Vrije Universiteit Brussel Faculteit van de Economische en Sociale Wetenschappen & Solvay Business School
ENKELE NUTTIGE WENKEN I.V.M DE MASTERPROEF
Versie: september 2014
Woord vooraf De allereerste versie van deze tekst werd geschreven door André Spithoven 1. In de jaren nadien werd de tekst herwerkt en aangevuld door Marc Deloof, Bert Mosselmans en Leo Van Hove. Commentaar op deze tekst - vanuit alle geledingen van de faculteit: professoren, assistenten zowel als studenten – wordt steeds in dank aanvaard 2. Noteer dat deze brochure te vinden is op de Pointcarré site van de opleidingsonderdelen ‘Onderzoeksmethoden in economie en management’ (voor de studenten TEW en HIR) en ‘Onderzoekspaper voor bedrijfskunde’ (voor de studenten van het schakelprogramma Bedrijfskunde). september 2014
1
Hij maakte hiervoor gebruik van volgende werken: DE BOER, H. (red.) (1978), Schriftelijk rapporteren, Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum (Aula), 448 blz; ECO, U. (1977), Hoe Schrijf ik een Scriptie, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 1985, 275 blz. 2 Dank alvast aan Bruno Heyndels, Frank Plastria, Rosette S'Jegers en Patricia Van den Eeckhout.
- ii -
Inhoudsopgave 1. Wat is een masterproef?.................................................................................................................. 1 2. Wat houdt het maken van een masterproef concreet in? ................................................................ 1 3.
De
opleidingsonderdelen
‘Onderzoeksmethoden
in
economie
en
management’
en
‘Onderzoekspaper voor bedrijfskunde’............................................................................................... 2 4. Hoe een onderwerp kiezen en afbakenen?...................................................................................... 3 5. Hoe documentatiemateriaal verzamelen? ....................................................................................... 4 6. Hoe materiaal lezen en ordenen en hoe een structuur opstellen? ................................................... 6 7. Schrijven: wanneer en hoe? ............................................................................................................ 8 8. Hoe een bibliografie opstellen?....................................................................................................... 9 9. Bronvermeldingen......................................................................................................................... 12 10. Citaten ......................................................................................................................................... 15 11. Nog een paar losse tips ............................................................................................................... 16 12. FAQ............................................................................................................................................. 16
- iii -
1. Wat is een masterproef? Een masterproef moet aantonen dat de student(e) op kritische wijze kennis heeft genomen van een onderwerp eigen aan de opleiding 3 en in staat is dit op een overzichtelijke, geargumenteerde en gedocumenteerde wijze uiteen te zetten. Dit impliceert dat een masterproef geen oorspronkelijk onderzoek hoeft te bevatten - ofschoon dergelijke onderneming aangemoedigd wordt. In de regel volstaat het aanhalen van diverse gezichtspunten en het geven van een doorwrocht overzicht hiervan. Wel dient de student(e) een duidelijk standpunt te verdedigen. Van groot belang bij het schrijven van een masterproef is de ervaring die de student(e) opdoet in het wetenschappelijk rapporteren; d.w.z. argumenten en gegevens rangschikken en orde scheppen in de eigen ideeën. Een masterproef is een wetenschappelijk werk, en dient o.m. aan volgende eisen te voldoen: • het onderzoek moet zich richten op een 'herkenbaar object' (bv. een financieel instrument, een economische sector, een denkrichting) dat op zo'n wijze is beschreven en afgebakend dat het ook voor anderen herkenbaar is. Definieer dus te allen tijde de sleutelbegrippen die je gebruikt; • het onderzoek moet vertrekken van een duidelijke probleemstelling; • het onderzoek moet een eigen optiek hebben: de student(e) dient iets aan de bestaande kennis over het onderwerp toe te voegen, al was het maar door de wijze waarop het overzicht is gestructureerd, door het uitdiepen van onderbelichte argumenten, door het verzamelen van origineel cijfermateriaal, etc.; • het onderzoek moet elementen of argumenten verschaffen die gestaafd zijn (of kunnen worden).
2. Wat houdt het maken van een masterproef concreet in? Schematiserend omvat het schrijven van een masterproef volgende stappen (die in de volgende paragrafen één na één verder worden belicht): • het uitzoeken van een vastomlijnd onderwerp en het kiezen van een promotor; • het verzamelen van documentatiemateriaal (opstellen van bibliografie); • een eerste lezing annex ordening van het verzamelde materiaal (opstellen van de structuur); • het grondig bestuderen van het onderwerp in het licht van het verzamelde materiaal;
3
Voor studenten toepepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en bedrijfskunde houdt dit uiteraard in dat het een economisch werkstuk dient te zijn. Hierbij mag de term 'economisch' ruim worden geïnterpreteerd.
-1-
• het geheel samenvoegen op een overzichtelijke wijze (het eigenlijke 'schrijven').
