkskundige ligging van ons land. Het is gelegen in het centrum van een drukke nijverheidsbedrijvigheid; onze produktieplaatsen zijn gemiddeld slechts -een honderdtal kilometer van de haven van Antwerpen verwijderd; de grondstoffen kunnen dus 'bewerkt worden zonder ze met aanzienlijke vervoerkosten te bezwaren. Nog altijd in 1937, hebben wij aan het buitenland 1 milliard 240 millioen steenkool en cokes verkocht. Onder de afgewerkte produkten die wij uit-
voeren noemen wij machines en werktuigen (minder dan een milliard), wapens en ammunitie (206 imillioen), rijtuigen en auto's (334 milliard), venster- en spiegelglas en glaswaren (600 millioen). Ten slotte voeren wij landbouwprodukten uit. Is dit niet in strijd met het feit dat wij verplicht zijn groote hoeveelheden voedingswaren in te voeren? Geenszins, en ziehier waarom. Ten aanzien van het seizoenkarakter der landbouwprodukties kan het gebeuren, dat wij op zeker oogenblik te veel aardappelen hebben — wij voeren er uit — en wij er op een ander oogenblik te weinig hebben — wij voeren er in —; bovendien heeft de Belgische landbouw zijn specialiteiten, waarvan de produktie onze behoeften overschrijdt : druiven van Hoeilaart, witloof, paarden. Nog enkele cijfers : verleden jaar hebben wij uitgevoerd : allerlei soorten eieren, voor 111 millioen frank; levende planten, voor 86 millioen; levende dieren (paarden, konijnen, gevogelte), voor 67 millioen. De voedingsnijverheidstakken die min of meer nauw aan onzen landbouw verbonden zijn (fabrieken van groentenkonserven, suikerfabrieken, bierbrouwerijen, enz.), hebben gedurende hetzelfde jaar voor 1 milliard 365 millioen frank in den vreemde verkocht. Aan wien verkoopt1 het* ?
België verkoopt de helft van zijn uitvoer aan zijn naaste buren : Frankrijk, Engeland, Nederland en Duitschland. Onder onze belangrijkste afzetgebieden dienen wij de Vereenigde Staten van Amerika te noemen. In 1937 hebben wij in totaal voor 25 milliard 689 millioen frank uitgevoerd; ziehier het aandeel van de genoemde vijf landen in deze som (1) . Huizende frank. % Frankrijk 4,420,768 17.2 Vereenigd Koninkrijk . . . . 3,492,698 13.6 Nederland 2,831,562 11.0 Duitschland 2,810,048 10.9 Vereenigde Staten 1,940,153 7.5 Totaal
. . . 15,495,229
60.3
Deze richting genomen door onzen verkoop aan het buitenland is niet verwonderlijk. Het grootste gedeelte van onzen uitvoer bestaat, zooals wij reeds gezien hebben, uit weinig be(1) De cijfers betreffen het Belgisch-Luxemburgsen Ekonomisch Verbond dat sinds 25 Juli 1921 bestaat. De volgende tabel — evenals talriike inlichtingen — ontleenen wij aan de prachtige studie van den heer Georges De Leener, professor aan de Universiteit van Brussel : La nature des exportations belges (Bulletin der Nationale Bank, Juli 1938).
404
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
werkte stoffen die moeten afgewerkt worden in de landen waarheen zij gezonden worden. Alleen de landen die zeer ontwikkeld zijn op nijverheidsgebied kunnen ons dus ter zake als afzetgebied dienen. Noemen wij nog onder de andere landen diegene die minstens voor 100 millioen van ons koopen; het zijn: Denemarken,Finland,Ierland, Italië, Lithuanië, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Spanje, Tsjecho-Slowakije, U. S. S. R., Zweden, Zwitserland, China, Japan, Britsch Indië, Nederlandsen Indië, Egypte, Marokko, Belgisch Kongo, de Zuid-Afrikaansche Unie, Kanada, Argentinië, Brazilië en Australië. Wanneer men de evolutie van onzen buitenlandschen handel sedert enkele tientallen jaren nagaat, dan stelt men vast dat het gedeelte van onzen uitvoer bestemd voor onze vijf voornaamste afzetgebieden van 69 op 60 t. h. gedaald is. Hij schijnt op dit peil gestabiliseerd te zijn. Daarentegen is onze handel met de Baltische landen, Roemenië, Bulgarije en de landen van Latijnsch Amerika in de laatste tijden vooruitgegaan. * *
*
In een land zooals het onze zijn de vraagstukken van den internationalen handel zeker niet van akademischen aard; het zijn levensvraagstukken. Zij betreffen twee hoofdpunten : De strijdrede van den vrijhandel en het protektionisme, strijdrede die heden zakelijker is dan zij het in de afgeloopen eeuw was, en de aanpassing der inwendige ekonomie aan de evolutie, aan de veranderlijke behoeften van den internationalen handel. Drie aanbevelenswaardige typen van protektionisme.
De misbruiken van het protektionisme zijn in onzen tijd ontelbaar en berokkenen bijzonder nadeel aan ons land, dat zooveel belang heeft bij den uitvoer. Maar daaruit mag niet afgeleid worden dat de onvoorwaardelijke vrijhandel te verdedigen is en het protektionisme altijd moet veroordeeld worden. Er zijn drie typen van protektionisme die wij volstrekt gewettigd achten : Ten eerste, het verdedigend protektionisme. Alleen de invoering van tolrechten of van kontingenteeringen laat toe het hoofd te bieden aan zekere abnormale voordeden van de vreemde mededinging : dumping, muntdevalvatie, enz. Een protektionistische maatregel kan soms ook dienen om het protektionisme van de anderen te verzachten. Bij voorbeeld, de Belgische rechten op de Fransche wijnen zijn zeker niet bestemd om onze onbeduidende wijngaarden te beschermen; maar zij maken een
tegenmaatregel uit : wij verminderen, deze rechten indien Frankrijk zijnerzijds rechten op onze produkten vermindert. Ten tweede, het sociaal protektionisme. Zullen wij toelaten dat de koopwaren van een land, dat door een ongebreidelde uitbuiting van zijn arbeidskracht zeer goedkoop voortbrengt, ons land overrompelen en onze ondernemingen ruïneeren? Neen. In dit opzicht moet b. v. de Japansche invoer getroffen worden. De vrijhandel zou uitloopen op het gelijkbrengen van de arbeidsvoorwaarden met het laagste peil, datgene dat vastgesteld wordt in de meest verachterde naties. Ten derde, het opleidende en heraanpassende protektionisme. Wanneer leefbare bedrijfstakken in een land ontstaan moet de nationale markt voor hen voorbehouden blijven, zoo niet is hun ontwikkeling onmogelijk. Want de oude fabrieken in den vreemde, die over een geoefende arbeidskracht, ervaren technici, een moderne toerusting en groote financieele reserven beschikken, zouden ze spoedig versmachten door een zegevierende mededinging. Een der redenen van België's afscheiding van Nederland in 1830 was de ontoereikende protektie door Willem van Oranje verleend aan de jonge ondernemingen in onze provincies. Indien de vrijhandel had gezegevierd, dan zou Engeland's nijverheid een oppermacht behouden hebben, uitsluitelijk omdat zij vroeger dan de andere begonnen was; aanzienlijke rijkdommen waren onuitgebaat gebleven. Bij het opleidende protektionisme komt heden het heraanpassende protektionisme. Veronderstellen wij dat een nijverheid nooit meer bestand is tegen de internationale mededinging, en dit om diepgaande en blijvende redenen : deze nijverheid zal door een andere moeten vervangen worden. Indien men de internationale mededinging toeliet vrij te werk te gaan, dan zou deze nijverheid doodelijk getroffen worden, rijkdommen zouden verloren gaan, arbeiders in de werkloosheid gedompeld worden voor een onbepaalden duur. De redematige oplossing is, deze onderneming te ondersteunen gedurende de periode noodzakelijk voor de vervorming, voor de heraanpassing der menschen en der zaken. Ten slotte, het protektionisme is op een algemeene wijze een <( kommandopost » die een macht, die besloten is de ekonomie te leiden, nuttig zou kunnen aanwenden. Zooals Vandervelde het door het Kongres der B.W.P. in 1931 deed vaststellen : De vrijhandel is dood. Vrijhandel en protektionisme in België.
In België dagteekent de grondwet in zake tolrechten van 8 Mei 1924. Zij machtigt o. in. de toepassing van hoogere rechten op een land
DE BELGISCHE VAKBEWEGING dat, dank aan de devalvatie zijner munt, ons een abnormale mededinging zou aandoen. Er bestaat praktisch geen taxe op de grondstoffen, wat heel natuurlijk is, vermits onze nijverheid die grondstoffen terug moet uitvoeren na ze aan een zekere bewerking onderworpen te hebben. Invoerrechten op ijzer, wol, katoen zouden zwaar op onzen uitvoer drukken. Alleen de steenkool — en men weet waarom — maakt het voorwerp uit van een bijzonder regime; een kontingenteering bestaat sinds Oktober 1933; vergunningstaxen, die gedurende een tijd afgeschaft waren, werden opnieuw ingevoerd bij koninklijk besluit van 30 September jl. Daarentegen worden bijna al de nijverheidsprodukten door rechten getroffen of gekontingenteerd. Zijn o.m. aan kontingenteering onderworpen : de stikstofhoudende meststoffen, de geweefsels en kleeren, de bekleedingstegels, het gleiswerk en het porselein, het venster- en flesschenglas, de buizen, zekere autorijtuigen en hun afzonderlijke stukken, de schoenen. De voedingswaren kwamen tot aan de krisis van 1930 vrij in ons land binnen. Maar heden worden verschillende taxen geheven op de tarwe, de haver, de boter, het vee en het vleesch. Worden bovendien gekontingenteerd : de boter, de melk, de room, het vleesch (versch of bevrozen), de vleeschbereidingen, de groenten, de visch. Wij hebben zoo pas aangeduid welke typen van protektionisme ons gerechtvaardigd toeschijnen. Niet al de in België getroffen maatregelen mogen daaronder gerangschikt worden. Zoo helpt de kontingenteering der stikstofhoudende meststoffen den Stikstoftrust zijn meststoffen te duur aan de boeren te verkoopen. Het protektionisme in zake landbouw is een op zijn minste ontoereikende maatregel. Het zou moeten samengaan met andere middelen van aard om de landbouwers te helpen : vermindering van de pacht, van den prijs der meststoffen..., doch de aanwending van zulke middelen zou inbreuk maken op machtige belangen die men buiten onze partij te zeer geneigd is te ontzien. Vooruitzichten. Zooals men ziet, moet het protektionisme behandeld worden door een bevoegde ekonomische
405
macht, voorzien van een uitgebreide bevoegdheid, indien men het algemeen belang wil dienen. Evenzoo zal de aanpassing van onze ekonomie aan de veranderingen van den internationalen handel niet geschieden zonder een krachtdadig optreden van de organismen van het algemeen belang. Er is geen sprake van het verzaken aan onze rol van « manoeuvres » zoolang men ze ons laat spelen. Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitschland, de Vereenigde Staten koopen van ons plaatijzer en staven; zij zouden van ons niet de machines koopen die zijzelf vervaardigen. Maar aan deze traditioneele rol moeten wij verfijnde taken voegen, voor ieder land een rijkeren uitvoer voorbereiden. In den landbouw hebben wij reeds een merkwaardigen vooruitgang verwezenlijkt. Dikwijls wordt de vervanging aangehaald van de tarwe, waarvan de ruw-produktiewaarde 4,000 fr. per hektare bedraagt, door witloof, waarvan de ruw-produktiewaarde 17,000 frank per hektare is. Andere rijke produkties hebben zich ontwikkeld. Daaronder noemen wij : groenten, fruit, bloemen, konijnen, eieren, enz. Dit schenkt natuurlijk nieuwe kracht aan onzen landbouwuitvoer. Ongelukkig is dit niet het geval op nijverheidsgebied. Dit komt omdat, indien een verandering van landbouw weinig kost, een verandering van nijverheidsproduktie kostelijke aankoopen van materieel, inrichtingen, een soms lange opleiding van het personeel vereischt. Er is hier dan ook weinig te verwachten van het kapitalistisch initiatief. Toen al de produkties verzekerd waren van een gemakkelijken verkoop, kende de stoutmoedigheid der bedrijfshoofden geen grens. Heden dat de risiko's toenemen, dat vooral de vreemde markten tal van onzekerheden bieden, verbergen en stremmen de kapitalen zich. Misschien heeft het ekonomisch liberalisme de grootheid der XIX0 eeuw uitgemaakt; van de XX6 eeuw zou het het graf delven. Laat ons hopen, dat de openbare meening en de parlementaire meening zoo zullen rijpen, dat zij niet alleen het noodzakelijke stoutmoedige gebaar zullen aanvaarden, maar het zelfs zullen eischen.
406
,
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Goedkoope woningen In het artikel .- « De nieuwe taken van de vakbeweging », verschenen in De Belgische Vakbeweging van 20 Oktober jl., hebben wij den nadruk gelegd op het groote belang der woningkwestie voor het werk van kultureele verheffing der arbeidersklasse, ondernomen door de vakbeweging. Door het publiceeren van onderstaande artikel, geschreven door een groote bevoegdheid op dit gebied, hebben wij onze vooraanstaanden het werk der goedkoope woningen in ons land willen bekendmaken, evenals de mogelijkheden van de huidige wetgeving en wat er kan gedaan worden voor de ontwikkeling er van, opdat er hoe langer hoe breeder lagen van de arbeidersbeweging voordeel zouden uit trekken. De kameraden die desbetreffend aanvullende inlichtingen verlangen te bekomen kunnen zich tot onze redaktie wenden.
D
EZE wellicht niet zeer gelukkige titel is overigens eenigszins hoogdravend voor hetgeen wij ons voornemen uiteen te zetten. In elk geval voldoet bij ons niet ten volle. Wij hadden evengoed « Volkswoningen » of <( Arbeiderswoningen » kunnen schrijven, hoewel dit laatste woord een weinig verouderd is sinds men heeft bemerkt — wat heel wat tijd heeft gekost — dat personen, die eigenlijk niet tot de arbeidersklasse behooren, evenveel belangstelling waardig zijn, in 't bijzonder op onderhavig gebied. Wij hadden eveneens aan den kop van dit artikel, indien hij niet iets te lang ware geweest, dezen titel kunnen schrijven : « Aanteekeningen betreffende het beheer der organismen tot bevordering van de volkswoning. » Want daarom gaat het eigenlijk. In België bestaat er een oneindige reeks groepeeringen die trachten een oplossing aan het vraagstuk te geven. Herinneren wij slechts aan de « Beschermingscomité's voor volkswoningen en voorzorgsinstellingen ». Deze komiteiten voeren zeker een nuttige, hoewel ietwat theoretische aktie, en 't is daar niet dat er een krachtige en ruimschoots vruchtbare werking wordt gevoerd. Herinneren wij nog aan het « Bestendig Comité voor goedkoope woningen », aan den « Bond tegen de krotwoningen », aan het « Fonds der Woningen en van den Bond der kroostrijke gezinnen », wier soms zeer nuttige bedrijvigheid buiten het kader onzer verhandeling treedt. Wij zouden ons willen beperken tot de organismen die de zoo zware taak op zich hebben genomen, — die evenwel soms tot prachtige verwezenlijkingen leidt, — een woning te verstrekken aan de gezinnen die tot de niet bemiddelde klassen behooren. Doch ook hier zien wij ons verplicht ons onderwerp te beperken.
