Vragen AB-lid J. van der Aa inzake Waterbeheerplan (agendapunt 3 h) en Managementletter 3 agendapunt 4 e)
Vraag: AP 3.h. Waterbeheerplan Op blz. 33 staat nu (gewijzigde versie zie brief aan AB van 18 november) : “Het Waterbeheerplan geeft met twee kaarten voor het landelijke gebied het GGOR in hoofdlijnen aan. “ Er wordt verwezen naar de twee kaarten ( 7 en 8?) Kaart 8 spreekt alleen over natte, gemiddelde, droge omstandigheden en hoge, gemiddelde en lage grondwaterstanden. Dit zijn wellicht de feiten. Is dat juist? Kaart 7 geeft de GGOR aan. Is dat juist? Wij blijven kaart 7 nogal algemeen vinden. Het lijkt hier bijv. dat in alle natuurgebieden sprake is van verhoging grondwaterstanden, ook buiten de natuurparels. Ook zijn de witte gebieden niet aangeduid. Gebeurt daar niets? Dit is des te vreemd nu als voorbeeld in de Overdiepse polder een gedeelte wit is en een gedeelte blauw. Wij vragen daarom of het juist is dat kaart 7 de GGOR-oplossingsrichting aangeeft, en waarom daarin voor alle natuurgebieden een verhoging van de grondwaterstand wordt vermeld, en wat de betekenis is van de witte gebieden. Antwoord: Het GGOR wordt zoals aangegeven door kaart 7 en 8 verwoord. Met kaart 8 is de ideale situatie weergegeven met natuurlijke gradaties in hydrologie. Kaart 7 geeft aan, wat er nodig is om bij het ideale plaatje te komen. Hieruit blijkt dat veelal ook natte natuurgebieden nog niet nat genoeg zijn om de gewenste natuurdoeltypen te bereiken. Over het algemeen zijn de natuurgebieden dus al verdroogd aangemerkt. Lokaal ligt dit natuurlijk genuanceerder. De meer genuanceerdere analyses zijn te raadplegen in de onderliggende Integrale Gebiedsanalyses. Een gedetailleerdere uitwerking volgt in de inrichtingsplannen. In de witte gebieden zijn geen maatregelen nodig. Dit zijn de landbouwgebieden met gemiddelde en hoge grondwaterstanden. Ook voor de landbouw geeft de kaart alleen een algemeen beeld. Voor stedelijk gebied is het GGOR overigens nog niet in beeld gebracht. Voor stedelijk gebied wordt zowel de waterbergingsopgave als het GGOR via de gemeentelijke wateropgave ingevuld.
Vraag: AP 4.e. Managementletter 3 Bijlage 3: Het valt op dat er hoger aanbesteed wordt met name in Bath en Nieuwveer (projecten 1075 en 2045). Is dat een algemene tendens in tweede helft 2009? Antwoord: Bij deze twee projecten bleek de marktprijs hoger te liggen dan wat we hadden ingeschat. Gezien de aard van de werken (vooral technische installaties en specialistische werkzaamheden) hadden en hebben we niet de indruk dat in dit marksegment de crisis grote invloed heeft op de aanbestedingsresultaten. Wel zien we in de tweede helft van 2009 wat meer belangstelling van aannemers voor onze bestekken. Mogelijk dat er nog een dalende trend gaat ontstaan. Omdat er ook wel aanbestedingen zijn geweest waar we biedingen hebben gekregen die onder de raming lagen, houden wij het voorlopig nog op de grilligheid van de markt.
Vraag: AP 4.e. Managementletter 3 6005 OAS – Dongemond: Wat betekent de halve zin: OAS Dongemond is door de opstelling van de gemeente Oosterhout een pu?? Antwoord: Hier is: "punt van zorg" weggevallen. Dit slaat op wijzigingen in het lopende OAStraject.