3. De opleidingsonderdelen ‘Onderzoeksmethoden in economie en management’ en ‘Onderzoekspaper voor bedrijfskunde’ In het kader van bovenstaande opleidingsonderdelen (eerdere benamingen: 'Onderzoekspaper', ‘Voorbereiding masterproef', 'Paper' en 'Opzoeken en verwerken van economische literatuur') dient de student(e) aan het eind van Ba3 (voor de studenten TEW), aan het eind van Ma1 (voor de studenten HIR) of aan het eind van het schakelprogramma Bedrijfskunde (voor de studenten die nadien de Ma Bedrijfskunde of de Ma in Management wensen te volgen) onder andere een paper een soort 'verslag van voorbereidend werk annex onderzoeksplan' - aangaande zijn/haar masterproef te schrijven. Voor de studenten TEW & HIR is deze paper goed voor de helft van het eindresultaat op het OO, voor de studenten van de schakel Bedrijfskunde is dat 2/3. De paper wordt gequoteerd door de latere promotor van de masterproef (qua inhoud) én door de titularis van het OO (qua vormvereisten); zie cursusfiche voor meer details. De concrete opzet van de paper dient (dan ook) in samenspraak met de promotor/begeleider te worden bepaald. Het moge evenwel duidelijk zijn dat het voorbereidend werk minimaal moet resulteren in een onderbouwde afbakening van de probleemstelling van de masterproef. In de regel moet de paper dan ook een begin van bibliografie en een proeve van structuur omvatten. Voor masterproeven waarbij afbakening van onderwerp en verzamelen van materiaal minder problemen stellen kan de promotor de lat desgevallend hoger leggen. De paper dient te worden ingediend in 2 (twee) exemplaren op het Vakgroepensecretariaat in lokaal 2.B.11 – NIET op het Secretariaat van de Faculteit! – en dit voor wat de eerste zittijd betreft uiterlijk op 1 juni. Voor de tweede zittijd is de deadline 15 augustus. Voor beide data geldt: indien de datum geen werkdag is, wordt de preciese datum meegedeeld door het Secretariaat. Voor de masterproef zelf gelden dezelfde deadlines (uiteraard wel pas in het volgende academiejaar als waarin de paper werd ingeleverd). Voor studenten die wensen af te studereren aan het eind van het eerste semester, bestaat er de mogelijkheid om de masterproef in te leveren op 15 december. Zie cursusfiche voor meer uitleg aangaande de opzet van het andere deel van het OO (zijnde lezingen over Onderzoeksmethoden).
-2-
4. Hoe een onderwerp kiezen en afbakenen? Een aantal (soms triviale) richtlijnen, in min of meer chronologische volgorde: • kies een onderwerp dat je boeit; • heb je (nog) geen duidelijk omlijnd idee, spits je dan alvast - in functie van je interesse - in eerste instantie toe op een welbepaald 'domein' of subdiscipline van de (bedrijfs)economische wetenschappen (bv. marketing, openbare financiën, economisch denken, ...). [Nota bene: "iets over Europese monetaire integratie" is géén onderwerp, hoogstens een domein.] Stap vervolgens naar een bibliotheek en verricht een aantal opzoekingen, doe een 'search' op Internet, doorblader een aantal vaktijdschriften en de financiële pers, praat eventueel met mensen uit de bedrijfswereld, etc. Dit alles om een zicht te krijgen op de relevante probleemstellingen binnen het domein dat je hebt afgebakend. Herhaal tot je je domein hebt gereduceerd tot een (mogelijk) onderwerp. Kom je er zelf niet uit, aarzel dan niet om een potentiële promotor of zijn/haar assistent(e) te contacteren. Hij/zij zal je zeker een eind op weg kunnen helpen; • heb je eenmaal een min of meer duidelijk onderwerp in gedachten, probeer je dan - kwestie van problemen achteraf te vermijden - ook een idee te vormen over de haalbaarheid van een en ander. Ga na - zonder echt al diepgaande opzoekingen te verrichten - of er wel afdoende documentatiemateriaal te vinden valt. Opteer je voor een empirisch getinte masterproef, ga dan ook na of het benodigde cijfermateriaal beschikbaar is of te verzamelen valt. Contacteer bv. (al naargelang het onderwerp) een beroepsfederatie, een ministerie, bedrijven, etc. Verzeker je er ook van dat je de benodigde methodologie afdoende beheerst (of dat die je binnen een redelijke termijn kan assimileren). Maak bv. geen eindwerk over indexcijfers indien je niet statistisch onderlegd bent; bestudeer geen groeitheorieën als je niets van differentiaalrekenen kent, etc. Ook hier geldt uiteraard dat een potentiële promotor je met raad en daad kan bijstaan; • overleeft je onderwerp voorgaande testen, dan is het moment gekomen - voor zover eerdere contactnames (cfr. supra) daar nog niet hebben toe geleid - om een promotor te kiezen. Vuistregel hier is uiteraard dat je best een promotor kiest die doceert en/of onderzoek doet in het domein waarbinnen je onderwerp valt. Kom bij de prof. Macro-economie niet aandraven met een boekhoudkundig onderwerp en vice versa. Informeer je ook over de wijze waarop een potentiële promotor eindwerken begeleidt en ga na of dit overeenstemt met je behoeften. • baken dan in overleg met je promotor je onderwerp verder af. Doorgaans kan een onderwerp nl. vanuit verschillende invalshoeken worden bestudeerd. Het verdient aanbeveling om je onderwerp eerder beperkt te houden: je bent altijd beter af met een diepgaande analyse van een beperkt onderwerp dan met een (noodzakelijkerwijze) meer oppervlakkige analyse van een ruimer onderwerp. (Wees Goethe indachtig: "In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister".) Probeer ook te komen tot een concrete probleemstelling/werkhypothese. Een paar voorbeelden: In welke mate kan de 'free banking'-literatuur een antwoord geven op de vraag of er, door de komst van
-3-
Internet, nu meer dan ooit mogelijkheden zijn voor privaat uitgegeven (elektronisch) geld?; Zou de Belgische Schatkist gebaat zijn bij het uitgeven van geïndexeerde obligatieleningen? ...; • noteer dat het best mogelijk is dat je je onderwerp en/of probleemstelling naderhand - bij het doornemen van de literatuur - nog moet bijsturen. • Sedert enige jaren organiseert de Faculteit een ‘masterproevenbeurs’. Met dit initiatief trachten we de zoektocht van de studenten naar geschikte onderwerpen en promotoren te vergemakkelijken. De organisatie en voorbereiding van de beurs verloopt als volgt: - de verschillende vak- en onderzoeksgroepen van de Faculteit presenteren hun teamleden/onderzoekers en geven aan welke hun onderzoeksdomeinen zijn en met welke soort masterproefonderwerpen studenten bij hen terechtkunnen. Deze presentaties worden vooraf ter beschikking gesteld via Pointcarré zodat de student op voorhand weet wie hij/zij kan aanspreken tijdens de beurs; - een lijst met mogelijke onderwerpen wordt een paar dagen vóór de beurs ter beschikking gesteld. Tijdens deze beurs zelf krijgt de student de mogelijkheid om een eerste gesprek aan te gaan met verschillende professoren/assistenten met het oog op het kiezen van een geschikt onderwerp voor de paper (en masterproef). (Gelieve de collegeroosters te raadplegen voor de precieze datum van de beurs).
