Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken 18 mei 2011 12.00 – 15.30 uur gemeentehuis Rijnwoude 1
Onderwerp: Agenda
Voor een lunch wordt gezorgd (12.00 – 12.10) PHO ECONOMISCHE ZAKEN / SOCIALE AGENDA (12.00 – 12.35 uur)
Gezamenlijk overleg van het PHO EZ en het PHO Sociale Agenda 01
Opening en vaststelling van de agenda (12:10 uur)
02
Uitvoeringsagenda 2011-2014 regionaal arbeidsmarktbeleid (12:10 – 12:25 uur) In de portefeuillehouderoverleg Sociale agenda/Economische zaken van 10 februari 2011 is de notitie Stand van zaken regionale arbeidsmarkt besproken. Toegezegd is om op basis van deze bespreking een notitie op te stellen over het regionale arbeidsmarktbeleid in het vervolg van deze bestuursperiode. Door vaststelling van de gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid geven de gemeenten aan hun blik op de regionale arbeidsmarkt en de rol die de (samenwerkende) gemeenten hierin gaan vervullen, te delen. Per thema is benoemd welke inspanningen prioriteit hebben. Voor de inspanningen waarbij Holland Rijnland als trekker wordt genoemd is hierbij bepaald hoe de ambtelijke capaciteit van het samenwerkingsorgaan in 2011-2014 ingezet zal worden. Voorstel: Het dagelijks bestuur te adviseren de Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 ter instemming voor te leggen aan het algemeen bestuur.
REGIONAAL ECONOMISCH OVERLEG (12.25 – 13.55 uur) Voor dit onderdeel zijn ook de Gedeputeerde Economische zaken, de Kamer van Koophandel, het Platform Bedrijfsleven Rijnland en het Hoofd Bedrijfschap detailhandel uitgenodigd. 03
Mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven (12:25 - 12:35 uur) Mededelingen Ingekomen stukken I.1
Brief van de provincie Zuid-Holland d.d. 28 februari 2011 en rapport inzake Beperkte evaluatie van het PDV-beleid (zie agendapunt 06)
I.2
Brief van de provincie Zuid-Holland d.d. 16 februari 2011 en rapport inzake Detailhandelsbeleid en Europese dienstenrichtlijn (zie agendapunt 06)
I.3
Brief van Bedrijfsleven Rijnland d.d. 16 maart 2011 inzake Oostvlietpolder (zie agendapunt 09)
I.4
Stand van zaken harmonisatietrajecten. Zie bijgevoegde informatienotitie (ter kennisneming)
Uitgaande brieven U.1
Brief aan provincie d.d. 14 april 2011 inzake strategisch beleidskader watergebonden bedrijventerreinen Zuid-Holland (ter kennisneming)
U.2
Brief aan GR Bleizo d.d. 31 maart 2011 inzake Factory Outlet Center Bleizo (ter kennisneming)
U.3
Brief aan BPZ d.d. 31 maart 2011 inzake de Economische Zaken Zuidvleugel (ter kennisneming)
U.4
Brief aan Zoeterwoude d.d. 11 maart 2011 inzake de vestiging van Bristol op de Rijneke Boulevard (ter kennisneming)
U.5
Brief aan provincie d.d. 4 april 2011 inzake aanpassing Regionale kantorenstrategie (ter kennisneming)
04
Kennismaking en toelichting op het nieuwe provinciale beleid door de nieuwe Gedeputeerde Economische zaken (12:35 – 12:45 uur)
05
Detailhandelsbeleid (12:45 – 13:30 uur) Presentatie door NSI Ruimtelijk Economische Advies over de trends / ontwikkelingen binnen de detailhandel en de consequenties hiervan voor Holland Rijnland. Zie ook ter kennisneming de bijgevoegde - brief en rapport “Beperkte evaluatie van het PDV-beleid: update voor de provincie Zuid-Holland” - brief en notitie “Detailhandelsbeleid in relatie tot de Europese dienstenrichtlijn” Voorstel: Kennis nemen van de presentatie en de beide provinciale documenten en op basis hiervan een richtinggevende discussie voeren over de gewenste ontwikkeling van de
detailhandelsbeleid in Holland Rijnland met betrekking tot de centra, kleine kernen en PDV-locaties. 06
Regionaal economische visie Kamer van de Koophandel Den Haag (13:30 – 13:55 uur) De heer B. Schuttenbeld, directeur regiostimulering Kamer van Koophandel Den Haag, zal de visie toelichten; aansluitend is er gelegenheid voor discussie.
PHO ECONOMISCHE ZAKEN (13.55 – 14.25 uur) 07
Conceptbesluitenlijst PHO EZ 9 februari en 9 maart 2011 (13:55 – 14:00 uur) Ter vaststelling
08
Uitvoeringsprogramma bedrijventerreinenstrategie (14:00 – 14:15 uur) Presentatie van de plannen van aanpak voor de zeven pilots voor de herstructurering van de bedrijventerreinen door de heer R. Sturm. Voorstel: Kennis te nemen van de plannen van aanpak voor de zeven pilotprojecten.
2
09
Oostvlietpolder (14:15- 14.25 uur) Voor de vergadering van het Algemeen Bestuur op 30 maart heeft de gemeente Leiden een motie ingediend (zie bijlage) waarin het Dagelijks Bestuur gevraagd wordt om
rond te tafel te gaan zitten met de gemeente Leiden om nader invulling te kunnen geven aan de provinciale Startnotitie partiële herziening structuurvisie 2011; de Leidse wens te betrekken bij de herziening van de regionale bedrijventerreinenstrategie; ten behoeve van deze herziening de wensen van alle gemeenten in Holland Rijnland te inventariseren.
Voorstel: Het Dagelijks Bestuur te adviseren over deze motie 10
Rondvraag en sluiting (14:25- 14.30 uur)
PHO ECONOMISCHE ZAKEN / RUIMTE (14.35 – 15.30 uur)
Gezamenlijk overleg van het PHO EZ en het PHO Ruimte. 11
Kantorenstrategie Holland Rijnland (14:35 – 15:05 uur) Bureau Stedelijke Planning heeft eind maart de opdracht gekregen om voor de regio een kantorenstrategie op te stellen. Het bureau zal de resultaten van de werkzaamheden tot nu toe presenteren en ter bespreking aan u voorleggen. Voorstel: Kennis te nemen van de presentatie en hierover een discussie te voeren
12
Structuurvisie Infrastructuur& Milieu (15:05– 15:30 uur) Voorstel: Kennis te nemen van de ontwikkelingen op rijksniveau op het gebied van infrastructuur en ruimte en de doorvertaling daarvan naar een structuurvisie.
Volgende vergadering PHO EZ: 21 september 2011 (12.00 uur) in het gemeentehuis van Teylingen (locatie Voorhout)
3
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 X Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Regionaal arbeidsmarktbeleid is door Holland Rijnland benoemd tot speerpunt en is daarmee een richtinggevende taak. Voor blijvende economische ontwikkeling van de regio en effectieve uitvoering van de wettelijke taken in het sociale domein is het van belang dat overheid, werkgevers en onderwijs gezamenlijk doeltreffend regionaal arbeidsmarktbeleid voeren. Datum: Datum: Datum: Adviserend Besluitvormend Informerend
12 mei 2011 18 mei 2011
Het dagelijks bestuur te adviseren de Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 ter instemming voor te leggen aan het algemeen bestuur. Holland Rijnland heeft in 2007 Research voor Beleid opdracht verleend een ‘foto’ van de regionale arbeidsmarkt te maken. Bureau Blaauwberg heeft in 2008 op basis hiervan een arbeidsmarktnotitie geschreven. In 2009 en 2010 zijn uitvoeringsagenda’s voor de betreffende jaren vastgesteld. Voorgesteld wordt om nu een gezamenlijke focus voor de resterende tijd van de bestuursperiode vast te stellen. Afwijkend is dat het regionale arbeidsmarktbeleid vanaf deze bestuursperiode niet enkel door de sociale agenda, maar nu ook vanuit de economische agenda wordt opgesteld.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Door vaststelling van de gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid geven de gemeenten aan hun blik op de regionale arbeidsmarkt en de rol die de (samenwerkende) gemeenten hierin gaan vervullen, te delen. Per thema is benoemd welke inspanningen prioriteit hebben. Voor de inspanningen waarbij Holland Rijnland als trekker wordt genoemd is hierbij bepaald hoe de ambtelijke capaciteit van het samenwerkingsorgaan in 20112014 ingezet zal worden. Nee
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland. Met vaststelling van deze gezamenlijke focus wordt bepaald hoe de in de begroting opgenomen ambtelijke capaciteit in de periode 2011-2014 inhoudelijk wordt ingezet.
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO (concept
) Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
PHO sociale agenda / economische zaken 18 mei 2011 Rijnwoude [agendapuntnummer]
Onderwerp: Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014
Beslispunten: Het dagelijks bestuur te adviseren de Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 ter instemming voor te leggen aan het algemeen bestuur. Inleiding: De regio wordt door het Rijk steeds meer erkend als hét schaalniveau waarop de arbeidsmarkt zich manifesteert, en waar ondernemers, overheid en onderwijs elkaar (moeten) treffen. Om die reden voert Holland Rijnland sinds 2006 regionaal arbeidsmarktbeleid vanuit een richtinggevende rol. In eerste instantie is de regionale arbeidsmarkt verkent door Research voor Beleid in 2007 een ‘foto’ van de regionale arbeidsmarkt te laten maken. Vervolgens is op basis van de arbeidsmarktnotitie van Blaauwberg in 2008 gekozen voor het invullen van de platformfunctie en het centraal stellen van het thema aansluiting onderwijsarbeidsmarkt. De recessie heeft tijdelijk voor een ander beeld gezorgd, maar inmiddels is weer duidelijk dat onze regio door ontgroening en vergrijzing voor een structureel krappe arbeidsmarkt staat. Nu vanaf deze bestuursperiode het regionale arbeidsmarkt naast de sociale agenda ook wordt ingevuld vanuit de economische agenda is het van belang om als samenwerkende gemeenten het regionale arbeidsmarktbeleid te herijken. In het portefeuillehouderoverleg van februari 2011 is de notitie stand van zaken regionaal arbeidsmarktbeleid 2006-2010 besproken. Op basis van deze bespreking is een gezamenlijke focus op het regionale arbeidsmarktbeleid 2011-2014 opgesteld. Beoogd effect: Door vaststelling van de gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid geven de gemeenten aan hun blik op de regionale arbeidsmarkt en de rol die de (samenwerkende) gemeenten hierin gaan vervullen, te delen. Per thema is benoemd welke inspanningen prioriteit hebben. Voor de inspanningen waarbij Holland Rijnland als trekker wordt genoemd is hierbij bepaald hoe de ambtelijke capaciteit van het samenwerkingsorgaan in 2011-2014 ingezet zal worden. Argumenten: 1.1 De schaal van de regio past bij arbeidsmarktbeleid. De regio wordt het Rijk steeds meer erkend als hét schaalniveau waarop de arbeidsmarkt zich manifesteert, en waar ondernemers, overheid en onderwijs elkaar (moeten) treffen. Zaken als het actieplan jeugdwerkloosheid, de herindeling van UWV, de organisatiegraad van het onderwijs, bedrijfsleven en lokale overheid zoeken de schaal van de regio. 1.2 Krapte op de arbeidsmarkt is het leitmotif om beleid te vormen. Belangrijkste thema van het regionale arbeidsmarktbeleid is de (komende) krapte op de arbeidsmarkt en de noodzaak de aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt te realiseren. Indien die krapte op de arbeidsmarkt genegeerd wordt en de
3
lokale overheid geen arbeidsmarktbeleid voert, kan dit grote gevolgen hebben voor de economische ontwikkeling van de regio. 1.3 Verbreding van de insteek vraagt om een herijking van beleid. Vanaf deze bestuursperiode wordt het regionale arbeidsmarkt naast de sociale agenda ook ingevuld vanuit de economische agenda. Het is van belang om als samenwerkende gemeenten het regionale arbeidsmarktbeleid te herijken, en de kansen te ontdekken waarin sociale en economische zaken elkaar kunnen versterken. Voorbeelden hiervan zijn de invulling van het vestigingsbeleid van bedrijven in relatie tot het beschikbare arbeidspotentieel, de wijze waarop werkgeversbenadering wordt ingevuld en de problematiek rondom aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. 1.4 De gezamenlijke focus volgt de thematiek van Focus 2014. In Focus 2014 is bij de sociale agenda een paragraaf over participatie opgenomen. De drie daar genoemde thema’s zijn de basis van de gezamenlijke focus. Deze worden aangevuld door de thema’s platformfunctie en economische zaken. 1.5 Doe alleen iets regionaal als dat een meerwaarde heeft. De gezamenlijke focus onderscheid drie niveaus voor beleidsontwikkeling en uitvoering van arbeidsmarktbeleid: lokaal, subregionaal en regionaal. Veel zaken –met name op uitvoeringsniveau- kennen het schaalniveau van de sociale dienst. Daar wil deze focus niet aan tornen. Alleen daar waarvan de wens bestaat om de schaal van de regio te benutten, en dit ook voordelen oplevert, wordt regionaal ingezet. Kanttekeningen/risico’s: 1.1 Deze gezamenlijke focus is geen uitvoeringsagenda. Deze notitie is een gezamenlijke focus en geen uitvoeringsagenda. Deze notitie kan niet voor ‘anderen’ (bijvoorbeeld individuele gemeenten of ketenpartners) bepalen hoe zij de uitvoering van de wettelijke taken in het sociale domein vormgeven. Wel worden hier uitspraken vastgelegd hoe gemeenten gezamenlijk tegen de (regionale) arbeidsmarkt aankijken, vertaald in de opgaven en inspanningen die we gerealiseerd willen zien de komende jaren. Financiën: Vaststelling van deze notitie heeft geen gevolgen voor de begroting van Holland Rijnland. Met vaststelling van deze notitie wordt bepaald hoe de in de begroting opgenomen ambtelijke capaciteit in de periode 2011-2014 inhoudelijk wordt ingezet. Communicatie: in de samengevat, het externe magazine van samenwerkingsorgaan Holland Rijnland wordt een artikel opgenomen over de Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014. Evaluatie: Het portefeuillehouderoverleg arbeidsmarktbeleid wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het regionale arbeidsmarktbeleid. Bijlagen: Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014
4
Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 van de gemeenten in regio Holland Rijnland
5
Gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 van de gemeenten in regio Holland Rijnland
1 Inleiding Op het portefeuillehouderoverleg van februari 2011 bent u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het regionale arbeidsmarktbeleid in Holland Rijnland. Aan de hand van een aantal stellingen heeft u gediscussieerd over de ambitie en de richting van het arbeidsmarktbeleid in deze bestuursperiode. De voorzitter van het portefeuillehouderoverleg, dhr. J. Uit den Boogaard, heeft u toegezegd in het PHO van mei te komen met een nader gespecificeerd plan. Dat is deze gezamenlijke focus op het regionaal arbeidsmarktbeleid in 2011-2014 geworden. Het is geen uitvoeringsagenda omdat de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid voor een belangrijk deel bij de gemeente zelf is belegd. Het is eerder een tussen gemeenten afgestemde blik op onze regionale arbeidsmarkt, en een set van afspraken van wat we als gemeenten belangrijk vinden en willen oppakken in deze bestuursperiode. Zo kunnen we als gemeenten met één verhaal onze partners in het onderwijs en bedrijfsleven tegemoet treden. De gezamenlijke focus op de regionale arbeidsmarktbeleid zal na vaststelling door het algemeen bestuur van Holland Rijnland door de vertegenwoordiger van de samenwerkende gemeenten in het Regionaal Platform Arbeidsmarkt Rijn Gouwe ingebracht worden. Doel is om van ‘bovenaf’ committment van onderwijs en bedrijfsleven te organiseren op de voor de gemeente belangrijke thema’s en doelen. Tegelijkertijd zal ‘van onderaf’ op uitvoeringsniveau door de verschillende trekkers aan de benodigde inspanningen gewerkt gaan worden om de doelstellingen op de verschillende thema’s de komende jaren te verwezenlijken. 2 Beleidsopgaven in eerdere besluitvorming Regionaal arbeidsmarktbeleid is prioriteit van gemeentelijke samenwerking in Holland Rijnland. In beginsel was dit nog enkel ingestoken vanuit het sociale domein. Met ingang van deze bestuursperiode wordt dit ook gedaan vanuit de invalshoek van economische zaken. Om een eenduidig beeld te krijgen over de stand van zaken op de ‘regionale arbeidsmarkt’, en welke beleidsopgaven dominant zijn, is er in 2007 door Research voor Beleid een ‘foto’ van de regionale arbeidsmarkt gemaakt. Bureau Blaauwberg heeft in opdracht van Holland Rijnland in 2008 op basis van die foto een beleidsnotitie geschreven. De twee aanbevelingen hierin waren: faciliteer als gemeenten een platform voor onderwijs, ondernemers en overheid om kennisuitwisseling en beleidsafstemming m.b.t. de regionale arbeidsmarkt mogelijk te maken, en concentreer je daarbij op het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Aan beide aanbevelingen is de afgelopen paar jaar invulling gegeven 1 . In Focus 2014, de strategische agenda van Holland Rijnland voor de bestuursperiode 2010-2014, zijn de beleidsopgaven met betrekking tot het thema participatie benoemd. Dit zijn: Naar meer samenhang in de participatieketen Terugdringen jeugdwerkloosheid Verbinding onderwijsagenda met vraag uit de arbeidsmarkt Deze indeling wordt aangehouden bij het benoemen van de te leveren inspanningen in de gezamenlijke focus op de regionale arbeidsmarkt 2011-2014. Daarnaast worden de platformfunctie en de insteek vanuit economische zaken als aparte thema’s benoemd waarop inspanningen zullen worden gepleegd.
