Technische vragen fractie Natuurterreinen behorende bij agendapunt 3h (Definitief Waterbeheerplan) Tijdens de vergadering van het algemeen bestuur van 14 oktober 2009 heeft de heer Van der Veer om aanvullende verduidelijking gevraagd bij de beantwoording van vragen van de heer Van Riet over de watercondities voor beschermde natuurgebieden (brief met kenmerk 09U005574). De gevraagde verduidelijking wordt gezien als behandeling van technisch inhoudelijke vragen bij het agendapunt “3h Definitief Waterbeheerplan” van de opiniërende vergadering van het algemeen bestuur op 11 november 2009. Hieronder treft u de gevraagde verduidelijking aan. De vragen zijn daarbij cursief weergegeven. Ik wil beginnen bij vraag 3. U zegt daarvan dat u bezig bent met het implementeren van een aantal hectaren en een aantal hectaren nog niet in de waterplannen. Daarvan zegt u dat wij straks achttienhonderd eenentwintig (1821) hectaren in de GGOR-maatregelen verwoorden. Om welke gebieden gaat het hier precies en wat is het doelbereik en komen deze gebieden overeen met de toplijst? De genoemde 1821 ha betreft de opgave die in het Stroomgebiedsbeheerplan Maas aan de Europese Unie wordt gerapporteerd (als resultaatsverplichting). Deze opgave komt voort uit een fasering van de totale opgave tot en met 2027 (eindtermijn KRW) en is niet concreet in gebieden uitgewerkt omwille van flexibiliteit in de uitvoering. De ambitie van het waterschap en provincie ligt veel hoger: het GGOR bereiken in alle natte natuurparels uiterlijk in 2015 (ruim 3700 ha). Dit komt overeen met de gebieden op de landelijke TOP-lijst. De mate van doelbereik van het GGOR is niet hard vastgelegd. De invulling hiervan is sterk afhankelijk van de het schaalniveau en de nauwkeurigheid van de gebruikte rekenmodellen. Het doelbereik is met de Integrale Gebiedsanalyses globaal in beeld gebracht. Bij het vaststelling van inrichtingsplannen wordt het doelbereik verder gebiedsspecifiek ingevuld met gedetailleerde modelberekeningen. Bij de afwegingen die tijdens de inrichtingsplannen worden gemaakt, dienen de provinciale kaders als uitgangspunt. Deze kaders zijn in overeenstemming met afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water – Actueel. Bij vraag 4 gaat het erom wie wat doet in ons land bij deze plannen en wie doet wat en wanneer. U verwijst naar de provincie en het Rijk. Ik zou graag van het waterschap een meer ambitieuze en actieve rol zien. U verwees zojuist naar het vorige bestuur en de nota Zuiveren met ambitie. Ik zou graag willen zien dat u op dit vlak meer plannen maakt met ambitie. Dat mis ik in het antwoord een beetje. In tegenstelling tot bij het zuiveringsbeheer, is het waterschap bij het herstel van natte natuurparels sterk afhankelijk van de provincie. Dat de ambitie van het waterschap hoog is, blijkt uit het grote aantal projecten voor herstel van natte natuurparels dat in het huidige bestuursprogramma is opgenomen. Verwacht wordt dat met 17 lopende projecten ongeveer 3500 ha natte natuurparels voor 2012 hydrologisch wordt hersteld. Om dit ambitieuze doel te bereiken zijn samen met de provincie versnellingsprojecten benoemd, waarbij sterk wordt ingezet op een betere grondverwerving. Deze versnellingsprojecten betreffen de gebieden Noordrand Midden, Jagersrust, Noordpolder, Oudland, Halsterse Laag, Westelijke Langstraat en Lage Vughtpolder. Bij vraag 5 gaat het om in hoeverre de maatregelen concreet kunnen worden weergegeven in alle plannen. Daarvan zegt u, dat wacht ik even af, want dat is nog niet allemaal bepaald. Kan het concreter worden aangegeven hoe het allemaal straks gaat? Op dit moment worden de beheersplannen voor de Natura 2000 gebieden uitgewerkt in ambtelijke werkgroepen per gebied. De beheerplannen worden vervolgens ter consultatie aan de gebiedscommissies van de reconstructie voorgelegd. De beheersplannen voor de natura2000 gebieden worden uiterlijk in december 2010 vastgesteld. De meeste plannen worden door de provincie vastgesteld. Het plan voor het Ulvenhoutse bos wordt door het Rijk vastgesteld. Op de website http://www.natura2000.nl/ is de voortgang per gebied nader in te zien.