5. Hoe documentatiemateriaal verzamelen? • Welke werken? Een wetenschappelijk werk – zoals een masterproef – is steeds gebaseerd op een ruime waaier aan wetenschappelijke werken (boeken en artikels uit wetenschappelijke tijdschriften zoals American Economic Review, Journal of Economic Literature, Journal of Finance, ...). Krantenartikels en artikels uit weekbladen (The Financial Times, The Economist, De Tijd, Trends, ...) hebben – hoe degelijk ook – niet dezelfde authoriteit als (peer-reviewed) wetenschappelijke werken. Wees daarom voorzichtig bij het gebruik ervan. Artikels uit kranten en weekbladen mogen niet worden gebruikt als bron van wetenschappelijke argumenten, enkel als bron van feiten en gebeurtenissen die deze argumenten ondersteunen. Indien in een krantenartikel wordt verwezen naar een interessante wetenschappelijke studie, zoek dan die studie zelf op in plaats van je te baseren op de bespreking ervan in de krant. Gebruik m.a.w. zo veel mogelijk primaire bronnen, zeker voor de core van je masterproef. Indien vermeld, worden krantenartikels en artikels uit weekbladen best in een afzonderlijke sectie van de bibliografie opgenomen (cfr. infra, onder punt 8) – tenzij je promotor een ander systeem (en meer bepaald APA) oplegt.
-4-
• Opzoekingen in bibliotheken Noteer dat in functie van je onderwerp deze of gene bibliotheek meer aangewezen kan zijn dan een andere (bv. de bibliotheek van de EU voor alles wat met Europese integratie te maken heeft). Een aanrader was zeker het Queteletfonds (http://economie.fgov.be/nl/fod/ Bibliotheque_Fonds_Quetelet_Introduction/Infos_generales/), dat massa's economische tijdschriften in haar bezit heeft. Jammer genoeg is de leeszaal van het Queteletfonds sinds 1 januari 2011 gesloten voor het publiek. De catalogus is wel nog steeds via Internet te raadplegen: . Normaliter heeft een bibliotheek twee soorten catalogi: een alfabetische (op auteur) en een systematische. Het opzoeken in deze laatste geschiedt middels trefwoorden. Deze trefwoorden zijn opgenomen in de naslagwerken die in de bibliotheek te raadplegen zijn. Indien nodig, ga dan naar de bibliothecaris(resse): hij/zij is er speciaal voor aangesteld om studenten-gebruikers verder te helpen. • De bibliotheek van de VUB De VUB-bibliotheek kan worden geraadpleegd via de website op . Via deze site krijg je toegang tot tal van interessante toepassingen. Zo onder meer de ‘Web of Science’, ‘EconLit’ (de database van het bibliografisch tijdschrift Journal of Economic Literature), een zeer ruim aanbod elektronische abonnementen op vaktijdschriften (via ADB) en ‘Gopress Academic’ (archief van Vlaamse kranten; vervanger van ‘Mediargus’). Onze e-librarian zal een en ander komen demonstreren tijdens de lessen. In de bibliotheek van de VUB kan je ook gegevens raadplegen die zijn opgeslagen op CD-ROMs. Je kan ook, via de Dienst Interbibliothecair Leenverkeer (IBL), artikels en boeken aanvragen die zich in andere bibliotheken bevinden. Dit gebeurt vrij snel en kost 2,5 à 5 euro per item. (Slechts een gedeelte van de kosten wordt verhaald op de gebruiker.) Noteer dat de via IBL aangevraagde boeken wel niet uitleenbaar zijn, maar enkel ter plaatse kunnen worden geraadpleegd. Ook fotocopies van artikels uit vaktijdschriften kunnen via IBL worden bekomen (maar ook niet gratis natuurlijk). Voor meer informatie omtrent werking en tarieven van IBL: . • Opzoekingen op Internet Het Internet wint almaar aan belang als bron van informatie, zeker voor economen. Je kan algemene opzoekopdrachten verrichten via 'search engines' als Google (Scholar); je vindt er de persoonlijke 'home pages' van heel wat economen; je kan de web sites van belangrijke nationale en internationale instellingen raadplegen (centrale banken, IMF, World Bank, Eurostat, ...); je kan bibliotheken in binnen- en buitenland raadplegen; er zijn archieven met recente working papers (SSRN, Repec), etc.
-5-
Een aanrader is ook Resources for Economists on the Internet, het uitgebreide en geregeld geactualiseerde overzicht van Bill Goffe; zie . Toch een waarschuwing: niet alle op Internet gevonden informatie is even betrouwbaar!
• Nog een paar tips Kijk er altijd de bibliografie van de artikels die je hebt gevonden op na. Zoek die artikels op die afgaand op de titel (en op de verwijzingen ernaar) interessant lijken. Herhaal. Op voorwaarde dat je vertrekt van een welgekozen artikel, krijg je via deze regressieve methode al vlug een 'sneeuwbaleffect'. Begin hierbij best bij een recente publicatie. Progressief werken kan ook, nl. met behulp van 'citation indexes', zoals de SSCI (Social Science Citation Index), te vinden op de site van de bibliotheek. Voor heel wat onderwerpen is het ook aan te raden om de meest recente nummers van het tijdschrift Journal of Economic Literature door te nemen. Dit tijdschrift bevat namelijk opsommingen van recente wetenschappelijke boeken en artikels, gegroepeerd volgens subdiscipline en veelal aangevuld met een korte samenvatting en bespreking. Tot slot: stel bij het verzamelen van het materiaal ook meteen een bibliografie op (cfr. infra, onder punt 8). Het helpt je om een zicht te houden op wat je al hebt verzameld en het vergemakkelijkt het nota nemen bij een eerste lezing (cfr. infra) van de documenten.