Vragen AB-lid J. van Riet inzake legesverordening (agendapunt 3 e)
Vraag: Graag bevestiging dat bij de legesverordening (3 e) de geraamde Financiële gevolgen op blz. 3, positief zijn ad € 50.000.Antwoord: Het in de notitie genoemde bedrag van € 50.000,- betreft het totaal geraamde bedrag aan legesopbrengsten in de begroting 2010 en is dus niet de resultante van de voorstellen in deze nota. Aanvullend wordt opgemerkt dat de huidige situatie in 2009 laat zien dat de totale legesopbrengst over 2009 met ca. € 75.000,- wat hoger uit lijkt te komen. Er vanuit gaande dat dit een structureel karakter heeft zal de raming in de kadernota 2010 naar boven worden bijgesteld.
Vragen AB-lid M. Hage en J. van der Aa inzake verontreinigingsheffing en drogere oevers (agendapunt 3 d) Vraag: Er zit mogelijk nog een foutje zit in de nieuwe verord verontr.heffing. Onder de nieuwe verord zijn nu lozingen op buitendijks land heffingsplichtig geworden terwijl dit z.i. niet zo hoort te zijn / voorheen ook niet zo was. Het zou komen omdat het buitendijks land nu onder de definitie van oppervlaktewaterlichaam valt en niet is begrepen onder de in de verord genoemde uitzondering van drogere oevergebieden. Antwoord: Het begrip droge oever In de Waterwet is het begrip drogere oevergebieden geïntroduceerd om de gebieden aan te duiden die wel behoren tot een waterstaatswerk maar waarop het regiem dat samenhangt met oppervlaktewaterlichamen (o.a. regels over lozen) niet van toepassing dient te zijn. Het gaat hier met name om buitendijks gelegen gronden. Regionale wateren en droge oever Voor regionale wateren kan de provincie drogere oevergebieden aanwijzen maar heeft dit op advies van het waterschap niet gedaan. De relatie met de verontreinigingsverordening De vermelding in artikel 1, onderdeel a, van de Verordening verontreinigingsheffing is voor de volledigheid overgenomen uit de modelverordening van de Unie. Feitelijk verandert er voor de verontreinigingsheffing in 2010 niets ten opzichte van 2009 en voorgaande jaren. Dit betekent: • De bedrijven ( ook op buitendijkse gronden) zijn de verontreinigingsheffing verschuldigd als zij hun afvalwater direct lozen op het oppervlaktewaterlichaam. • Het gaat bij de verontreinigingsheffing (ook hier is geen verandering in) om puntlozingen (zeg maar uitstroom via een pijp of uitstroom van het afvalwater van bedrijfsactiviteiten van het verharde bedrijventerrein) en niet om diffuse lozingen (bijvoorbeeld uitspoel van het land van uitgestrooid kunstmest). Dit volgt uit de systematiek van de verordening. De controleerbaarheid (en dus ook de meetbaarheid) van diffuse lozingen is ondoenlijk. Diffuse lozingen worden op een andere wijze bestreden namelijk 4-meterzones, teeltvrije zones etc. • (Buitendijkse) bedrijven die hun afvalwater lozen op een Rijkswater zijn aan het waterschap geen verontreinigingsheffing verschuldigd maar aan het Rijk. Men is alleen een verontreinigingsheffing verschuldigd aan het waterschap als men direct loost op een regionaal water in beheer bij het waterschap. • Een expliciete uitsluiting van de heffing over diffuse lozingen van landbouwgronden is niet geregeld en ook niet nodig. • Bij regionale wateren is bepaald dat de insteek van de oever de begrenzing is. De situatie dat bij regionale wateren hoge buitendijkse gronden gaan behoren tot het oppervlaktewaterlichaam is ook niet aan de orde. Noot van de secretaris-directeur: gelet op het bovenstaande is een amendement niet aan de orde.