1
In de informatienota regionaal arbeidsmarktbeleid (2011) die besproken is in het portefeuillehouderoverleg van februari 2011 wordt nader toegelicht op welke wijze dit gebeurd is. 6
3 Uitgangspunten voor gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid In het portefeuillehouderoverleg van februari 2011 is op basis van de informatienota regionaal arbeidsmarktbeleid een verkennende discussie gevoerd. Hieruit zijn de volgende uitgangspunten gedestilleerd: 1. De primaire rol van Holland Rijnland m.b.t. regionaal arbeidsmarktbeleid bestaat uit het faciliteren van de platformfunctie en concentreert zich op het verbeteren van de aansluiting van het onderwijsaanbod op de vraag vanuit de regionale arbeidsmarkt. 2. Belangrijkste thema van het regionale arbeidsmarktbeleid is de (komende) krapte op de arbeidsmarkt en de noodzaak de aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt te realiseren. Daarbij wordt gekozen voor de speerpunten techniek en zorg. 3. Beleidsontwikkeling en uitvoering van regionaal arbeidsmarktbeleid kan op drie niveau’s plaats vinden: lokaal, subregionaal of regionaal. Uitgangspunt is dat regionaal wordt samengewerkt als de wens daartoe aanwezig is en het een meerwaarde oplevert. Door samen te werken in Holland Rijnland kan gebruik gemaakt worden van schaalvoordeel. Afstemming van beleid en uitvoering vindt daarom op regionaal niveau plaats in de het regionale ketenoverleg (Reko). Jaarlijks wordt een ketenjaarplan opgesteld. 4. Om de gemeentelijke rol te verbreden wordt het regionaal arbeidsmarktbeleid naast de sociale agenda voortaan ook vanuit de economische agenda ingestoken. We willen de komende jaren meer duidelijkheid welke rol gemeenten kunnen spelen met betrekking tot het vestigingsbeleid en de vraag en aanbod van arbeidspotentieel. Een aandachtspunt is de verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt door OostEuropese werknemers. 4 Van lokaal naar regionaal: verschillende rollen voor de gemeente Bij het ontwikkelen van arbeidsmarktbeleid stellen individuele gemeenten zich wellicht de vraag: wat wordt er nu van mij verwacht, waar ben ik verantwoordelijk voor en wat kan mijn ambitie zijn. De gemeente speelt (al dan niet in samenwerking met andere gemeenten) op verschillende niveaus een verschillende rol bij het stimuleren van de arbeidsmarkt. Deze varieert van trekker, uitvoerder, regisseur, aanjager, agendasetter en faciliteren van een platformfunctie. Lokaal is de rol met betrekking tot uitvoering van de wettelijke taken in het sociale domein heeft meest duidelijk. De gemeente is zowel verantwoordelijk voor de inhoud van het beleid, organisatie van de uitvoering als besteding van het budget. Met betrekking tot de andere thema’s kan de gemeente op zowel lokaal als regionaal niveau ook een andere rol spelen. Die rol is echter vaak veel minder duidelijk en invloedrijk als gemeenten misschien zouden willen. De term smeerolie is hier misschien het beste van toepassing. Van belang is de rol die we als gemeente spelen te onderkennen, en die kracht te kiezen die past bij de rol. In onderstaand schema worden hier voorbeelden van gegeven.
schaal lokaal en sub‐ regio‐ naal*
thema's participatieketen
voorbeelden rol gemeente(n) beleidsontwikkeling en uitvoering sociale trekker, uitvoerder, zaken (participatie en re‐integratie) budgetverantwoordelijk organisatie dienstverlening: intergemeentelijke sociale dienst, werkplein, shared servicecenter, sociale werkvoorziening
jeugdwerkloosheid aansluiting onderwijs‐ arbeidsmarkt
lokale projecten: project JA, lokale werktop trekker, regisseur initiëren lokale projecten tussen onderwijs en regierol, agendasetter, aanjager lokaal bedrijfsleven: bbl‐plekken, bouwstartbewijs.
7
platformfunctie
economische zaken
optimaliseren gemeentelijke sturingsmechanismen t.a.v. sociale winst op aanbesteding en de gemeente als werkgever (aanbieden van stage‐ en leerwerkplekken) lokaal platform onderwijs‐bedrijfsleven zoals in Lisse/Hillegom lokaal vestigingsbeleid, subsidieregelingen, bezetting bedrijventerreinen, winkelcentra,
trekker en uitvoerder
regiefunctie trekker, uitvoerder, regisseur
* Omdat sociale zaken in Holland Rijnland steeds meer op subregionaal niveau georganiseerd wordt, is in onderstaand schema over de verschillende rollen van de gemeenten m.b.t. de verschillende thema’s het lokale en subregionale niveau bijeen getrokken.
schaal regionaal
thema's participatieketen
voorbeelden doelgroepenaanpak, dienstverlening jongerenloket, actieplan jeugdwerkloosheid stelselwijziging: invoering wet werken naar vermogen bezuiniging: redesign UWV beleidsontwikkeling volwasseneneducatie
jeugdwerkloosheid
Optimaliseren gemeentelijke sturingsmechanismen t.a.v. sociale winst op aanbesteding uitvoeren actieplan jeugdwerkloosheid terugdringen voortijdig schoolverlaten
aansluiting onderwijs‐ arbeidsmarkt platformfunctie economische zaken
initiëren (sub)regionale projecten tussen onderwijs en lokaal bedrijfsleven aanspreken onderwijs en bedrijfsleven beleidsontwikkeling onderwijs: vakcollege, werkschool RPA Rijn Gouwe bedrijfsterreinenstrategie, kantorenmarktstrategie, ontwikkelen regionaal vestigingsbeleid
rol gemeente(n) Holland Rijnland: platformfunctie gemeenten: afstemming regionale beleidsafstemming wet werken naar vermogen als regio bezwaar maken tegen bezuiniging UWV Holland Rijnland: platformfunctie gemeenten: afstemming Holland Rijnland: platformfunctie gemeenten: afstemming regiefunctie RMC, uitvoering RMC‐ trajectbegeleiding en vsv‐ registratie regierol agendasetter, aanjager Holland Rijnland: platformfunctie gemeenten: afstemming Holland Rijnland: platformfunctie Holland Rijnland: platformfunctie gemeenten: afstemming
5 Thema’s in gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid 2011-2014 De ambities die gemeenten individueel en gezamenlijk hebben ter stimulering van de arbeidsmarkt zijn in dit hoofdstuk onderverdeeld in vijf thema’s. De drie thema’s die in Focus 2014 zijn opgenomen: samenhang in de participatieketen, aanpak jeugdwerkloosheid en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Deze thema’s zijn aangevuld met het verzorgen van de platformfunctie en het thema economische zaken. In de volgende paragrafen wordt per thema benoemd wat de komende drie jaar prioriteit is, en wat verder wordt opgepakt. Per inspanning zijn de betrokken partijen en de trekker of hoofdaannemer benoemd. Met het benoemen van de inspanningen wordt de inzet van de capaciteit die de gemeenten bij samenwerkingsorgaan Holland Rijnland hebben ondergebracht voor de komende drie jaar benoemd.
8
5.1 Naar meer samenhang in de participatieketen In Focus 2014 is de volgende doelstelling opgenomen: verhoging van de maatschappelijke participatie in het algemeen en de arbeidsparticipatie in het bijzonder door een samenhangende inzet van instrumenten in het kader van het participatiebudget. In de uitgangspunten is onder punt 3 benoemd dat er regionaal wordt samengewerkt als de wens daartoe aanwezig is en het een meerwaarde oplevert. In de praktijk zal voor de uitvoering van wettelijke taken in het sociale domein gelden, dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid leidend is, en daarom primair zal plaatsvinden op het schaalniveau van de eigen gemeentelijke sociale dienst. In deze gezamenlijke focus wordt gesignaleerd dat er voor de gemeenten veranderingen aankomen die grote gevolgen zullen hebben voor de uitvoering en het beroep dat zal worden gedaan op het participatiebudget. Dit zijn o.a.: bezuinigingen op de dienstverlening van het UWV Werkbedrijf ander opzet van het jongerenloket invoering wet werken naar vermogen: verwacht wordt dat mensen die nu onder de Wajong en WSW vallen in de toekomst een beroep zullen doen op de WIJ. Dit vraagt van gemeenten om het leerwerkaanbod georganiseerd te krijgen en werkgevers te committeren bezuiniging op de omvang en inhoud van het participatiebudget De gemeenten moeten op korte termijn besluiten of zij regionaal optrekken bij de invoering van de wet werken naar vermogen. De methodiek van de ketenaanpak jeugd, waarbij individuele gemeente als trekker optreed van een deelterrein, en daarmee wegbereider is voor de andere gemeenten in de regio, heeft de afgelopen jaren haar succes m.b.t. regionale samenwerking bewezen. Gemeente Alphen aan den Rijn is ter voorbereiding van de nieuwe wet gestart met een pilot loondispensatie. Regionale samenwerking bij beleidsontwikkeling kan een motor zijn in het versterken van de samenhang in de participatieketen. Daarom is de invoering van de wet werken naar vermogen als prioriteit benoemd bij de doelstelling naar meer samenhang in de keten. Prioriteit doelstelling 1: naar meer samenhang in de keten inspanningen
Gewenst niveau Lokaal en regionaal
Onderzoeken of bij invoering wet werken naar vermogen methodiek van ketenaanpak jeugd op schaalniveau van Holland Rijnland werkzaam is
Hoofdaannemer betrokken partijen gemeenten, Reko,
Doelstelling Regionale afstemming beleid
Overige inspanningen doelstelling 1: naar meer samenhang in de keten inspanningen Beleidsontwikkeling sociale zaken: 1) positionering SW bedrijven i.v.m. wet werken naar vermogen 2) subregionale afstemming re-integratiebudgetten, loonkostensubsidies en scholingsbudgetten uitkeringsgerechtigden 3) (sub)regionaal afstemmen inspanningen terugdringen werkloosheid onder 45 plussers zonder startkwalificatie 4) Het optimaal benutten van de reserves die nu nog buiten de arbeidsmarkt staan 5) optimaliseren gemeentelijke sturingsmechanismen t.a.v. sociale winst op aanbesteding en de gemeente als werkgever (aanbieden van stage- en leerwerkplekken) 6) verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt door goedkope arbeidskrachten uit het buitenland
9
Gewenst niveau Lokaal of subregio
Hoofdaannemer betrokken partijen (1-5) gemeenten, Reko, (6)gemeenten, ondernemersverenig ingen, uitzendbranche, bollensector, UWV, Holland Rijnland
Doelstelling 1) optimale dienstverlening 2) eenduidige dienstverlening aan bedrijfsleven in de subregio 3) niemand op de bank 4) verhogen arbeidsparticip atie 5) bv: 5% personeel komt van sociale dienst 6) niemand op de bank
inspanningen Organiseren van de uitvoering: • integrale dienstverlening voor (toeleiding naar) werk en scholing dmv ontwikkeling regionaal werkplein(en) • bevorderen arbeidsmobiliteit door met werkloosheid bedreigde werknemers elders inzetbaar maken • doorontwikkeling van jongerenloket Holland Rijnland en opname in het werkplein. Jongerenloket Rijnstreek wordt opgenomen in het serviceplein Rijnstreek.
Beleidsontwikkeling en uitvoeringsorganisatie (volwassenen)educatie: • Regionale vraaggerichte inkoop van educatietrajecten bij de ROC’s tot 2013. Met de voormalige Rijnstreekgemeenten worden afspraken gemaakt, of en hoe zij in dit traject gaan participeren • formuleren van een participatievisie voor het werkgebied van de sociale dienst: educatietrajecten afstemmen op het arbeidsmarktbeleid, re-integratie, inburgering en het MBO • Voorbereiden op de marktwerking voor volwasseneneducatie per 2013 • regionale afstemming inzet participatiebudget m.b.t. volwasseneneducatie en inburgering
Gewenst niveau subregio
Regio
Hoofdaannemer betrokken partijen • UWV, gemeenten, ROC's, jongerenloket, RPA • poortwachterscentrum Holland Rijnland, UWV, lokale ondernemersverenigingen, werkgeversservicepunt Werkplein • Holland Rijnland, gemeenten, RMC, RBL, UWV, ROC's Gemeenten, Holland Rijnland
Doelstelling Optimale uitvoering
Optimale uitvoering
5.2 Terugdringen jeugdwerkloosheid In focus 2014 is de volgende doelstelling opgenomen: Leerlingen hoger opleiden door ze langer te scholen en jongeren te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan. Gemeente Leiden heeft als centrumgemeente de taak op zich genomen de projectorganisatie voor het actieplan jeugdwerkloosheid te faciliteren, als penningmeester voor de rijksmiddelen te fungeren, en de verantwoording van de bestede middelen ter hand te nemen. Looptijd van het actieplan is 2009-2012. Prioriteiten doelstelling 2: terugdringen jeugdwerkloosheid inspanningen Optimaliseren gemeentelijke sturingsmechanismen t.a.v. sociale winst op aanbesteding. Voorbeelden: gemeente als opdrachtgever (opnemen verplichting aanbieden leerlingbouwplaats in bestek gemeentelijke opdrachten) Het uitvoeren van het Actieplan Jeugdwerkloosheid en borging van instrumenten en werkwijze actieplan voor periode na 2012.
10
gewenst niveau regionaal
Hoofdaannemer betrokken partijen gemeente
Afhankelijk van project lokaal, subregio of regio
gemeente Leiden, ROC's, RPA, Holland Rijnland, gemeenten, UWV, Colo, DZB, Maregroep, SWA
Doelstelling In bestekken van alle gemeenten zijn leerlingbouwpla atsen opgenomen Niemand op de bank: alle jongeren naar school of aan het werk
Overige inspanningen doelstelling 2: terugdringen jeugdwerkloosheid inspanningen Hogere participatie kwetsbare jongeren via werk door: • Beter inzicht in omvang en samenstelling doelgroep in 2011 • Uitbreiding van het instrumentarium om participatie te bevorderen per 2012 terugdringen aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in RMC-regio 26 Zuid Holland Noord
gewenst niveau regionaal
Hoofdaannemer betrokken partijen Gemeenten, Jongerenloket, ROC, UWV, praktijkonderwijs, jeugdhulpverlening
Regionaal: RMC-regio 026
RBL, RMC Holland Rijnland, jongerenloket, onderwijs
Doelstelling Niemand op de bank: alle kwetsbare jongeren naar school, aan het werk of een zorgtraject in 2011-2012 40% minder nieuwe vsv’ers dan 2005-2006
5.3 Verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt In Focus 2014 is de volgende doelstelling opgenomen : Ontwikkelen van regionaal arbeidsmarktbeleid waarbij met onderwijs- en werkgeverspartijen afspraken tot stand komen om beter aan te sluiten op de vraag op de arbeidsmarkt. Uit de foto van de arbeidsmarkt 2006 van Research voor Beleid blijkt dat er een structureel tekort aan voldoende arbeidspotentieel wordt voorzien in de zorg, het onderwijzend personeel en de techniek. Bovendien is het vooruitzicht dat het arbeidspotentieel in de breedte te laag opgeleid zal zijn. Waar de arbeidsmarkt vroeger vroeg om tenminste mbo niveau 2, zal in de toekomst minimaal niveau 3 of 4 nodig zijn om een kans te maken op de arbeidsmarkt. De druk op de onderkant van de arbeidsmarkt neemt toe, en het wordt voor gemeenten moeilijker ongeschoold personeel in de uitkering te re-integreren. Dit hoofdthema van het regionale arbeidsmarktbeleid toont bij uitstek aan waarom het een verbetering is om het regionale arbeidsmarktbeleid zowel vanuit de sociale als de economische agenda in te steken. De sociale agenda concentreert zich vanuit haar wettelijke taken op de onderkant van de arbeidsmarkt. Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt gaat echter ook over het stimuleren van de economisch groei door de beschikbaarheid van voldoende en goed opgeleid arbeidspotentieel. Daarbij moet met name op lokaal niveau het netwerk van economische zaken benut worden, om zowel de vraag vanuit de arbeidsmarkt goed in beeld te krijgen, als de kansen die er liggen om ondernemers maatschappelijk verantwoord te ondernemen te benutten. Prioriteit doelstelling 3: verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt inspanningen
gewenst niveau regio
Steviger verbinding tussen onderwijs en (lokale) bedrijfsleven in speerpuntsectoren techniek en zorg door bijvoorbeeld: • ontwikkelen certificaat a la bouwstartbewijs voor overgang vmbo-bbl • vrienden-van-constructie organiseren van vaste stagebedrijven rondom een opleiding naar voorbeeld van het vakcollege
Hoofdaannemer betrokken partijen Kenteq, Calibris, samenwerkingsverb and VO, ROC’s, Holland Rijnland, werkgevers (kamer van koophandel, bedrijfsleven in Rijnland), brancheservicepunt zorg, Ons Platform
Doelstelling Concrete resultaten zoals techniekstartbewijs, een zorgstartbewijs, etc.