6. Hoe materiaal lezen en ordenen en hoe een structuur opstellen? Afhankelijk van het onderwerp kan het nuttig zijn om eerst enkele inleidende of methodologische werken te lezen. Doorgaans begin je ook best met de meest recente publicaties. Lees zeker niet in het wilde weg. Probeer het gevonden materiaal waar mogelijk voorafgaandelijk op een adequate manier, d.w.z. in overeenstemming met de opzet van de masterproef, in te delen. Zo bv. in theoretische vs. empirische studies; naar thema; per land (wanneer je een internationale vergelijking maakt); etc. Beperk je niet tot louter lezen; probeer - ook bij een eerste lezing - het door te nemen materiaal reeds enigermate te 'verwerken'. Anders uitgedrukt: het is van cruciaal belang om op een of andere manier nota te nemen tijdens het lezen. Zo niet kan je achteraf lang moeten zoeken naar een bepaalde passage ("ik weet dat ik het ergens heb gelezen, maar waar?"). Om maar een voorbeeld te geven: maak je een eindwerk over elektronisch geld, noteer dan - op een apart blad, op een fiche, meteen op computer, ... - bij het lezen van Bank for International Settlements (1996) dat er op p. 1
-6-
een definitie van 'electronic money' staat. Doe achteraf hetzelfde bij het lezen van andere werken: Groeneveld en Visser (1997, p. 69-70), Lelieveldt (1997, p. 34), ... en voeg er eventueel reeds een aantal bedenkingen aan toe. Zo beschik je wanneer je je eerste hoofdstuk begint te schrijven - waar je het begrip 'elektronisch geld' zal moeten definiëren - al meteen over een overzicht van de in de literatuur gebruikte definities. Handelt je masterproef over fiscale amnestie, maak dan bij het lezen bv. alvast een lijstje van alle argumenten pro en contra (incl. verwijzingen) en rangschik ze. Verwacht niet om bij je eerste poging al meteen de definitieve structuur van je masterproef te kunnen opstellen. Ook een ruwe, voorlopige structuur zal echter al vlug zijn nut bewijzen; deze fungeert nl. als leidraad gedurende het lezen. Je wacht dus best niet te lang met het opstellen van een structuur (die tijdens het lezen nog verder op punt kan worden gesteld). Het kan nuttig zijn om - en in je voorbereidende paper zal je dat sowieso moeten doen - je proeve van structuur ook eens in tekstvorm te gieten, d.w.z. analytisch te becommentariëren. Zulks kan helpen bij het verfijnen van de structuur, bij het opstellen van een werkplan en bij het bepalen van de sleutelbegrippen voor het bibliografisch onderzoek. Hoe een structuur opstellen? Dit is vanzelfsprekend sterk afhankelijk van het gekozen onderwerp. Verschillende vragen liggen aan de basis van een wetenschappelijk werk: wat gaat men onderzoeken?; wat wil men weten?; hoe gaat men dat aantonen?, ... Deze vragen dringen doorgaans een proeve van structuur op. Zeer algemeen kan alvast worden gesteld dat je in een inleidend hoofdstuk je probleemstelling moet aanbrengen, onderbouwen en afbakenen en de sleutelbegrippen moet definiëren. Het corpus van je masterproef omvat dan de 'bewijsvoering', waarin je - in een logische volgorde - de opeenvolgende stappen in je betoog (want dat is het!) uiteenzet. Het onderstaande is een voorbeeld van structuur (die echter niet geschikt is voor alle onderwerpen): - Probleemstelling - Overzicht (en kritische bespreking) van bestaande onderzoek => werkhypothese - Opsomming van de gegevens waarover men beschikt - Analyse van de gegevens - Bewijsvoering van het standpunt - Conclusies De structuur vormt uiteraard de basis voor de uiteindelijke inhoudsopgave. Deel je masterproef in in hoofdstukken - die niet noodzakelijk hoeven overeen te stemmen met de stappen in bovenvermeld voorbeeld van structuur - en zo nodig in delen. Besteed ook de nodige aandacht aan een logische en overzichtelijke indeling binnen elk hoofdstuk (in paragrafen en subparagrafen).
-7-
Een voorbeeld van inhoudsopgave: Woord vooraf Inhoudsopgave Inleiding Deel I Hoofdstuk I §1 1.1. 1.1.1. §2 conclusie hfdst 1. Hoofdstuk 2 §1 1.1. conclusie hfdst 2. conclusie deel I Deel II Algemeen besluit Bibliografie Appendix/Bijlagen
De definitieve inleiding van je masterproef schrijf je best naar het einde toe. In die inleiding moet de probleemstelling van je masterproef duidelijk naar voren komen. De inleiding moet een duidelijk beeld geven van de gevolgde aanpak (werkhypothese en gebruikte methoden om deze te toetsen) en - in één moeite ook - van de structuur van de tekst. Het besluit schetst een overzicht van de afgelegde weg. Breng het uitgangspunt nog eens in herinnering, som de belangrijkste stappen van je onderzoek op en geef duidelijk aan of de werkhypothese al dan niet werd bevestigd (en waarom). Eindig met een objectieve globale evaluatie.