Vragen AB-lid Dhr. Verdaasdonk inzake WBP (agendapunt 3 h) en Keur (agendapunt 3 i)
Hierbij een aantal tekstvoorstellen om te vervangen voor datgene dat thans in resp. de keur en het WBP is opgeschreven. Vraag Keur (agendapunt 3 i): Bij volledig beschermde en beperkt beschermde gebieden de tekst van het voorliggende plan te wijzigen in de opmerking die o.a. de provincie hierover heeft gemaakt zie bovenaan blz. 7 zienswijze drie. Deze formulering stemt overeen met het akkoord van Cork en dat is bij de gebruikte formulering van het waterschap niet het geval. Geen nieuwe of intensievere drainagesystemen toe te staan in de volledig beschermde gebieden inclusief te attentiezones. Nieuwe drainages of intensivering van bestaande drainage in volledig beschermde gebieden is alleen onder voorwaarde mogelijk als het een compenserende maatregel is die integraal onderdeel uitmaakt van een project ten behoeve van verdrogingsbestrijding. In dat geval zal de compenserende maatregel als peilgestuurde drainage worden uitgevoerd, met de voorwaarden die reeds in de ontwerp beleidsregel zijn opgenomen. Antwoord: Het voorstel tot aanpassing heeft geen betrekking op de keur (dat zou zijn artikel 4.10 cq de toelichting bij art. 4.10). Dit artikel stelt alleen maar de vergunningsplicht in voor de Beschermde Gebieden. Het voorstel heeft betrekking op de beleidsregel bij de keur, want die gaat als enige in op drainagebeleid. Dit betekent procedureel het volgende: Het AB besluit in de vergadering van 9 december alleen over de keur en de zienswijzen die over de keur gaan. Zoals in de AB-stukken is aangegeven is het DB en niet het AB bevoegd om (na vaststelling van de keur) de beleidsregel en de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen vast te stellen. Het AB kan kennis van nemen van het voorstel van het DB, maar stelt deze NIET vast en kan dus ook niet amenderen. Op de beleidsregel zelfs staat daarom op de omslag 'Ter informatie' om dit nog eens extra duidelijk te maken. Het AB kan het DB wel oproepen om bepaalde zaken in acht te nemen bij hun besluit via een motie. Vraag bij het WBP (agendapunt 3 h): Pagina 41, onder kopje 'selecteren en prioriteren', 1e alinea, 4e zin 'Op de kaart ... staan alle knelpunten ...' veranderen in 'Op de kaart ...staan de knelpunten in de belangrijkste vismigratieroutes ...' Pagina 41, onder kopje 'selecteren en prioriteren', na 3e alinea Wanneer er in de planperiode sprake is van nieuwbouw, vervanging of renovatie van stuwen buiten de belangrijkste migratieroutes voor vis, maakt het waterschap ook deze stuwen vispasseerbaar. Als voorwaarde daarbij geldt dat dit technisch en financieel haalbaar moet zijn en dat dit tot meerwaarde voor de visstand moet leiden. Bij ieder relevant project maakt het waterschap deze afweging. Algemene opmerking is dat WN graag meer concrete aandacht ziet voor het landschap in en om het oppervlakte water. Ook daarover staat te weinig in de resp. plannen Willen jullie ons daarover uiterlijk a.s. dinsdagavond duidelijkheid over geven. Antwoord: Procedureel betreft het inzake de voorgestelde wijzigingen op pagina 41 om amendementen op de voorliggende tekst waarover het AB moet beslissen. De concernstafkan desgewenst behulpzaam zijn bij het opstellen van amendementen. Inzake de algemene opmerking is meer een motie op zijn plaats. Noot van de secretaris-directeur:
De concernstaf kan desgewenst behulpzaam zijn bij het opstellen van moties en amendementen.
Vragen AB-lid R. Schreuders inzake Kostentoedelingsverordening agendapunt 3b)
agendapunt 3b (wijziging kostentoedelingsverordening).