Overige inspanningen doelstelling 3: verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt inspanningen
gewenst niveau regio
Verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt door: • aanspreken onderwijs en ondernemers in regionaal platform arbeidsmarkt (RPA)
11
Hoofdaannemer betrokken partijen RPA, Holland Rijnland, gemeente Leiden, onderwijs,
Doelstelling verhogen opleidingsnivo van gemiddeld
• leven lang leren: stimuleren op- en omscholen zittend personeel, ontwikkelen competentieverbreding dmv EVC's en scholing • doorontwikkelen leerwerkloketten UWV • onderhouden regiometer (webapplicatie die vervangingsvraag arbeidspotentieel en uitstroom onderwijs in kaart brengt)
bedrijfsleven, UWV, Tympaan
Specifieke projecten gericht op sectoren: • (1)scholingvraag en aanbod greenport bollenstreek organiseren d.m.v. project Holland Rijnland werkt lerend • (2) Pilot doelmatiger opleiden: regio Rijn Gouwe als pilot voor project OCW. pilot in twee sectoren: motervoertuigenbranche en maakindustrie
regionaal
Onderzoek/beleidsontwikkeling: • behoefte-onderzoek vakcollege naar voorbeeld KTS Voorhout: doorlopende leerlijn vmbo-mbo • onderzoek mogelijkheden betere instroom praktijkschoolleerlingen op arbeidsmarkt: bijvoorbeeld werkschool
(sub) regionaal
(1)Holland Rijnland, Aequor, Kamer van Koophandel, bollenacademie (KAVB), Universiteit Wageningen, RPA, ministerie EL&I, Wellantcollege (2) RPA, ROC’s, metaalunie, FME • samenwerkingsverbanden VO, Holland Rijnland • Gemeente Leiden, Waterland (VSO onderwijs), OCW
mbo-2 naar mbo 3/4 kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting uitstroom onderwijs op vraag arbeidsmarkt 1) meer instroom in groenonderwijs 2) betere aansluiting curriculum op vraag bedrijfsleven • mogelijk 1 vakcollege per subregio • betere aansluiting voor praktijkschoolleerlingen
5.4 Platformfunctie regionaal arbeidsmarktbeleid In 2006 hebben de gemeenten in Holland Rijnland het regionaal arbeidsmarktbeleid tot speerpunt van de sociale agenda benoemd. Vervolgens is onderzoeksbureau Research voor Beleid gevraagd een ‘foto’ van de regionale arbeidsmarkt te maken, en een blik vooruit richting 2012. Bureau Blaauwberg heeft naar aanleiding van de foto van de regionale arbeidsmarkt een arbeidsmarktnotitie opgesteld. Zij adviseerde daarin om als Holland Rijnland de platformfunctie in te vullen, en daarvoor aansluiting te zoeken bij bestaande platforms onderwijs-ondernemers-overheid. Holland Rijnland is in 2001 aangesloten bij het Regionaal Platform Arbeidsmarkt Rijn Gouwe (RPA), en heeft in 2010 besloten het RPA structureel te financieren voor de uitvoering van de platformfunctie. Prioriteiten doelstelling 4: invullen platformfunctie regionaal arbeidsmarktbeleid inspanningen leveren van periodieke informatie over regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt organiseren netwerkbijeenkomsten arbeidsmarktonderwijs
gewenst niveau regionaal
Hoofdaannemer betrokken partijen RPA
regionaal
RPA
Doelstelling Adequate informatievoorziening 3 netwerkbijeen-komsten per jaar
5.5 Economisch beleid Vanaf deze bestuursperiode (2010-2014) is regionaal arbeidsmarktbeleid naast de sociale agenda ook onderdeel van de economische agenda van Holland Rijnland. Doelstelling van het beleid is naast het effectief uitvoeren van de wettelijke taken in het sociale domein, het stimuleren van de economische ontwikkeling van de regio. Basis hiervoor is de vraag vanuit werkgevers m.b.t. de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het beschikbare arbeidsmarktpotentieel in de regio. Hoe sociale zaken en economische zaken elkaar kunnen versterken bij de werkgeversbenadering, vestigingsbeleid en economische ontwikkeling van de regio, en welke rol gemeenten hierin (gezamenlijk) kunnen spelen zal de 12
komende jaren duidelijk moeten worden. Vanuit de economische agenda wordt bij de uitvoering van het regionale arbeidsmarktbeleid prioriteit gegeven aan de voltooiing van lopende beleidslijnen: de bedrijfsterreinenstrategie en de kantorenstrategie. Prioriteiten doelstelling 5: stimuleren economische ontwikkeling van de regio inspanningen
gewenst niveau regionaal
implementeren bedrijfsterreinenstrategie Holland Rijnland. Updaten regionale kantorenstrategie ivm aansluiting Rijnstreek en verzoek provincie ZH.
regionaal
Hoofdaannemer betrokken partijen Gemeenten, Holland Rijnland, kamer van koophandel, provincie Gemeenten, Holland Rijnland, kamer van koophandel, provincie
Doelstelling Gereed 2014
Update per januari 2012
Overige inspanningen doelstelling 5: stimuleren economische ontwikkeling van de regio inspanningen Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om gericht vestigingsbeleid te voeren op basis van de vraag vanuit de werkgevers en het beschikbaar en toekomstig beschikbaar arbeidspotentieel Onderzoeken op welke wijze werkgeversbenadering in de regio ingevuld kan worden
ontwikkelen speerpuntsectoren 1:biolifescience en 2:greenport
gewenst niveau Eerst lokaal, later regionaal regionaal
Hoofdaannemer betrokken partijen Werkgevers, onderwijs, RPA, Holland Rijnland, kenniscentra, EZ gemeenten Holland Rijnland, RPA
regionaal
1: Gemeente Leiden, provincie Zuid Holland, stichting biosciencepark 2: GOM
Doelstelling Betere afstemming onderwijsarbeidsmarkt één portfolio namens gemeenten en rol RPA benutten Ontwikkeling economische speerpuntsectoren
6 Links: In dit document genoemde artikelen kunnen digitaal worden opgezocht door gebruikmaking van de volgende links: o Research voor beleid (2007): de arbeidsmarkt van Holland Rijnland deel 1 foto van 2006/2007: http://www.hollandrijnland.net/vergaderingen/pho-socialeagenda/archief-1/rapport-de-arbeidsmarkt-van-holland-rijnland o Research voor beleid (2007): de arbeidsmarkt van Holland Rijnland deel 2: vooruitblik op 2012: http://www.hollandrijnland.net/sociale_agenda/participatie/rapport-de-arbeidsmarktvan-holland-rijnland-deel-2-vooruitblik-op-2012-02-augustus-2007 o Research voor beleid (2007): de arbeidsmarkt van Holland Rijnland bijlagenrapport: http://www.hollandrijnland.net/vergaderingen/pho-socialeagenda/archief-1/rapport-de-arbeidsmarkt-van-holland-rijnland-bijlagen o Bureau Blaauwberg (2008): Notitie arbeidsmarktbeleid Holland Rijnland: http://www.hollandrijnland.net/vergaderingen/pho-sociale-agenda/archief-1/notitiearbeidsmarktbeleid o Informatienota regionaal arbeidsmarktbeleid (2011): http://www.hollandrijnland.net/vergaderingen/pho-sociale-agenda/agenda-enstukken-pho-sociale-agenda-10-februari-2011-13.30u-16.30u-gemeentehuisoegstgeest/sa-2011-02-10-13-regionaal-arbeidsmarktbeleid-holland-rijnland-20112014.doc o Focus 2014: strategische agenda Holland Rijnland 2010-2014 (2011): http://www.hollandrijnland.net/vergaderingen/algemeen-bestuur/23-03-2011/05-1strategische-agenda-versie-15febr-2011.pdf
13
Lid Gedeputeerde Staten J.W.A. van Dijk Contact
T 070- 441 60 77 F 070- 441 78 83
provincie HOLLAND
ZUID
jwa.van .dljk@pzh .nl Postadres Provinciehuls
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11
www.zuld-holland.nl
Stuurgroep Regionaal Economisch Overleg
Datum 28 februari 2011
Ons kenmerk
Nvt Uw kenmerk
Nvt Bijlagen
1 Onderwerp
Beperkte evaluatie van het PDV-beleld. Geachte heer/mevrouw , Het Is een provinciaal belang om te kunnen beschikken over een evenwichtige detallhandelsstructuur. Daarom voert Zuid-Holland beleid voor deze sector. Dit is onder andere neergelegd in de ' Structuurvisie detailhandel Zuid-Holland 2007" en in de "Verordening Ruimte" (2010). Nadat eerst Bureau Louter In 2007 een beleidsanalyse van de detailhandel ten behoeve van de Economische Monitor heeft verricht, heeft nu bureau Edint de effectiviteit van het beleid in beeld gebracht. De notitie 'Beperkte evaluatie van het PDV-beleid: update voor de provincie Zuid Holland' doet hiervan verslag. Het was aanvankelijk mijn bedoeling u het onderzoek van Edint gelijktijdig aan te bieden met het standpunt van VNO-NCW-MKB Nederland over de gewenste Inhoud van het In de toekomst door de provincies te voeren detallhandelsbeleid. Dit standpunt laat echter nog op zich wachten. Daarom informeer ik u nu graag over de evaluatie. Bezoekadres Zuld·Hollendplcln 1 2596 AW Don Haag
Ik ben tevreden over het redelijk positieve oordeel in de notitie over het samen met u gevoerde beleid. Ik weet dat in verschillende regio's nieuwe detailhandelsvisies In voorbereiding zijn of dat wordt nagedacht over het opstellen van een regionale visie op de detailhandel. Deze evaluatie
Trams 6 en 9 en bussen
16, 22, 65 stoppon dichtbij het
kan daar een nuttige rol bij vervullen. Het is nuttig daarover met u In de stuurgroep van gedachten te wisselen en met u te spreken over de mogelijke gevolgen van de snelle ontwikkelingen In de
provinciehuis. Vanaf
detailhandel voor het beleid, bijvoorbeeld de opkomst van internet, de toename van de leegstand
station Den Haag CS Is
en de achterblijvende consumentenbestedlngen.
het tien minuten lopen.
HooQacl'lt~.
Oe parileerruimte voor eu1o's Is beperkt.
dr.
J.v
Äsje van Dijk
Ons kenmerl<
Nvt provincie HOLLAND
ZUID
Bijlagen:
- Notitie "Beperkte evaluatie van het PDV-beleid: update voor de provincie Zuid-Holland"
2/2
Beperkte evaluatie van het POV-beleid : update voor de provincie Zuid-Holland
25 maart 2010 Edint E.E. van de Lustgraaf
Management summary ...... .................................................................................................. 3
1.
Inleiding .......................................................................................................................... 6
2. Aanpak .............................................................................................................................. 6
3. Algemeen beeld van de Winkelvloeroppervlakte(WVO) -ontwikkelingen ................. 7
a.
Algemene ontwikkelingen WVO in Nederland tussen 2001 en 2009 ........................... 7
b. Zuid-Holland vergeleken met Nederland, gemeten naar winkelmeters per inwoner
anno 2009 ......................................................................................................................................8
c.
Leegstand anno 2009 ...........................................................................................................9
d.
Ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar( van 2004 tot 2009) .......................................... 10
4. Conclusies ten aanzien van het gevoerde beleid ....................................................... 12
a.
Wel behoorlijke groei in afgelopen periode, in lijn met landelijk beeld ....................... 12
b. Geen irrationele uitbundigheid in beschikbare WVO per inwoner; beperkte
leegstand ...................................................................................................................................... 12
c.
Expansiebehoefte vanuit de markt geaccommodeerd ..... ............................................. 12
d.
Nauwelijks oneigenlijke invulling van PDV-Iocaties ....................................................... 13
e.
Meer PDV is niet ten koste gegaan van binnensteden ................................................. 13
5. Afwegingen voor toekomstig beleid ............................................................................ 13
a.
Wat valt te destilleren uit de ontwikkelingen van de laatste 5 jaar in Zuid-Holland? 14
b.
Vragen rond het draagvermogen van de woninginrichtingsbranche .......................... 15
c.
Te verwachten gedrag van andere actoren .................................................................... 15
d.
Consumententrends ........................................................................................................... 17
e.
Rol van de Provincie ........................................................................................................... 17
6. Aanbevelingen voor het beleid op korte termijn ........................................................ 18
a .Voortzetten huidige succesvolle PDV-beleid ..................................................................... 18
b. Koopstromenonderzoek ........................................................................................................ 18
c. Specifieke aanbevelingen ten aanzien van individuele PDV-winkelgebieden .............. 18
7.
Aanbevelingen voor het beleid op de lange termijn ............................................... 19
a.
Toespitsing van het PDV-beleid? ..................................................................................... 19
b.
Mogelijke vervolgaanpak ................................................................................................... 19
8. Tenslotte ...................... ............ ........................................................................................ 20
2
Management s ummary
1) De provincie Zuid-Holland (PZH) heeft bureau Edint opdracht verleend om de actuele situatie van de perifere detailhandel in de provincie in kaart te brengen. Er is regelmatig sprake van een zekere druk vanuit regio's om een ruimer vestigingsbeleid toe te staan. De provincie wil goed voorbereid zijn op een discussie over eventuele bijstelling van het huidige PDV-beleid aan het begin van de volgende collegeperiode. 2) In Nederland was er sprake van een flinke toename van de winkelvloeroppervlaktes tussen 2001 en 2009 (ca 23%). Opvallend is dat de groei van PDV-Iocaties aanzienlijker sterker was met ca 35%. 3) Als gekeken wordt naar de beschikbare winkelvloeroppervlaktes van PDV-Iocaties per inwoner is deze anno 2009 in de provincie Zuid-Holland lager dan in de rest van Nederland en aanzienlijk lager dan in Noord-Holland.
PDV m2 per inwoner 2009
• PDV m2 per inwoner
Totaal ZH
Totaal NH
NL-/- ZH
4) De leegstand van PDV-Iocaties in de provincie Zuid-Holland is vergeleken met de rest van Nederland een stuk lager en vergeleken met de provincie Noord-Holland blijkt deze aanzienlijk lager te zijn. Opvallend is dat het algemene leegstand percentage in Noord Holland op een lager niveau ligt dan dat van Zuid-Holland.
10,00% 8,00% • Leegstand percentage PDV2009
6,00% 4,00%
• leegstand percentage Wvo2009
2,00% 0,00%
Totaal ZH Totaal NH
Nl-/- ZH
3
5) De totale PDV-Ieegstand in Zuid-Holland is teruggelopen van 6% naar 4,65% (bijna een kwart qua percentage). In meters: van 31.823 naar 29.539(ruim 7 %). Dit terwijl er een groei was van de totale m2 PDV van 23,1 %. In meters : 119.300 erbij.
~
600
'U
c
500 ~ '5 400
Q 300
200
100
2004
r -
PDVm2 Zt1id-Holland - 516730 0
__._ PDV Leegstand
31823 --
+
2009
~1
635730
29539
---
6) Er is beoordeeld of er in de afgelopen periode sprake is geweest van een aanzienlijke mate van (sluipende oneigenlijke) winkellocaties die niet passen in de woonbestemming van de PDV-Iocaties. Het beeld dat naar voren komt is dat er een buitengewoon grote discipline aan de dag is gelegd door gemeente en provincie in het bewaken van de bestemmingsplannen. Er is één belangrijke uitzondering, dat is de Rijneke Boulevard. Bekend is dat de gemeente hiervoor geen bestemmingsplan had en de one igenlijke vestigingen oogluikend heeft toegestaan. 7) Conclusies ten aanzien van het gevoerde beleid zijn de volgende: a) Er was in de afgelopen periode een behoorlijke groei aan vierkante meters WVO, met name op de PDV-Iocaties. Deze groei was in lijn met het landelijk beeld. b) Er is geen sprake van irrationele uitbundigheid in de beschikbare WVO per inwoner. Er is tevens een relatief beperkte leegstand in de provincie Zuid-Holland. c) De expansie behoefte vanuit de markt (detailhandel en projectontwikkelaars) is met betrekking tot PDV-Iocaties redelijk geaccommodeerd. d) Er was in de afgelopen periode nauwelijks sprake van een oneigenlijke invulling van PDV Iocaties. e) De aanzienlijke groei van PDV-meters is niet ten koste gegaan van binnensteden. 8) Er komen in dit rapport afwegingen aan de orde,van belang voor het toekomstig beleid. Deze afwegingen zijn onder meer gebaseerd op consumententrends, te verwachten gedrag van andere actoren, zoals gemeenten en investeerders alsmede de rol van de provincie.
4
9) Aanbevelingen voor het beleid op de korte termijn: a) Het is aan te bevelen het huidige beheerste, maar toch voldoende accommoderende beleid ten aanzien van PDV-ontwikkelingen voort te zetten. Ingrijpende wij zigingen zijn op korte termijn niet nodig. Wel is het gewenst dat afzonderlijke regio 's goed kijken naar het toekomstperspectief van een aantal met name kleinere PDV-Iocaties. Investeringen zo uden zich vooral moeten richten op de vervangingsvraag en het kwalitatief upgraden/vernieuwen van het bestaande winkelaanbod. Om dit beleid succesvol te houden dienen steeds actuele gegevens beschikbaar te komen door jaarlijkse of 2-jaarlijkse monitoring van het aanbod en van de leegstand. b) Het is voor een goede onderbouwing van toekomstige afwegingen en beslissingen buitengewoon noodzakelijk te beschikken over actuele cijfers met betrekking tot de koopstromen in de provincie Zuid-Holland. Het onderzoek uit 2004 dient te worden geactualiseerd . De betekenis hiervan strekt zich veel verder uit dan die voor PDV afwegingen. c) Over specifieke situaties wordt in deze verkenning geen uitspraak gedaan, op één uitzondering na. In het licht van de geschetste omstandigheden en gelet op de leegstandsproblematiek, is het aan te bevelen de toekomst van de Megastores aan een kritische beschouwing te onderwerpen en eventuele sanering van winkelmeters niet uit de weg te gaan. 10) Aanbevelingen voor het beleid op de lange termijn. Op lange termijn kan een toespitsing van het PDV-beleid nuttig zijn en worden uitgewerkt langs de volgende lijnen. In eerste plaats kan gedacht worden aan een pendant van de zogenaamde SER-ladder voor bedrijventerreinen bij het PDV-beleid. In de tweede plaats moet worden voorkomen dat de handhaafbaarheid van het PDV-beleid in het gedrang komt door de structurele trend van branchevervaging. In de derde plaats kan een nieuw belaidsraster worden ontworpen waarbij onder meer rekening wordt gehouden met consumententrends en de noodzaak van sanering en herstructurering ten behoeve van vernieuwing .