In België heeft men zich bijzonderlijk sinds 1886 met de volkswoning beziggehouden. Na de afkondiging der wetten van 1889 en 1892 kwamen talrijke kredietmaatschappijen tot stand met het doel geld te leenen aan arbeiders die een woning wilden bouwen of koopen. Zij hadden sukses, want tot op einde 1937 hebben 235,000 weinig begoede gezinnen zich, dank aan haar tusschenkomst, een woning kunnen aanschaffen met behulp van het geld dat te harer beschikking werd gesteld door haar aandeelhouders en vooral door de Spaarkas. Zij zetten haar bedrijvigheid voort. Met ongeveer 200 over het gansche land verspreid, worden zij beheerd door personen die tot alle standen en alle denkwijzen behooren en zich met de sociale kwesties bezighouden; zij hebben haar traditie. Wij moeten ons hier evenwel met andere organismen bezighouden. De wet van 11 Oktober 1919 tot oprichting eener « Nationale Maatschappij voor Goedkoope Woningen en Woonvertrekken », heeft aanleiding gegeven tot de stichting van 287 bouwmaatschappijen, verdeeld als volgt: 253 plaatselijke of gewestelijke zoogenaamde <( gewone » maatschappijen; 14 samenwerkende maatschappijen van huurders en eigenaars; 14 maatschappijen van industrieelen aard, en 6 bijzondere maatschappijen. »
Het betreft hier een werking die zeer verschilt van die welke bestaat in een kredietverleening, in het voorschieten van geld voor den aankoop of den bouw van een huis, naar wensch van den ontleener, op de door hem gekozen plaats. Deze maatschappijen bouwen zelf, 't is te zeggen dat zij onder streng toezicht gronden koopen, plans opmaken, aanbestedingen uitschrijven voor de uitvoering der werken en de aldus opgetrokken gebouwen beheeren.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING Zij richten zich tot een kliënteele die volkomen verschilt van die der kredietmaatschappijen. Zij beoogen het verschaffen van woonvertrekken aan personen die niet in staat zijn de eerste gelden bijeen te brengen om een woning te laten bouwen of te koopen. Men kan er bijvoegen: aan diegenen die in de groote centra betrekkingen bekleeden van bediende, funktionaris, werkman, en er niet mogen aan denken, ondanks het gemak van betaling, zich de noodige woning aan te schaffen, of wier betrekking hen aan woonstverandering blootstelt, zoodat het bezitten van een onroerend goed voor hen zeer wisselvallig is. Bovendien is haar werking zeer verschillend van die der kredietmaatschappijen, opgericht onder het regime der wetten van 1889 en 1892. De piincipes van den stedenbouw hebben, indien men zich aldus mag uitdrukken, sinds jaren burgerrecht verworven. Een groote vooruitgang verwezenlijkt door de toepassing der wet van 11 Oktober 1919 is o. m. dat men er heeft aan gedacht blokken of komplexen van woningen te bouwen. Men heeft er aan verzaakt, ten minste in het kader der wettelijke verwezenlijkingen, in verspreide orde te bouwen. Het is voldoende een der tuinwijken, opgericht door de filialen van de Nationale Maatschappij voor Goedkoope Woningen, te doorloopen om zich rekenschap te geven van het gewicht van deze evolutie. De plaats van elke woning is bestudeerd in betrekking met harmonisch opgevatte, goed gelegen wijken, ver van de ongezonde bedrijven, waar een belangrijke plaats is voorbehouden aan de bloemenversiering, aan de boomen en de grasperken, waar speelpleinen ter beschikking zijn gesteld van de kinderen, enz. Op dit gebied heeft men zich ruim de ervaring opgedaan in Engeland, in Nederland, in Duitschland, en later in Frankrijk, ten nutte gemaakt. *
*
*
Na in breede lijnen het kader der werking voor de volkswoning in België, en in breeder lijnen dat waarin de sinds 1920 opgerichte bouwmaatschappijen werken, te hebben geschetst, komen wij aan het gedeelte van ons onderwerp dat ons in het bijzonder aanbelangt. Wij hebben gezien dat er in het land ongeveer 300 soortgelijke maatschappijen bestaan. Hoe worden zij beheerd of hoe moeten zij het worden ? Wij zullen eerst spreken over de maatschappijen in het algemeen, om vervolgens te komen tot een bijzonder type van maatschappij, de huurderskoöperatief. Of een organisme, bestemd om één of meer woningenkomplexen te bouwen, tot stand komt op initiatief van personen die zich met sociale werken bezighouden, van gemeente- of provinciebesturen, van beroeps- of andere groepeerin-
407
gen, de keus van een goed verantwoordelijk beheerder en van een goed sekretaris is vóór alles van belang. Zij zullen de ziel van de maatschappij zijn. Zij zullen alle dagen ter plaatse, op de werkplaatsen of in de in opbouw zijnde wijk moeten zijn. Het zal niet altijd noodig zijn voor deze ambtsbezigheden vaste bedienden aan te stellen. Volgens de belangrijkheid van de groepeering kunnen zij met andere bezigheden gekumuleerd worden. Maar wat noodzakelijk is, dat is dat zij bezield zijn met de schoonheid, de gewichtigheid van hun zending. Voor de vereenvoudiging onzer uiteenzetting nemen wij het geval van een in wording zijnde maatschappij, hoewel men kan begrijpen dat een beheerder in dienst kan treden van een reeds in volle werking zijnde organisme. De maatschappij die zal opgericht worden volgens de richtlijnen der Nationale Maatschappij voor Goedkoope Woningen zal een voldoende kapitaal verzameld hebben om een normale bedrijvigheid te verzekeren. Indien de koöperatieve vorm gekozen wordt, zal zij alle gemak hebben om haar kapitaal te vermeerderen door den inbreng van achtereenvolgende inschrijvingen. In beginsel bedraagt haar leeningsmacht bij het leenende organisme vijfmaal het bedrag van het ingeschreven kapitaal. Hier begint het waarlijk bedrijvige gedeelte van den arbeid, ik ging zeggen
408
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
didht gebouwd of te weinig verlucht, zonder perspektief, zal zooveel tijd vragen als een goed opgevatte wijk. Vervolgens zal met het gemeentebestuur o.m. de kwestie der opening van straten, der bestrating, der water-, gas- en elektriciteitsvoorziening moeten besproken, de voordeeligste voorwaarden bekomen worden, zonder iets hoofdzakelijks op te offeren. Daarvoor is de medewerking van het gemeentebestuur onmisbaar. Wij kennen een organisme dat met de openlijke vijandigheid van het gemeentebestuur een belangrijke wijk heeft gebouwd. Gedurende verscheidene jaren greep er een ware strijd plaats. De uitslag leed er niet onder, daar men ten slotte tot overeenstemming kwam. Heden wordt er samengewerkt. Maar dit heeft zooveel inspanningen gekost, dat wij niet aarzelen aan te bevelen dat alles in 't werk zou worden gesteld om er den terugkeer van te vermijden. Zulk krachtstuk kan niet dikwijls herhaald worden. Het ligt niet in onze bedoeling hier te spreken over de plans der te bouwen woningen. Niet dat wij daarover niets te zeggen hebben. Maar dit is een technische kwestie die ons te ver zou leiden! Beperken wij ons tot de verklaring dat men, zoowel wat de huizen als het geheel aangaat, moet trachten iet schoon, goed verlucht en behaaglijk te maken en alle nuttelooze uitgaven te vermijden. Men moet zich beijveren iet goed, sterk en duurzaam, het algemeen uitzicht levendig, harmonisch te maken zonder weelde, zonder bekrompenheid, zonder armtierig te zijn. De oplossing van het bijna onoplosbaar vraagstuk der vermindering van de kosten ten laste van den bewoner (verkoop- of huurprijs) tot op hetgeen zijn inkomsten hem toelaten te betalen. Iets onmogelijks, zult gij zeggen. In een zekeren zin, misschien, maar men slaagt er toch in dank aan 'het goedkoop krediet dat de openbare machten tot plicht hebben aan onderhavige werken te verstrekken, dank vooral aan veel vertrouwen, toewijding en liefde. Is de taak der verantwoordelijke beheerders af met het eindigen der werken? Integendeel, zij moet ijveriger dan ooit voortgezet worden. Er moet, inderdaad, aandachtig gewaakt worden op het behoud der waarde van de gebouwde goederen, op de onmisbare herstellingen, op het in acht nemen eener strenge tucht in verband met de eerbiediging van den wil der oprichters. Het uitzicht der huizen zoowel aan de voor- als aan de achterzijde van het huis, het verbod bijgebouwen of schuilplaatsen op te richten, wat zooveel tuinwijken ontsiert, de verbetering van de wegenis en de stegen, het onderhoud en de vernieuwing van de beplantingen, het snoeien der hagen, het oprichten van speelpleinen, enz., — talrijke initiatieven kunnen er, volgens de
mogelijkheden, genomen worden, — moeten het voorwerp uitmaken van hun bestendige zorgen. Men moet in dit opzicht bijzonder waakzaam zijn wanneer de maatschappij overgegaan is tot den verkoop van een gedeelte harer huizen. Dit brengt er ons toe over den verkoop te spreken. Is het noodig dat een maatschappij voor den bouw van goedkoope woningen al de of e-en gedeelte der gebouwde huizen verkoopt? Gaat het vurig verlangen bij zekere inwoners om eigenaar van hun « home » te worden niet gepaard met het verlangen van den Staat om door dit middel terug over een gedeelte der belegde sommen te beschikken? Alles goed in acht genomen schijnt het ons toe, dat de oplossing hier berust op een houding die alle mogelijkheden voorziet, mits in de mate van het mogelijke de verstandigste principes die den bouw van moderne woonvertrekken moeten ten grondslag liggen te vrijwaren. Er moeten groote blokken opgericht worden. In den schoot van die « woningencomplexen » zouden wijken kunnen voorbehouden worden tot het bouwen van huizen bestemd om verkocht te worden, terwijl alle voorzorgen dienen genomen welke menschelijk mogelijk zijn om te beletten dat initiatieven van de nieuwe eigenaars of hun rechthebbenden de harmonie van het « komplex » verstoren. Het andere gedeelte zou uitsluitelijk bestemd zijn om verhuurd te worden aan dezen die zich hun woning niet kunnen aanschaffen of in omstandigheden verkeeren die den aankoop van hun woning hinderlijk of ongelegen maken. Na deze reeds te lange aanteekeningen, blijft er ons slechts weinig plaatsruimte over om over de huurderskoöperatieven te spreken. De zoogenaamde plaatselijke of gewestelijke maatschappijen, evenals die van industrieelen aard, kunnen groote diensten bewijzen. De eerste zijn aangewezen om strijd te voeren tegen de krotten. Wij zullen evenwel hier niet spreken van deze zoo belangwekkende zijde der aktie voor de volkswoning. Zij kunnen beheerd worden door moedige menschen, die aandacht schenken aan de verlangens en de behoeften der bewoners. Maai- die menschen zullen in het algemeen buiten den kring der huurders cf koopers leven. Zij zullen, tenware een bijzonder (( genie »-te zijn, moeite hebben om zich in hun plaats te stellen, hun behoeften te begrijpen, het werk te beheeren met de gewenschte zorg. Het is anders gesteld met de beheerders der huurderskoöperatieven. Het vertrouwen van de bewoners genietend, in hun kring levend, dagelijks met de koöperators in betrekking zijnde, zullen zij volkomen op de hoogte zijn van hetgeen moet gedaan worden om ze te voldoen. Wij kennen er die zich zoo aan het gemeen-
DE BELGISCHE VAKBEWEGING schappelijk werk hebben gewijd, dat zij aan de bewoners ontzag inboezemen en er in slagen hen een vrijelijk waargenomen, maar des te strenger tucht te doen in acht nemen. Het werk van deze koöperatieven behoort soms tot de schoonste stedelijke verwezenlijkingen van het land, ja zelfs van Europa. Zij verdedigen de belangen van de koöperatief die zij beheeren met meer hardnekkigheid dan hun eigen belangen. En dit dikwijls ondanks tal van moeilijkheden. Weet men ooit welke geschillen van allerlei aard zij te beslechten, welke technische of andere moeilijkheden zij te overkomen hebben, welke onafgebroken aandacht de vrijwaring van het gemeenschappelijk eigendom vereischt? En verder, door welk geloof worden zij soms bezield? Welke mogelijkheden bieden zich voor hen aan! Hoeveel sociale werken ontwikkelen
409
ziclh niet, soms na aarzelingen, maar dikwijls met een onverwacht sukses en geluk, door de geestdrift opgewekt onder hen die met goeden wil bezield zijn — en men ontmoet er zeker onder de huurders-koöperators: sportpleinen, sportkringen, jeugdorganisaties, geneeskundige raadplegingen aan verminderden prijs, kunstfeesten of gezellig samenzijn, bibliotheken, sociale raadplegingen, ondersteuning der door het lot getroffen huurders* enz., enz. Men móet zich ter plaatse begeven en met hen spreken om ie weten tot wat die nieuwe burgergeest, die in dit nieuw midden bewerkt wordt, in staat is. Het is een vruchtbaar en schoon werk, waardig de moedigen te bezielen die er het middel zullen vinden om in vreugd te arbeiden, met den lust van den scheppenden bewerker. Het is waardig de best bezielden aan te lokken.
Wetgeving op sociaal en economisch gebied in Nederland door S. de la Bella Jr., 2° Voorzitter van het N. V. V.