We gaan er vanuit dat de meeste maatregelen al voorzien zijn in de Integrale Gebiedsanalyses en zodoende al worden verwerkt in de inrichtingsplannen voor de natte natuurparels. Indien toch blijkt dat er aanvullende maatregelen nodig zijn, zullen deze vooral uit de landelijke en provinciale budgetten voor het natuurbeheer moeten worden gefinancierd (omdat deze maatregelen dan volgen uit europees natuurbeleid). Vraag 6, het topbeleid gaat over antiverdrogingsmaatregelen in natte natuurparels en dergelijke. In de komende vijf jaar zal daar nog zevenendertig honderd (3700) hectare aan de lat komen. Voor die plannen moeten nog gronden worden verworven. Mijn vraag is daarbij of u anticipeert op de grondwerving bij de planvorming. Wacht u af tot alle gronden verworven zijn in die gebieden en gaat u dan aan de slag met de planvorming? Hoe voortvarend bent u daarin? Vanuit de voorgaande bestuursperiode is sterk ingezet op een voortvarende aanpak, waarbij zoveel mogelijk geanticipeerd kon worden op kansen in het gebied. Vanuit die strategie is de planvorming voor veel natte natuurparels al gestart. Soms kan de uitvoering van een deel van de maatregelen zelfs al starten, als nog niet alle gronden zijn verworven. Hiervoor is het nodig om al tijdig gestart te zijn met de planvorming. Er is dan inzicht nodig in de effecten van maatregelen op de nog niet verworven percelen. In de huidige bestuursperiode wordt die voortvarende aanpak voortgezet, met een focus op prioritaire gebieden: in de eerder genoemde versnellingsprojecten wordt gewerkt aan versnelling van de grondverwerving, maar ook aan versnelling van de planvorming, door een meer intensieve samenwerking met de provincie.
-2-
Schriftelijke vragen van de fractie VVD voor het opiniërend AB van 11 november.
3.h. Waterbeheerplan
Vraag: Enkele gebieden zijn nog niet ingekleurd. Voor deze gebieden moet inspraak bij inkleuring mogelijk zijn? Antwoord: Wij gaan er vanuit dat u refereert waarschijnlijk aan de arceringen van het MarkVliet systeem op de kaarten 5, 6 en 7 (berekende inundatie, oplossingsrichtingen wateroverlast en oplossingsrichtingen peilbeheer, GGOR). De betreffende Integrale Gebiedsanalyse is dit jaar gestart. Er zijn hiervan nog geen resultaten bekend. Deze analyse wordt uitgevoerd in goed overleg met de betrokken partners. Het resultaat vormt vervolgens een basis voor de inrichtingsplannen. Alle inrichtingsplannen worden met een inspraakprocedure vastgesteld.
3.i. Keur Vraag: Verhard oppervlakte > 2.000 m3. Retentie is verplicht. Dit moet direct tegen Bouwblok plaats kunnen vinden. Kan het ook naast het Bouwblok. Antwoord: Wat betreft het waterschap is dat geen probleem. Voor het waterschap is het waterstaatskundig functioneren van de retentie van belang en hooguit de plek waar het lozingspunt zich bevindt. De exacte plaats van de retentievoorziening binnen of naast het bouwblok is daarbij niet van belang. Het is echter de gemeente die in de praktijk beïnvloed waar een retentie precies komt te liggen in relatie tot het bouwblok. Dat gebeurd via de bestemmingsplanvoorschriften. NB: de keur voorziet enkel in een vergunningplicht voor afstromend hemelwater van verharde oppervlakten met een omvang van 2000m2 of meer. De vraag wanneer er in de vergunning retentie voorgeschreven wordt en hoe die retentie ontworpen moet worden, is vastgelegd in de Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009. De Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 bevat geen bepalingen over bouwblokken.