5
1. Inleidi ng De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven te willen bezien of bijstelling van het huidige PDV nodig is. Er is immers regelmatig sprake van een zekere druk vanuit regio 's om een ruimer vestigingsbeleid toe te staan. De provincie wil goed voorbereid zijn op een mogelijke discussie hierover aan het begin van de volgende Collegeperiode. Het is niet de bedoeling dat in de huidige periode het staande PDV beleid wordt aangepast. Een goede voorbereiding op de discussie en het mogelijk herijken van het bestaande beleid vraagt om nader inzicht in de huidige situatie en in het verloop van de ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar. Bovendien moet de provincie bij verordening regels stellen voor de detailhandel in het algemeen, maar ook specifiek voor de perifere detailhandel (Wet Ruimtelijk Ordening, AMVB Ruimte). Gegeven het bovenstaande is bureau Edint opdracht verleend om de situatie in Zuid-Holland in kaart te brengen. Er bestaat behoefte aan het vergelijken van de situatie in Zuid-Holland met die in overig Nederland en met de provincie Noord-Holland. Edint maakt daarbij gebruik van beschikbare cijfers van het HBO en van een netwerk van deskundigen op dit terrein. De provincie Zuid-Holland heeft er begrip voor dat bij gebrek aan gedetailleerde gegevens geen uitputtende verkenning van de problematiek kan worden opgeleverd. Tevens is verzocht om zo mogelijk een voorstel te doen voor toekomstig beleid.
2 . Aanpak Bureau Edint heeft op basis van eerdere ervaringen en functies van haar directeur te weten de heer drs. E.E. van de Lustgraaf, de nodige kennis en inzichten beschikbaar op het terrein van de ruimtelijke ordening, de detailhandel, PDV vestigingen en het overheidsbeleid ten aanzien daarvan. Voor deze opdracht is op regelmatige basi s contact geweest met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBO) dat over veel cijfers en deskundigheid beschikt met betrekking tot de vragen uit deze opdracht. Ook andere deskundigen zijn geraadpleegd. De beschikbare cijfers over 2009 zijn gebaseerd op metingen, die plaatsvonden in de zomer van 2009. Op te merken valt dat hierin nog niet alle effecten van de economische crisis zichtbaar zijn. Zoals wellicht bekend heeft het Hoofdbedrijfschap Detailhandel een team van circa tien deskundigen op het gebied van detailhandelsvestigingsbeleid en distributieplanologie. In verschillende besprekingen is met betrokken deskundigen over de onderhavige materie overleg geweest en zijn de vruchten van deze gedachten uitwisselingen in dit onderzoek betrokken. Voorbehouden: Gebruik is gemaakt van cijfers van HBO. Deze HBO cijfers zijn mede gebaseerd op diverse aan het HBO ter beschikking staande bronnen. Een deel van dit bronnen materiaal is derhalve vertrouwelijk van aard en niet beschikbaar om in brede kring te verspreiden. Hieraan zijn derhalve geen publicatierechten verbonden (de onderliggende gegevens in tabelvorm zijn bij Edint opgeslagen). 6
De gebruikte cijfers hebben alle betrekking op m2 meters winkelvloeroppervlak . Deze zeggen in theorie niets over de betrokken omzet, kwalitatieve invulling, winstgevendheid, vooruitzichten of anderszins. Inzichten daarin alsmede in de koopstromen, bindingen vanuit de gemeenten etc. zullen slechts beschikbaar kunnen komen via een koopstromenonderzoek. Er zijn op dit moment immers nauwelijks gegevens en cijfers beschikbaar als het gaat om de vraagzijde van de markt in specifieke branches, gebieden of per provincie.
3. Algemeen bee ld van de Winkelvloeroppervlakte(WVO) -ontwikkelingen Hieronder wordt een algemeen beeld van de ontwikkelingen van winkelmeters in Nederland gegeven. Vervolgens wordt verder ingezoomd op de situatie in de provincie Zuid-Holland. In dat verband wordt o.m. gekeken naar PDV-ontwikkelingen en de situatie van een aantal binnensteden. Hierbij komen o.a. de leegstand en de branche-invulling van PDV-Iocaties aan de orde alsmede de ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar. a. Algemene ontwikkelingen WVO in Nederland tussen 2001 en 2009
Er was in Nederland sprake van een toename in de totale WVO in deze periode van ca. 23 %. Het aantal winkels nam in geringe mate toe;daarentegen was er een sterke toename van de gemiddelde oppervlakte per winkel : zo'n 20%. Deze schaalvergroting deed zich in bijna alle branches binnen de detailhandel voor. Het aantal m2 WVO per inwoner nam in deze periode toe van 1,4 naar 1,78 m2(toename van ca. 25% ). In de PDV en grootschalige concentraties groeiden de winkelmeters met ca. 35%. In de binnensteden en dorpscentra was er ook groei,maar met zo'n 12% aanzienlijk minder. In de overige winkelgebieden(buiten PDV en binnensteden) bedroeg de groei ca. 20%. Het teruglopende aandeel van de binnensteden in de totale WVO( althans relatief,niet absoluut) blijkt een algemeen landelijke tendens te zijn .
7
b. Zuid -Holland vergeleken met Nederland, gemeten naar winkelmeters per
inwoner anno 2009
Interessant is om te weten hoe de vergelijking van de provincie Zuid-Holland uitvalt met Noord-Holland en de rest van Nederland, als het gaat om de beschikbare winkel vloermeters per inwoner. Onderstaande grafiek geeft hierin duidelijk inzicht.
Totaal wvo m2 per inwoner 2009
1,90 1,80 1,70 1,60
• Totaal wvo m2 per inwoner
1,50 1,40 Totaal ZH
Totaal NH
NL-/- ZH
Nederland als totaal heeft gemiddeld per inwoner 1,78 m2 winkelvloeroppervlakte ter beschikking; in Z-Holland is dat 1,56(12,6% minder). Noord-Holland heeft 1,67 m2 per inwoner beschikbaar. Als Zuid-Holland vergeleken wordt met de rest van Nederland heeft het zelfs 15,4% minder m2 per inwoner ter beschikking. Dezelfde vergelijking kan gemaakt worden voor de beschikbare PDV-meters per inwoner. Onderstaande grafiek geeft deze vergelijking weer.
PDV m2 per inwoner 2009 0,300
0,200
0,000
.., Totaal ZH
Totaal NH
NL-/ - ZH
Nederland heeft gemiddeld per inwoner 0,21 m2 PDV-meters beschikbaar; in Z-Holland is dat 0,18 m2(13,5% minder). In Noord-Holland is dat 0,26 m2. Als ingezoomd wordt op de woonbranche als geheel( dus ook buiten de PDV-Iocaties) wordt dit beeld bevestigd door cijfers van het CBS. Zo is in 2007 door Locatus en HBD van deze cijfers afgeleid dat de dichtheid van woonza ken in Zuid-Holland het geringste is van alle provincies en 20% lager
8
ligt dan gemiddeld in Nederland( er zijn per m2 woonmeter 3,3 inwoners in Zuid-Holland ten opzichte van 2,77 gemiddeld in Nederland). Als we kijken naar het aandeel van de PDV-meters ten opzichte van de totale winkelvloeroppervlakte kan er worden gesteld dat provincie Zuid-Holland nauwelijks afwijkt van het landelijk beeld.
Aandeel PDV-metersvan totaal
Wvo2009
20,00% 15,00% 10,00% 5,00% 0,00%
I
-1
Totaal ZH Totaal NH
• Aandeel PDV-meters van totaal Wvo
1
NL-/- ZH
Opvallend is het relatief grote aandeel PDV-meters van de totale winkelvloeroppervlakte (15,33%). in de provincie Noord-Holland. Het aandeel van de PDV-meters in de totale WVO van Nederland bedraagt 11,94%. Het aandeel van Z-Holland bevindt zich ongeveer op hetzelfde niveau(11,86%).
c . Leegstand anno 2009 In onderstaande grafiek worden de leegstandpercentages naast elkaar gezet van de algemene winkelvloeroppervlaktes en die van de PDV-vloeroppervlaktes.
8,00% -1- - - - - - - - - 6,00%
• Leegstand percentage
PDV2009
4,00%
leegstand percentage
2,00%
Wvo2009
0,00% Totaal ZH Totaal NH
NL-/- ZH
De totale leegstand in Nederland bedraagt 7,62 %. In Z-Holland 7,15 %. Dit is lager dan gemiddeld in Nederland (6,2% lager). Noord-Holland ligt overigens totaal gesproken een stuk lager : de leegstand bedraagt daar 5,3%. Hieronder zijn enkele nadere uitsplitsingen uitgewerkt.
9
De PDV-Ieegstand is duidelijk lager dan het landelijk gemiddelde van de PDV-Ieegstand(Z Holland PDV bedraagt 4,65% vs. 5,71% landelijk). Het gaat hier om één vol procentpunt minder (of in percentages gemeten ca.18,5% lager). En aanzienlijk lager dan dat van Noord Holland(7,49%): het gaat dan om drie procentpunten minder (ofwel ca. 38% lager). Er zijn 6 binnensteden in de provincie Zuid-Holland onder de loup genomen, te weten: Leiden centrum, Den Haag centrum, Rotterdam centrum, Delft centrum, Gouda centrum en Dordrecht centrum . Als het gaat om de leegstand blijken deze 6 binnensteden bij elkaar zich nagenoeg op hetzelfde niveau te bevinden als het landelijk gemiddelde(7,71% vs 7,62%).1 Als gekeken wordt naar de rest van Zuid-Holland (dus buiten de meters van PDV-Iocaties en de 6 vergeleken binnensteden) blijkt dat dit overige deel van Zuid-Holland grosso modo een zelfde of iets lager leegstandspercentage kent dan het gemiddelde van Nederland (7,45 % vs 7,62%). Ten aanzien van de PDV-Ieegstand in Zuid-Holland valt op dat los van de Megastores, de leegstand vooral geconcentreerd is in de kleinere PDV-winkelgebieden. Van de grotere gebieden(>30.000 m2) hebben 6 van de 8 nagenoeg geen leegstand. Van de overige 13 zit ongeveer de helft aanzienlijk boven het gemiddelde leegstandspercentage.
d . Ontwikkeli ngen in de afgelopen 5 jaar(van 2004 tot 2009}
PDV-leegstand Zuid-Holland De totale PDV-Ieegstand in Zuid-Holland is teruggelopen van 6% naar 4,65% (bijna een kwart qua percentage). In meters: van 31.823 naar 29.539( ruim 7 % ). Dit terwijl er een groei was van de totale m2 PDV van 23,1 %. In meters : 119.300 erbij.
~
cQ.l 600 c 500
~
"0
re
-
-
'5 400 Q
300 200 100
-
-
-
0 2004
~ m2 Zuid -Holland
l..::;:::p()v Leegsta nel
2009
635730
516730
-
31823
-
~~
29539
Als we deze PDV-Ieegstand nemen exclusief de Megastores Haaglanden is deze teruggelopen van 3,28% (2004) naar 2,55% (2009): een redelijk laag percentage. De Megastores zijn absoluut gezien goed voor iets meer dan de helft van de leegstand in alle PDV-Iocaties van Zuid-Holland(15.249 vs 29.539 meters totaal). Dit terwijl het aandeel van de Megastores in de totale PDV-meters 11 ,8% bedraagt.
1
Zoetermeer Centrum is niet meegeno m en vanwege het o ntbreken van consisten te cijferreeksen.
10
De meest spectaculaire groei van PDV-meters laat de woonboulevard Leiderdorp zien(bijna een verdubbeling van 18.725 naar 34520 meters) met thans 0,00% leegstand.
De 6 binnensteden in Z-Holland In de steden valt op dat de binnenstad van Den Haag is gegroeid met 17,3%(van 145K naar 183K meters) met een parallelle daling van de leegstand van 10% naar 6,27%. Daartegenover staat dat Leiden de één na laagste groei van de 6 binnensteden kent, namelijk met een groei van 9,3%(gemiddeld 11,85%) en één van de laagste groeiers van de 4 middelgrote steden is (Leiden 9,3%,Dordrecht 12,5%, Delft 22,6% en Gouda 3,06%). Dit terwijl de leegstand in Leiden oploopt van 5,9% naar 8,83%. De hoogste groei kent de Delftse binnenstad: 22,6%(van 44K naar 54K meters), grotendeels door de uitbreiding van Zuidpoort Overigens is er wel sprake van een oplopend leegstandspercentage van 3,9 naar 6,3 %. Desalniettemin bevindt zich deze leegstand nog steeds ruim onder de gemiddelde leegstand van de 6 binnensteden(7,71%). Het hoogste leegstandspercentage kent de Dordtse binnenstad( 12,74% ). Dit trekt het gemiddelde van de 6 steden dan ook erg omhoog. (Overigens teruggelopen van 17,10% in 2004). De groei in meters bewoog zich met 12,45% iets boven het gemiddelde van de 6 vergeleken steden. De Rotterdamse binnenstad vertoont weliswaar met 7,9% een aanzienlijk lagere groei van meters dan Den Haag( 17,3%) en is qua groei van meters de één na laagste van de 6 vergeleken steden, maar wel met een met Den Haag vergelijkbare terugloop van de leegstand(van 10,5% naar 6,88%). Gouda centrum laat verreweg de laagste groei in WVO zien(3,06 %; gemiddeld over de 6 steden is dat 11,85 %) met een gemiddelde terugloop van de leegstand(van 9,97% naar 7,71%). PO V-bra nche-di scipline Er is beoordeeld of er in de afgelopen periode sprake is geweest van een aanzienlijke mate van (sluipende oneigenlijke) winkellocaties die niet passen in de woonbestemming van de PDV-Iocaties. Het beeld dat naar voren komt is dat er een buitengewoon grote discipline aan de dag is gelegd door gemeente en provincie in het bewaken van de bestemmingsplannen. Er is één belangrijke uitzondering, dat is de Rijneke Boulevard. Bekend is dat de gemeente hiervoor geen bestemmingsplan had en de oneigenlijke vestigingen oogluikend heeft toegestaan. Deze zijn ook nog steeds niet, in een aanpassing van het bestemmingsplan, officieel gelegaliseerd. Het gaat dan onder meer om winkels in de sfeer van consumenten elektronica en huishoudelijke artikelen. Totaal bedragen de oneigenlijke m2 bijna 10.000 op een totaal van 43000, dus totaal ruim 20%. De oneigenlijke winkelmeters op alle andere pdv-locaties zijn nagenoeg verwaarloosbaar. In het winkelgebied Katwijk Ambachtsweg is er sprake van de bezetting van 5 PDV-oneigenlijke locaties. Daarnaast is er in een beperkt aantal PDV-winkelgebieden sprake van 1 tot 3 winkels die er feitelijk niet thuishoren. Op het totaal aantal van 659 winkels op alle PDV Iocaties gaat het om hooguit 25 vestigingen, Rijneke Boulevard meegerekend .
11
4. Conclusies ten aanzien van het gevoerde beleid a. We l behoorlijke groei in afgelopen periode, in lijn met landelijk beeld. Hoewel per inwoner minder m2 WVO beschikbaar is in Zuid-Holland , heeft zich toch een behoorlijke groei aan m2 voorgedaan in de afgelopen 5 jaar. Deze groei heeft betrekking op heel Nederland zowel als de gehele provincie Zuid-Holland. In de provincie Zuid-Holland was die groei totaal 13,5 %. In de periode 2001-2009 bedroeg die groei in heel Nederland 23 %. De provincie Zuid-Holland lijkt zich daarmee in lijn met of iets onder de landelijke groeitrend te bevinden. Zo zijn in de 6 binnensteden de WVO-oppervlaktes gegroeid met bijna 12% en in de PDV-Iocaties met bijna een kwart(23, 1 % ). Dit is eveneens redelijk in lijn met of iets onder de landelijke groei-ontwikkelingen(tussen 2001 en 2009 35% PDV-groei in meters en 12% in de centrale gebieden). b. Geen irrationele uitbundigheid in beschikbare WVO per inwoner;beperkte leegstand De provincie Zuid-Holland heeft gemeten naar het beschikbaar aantal m2 WVO geen uitbundig beleid gevoerd. Per inwoner is er 12,6% wvominder beschikbaar dan gemiddeld in Nederland( en 15,4% minder dan in de rest van Nederland). Dat is vanuit de optiek van de bedrijfstak detailhandel als positief te kwalificeren. Immers er wordt allerwege geklaagd over overbewinkeling: teveel winkelvloermeters, waardoor de spoeling voor de winkeliers dun wordt qua omzet, winstgevendheid en dus draagvlak. Met name voor het MKB is dat veelal een probleem. Het beleid van alle actoren in de provincie Zuid-Holland (zowel van de gemeenten als van de provincie) kan in dit opzicht voluit succesvol worden genoemd. Als we kijken naar de PDV-Iocaties blijkt de mindere beschikbaarheid van winkelmeters in dezelfde orde van grootte te liggen. Aan PDV-meters is er per inwoner in Zuid-Holland ca.15% minder beschikbaar dan in de rest van Nederland. Als we kijken naar de leegstand is die van Zuid-Holland lager dan het Nederlandse gemiddelde(6,2% lager). Opvallend is evenwel dat de leegstand op de PDV-Iocaties aanzienlijk lager is dan het Nederlandse gemiddelde van PDV-Ieegstand(18,5% lager);vergeleken met de rest van Nederland zelfs 21,9% lager. Dat is op zich positief. De vraag doet zich evenwel voor of er dan nog wel voldoende ruimte voor de nodige dynamiek overblijft.