H
ET is ongetwijfeld van belang, dat in de kringen van de vakbeweging kennis wordt genomen van de ontwikkeling der wetgeving in de verschillende landen op sociaal en economisch gebied, om zoodoende deze ontwikkeling te kunnen toetsen aan die in het eigen land. Het is ook hierom, dat ik gaarne heb voldaan aan het verzoek van het Belgisch Vakverbond om in dit blad een en ander mede te deelen omtrent enkele instanties die geleidelijk zijn ontstaan en wettelijke maatregelen welke getroffen zijn in het belang van het sociale en economische leven in Nederland. Vooral de laatste jaren valt een ontwikkeling waar te nemen, die zeker de aandacht verdient. Uiteraard moeten wij ons bij het geven van een overzicht beperken en zullen wij ons dus slechts kunnen bepalen tot het memoreeren van de voornaamste organen, welke in het leven zijn geroepen en eenige der belangrijkste wetten, dis tot stand zijn gekomen, daarbij buiten beschouwing latende hetgeen verband houdt met de crisispolitiek. En dan denken wij voor wat het sociale gebied betreft in het bijzonder aan den Hoogen Raad van Arbeid, de Bedrijfsraden en de wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, en op het economische terrein aan den Economischen Raad, de wet tot het
verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten, de Vestigingswet voor het kleinbedrijf en de wet betreffende het beperken van de vestiging en van de uitbreiding van bedrijven, waarin eenige tak van nijverheid wordt uitgeoefend (bedrijfsvergunningenwet 1938). Hierin moet dan deze rectificatie worden aangebracht, dat de Bedrijfsraden niet zoo lang geleden eveneens een — zij het bescheiden — economische taak gekregen hebben, zoodat zij eigenlijk ook onder de laatste categorie vallen. Wat nu is in hoofdzaak de taak van deze verschillende instanties en wat de strekking van de genoemde wetten? Wij zullen hiervan niet slechts een overzicht geven, maar een en ander ook toetsen aan de praktijk en aan het standpunt dat door onze vakbeweging wordt ingenomen. Allereerst dan de Hooge Raad van Arbeid. Deze is ingesteld krachtens de wet van 24 December 1927. Hij bestaat uit 50 leden, t.w. 16 vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, 16 werknemersvertegenwoordigers, 12 wetenschappelijke leden en 6 leden die ambtshalve deel uitmaken van den Raad. De taak van dezen Raad is in hoofdzaak den Minister van advies te dienen over onderwerpen, welke de belangen van den arbeid raken. De procedure is deze, dat de Minister, alvorens een wetsontwerp bij de Staten-Generaal in te
410
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
dienen, eerst het advies vraagt van den Hoogen Raad van Arbeid. Bovendien kan de Raad uit eigen beweging over alle onderwerpen van dien aard, den Minister van advies dienen. Tot een nadere beschouwing geeft de praktische werking van dit instituut geen aanleiding. Als regel wordt door den Minister met het advies rekening gehouden. Langer moeten wij stilstaan bij de Bedrijfsraden, uitvloeisel van de wet van 7 April 1933. Deze organen kunnen zeker van groote beteekenis worden. Echter onzes inziens niet in den vorm zooals zij nu bestaan en werken, maar zooals zij zich op den duur kunnen ontwikkelen. Een punt waarop wij nog nader terugkomen. Bepalen wij ons eerst tot de wet zooals zij nu is. Artikel 2 van de wet bepaalt, dat de Kroon in elk bedrijf, waarin de omstandigheden daartoe aanleiding geven, hetzij voor het geheele land, ihetzij voor een gedeelte des lands, een Bedrijfsraad kan instellen. Onder bedrijf moet hier worden verstaan: een complex van ondernemingen, die een gelijksoortig product voortbrengen. Alvorens een Bedrijfsraad in te stellen moet de Minister het advies inwinnen van een door hem in te stellen commissie, in welke commissie ook de arbeidersvakcentralen vertegenwoordigd zijn. De Bedrijfsraad bestaat uit een even aantal leden en wel ten minste zes en ten hoogste twintig (met evenveel plaatsvervangers). De leden worden benoemd door de vakvereenigingen van werkgevers en werknemers, welke de Minister daartoe aanwijst. De ongeorganiseerden zijn niet in den Bedrijfsraad vertegenwoordigd. De Minister kan na overleg met den Bedrijfsraad een lid en een plaatsvervangend lid, niet werkzaam in het onderhavige bedrijf, als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter toevoegen. Als regel is dat echter niet het geval, doch wordt de voorzitter door de leden zelf aangewezen en wel één uit de groep werkgevers en één uit de groep werknemers. Deze fungeeren om beurten gedurende een half jaar als voorzitter. Volgens de wet kan de Bedrijfsraad zijn: a) orgaan van overleg, b) verordenend orgaan, c) orgaan van advies, d) orgaan van uitvoering en e) orgaan van beslechting van geschillen en van bemiddeling. Artikel 15 is de kern van de wet. Het bepaalt, dat de Bedrijfsraad als orgaan van overleg bevoegd is tot: a) Het ontwerpen van arbeidsvoorwaarden, zoo mogelijk in den vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst; b) Het ontwerpen van regelen ter bevorde-
ring van een goede vakopleiding in de vakschool, op vakcursussen en in de werkplaats; c) Het overwegen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van werkloosheid en ter verruiming der werkgelegenheid; d) Het bevorderen van het overleg tusschen werkgever en de arbeiders in de afzonderlijke ondernemingen, door middel van een daartoe strekkend orgaan; e) Het bevorderen van het tot stand komen van fondsen en andere instellingen in het belang der arbeiders; ƒ) Het bespreken van de technische en commereieele aangelegenheden van het bedrijf, voor zoover van invloed op de positie van den arbeider; g) Het verzamelen van statistische gegevens betreffende het bedrijf; h) Het bevorderen van al die maatregelen, welke de goede verstandhouding tussdhen werkgevers en arbeiders in het bedrijf kunnen versterken. Voorts is bepaald, dat de Bedrijfsraad de verordeningen kan maken, die hij in het belang van het bedrijf noodig oordeelt t.a.v. onderwerpen, waarvan de regeling of nadere regeling bij of krachtens de wet aan een bedrijfsraad is opgedragen of overgelaten. Dit beteekent dus, dat de Bedrijfsraad in bepaalde gevallen verordenende bevoegdheid kan worden toegekend. Dit wil dan zeggen, dat in zoo'n geval de regeling bindend is voor het geheele bedrijf en dat bij overtreding straf kan worden opgelegd. Tot dusver is deze bepaling in zake « verordenende bevoegdheid » nog niet toegepast. Een afzonderlijke wet is noodig om vast. te stellen, waarover de verordenende bevoegdheid van den Bedrijfsraad zich uitstrekt. Eventueele verordeningen van den Bedrijfsraad behoeven koninklijke goedkeuring, als waarborg dat zij geen bepalingen zullen imhouden, welke in strijd zijn met het algemeen belang of met de wet. Ten slotte dient hierbij nog vermeld, dat de Bedrijfsraad, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging aan alle overheidsorganen advies kan verstrekken ten aanzien van alle onderwerpen welke op den arbeid in een bedrijf betrekking hebben. Intusschen is door een wetswijziging van artikel 22, welke kort geleden tot stand is gekomen, de laatste bepaling zoodanig uitgebreid, dat advies kan worden gegeven ten aanzien van alle onderwerpen, die op het bedrijf betrekking hebben. Dat wil dus zeggen, niet slechts op sociaal, maar ook op economisch gebied. Alvorens nu de andere wetten, enz., te bespreken, is het gewenscht, iet nader in te gaan op het vraagstuk van de Bedrij f sraden en weer
DE BELGISCHE VAKBEWEGING te geven, welke leemten, naar het oordeel van onze moderne arbeidersbeweging, deze wet vertoont. Bij vergelijking met de verschillende rapporten, welke door het N.V.V. en de S.D.A.P. gemeenschappelijk of door deze organisaties afzonderlijk zijn uitgebracht, waarin de stichting van Bedrijfsraden op zichzelf gewenscht en noodzakelijk wordt geacht, valt allereerst op een verschil in de samenstelling van de Bedrijfsraden met die, welke nu in Nederland zijn gecreëerd. Naar onze meening dienen de Bedrijfsraden samengesteld te zijn uit vertegenwoordigers van de werkgevers, de werknemers en de Overhei-d, de laatsten als behartigers van het algemeen belang en wel in een verhouding van 1/3, 1/3, 1/3. Het N.V.V. staat ook nu nog op het standpunt, dat de samenstelling in dien zin moet worden gewijzigd. Een ander bezwaar van de ihuidige wet, welk bezwaar o.i. door de praktijk wordt bevestigd, ligt in de procedure, om tot stichting van Bedrijfsraden te komen. Immers het aantal Bedrijfsraden is nog zeer beperkt, waardoor tot dusver niet meer dan 15 of 20 t. h. van het bedrijfsleven — berekend naar het aantal arbeiders — door Bedrijfsraden wordt bestreken. Er zijn thans namelijk slechts Bedrijfsraden in : het chemiegrafisch bedrijf, het schildersbedrijf, het stucadoorsbedrijf, de sigarenindustrie, het kappersbedrijf, het boekdrukkersbedrijf, de schoenindustrie, enkele betrekkelijk kleine deelen van het landbouwbedrijf, het bloembollenbedrijf, het bouwbedrijf, de diamantindustrie en het steen-, kunststeen- en houtgranietbedrijf. De procedure is deze, dat een bedrijfsraad gesticht wordt op verzoek van de organisaties van werkgevers en arbeiders, nadat door een speciale commissie advies is uitgebracht, terwijl voorts door besprekingen, uitgaande van het Departement van Sociale Zaken, getracht wordt, de stichting van Bedrijfsraden te bevorderen. Bij een deel van de werkgevers bestaat echter tegen ihet instituut van de Bedrijfsraden principieel bezwaar, omdat men vreest, dat daaruit uiteindelijk groeien zal een vorm van medezeggenschap van de arbeidersorganisaties in het bedrijfsleven. Deze vrees is bij de werkgevers versterkt door de wijziging, aangebracht in artikel 22 van de wet, waarover wij hierboven hebben gesproken, welke wijziging aan de Bedrijfsraden -de bevoegdheid geeft, om ook op economisch gebied adviseerend werkzaam te zijn. Hieraan moet volledigheidshalve worden toegevoegd, dat het verzet minder valt waar te nemen bij de Roomsch-Katholieke en Protestantsch-Christelijke werkgevers. Integendeel, van die zijde is men juist meermalen bereid, om de stichting van de Bedrijfsraden te bevorderen. Het verzet komt dan ook in hoofdzaak uit tiet
411
kamp van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, in het algemeen de liberale werkgevers, die bovendien den grootsten invloed hebben. Deze werkgevers en deze werkgeverscentrale voeren reeds jarenlang een krachtigen strijd tegen elke poging van de arbeidersorganisaties, om eenigen invloed op het economische leven te kunnen uitoefenen. Niet te ontkennen valt overigens, dat de arbeidersvakbeweging Je stichting van Bedrijfsraden wenschelijk en noodig acht, mede om hierdoor den weg te banen tot medespreken, in dit geval niet in de afzonderlijke ondernemingen, maar in de bedrijven. Herhaaldelijk komt het nu echter voor, dat pogingen, om in een bepaald bedrijf een Bedrijfsraad te stichten, afstuiten op de weigering tot medewerking van de belangrijkste groep, nl. die van de liberale werkgevers. Daar te verwachten valt, dat dit verzet niet spoedig zal worden opgegeven, vreezen wij, dat bij de thans geldende procedure het wel heel lang zal duren, alvorens in Nederland de Bedrijfsraden zullen zijn gevormd, die mogelijk en o.i. ook noodzakelijk zijn in het algemeen belang. Het is daarom dat van de zijde van de moderne arbeidersbeweging het standpunt verdedigd wordt, dat de Bedrijfsraden verplicht dienen te worden « ingesteld » en niet, zooals tot nu toe, moeten worden (( erkend », waarbij de verwachting bestaat, dat, naarmate de Bedrijfsraden grootere beteekenis krijgen en ook meer ingeschakeld zullen worden door in verschillende wetten deze te noemen als organen van overleg of uitvoering, de thans nog weerstrevende werkgevers wel van houding zullen veranderen. De derde wijziging, die onzerzijds in de thans bestaande wet noodzakelijk wordt geacht, is, dat aan de Bedrijfsraden « verordenende bevoegdheid » wordt toegekend. Uit het vorenstaande blijkt wel, dat de mogelijkheid is opengelaten, om de verordenende bevoegdheid te geven, maar dit is naar ons oordeel niet voldoende. De Bedrijfsraden dienen o.i. in het algemeen verordenende bevoegdheid te bezitten, waarbij natuurlijk de noodige waarborgen moeten worden geschapen, om te zorgen, dat geen bindende besluiten voor het geheele bedrijf genomen worden, die in strijd zijn met het algemeen belang of met de wet. Hierbij v/ordt gedacht aan een vetorecht van de Kroon en aan de noodzakelijkheid van goedkeuring van bindende besluiten voor het geheele bedrijf door den Centralen Economisch en Raad. Deze Centrale Economische Raad is in de rapporten van N.V.V. en S.D.A.P. gedacht als een soort toporgaan, staande boven de Bedrijfsraden, welkex Centrale Economische Raad meer de algemeene economische vraagstukken zou hebben te bespreken en daarover zou hebben te adviseeren.
412
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Aan een vierde bezwaar, dat wij aanvankelijk tegen de Bedrijfsraden in den huidigen vorm hadden, nl. dat zij zich alleen mogen bewegen op sociaal gebied, en niet op economisch terrein, is door de laatste wetswijziging, hierboven genoemd, eenigszins tegemoetgekomen. Echter niet geheel. Want thans mogen de Bedrijfsraden zich wel is waar op economisch terrein bewegen, maar uitsluitend in adviseerenden zin, terwijl onze opvatting is, dat de Bedrijfsraden ook door middel van de verordenende bevoegdheid beslissingen van economischen aard moeten kunnen nemen. Hiermede is in het algemeen aangegeven, welke wijzigingen o.i. in de wet zouden moeten worden aangebracht, willen de Bedrijfsraden beantwoorden aan het doel, dat door ons in het algemeen belang aan deze organen wordt gesteld. De aandacht mag er op worden gevestigd, dat ook in Roomsch-Katholieke kringen, krachtens de rapporten, welke door RoomschKatholieke organisaties zijn uitgebracht, in het algemeen steun aan onze opvattingen wordt gegeven. Helaas moet echter worden geconstateerd, dat de Roomsch-Katholieke Staatspartij, die op politiek gebied zoo'n grooten invloed heeft, de consequenties uit haar eigen rapporten niet steeds trekt en uit politieke overwegingen nalaat op parlementair gebied die maatregelen te bevorderen, welke noodig zijn om de Bedrijfsraden de plaats te geven, welke zij dienen te hebben en ze te doen uitgroeien in de richting, welke ook in de encycliek Qadragesimo Anno is aangegeven. Wanneer wij thans van de Bedrijfsraden afstappen, dan moeten wij voor wat het sociale gebied betreft nog aandacht schenken aan de « wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten », een wet, welke nog maar kort in werking is (sedert Mei 1937). De strekking van deze wet komt tot uiting in artikel 2, waarin wordt gezegd: « Onze Minister kan bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, die in het geheele land of in een gedeelte des lands voor een — naar zijn oordeel belangrijke — meerderheid van de in een bedrijf werkzame personen gelden, in het geheele land of in dat gedeelte des lands algemeen verbindend verklaren. » De verbindendverklaring geschiedt in het algemeen voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar. Zij kan alleen geschieden op verzoek van den Bedrij f sraad, of, bij het ontbreken daarvan, op verzoek van één of meer werkgevers of één of meer vereenigingen van werkgevers of arbeiders, die partij zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst. Alvorens de Minister een beslissing neem'.
wint hij het advies in van een speciale commissie uit den Hoogen Raad van Arbeid, welke commissie alle belanghebbende groepen in de gelegenheid stelt, eventueele bezwaren schriftelijk of mondeling kenbaar te maken. In de commissie, welke den Minister adviseert, zijn ook de arbeidersvakcentralen vertegenwoordigd. De Minister kan voorts bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst ook onverbindend verklaren, indien het algemeen belang zulks vereischt. Ook hieromtrent brengt de commissie uit den Hoogen Raad van Arbeid dan te voren een advies uit. Thans overgaande naar het zuiver economisch gebied, ontmoeten wij allereerst den Economischen Raad, ingesteld bij wet van 8 Juli 1932. Deze raad bestaat uit 15 leden, die op voordracht van de Ministers van Economische Zaken en van Arbeid worden benoemd en ontslagen. De Nijverheidsraad, de Middenstandsraad en de Hooge Raad van Arbeid dragen elk een lid ter benoeming voor. Deze laatste bepaling is ongeveer een jaar geleden van kracht geworden, waardoor thans ook één vertegenwoordiger der arbeidersvakcentralen namens den Hoogen Raad van Arbeid in den Economischen Raad zitting heeft. Deze Raad is uitsluitend een adviseerende instantie omtrent belangrijke vraagstukken van economischen aard. Ofschoon nu wel is waar het arbeiderselement is opgenomen, beantwoordt de samenstelling van dezen raad toch nog geenszins aan de eischen, welke door onze vakbeweging worden gesteld. De tegenwoordige Economische Raad dient naar onze opvatting vervangen te worden door een Centralen Economischen Raad, waarover wij te voren reeds hebben gesproken. Deze Centrale Economische Raad zou voor een deel moeten bestaan uit vertegenwoordigers der werkgeversen werknemersvakverbonden, terwijl daarnaast verschillende deelen van het economische leven — industrie, handel, verkeer, landbouw, gelden bankwezen — vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Ook deze raad zou, evenals de bestaande, in hoofdzaak een adviseerend karakter dragen, doch zou bovendien kunnen optreden ter beslechting van geschillen tusschen de Bedrijfsraden.. Hij zou ook toezicht op de Bedrijfsraden moeten uitoefenen. Wijziging in de samenstelling van den tegenwoord igen Economischen Raad is te meer gewenscht, nu een belangrijk deel van dezen raad thans bestaat uit personen, die ten aanzien van de economische en financieele politiek een uiterst conservatief standpunt innemen, een standpunt, dat zeker niet in overeenstemming is met de opvattingen, welke bij de grootste bevolkingsgroepen leven.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING Wat de Vestigingswet voor het Kleinbedrijf betreft, kunnen wij met een kort woord volstaan. Zij dateert van 13 Maart 1937. Volgens deze wet kan, indien één of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van ondernemers in een tak van detailhandel, ambacht of kleine nijverheid daartoe het verzoek doen, bij algemeenen maatregel van bestuur worden bepaald, dat een inrichting, bestemd of mede bestemd voor de uitoefening van dezen tak niet zal mogen worden gevestigd of uitgebreid, zonder daartoe van de Kamer van Koophandel en Fabrieken een vergunning te hebben verkregen. Te voren kan de Minister voorloopig een « sperring » invoeren om vestiging met het oog op te verwachten vestigingseischen tegen te gaan. Deze sperring duurt dan zes maanden en kan éénmaal door den Minister met nogmaals zes maanden worden verlengd. Zijn de vestigingseischen dan nog niet in werking getreden, dan vervalt de sperring en is de vestiging dus weer geheel vrij. Is eenmaal de wet op een bepaald kleinbedrijf van toepassing, dan wordt een vergunning tot vestiging uitsluitend verleend, wanneer wordt voldaan aan bepaalde minimumeischen van credietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid. Gezien de korte werking van deze wet is het nog niet mogelijk een oordeel, getoetst aan de praktijk, uit te spreken. Intusschen bestaat wel het bezwaar, dat het behoefte-element in deze wet ontbreekt en voorts, dat aan de arbeidersorganisaties geenerlei invloed op den gang van zaken is toegekend. Het initiatiefrecht berust uitsluitend bij de ondernemers. De noodzakelijkheid van inschakeling van het behoefteelement spreekt wel duidelijk, daar de huidige wet het mogelijk maakt, dat nieuwe bedrijven worden gevestigd, ook wanneer er reeds veel te veel bestaan, indien maar voldaan wordt aan de hierboven genoemde minimumeischen. Direct hierbij aan sluit de wet van Mei 1938 betreffende het beperken van de vestiging en van de uitbreiding van bedrijven, waarin eenige tak van nijverheid wordt uitgeoefend (Bedrijfsvergunningenwet 1938, ook wel genoemd de Vestigingswet voor de Industrie). Volgens deze wet kan de Minister, indien één of meer ondernemers of één of meer vereenigingen van ondernemers in een tak van nijverheid daartoe het verzoek doen en het algemeen belang zulks wenschelijk maakt, bij algemeenen maatregel van bestuur bepalen, dat een bedrijf, waarin die tak van nijvenheid wordt uitgeoefend, zonder daartoe verkregen vergunning niet mag worden gevestigd of uitgebreid, dan wel uitgebreid boven een vast te stellen grens. Wordt een dergelijk verzoek gedaan, dan
413
wint de Minister het advies in van een vaste commissie, waarin ook vertegenwoordigers van de arbeidersvakcentralen zijn opgenomen. Alvorens haar advies uit te brengen is de commissie verplicht tot het hooren van belanghebbenden. Hangende het onderzoek kan de Minister als voorloopige maatregel tijdelijk de vestiging of 'uitbreiding zonder vergunning verbieden. Is de wet op een bedrijf van toepassing verklaard en wordt dan in een bepaald geval'door den Minister vergunning tot vestiging of uitbreiding geweigerd, dan kan de betreffende ondernemer een bezwaarschrift indienen. Alvorens omtrent dit bezwaarschrift door den Minister wordt beslist, vraagt hij ook hierover het advies van de reeds genoemde commissie. Is de Vestigingswet voor den Middenstand reeds op enkele bedrijven van toepassing verklaard, dit is niet het geval met de Vestigingswet voor de industrie. Van praktijk der wet is hier dan ook nog in het geheel geen sprake. Afgewacht moet worden tot welk oordeel de praktijk aanleiding zal geven. Een voordeel van deze wet boven die, in zake de middenstandsbedrijven is, dat hier het behoefte-element wel is ingeschakeld. Hier kan dus vergunning tot vestiging of uitbreiding worden geweigerd op grond van het feit, dat de productiecapaciteit in een bepaalde industrie reeds voldoende is. Een leemte ook in deze wet is naar ons oordeel, dat het initiatief uitsluitend berust bij de ondernemers. Indien dus voor een bepaald bedrijf aanwijsbaar vaststaat, dat er reeds een teveel aanwezig is en de ondernemers vragen, om welke reden dan ook, geen toepassing van de Vestigingswet, dan kunnen noch de overheid, noch de arbeidersorganisaties daartoe het initiatief nemen. Het is tegen deze leemte, dat de moderne arbeidersbeweging van den aanvang af bezwaar heeft gemaakt zonder dat dit echter tot dusver tot ihet gewenschte resultaat heeft geleid. Ten slotte de <( wet tot het verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten », dateerende van 24 Mei 1935. Volgens artikel 2 van deze wet kan de Minister onder voorwaarden, telkens bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen, ondernemersovereenkomsten algemeen verbindend verklaren, indien deze voor de economische verhoudingen in den betref f enden bedrijfstak overwegende beteekenis hebben of kunnen hebben en het algemeen belang verbindend verklaring vereischt. Dit wil dan zeggen, dat het geheele desbetreffende bedrijf op straffe van boete verplicht is tot naleving van de overeenkomst. De verbindendverklaring geschiedt op verzoek van één of meer ondernemers of één of meer vak vereenigingen van ondernemers, die partij zijn bij de ondernemersovereenkomst.