CDA Technische vragen bij vergaderstukken 11 november. 3.c. Begroting Vraag:In de aanbiedingsbrief staat dat er voor de waterlopen en waterkeringen overkoepelende onderhoudsplannen opgesteld worden. Maar ons laatste AOWW dateert pas van medio 2008, wat betekent dan dat er weer onderhoudsplannen worden opgesteld? Antwoord: In het kader van de ontwikkeling van de centrale bedieningskamer voor het watersysteem wordt het lopende AOWW geëvalueerd en waar nodig aangepast. Op dit moment wordt geen volledig nieuw AOWW voorzien. Vraag: Hoe worden de veranderde WOZ-waarden verwerkt via het tarief per eenheid c.q. het percentage? Antwoord: In de kostentoedeling voor 2009 is de voorgeschreven peildatum van 1-12007 gebruikt voor de bepaling van de WOZ-waarde. Hiermee wordt de verdeling van de lasten tussen de categorieën bepaald. De actuele WOZ-waarde wordt wel jaarlijks gebruikt voor de berekening van het tarief per eenheid in de begroting. Vraag: Blijft dat hetzelfde als in 2009 dus 0,0243%? Antwoord: Het percentage blijft hetzelfde als in 2009. Vraag: Welke 3 grote integrale projecten trekken wij in het kader van de versnellingsoperatie? (blz 8 begroting) Antwoord: Noord Rand Midden Jagersrust Noordpolder Ossendrecht 3.d. Wijziging belastingverordeningen vraag: Is het besluit niet onvolledig , want moet de huidige verordening verontreinigingsheffing niet tegelijkertijd ingetrokken worden? Wilt u dat nog aan het besluit toevoegen? Antwoord: Het is juist dat de huidige verordening moet worden ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de nieuwe verordening. Het besluit voorziet in intrekking. De huidige verordening verontreinigingsheffing wordt in artikel 20, lid 1, ingetrokken voor de jaren na 1 januari 2010. Vraag: Er is door de definitie van de waterwet een wijziging opgetreden in de definitie oppervlaktewaterlichaam, ten aanzien van buitendijkse gronden. Hoe gaan we daar mee om? Is het juist dat die vallen onder de droge oevergebieden in artikel 1.a.? Is het niet nodig om dat expliciet te vermelden in artikel 1.a.? Antwoord: Gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden aangewezen als drogere oevergebieden en worden dan niet beschouwd als oppervlaktewaterlichaam voor de verontreinigingsheffing. De aanwijzing geschiedt bij algemene maatregel van bestuur. In deze algemene maatregel van bestuur is bepaald dat de drogere oevergebieden worden aangewezen bij ministeriele regeling. Deze ministeriele regeling voorziet in de aanwijzing van de drogere oevergebieden voor het Rijk. Voor de verontreinigingsheffing opgelegd door het waterschap geldt dat de oppervlaktewateren uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren dezelfde oppervlaktewateren zijn als gedefinieerd onder de Waterwet. Voor regionale wateren kunnen ook drogere oevergebieden worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor het waterschap Brabantse Delta heeft dit echter niet plaatsgevonden Worden wel droge oevergebieden aangewezen dan betekent dit het volgende: • Het waterbeheer blijft zich uitstrekken tot het hele oppervlaktewaterlichaam inclusief de drogere oevergebieden, maar met beperkingen t.a.v. de drogere oevergebieden: • De (expliciet aangewezen) drogere oevergebieden vallen onder de Wet Bodembescherming
1
•