7. Schrijven: wanneer en hoe? Een veel gehoorde vraag is: "Wanneer begin ik nu best te schrijven?". Al is het weinig concreet, toch is het beste antwoord op deze vraag nog altijd: wanneer je voelt dat je er klaar voor bent ... Duidelijk is alvast dat je structuur min of meer moet vaststaan. Soms kan je al beginnen aan bepaalde stukken vooraleer je al het verzamelde materiaal hebt doorgenomen. Maak je een masterproef over de impact van overheidsmaatregelen op de automobielsector, dan kan je bv. al vlug beginnen aan een beschrijving van de sector in de kwestie. Voor andere gedeeltes moet je dan weer een duidelijker zicht hebben op de literatuur vóór je kan beginnen schrijven. Wacht anderzijds toch ook weer niet te lang. Want ook hier geldt: verwacht niet dat je meteen een definitieve tekst kan schrijven. En ook: al moet je achteraf nog (sterk) herwerken, een preliminaire
-8-
tekst helpt je gedachten ordenen, kan als leidraad dienen bij verdere lectuur en het schrijven van zo'n tekst kan hiaten in je betoog blootleggen. Voorts nog een paar richtlijnen wat de te hanteren schrijfstijl betreft: • hou in de eerste plaats voor ogen dat je schrijft voor een publiek dat enerzijds niet bepaald een leek is in het vakgebied, maar anderzijds niet noodzakelijk gespecialiseerd is in de subdiscipline waarbinnen je masterproef valt. Definieer hierom alle sleutelbegrippen die in je betoog voorkomen. Ga er ook van uit dat de lezer niet hetzelfde werk heeft verzet als de auteur; d.w.z. geef expliciet aan welke stappen je gebruikt in de argumentatie; • aansluitend op voorgaand punt: ieder afzonderlijk gedeelte van de masterproef wordt best voorafgegaan door een inleiding en beëindigd door een besluit. In de inleiding geef je aan wat de link is met wat voorafging, wat de bedoeling is van het onderdeel in kwestie, en welke werkwijze je volgt. Overloop vervolgens de verschillende secties die erin aan bod zullen komen, zodat de lezer de structuur beter kan volgen. In het besluit herhaal je kort hetgeen behandeld werd, en zet je de voornaamste conclusies op een rijtje. Dit lijkt omslachtig en overbodig, maar het helpt de lezer om de rode draad van de masterproef te zien; • een masterproef is een (oefening in) informatie-overdracht, en wordt gekenmerkt door zakelijkheid (omdat het om objectieve gegevens gaat) en doelmatigheid (omdat de lezer snel én goed moet worden ingelicht). Schrijf helder en begrijpelijk zodat de aandacht van de lezer niet verslapt. Schrijf ook niet te saai. Uiteraard is ook een correct taalgebruik van bijzonder groot belang. Telegramstijl is niet toegelaten. Vermijd een overdaad aan passieve zinsconstructies; • onderbouw elke stellingname en geef - vanaf de allereerste versie - duidelijk je bronnen aan (opdat de geïnteresseerde lezer op het documentatiemateriaal kan terugvallen indien hem/haar iets niet duidelijk is). Neem nooit tekst letterlijk uit andere bronnen over, tenzij je duidelijk aangeeft dat het om een citaat gaat.
8. Hoe een bibliografie opstellen? Hou je strikt aan de ter zake geldende conventies. Noteer dat er verschillende systemen (bv. het Harvard Reference System, het Note Reference System, APA, …) en varianten hierop bestaan. Kies, in overleg met je promotor, één van deze en hou dit consequent aan. Hieronder volgt een voorbeeld van een aanvaard systeem. Let wel: de hier gebruikte indeling in boeken, tijdschriftartikels, enz. moet je NIET in je bibliografie gebruiken; maak wel een
-9-
onderscheid tussen wetenschappelijke werken (A, B, C, D) en andere (E, F) – tenzij je promotor je vraagt om een systeem te gebruiken waarin zulks niet moet/mag. Noteer dat de referenties alfabetisch moeten worden gerangschikt op auteursnaam (of naam van de instelling). Heb je meerdere werken van eenzelfde auteur geraadpleegd, dan moeten deze chronologisch worden gerangschikt (oudste eerst). A. BOEKEN Algemene vorm: NAAM AUTEUR(S), Voornaam. Jaar van uitgave. Titel van het werk. Ondertitel. Plaats van uitgave: Uitgever. Voorbeeld: SWEEZY, Paul M. 1942. The Theory of Capitalist Development. New York: Monthly Review Press. B. TIJDSCHRIFTARTIKELS (wetenschappelijk!, dus géén Knack of The Economist) Algemene vorm: NAAM AUTEUR(S), Voornaam. Jaartal. "Titel van het artikel of essay." Naam van het tijdschrift volume(nummer): eerste en laatste pagina van het artikel. Voorbeeld: HUMPHREY, David B., PULLEY, Lawrence B. en Jukka M. VESALA. 1996. "Cash, paper and electronic payments: a cross-country analysis." Journal of Money, Credit, and Banking 28(4): 914-939. Gaat het om een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift dat alleen op het Internet beschikbaar is, dan is dit een mogelijke oplossing: Algemene vorm: NAAM AUTEUR(S), Voornaam. Jaartal. "Titel van het artikel of essay." Naam van het tijdschrift volume(nummer):eerste en laatste pagina van het artikel . Voorbeeld: VAN HOVE, Leo. 1999. "Electronic purses, interoperability, and the Internet." First Monday 4(4) < http://www.firstmonday.org/issues/issue4_4/vanhove/index.html >. C. HOOFDSTUKKEN UIT BOEKEN, ESSAYS UIT VERZAMELWERKEN Algemene vorm: NAAM AUTEUR(S), Voornaam. Jaartal. "Titel van het hoofdstuk of essay." In: NAAM REDACTEUR(S), Voornaam. (ed.) Titel van het werk. Ondertitel. Plaats van uitgave: Uitgever, eerste en laatste pagina van het hoofdstuk of het essay. Voorbeeld: DOBB, Maurice. 1968. "Classical Political Economy and Marx." In: HOROWITZ, David (ed.) Marx and Modern Economics. London: MacGibbon & Kee, pp. 49-67.