414
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Alvorens een beslissing te nemen, wint ook hier de Minister het advies in van een speciale vaste commissie, waarin ook weer de arbeidersvakcentralen zijn vertegenwoordigd. Tot dusver zijn enkele ondernemersovereenkomsten verbindend verklaard, in hoofdzaak conditiekartels, waarin de leverings- en betalingsvoorwaarden geregeld zijn. Tot resultaten, welke inderdaad een belangrijke saneering van een bedrijf in den zin van bevordering van een rationeel productie-apparaat imhoudt, heeft de wet tot op heden echter niet geleid. Ook hier moet de verdere praktijk worden afgewacht. Wel geldt ook voor deze wet hetzelfde bezwaar als ten aanzien van de vorige, nl. dat alles overgelaten is aan het initiatief van de ondernemers. Ook hier is van eenig initiatiefrecht, hetzij van de overheid, hetzij van de arbeidersorganisaties geen sprake, waardoor te vreezen valt, dat regelingen, die wel in het algemeen belang zouden zijn, doch niet in het belang van de ondernemers in ihun huidige samenstelling, niet of zee:' moeilijk tot stand zullen komen. Wordt een bepaalde ondernemersovereenkomst algemeen verbindend verklaard, dan wordt de uitvoering daarvan in handen gelegd van een speciaal daarvoor in het leven te roepen orgaan, waarin soms ook de arbeidersorganisaties vertegenwoordigd zijn, terwijl een persoon door den Minister aan te wijzen toezicht houdt, om te voorkomen, dat ook bij de uitvoering het algemeen belang niet in acht wordt genomen. Intusschen dient met nauwgezetheid de werking van de wet tot het verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten te worden gevolgd. Immers zou deze wet er toe kunnen leiden, dat, hetgeen onzes inziens tot de taak der Bedrijfsraden moet worden gerekend (vaak zelfs het belangrijkste daarvan) buiten de werkingssfeer van de Bedrijfsraden wordt getrokken, hetgeen de beteekenis dezer organen in niet geringe mate zou kunnen verkleinen. De Bedrijfsraden zijn echter naar ons oordeel juist de aangewezen instanties, om bedrijfsregelingen ook van economischen aard voor te bereiden terwijl zij ook
met de uitvoering van dergelijke regelingen dienen te worden belast. Hiermede hebben wij de verschillende organen en wetten, die hiervoor in het raam van dit artikel in aanmerking komen, besproken. Overzien wij het geheele gebied, dan valt ongetwijfeld een ontwikkeling waar te nemen, die in één opzicht een duidelijke lijn aangeeft. Het is de ontwikkeling van de ordeningsgedachte, welke ingaat tegen de liberale economie van het « laisser faire, laisser aller ». Deze ontwikkeling gaat langzaam, naar onze meening te langzaam, doch dat zij plaats vindt is reeds een feit van niet te onderschatten beteekenis. Opvallend hierbij is, dat, ofschoon de opeenvolgende Regeeringen voor wat haar meest prominente figuren betreft, weinig sympathiek stonden ten aanzien van een politiek, welke de hoog geroemde vrijheid in het economische leven aantast, zij door de feiten toch gedwongen was en wordt, vaak tegen haar zin, langs legislatieven weg de volkomen ongebondenheid een breidel aan te leggen. Deze gansene ontwikkeling houdt een bevestiging in van het standpunt, welke door de moderne arbeidersbeweging in ons land reeds vele jaren wordt ingenomen. De noodzakelijkheid van ordening van het bedrijfsleven treedt steeds duidelijker naar voren. Zoo gezien zijn de maatregelen, welke tot dusverre genomen zijn, nog zeer onvoldoende. Onvoldoende is ook de invloed, welke de overheid en de arbeidersorganisaties tot dusverre werd toegekend, hetgeen voor onze moderne vakbeweging, ook in de toekomst een aanleiding zal zijn om met toenemende kracht den uitbouw van het instituut der Bedrijfsraden te bevorderen. Want, zooals reeds is opgemerkt, wordt langs den weg dezer Raden, samengesteld en omkleed met de bevoegdheden in onze rapporten omschreven, ook de medezeggenschap van de vertegenwoordigers der arbeiders, en van de overheid, welke én uit overwegingen van rechtvaardigheid, én van uit het gezichtspunt van het algemeen belang, zoozeer gewenscht en noodzakelijk is, tot' verwezenlijking gebracht.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
415
De Tsjecho-Slowakische vakbonden en de nieuwe toestand door R. N. Foustka
D
E nieuwe toestand waarin Tsjecho-SIowakije zich heden bevindt na het falliet der kollektieve veiligheid en der verbonden, waaraan het bijna tot aan den zelfmoord trouw was gebleven, kon niet zonder uitwerking blijven op de vakbeweging van het land. Vóór de tragedie had bijna elke politieke partij haar vakorganisaties, die zich onafhankelijk verklaarden doch min of meer aan de verschillende partijen verbonden waren. Heden is de bedrijvigheid der kommunistische partij verboden en de ontbinding der partij krachtens een buitengewone wet kan niet uitblijven. De burgerpartijen en de Tsjecho-Slowakische socialistische partij — eertijds de partij van Benès — vormen de Partij der Nationale Eenheid. Alleen de sociaaldemokratische partij is onafhankelijk gebleven en tracht met de ontevreden leden van de Tsjecho-Slowakische socialistische partij de Nationale Werkliedenpartij te vormen. De voorheen bij de burgerpartijen aangesloten vakbonden hebben een Nationale Centrale opgericht na den oproep voor de syndikale eenheid gedaan door de grootste vakcentrale, de « Odborové sdruzeni » (aangesloten bij het I.V.V.), in den tijd van het grootste nationaal gevaar in 1937. In den chaos van denkbeelden ontstaan na het failliet der internationale demokratie heeft dezelfde centrale, « de Odborové sdruzeni », de gedachte opgeworpen van een tegenover de politieke partijen onzijdige vakcentrale, bereid om samen te werken met al degenen éie werkelijk en eerlijk voor de Republiek willen werken en de dwalingen van den overdreven partijgeest afkeurden. De volgens het ledental tweede vakcentrale, de « Obec délnicka », aangesloten bij de Tsjecho-Slowakische socialistische partij, heeft zich bereid verklaard op dezen grondslag te onderhandelen. Er grepen talrijke bijeenkomsten en onderhandelingen plaats. Men scheen te zullen overeenkomen. De twee Centralen vereenigd zouden een millioen aangeslotenen tellen, zijnde meer dan de helft van al de gesyndikeerden, zonder de kommunisten te rekenen, die zich na de ontbinding hunner vakbonden slechts bij een niet-burgervakbond zullen kunnen aansluiten. Beide Centralen hebben een gemeenschap-
pelijken oproep tot de Regeering gericht en voorgesteld een ekonomisch en sociaal plan op te maken, waarvan de uitvoering zou worden toevertrouwd aan een Hoogen Ekonomischen Dienst en gemengde komiteiten, samengesteld uit patroons- en arbeidersvertegenwoordigers van de verschillende bedrijfstakken. Zij hebben voorstellen gedaan in verband met de aanmoediging der nijverheid, het opsporen van nieuwe buitenlandsche markten, de heropleiding van de arbeiders lijdend onder de struktureele werkloosheid en de organisatie der uitwijking door den Staat. De onderhandelingen tusschen de twee Centralen bleven duren. Intusschen hebben de Spoorwegarbeiders vlugger een besluit genomen, misschien wat al te vlug : zij hebben de twee Centralen verlaten en een eenheidsorganisatie opgericht, die onafhankelijk is, niet alleen van de partijen, maar ook van de vakcentralen. Anderzijds hebben de Metaalbewerkers de door de « Odborové sdruzeni » voorgestelde eenheid gesloten zonder het einde der onderhandelingen tusschen de Centralen af te wachten, 't Is dan dat de verrassing gekomen is. Op 29 November besloot de « Obec délnicka » haar « TsjechoSlowakische socialistische partij te volgen en zich aan te sluiten bij de Nationale Eenheid en bij de Syndikalistische Nationale Centrale, 's Anderendaags deelden de oude leden metaalbewerkers van deze Centrale mede, dat zij hun Centrale niet zouden volgen en trouw bleven aan het idee eener onafhankelijke centrale. De Metaalbewerkers vormden de grootste aangesloten organisatie van de Vakcentrale der Tsjecho-Slowakische Socialisten. De huidige toestand is zoo, dat er twee vakcentralen zijn, waarvan die aangesloten bij de partij der Nationale Eenheid ongeveer de twee derden der gesyndikeerden zou moeten tellen. Maar dit is nog niet zoo zeker. De meesten harer aangeslotenen moesten van de « Obec délnicka » komen. Maar zullen dezen de Nationale Centrale volgen? Niemand kan dit voorzeggen. Hetzelfde geldt voor de partij der Tsjecho-Slowakische socialisten. De partij is toegetreden tot de Partij der Nationale Eenheid, maar de vraag is : Zullen de leden der partij hetzelfde doen?
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
416
Dit werd geweigerd door 5 kamerleden en 3 senatoren. Van de kamerleden en de senatoren ziet men het, maar wat van de gewone aangeslotenen bij de plaatselijke organisaties? En dan de niet georganiseerde kiezers? Alleen de verkiezingen zouden dit kunnen uitwijzen. Maar de verkiezingen, wanneer zullen zij plaats hebben, en onder welke kieswet? Dit kan niet gezegd worden. Wat de vrije vakbonden aangaat, hun alge-
meen sekretaris, de sociaal-demokratische volksvertegenwoordiger Tayerle, heeft ons gezegd : « De toekomstige evolutie van de vrije vakbonden hangt volledig af van de algemeene evolutie van onze politiek en onze nationale ekonomie. » Dit is juist. Hoofdzaak is, dat e r in Tsjecho-Slowakije nog lied-en zijn die vast besloten zijn d e vrije vakorganisaties in stand te houden en de heilige vlam van de vrijheid en den vooruitgang te onderhouden .
Italië 1938 De ekonomische krisis en de autarkie door Relfi II De ellendige financieele toestand van het fascistisch Italië.
D
E fascistische Regeering publiceert geen11 cijfers meer over de openbare schuld, dee muntcirculatie en de goudreserve derr Bank van Italië. Niettemin laten zekere onbescheidenheden toe, zoo niet het raadsel op tee lossen, zich dan toch een benaderende gedachtee te vormen van den rampspoedigen toestand d e rr ; fascistische financiën. Wat is heden de goudre' serve van het Emissie-Instituut (Bank van Ita*~ lië? Professor Gaston Jèze beweert in een artikel verschenen in de Depêche de Toulouse,•> r dat de goudreserve der Bank van Italië ver' minderd is van 12,506 millioen lira in 1927 'P op 6,240 millioen in 1934, en 4 , 0 2 1 millioen inn Februari 1937, wat het cijfer bevestigt dat wijx) l gegeven hebben in De Belgische Vakbeweging ê van 20 April 1937 betreffende de vorige maand, ^> x t t . z . na de reëvaluatie van d e lira in verhou' ding tot het goud, — van 69.91 gram goud op >P 46.76 gram goud. Heden dat de algemeene uit}~ gaven zoo aanzienlijk — met 50 t. h. — zijn )n 1gestegen, vooral naar aanleiding van de Spaansche onderneming en de bewapening, en dat de *e openbare schuld, die in 1930 8 5 milliard b ee"e droeg, in Februari 1935 tot 154 milliard ge" r klommen w a s en heden 170 milliard over" [ schrijdt, gaat de goudreserve niet boven 3 mil1" liard; integendeel, volgens zekere aanwijzin-1" gen zou zij lager dan 2 1/2 milliard zijn! Wij hebben medegedeeld, dat d e kosten van in den Abessijnschen veldtocht meer dan 20 mililliard bedroegen; heden verklaart professor Jèze, e, dat zij 3 0 . 5 milliard waren! En dit cijfer is niet verrassend, wanneer men weet dat d e Reegeering voor het dienstjaar 1936-1937 e e n tee-
kort van 25 milliard lira heeft moeten bekennen. Anderzijds wordt er geen vermindering van de muntcirculatie vastgesteld; integendeel, zekere teekens wijzen er op dat d e circulatie in het eerste kwartaal van het loopende jaar nog zou vermeerderd zijn. H e t Italiaansch financieel beheer maakt ons verlegen. Inderdaad, professor Jèze verklaart dat « Italië zeker wel het land is waar de financiën het slechtst beheerd worden, en het niet zal kunnen ontsnappen aan de ekonomische en financieele ineenstorting en aan een verschrikkelijke ellende gedurende lange jaren ». D e reeks maatregelen door het fascisme getroffen om den financieelen toestand te verduiken zijn alles behalve geruststellend; « zelfs d e officieele cijfers getuigen van een onbeschrijfelijke wanorde, uitslag van de gevoerde onsamenhangende politiek ». Verder zijn er geen nieuwe bronnen van inkomsten; d e belastingsdruk is onhoudbaar geworden, de nijverheid is het failliet nabij, de financieele instellingen bezitten slechts hoopen wissels, staatspapieren, enz. H e t toerisme heeft, volgens officieele berichten, niet d e gewenschte uitslagen opgeleverd; de geldovermakingen van de emigranten, het spaargeld dat telken jare de millioenen in den vreemde verblijvende Italianen naar het vaderland zonden, verminderen, hetzij om reden van het weinige vertrouwen dat de massa's Italianen in den vreemde in de fascistische financiën en in de soliditeit van het regime hebben, hetzij om reden van de noodlóttige instelling van den wisselkoersdienst van den Staat. Inderdaad, zelfs zij die hun spaarpenningen naar Italië zouden willen zenden en hun families helpen, beperken hun zendingen tot het striktst minimum, want zij vreezen te recht dat zij van een gedeelte van hun bezit zouden beroofd worden. De emigrant die in Frankrijk verblijft en 100 lira naar Italië wil
DE BELGISCHE VAKBEWEGING zenden, moet ongeveer 199 frank storten, hoewel de wisselkoers van de lira in Frankrijk slechts ongeveer 137 frank voor 100 lira bedraagt, hetzij een verschil van 62 Fransche frank! Hetzelfde geldt voor de betalingen in ponden sterling, dollars en andere munten. Daaruit spruit een bestendige toeneming der schaarschte aan vreemde deviezen voort, terwijl de behoeften voor den aankoop van grondstoffen in het buitenland stijgen. Vermindering van de nijverheidsprodukrie en verslechting van de handelsbalans.