In de drogere oevergebieden blijft de provincie of de gemeente bevoegd gezag voor de Wet Bodembescherming. • Het verbod om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen geldt niet voor drogere oevergebieden Voor de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het waterschap zijn geen drogere oevergebieden aangewezen. Dit betekent dat met de toevoeging aan artikel 1 a van de heffingsverordening aansluiting is gezocht bij de definitie van de Waterwet maar deze toevoeging niet relevant is voor de verontreinigingsheffing opgelegd door het waterschap en de buitendijkse gronden. 3. e Legesverordening 2020. Vraag: Wat wordt bedoeld per handeling in artikel 1.1.4.? Is dat 1 soort van activiteit? Antwoord: In hoofdstuk 4 van de Keur worden handelingen in het watersysteem aangegeven waarvoor een watervergunning nodig is. De titel van hoofdstuk 4 is ‘Handelingen in het watersysteem’. In de legesverordening wordt de term ‘handelingen’ gebruikt omdat dit begrip ook in de Keur wordt gebruikt. In artikel 1.1.4. van de tarieventabel wordt aangegeven dat voor een watervergunning voor handelingen in het watersysteem ingevolge hoofdstuk 4 van de Keur, voor zover niet nader bepaald is in de tarieventabel, een bedrag van € 60,- per handeling wordt geheven. In de toelichting bij de tarieventabel is ter illustratie hiervan een voorbeeld gegeven. Ter aanvulling op de toelichting bij de tarieventabel, geven wij het volgende voorbeeld. Als een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van een watervergunning voor het aanbrengen van beplanting (artikel 4.1., onderdeel b, van de Keur) en het beweiden met schapen (artikel 4.3.1., onderdeel c, van de Keur) is er sprake van 2 handelingen. De leges voor deze aanvraag bedragen dan ingevolge hoofdstuk I van de legesverordening: € 120,-. 3. f. Rekenkamercommissie vraag: Toelichting op de zittingsduur is niet hetzelfde als artikel 3 lid 5, namelijk 0 of 6 maanden in de toelichting en in de verordening staat 12 maanden! Graag t.z.t. gelijk maken. Antwoord: Dit is een correcte constatering welke intern ook al was onderkend. Er wordt woensdagavond een aangepaste toelichtingspagina uitgereikt waarbij de betreffende alinea in lijn is gebracht met de tekst in de verordening zelf. 3.h. Waterbeheerplan vraag: In de strategie van de adviesnota staat dat er geen wijzigingen voorgesteld worden naar aanleiding van de inspraak, voor maatregelen voor inrichting en beheer. Dat is vreemd omdat er zonder een expliciete vraag wel een verzwaard natuurdoeltype voor de dijken is opgenomen. Waarom is dat gedaan? Vraag: Zie op blz. 17 bij Waterkeringen. Waarom is er het streefbeeld vegetatie stroomdalgrasland toegevoegd (dat niet in het Algemeen onderhoudsplan was opgenomen) terwijl dat stroomdalgrasland gerekend wordt tot zeer verzuringsgevoelige natuurdoeltype ( lage kritische depositiewaarden stikstof) , met gevolgen voor de omgeving, met name de veehouderij. Antwoord: in het AOWW is per abuis het verkeerde natuurdoeltype opgenomen. Dit natuurdoeltype is in eerste instantie ook in het Waterbeheerplan opgenomen. Het overzicht van maaibeheer op dijken in het Waterbeheerplan is ambtelijk gewijzigd. Doel van de wijzigingen was een betere aansluiting op de huidige werkzaamheden en op de criteria voor toetsing op veiligheid. Het beheer is gericht op het verkrijgen en behouden van een goede erosiebestendigheid. Het natuurdoeltype ‘stroomdalgrasland’ is samen genoemd met het type glanshaverhooiland (deze komt wel uit het algemeen onderhoudsplan). Voor wat betreft de erosiebestendigheid heeft het stroomdalgrasland een beperkte toegevoegde waarde. Het glanshaverhooiland voldoet goed. Het aanvullende natuurdoeltype is vermeld, met als streven om waar mogelijk meer grotere diversiteit in soorten te verkrijgen te verkrijgen (zoals vermeld in tabel F.1 uit het algemeen onderhoudsplan).