- 10 -
D. PRESENTATIES, SPEECHES, WORKING PAPERS Naar een wetenschappelijk presentatie kan als volgt worden gerefereerd. In onderstaand voorbeeld werd de presentatie op het Internet gevonden. Voorbeeld: MISHKIN, Frederic S. 2006. "Globalization: A Force for Good?” speech, Weissman Center Distinguished Lecture Series, Baruch College, New York, 12 oktober, 2006 (geraadpleegd op 14 november 2006) [speech kan hier gebeurlijk worden vervangen door voordracht, …] Bij working papers is het belangrijk om het nummer van de working paper (als er een is), de naam van het departement of onderzoeksgroep en de naam van de universiteit te vermelden - gewoonlijk in die volgorde. E. KRANTENARTIKELS Algemene vorm: NAAM AUTEUR(S), Voornaam. Jaartal. "Titel van het dagbladartikel." Dagblad, volledige datum. Voorbeeld: W.V. 1987. "Lichte versnelling groei wereldeconomie in 1988." De Financieel Economische Tijd, 29/09/87. Indien de auteur van het artikel niet gekend is (wat wel vaker voorkomt), gebruik je best "XXX." of "s.n.". F. INTERNET-BRONNEN Ook hiervoor bestaan er verschillende systemen. Ook hier geldt dus de regel: kies, in overleg met je promotor, één van de systemen en hou dit consequent aan.
Een persbericht kan je bv. als volgt in je bibliografie opnemen: FABRICA NACIONAL DE MONEDA Y TIMBRE (FNMT). 1999. "Puerto Rico welcomes Visa Cash cards." press release, 18 januari 1999 . Heb je op een web site informatie gevonden die je niet in één van bovenstaande categorieën kan onderbrengen, probeer dan de aard van de gevonden informatie zo goed mogelijk te omschrijven. De URL alleen volstaat niet! Gaat het om om Internet-pagina's waarvan de inhoud geregeld wordt aangepast, vermeld dan ook de datum van raadpleging. Web sites die een duidelijke titel hebben, kunnen bv. als volgt worden opgenomen:
- 11 -
VAN HOVE, Leo. 1999. "A selected bibliography on electronic purses." web site . (geraadpleegd op 8 oktober 1999) G. JURIDISCHE INSTRUMENTEN Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer zijn een geval apart. Juristen hebben hiervoor een geheel eigen systeem (dat de titularis van dit vak ook niet ten volle beheerst). In het Belgisch recht worden specifieke verwijzingen en afkortingen gebruikt bij het refereren naar juridische instrumenten. Om uniformiteit te bekomen werden regels opgesteld die vastgelegd werden in het boekje INTERUNIVERSITAIRE COMISSIE JURIDISCHE VERWIJZINGEN EN AFKORTINGEN. 2008. Juridische verwijzingen en afkortingen, Deurne: Kluwer; zie ook: <www.verwijzingen-en-afkortingen.be>. Voor een overzicht verwijzen we naar: SCHREURS, Wim, EGGERMONT, Frederic, SMIS, Stefaan en Pieter PAEPE. 2011. Praktijkboek rechtsmethodologie. Inleiding tot het opzoeken en analyseren van de bronnen van nationaal, Europees en internationaal recht. Brugge: Die Keure. Dit is alvast ook een aanvaard formaat voor onze doeleinden (niet voor juristen!): BELGISCH STAATSBLAD. 13 februari 1998. Wet houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling. BELGISCH STAATSBLAD. 28 januari 1997. Besluit van de Vlaamse regering houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel. BELGISCH STAATSBLAD. 30 maart 1971. Art. 39 Wet 16 maart 1971 op arbeidsbescherming. Op deze website kan je nagaan wanneer een wet precies is gepubliceerd.
9. Bronvermeldingen Telkens je begrippen, argumenten en/of gegevens overneemt uit een bepaalde bron, moet je verwijzen naar het geraadpleegde werk 4. Ook hiervoor bestaan er verschillende systemen: - volledige referenties (zie punt 8) in voet- of eindnoten; - verkorte notatie van referenties in voet- of eindnoten;
4
Ook als dit niet letterlijk gebeurt; dus niet alleen bij een citaat!
- 12 -
bv.
SWEEZY, P.M., 1942, p. 67 KALDOR, N., 1976, p. 703 e.v. BARAN, P.A., 1961, passim. FET 29/07/87, p. 1.