De fascistische pers tracht tevergeefs te doen gelooven aan een stijging van de nijverheidsproduktie en van den handel; maar het « Bulletin der Ekonomische Inlichtingen » (orgaan van den Bond der Fascistische Industrieelen) van Oktober 1938 bewijst ons het tegendeel, , t.t.z. dat de daling der produktie in de gansche Italiaansche nijverheid in de lente van dit jaar aanzienlijk geweest is. De index 100 in het jaar 1929 — dat in tegenstelling met andere landen voor Italië geen bloeiend jaar was — als basis nemend, bekomt men : 100 in Mei 1938, tegen 106 in Mei 1937; en 83.03 in Augustus 1938, tegen 85.90 in Augustus 1937. Maar de toestand is nog slechter wanneer men rekening houdt met het feit dat in bovenstaande cijfers de staal- en gietijzerproduktie begrepen is, die nog steeg, hoewel in een tamelijk geringe mate, ten gevolge van de versterking der oorlogsproduktie daags vóór de Tsjecho-Slowakische krisis. De Italiaansche machinebouw heeft eveneens een tamelijk feilen achteruitgang ondergaan. De automobielproduktie, bij voorbeeld, die 5,080 eenheden bedroeg in Augustus 1937, was slechts 4,583 in Augustus 1938, ondanks de vermeerdering van den uitvoer naar Spanje en de koloniën. De produktie in de chemische nijverheid is in Augustus 1938 met 20 t. h. gedaald, hoewel deze tak bevoordeeld werd door een stijging der behoeften van de oorlogsnijverheid. De vermindering bedraagt 10 t. h. in de papiernijverheid en ongeveer 9 t. h. in de elektrische nijverheid en in den bouw. Maar de krisis woedt het hevigst in de textielnijverheid, waar de vermindering 22 t. h. bereikt in de katoen, 25 t. h. in de wol en 35 t. h. in de zijde. In de heerenhoedenfabrikage is er een produktievermindering van 38 t. h.; in deze eertijds bloeiende nijverheid doet de krisis zich bijzonderlijk gevoelen. De toestand der handelsbalans is tamelijk somber. Verschillende Italiaansche dagbladen hebben met nadruk gewezen op de vermindering van het tekort der handelsbalans met den vreemde. Inderdaad, het tekort dat 4,072,3 millioen lira bedroeg voor de maanden Januari tot Augustus 1937, is nog slechts 2,471.3 millioen
417
geweest voor dezelfde periode van 1938. Maar (( de vermindering der hoeveelheden van den invoer is veel grooter dan die van de wederzijdsche waarden, terwijl de verkoop in het buitenland in waarde vermindert in plaats van te vermeerderen » (« Bulletin der Ekonomische Inlichtingen », Oktober). Dit beteekent dat men duurder heeft moeten koopen en goedkooper heeft moeten verkoopen, waaruit een belangrijk verlies op de ontvangsten van den uitvoer voortspruit. Wat den invoer betreft houdt de kwantitatieve vermindering uitsluitelijk verband met vier produkten : tarwe (van 1,617,692 op 213,807 centenaars), levende dieren, versch en vervroren vleesch, en suiker. Nu, daar de produktie van al deze koopwaren in Italië onveranderd gebleven of achteruitgegaan is, vloeit daaruit voort, dat de vermindering van den invoer de vermindering van het verbruik en de verlaging van het levenspeil der Italiaansche bevolking medesleept; men weet dat de vermindering van het meelverbruik bekomen wordt door de invoering van zwart brood. De handelsbalans van Italië heeft een neiging om te verslechten, vooral ten gevolge van de oneerlijke mededinging van zijn bondgenoot, Duitschland, bijzonderlijk in Midden-Europa en in de Balkans. Italië heeft bijna volledig de Oostenrijksche en de Tsjecho-Slowakische markten verloren, en stoot op een hoe langer hoe feller mededinging in Hongarije, Bulgarije, Roemenië en Zuid-Slavië, en in den laatsten tijd ook in Turkije en gansch Klein-Azië. Anderzijds heoit Italië, als gevolg van de overeenkomsten gesloten krachtens de politiek der as Berlijn-Rome, in de laatste tijden zijn invoer uit Duitschland van afgewerkte nijverheidsprodukten, evenals van ijzer, staal, gietijzer en andere metalen noodig voor de oorlogsnijverheid vermeerderd. De binnenlandsche handel is ook fel achteruitgegaan. Het vervoer op de spoorwegen vermindert aanzienlijk; met 12.42 t. h. in Augustus 1933 in vergelijking met Augustus 1937, en met 9.5 t. h. voor de acht eerste maanden van het jaar. De bankprotesten zijn ontelbaar; er bestaat geen vertrouwen om zaken te voeren op krediet en de kapitalen ontbreken voor contante zaken. De autarkie als redmiddel.
Eens aan den boord van den afgrond gekomen bleef er niet .anders over dan tot het uiterste te gaan, wat het regime dan ook gedaan heeft door de nijverheids- en ekonomische autarkie van het iand te versterken. Om zich een gedachte te vormen van het ingewikkeld mechanisme der autarkie en haar beteekenis, is het noodig enkele zijden te belichten van het Italiaansch neokapitalisme, ontstaan uit
418
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
de krisis en de naoorlogsche wisselvalligheden, en uit het nauw verband tusschen de groote nijverhe!dstrust en de politieke imacht. Het Instituut voor Nijverheidsherleving (I.R.I.) ligt dit neokapitalisme ten grondslag. Het is een parastatale instelling opgericht op 21 Januari 1933. Aanvankelijk bestond het uit twee af deelingen, één voor de « nij verheidsfinanciering » en één voor de « nijverheidsdemobilisaties ». De eerste was bestemd om aan de industrieelen leeningen op langen termijn van 10 tot 20 jaar toe te kennen; de tweede verving het Likwidatie-Instituut, na den oorlog opgericht om de Italiaansche Diskontobank te redden, en dat voor doel had het passief der onder de krisis lijdende ondernemingen te « demobiliseeren », doch het ging praktisch om het losmaken der vervroren kredieten van de groote banken (Handelsbank, Italiaansch Krediet, Bank van Rome, enz.) in de nijverheid, die op dit oogenblik niet in staat was de voorgeschoten sommen terug te betalen. Deze afdeeling « Demobilisaties » had geen winstgevend doel en verzekerde ook niet de volledige terugbetaling van de er in belegde kapitalen; de Staat verleende met afgestaan kapitaal een jaarlijksche toelage van 285 millioen. Maar deze afdeeling was slechts voorloopig; het fascisme heeft ze definitief gemaakt. De bankhervorming van 4 November 1936 heeft de afdeeling « financiering » van dit Instituut afgeschaft en haar overgedragen aan het Italiaansch Mobilair Instituut; het I.R.I. werd geroepen voortaan het beheer der nijverheids- en financieele participaties samen te trekken. Dit beteekende « dat de Staat zich niet meer zou bepalen tot het helpen van in moeilijkheden verkeerende bedrijven en banken, doch het bestaan zou verzekeren van een gansenen ekonomischen sektor — die betreffende de bewapeningen — waarin hij zich rechtstreeks interesseerde langs het Instituut voor Nijverheidsherleving. Een dekreet van 26 Juni 1937 heeft de normen vastgesteld voor de vaste inrichting van het I.R.I. en bepaald, dat dit Instituut gemachtigd is nieuwe participaties aan te nemen : a) in geval het gaat om groote nijverheidsondernemingen wier voornaamste doel bestaat in de oplossing der vraagstukken van landsverdediging, of gericht is op de verwezenlijking van de ekonomische autarkie van het land, of verband houdt met de landbouw- of nijverheidsontginning van Italiaansch OostAfrika; b) ingeval het noodzakelijk is kontrole uit te oefenen op het beheer der reeds bestaande participaties of het beter in te richten ». Deze bepalingen zijn in een zekere mate gericht op het organiseeren van een vorm van staatssocialisme, maar praktisch betreft het iets anders. De verrichtingen van het I.R.I. op de financiemarkt zijn tot heden de volgende : op 31 Januari 1933, uitgifte van obligaties voor een
waarde van 1 milliard, met het oog op de oprichting der afdeeiing « demobilisaties » voor het demobiliseeren, krachtens de bewoordingen van bewust dekreet, van de door den Staat verleende toelagen en het samenstellen van een onmiddellijk bewegingsfonds. In November 1933 werd er overgegaan tot de uitgifte van 400 millioen obligaties I.R.I.S.T.E.T. De S.T.E.T. (Telefoon-Maatschappij van Turijn) werd opgericht door het I.R.I., om de telefoonmaatschappijen Stipel, Telve en Tuno te kontroleeren, die reeds onder kontrole stonden van de groep S.I.P., die zich in ernstige moeilijkheden bevond, doch ook om aan de S.I.P. het toezicht op de andere telefoonmaatschappijen, wier toestand bloeiend was, te onttrekken en deze maatschappijen opnieuw te groepeeren onder het beheer van de S.T.E.T., dit is in feite . van het I.R.I., t.t.z. van den Staat. Maar, indien de Staat de kontrole heeft op zich genomen, zoo moet er vastgesteld worden dat de kapitalistische belangen zorgvuldig gevrijwaard werden; eerstens, door een interest van 4 t.h. aan de aandeelhouders; vervolgens, door den waarborg der terugbetaling van de aandeelen door den Staat. Er werd ook bepaald, dat de winst die 4 t. h. zou overtreffen onder de aandeelhouders zou verdeeld worden, en dat hun een zeker aantal aandeelen van de S.T.E.T. zouden aangeboden worden met het recht van optie, wat voor gevolg had dat de waarde van de aandeelen met 50 t. h. steeg. In December 1936 werden maatregelen genomen betreffende de scheepvaartmaatschappijen en de oprichting van de « Finmare », en de uitgifte van 900 millioen obligaties van het I.R.I. De verrichting is ongeveer dezelfde als de vorige. De Italiaansche lijnscheepvaart is geen gezonde nijverheid, ondanks de premiën en een jaarlijksche toelage van 286 millioen en het monopolie der vergunningen waarvan zij tegenover haar mededingers geniet. Het bewijs daarvan is dat na de gezondmaking in 1933 door den Staat en het I.R.I., — wat verscheidene milliarden heeft gekost, — de groote maatschappijen in 1936 een nieuwe toelage vroegen, wel weetend dat de Staat de scheepvaartnijverheid beschouwt als verbonden zijnde aan het prestige en het belang van het land en een rechtstreeksche kontrole wil uitoefenen, zoodat hij altijd bereid is zijn beurs te openen. Inderdaad, het dekreet van 7 December 1936 bepaalt : (( Het I.R.I. zal deelnemen aan de kapitaalinschrijving van de maatschappijen « Italia », « Lloyd Triestina », « Tirrenia » en « Adriatica », en zal rechtstreeks of door bemiddeling van de « Finmare » de kontrole behouden door een aantal aandeelen noodig om hem in de vergaderingen van aandeelhouders de meerderheid te verzekeren. » Bij dekreet van 15 April 1937 werden de scheepswerven onder de kontrole van het I.R.I.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING samengetrokken. Haar kapitaal overschrijdt 100 millioen en « de meerderheid der aandeelen moet daar waar het nog niet het geval is in het bezit komen van het I.R.I. en er in blijven tot 1942 ». Deze verrichting betreft de « Ansaldo », de (( Vereenigde Werven van de Adriatische Zee » en de « Odero-Terni «, die in totaal 43,000 arbeiders te werk stellen. 'In dit geval gaat het om een oorlogsnijverheid voor dewelke een waar staatskapitalisme werd ingesteld, gelijk aan hetgeen in Frankrijk werd gedaan voor den iuchtseheepsbouw. Op 24 Juni 1937 werd er overgegaan tot de uitgifte van 900 millioen andere obligaties voor de oprichting van de « Finsider », ten einde de metaalnijverheid onder kontrole te plaatsen. Deze nieuwe stichting van het I.R.I. is geroepen de « Uva » van Genua, « La Terni » van Rome, de « Etablissementen Dalmine » van Milaan, en de <( Soc. It. Cornegliano » van Genua te kontroleeren. Zooals men ziet neemt het I.R.I. voor grootscheepsche verrichtingen zijn toevlucht tot de uitgifte van obligaties. Niet altijd evenwel, want voor de « nationalisatie » van de scheepswerven werden geen effekten op de privaatmarkt uitgegeven, daar het I.R.I. de zaak met eigen middelen of met het aan de Bank van Italië ontleende geld heeft gefinancierd. Hetzelfde geldt voor zekere pas geschiede verrichtingen : synthetische rubber, ceïluloseproduktie met eigen grondstoffen, en zoodoende produkties « van groot nationaal belang ». Kortom, dit Instituut speelt een overwegende rol en de aanvankelijke som van 1 milliard was zelfs ontoereikend om te voorzien in de onmiddellijke behoeften voor de « redding » van de Italiaansche grootnijverheid, evenals van de banken wier kapitalen in de nijverheid vervroren waren. Het I.R.I. heeft bijgevolg zijn toevlucht moeten nemen tot de Bank van Italië. Maar in welke mate? De minister van Financiën, Thaon de Revel, heeft in ziin toespraak in de Kamer van 20 Mei 1937 verklaard : (( In de rekeningen van de Bank van Italië had het debetsaldo van het I.R.I. en van de door hem gekontroleerde banken op het oogenblik dat het I.R.I. werd opgericht, de aanzienlijke som van 7 milliard 353 millioen lira bereikt. Heden bedraagt de schuld 4 milliard 708 millioen en wordt aangezuiverd door de jaarlijksche betaling eener som van 81 millioen, die de annuïteit vertegenwoordigen eener aflossing op 35 jaar, met inbegrip van een vasten intrest van 0.75 t. h. » Maar sindsdien zijn er andere « gezondmakingen » geweest, onder dewelke de verrichting van 900 millioen op 24 Juni 1937 voor de metaalnijverheid. Uit verklaringen vóór een jaar afgelegd door den minister en volgens dewelke de gezondmaking van
419
het I.R.I. zooveel heeft gekost als de oorlog in Ethiopië, dient onthouden dat de Staat in de verschillende verrichtingen een som van meer dan 10 milliard heeft belegd, zonder de vorige verliezen en de toelagen met afgestaan kapitaal te rekenen. In den doolhof der bewerkingen. Bij dit alles dient de « Azione Nazionale Idrogenazione Combustibili » (Nationale Onderneming voor het hydrogeneeren van brandstoffen) — A.N.I.C. — gevoegd, opgericht in 1936 voor de ontginning van de petroleum in Albanië. Deze biedt zich aan onder vorm van een tamelijk dicht asphalt, vermengd met zwavelige produkten, wat bij de distillatie een uiterst laag rendement geeft. De maatschappij heeft zich voorgenomen den afval der distillatie prod-uktief te maken door een werkwijze gelijk aan die aangewend in de Duitsche chemische nijverheid en die zeer kostelijk is. Maar de meerderwaardigheid van de door deze werkwijze bekomen benzine is van militairen aard, daar synthetische benzine doelmatiger is voor de motors, want zij ontploft niet; het regime ziet hier dus niet naar de kosten. De A.N.I.C. is dus een oorlogsnijverheid die niet zonder staatstusschenkomst kan leven, gezien de hooge produktiekosten. Twee inrichtingen ziin in opbouw, één te Bari en één te Livorno, waarvoor tot heden 270 millioen lira werden uitgegeven. Deze inrichtingen moesten beginnen werken op het einde van het jaar; de voorziene aanvankelijke produktie is 240,000 ton benzine. Het aanvangskapitaal was op 250 millioen vastgesteld, doch is nu op 500 millioen gebracht door de uitgifte van 5 millioen aandeelen, 4 imillioen met enkelvoudige stem en 1 millioen met vijfvoudige stem. De eerste werden voor de helft in optie voorbehouden aan de Maatschappij Montecatini, en de andere helft op de private markt gebracht; de aandeelen met vijfvoudige stem werden voor de helft afgestaan aan de Maatschappij Montecatini en de andere helft aan de Maatschappij der Albaneesche Petroleum, die feitelijk de Staatsspoorwegen, evenals de « Azienda Generale Italiano Petroli » A.G.I.P. (Algemeene Italiaansche PetroleumMaatschappij), die het monopolie heeft van den invoer en den verkoop van petroleum voor rekening van den Staat, vertegenwoordigt. De Montecatini en de A.G.I.P. bezitten voor een millioen aandeelen met vijfvoudige stem en maken het « meerderheidssyndikaat » uit ; de winsten gaan daarentegen grootendeels naar de private aandeelhouders in de verhouding van een vasten interest van 4 1/2 t. h. Het is van belang aan te stippen, dat de voorzitter van de A.G.I.P. is, volksvertegenwoordiger Benni, minister van Verkeerswezen, die eveneens voorzitter is vw het Algemeen Fas-