2
In de plantekst wordt dit optionele natuurdoeltype alleen met een voetnoot vermeld zodat duidelijk is dat het niet de bedoeling is om er een bemestingsreductie mee af te dwingen. Vraag: Blz. 9 Nota van Antwoord. Wat betekent de opmerking dat maatregelen alleen genomen worden als ze kosteneffectief zijn voor de waterkwaliteit? Antwoord: Er is geen algemeen geldende drempel voor kosteneffectiviteit. Mogelijke maatregelen worden onderling vergeleken op kosteneffectiviteit. Hierbij worden de investerings- en beheerskosten van maatregelen gedeeld door het milieurendement op bijvoorbeeld reductie van belasting van stoffen. De eindrapportage van de gebiedspilots waterkwaliteit geven hiervan een goede illustratie. Vraag: Blz 10 Nota van Antwoord e.d. We lezen veel vragen over de monitoring en het meetnet, zie de relatie met de nulmeting. Is ons meetnet en de nulmeting wel voldoende uitgebreid? Antwoord: De tekst op bladzijde 10 van de nota van antwoord gaat over het meetnet voor de Kaderrichtlijn Water. Op grond van de meest recente afspraken is ons KRW meetnet per 1 januari 2010 uitgebreid en vastgelegd in het onderzoeksprogramma 2010. De metingen in 2010 worden als nulmeting gebruik voor het toetsen op geen achteruitgang, zoals vermeld op pagina 51 van het waterbeheerplan. Het is voor u vrijwel niet mogelijk geweest om uw bezorgdheid op basis van concrete informatie te toetsen, aangezien de informatie over meetnetten niet goed toegankelijk was. Bovendien zijn de landelijke spelregels voor uitvoering en toepassing van het KRW meetnet na het opstellen van de ontwerp plannen gewijzigd. Indien u een nadere toelichting wenst over het meetnet, kan een afspraak worden gemaakt met een specialist op dit gebied. Vraag: Blz 14 Nota van Antwoord. Wil het waterschap onteigening voor EVZ’s mogelijk maken of is dat een slip of the pen? Antwoord: Nee, onteigening is geen zaak van het waterschap. Het eerste woordje in het antwoord is misleidend: “met de provincie…” kan beter worden vervangen door “Door de provincie…”. De inzet van het instrument onteigening staat overigens los van de versnelling van de uitvoering van EVZ’s. Voor versnelling van de EVZ’s is extra subsidie voor gemeenten als instrument ingezet. Vraag: De opmerkingen op blz. 26 en 30 over de beperkte reductie van overlast in de gebieden die van oudsher nat zijn en in de beekdalen, is frappant. Waarom doen we slechts een beperkte reductie van de wateroverlast juist daar waar het gewenst is, en hoe verhoudt zich die uitspraak tot de 30 ha waterberging die al in Zundert gerealiseerd is? Antwoord: Iedereen wil natuurlijk dat er geen wateroverlast is op zijn eigen gebied. Het waterschap en de provincie willen op een kosteneffectieve manier de wateroverlast reduceren. Beekdalen zijn gebieden, die vanwege hun karakteristiek juist van oudsher natte gebieden zijn en die vaker inunderen. Het zou veel extra kosten en fysieke ingrepen vergen, om in alle gebieden te voldoen aan de landelijke uitgangspunten voor inundatiefrequenties. Een dergelijke maatschappelijke investering is niet te rechtvaardigen gelet op de lagere economische waarde van dergelijke natte gronden. Daarom hebben deze gebieden in de Verordening water Noord-Brabant een lagere norm voor regionale wateroverlast dan normale gebieden. Het waterschap hanteert daarbij het uitgangspunt om in beekdalen de bestaande situatie (2008) vast te houden en als er sprake is van onacceptabele wateroverlast de situatie te verbeteren. Daarnaast is het zo dat in andere hogere gebieden buiten de beekdalen wel wateroverlast teruggedrongen wordt en dat daarvoor waterberging gezocht wordt in lage gebieden. De waterberging bij Zundert is daar een voorbeeld van. Met de omschreven aanpak wordt de wateroverlast overal verminderd. De laaggelegen gebieden worden ook beter, maar bereiken dus niet hetzelfde niveau als de gebieden buiten de beekdalen. Dit blijven natte gebieden, met een relatief wat grotere inundatiekans, zoals men gewend is.