- verkorte notatie in de tekst; "Volgens Keynes (1936, p. 88) geldt dat ...". Belangrijk: gebruik in de gehele masterproef dezelfde methode van verwijzen! Maak geen masterproef met belachelijk veel voetnoten, dit is erudiet snobisme; te weinig duidt dan weer op nalatigheid en kan een indicatie zijn van plagiaat. Noteer dat het zeker bij Internet-referenties aangewezen kan zijn om - in een voetnoot - de auteur te situeren. Dit om de lezer toe te laten in de mate van het mogelijke de kwaliteit en objectiviteit van de informatie in te schatten. Vermeld hierom bv. steeds de volledige naam van een instelling: Fabrica Nacional de Moneda y Timbre (zie par. 8) zegt bv. al wat meer dan FNMT. Bij een speech kan je bv. de functie van de spreker vermelden. Bij de in par. 8 vermelde voordracht zou dat dan worden: "Gramlich is Federal Reserve Governor". Het verwijzen naar een zgn. secundaire bron (een bron die je zelf niet hebt geraadpleegd) verdient een extra woordje uitleg. De regels hierbij zijn: 1. dat je niet de indruk mag wekken dat je die secundaire bron – bv. Mendenhall et al. (1987) - hebt gelezen. Vandaar dat die niet in de bibliografie mag voorkomen en dat je er op een geijkte wijze moet naar refereren (zie 3.); 2. dat je lezers toch ergens de volledige referentie van de secundaire bron te zien moeten krijgen, zie andermaal 3.; 3. dat je er in een voetnoot (!) op een geijkte wijze moet naar refereren. Hoe precies hangt deels af van de manier waarop je elders naar je bronnen refereert: • gebruik je het auteur/jaar-systeem, dan moet je ook hier voor je primaire bron auteur/jaar gebruiken en krijg je dus volgende tekst in je voetnoot: , zoals vermeld in AUTEUR (Jaar, p. x). Concreet bv.: MENDENHALL et al., 1987, titel, journal, volume en nummer, pagina’s, zoals vermeld in ANDERSON (2005) • gebruik je volledige referenties, dan moet je ook hier voor je primaire bron volledige referenties gebruiken en en krijg je dus als stramien; , zoals vermeld in
- 13 -
voorkomt>, p. x. En concreet: MENDENHALL et al., 1987, titel, journal, volume en nummer, pagina’s, zoals vermeld in ANDERSON, B.A. 2005. “Expatriate selection: good management or good luck?.”, International Journal of Human Resource Management16(4): 570. Noteer voorts dat ook tabellen en grafieken vergezeld dienen te gaan van een bronvermelding. Doorgaans wordt er onder een grafiek geplaatst: "Bron: ... ", al kan dit ook in een voetnoot. Op de plaats van de puntjes komt dan de bronvermelding. Hoe die er moet uitzien, hangt ondermeer af van de manier waarop je elders naar je bronnen refereert: • gebruik je het auteur/jaar-systeem, dan moet je dat ook hier gebruiken en zal er bv. staan: “Bron: Verbeke (2006, p. 14)"; • gebruik je volledige referenties, dan moet je ook hier volledige referenties gebruiken en zal er dus staan: “Bron: Verbeke, A., 2006, titel, etc.”; • een uitzondering op deze regels is wanneer je de grafiek zelf hebt gemaakt op basis van data die je bv. uit een databank van een internationale organisatie hebt gehaald. Dan kan je bv. volstaan met: “Bron: ECB Data Warehouse”. Noteer tot slot dat voetnoten niet alleen kunnen dienen om je bronnen aan te geven, maar ook: - om extra verwijzingen over een besproken onderwerp te verschaffen; - om te verwijzen binnen je tekst (bv. zie supra; zie hoofdstuk 3, § 7); - om een citaat (zie punt 10) in te lassen dat je betoog ondersteunt, doch dat niet belangrijk genoeg is om in de hoofdtekst te worden opgenomen; - als aanvulling op beweringen in de tekst; - om een vertaling weer te geven van een citaat. Een vraag die ook vaak wordt gesteld is of het vermelden van het/de paginanummer(s) in bv. “SWEEZY, P.M., 1942, p. 67” echt verplicht is of niet. Ook hier zijn er geen harde regels, maar: • doorgaans wordt het wel verwacht bij een citaat. APA bv. legt het op; • bij andere verwijzingen: - nee, als je gewoon wijst op het bestaan van verwante literatuur (die je niet bespreekt). Bv. “Voor een bespreking van dit of dat, zie X (2004), Y (2008) en Z (2012)”. Waarom? Omdat je dan sowieso verwijst naar de boeken of artikels in hun geheel;
- 14 -
- als je argumenten ontleent aan een bron: variërend. Sommigen doen het wel, anderen niet. Ik doe het vaak wel. Zie het als een dienst aan je lezer. Als je schrijft: "De Grauwe (2011) argumenteert dat ...” en het gaat om een boek, begin dan als lezer maar te zoeken als je een bepaald argument wil controleren. Het is ook een dienst aan jezelf, zeker bij het schrijven van de paper. Stel dat je later, bij het schrijven van je masterproef, een bepaald argument verder wil uitdiepen en moet teruggrijpen naar een eerder geraadpleegde bron ...
10. Citaten • wanneer citeren? - om de eigen interpretatie te ondersteunen; - als het citaat een eigen interpretatie behoeft van de auteur; - te veel citeren duidt op luiheid en een te gebrekkige interpretatiekracht. • regels voor het citeren - passages moeten van een redelijke omvang zijn; - citeer enkel gezaghebbende teksten als je secundaire bronnen citeert; - uit elk citaat moet duidelijk blijken wie de auteur is en welke publicatie de bron is. Neem nooit iets letterlijk over zonder te citeren en zonder de bron duidelijk aan te geven. Dit is immers plagiaat en wordt zwaar bestraft! Voor de duidelijkheid: citeren betekent dat je aanhalingstekens moet gebruiken; - citeer waar mogelijk in de meest oorspronkelijke uitgave en in de oorspronkelijke taal (d.w.z. Nederlands, Engels, Frans en Duits. Citeren in elke andere taal vereist een vertaling in het Nederlands in een voetnoot); - haal je een citaat aan van een auteur uit een ander boek, dan luidt de bron bv. Keynes, J.M., geciteerd in ...; - citaten moeten getrouw worden overgenomen. Eventueel bij weglating van een deel het beletselteken (...) gebruiken.
- 15 -
11. Nog een paar losse tips Een aantal van onderstaande 'regels' lijkt triviaal, maar toch wordt er nog vaak tegen gezondigd. • een inhoudstabel zonder paginanummers (dit gebeurt!) beperkt het nut ervan ... Noteer dat je met een tekstverwerker automatisch een inhoudstabel kan aanmaken. (Tekstverwerkers kunnen ook helpen bij het aanmaken van de bibliografie). • eventuele tabellen en grafieken moeten voorzien zijn van een volgnummer, een titel en een correcte bronvermelding. Vergeet ook niet te vermelden in welke eenheden de cijfers zijn uitgedrukt (EUR, lopende of vaste prijzen, etc.). Maak geen 'overladen' tabellen of grafieken, neem enkel de echt relevante cijfers op; • eventuele bijlagen moeten worden genummerd en moeten worden voorzien van een titel en een bronvermelding. Bijlagen moeten relevant materiaal bevatten en dienen niet om 'volume' te geven aan je masterproef.