420
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
cistisch Verbond der Nijverheid en voorzitter van de N. V. Marelli. Anderzijds is het geweten, dat de voornaamste leiders van het regime geïnteresseerd zijn in de Montecatini. Wat de A.N.I.C. aangaat, de aandeelen er van zijn eveneens verdeeld onder de groote fascistsiche leiders, en men moet zich niet verwonderen te zien, dat de Staat een minimum dividende van 6 t. h. waarborgt, die op 8 t. h. zal gebracht worden zoodra iedere der inrichtingen minstens 110,000 ton benzine zal voortbrengen. Bovendien zal de A.N.I.C. van den Staat een toelage ontvangen van 10 t. h. der waarde van de installaties, als aflossing van deze op een termijn van 10 jaar, waarna de installaties, die een groot gedeelte van haar waarde zullen verloren hebben, aan den Staat zullen overgaan; de maatschappij zal aldus de aandeelhouders kunnen terugbetalen. En, net alsof al deze voordeden niet voldoende waren, heeft de A.N.I.C. uitzonderlijke voorwaarden bekomen voor de betaling der belasting op het kapitaal, zooals blijkt uit de dekreet-wet van 5 Oktober 1937. Uit onze uiteenzetting, die gesteund is op een studie van kameraad F. Senape over « den Staat en de Italiaansche nijverheid », verschenen in Nuovo Avanti, en op officieele dokumenten van den fascistischen Staat, blijkt dus duidelijk dat dit neostaatskapitalisme in niets gelijkt aan staatssocialisme, en nog minder aan waar socialisme, maar dat het gaat om een staatstusschenkomst onder vorm van kontrole om de bedrijven in het algemeen en het oorlogsbedrijf in het bijzonder, en tegelijkertijd de kapitalisten te redden, terwijl er nieuwe kapitalisten worden geschapen onder de fascistische leiders. Het gansche stelsel der autarkie kan dus slechts, naarmate het zich ontwikkelt, uitloopen op een voortdurende stijging der schuld van den Staat, t.t.z. van de nationale gemeenschap. Het I.R.I. en de A.N.I.C. zijn er typische voorbeelden van, want de wijze van handelen is dezelfde in al de nieuwe ondernemingen, hetzij het gaat om het bewerken der tomatenschil voor het vervaardigen van synthetische rubber, om het vervaardigen van cellulose, het ontginnen van petroleum, asphalt, anthraciet, synthetische wol (lanitol), en meer nog om al de oorlogsbedrijven, de scheepswerven, de metaalnijverheid, de ijzer- en staalnijverheid, enz. Hetzelfde stelsel van staatstusschenkomst in het voordeel van de private aandeelhouders komt tot uiting in den wegenbouw : autostraden, elektrificeering der spoorwegen, der huizen, der aquaducts, der elektrische centralen, enz. Tot het diepste van den afgrond. De staatsschulden zijn geroepen bovenmatig te stijgen, om op korten tijd fantastische cijfers te bereiken, want de Groote Fascistische Raad
heeft in Oktober besloten de autarkie te versterken, ze uit te breiden tot het gansche ekonomische domein van het land, evenals tot de koloniën. Het gaat hier dus voor den Staat om het verwerven der kontrole, t.t.z. de verwerving van de meerderheid der aandeelen van al de koloniale ondernemingen tot algemeen nut, met waarborg, zooals hij in het binnenland heeft gedaan, van de kapitalen en de interesten- der private aandeelhouders, zonder rechtstreeksch voordeel voor de door hem belegde kapitalen; het kan zelfs niet anders, zoowel om reden van het stelsel, als om reden van het feit dat de private aandeelhouders de aangestelden zijn om te waken op de belangen van den Staat. De autarkie maakt trouwens deel uit van het regime en het eene en het andere sluiten uiteraard eiken vorm van werkelijke kontrole uit die, om •mogelijk te zijn, een minimum demokratie vereischt, zonder dewelke geen werkelijke kontrole mogelijk is. Professor G. Jèze heeft volkomen gelijk wanneer hij zegt dat « de waarheid die men niet mag ophouden te herhalen is, dat er geen bloeiende financiën zijn zonder de publiciteit, de parlementaire kontrole en de vrije bespreking ». Maar het fascisme kan noch vrijheid, noch bespreking, noch kontrole aannemen, omdat zij hem noodlottig zouden zijn; het heeft niet re kiezen, het zit vast in zijn eigen raderwerk, het moet « rechtdoor gaan », zooals Mussolini onlangs op een vergadering der Kommissie voor de Autarkie heeft gezegd, t.t.z. den koers voortzetten tot in het diepste van den afgrond, waarin het de gansche natie zal medesleepen. Het ware natuurlijk begoocheling te denken, dat het fascisme kan vallen over de ekonomische kwestie; het beschikt over groote binnenlandsche hulpbronnen en over een sterken buitenlandschen steun, vooral door de groote onderdrukkings- en heerschingsmiddelen; de autarkie staat in verband met een oorlogsekonomie, met dit verschil dat de oorlog voorbijgaande kan zijn, terwijl de autarkie zich door haar struktuur opdringt als bestendige organisatie, in verhouding tot het regime zelf, vandaar haar uitbreiding tot het gansche ekonomische gebied van de natie. Niettemin gaan alle ernstige ekonomisten akkoord om te zeggen, dat de autarkie het failliet van het regime zelf is, dat, terwijl het de verovering en de valorisatie van het Rijk, de grootheid der natie aankondigt, en beweert alles verbeterd te hebben, aan de natie een minderwaardig ekonomisch regime, gesteund op eindelooze beperkingen in het binnenland, en een politiek van bestendige spanning aan Italië en aan de wereld moet opleggen, een politiek van voortdurende bedreigingen en aanvallen tegenover het buitenland, die slechts op oorlog kunnen uitloopen.
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
421
Internationale vakbeweging Het Kongres der Fransche C. G . T. Ziehier de tekst der twee resoluties die aangenomen werden door het Kongres dat de Fransche C.G.T. pas te Nantes heeft gehouden en waarop kameraad Bondas zinspeelt in zijn artikel dat in dit blad verschijnt. Tegen de oorlogsdreigingen. Het Kongres van de C.G.T., getrouw aan de traditie van het Fransen syndikalisme, beschouwt dat de oorlog geen internationaal konflikt kan slechten en verkondigt zijn vasten en bewusten wil tot vrede onder de volkeren en tot verzet tegen den oorlog. Het stelt vast, dat het oorlogsgevaar toeneemt met de ontwikkeling van het imperialisme en het internationaal fascisme, wat het gevaar in zich sluit van niet alleen de vrijheden te bedreigen,, maar nog op de afzondering van Frankrijk uit te loopen. Het verzet zich met kracht tegen het aanwenden van geweld in de internationale betrekkingen, veroordeelt de aanvalspolitiek en drukt zijn vertrouwen uit in de doelmatigheid van de toevlucht tot het recht, tot het gezond verstand en tot de arbitrage om die wijzigingen aan het internationaal statuut te brengen die zich kunnen opdringen door het ideaal van rechtvaardigheid en demokratische ontvoogding. Door deze gevoelens geleid heeft de vakbeweging sinds het einde van den oorlog niet opgehouden te streven naar een rechtvaardigen en duurzamen vrede op den grondslag van de vredelievende herziening der verdragen, de ekonomische organisatie der wereld en den heropbouw van een Europa, vrij van onverschillig welke militaire, ideologische, politieke of ekonomische hegemonie en samengesteld uit Staten met gelijke rechten en gelijke plichten ten opzichte van de menschelijke gemeenschap. Het is om tot de verwezenlijking van dit ideaal bij te dragen dat de C.G.T. zich altijd'heeft uitgesproken en zich nog uitspreekt ten gunste van de samenwerking onder al de volkeren, van de ontwapening in de kollektieve veiligheid, van de onderlinge hulpverleening en de ekonomische samenwerking. Geplaatst tegenover een onzekeren vrede waarvan de openbare meening zich meer en meer rekenschap geeft, de gevaren bewust waaraan een politiek, die over de grenzen en de menschen beschikt onder bedreiging van de hegemonie en zelfs inbreuk maakt op het recht der groote demokratische volkeren om vrij over zichzelf te beschikken, Europa en Frankrijk blootstelt, vraagt het Kongres de dringende bijeenroeping van een internationale konferentie, belast met de oplossing der politieke en ekonomische vraagstukken waarvan de vrede afhangt, met het uiting geven aan den vredeswil van Frankrijk en met het vaststellen der verantwoordelijkheden van al de landen. Deze konferentie, waarvan president Roosevelt zoo
duidelijk de noodzakelijkheid heeft bewezen, zou de vertegenwoordigers van al de landen moeten bijeenbrengen, zonder dat er een enkel zou kunnen uitgesloten worden om ideologische redenen of om redenen van politieke samenstelling; zij zou aan ieder land de mogelijkheid moeten verzekeren zich op een vredelievende wijze de grondstoffen aan te schaffen die noodzakelijk zijn voor de voeding van zijn bevolking en de werking van zijn nijverheid, den internationalen handel herstellen, een plan van maatregelen voor ekonomische samenwerking moeten opmaken voor het produktief maken van ekonomisch verachterde landen en van de koloniale gebieden, en de geleidelijke, gelijktijdige en gekontroleerde ontwapening verwezenlijken. Voor de voorbereiding en de oriëntatie van deze konferentie kan de rol der georganiseerde arbeidersklasse beslissend zijn. 't Is daarom dat het Kongres een gemeenschappelijke vergadering voorstelt met het oog op een overlegde aktie van al de vakorganisaties der wereld, op initiatief van het Internationaal Vakverbond, en de meening is toegedaan dat een overeenkomst tusschen deze organisaties betreffende de Internationale Konferentie het uitgangspunt voor de verwezenlijking van de syndikale eenheid zou moeten zijn. Voor de syndikale onafhankelijkheid. Het Kongres bevestigt de bewoordingen van het eenheidscharter en de struktuur van de C.G.T. aangenomen door het Kongres van Toulouse in Maart 1936. Het herinnert er aan dat de hoofdvoorwaarden der eenheid berusten in de eerbiediging van de volgende grondbeginselen : 1° Volstrekte onafhankelijkheid der vakbeweging tegenover het patronaat, de regeeringen, de politieke partijen, de godsdienstige of andere buitenstaande groepeeringen ; 2° Autonomie van het beheer, de leiding en de vertegenwoordiging der aangesloten federaties. Het Kongres stelt vast dat de in 1936 tot stand gekomen eenheid gunstig is geweest voor de belangen der arbeidersklasse en voor de versterking der vakbeweging, en dezer leefbaarheid en macht heeft bevestigd. Het Kongres verklaart plechtig, dat al de vakbondsleden tot plicht hebben alles te doen wat in hun macht is om deze eenheid te bestendigen. Opdat deze uitslag bereikt worde moet de organieke eenheid zich volledigen door de moreele eenheid berustend op wederzijdsch vertrouwen en verdraagzaamheid, en op de eerbiediging van de eenstemmig aangenomen principes en van al de genomen verbintenissen. De C.G.T. moet bovendien onverbiddelijk optreden tegen elke poging om leuzen in de vakorganisaties
422
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
in te voeren, die buiten haar om opgemaakt zijn en tegen konflikten ontstaan uit politische hartstochten en om deze organisaties te veranderen in strijdperken voor partijtwisten. Het Kongres verzet zich tegen elke openiljke of verdoken poging om de C.G.T. te onderwerpen aan gelijk welke politieke partij of politieke regeering. De bevestiging van deze principes sluit niet de mogelijkheid uit tijdelijke overeenkomsten te sluiten voor een gemeenschappelijk optreden in de door het Kongres van Toulouse bepaalde voorwaarden. Met het doel de eenheid te vrijwaren en de rechtschapen naleving der eenheidsvoorwaarden te waarborgen, besluit het Kongres een bijzondere kommissie op te richten. Deze kommissie tot vrijwaring van de syndikale onafhankelijkheid zal een onderzoek instellen over al de gevallen en geschillen die haar zouden onderworpen worden en inbreuken betreffen op de statutaire voorschriften die de eenheid en de syndikale onafhankelijkheid waarborgen, en alle nuttige voorstellen doen om den terugkeer van die inbreuken te vermijden. Zij zal door het C.C.N, benoemd en haar voorstellen en besluiten aan de CA. onderworpen worden. Het Kongres acht het evenwel nuttig te bepalen dat in geenen deele de meeningsvrijheid van de vakbondsleden door deze kommissie beïnvloed mag worden. Haar oprichting mag bovendien niet beschouwd worden als een poging om inbreuk te maken op het interne leven van de partijen of als tegen haar gericht zijnde. Het Kongres stelt verder zijn vertrouwen in het beleid der vakbondsleden, in het syndikalistische geloof van de arbeidersvooraanstaanden opdat zij aan de toepassing van deze beslissingen den zin geven van een onwrikbare gehechtheid aan de historische zending van de georganiseerde arbeidersklasse.
de aktie voof den wereldvrede en de goede verstandhouding tusschen de volkeren bevat. Na uitvoerige diskussie, «waaraan door bijna alle afgevaardigden deelgenomen werd, werd volledige overeenstemming bereikt over de hulpakties en de middelen, waarmede de akties gevoerd zullen worden. Zoo werd o.a. besloten, door internationale delegaties bij de regeeringen met allen nadruk te streven naar verwezenlijking van de volgende eischen : (( De openbare meening van alle volken, die vrij gebleven zijn, moet met een onoverwinnelijke energie in verzet komen tegen elke poging om van buitenaf aan het Spaansche volk een oplossing met geweld op te leggen. )> Geen onderwerping aan den wil van de fascistische Staten. » Geen oplossing van het Spaansche konflikt buiten het Spaansche volk om en daartegen in. )> Geen recht van oorlog voeren aan Franco, maar integendeel herstel van het internationale recht ten gunste van de Spaansche Republiek en einde van de zoogenaamde politiek van non-interventie. » Terugtrekken van de deskundigen en van de technici, en de zoogenaamde Italiaansche en Duitsche vrijwilligers. » Er moeten bovendien onmiddellijk doeltreffende maatregelen genomen voor de bevoorrading van de burgerbevolking in Spanje. Het Spaansche volk, dat op heldhaftige en suksesvolle wijze de fascistische krachten, superieur in bewapening en beter gevoed, weerstaat, mag niet door den honger op de knieën worden gebracht. » De beide Internationalen zijn verder van oordeel :
Gemeenschappelijke vergadering van het Bestuur van het Internationaal Vakverbond met het Uitvoerend Bestuur van de Socialistische Arbeidersinternationale# op 25 November 1938/ te Parijs.