3
Vraag: Vele inspraakreacties gaan over de zogenaamde Cork-afspraken bij natte natuurparels. Waarom is de tekst op blz. 33 in het plan niet zo helder aangepast als de antwoorden in de inspraaknota. Die zijn wel helder zoals bijvoorbeeld op blz. 5? Antwoord: Het tweede punt uit de opsomming in de antwoordnota is inderdaad niet in de plantekst opgenomen. De plantekst wordt aangepast. Vraag: “Overige EHS-gebieden” krijgen voor GGOR geen prioriteit zie blz. 37. Waarom is dat zo expliciet gesteld, en kan er geen sprake zijn van meeliften bij het opstellen van de peilbesluiten, want die gelden toch voor integrale gebieden? Nulmeting wordt gedaan om de oorspronkelijke situatie vast te leggen zie bijv. blz 37. Toch blijkt uit de reacties dat dit nog onvoldoende ervaren wordt. Kan dat in de tekst niet onderstreept worden dat dit geldt voor alle inrichtingsplannen? Antwoord: In de praktijk is voorgekomen dat de nulmeting niet goed is uitgevoerd. De projectleiders die verantwoordelijk zijn voor de inrichtingsplannen zijn daarom nogmaals op dit bestaande beleid van het waterschap gewezen. Tijdens de implementatie van het waterbeheerplan zal intern nogmaals aandacht gevraagd worden voor dit punt. Om uw punt te onderstrepen kan het uitvoeren van nulmetingen nog worden toegevoegd aan de maatregeltabel (regel twee, effecten in het watersysteem meten). Vraag: Zwemwater: In de bijlage 3 onder toelichting op blz 74 staat dat wij herstelplannen van zwemwateren prioriteren, echter op blz. 48 en 49 staan daarvoor geen activiteiten toegelicht. Is de toelichting juist of de plantekst? Antwoord: Beide teksten zijn juist. In de plantekst zijn twee locaties vermeld, die niet aan de functievereisten voldoen. In de bijlage staat aangegeven dat het waterschap deze, waar nodig, prioriteert. Aangezien het slechts twee plassen betreft, is prioritering niet nodig. Vraag: Het grondwaterbeleid roept vraagtekens op. Er mag enerzijds wel grondwater onttrokken worden in stedelijk gebied met wateroverlast (zie industriële onttrekkingen op blz. 78), maar anderzijds worden bestaande vergunningen voor drooghouden van gebouwen en werken beëindigd (zie blz. 79). Is dat niet tegenstrijdig? Antwoord: Deze bijlage is, net als de bijlage over het grondwaterbeleid, samen met alle Brabantse waterschappen opgesteld en conform afspraak toegevoegd als bijlage bij het waterbeheerplan. Hierdoor zijn enkele tekstdelen niet altijd direct relevant voor ons waterschap. Bij het opstellen van het plan is de voorkeur gegeven aan eenheid binnen de provincie voor wat betreft deze bijlagen. Er is geen sprake van een tegenstrijdigheid. Het provinciaal strategisch beleid maakt onderscheid tussen hoogwaardig en laagwaardig gebruik van grondwater. Zoals bij de uitgangspunten op blz. 78 staat, is een van de centrale principes dat grondwater gebruikt voor menselijke consumptie (hoogwaardig gebruik). De genoemde industriële onttrekkingen in het stedelijk gebied kunnen bij uitzondering worden toegestaan, als het grondwater voor menselijke consumptie gebruikt wordt. Het positieve effect op het verminderen of voorkomen van wateroverlast in het stedelijk gebied is daarbij een positief neveneffect. Voor de onttrekkingen voor gebouwen en werken geldt dat dit grondwater nooit voor menselijke consumptie aangewend wordt. Dit is dus een vorm van laagwaardig gebruik. In dat