c. Expansiebehoefte vanuit de markt geaccommodeerd. Gekeken naar de expansie behoefte vanuit de markt, kan worden geconstateerd dat er niet of nauwelijks sprake is geweest van afgewezen verzoeken op aanvragen vanuit de non-food detailhandel (bijv. grote ketens). De gebleken expansiebehoefte vanuit de bedrijfstak detailhandel zelf kon vrijwel altijd worden geaccommodeerd. Ook in dit opzicht kan het beleid van gemeenten en de provincie Zuid-Holland als succesvol worden gekwalificeerd. (Wel is er steeds aandrang vanuit de XXL-supermarkten om zich in buitengebieden te vestigen, maar dat staat los van de PDV-meters bedoeld voor woonboulevards). In dit verband kan niet 12
gezegd worden dat provincie-breed onvoldoende ruimte voor uitbreiding en dynamiek in de winkelsector aanwezig is geweest. d. Nauwelijks oneigenlijke invulling van PDV-Iocaties De branchering van PDV-Iocaties laat over het algemeen een gedisciplineerde invulling zien. De sturing van gemeenten en provincie op de gewenste branche-samenstelling alsmede de handhaving ervan kan aldus als een ander onderdeel van succesvol beleid van alle actoren binnen de provincie worden gezien. e. Meer PDV is niet ten koste gegaan van binnensteden De vraag doet zich wel voor in hoeverre de groei van PDV-meters ten koste van bijv. de binnensteden is gegaan. Dat vraagt een nader inzoomen op de Zuid-Hollandse binnensteden. Ook de centra van 6 grote steden zijn gemiddeld gegroeid met zo'n 12% met tegelijkertijd een terugloop van de leegstand in dezelfde orde van grootte als bij de PDV Iocaties (zo'n kwart terugloop in percentage van gemeten WVO). Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat bijvoorbeeld de sterkere PDV-metergroei ten koste is gegaan van de groei van de binnensteden. De conclusie kan actief worden geformuleerd en worden onderbouwd met de volgende 4 gegevenheden. In de eerste plaats blijkt uit nadere analyse van de cijfers met betrekking tot de binnenstadscentra dat deze een zeer uiteenlopend beeld laten zien. Zo zijn de specifieke locale omstandigheden veelal bepalend voor de mate van succes van de binnensteden(bijv. Den Haag na de ingrijpende binnenstadsrestauratie ). Als tweede lijkt er een landelijk brede tendens te zijn dat centrale winkelgebieden positie prijsgeven aan perifere winkellocaties. Als derde wordt geconstateerd dat de grootste steden een groeiende aantrekkingskracht uitoefenen op de steeds veeleisender (en mobieler) wordende consument. Dit gaat veelal ten koste van de middelgrote steden, specifieke omstandigheden daargelaten. Tenslotte is geanalyseerd dat de branchering op de PDV-Iocaties in Zuid-Holland nauwelijks oneigenlijke winkelbranches laat zien(uitgezonderd Rijneke Boulevard) en dus ook in het algemeen nauwelijks van concurrentie sprake kan zijn. Kortom, zeer specifieke omstandigheden en algemene (consumenten)trends zijn bepalend voor het al dan niet succesvol zijn van binnensteden. De vermeende concurrentie van de PDV-winkelgebieden doet daar niets aan af.
5. Afwegingen voor toekomstig beleid So far so good. Moet dit beleid dan op dezelfde wijze worden voortgezet? Hieronder komen diverse afwegingen aan de orde, van belang voor de vorming van toekomstig PDV-beleid. In de eerste plaats zal er naar gekeken worden welke lessen te trekken zijn uit de Zuid-Hollandse situatie in het licht van de eerdere constateringen. In de tweede plaats zullen relevante vragen met betrekking tot het draagvermogen van de branche van de woninginrichting aan de orde komen. Als derde wordt een inschatting gemaakt van de manier waarop andere relevante actoren zich zullen opstellen in de komende periode van 5 jaar. Belangrijke aspecten van consumentengedrag in relatie tot PDV-Iocaties komen als vierde aan de orde. Tenslotte wordt kort ingegaan op de rol van de provincie. 13
a. Wat va lt te destilleren uit de ontwikkelingen van de laatste 5 jaar in Zuid
Holland?
Er is een groei gerealiseerd op PDV-Iocaties,die grosso modo in lijn ligt met de landelijke ontwikkeling. Er zijn nauwelijks aanvragen afgewezen uit de non-food detailhandel. En deze ontwikkeling is ook nog eens niet ten koste gegaan van de binnensteden,mede gegeven de gedisciplineerde branche-invulling van PDV-winkelgebieden. Gezien deze constateringen lijkt het voor de hand te liggen dit succesvolle beleid van de afgelopen jaren voort te zetten. Dit wordt ondersteund door een aantal factoren die de groeiende behoeftes aan PDV-meters duidelijk maken. Hierna worden deze punten belicht. Een levendig en bij de tijd blijvend winkelapparaat vraagt om een zekere dynamiek. De steeds veeleisender consument heeft ook behoefte aan vernieuwing, wil verrast en verleid worden. Dat gaat gepaard met nieuwe winkelformules , zich aanpassende winkelgebieden en andere koopstromen. Een verminderde aantrekkelijkheid van winkelvoorzieningen is ook voor de detailhandel"de dood in de pot". Een levendige detailhandel brengt scherpe concurrentie en een zekere frictieleegstand met zich mee. Waar het volledig uitgebalanceerde evenwicht ligt :wie zal het zeggen? Ook de deskundigen en geleerden zijn het daarover oneens. Een bepaalde ruimte voor uitbreiding en dynamiek blijft in ieder geval nodig. Een zekere frictieleegstand is eveneens nodig. Opmerkelijk is dat die thans in de huidige conjuncturele fase niet veel groter is dan in andere conjuncturele fasen. Deze ligt meestal zo tussen de 7 en 8 % in WVO gemeten. Deels zal dat met de starheid van huurcontractperiodes te maken hebben, toch is het een signaal dat er bij een aantrekkende conjunctuur niet veel ruimte lijkt te zijn voor extra dynamiek. De leegstand op PDV-Iocaties is zelfs lager, dit geldt in nog sterkere mate voor de provincie Zuid-Holland. Als de Megastores tussen haken worden geplaatst is die nog maar ca. 2,5 %, hetgeen een behoorlijk laag percentage genoemd kan worden . Wellijkt door recente publicaties van Locatus in 2009 de totale leegstand op jaarbasis met een verontrustende 9 % te zijn opgelopen. Het gaat hier om het aantal winkels of winkelunits. Dat deze leegstand thans op jaarbasis oploopt is evenals de oplopende werkloosheid waarschijnlijk te wijten aan het na-ijl effect van de recessie. Hiervan zullen vooral de kleinere winkels last hebben en vestigingen op C-lokaties. Aangezien deze in geringe mate op PDV-Iocaties aanwezig zijn, verstoort dit niet het hiervoor geschetste beeld. In de Randstad-provincies is in het algemeen meer koopkracht aanwezig dan daarbuiten, die tot uitdrukking komt in de behoefte aan gemiddeld meer PDV-meters per inwoner(grotere vraagelasticiteit van non-food branches,m.n. duurzame consumentengoederen). Er zijn in Zuid-Holland überhaupt minder meters verkoopvloeroppervlakte per inwoner dan elders in Nederland. Specifiek voor de woonboulevards zijn er 15% minder PDV-meters beschikbaar per inwoner dan in de rest van Nederland en is er een aanzienlijk mindere leegstand in deze PDV-Iocaties (en dan nog voor de helft op 1 locatie). Het is dan ook denkbaar, dat er in de komende periode van 5 a 10 jaar wel enige extra druk kan komen te liggen op Zuid-Hollandse PDV-meters. Dit teneinde aan de te verwachten
14
vraag om uitbreiding en nieuwe dynamiek te kunnen voldoen. De cruciale vraag is dan in welk beleidsraster hieraan op de meest verantwoorde wijze kan worden voldaan. Hieronder wordt meer specifiek aandacht besteed aan de belangrijkste vraagpunten aan de aanbodkant van de markt( punten 5b. en 5c. ) alsmede aan de vraagzijde (punt 5d.). b. Vragen rond het draagvermogen van de woninginrichtingsbranche Interessant is om te zien of de omzet- en bestedingsontwikkelingen in de wonenbranche van de afgelopen 5 jaar gelijke tred hebben gehouden met de uitbreiding in meters. In de bijlagen zijn daarover cijfers opgenomen. Hieruit komt naar voren dat de uitbreiding van PDV-meters geen gelijke tred heeft gehouden met de omzet- en bestedingsantwikkelingen in deze branche. Sterker, de omzetten en bestedingen zijn landelijk gezien nauwelijks gegroeid. Het gaat dan om 1 a 2% over 5 jaar ten opzichte van 23% uitbreiding aan meters in diezelfde periode. De vloerproduktiviteit moet derhalve behoorlijk gedaald zijn, gemeten in omzet per m2. Als we op basis van deze cijfers conclusies mogen trekken,zou het gaan om een produktiviteitsdaling van zo'n 18 %. Al met al geen beeld dat vanuit de detailhandel gezien iets is om vrolijk van te worden . Dit tegen de achtergrond dat in 2004 al in een onderzoeksrapport van HBD/CBW werd geconcludeerd dat in de daaraan voorafgaande 10 jaar aanzienlijk minder omzet werd toegevoegd dan de toenmalige groei aan woonmeters zou rechtvaardigen. Er werd zelfs geconcludeerd dat de markt feitelijk vol zat en er alleen nog maar ruimte bestond voor thematische ontwikkelingen met tegelijkertijd sanering van andere woonmeters. Hoe is het mogelijk dat woonwinkels tegen de achtergrond van deze cijfers en ontwikkelingen het zo lang volhouden, is een voor de hand liggende vraag. Er zijn 3 redenen aan te geven die dit toch begrijpelijk maken. In de eerste plaats zijn de woonmeters buiten de PDV-gebieden naar verwachting aanzien lijk minder gestegen dan op de PDV-Iocaties, zodat de gemiddelde uitbreiding ook aanzienlijk lager ligt dan de 23% aan PDV-uitbreiding. De uitbreiding over 5 jaar aan woonmeters in Zuid-Holland ligt dan per jaar tussen de 2-3% (globale inschatting). Dat is bepaald niet een schrikbarend hoog groeipercentage. Als tweede is in de woonbranche -evenals elders- een behoorlijke rationalisatie, ketenintegratie en efficiency-slag aan de orde, die leidt tot lagere inkoopwaardes en lagere kosten. In de derde plaats geldt dat het toevoegen van meters op PDV-Iocaties aanzienlijk goedkoper is dan elders. En tenslotte is de schaalvergroting in bijna alle branches in de detailhandel volop gaande o.m. door de veeleisender consument. Deze schaalvergroting heeft in de wonenbranche relatief nauwelijks tot prijsverlagingen geleid, mede onder invloed van veel sterke merken in deze branche. Derhalve zal minder omzet per m2 zeker niet 1 op 1 in dezelfde mate tot winstafbrokkeling leiden. Desalniettemin kan op basis van de huidige conjunctuur zich op de korte termijn een zekere afbrokkeling van economische activiteiten in deze branche voordoen. De eerste tekenen wijzen daar ook al op( in de toename van leegstand in het jaar 2009 krijgt volgens Locatus de woonbranche de grootste klappen, overigens relatief het meest op de zogenaamde C-lokaties, aanloopstraten in binnensteden en dergelijke). Alles bijeengenomen is het uiteindelijk ook voor de woninginrichtingbranche van belang om op de middellange termijn te blijven vernieuwen, ruimte voor uitbreiding en dynamiek te hebben, uiteraard mits gedragen door voldoende (te creëren) consumentendraagvlak. c. Te verwachten gedrag van andere actoren
15
In het verleden was er veelal sprake van parallellopende belangen van ambitieuze gemeenten, actieve projectontwikkelaars en investeerders. Projectontwikkelaars zochten business-opportunities op en investeerders hadden grote beleggingsbudgetten die op lange termijn in het winkelvastgoed goed bleven renderen. Dat beeld is inmiddels genuanceerder geworden. Gemeenten zullen vanuit ambities en het creëren van financiële voordelen door grondverkoop ook in de komende periode naar verwachting de nodige initiatieven blijven ontplooien. In een aantal gevallen zal dat ook bij PDV-Iocaties het geval zijn of worden nieuwe PDV-Iocaties voorgesteld . Ook valt te verwachten dat er hier en daar druk komt op minder goed functionerende PDV-Iocaties om andere branches toe te laten dan volgens de !PO-richtlijnen en vastgestelde bestemmingsplannen wenselijk en/of mogelijk zou zijn . Al dan niet oogluikend toe te staan. De vastgoedsector lijkt inmiddels ten dele een ander beeld te vertonen. Vanuit de projektontwikkelaars zal de druk waarschijnlijk aanhouden. Het zoeken naar business opportunities zal vermoedelijk doorgaan. De vastgoed-investeerders daarentegen lijken onder invloed van de economische omstandigheden en vooruitzichten veel terughoudender te worden. Het besef dat de bomen van extra winkelmeters niet tot in de hemel blijven groeien, is daar duidelijk terrein aan het winnen. De aandacht zal zich waarschijnlijk meer richten op de kwaliteit dan op kwantitatieve toevoegingen met "meer van hetzelfde".
Jó
d . Consumententrends De consument blijft grillig en moeilijk voorspelbaar. Uit analyses komt naar voren dat hij in ieder geval veeleisender en mobieler wordt. Hij wordt minder getrokken en verleid door meer van hetzelfde dan door vernieuwing en verrassing. Hij wil vaak ook meer keuze mogelijkheden dan vroeger. Vandaar het succes van grotere steden, grotere winkels en grotere winkelgebieden. Hij heeft bovendien steeds minder tijd (over) voor het bezoeken van winkels, nog daargelaten de sterke opkomst van online-verkopen. Dit geeft -algemeen gesproken- meer aanleiding om te pleiten voor vernieuwende concepten en een diverser en groter aanbod dan voor metertoevoegingen die niets nieuws brengen( uniciteit en omvang). Hoewel specifieke lokale omstandigheden meer bepalend zijn voor het succes,kan gelet op deze trend in consumentengedrag geconcludeerd worden dat grotere PDV-gebieden meer kans op succes zullen hebben dan de kleinere. De huidige leegstand duidt daar ook al op. Een ander aspect is dat van de branche-vervaging. Winkels zijn niet meer wat ze waren. Assortimenten laten zich niet meer indelen langs de branche-grenzen. Veel branche indelingen zijn steeds meer kunstmatig geworden door schaalvergroting en assortimentsverbreding. In dat opzicht zullen gemeenten en de provincie in hun handhaving met de nodige complicaties te kampen krijgen. Zeker op PDV-Iocaties zal dit in de komende 5 jaar een belangrijk item kunnen worden in het kader van het zorgvuldig bewaken van de aanwezige fijnmazige winkelstructuur in de volle breedte. e. Rol van de Provincie Het is niet de rol van de provincies om de algemene economische marktomstandigheden leidend te laten zijn voor specifiek vestigingsbeleid, hooguit op de achtergrond in de afwegingen te betrekken. Bovendien moet het PDV-beleid een langere houdbaarheidswaarde hebben dan die van enkele recessie-jaren. Derhalve lijkt de vraag of leegstand op PDV-Iocaties wordt veroorzaakt door conjuncturele of structurele problemen, minder relevant te zijn. Afgezien nog van het feit dat die moeilijk te beantwoorden is. Beleid zou zich voornamelijk op de structurele omstandigheden moeten richten. Bovendien is de doorlooptijd voor het realiseren van uitbreidingen of herstructureringen zodanig lang dat moeilijk kan worden geanticipeerd op conjuncturele fasen, als die überhaupt al voorspelbaar zouden zijn . Belangrijk is het om te werken met structuurvisies en om regionale overlegorganen in de regio's te hebben. Naar verluidt van deskundigen in het veld werkt het REO-model goed in de provincie Zuid-Holland. In deze context is het van belang een nieuw koopstromenonderzoek te organiseren, zodat dat van 2004 kan worden geactualiseerd. In de tussenliggende periode zal immers aan de vraagzijde veel gewijzigd zijn. De actue le gegevens zijn een belangrijke basis om structuurvisies waar nodig te vernieuwen en over betere onderbouwingen te beschikken ten behoeve van zorgvuldige afwegingen in de verdere toekomst.
17
6. Aanbevelingen voor het beleid op korte termijn a .Voortzetten huidige succesvolle PDV-beleid Het is aan te bevelen het huidige beheerste, maar toch voldoende accommoderende beleid ten aanzien van PDV-ontwikkelingen voort te zetten. Ingrijpende wijzigingen zijn op korte termijn niet nodig. Wel is het gewenst dat afzonderlijke regio 's goed kijken naar het toekomstperspectief van een aantal met name kleinere PDV-Iocaties. Investeringen zouden zich vooral moeten richten op de vervangingsvraag en het kwalitatief upgraden/vernieuwen van het bestaande winkelaanbod. Om dit beleid succesvol te houden dienen steeds actuele gegevens beschikbaar te komen door jaarlijkse of 2-jaarlijkse monitoring van het aanbod en van de leegstand.
b. Koopstromenonderzoek Het is voor een goede onderbouwing van toekomstige afwegingen en beslissingen buitengewoon nuttig te beschikken over recente en actuele cijfers met betrekking tot de koopstromen in de provincie Zuid-Holland . Het onderzoek uit 2004 dient te worden geactualiseerd. De betekenis hiervan strekt zich veel verder uit dan die voor PDV afwegingen. Tal van gegevens en te signaleren wijzigingen in koopstromen, regionale binding, consumentendraagvlak e.d . kunnen hun betekenis hebben voor het beleid van gemeenten en provincie ten aanzien van het totale winkellandschap in de provincie. Het is daarbij aan te bevelen de specifieke ontwikkelingen binnen de wonenbranche te betrekken alsmede de inschatting van effecten van andere distributiekanalen ( online/ mail-order etc. ) op de winkelverkoop. Ook kan meer accent komen te liggen op bezoekmotieven en type winkelgedrag. c. Specifieke aanbevelingen ten aanzien van individuele PDV-winkelgebieden Over specifieke situaties wordt in deze verkenning geen uitspraak gedaan,op 1 uitzondering na. In het licht van de geschetste omstandigheden en gelet op de leegstandsproblematiek ,is het aan te bevelen de toekomst van de Megastores aan een kritische beschouwing te onderwerpen en eventuele sanering van winkelmeters niet uit de weg te gaan.