1. Het is niet mogelijk voor den oorlog in Spanje een oplossing te zoeken zonder het Spaansche volk in den persoon van de wettige regeering der republiek te raadplegen; 2. De oplossing kan alleen worden gevonden in den geest van het internationale recht, dat tot nu toe verloochend werd, door alle vreemde troepen, die Spanje overstroomen, terug te trekken, evenals de technici en het oorlogsmateriaal, waarmee zij Spanje tot een puinhoop maken.
Onder voorzitterschap van L. de Broupkère vergaderden, op 25 November 1938, te Parijs, voor gemeenschappelijke besprekingen, het Bestuur van het I.V.V. met het Uitvoerend Bestuur van de S.A.I. Het Bestuur van het I.V.V. was vertegenwoordigd door Jacobsen, Jouhaux, Kupers, Hicks (voor Citrine), Bondas (voor Meriens) en den Algemeenen Sekretaris W. Schevenels. Van de zijde der S.A.I. nam, behalve de voorzitter de Brouckère en de sekretaris Adler, de voltallige Exekutieve aan de vergadering deel. De Spaansehe arbeidersbeweging was door de kameraden Cordero en Vega vertegenwoordigd. Aan de besprekingen lag de door de Buitengewone Algemeene Raadsvergadering van het I.V.V. van 10 November 1938 aangenomen resolutie over den toestand in Spanje ten grondslag, evenals een rapport van den algemeenen sekretaris van het I.V.V., Schevenels, dat konkrete voorstellen over het vraagstuk der organiseering van de hulpaktie voor Spanje,
Eveneens werd met algemeene stemmen besloten, alles in het werk te stellen om de verplegingsaktie van den Volkenbond voor de 2.5-3 millioen vluchtelingen uit het Franco-gebied in de Spaansche republiek krachtig te steunen. Daarbij moeten alle voorzorgsmaatregelen getroffen worden voor de absolute veiligheid van de hospitaal-schepen. Van de aangesloten organisaties der beide Internationales werd te gelijker tijd verlangd, haar eigen agitatie- en wervingsmiddelen voor het bereiken van dit doel en voor daadwerkelijken steun aan de Spaansche regeering krachtig toe te passen. Het tweede punt van de agenda — Aktie voor den 'wereldvrede en de goede verstandhouding tusschen de volkeren — werd naar de beide Besturen terugverwezen, die de hiervoor gedane vqorstellen eerst afzonderlijk zullen bespreken. In aansluiting hieraan bestaat het plan, een tweede gemeenschappelijke vergadering der beide Internationales te houden. Het Bestuur van het I.V.V. zal deze problemen op
x
DE BELGISCHE VAKBEWEGING een tegen 3 en 4 Januari 1939 bijeengeroepen Bestuursvergadering te Parijs behandelen. De gemeenschappelijke vergadering nam ten slotte een resolutie aan, waarin de onmenschelijke Jodenvervolgingen in Hitler-Duitschland gebrandmerkt worden en een beroep gedaan wordt op het geweten der geheele wereld om hulp te verleenen aan de
423
slachtoffers. Verder richtte de vergadering een sympathiebetuiging töt het Fransch Vakverbond, waarin de absolute solidariteit der internationale arbeidersbeweging met den strijd der C.G.T. tegen de noodverordeningen van Reynaud uitgedrukt en den Franschen arbeiders in hun strijd volledig sukses toegewenscht wordt.
Belgische vakbeweging In het B.V.V. Vergaderingen van het Bureel. Vergadering van 22 November. De Bureelvergadering van 22 November werd voorgezeten door kameraad G. Keuwet. Het Bureel bevestigde eens te meer de beslissing genomen door het N. K. op 24 Mei 1938 betreffende de afbakening der syndikale grenzen, beslissing die moet geëerbiedigd worden door ?al de aangesloten organisaties, zonder onderscheid. Het gaf aan het Sekretariaat de opdracht een verslag op te stellen over het vraagstuk der vreemde arbeidskracht en den huidigen toestand der Belgische arbeidskracht. Het aanhoorde het verslag van de afvaardiging die zich, in overeenstemming met het besluit van het N. K. in zijn vergadering van 15 November, bij den Eerste-Minister had begeven om hem te onderhouden over de maatregelen te treffen om de burgerlijke bevolking van het Republikeinsch Spanje te hulp te komen en door een eervollen vrede de beëindiging der vijandelijkheden te bespoedigen. Het Bureel kende een toelage van 5,000 frank toe aan het Matteotti-Fonds om dit organisme in de huidige moeilijkheden tegemoet te komen. Het duidde kameraad Keuwet aan om deel uit te maken van de afvaardiging die zich naar Zweden zal begeven om er een onderzoek in te stellen over de betrekkingen tusschen arbeiders- en patroonsorganisaties. Ten slotte werd het Sekretariaat belast met het opstellen eener nota over de kwestie te weten of het pogen der vakorganisaties moet gericht zijn op de oprichting eener eenheidskas voor betaalde verlofdagen of van bijzondere kassen per nijverheid. Vergadering van 29 November. Deze vergadering werd gehouden onder voorzitterschap van kameraad A. Paulis. Het Bureel ging over tot een gedachten wisseling in verband met den huidigen toestand der vakbeweging en belastte het Sekretariaat met : a) Het verder opmaken van statistieken om de studie van den toestand der vakbeweging per nijverheid en per gewest te vergemakkelijken; b) Het bezoeken van de zwakste nationale organisaties en federaties van vakbonden om in gemeen
overleg met de vooraanstaanden ter plaatse over te gaan tot het onderzoeken van maatregelen van aard om den toestand te verhelpen; c) Het opstellen voor de leden van het Bureel en met het oog op een nieuwe bespreking in dit organisme, van een verslag tot toelichting van de besluiten te trekken uit de statistieken en uit de onderzoeken die in de nationale organisaties en de federaties van vakbonden zullen gedaan zijn. Na deze nieuwe vergadering zal het Sekretariaat een algemeen verslag opstellen, dat zal dienen als basis der bespreking van een studie-week-end waartoe de leden van het N. K. zullen uitgenoodigd worden. Anderzijds besloot het Bureel het wetsontwerp op de beroepsorganisatie te zullen onderzoeken in den loop van de volgende zitting. Vergadering van 6 December. Het Bureel vergaderde op 6 December onder voorzitterschap van kameraad Dethier. Naar aanleiding van de politieke gebeurtenissen besloot het Bureel, het onderzoek der kwestie van het wetsontwerp op de beroepsorganisatie zoowel in het Bureel als in het Nationaal Komiteit te verdagen. Het besloot de verschillende zijden van het wetsontwerp toe te lichten in een nota die, onder vorm van artikel, in het Decembernummer van de Belgische Vakbeweging zal verschijnen. Anderzijds werd het Sekretariaat, met het oog op een nieuwe bespreking van het vraagstuk in het Bureel, belast met het opstellen van een aanvullende nota, waarin de algemeene principes waarbij de vakbeweging zich zou kunnen aansluiten en die welke onvoorwaardelijk dienen afgewezen, zullen opgesomd en gekommeriteerd worden. Wat het betaald verlof aangaat, werd het Sekretariaat er mede belast aan de aangesloten organisaties een omzendbrief te zenden om haar er aan te herinneren, dat krachtens de wet de paritaire kommissies zullen geroepen worden zich uit te spreken over de oprichting van verlofkassen voor de verschillende nijverheidstakken. Haar aandacht zal getrokken worden op het feit, dat er reeds een nationale kas bestaat, die belast is met het beheeren der opbrengst van de bijgevoegde bijdrage van 0.5 t. h., en dat sommige vooraanstaanden van oordeel zijn, dat er zou moeten gepoogd worden een nationale eenheidskas op te richten voor al de nijverheidstakken.
424
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
Anderzijds werd aan het Sekretariaat de opdracht gegeven bij den Minister stappen aan te wenden opdat hij maatregelen zou treffen om den toestand der arbeiders die, volgens de nieuwe wet, gevaar loopen het voordeel der betaalde verlofdagen geheel of gedeeltelijk te verliezen, te regelen. Naar aanleiding van een gedachtenwisseling in verband met de maatregelen te treffen om aan de werkloozen werk te verschaffen en de beroepsheraanpassing te bevorderen van dezen die niet meer moeten hopen in hun beroep nog een bezigheid te vinden, werd het Sekretariaat door het Bureel belast de wenken die in den loop der bespreking werden gegeven in een bijzonder verslag samen te vatten, waarna het vraagstuk opnieuw aan liet Bureel zal onderworpen worden. Het Sekretariaat zal het onderzoek, waaraan de N.D.A.W. zich heden overlevert, van dichtbij volgen. Na het verslag over de besluiten genomen door de gemeenschappelijke vergadering van het I.V.V. en de S.A.I. te Parijs, op 25 November, aanhoord te hebben, nam het Bureel de noodige maatregelen om het welslagen der solidariteitsaktie ten behoeve van het Republikeinsch Spanje te verzekeren, en om een zeker aantal Suderen-vluchtelingen te hulp te komen. Vervolgens regelde het Bureel een reeks zaken van administratieven aard en nam in verband met den politieken toestand de volgende resolutie aan : <( Het Bureel van het B.V.V., vergaderd op 6 December 1938; » Verklaart dat de vakbeweging, welke toestand er uit de politieke gebeurtenissen ook moge voortspruiten, 'zich verder zal verzetten tegen elke deflationistische strekking; » Vraagt dat er ten spoedigste maatregelen worden getroffen met het oog op de werkverschaffing in het land; >) Eischt zonder verder uitstel de stemming van de verplichte werkloosheidsverzekering. » Ten slotte werd kameraad Gryson aangeduid om de afvaardiging die zich naar Zweden moet begeven te volledigen. Vergadering van 13 December. De vergadering van 13 December greep plaats onder voorzitterschap van kameraad Em. Gryson. Na een breedvoerige gedachtenwisseling over den algemeenen toestand voortgesproten uit de laatste politieke gebeurtenissen, besloot het Bureel in de pers een nota te publiceeren om mede te deelen, dat geen afgevaardigde van het Bureel van het B.V.V. heeft deelgenomen noch aan het opstellen van, noch aan de stemming over de resolutie bekendgemaakt na afloop der vergadering gehouden in de Kamer in den namiddag van Donderdag 8 December, en dat het bij vergissing is, dat de tekst van deze resolutie vermeldt : « De leden van het Bureel der Partij, zetelend met de afgevaardigden van het Bureel van het B.V.V.... » Het Bureel besloot verder de kwestie van het onderzoek van het wetsontwerp op de beroepsorganisatie als eenig punt op de dagorde van zijn zitting van 20 December te plaatsen.
Nationale Bijeenkomst der Ziekenverpleegsters. De Centrale der Arbeiders in Openbare Diensten heeft in haar schoot een nationale afdeeling der Gezondheidsdiensten opgericht, die natuurlijk de zieken verpl eegsters groepeert. De Centrale heeft op 26 en 27 November de ziekenverpleegsters tot een nationale bijeenkomst uitgenoodigd. Deze werd voorgezeten door kameraad Louis Uytroever. De Vergadering besprak de barema's en de arbeidsvoorwaarden van de ziekenverpleegsters en ging over tot een breedvoerige gedachtenwisseling over de beroepseischen van deze kategorie van arbeidsters. Ten slotte nam de bijeenkomst, na hulde gebracht te hebben aan gezellin Durlet, die gedurende 15 maanden in dienst geweest is van het Hospitaal van Ontoniento, en na de kameraden Vandervelde en Wauters gefeliciteerd te hebben voor het werk volbracht in het Ministerie voor Volksgezondheid, de volgende algemeene resolutie aan : « De Nationale Bijeenkomst van het Personeel der Gezondheidsdiensten, gegroepeerd in den schoot van de Centrale der Arbeiders in Openbare Diensten ; » A. — Betreffende de bezoldigingen : » 1. Rekening houdend met de studies en de bevoegdheid geëischt van de ziekenverpleegsters en met den aard van haar funktie; » Protesteert tegen de onrechtvaardige indeeling waarvan de betrokkenen slachtoffers zijn in de kaders der openbare besturen evenals in de private instellingen ; » Vraagt als bezoldiging het barema toegepast op de assistenten voor sociaal dienstbetoon in dienst van den Staat, mits aftrok voor de inwonenden van een oordeelkundig en eenvormig bedrag voor de voordeelen in natura; » 2. Wat de ongeschoolde handarbeiders aangaat, is van oordeel dat er moet getracht worden volstrekt behoorlijke loonen te bekomen met toepassing van het principe : « Gelijk loon voor gelijken arbeid » ; » Evenwel rekening houdend imet de droeve werkelijkheid, stelt als eerste doeleinde, de aanneming van het minimum levensloon dat in 1936 door de Regeering werd erkend, verhoogd naar verhouding van de stijging der levensduurte; » B. — Betreffende de andere punten : » Neemt met voldoening akte van de ministerieele belofte in verband met de spoedige oprichting eener Officieele Paritaire Kommissie der Gezondheidsdiensten ; » Besluit voort te ijveren om overal de daadwerkelijke syndikale erkenning te bekomen ; » Acht zich gelukkig om de stemming der wet van 15 Juni 1037, die de toepassing der 48-urige arbeidsweek uitbreidt tot het personeel der Gezondheidsdiensten, en vestigt de aandacht van de 'betrokken arbeiders op de noodzakelijkheid te waken op de volledige toepassing der wet ter zake; » iDringt aan op het algemeen maken der maand verlof voor al de arbeiders te werk gesteld aan ongezonde werken, met voile bezoldiging van extern, gedurende de vakantieperiode; » Eischt een ruime bescherming in geval van
DE BELGISCHE VAKBEWEGINGziekte voor al de 'kategorieën van agenten der gezondheidsdiensten die door hun ambt 'blootgesteld zijn aan talrijke beroepsrisiko's ; )> Vraagt andermaal de inrichting van een regelmatig en ernstig geneeskundig toezicht, naar aanleiding van hetwelk ieder lid van het personeel gebeurlijk zonder vermindering van bezoldiging zou ingedeeld worden in een anderen dienst die meer met zijn gezondheidstoestand zou overeenstemmen ; » Wenscht dat een elementaire kursus van hygiëne voor het exploitatiepersoneel zou ingericht worden ; » Herinnert aan haar wensch betreffende de vrije keus tusschen het internaat en het externaat, uitgebreid tot de scholen voor ziekenverpleegsters; » Besluit de verzending naar de kategorieele Kommissie, voor een grondige studie, van de kwesties van aanwerving, van uurrooster en van andere arbeidsvoorwaarden voor het personeel der Gezondheidsdiensten, evenals van het verslag handelende over 4en toestand der hulpziekenverpleegsters. » X
Kongres der Socialistische Dagbladschrijvers. Het Syndikaat der Socialistische Dagbladschrijvers hield op 27 November zijn jaarlijksch kongres, onder voorzitterschap van kameraad Emile Housiaux. Kameraad Finet vertegenwoordigde er het B.V.V. Na een uiteenzetting over de werking van « L'Avenir des Journalistes », werk voor het pensioen der pers, te hebben aanhoord, besloot het Kongres het personeel der redaktie en der administratie van de socialistische dagbladen bij dit werk aan te sluiten. Dan bracht het Kongres hulde aan de nagedachtenis van Pierre Brachet, die in Spanje in dienst der Republiek gevallen is, en besloot een nieuwe toelage van 1,000 frank, ten behoeve van de kinderen van het Republikeinsch Spanje, te storten. Het zedelijk en het financieel verslag werden eenparig aangenomen. Ten slotte sprak het Kongres zich uit voor de handhaving der onafhankelijkheid van het Syndikaat der Dagbladschrijvers in den schoot van het B.V.V., terwijl het zich ter beschikking stelt van dit laatste om de grondslagen der oprichting van een Verbond der Intellektiueele Arbeiders op te zoeken.