geval dient dus te worden gekeken of beëindiging mogelijk is, zo niet dan moet het water opnieuw in de bodem gebracht worden, zodat per saldo de grondwatervoorraad gelijk blijft. Vraag: Ook worden geen nieuwe vergunningen voor beregening meer verstrekt, onder het motto dat via projecten en afspraken met de sector vermindering wordt gerealiseerd (blz 79). Betekent dit dat het waterschap bijvoorbeeld via uitbreiding van oppervlaktewateren hierin wil voorzien? Op blz 35 staat alleen als maatregel vermeld dat het ondiepe grondwater kan worden gebruikt. Dat komt niet overeen met de tekst op blz 79. Moet de tekst op blz. 79 daarom aangepast worden aan blz. 35? Antwoord: In het verleden zijn, via het provinciale project ‘Beregenen op Maat’, afspraken gemaakt met de agrarische sector om zuiniger gebruik van grondwater bij beregening te stimuleren. Op basis van het strategisch provinciaal beleid geldt dat de gemiddelde hoeveelheid onttrokken grondwater t.b.v. beregening gelijk blijft. Indien er
4
meer ruimte voor nieuwe beregening gewenst is, zal die ruimte o.a. moeten ontstaan door zuiniger gebruik van grondwater. Dit beleid is overigens voorlopig ongewijzigd overgenomen, conform de bestuurlijke afspraken tussen provincie en waterschappen. Na overdracht wordt gekeken naar aanpassingen van het operationeel grondwaterbeleid. De voorbereidingen daarvoor zijn door de Brabantse waterschappen in overleg met ZLTO en BMF/terreinbeheerders al genomen. Vraag: Wat betreft het grondwater geldt dat in het provinciale strategische grondwaterbeleid een onderscheid gemaakt wordt tussen diepe en ondiepe grondwaterlagen. De diepe lagen zijn in dat beleid vanwege de goede kwaliteit gereserveerd voor drinkwaterwinning in industrie tbv menselijke consumptie. De ondiepere lagen mogen voor ook agrarisch gebruik benut worden. De tekst op blz. 35 is daarom niet tegenstrijdig met de (weliswaar uitgebreidere) beschrijving op blz. 78 en 79. Vraag: Op blz. 33 staat dat het Waterbeheerplan voor het landelijke gebied het GGOR in hoofdlijnen aangeeft. Maar het is niet concreet waar de GGOR nu echt uitgewerkt zichtbaar is. Is de grove indeling van kaart 8 de basis daarvoor? Is de kaart 7 oplossingsrichtingen feitelijk de GGOR op hoofdlijnen? Antwoord: Met kaart 7 en 8 wordt inderdaad in hoofdlijnen het GGOR aangegeven. Wellicht is het goed om in de eerste zin op pagina 33 direct te refereren aan de kaarten, om dit nog verder te verduidelijken. Met de inrichtingsplannen wordt het GGOR concreet uitgewerkt. Vraag: Er staan vismigratieknelpunten op de kaart 9 in wateren die niet in relatie staan met het buitenwater (Donge). Is dat juist en waarom staat dan de verbinding niet vermeld? Antwoord: Per abuis is het herstellen van de oude verbinding ter hoogte van de kruising met de A59 niet op kaart weergegeven. Deze zal als maatregel na de planperiode alsnog op kaart worden gezet. 3.i. Nieuwe Keur vraag: Tekst artikel 4.7.g. graag corrigeren? Antwoord: In dit geval is per abuis een notitie bij het opmaken van de definitieve tekst vergeten weg te halen. Dit zal uiteraard hersteld worden. Vraag: Artikel 4.10. Hoeveel vergunningen betreft dit per jaar die slechts tot 10 m3/uur onttrekken of aan- of afvoeren? Antwoord: Artikel 4.10 is ongewijzigd ten opzichte van de keur die in 2005 is vastgesteld. De aantallen verleende vergunningen van de afgelopen jaren zijn daarom representatief. De verleende aantallen van de afgelopen 3 jaren zijn in de onderstaande tabel opgenomen: Activiteit Vervangen bestaande drainage Overige onttrekkingen en lozingen