18
7. Aanbevelingen voor het beleid op de lange termijn Hieronder zijn een aantal aandachtspunten benoemd die onderdee l zou moeten uitmaken van het beleid op lange termijn . a. Toespitsing van het PDV-be leid? Op langere termijn kan gedacht worden aan toespitsing van het PDV-beleid. De noodzaak voor toespitsing vindt grond in o.m. de volgende factoren: • bewaken van de uniciteit en specifieke plaats van PDV-Iocaties binnen de totale detailhandelsstructuur; • een antwoord formuleren op de sterke en structurele trend van branche-vervaging. Immers, dit kan het PDV-beleid op de lange duur ondergraven; • ermee rekening houden dat consumenten andere patronen van bezoekmotieven en typen winkelgedrag laten zien met veranderende koopstromen; • kiezen voor vernieuwende concepten en ontwikkelingen. Er lijkt ook kwantitatief nog ruimte te zijn in Zuid-Holland, maar deze ware m.n. met kwaliteit in te vullen Daadwerkelijke vernieuwende ontwikkelingen voorrang geven boven "meer van hetzelfde"; • de toekomstvastheid van sommige PDV-gebieden. Er is behoefte aan meer keuze mogelijkheden bij de consument. Dit leidt tot verdere schaalvergroting en roept vragen op over de toekomstvastheid van kleinere PDV-gebieden, m.n. als deze thans al bovengemiddelde leegstand hebben en weinig aan vernieuwing toevoegen; • de noodzaak van sanering en herstructurering. Dit kan ruimte maken voor
investeringen in vernieuwing;
• aandacht besteden aan de samenhang van winkelclusteringen(o.m. in relatie tot de trekkracht van grote spe lers). In het kader van een verdere toespitsing zou onderzocht moeten worden welke aanvullende beleidsinstrumenten kunnen worden ingezet. Daarbij geldt dat zo'n toespitsing ruimte moet laten voor maatwerk, omdat locale omstandigheden specifieke afwegingen vragen. Evenwel zodanig dat geen provinciaal brede precedentwerking wordt gegenereerd. b. Mogelijke vervolgaanpak Een toespitsing van het PDV-beleid kan dan worden uitgewerkt langs de volgende 3 lijnen :
1.Pendant van de zgn. SER-ladder Een pendant van de zgn. SER - ladder voor bedrijventerreinen bij het PDV-beleid uitwerken. Onderzoeken of hiervan gebruik kan worden gemaakt bij het antwoord op nieuwe initiatieven met betrekking tot perifere winkelgebieden. Mogelijk kan bij toepassing gebruik worden gemaakt van budgetten van de rij ksoverheid. De uitwerking
19
zou later kunnen worden opgepakt in samenwerking met het HBO. Te verwachten valt dat discussies en gedachtenontwikkelingen binnen de detailhandel en het HBO leiden tot aanzetten voor een dergelijk afwegingskader. Deze aanzetten kunnen dan wellicht een basis vormen voor de verdere vormgeving en het praktisch toepasbaar maken ervan.
2.Handhaving Onderzoeken op welke manier en in welke mate de handhaafbaarheid van PDV-beleid in het gedrang komt door de structurele trend van branche-vervaging. Indien dit op langere termijn op behoorlijke schaal en in meer dan incidentele situaties problemen lijkt te geven,kunnen alternatieve toetsingscriteria worden overwogen. Immers, het bewaken van de uniciteit en specifieke plaats van PDV-Iocaties binnen de totale detailhandelsstructuur is van groot belang. Een werkwijze kan dan zijn om meer te kijken naar scherp omschreven assortimenten. De vraag naar de juridische houdbaarheid en het gevaar voor provinciebrede precedentwerking moet daarbij worden meegenomen. Dit is overigens een vraagstuk dat landelijk breed kan (gaan) spelen. Een suggestie is dit in !PO-verband aan te kaarten. 3.Een nieuw beleidsraster Een nieuw belaidsraster ontwerpen voor het toekomstige PDV-beleid. Uitgangspunt is dat de verworvenheden van het huidige PDV-beleid in tact worden gelaten. In dat belaidsraster zou meer rekening gehouden kunnen worden met o.m. de voorkeur voor vernieuwing en de noodzaak voor sanering en herstructurering van bestaande PDV meters. Daarnaast dient aandacht te zijn voor andere typen winkelgedrag en bezoekmotieven van de consument, de consumentenwens naar meer keuze mogelijkheden, een koppeling met dominante typen winkels en/of assortimenten op de betrokken locatie en het meer richten op assortimenten dan op branche-indelingen. Een dergelijk belaidsraster moet dan leidend zijn bij het ontwikkelen van lokale en regionale detailhandelsstructuurvisies, bij op te stellen bestemmingsplannen en provinciale verordeningen. Het gaat om een toespitsing binnen de huidige, succesvolle PDV aanpak. 8. Tenslotte
Het PDV-beleid van de provincie Zuid-Holland kan om hiervoor genoemde redenen voluit succesvol worden genoemd. Te overwegen valt dit beleid als voorbeeldfunctie uit te dragen naar andere provincies, andere bestuurslagen en betrokken organisaties. Dit kan uiteraard op verschillende manieren gebeuren. Als beleids- "best practice", als onderdeel van een bredere discussie of bijvoorbeeld in het kader van een interprovinciale/ landelijke gedachten uitwisseling over het PDV-beleid.
20
Lid Gedeputeerde Staten J.W.A. van Dijk Contact
T070- 441 60 77 F070-4417883
provincie HOLLAND
ZUID
[email protected] Postadres Provinciehuls
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T070-4416611 www.zuld-holland.nl
Stuurgroep Regionaal Economisch Overleg
Datum 16 februarl2011
Ons kenmerk
Nvt Uw kenmerk
Nvt Bijlagen
1 Onderwerp
Detallhandelsbeleld, Europese dienstenrlchfiljn en jurisprudenlle. Geachte heer/mevrouw , Tijdens de besprekingen In een aantal stuurgroepen REO zijn vragen aan de provincie gesteld over het detailhandelsbeleld. De eerste vraag betreft de mogelijke strijd van provinciale regels voor de vesllging van detailhandel met de Europese dienstenrichtlijn. De tweede vraag gaat over recente jurisprudentie van de Raad van State, met name over de els van dlslrlbulle-planologlsch onderzoek (DPO) en de Inhoud van de adviesrol van de Regionaal Economische Overlegorganen (REO's). Aan u is toegezegd dat de provincie deze vragen zal beantwoorden. Ik kom met deze brief de toezegging na. Bij deze brief hoort een bijlage.
Bezoekadres Zuid-Hollendplein 1 2596 AW Oen Haag
Trams 8 en 9 en bussen 18, 22, 65 stoppen
De provincie Zuid-Holland beschrijft In de Provinciale Structuurvisie haar doelstellingen en belangen. De Verordening Ruimte stelt regels aan ruimtelijke ontwikkelingen die een provinciaal belang kunnen raken. Eén van de provinciale belangen is een evenwichtige detailhandelsstructuur. Artikel 9 van de Verordening Ruimte bevat daarom specifieke regels voor de vestiging van detailhandel. Deze regels vragen op enkele plaatsen om een advles van het REO èn om een DPO, waaruit moet blijken dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot ontwrichting van de detallhandelsstructuur.
dlclibij hel pro'o'lnclehuis. Vanaf sialion Oen Haag CS Is
hel Uen mlnuien lopen. Oe pari<.eerrulmle wor
aUio's IS beperkt.
~~
-
Ik verbind de volgende conclusies aan de analyse In de bijlagen. 1. De regels voor detailhandel in de Verordening Ruimte zijn niet In strijd met de Europese dienstenrlchtlljn, met de aantekening dat er geen jurisprudentie beschikbaar Is over de reikwijdte van de dlenstenrlchtlljn. 2. Een DPO mag uHslultend worden verlangd om te kunnen nagaan of nieuwvestiging al dan niet leidt tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau (ruimtelijk doel). Het hoofddoel van DPO mag niet zijn om de marktruimte te bepalen (economisch doel). De jurisprudentie van de Raad van State heeft niet tot gevolg dat
Ons kenmerk 11111111
provincie HOLLAND
ZUID
3.
de provincie de eis van een DPO moet laten vallen, maar stelt wel nadere eisen aan de inhoud van een RED-advies. Een REO-advies mag niet uitsluitend gebaseerd zijn op economische argumenten. Het is niet alleen belangrijk om na te gaan wat de marktruimte is, maar vooral wat daar de ruimtelijke gevolgtrekkingen van zijn.
Het REO-advies dient deze gevolgtrekkingen te toetsen aan de In een detallhandelsstructuurvisie of ander ruimtelijk plan gedefinieerde ruimtelijke kwaliteit. Artikel 3.1.2. Bro stelt dat regels met betrekking tot vestiging van detailhandel moeten worden gemotiveerd vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit. Voorbeelden hiervan zijn: de gewenste ruimtelijke structuur van winkelgebieden, efficiënt ruimtegebruik (waaronder voorkomen van leegstand), parkeren en infrastructuur en behoud van voldoende · bedrijventerra1nen. Graag bespreek ik met u of dit voorstel voor een lets andere, vooral op ruimtelijke overwegingen gebaseerde, werkwijze van het REO voor u een begaanbare weg Is.
Hoooa/ti. dr.,~ Asje van DIJk
BIJlagen:
- Notitie "Delailhandelsbeieid in relati e tot de Europese Dienstenrichtlijn" 212
Detailhandelsbeleid in relatie tot de Europese Dienstenrichtlijn
Provincie Zuid-Holland Mw. Mr. J.H. van Spriet; Team Kennis en Beleidsontwikkeling; Bureau Ontwikkeling en Realisatie; Afdeling Ruimte en Wonen 12 januari 2011
Korte samenvatting
Op verzoek van het bureau Economische zaken wordt in de achterliggende notitie een tweetal vragen beantwoord, namelijk: zijn onze regels in het kader van het (perifere) detailhandelsbeleid in strijd met de Europese Dienstenrichtlijn; kan er nog wel een distributie planologisch onderzoek (dpo) worden geêist, aangezien de REO's het argument als ontwrichting als gevolg van het ontbreken van voldoende marktruimte eigenlijk niet meer mogen hanteren vanwege strijd met de Europese Dienstenrichtlijn. Kort gezegd heeft deze Europese Dienstenrichtlijn tot doel om de vrijheid van vestiging en van diensten binnen de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken. Inperking van deze vrijheid via vergunningenstelsels en daarin opgenomen voorwaarden mogen niet in strijd komen met de Dienstenrichtlijn. Het bestaan van de Dienstenrichtlijn biedt echter geen vrijbrief om de vestiging van detailhandel aan geen enkele regulering te kunnen onderwerpen. Aan de regels in bestemmingsplannen mogen namelijk wel ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag liggen, maar niet louter economische motieven (argument van concurrentiemotieven. Tot op heden is het gebruikelijk en in lijn met het provinciale beleid en de provinciale Verordening Ruimte om in bestemmingsplannen regelgeving op te nemen met betrekking tot (kort gezegd}: 1. verwerking algemene detailhandelsbeleid , w.o versterking centrumgebieden; 2. regels ten aanzien van branchering en nevenassortimenten; 3. via vrijstelling wordt veelal (perifere) detailhandel toegestaan en hierin wordt de vooorwaarde van een dpo gesteld; 4. in bovengenoemde vrijstellingsregeling wordt ook het advies van het REO voorgeschreven. Ik zal niet te lang stilstaan bij het gestelde onder ad 1 en ad 2, aangezien hierover in de praktijk de nodige consensus lijkt te bestaan, nl deze eisen cq regels zijn toegestaan, aangezien hieraan een ruimtelijke ordeningdoelstelling ten grondslag ligt. Over het antwoord op het gestelde ad 3. en ad 4. wordt het nodige geschreven in de vakliteratuur. De meningen lopen uiteen van: deze eisen mogen, gelet op de Dienstenrichtlijn, niet worden gesteld aangezien zij een te grote inbreuk vormen op de vrijheid van vestiging en louter een economisch doel hebben lol: deze eisen zijn wel toegestaan en nodig voor een goede ruimtelijke ordening. Ik onderschrijf de laatste opvatting met de volgende kanttekening. Als er een dpo verplicht wordt gesteld mag deze niet tot hoofddoel hebben om de aanwezige marktruimte te bepalen (betreft louter een economisch doel) ; wel kunnen de uitkomsten van het dpo worden gebruikt om te onderbouwen of er door de vestiging of uitbreiding van een detailhandelsvestiging een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ontstaat. Het is namelijk constante jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat een toegelaten vestiging/uitbreiding van detailhandel in een bestemmingsplan -in relatie tot de uitkomsten van een dpo- alleen mag worden geweerd als nieuwvestiging leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. (ruimtelijk doel}
Onder duurzame ontwrichting wordt in de RO- jurisprudentie het volgende verstaan: De Afdeling wijst er daarbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009, in zaak nr. 200808122/1, op dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiling van bestaande detailhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft In die zin dat zij op een aanvaarbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
Beantwoording van de vragen 1. zijn provinciale regels in het kader van het (perifere) detailhandelsbeleid in strijd met de Europese dienstenrichtlijn? Antwoord: dit is niet het geval, alhoewel hierbij moet worden aangetekend dat er nog geen jurisprudentie beschikbaar is over de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. 2. kan er bijvoorbeeld nog wel een dpo geeist worden, aangezien de REO's het argument van ontwrichting uitsluitend als gevolg van het ontbreken van voldoende marktruimte niet mogen hanteren vanwege strijd met de Europese Dienstenrichtlijn en constante jurisprudentie. Antwoord: naar mijn mening kan er wel een dpo worden geeist, mits dit wordt gebruikt om te kunnen nagaan of nieuwvestiging al dan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Een dpo mag niet wordengeeist met als hoofddoel om de marktruimte te bepalen (economisch doel).
Detailhandelsbeleid in relatie tot de Europese Dienstenrichtlijn Provinciale detailhandelsregels en beleid:
Het beleid is erop gericht om de bestaande detailhandelsstructuur te versterken, vooral in stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra.Op perifere locaties zijn slechts enkele branches toegelaten. In de Verordening Ruimte is voor sommige uitbreidingen/vestiging van detailhandel een verplicht distributie planologisch onderzoek (dpo) voorgeschreven waaruit moet blijken dat er door de uitbreiding/nieuwvestiging geen ontwrichting van de detailhandelsstructuur ontstaat. Tevens is een verplicht advies van het Regionaal Economisch Overlegorgaan (REO) voorgeschreven. In de voorschriften van een bestemmingsplan moet dit worden opgenomen. De gemeenten moeten hun bestemmingsplannen hiermee in overeenstemming brengen. Via de afdeling Economische Zaken bereikten ons de volgende vragen: 1. zijn onze regels in het kader van het (perifere) detailhandelsbeleid in strijd met de Europese dienstenrichtlijn? 2. kan er bijvoorbeeld nog wel een dpo geeist worden, aangezien de REO's het argument van ontwrichting uitsluitend als gevolg van het ontbreken van voldoende marktruimte niet mogen hanteren vanwege strijd met de Europese Dienstenrichtlijn en constante jurisprudentie.
De Europese Dienstenrichtlijn
Kort gezegd heeft deze richtlijn tot doel om de vrijheid van vestiging en van diensten binnen de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken. Inperking van deze vrijheid via vergunningenstelsels en daarin opgenomen voorwaarden mogen niet in strijd komen met de Dienstenrichtlijn. Ten eerste zal de vraag moeten worden beantwoord of de Dienstenrichtlijn, en dan met name de normering van artikel9, 10 en 14 (Hoofdstuk 111, zie bijlage), wel van toepassing is op bestemmingsplannen en de daarin opgenomen regels omtrent detailhandel. Afgaande op preambule nummer 9 bij de Dienstenrichtlijn zou deze vraag ontkennend beantwoord kunnen worden. Deze preambule 9 luidt -voorzover relevant- immers als volgt:" Deze richtlijn is alleen van toepassing op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit Deze richtlijn is derhalve niet van toepassing op eisen zoals verkeersregels, regels betreffende de ontwikkeling of het gebruik van land, voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedebouw " Deze preambule biedt echter geen vrijbrief om de vestiging van detailhandel aan geen enkele regulering te kunnen onderwerpen. Uit andere delen van de Dienstenrichtlijn (o.a. preambule nummer 66) kan immers worden opgemaakt dat de Dienstenrichtlijn wel van toepassing is op detailhandel. Het voert te ver om hier uitgebreid bij stil te staan. Evenals Europa Decentraal gaan wij er ook vanuit dat (Hoofdstuk 111) van de Dienstenrichtlijn van toepassing is op de regulering van de vestiging van detailhandel in bestemmingsplannen. Ook het feit dat detailhandel niet overwegend als de uitoefening van een dienst kan worden beschouwd, maar als verkoop van goederen, betekent niet dat de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is. Bestemmingsplanvoorschriften over detailhandel zien immers op de vestiging van een onderneming en dan geldt het regime van het vrije verkeer van vestiging, zoals uitgewerkt in Hoofdstuk 111 van de Dienstenrichtlijn.