12. FAQ • wanneer moet mijn masterproef af zijn? De deadline zijn 1 juni in 1ste zittijd en 15 augustus voor de 2de zittijd. Indien de betrokken dag geen werkdag is, wordt de preciese datum meegedeeld door het Secretariaat. Toch valt het aan te raden ernaar te streven de datum van 1 juni voor te zijn. Een goed moment om de masterproef grotendeels af te hebben is juist voor de lentevakantie. Op die wijze rest er nog de nodige tijd om de eindredactie van je werk te verzorgen, en kan je tijdig beginnen blokken voor de examens. • hoeveel bladzijden moet mijn masterproef tellen? Hieromtrent zijn er geen vaste regels. Hou er echter rekening mee dat kwaliteit en kwantiteit twee verschillende dingen zijn. Volume vormt op zich geen criterium bij de beoordeling van een masterproef. Wat telt is de inhoud. Een goede masterproef hoeft niet noodzakelijk veel bladzijden te tellen. Een lijvige masterproef kan dan weer heel slecht zijn. 15.000 woorden (exclusief referentielijst) is een veelgebruikte standaard (en wordt door sommige faculteiten ook opgelegd). Dit stemt overeen met ongeveer 50 pagina's in APA-opmaak (dubbele interlinie, marges van 1.5 inch). • hoe moet het voorblad er juist uitzien?
- 16 -
Geen specifieke lay-outvereisten, wel een aantal verplichte vermeldingen: naam, academiejaar, naam faculteit, VUB, naam promotor, je titel uiteraard en de vermelding “Masterproef ingediend ter behaling van de graad van ..." Er worden templates voorzien via Pointcarré. • mag ik mijn masterproef in een andere taal schrijven? Je mag je masterproef in het Engels schrijven zonder speciale aanvraag. Je moet het wel duidelijk aangeven op je formulier bij het indienen van je onderwerp. Wil je je masterproef in een andere taal benevens het Engels (en het Nederlands uiteraard) schrijven, dan dien je een gemotiveerde aanvraag in te dienen bij de Voorzitter van de Opleidingsraad. • hoe worden de masterproeven beoordeeld? De beoordeling van de masterproef gebeurt door de promotor en 1 jurylid, die wordt aangeduid door de opleidingsraad. De juryleden zijn lid van het professorenkorps (ZAP) of van het assistentenkorps (AAP) van de VUB. Assistenten moeten wel minstens 1 jaar afgestudeerd zijn vooraleer ze mogen optreden als jurylid, en hun beoordeling valt onder de verantwoordelijkheid van een ZAP-lid. De aanduiding door de Opleidingsraad gebeurt op basis van de interessesfeer en het specialisatiedomein van de betrokkenen. De beoordeling is een weergave van de mening en de appreciatie van de lezer. Mogelijke factoren die de beoordeling van de masterproef bepalen zijn de moeilijkheidsgraad van het onderwerp, de opbouw en duidelijkheid van de uiteenzetting, de kennis van de behandelde materie, de originaliteit van de ideeën en kritische zin, de kwaliteit van de bronnen en hun aanwending, de stijl en kwaliteit van het taalgebruik, de inspanning die de student(e) geleverd heeft .. enz. Elk jurylid maakt een schriftelijke beoordeling van de masterproef. Die beoordeling kan je inkijken op het secretariaat van de faculteit. Indien je je masterproef mondeling moet verdedigen (zie hieronder): het examenreglement stipuleert dat de schriftelijke verslagen van de juryleden 3 kalenderdagen vóór de mondelinge verdediging kunnen worden ingekeken. • is er een mondelinge verdediging? Ja, dit wordt geleidelijk aan ingevoerd. Sedert het academiejaar 2011-2012 is het al het geval voor de opleidingen TEW en HIR; later zal de mondelinge verdediging waarschijnlijk ook in voege komen voor de Master Bedrijfskunde. De mondelinge verdedigingen gaan in de regel door op de laatste donderdag en vrijdag van de zittijd. De promotor treedt op als voorzitter van de jury. De mondelinge verdediging duurt 30 minuten per student en omvat de volgende 3 delen:
- 17 -
1. Presentatie: De student(e) stelt eerst zijn/haar masterproef voor in een presentatie van maximum 10 minuten en maximum 15 slides; 2. Ondervraging: de juryleden ondervragen de student gedurende 10 minuten. De vragen worden in het Nederlands gesteld bij Nederlandstalige opleidingen; 3. Beraadslaging en beoordeling: de student verlaat het lokaal en de juryleden beraadslagen over het eindcijfer (cijfer op 20), de juryleden ondertekenen het puntenblad dat eerder aan de promotor/voorzitter werd overhandigd, aansluitend deelt de promotor/voorzitter het resultaat aan de student(e) mee. Noteer dat alle juryleden voorafgaandelijk aan de mondelinge verdediging individuele cijfers op 20 moeten indienen op het Secretariaat (tesamen met hun verslag). Het is dus niet zo dat de beoordeling enkel ter plaatse tot stand komt. De mondelinge verdediging is ook geen test van de presentatievaardigheden van de kandidaat, maar een hulpmiddel om tot een correcte beoordeling van het geschreven werk te komen. • kan ik een prijs winnen met mijn masterproef? Verschillende instellingen kennen regelmatig prijzen toe aan uitstekende masterproeven. Aan deze prijzen, die meestal betrekking hebben op een onderwerp binnen een specifiek domein (financiële economie, strategisch management, afvalverwerking, zelfs banketbakkerij, …), is dikwijls een geldbedrag verbonden. Het kan dan ook de moeite lonen je voor een dergelijke prijs kandidaat te stellen: in de voorbije jaren hebben heel wat VUB-studenten er één gewonnen. De vakgroep BUSI verzamelt informatie over deze prijzen; je kan terecht bij Professor Michaël Dooms voor meer inlichtingen.
- 18 -