Jaar 2007 44
2008 37
2009 45
1
0
8
Vraag: Is het om administratieve redenen niet beter om voor de beschermde gebieden ook een vrijgestelde minimumnorm te stellen van 10m3/uur zoals die ook geldt in artikel 4.15? Antwoord: In de vraag wordt gesteld dat artikel 4.15 een vrijstelling bevat voor de beschermde gebieden. Dat is echter niet juist. Artikel 4.15 geeft in lid 2 onder a een vrijstelling voor onttrekkingen “(…) voor zover deze (…) zijn gelegen buiten de volledig beschermde gebieden (…)”. De formuleringen van beide regels (artikel 4.10 en 4.15) voldoen aan het provinciaal beleid en de in de reconstructie gemaakte brede bestuurlijke afspraken over de hydrologische bescherming van de natte natuurparels en EHS. Het aanpassen van de regels op de wijze zoals door de CDA-fractie is voorgesteld, zou leiden tot een strijdigheid met het provinciaal beleid en de gemaakte bestuurlijke afspraken.
5
Vraag: Is de tekst van het besluit in overeenstemming met de afspraak van de datum inwerkingtreding , zie de datum van de inwerking treding van de invoeringswet Waterwet? Wilt u de tekst van het besluit aanpassen? Antwoord: De bepaling in artikel 7.4 ontwerp keur regelt de inwerkingtreding uitputtend. Het AB-besluit dient daarom alleen de vaststelling van de keur en het intrekken van de oude keuren te regelen. Onderdeel III van besluit 09I003290 is inderdaad ten onrechte opgenomen en moet daarom geschrapt worden. Dit wordt aangepast. Vraag: Kunnen de AB-leden ook de keurkaarten ontvangen, als zij daar interesse in hebben? Antwoord: Ter voorbereiding van het opiniërend AB was voorzien in één set met kaarten per fractie plus één set ter inzage bij de concernstaf. Per fractie is een set uitgereikt of wordt deze nagezonden. Omwille van de omvang van de stukken (14 kaarten per set, formaat A0) en de bijhorende kosten voor drukken en verzenden, is er niet voor gekozen het voltallige AB van kaarten te voorzien. Indien er desondanks behoefte is aan extra exemplaren kunnen deze uiteraard nagezonden worden. 3.j. Muskusratten Vraag: Is de verwachting dat alle partijen de zaak zullen ondertekenen voor 1 januari 2010? Antwoord: de verwachting is dat alle partijen zullen ondertekenen voor 1 januari 2010. Is er overeenstemming van de OR? Antwoord: Ja er is overeenstemming met de OR 3.n. UVK basisinspanning NBW vraag: De adviesnota is moeilijk te begrijpen, voor niet technisch ingewijden. Kunnen er voorbeelden genoemd worden van het feit dat de basisinspanning niet alleen meer in de waterketen hoeft te worden gerealiseerd? Antwoord:In het NBW-a staat: ‘De basisinspanning is bedoeld als doelvoorschrift hetgeen betekent dat kan worden gekozen voor alternatieve maatregelen.’ Het gaat dan om ‘andere maatregelen die dezelfde doelstellingen bereiken’. Voor de gemeente Zundert is berekend dat een slibvang in de Aa of Weerijs een gelijk (milieu)rendement (de doelstelling van de basisinspanning) heeft als twee grote bergbezinkbassins die zouden worden aangelegd. De slibvang is echter aanmerkelijk kosteneffectiever. Voor de gemeente Roosendaal geldt hetzelfde, maar dan een helofytenfilter in plaats van een gepland bergbezinkbassin.
6