Het antwoord op de vraag of de Dienstenrichtlijn, en dan met name de normering van artikel 9, 10 (vergunningen) en 14 (nadere eisen) uit Hoofdstuk 111, wel van toepassing is op bestemmingsplannen en de daarin opgenomen bepalingen omtrent detailhandel is, luidt dus : JA (bepalingen bijgevoegd als bijlage). Dit betekent dat vergunningstelsels en de daarin opgenomen voorwaarden moeten voldoen aan het juridisch kader van Hoofdstuk lil van de Dienstenrichtlijn. Dit is overigens ook met zoveel woorden opgenomen in artikel1.1.2. van het Bra (ik kom hier later nog op terug). Artikel9, 10 en 14 (ruimer: Hoofdstuk lil) moeten bij bestemmingsplannen dus in acht worden genomen. Hierin is opgenomen wanneer de vestiging van detailhandel afhankelijk mag worden gesteld van een vergunning en/of ontheffingen en welke beperkingen en eisen zijn toegestaan t.a.v. de vestiging van detailhandel. Dit betekent in concreto dat een vergunningenstelsel en het stellen van specifieke eisen alleen gerechtvaardigd kunnen worden door dwingende redenen van algemeen belang. Dit begrip omvat, blijkens preambule 40 van de Dienstenrichtlijn, de bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van stedelijke en rurale ruimtelijke ordening. Regels in het nationale recht -met inbegrip van bestemmingsplanregels en de hierin opgenomen voorwaarden voor het verlenen van vrijstelling- mogen niet gebaseerd zijn op economische overwegingen om zittende ondernemers tegen concurrentie te beschermen of die een ongelijke behandeling van individuele ondernemingen inhouden. Aan de regels in bestemmingsplannen mogen wel ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag liggen, maar niet louter economische motieven.
Welke eisen mogen er tbv een goede ruimtelijke ordening op het gebied van detailhandel worden gesteld en welke jurisprudentie is hierover bekend. Zoals hiervoor al is aangegeven moeten regels voldoen aan het gestelde in Hoofdstuk 111 van de Dienstenrichtlijn en mogen zij slechts worden opgenomen indien dit nodig is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (dit uitgangspunt is opgenomenin artikel3.1. Wro en artikel10 WRO-oud). Een ruimtelijk besluit mag niet zijn ingegeven door overwegingen van economische ordening, maar aan het ruimtelijk besluit moet altijd een ruimtelijk ordeningsdoel ten grondslag liggen.ln de jurisprudentie wordt wel geaccepteerd dat ruimtelijke ordeningsbesluiten economische effecten met zich mee kunnen brengen, zolang het primaire doel van ruimtelijke ordening maar gehandhaafd blijft. In het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bra) is een specifieke bepaling opgenomen, waarin is aangegeven dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsplan regels kan bevatten met betrekking tot branches van detailhandel (artikel3.1.2. Bra): Brancheringsregels zijn -mits blijvend binnen de jurisprudentiekaders- toegestaan. Om in meer algemene zin aan te geven dat er slechts regels kunnen worden gesteld met een ruimtelijk motief is artikel 1.1.2. in het Bra opgenomen. Dit artikel is tevens opgenomen ter implementatie van de Dienstenrichtlijn. Bij het stellen van regels in een bestemmingsplan, wijzigings-of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid. onder a of b. van de wet, rijkbestemmingsplan als bedoeld in artikel10.3 van de wet of beheersverordening, bij het nemen van een projectbesluit en bij de beslissing op een aanvraag om een ontheffing van een bestemmingsplan of van een beheersverordening wordt voorkomen dat strijdigheid ontstaat met artikel14, aanhef en onder 5, van richtlijn nr. 2006/123JEG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376). Een wijziging van de richtlijn, bedoeld in de eerste volzin, gaat voor de toepassing van die volzin gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziglngsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven. Memorie van Toelichting op dit artikel Met de toevoeging van dit artikel wordt beoogd buiten twijfel te stellen daraan het stellen van regels in een bestemmingsplan of beheersverordening. aan het nemen van een projectbesluit en aan de beslissing op een aanvraag om een ontheffing van een bestemmingsplan of van een beheersverordenîng, ruimtelijke ordeningsmalleven ten grondslag moeten liggen. Dit Is met name van belang in die gevallen waar het gaat om de vestiging van diensten, zoals detailhandel. In artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is een grondslag opgenomen om in bestemmingsplannen regels te stellen met betrekking tol de vestiging van bepaalde branches van detailhandel. In paragraaf 3.2.2, onder b, van de nota van
toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening (Stb. 2008. 145) is aangegeven dat de regels zullen moeten worden gemotiveerd vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit en niet louter kunnen zijn gegrond op argumenten van concurrentiebeperking. Aangezien artîkel14, aanhef en onder 5, van de dienstenrichtlijn niet toestaat dat de toegang tot de uitoefening van een dienstenactiviteit afhankelijk wordt gesteld van economische criteria, moet dit worden aangescherpt. Ingevolge die bepaling mogen lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit op hun grondgebied niet al'hankelijk stellen van «de toepassing per geval van economische criteria, waarbij de verlening van de vergunning afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, van een beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van de activiteit of van een beoordeling van de geschiktheid van de acliviteit in relatie tot de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van economische planning». In die bepaling is tevens bepaald dat dit verbod geen betrekking heeft op planningseisen waarmee geen economische doelen worden nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang. Bestemmingsplannen mogen op grond van de dienstenrichtlijn geen bepalingen bevatten die een ongelijke behandeling van individuele ondernemingen inhouden. Dat houdt in dat argumenten van concurrentiebeperking In het geheel geen rol mogen spelen bij het stellen van eisen aan de vestiging van bepaalde detailhandelsbranches. Aan de regels in bestemmingsplannen mogen uiteraard wel ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag liggen, zoals het voorkómen van ontwikkelingen die ongewenst zijn vanuil overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid. Inherent aan ruimtelijke ordening zijn ook economische afwegingen, maar deze afwegingen mogen niet zover gaan dat bij Individuele besluiten de gevolgen voor de concurrentie meegenomen worden.
Tot op heden is het gebruikelijk en in lijn met het provinciale beleid en de provinciale verordening om in bestemmingsplannen regelgeving op te nemen met betrekking tot {kort gezegd): 5. verwerking algemene detailhandelsbeleid , w.o versterking centrum beleid; 6. brancheringsregels; 7. via vrijstelling wordt veelal (perifere) detailhandel toegestaan en hierin wordt de vooorwaarde van een dpo gesteld; 8. in bovengenoemde vrijst.ellingsregeling wordt ook het advies van het REO voorgeschreven. Ik zal niet te lang stilstaan bij het gestelde onder ad 1 en ad 2, aangezien hierover in de praktijk de nodige consensus lijkt te bestaan, nl deze eisen cq regels zijn toegestaan, aangezien hieraan een ruimtelijke ordeningdoelstelling ten grondslag ligt. Over het antwoord op het gestelde ad 3. en ad 4. wordt het nodige geschreven in de vakliteratuur. De meningen lopen uiteen van: deze eisen mogen, gelet op de Dienstenrichtlijn, niet worden gesteld aangezien zij een te grote inbreuk vormen op de vrijheid van vestiging en louter een economisch doel hebben lot: deze eisen zijn wel toegestaan en nodig voor een goede ruimtelijke ordening. Ik onderschrijf de laatste opvatting met de volgende kanttekeningen • als er een dpo verplicht wordt gesteld mag deze niet tot hoofddoel hebben om de aanwezige marktruimte te bepalen (betreft louter een economisch doel) ; wel kunnen de uitkomsten van het dpo worden gebruikt om te onderbouwen of er door de vestiging of uitbreiding van een detailhandelsvestiging een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ontstaat. Het is namelijk constante jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat een toegelaten vestiging/uitbreiding van detailhandel in een bestemmingsplan in relatie tot de uitkomsten van een dpo- alleen mag worden geweerd als nieuwvestiging leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. (ruimtelijk doel) Onder duurzame ontwrichting wordt in de RO- jurisprudentie het volgende verstaan: De Afdeling wijst er daarbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009, in zaak nr. 200808122/1, op dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande detallhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de Inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaarbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
Als consumenten door een duurzame ontwrichting worden geconfronteerd met onaanvaardbare reistijden is dit dus een ruimtelijk belang en geen economisch belang. Ook in de Verordening Ruimte wordt de eis van een dpo gesteld om na te kunnen gaan of vestiging/uitbreiding van detailhandelleidt tot ontwrichting. Als de "dpo-voorwaarde" met het oog op dit ruimtelijk motief wordt opgenomen is het opnemen van een dpo naar mijn mening niet strijdig met de
Dienstenrichtlijn. De uitkomsten van het dpo kunnen dan worden gebruikt om na te gaan of er sprake zal zijn van duurzame ontwrichting. Er is mij overigens nog geen enkel praktijkgeval bekend waarin werd geconcludeerd dat er sprake was van een duurzame ontwrichting. • is het verplicht inwinnen van een REO advies in strijd met de Dienstenrichtlijn? Naar analogie van hetgeen hierboven is gesteld mbt het stellen van de voorwaarde van het inwinnen van een dpo is het inwinnen van het REO-advies m.i.eveneens verdedigbaar, mits dit niet louter economische argumenten bevat cq niet louter op economische motieven is gebaseerd. Ik denk hierbij onder meer aan advisering over de regionale ruimtelijke impact van nieuwe detailhandel. In de literatuur wordt overigens nog een stapje verder gegaan in die zin dat naast strijd met artikel14 lid 5 (inwinnen REO-advies dient geen ruimtelijk doel) ook strijd met artikel 9 en 10 wordt geconstateerd (vergunningstelsel waarin REO-advies verplicht wordt gesteld voldoet uberhaupt niet aan de in deze artikelen opgenomen voorwaarden en is om die reden niet aanvaardbaar).
De vragen van de Afdeling economische Zaken: 1. zijn provinciale regels in het kader van het (perifere) detailhandelsbeleid in strijd met de Europese dienstenrichtlijn?
Antwoord: dit is niet het geval, alhoewel hierbij moet worden aangetekend dat er nog geen jurisprudentie beschikbaar is over de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn.(zie ook het antwoord op vraag 2) 2. kan er bijvoorbeeld nog wel een dpo geeist worden, aangezien de REO's het argument van ontwrichting als gevolg van het ontbreken van voldoende marktruimte niet mogen hanteren vanwege strijd met de Europese Dienstenrichtlijn en constante jurisprudentie.
Antwoord: naar mijn mening kan er wel een dpo worden geeist, mits dit wordt gebruikt om te kunnen nagaan of nieuwvestiging al dan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Een dpo mag niet wordengeeist met als hoofddoel om de marktruimte te bepalen (economisch doel)
VRIJHEID VAN VESTIGING VAN DIENSTVERRICHTERS
AFDELING 1
Vergunningen Artike/9
Vergunningstelsels De lidstaten stellen de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan: het vergunningstelsel heeft geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter; de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; c) het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn. 2. In het in artikel 39, lid 1, bedoelde verslag beschrijven de lidstaten hun vergunningstelsels en geven zij de redenen aan waarom deze met lid 1 van onderhavig artikel verenigbaar zijn. 3. Deze afdeling is niet van toepassing op elementen van vergunningstelsels die direct of indirect geregeld zijn bij andere communautaire instrumenten. Artike/10
Vergunningsvoorwaarden 1. Vergunningstelsels zijn gebaseerd op criteria die beletten
dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige
wijze uitoefenen.
2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
a) niet-discriminatoir;
b) gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen
belang;
c) evenredig met die reden van algemeen belang;
d) duidelijk en ondubbelzinnig;
e) objectief;
f) vooraf openbaar bekendgemaakt;
g) transparant en toegankelijk.
3. De vergunningsvoorwaarden voor een nieuwe vestiging
mogen gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare,
eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een
andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet overlappen. De
in artikel 28, lid 2, bedoelde contactpunten en de dienstverrichter staan de bevoegde instantie bij door over deze eisen de nodige informatie te verstrekken. 4. De vergunning biedt de dienstverrichter op het gehele nationale grondgebied het recht op toegang tot of uitoefening van de dienstenactiviteit, mede door de oprichting van agentschappen, dochterondernemingen, kantoren of bijkantoren, tenzij een vergunning voor elke afzonderlijke vestiging of een beperking van de vergunning tot een bepaald gedeelte van het grondgebied om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is. 5. De vergunning wordt verleend zodra na een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de vergunningsvo01waarden is voldaan. L 376/54 NL Publicatieblad van de Europese Unie 27.12.2006 6. Behalve in het geval van het verlenen van een vergunning, wordt elke beslissing van de bevoegde instanties, waaronder ook de weigering of intrekking van een vergunning, met redenen omkleed, en moet dit besluit voor de rechter of andere beroepsinstanties kunnen worden aangevochten. 7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toedeling van de bevoegdheden, op lokaal of regionaal niveau, van de instanties die in de betrokken lidstaat vergunningen verlenen. AFDELING2
Verboden ofaan een beoordeling onderworpen eisen Artike/14 Verboden eisen De lidstaten stellen de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit op hun grondgebied niet afhankelijk van de volgende
eisen: 1) discriminerende eisen die direct of indirect verband houden met de nationaliteit of, voor ondernemingen, met de plaats van de statutaire zetel, waaronder met name: a) nalionaliteitseisen voor de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de dienstverrichter; b) de eis dat de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan hun verblijfplaats hebben op hun grondgebied; 2) een verbod op het hebben van een vestiging in meer dan een lidstaat of op inschrijving in registers of bij beroepsorden
of -verenigingen in meer dan een lidstaat; 3) beperkingen van de vrijheid van de dienstverrichter om tussen een hoofd- of een nevenvestiging te kiezen, met name de verplichting dat de hoofdvestiging van de dienstverrichter zich op hun grondgebied moet bevinden, of beperkingen van de vrijheid om voor vestiging als agentschap, bijkantoor of dochteronderneming te kiezen; 4) wederkerigheidsvoorwaarden ten aanzien van de lidstaat waar de dienstverrichter al een vestiging heeft, behalve in het geval dat dergelijke voorwaarden in een communautair instrument op energiegebied zijn vastgelegd; 5) de toepassing per geval van economische criteria, waarbij de verlening van de vergunning afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, van een beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van de activiteit of van een beoordeling van de geschiktheid van de activiteit in relatie tot de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van economische planning; dit verbod heeft geen betrekking op planningseisen waarmee geen economische doelen worden nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang; 6) de directe of indirecte betrokkenheid van concurrerende marktdeelnemers, ook binnen raadgevende organen, bij de verlening van vergunningen of bij andere besluiten van de bevoegde instanties, met uitzondering van beroepsorden en van beroepsverenigingen of andere organisaties die in de hoedanigheid van bevoegde instantie optreden; dit verbod heeft geen betrekking op de raadpleging van organisaties zoals kamers van koophandel of sociale partners over andere aangelegenheden dan individuele vergunningsaanvragen, noch op een raadpleging van het grote publiek; 7) een verplichting lot het stellen van of deelnemen in een financiële waarborg of het afsluiten van een verzekering bij een op hun grondgebied gevestigde dienstverrichter of instelling. Dit belet niet dat de lidstaten een verzekering of financiële garanties als zodanig kunnen verlangen noch dat eisen inzake de deelname in een collectief waarborgfonds worden gesteld, bijvoorbeeld voor leden van een beroepsorde of -organisatie; 8) een verplichting al gedurende een bepaalde periode ingeschreven te staan in de registers die op hun grondgebied
worden bijgehouden of de activiteit al gedurende bepaalde tijd op hun grondgebied te hebben uilgeoefend.
Kl ~EDRIJFSLEVEN
Stationsweg 41 2312 AT Leiden
.,
T (088) 588 81 72
... :~~: A'\. _ _RI• NLAND .• ,_:.i - . . IJ
M (06) 120 577 56
,-•.. • • ----i
-
._,
...
secretaris drs. L.C. van Klink
·
laura.v
[email protected]
Aan de voorzitters van de provinciale Statenfracties in Zuid-Holland p/a Postbus 90602 2509 LP Den Haag
Referentie BR1 1.003 Betreft Bedrijventerrein Oostvlietpolder
Datum 22 maart 2011
Geachte fractievoorzitters, Met zorg hebben wij kennis genomen van amendement nummer A 187 Functiewijziging Oostvlietpolder. Met dit amendement wilt u het mogelijk maken dat de functie bedrijventerrein van het gebied Oostvlietpolder wordt gewijzigd in een fun ctie die het groene karakter van de polder voor de toekomst veilig stelt. Zoals bekend is het bedrijfsleven voorstander van het aanleggen van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder. Wij pleiten al jarenlang voor deze ontwikkeling. Landelijk bestaat er wellicht een overschot aan bedrijventerrein, in de Leidse regio is dit zeker niet het geval. Met het amendement zet u de deur open voor een functiewijziging die de ontwikkeling van een bedrijventerrein onmogelijk maakt met negatieve gevolgen voor de economische ontwikkeling van de gehele regio. Voorwaarde is dat gemeente Leiden afstemming bereikt met de regio en een verzoek tot functiewijziging indient. Wij gaan er vanuit dat regionale afstemming zó belangrijk is dat u slechts meewerkt aan het Leidse functiewijzigingsverzoek indien het vergezeld gaat van een besluit van Holland Rijnland, waarin staat dat de ontwikkeling van een bedrijventerrein in de Oostvlietpolder niet langer noodzakelijk is.