425
Aangaande de vreemde arbeidskrachten. « De Limburgsche Federatie van Vakbonden, vergaderd in provinciaal kongres te Hasselt, op 27 November 1938, den toestand der vreemde arbeidskracht in België onderzoekend, trekt de bijzondere aandacht van het Belgisch Vakverbond op dit omvangrijk probleem ; » Overwegende dat de vreemde arbeidskracht, vooral talrijk in Limburg, in geval van werkloosheid uitgesloten zijnde van den werkloozensteun, steeds geneigd moet zijn haar arbeidskracht aan lagere loonen aan te bieden en daardoor een bestendig gevaar beteekent voor het Belgisch proletariaat; » Dat duizenden vreemde arbeiders naar België gelokt werden om het tekort aan Belgische arbeidskracht in zekere nijverheidstakken aan te vullen ; » Overwegende dat honderden Belgische vrouwen, gehuwd met vreemdelingen, en hun kinderen die bijna allen bij hun meerderjarigheid opteeren voor de Belgische nationaliteit, uitgesloten zijn van werkloozensteun ; » Vraagt aan het Belgisch Vakverbond een groote krachtsinspanning te doen, ten einde in de wet op de verplichte verzekering tegen werkloosheid alle vreemdelingen, die hun arbeidskaart bekomen hebben, op gelijken voet te stellen met de Belgische arbeiders. » Aangaande de aktie der patroonskassen. « De Limburgsche Federatie van Vakbonden, vergaderd in provinciaal kongres te Hasselt, op 27 November 1938; » Vaststellend, dat tal van patroons druk uitoefenen op hun arbeidskracht ten einde haar aan te sluiten bij patroonskassen en andere, vraagt aan het Belgisch Vakverbond bij de Regeering tusschen te komen, opdat deze krachtdadige maatregelen zou treffen om een einde te stellen aan deze verkrachting van de syndikale vrijheid. » In een derde resolutie drukt het Kongres zijn dank uit aan het B.V.V. en de verschillende nationale centralen voor den geldelijken en moreelen steun die aan de Federatie verleend werd. Het Zedelijk Verslag werd bij algemeenheid aangenomen.
x
BIBLIOGRAPHIE
Kongres van de Federatie der Vakbonden van Limburg.
Stenografische opname van het X X X I 6 Syndikaat Kongres.
De Federatie der Vakbonden van Limburg is op 27 November te Hasselt, onder voorzitterschap van kameraad Rens, in kongres bijeengekomen. Nadat kameraad Hens hulde had gebracht aan de .nagedachtenis van kameraad De Vlaenvynck, besprak het Kongres het geldelijk verslag, dat bij algemeenheid werd goedgekeurd. De nieuwe statuten der Federatie, opgemaakt door het Dagelijksch Bestuur, werden eveneens zonder wijzigingen aangenomen. De bespreking van het zedelijk verslag gaf aanleiding tot een interessante gedachtenwisseiing en tot de aanneming van de volgende resoluties:
Deze brochure, die de stenografische opname der besprekingen op het XXXIe Syndikaal Kongres bevat, is pas van de pers gekomen. Buiten deze stenografische opname, behelst deze brochure ook di^ van het Demonstratief Kongres der Syndikale Jeugd gehouden op 2 Juli. De kameraden die een exemplaar van dit dokument verlangen te bekomen, worden verzocht een som van 10 frank te storten of te laten overschrijven op de postcheckrekening nr 4795, Belgisch Vakverbond, Brussel. De prijs der brochure bedraagt 20 frank voor de organismen en personen die niet aangesloten zijn bii het B.V.V.
**
A,k,,V*
l-
,
•*••>
&€*
De Belgische Vakbeweging MAANDELIJKSCH HET BELGISCH
ORGAAN VAN VAKVERBOND
BELGISCH VAKVERBOND
I
/ËS3»
CONFÉDÉRATION GÉNÉRALF OU TPAVAIl DE BÊLGIQUE
fefe,
J A A R
1 9 3 8
I
Inhoudsopgave 1938 Bladz.
Bladz.
Editorialen. Waarschuwing 3 Ongerustheid 49 Oorlog of Vrede . . . . 89 Eén Mei .113 Een historische gebeurtenis 149 Ons B.V.V. telt veertig jaar 181 De veertigste verjaring van het B.V.V. . . . 213 Vakantiebeschouwingen 249 Het B.V.V. wil den vrede 269 De oorlog is vermeden! Nu moet de Vrede verzekerd worden! 309 Solidariteit 345 Op den drempel van een nieuw jaar . . . . 389 Algemeene ekonomische en maatschappelijke kwesties. Nieuwe krisis of kortstondige inzinking? (Paludes) De hervorming van den index (P. M. G. Levy)) 13, In de Staatsadministratie (H. Renier) . . 19, De plaatsing der arbeiders (F. Longville) . 32, De Hoogere Raad van Arbeid en Sociale Voorzorg (Corn. Mertens) De ontwikkeling der prijzen in België . . . De buitenlandsche handel van Japan . . . . Japansche invoer in Belgisch Kongo en in Roeanda-Oeroendi Japan's ekonomische krachten Gevaarlijke toestanden in Europa (Corn. Mertens) De Universitaire Sociale Werken van het Sociologisch Instituut Solvay (P. M. G. Levy) De « Amitié Enseignante ou Anti-Babel de Pontigny » De werving der ambtenaren (Bricman) . . . De internationale ekonomische toestand (J. Dekock) . De praktische waarde van de voorstellen van den heer van Zeeland voor de wereldekonomie (Paludes) De ekonomische toestand van België (J. Dekock) Het menschelijk element bij den arbeid . . . Do geleide ekonomie in het IIP Reich (Paludes) Umburg in een nieuw stadium (Bergers) . . Het N.I.R. en de vakvereeniging De belastingsontduiking (Bricman) De nationalisatie van de petroleumnijverheid in Mexiko (J. Dekock) Italië 1938. — Nijverheidsautarkie en kapitalistische oligarchie (Relli) De beginselen der fiskale politiek (Halasi) . . De konventie van Oslo en de overeenkomst van Den Haag
10 59 51 68 57 78 79 80 80 91 98 85 103 104 120 128 157 163 167 187 190
Het aandeel van de arbeidskracht in de kostprijzen van verschillende Belgische industrieën (J. Dekock) De Belgische electriciteitsnijverheid (B.S.O.) . De landbouwpolitiek van President Cardenas (Francesco Frola) Technisch onderwijs Objektieve en subjektieve grenzen van den m'aatschappelijken vooruitgang (Laurat) . . Het antisemitisme bekrachtigt de ondergeschiktheid van het « Keizerrijk » Italië aan HitlerDuitschland (Relli) Het... Akkoord van Munchen (C. Mertens) . De internationale ekonomische samenwerking. — Het verslag van den heer van Zeeland (B.S.O.) De ekonomische gevolgen van het akkoord van Munchen (J. Dekock) De inventaris der goederen van den Staat en de « gesocialiseerde sektor » in België (Paludes) Italië 1938. — De ekonomische krisis en de autarkie (Relli) Budget en ekonomische konjunkruur (B.S.O.) De nationale en internationale ekonomische toestand (J. Dekock) . België en de internationale handel! (PaLudes) . Goedkoope woningen Italië 1938. — De ekonomische krisis en de autarkie (ReUi)
228 257 262 264 287 290 314 328 333 363 367 373 377 402 406 416
Arbeidersopvoeding. Een rubriek over arbeidersopvoeding (E. Delvo). Een halve studieweek te Oostduinkerke . . . Naar kuiture ele koncentratie (E. Delvo) . . De halve studieweek te Cul-des-Sarts (E. • Delvo) . De vakbeweging en de studie van 's lands ekonomische en sociale problemen (E. Delvo) . Twee belangrijke taken voor het huidige winterseizoen (E. Delvo) . . . . . . . . Voor de scholing der jonge vakbondsleden (E. Delvo)
169 179 191 225 295 325 366
Organisatie der beroepen. Korporatisme en syndikalisme 24 Het modern arbeidsstatutit (Bothereau) . . . 63 Het wettelijk statuut van den vakbond in Frankrijk (R. Belin) 271 Het Regeeringsontwerp op de beroepsorganisatie 390
193 Vreemde arbeiders. 197 221 227
Het vraagstuk der vreemde arbeidskrachten (C. Mertens) 114 Het vreemdelingenvraagstuk (Paul M. G. Levy) 218
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
427
Bladz.
Bladz.
IN DE FEDERATIES VAN VAKBONDEN:
Kristene vakbeweging.
<»
In verband met de vijftgiste verjaring der kostelijke vakbonden (Koulischer) 255 Arbeidersvakanties. De wet betreffende het betaald verlof . . . . 74 Onze vakbonden en de arbeidersvakantie (Dequeecker) 171 Het betaald verlof (C. Mertens) 250 Arbeidersvakantie 1938 (Dequeecker) . . . . 322 De arbeidsduur. De wettelijke 40-urenweek in de diamantnijverheid (Daems) 185 Belgische vakbeweging. BELGISCH VAKVERBOND: Het herdenkingsfeest in het Paleis voor Schoone Kunsten Vergaderingen van het Bureel 111, 143, 173, 205, 302, 343, 383, Vergaderingen van het N. K. 83, 111, 174, 264, Vergadering van den E. R Gemeenschappelijke vergadering van de Bureelen van het B.V.V. en de B.W.P
235 423 384 271 342
IN ONZE ORGANISATIES: In de Staatsadministratie. — De oprichting van de personeelraden (H. Renier) . . . 19, 51 Vergadering van het Nationaal Komiteit der Centrale van het Personeel der Landbouwondernemingen 83 Jaarverslag der Vereeniging van Officieren der Belgische Koopvaardij 84 Algemeene regeling voor ploeg- en nachtwerk in de Textielnijverheid der Vlaanderen . . . 86 In de Centrale van het Personeel der Landbouwondernemingen 86 De aktie der mijnwerkers (Dethier) . . . . 117 De verkiezingen voor de fabrieksraden in de nijverheidstakken van zink en niet ijzerhoudende metalen (A. Tommen) 123 Zedelijk verslag van de Algemeene Centrale van Bouw, Ameublement en Gemengde Vakken 175 Zedelijk verslag van de Centrale der Boekbewerkers voor 1936-1937 178 Zedelijk verslag van de Centrale der Steenbew erkers voor de jaren 1936 en 1937 . . . . 205 Verslag van den Belgischen Transportarbeidersbond voor de jaren 1936-1937 . . . . 206 Moreel verslag van de Belgische Centrale voor Tram-, Buurtspoorweg- en Autobuspersoneel 265 Veertig jaar nationale organisatie der Belgische Textielarbeiders (Segier) 285 Een groote staking onder de landarbeiders (R. Dieudonné) 293 Zedelijk verslag van de Centrale der Kleeding voor de jaren 1936-1937 .304 e De 40 verjaardag van de Textielarbeiderscentrale 341 Zedelijk verslag van de Centrale der Arbeiders in de Voedingsnijverheid 344
Antwerpen 265 Brussel 207 Doornik-Aat 84 Leuven 240 Limburg 32, 167, 305, 307, 388 Luik 177 Midden- en Zuid-West-Vlaanderen 85 Namen 208 St^Niklaas-Waas '.240 Verviers 147 ALGEMEENE BEWEGING: Te volgen voorbeeld Uit de pers 87, 109, Pleidooi voor de Hoogere Arbeidersschool (Wa•tillon) Vakbonders, opgepast! Het patronaat zet een nieuw offensief tegen u op touw . . . . De nieuwe taken van de vakbeweging . . . Het C.C.I. ontketent een nieuwen strijd tegen onze vakorganisaties (C. Mertens) . . . . Vakbonden en koöperatieven (Bondas) . . . Voor een politiek van toenadering tusschen de arbeiders van het land en die der werkhuizen (Bondas)
83 136 165 267 311 347 356 362
SYNDIKALE JEUGD: De VIP Militantenkonferentie van de Syndikale Jeugd te Luik 48 De taak der Syndikale Jeugd (Pirnay) . . . . 75 Een uitstekend jeugdkongres (Pirnay) . . . . 101 Het demonstratief Kongres der Syndikale Jeugd (Pirnay) 201 Het demonstratief Kongres der Syndikale Jeugd . 232 Kongres der Syndikale Jeugd van Antwerpen . . 305 Internationaal Vakverbond. Vergadering van den Algemeenen Raad . . . Vergaderingen van het Bureel . . 246, 339, Vergadering van het Internationaal Jeugd- en Opvoedingskomiteit van het I.V.V. . . . Vergadering van het Komiteit van Deskundigen op ekonomisch gebied van het I.V.V* te Kopenhagen Vergadering van het Bestuur van het I.V.V. met het Uitvoerend Bestuur van de S.A.I. te Parijs Het I.V.V. en de Russen (C. Mertens)) . . 4, Het I.V.V. en de S.A.I. (C. Mertens) . . . Oslo brengt klaarheid (C. Mertens) . . .
381 381 300 339 422 150 91 182
Internationale vak- en arbeidersbeweging. Een manifest van het Internationaal Verbond der Bedienden en Technici 81 De Internationale der Arbeiders in de Voedingsnijverheid gedurende het jaar 1937 . . . . 301 Denemarken: Demokratie en arbeidskonflikten . . . . . . 382 Frankrijk : Het Kongres van de Fnansche C.G.T. (Bondas) 396, 421 De Fransche C.G.T. en de dekreet-wetten Daladier-Reynaud (Marcelle Pommera en L. Laurat) 399
DE BELGISCHE VAKBEWEGING
428
Bladz.
Joegoslavië: IVe Gewoon Kongres van het Joegoslavisch Vakverbond Nederland : De werkverschaffing dn Nederland (Lindeman) Wetgeving op sociaal en economisch gebied in Nederland (de la Bella Jr.) Tsjecho-Slowakije: Het Vakverbond over de laatste gebeurtenissen. Heeft het offer van Tsjecho-Slowakije den vrede gered? De Tsjecho-Slowakische vakbonden en de nieuwe toestand (R. N. Foustka) Zweden: Het vraagstuk der betaalde vacantie . . . . Demokratie en arbeidskonflikten
Internationaal Arbeidsbureel. 247 371
In den Beheerraad van het Internationaal Bureel van den Arbeid (C. Mertens) . . . . 65 In de Internationale Organisatie van den Arbeid (C. Mertens) 214 Werkloozenverxekering.
409 142 339 415 246 382
Kongressen. Nationale kongressen: Buitengewoon Kongres van 5 December 1937 . Buitengewoon Kongres van 29 Mei 1938 . . . Het XXXIe Syndikaal Kongres Bedienden 144, Boekbewerkers Bouw 111, Dagbladschrijvers Kleeding Mijnwerkers ' Onderwijzend Personeel 47, Openbare Diensten . . Steenbewerkers S.P.T.T.Z.L Tram Transportarbeidersbond Voeding 84, 241,
Bladz.
36 203 238 145 241 245 425 306 145 146 424 243 242 302 209 385
De plaatsing der arbeiders 32, 68 Er moet iets gedaan worden voor de werkloozen van 20 tot 30 jaar (J. Roelants) 71 De verzekerbaarheid bij de werkloosheidsverzekering 112 Het lot van den ouden arbeider (Longville) . . 126 De werkverschaffing in Nederland (Lindeman) . 371 Sociale wetgeving. De nieuwe wetgeving op de ouderdomspensioennen (Jauniaux) 22 De wet betreffende het betaald verlof . . . . 74 Het socialistisch ontwerp tot verhooging van het ouderdomspensioen 95 Het betaald verlof (C. Mertens) 250 Wetgeving op sociaal en economisch gebied in Nederland (de la Bella Jr.) 409 Biographie. Het Handboek van den Militant . . . . . . 147 Loisirs et divertissements 148 Bulletin van het Ministerie van Volksgezondheid 180 België als exportland .180 Enseignement technique et profes&ionnel et apprentissage 180 Verslag van de Internationale Federatie der Metaalbewerkers 248 Gids « Vakantievreugde » . 248 Jules Destrée — Paul Pastur 308 e Stenografische opname van het XXXI Syndiikaal Kongres 425
Gewestelijke kongressen: Brussel Limburg Luik Midden- en Zuid-West-Vlaanderen Namen St-Niklaas (Waas)
212 425 179 144 212 241
Nationale kongressen in het buitenland: lVe Gewoon Kongres van het Joegoslavisch Vakverbond 247 Het Kongres van de Fnansche C.G.T. (Bondas) 396, 421
Levensbeschrijving. Nicolas Dethier is sedert een kwart eeuws bestendig sekretaris bij de Syndikale Organisatie der Mijnwerkers 231 Necrologie. Edward Anseele (C. Mertens) Alexis Hellinckx (C. Mertens Léon Van Hoeyweghen Tom Shaw (C. Mertens) Edward De Vlaemynck (C. Mertens) . . . . Het overlijden van kameraad Edward De Vlaemynck
50 90 116 338 346 385
37515 Sam. druk. Lucifer, 8, Kapellemarkt, Brussel (Best.: Serafijn Vanden Bosch, 44, J.-B.Meunierstr., Eisene)