Vraag: Voor de kostentoedeling is en wordt uitgegaan van het rekenmodel van de Unie van Waterschappen, gebaseerd op de methode 'Delfland'. Waarom wordt (behalve dan dat de weten regelgeving dat niet verbiedt) afgeweken van de berekenwijze conform het rekenmodel van de Unie? Antwoord: De hectares openbare wegen worden in het model van de Unie ingeschat door de werkelijke verharde oppervlakten op kaartmateriaal te vermenigvuldigen met een bepaalde factor. Deze factor was in het Unie-model (GEO Wijzer) vastgelegd. Op basis van de aanslagoplegging is komen vast te staan dat het werkelijk aantal hectares openbare weg lager is dan via het model berekend. Door het blijvend hanteren van de uitkomsten berekend door het model ontstaat er voor dit onderdeel een (substantiële) afwijking ten opzichte van de werkelijkheid, waardoor de lasten niet juist over de verschillende categorieën worden verdeeld.
Vraag: Zijn er naast wijzigingen in de wegbreedte nog andere uitgangspunten of aannames uit het rekenmodel van de Unie aangepast dan de wegbreedte en zo ja, welke? Antwoord: Nee, er zijn verder geen uitgangspunten of aannames aangepast.
Vraag: Zijn er andere waterschappen die afwijken van de berekeningswijzen volgens het Uniemodel? En zo ja, welke waterschappen en bij welke onderdelen en/of rekenregels wijken zij af? Antwoord: Er is een rondje langs een aantal waterschappen gedaan. Deze vijf waterschappen hebben allen besloten tot invoering van een tariefsdifferentiatie voor openbare verharde wegen. Daaruit blijkt dat de afwijking bij meerdere waterschappen voorkomt. De wijze waarop daarmee wordt omgegaan is verschillend. Twee waterschappen hebben reeds bij de begroting 2009 rekening gehouden met een lager aantal hectares (Rijnland en Delfland). Een waterschap heeft besloten de kostentoedeling niet te wijzigen (Roer en Overmaas). Een waterschap beschikt nog niet over de gegevens uit de aanslagoplegging (Rivierenland). Waterschap Brabantse Delta is het eerste waterschap waarbij de kostentoedeling op deze wijze wordt gecorrigeerd. Vraag: Wat is de omvang van het toe te bedelen bedrag dat door de aanpassing van de berekening verschuift van ongebouwd naar gebouwd? Antwoord: De verschuiving vindt plaats tussen het Ongebouwd en het Gebouwd (1,3%-punt, ofwel Gebouwd gaat van 59,1 % naar 60,4%). De totale lasten watersysteem bedragen € 45.531.000,--. Door de gewijzigde percentages van de kostentoedeling verschuift € 591.903,- van het Ongebouwd naar het Gebouwd.
Graag ontvangen wij, naast de antwoorden op bovenstaande vragen, een schriftelijke toelichting bij de uitgangspunten bij de oorspronkelijke berekening en bij de herberekening van wegoppervlaktes. Antwoord: De uitgangspunten bij oorspronkelijke berekening gaven het volgende overzicht ha. factor oppvlakte in ha. Autosnelwegen 649 X 2.5 1623 Hoofd- en regionale wegen 1169 X 3.3 3858 Lokale wegen + beb.kom 393 X 1.5 6590 Overige verharde wegen 021 X 1.0 1021 Totaal 13092 De laatste kolom geeft het aantal hectares aan dat meegenomen is in de berekening voor de openbare landwegen Bij de herberekening is er feitelijk geen gebruik gemaakt van de factoren, maar zijn de werkelijke hectares gebruikt zoals ook uit de aanslagoplegging over 2009 is gebleken. Derhalve:
Autosnelwegen Hoofd- en regionale wegen Lokale wegen + beb.kom Overige verharde wegen Totaal
1193 2007 5318 1000 9518