M,rt vriendelijke groet, B~drijfsleven Rijnland
F.A.M. Ponsioen /
Voorzitter Platform Bedrijfsleven Rijnland
cc
Gedeputeerde Staten provincie Zuid-Holland Dagelijks Bestuur Holland Rijnland College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden Raadsleden van de gemeente Leiden
In het platform Bedrijfsleven R ijnland zijn vertegenwoordigd de ondernemersorganisaties: Vereniging Bedrijfsleven Duin- en Bollenstreek (VBDB), de gezamenlijke ondernemersverenigingen in de Leidse regio, de gezamenlijke ondernemersverenigingen in de Alphense regio, VNO-NCW Rijnland en Kamer van Koophandel Den Haag
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Informatienota PHO
Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken 18 mei 2011 gemeentehuis Rijnwoude
Agendapunt:
02
Onderwerp: Harmonisatie trajecten
Kennisnemen van: Beknopt overzicht van de stand van zaken van de harmonisatietrajecten
RSV -
Plan van aanpak vastgesteld door DB op 4 november 2010; teksten concept ontwerp eerste partiële herziening RSV grotendeels gereed; kaarten concept ontwerp eerste partiële herziening RSV gereed; 11 mei 2011: bijeenkomst over nieuwe kansen en positionering Holland Rijnland dankzij aansluiting Nieuwkoop, Rijnwoude, Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem; 24 mei 2011: bespreking concept ontwerp in AAG Ruimte; 27 juni 2011: bespreking concept ontwerp in extra PHO EZ, Ruimte en V&V; Ter inzage legging voorzien in juli t/m september 2011; Voorlichtingsbijeenkomst raden wordt gepland in september; Vaststelling AB voorzien in maart 2012.
OV-visie - Plan van aanpak vastgesteld door DB op 3 december 2010; - Extern bureau samen met gemeenten aan de slag; - eind mei 2011: bespreking concept ontwerp in AO V&V; - 27 juni 2011: bespreking concept ontwerp in extra PHO V&V; - Ter inzage legging voorzien in juli t/m september 2011; - Vaststelling AB voorzien in maart 2012. Woonruimteverdeling - eerste gesprekken in stuurgroep (waarin gemeenten, corporaties en huurders vertegenwoordigd zijn) zijn positief en constructief; - concept ontwerp verordening is naar verwachting in de zomer gereed; - 27 juni 2011: bespreken concept ontwerp verordening in extra PHO Ruimte; - Voorlichtingsbijeenkomst raden wordt gepland in september; - Ter inzage legging wordt voorzien van september t/m november; - Vaststelling AB voorzien in maart 2012. Kantorenstrategie - Plan van aanpak vastgesteld door DB op 3 december 2010; - Extra PHO EZ 9 maart unaniem akkoord met plan van aanpak; - Werkgroep kantorenstrategie samen met extern bureau van start; - Eind juni 2011 worden de eerste resultaten gepresenteerd in een bestuurlijke bijeenkomst; - Besluitvorming voorzien in eerste helft 2012.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Bedrijventerreinenstrategie: - Plan van aanpak vastgesteld door DB op 3 december 2010; - Kaart en database worden momenteel gemaakt; - Behoefteraming wordt in tweede helft van 2011 uitgevoerd. RVVP -
(Regionaal verkeer- en vervoersplan) Plan van aanpak vastgesteld door DB op 3 december 2010; DB heeft opdracht verleend aan extern bureau d.d. 17 maart 2011; Eerste resultaten worden verwacht in het najaar van 2011; Extern bureau en projectgroep gaan aan de slag.
RIF Rijn- en Veenstreek - Begin maart 2011 zijn de eerste gesprekken met de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop, Rijnwoude en Kaag en Braassem geweest; - Planning en verdere proces wordt aan de hand van deze gesprekken nader uitgewerkt in een plan van aanpak. Groenprogramma - Plan van aanpak vastgesteld door DB op 3 december 201; - Harmonisatie van het groenprogramma hangt sterk samen met RIF Rijn- en Veenstreek. Planning en proces wordt verder uitgewerkt wanneer meer duidelijkheid is over proces RIF Rijn- en Veenstreek.
2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Provincie Zuid-Holland t.a.v. de heer Dr. J.W.A. van Dijk Postbus 90602 2509 LP Den Haag
Leiden: 14 april 2011 Kenmerk: [kenmerk]
Contact: H. Stapper Telefoon: (071) 523 9041 E-mail:
[email protected] Bijlage: -
Onderwerp: Strategisch beleidskader watergebonden bedrijventerreinen
Geachte heer Van Dijk, In uw brief van 24 november 2010 heeft u aan Holland Rijnland gevraagd om het rapport “Naar een Strategisch beleidskader watergebonden bedrijventerreinen Zuid-Holland” te bespreken in het REO Holland Rijnland. Uw brief is vervolgens op 9 maart jl. besproken in het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken van Holland Rijnland, dat in deze de rol van REO vervult. En op dit punt advies uitgebracht aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Het Dagelijks Bestuur heeft met belangstelling kennis genomen van het rapport, maar ook geconstateerd dat in het rapport de kleinschalige bedrijvigheid in de recreatieve sector onderbelicht is gebleven. Met name deze sector is van groot belang voor onze regio en heeft ook een groeiende ruimtebehoefte. Het Dagelijks Bestuur constateert verder, dat er in Zuid-Holland per regio verschillend naar dit onderwerp gekeken kan worden. De vraag is of in een regio als Holland Rijnland de eis van compensatie zo scherp moet zijn, zoals in deze sectorale nota wordt voorgesteld. In Holland Rijnland zijn er weliswaar veel aan water gelegen bedrijven, maar veel van deze bedrijven zijn niet meer watergerelateerd. Het Dagelijks Bestuur is het eens met het principe van compensatie, maar als een terrein al jaren leeg staat en de markt aantoonbaar geen interesse heeft, dan moet het mogelijk zijn het terrein anders te ontwikkelen, zonder dat compensatie wordt geëist. Ter illustratie wordt het Werninkterrein op bedrijventerrein Tussen Rijn en Rails in Leiden genoemd. Weliswaar een aan het water gelegen locatie, maar zeer slecht ontsloten en om meerdere redenen minder tot niet geschikt als bedrijventerrein. De gemeente Leiden wil op dit terrein studentenhuisvesting vestigen. Indien op grond van het beleidskader watergebonden bedrijventerreinen compensatie moet plaatsvinden, dan wordt dit financieel volstrekt onmogelijk gemaakt.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Naast deze inhoudelijke opmerkingen vraagt het Dagelijks Bestuur aandacht voor de gevolgen voor het wegverkeer als bruggen vaker en langer open staan vanwege het toenemend vervoer over water. Wij gaan er van uit dat onze opmerkingen er toe zullen leiden dat het huidige rapport zal worden aangevuld met de ruimtebehoefte voor de kleinschalige bedrijvigheid in met name de recreatieve sector. Hoogachtend, het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
CC: Leden van het PHO EZ
2
In Holland Rijnland werken samen:
Alphen aan den Rijn, Hillegom,
Kaag en Braassem, Katwijk,
Leiden, Leiderdorp, Lisse,
Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout,
06 APR. 2011
Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen,
Voorschoten en Zoeterwoude.
VERZONDEN Gemeenschappelijke Regeling Bleizo t .a.v. de heer R.M . Meijer (secretaris)
Postbus 111
2665 ZJ BLEISWIJI<
Leiden: 4 april 2011 Kenmerk: 11/0855
Contact: H. Stapper Telefoon: (071) 523 9041 E-mail: hstapper@hollandrijnland .net Bijlage:
Onderwerp: Factory Outlet Center Bleizo
Geachte heer Meijer, Op 7 februari 2011 heeft u de Regionale Economische Overleggen in Zuid-Holland per brief verzocht te reageren op het toegezonden eindrapport over de effecten van een Factory Outlet Center Bleizo . U heeft ons met name gevraagd te reageren op de kwaliteit van en de conclusies uit het onderzoek, zoals verwoord in het rapport. In de regio Holland Rijnland wordt het Regionaal Economisch Overleg sinds 1 januari jl. vorm gegeven door het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken waarin alle wethouders Economische zaken van de vijftien deelnemende gemeenten zitting hebben . Het Dagelijks Bestuur van de regio vervult daarbij de functie van Stuurgroep REO. De kwaliteit van het onderzoek achten wij voldoende en wij sluiten ons daarbij aan bij de brief van Panteia van 21 januari 2011. Met betrekking tot de con clusies merken wij het volgende op . De conclusie dat er geen grote negatieve effecten van een Factory Outlet Center Bleizo op de detailhandelsstructuur in Holland Rijnland zullen optreden (conclusie 3) onderschrijven wij gedeeltelijk. In het rapport wordt een omzetdaling van ongeveer een half procent verwacht (zie conclusie 5). De provincie Zuid-Holland spreekt echter in een oudere notitie over de mogelijkheden van in Factory Outlet Center in Zuid-Holland, over een omzetverlies van 7 % binnen een straal van 40 kilometer. Hierover zal meer duidelijkheid gegeven moeten worden . Ook wijzen wij u er op, dat er mogelijk - al dan niet tijdelijk- negatieve effecten zullen optreden voor de detailhandel in toeristische gemeenten waar de winkels elke zondag open zijn, zoals Leiden en Noordwijk. Dit trekt grote aantallen bezoekers aan uit hetzelfde verzorgingsgebied als de Factory Outlet Center. In het onderzoek is dit niet aan de orde gekomen. De conclusie dat er in Zuid-Holland slechts plaats is voor één Fa ctory Outlet Center wordt door ons onderschreven Momenteel zijn er in Zuid -Holland echter twee initiatieven voor een
Sa menwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 23 16 XG Leid en
\'IWw.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 52 3 90 90
BNG 28.51.1 3.992
dergelijk centrum. Naast de locatle Bleizo is dat de locatie Hoorn -West In Alphen aan den Rijn,
die, zoals u wellicht weet, in de regio Holland Rijnland ligt.
De gemeente Alphen aan den Rijn zal naar verwachting in april 2011 meer duidelijkheid
verschaffen over de plannen voor Hoorn-West.
Tot die tijd stellen wij het op prijs wanneer geen onomkeerbare stappen worden gezet richting
de realisatie van het Factory Outlet Center Bleizo.
Hoogachtend,
het Dagelijks B_frd'u ur
Holland Rijnj.an d,
dE\ ~~~l?l'fs,
R. vlm Netten
CC:
de "'óqrzJ.t>t'érV
I~ ~{ Lenferink
Gedeputeerde ~~h l/ /,' n Zu id-Holland, t.a.v. de heer P. Nijssen Leden van het ~,,u illehoudersoverleg Economische zaken
2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Bestuurlijk Platform Zuidvleugel Postbus 90602 2509 LP Den Haag
Leiden: 31 maart 2011 Kenmerk: [kenmerk]
Contact: J.M. Ververs Telefoon: (071) 523 90 78 E-mail:
[email protected] Bijlage: Onderwerp: reactie Holland Rijnland op Economische Transitie Agenda Zuidvleugel 2010 - 2020
Geachte leden van het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, Wij geven graag onze reactie op de door u opgestelde Economische Transitie Agenda Zuidvleugel 2010 – 2020 en op het onderliggende rapport Zuidvleugel, de topregio van Nederland, van Roland Berger. Dat doen we door eerst in te gaan op de inhoud van het rapport en de agenda en vervolgens op het proces. Nog meer nadruk op innovatie en diversiteit Het is zinvol dat in het rapport van Roland Berger eens alle sterke punten en potenties op een rijtje worden gezet en gekeken wordt hoe die elkaar op Zuidvleugelniveau nog verder kunnen versterken. Wij onderschrijven de notie dat de kracht van de Zuidvleugel juist ligt in de diversiteit en dat daarbinnen zowel de afzonderlijke sectoren als de onderlinge relaties versterkt dienen te worden. Life Science & Health is één van de krachtige economische dragers in onze regio. In het rapport en de agenda worden de potenties van deze moderne, innovatieve sector nog te veel onderschat. Een tweede belangrijke drager binnen onze regio zijn de greenports, die ook door het Rijk als belangrijk speerpunt worden gezien. Regio Holland Rijnland kende al de Greenport Duin- en Bollenstreek. Na de uitbreiding in 2010 met de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude, bestaan er belangrijke relaties met de greenports Aalsmeer en Boskoop. Deze relaties en potenties zullen de komende tijd verder benut worden en elkaar versterken. Een derde drager is ESA/ESTEC 1 in Noordwijk. Hieromheen ontwikkelt zich een Space Business park, voor startende en gevestigde kennisintensieve bedrijven. Verder zou er wat ons betreft meer aandacht besteed mogen worden aan het belang van een goede woon- en leefomgeving binnen de Zuidvleugel, met veel groen en blauwe functies, die belangrijk zijn voor onder andere buitenlandse expats. In de regio Holland Rijnland is deze goede woon- en leefomgeving van groot belang. Gekoppeld aan deze woon- en leefomgeving is recreatie en toerisme een belangrijke sector in onze regio en dat geldt voor de gehele Zuidvleugel. We zien deze sector dan ook graag opgenomen worden in de economische agenda.
1
ESA: European Space Agency ESTEC: European Space Research and Technology Centre
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Als laatste punt willen wij wijzen op het belang van de kleinschalige maakindustrie, die momenteel in het rapport nog totaal onderbelicht blijft. Gebruik maken van kennis in de regio’s Rapport en agenda zijn het afgelopen jaar tot stand gekomen op basis van de input van een klein aantal partijen. Dat beperkt ons inziens de diversiteit van thema’s en ontwikkelingen, waardoor er potenties en kansen over het hoofd gezien kunnen worden. De indruk bestaat dat de nadruk hierdoor wel sterkt komt te liggen op de huidige economie in de stadsregio’s Haaglanden en Rotterdam. Holland Rijnland – en andere regio’s – zijn nauwelijks aangehaakt op het totstandkomingsproces. Gelukkig is dat aan het eind van het proces ingezien en is er een bijeenkomst georganiseerd voor portefeuillehouders van de regio’s en grote steden. In de agenda staat aangegeven daar in de toekomst meer gebruik van te maken. Dat lijkt ons een goede zaak. Wij willen hier ook pleiten om – nog meer dan nu – gebruik te maken van elkaars kennis. Dat betreft het uitwisselen van kennis tussen overheden, maar misschien nog wel meer tussen kennisinstituten, bedrijfsleven en overheden (de Triple Helix of ook wel Gouden driehoek genoemd). Dat zou nog meer tot uitdrukking kunnen komen bij de uitwerking van de economische agenda in concrete acties. Als laatste punt willen we benadrukken dat we als Zuidvleugel met onze agenda aan dienen te haken op het rijksbeleid, zoals benoemd in de beleidsbrieven van het ministerie van Infrastructuur en Milieu 2 (kern: mobiliteit koppelen aan mainports, greenports en brainports) en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 3 (kern: keuze voor negen topsectoren) en goed moeten kijken waar er kansen liggen en die vervolgens samen met het Rijk verder uitwerken. Hoogachtend, het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland, de secretaris,
de voorzitter,
R. van Netten
H.J.J. Lenferink
2
IenM, Beleidsbrief Infrastructuur en Milieu, 26 november 2010 EL&I, Beleidbrief Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, 4 februari 2011 3
2
In Holland Rijnland werken samen : Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwij k, Lelden, Leiderdorp, Lisse, .----~-·~-··---- Nr
Archiefexemplaar
17 MAART 2011 Aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude Postbus 34 2380 AA Zoeterwoude
Leiden : 11 maart 2011 Kenmerk: 11/0691
uwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
VERZONDEN
Contact: H. Stapper Telefoon: (071) 523 9041 E-mail:
[email protected] Bijlage:
Onderwerp: vestiging van Bristol op de Rijneke Boulevard
Geacht college, Op 13 januari 2011 heeft u op basis van artikel 9 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland advles gevraagd om een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan, die de vestiging van een Bristol op de Rijneke Boulevard mogelijk maakt. In uw brief geeft u aan dat de vestiging van detai lh andel in niet-volumineuze goederen op de Rljneke Boulevard in principe is uitgesloten. Ook heeft u aangegeven dat het voor de eigenaa r van het pand zeer lastig is geb leken om partijen te vinden die zich willen en mogen vestigen in de betreffende winkelunit op de 1e verdieping . Om redenen die u in uw brief noemt heeft u besloten in principe mee te werken willen werken aan vestiging van Bristol op deze locatie. Het Dagelijks Bestuur is van mening dat de vestiging van een Bristol op de Rijneke Boulevard niet past in het huidige provinciale en regionale beleid voor de detailhandel. Deze locatle is immers primair een bedrijventerrein met een opvangfunctie voor perifere detailhandel. Daar valt een vestiging van Brlstol niet onder, zoals u ook zelf in uw brief aangeeft. Het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken heeft in haar hoedanigheid als Regionaa l Economisch Overleg een positief advies geven. Het Dagelijks Bestuur neemt in dit specifieke geval en bij wijze van uitzondering dit positieve advies over. Daarbij vooruitlopend op een meer fundamentele discussie over de detailhandel in de regio. De redenen voor het positieve advies door het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken zijn, dat in dit specifieke geva l de vestiging van een Bristol op de Rijneke Boulevard a. naar verwachting van het portefeuillehoudersoverleg niet zal leiden tot duurzame ontwrichting van de stads- en dorpcentra in omliggende gemeenten, b. naar verwachting geen bedreiging vormt voor andere vestigingen van Bristol in deze centra en c. min of meer past in het nieuwe thema voor de Rijneke Boulevard
Sam enwerkingsorgaan Holland Rijnland
lnfo@hollandrij nland.net
Schuttersveld 9, 23 16 XG Lelden
wwl'l.hollandrijnland.net
Post bus 558, 2300 AN Lelden Tel efoon (07 1) 523 90 90
BNG 28.51. 13.992
In het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken van 18 mei 2011 zullen wij een bredere discussie voeren over de detailhandel in Holland Rijnland. Hierbij zullen vooral de positie van de detailhandel in de stads- en dorpscentra en de kleine kernen alsmede de toekomst van de PDV-opvanglocatles aan de orde komen.
Hoogachtend, het Dagelijks Best Holland Rijnla dE\S,It~~ ~
~
~
de vooliéittéF.//
R. vah Netten
c.c: - de leden van het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken Holland Rijnland - college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland
2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom , Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rij nwoude, Teyllngen, Voorschoten en Zoeterw oude.
Aan het college van Gedeputeerde Staten
van de provincie Zuid-Holland
Postbus 90 .602
2509 LP Den Haag
Leiden: 4 april 2011 Kenmerk: 11/0854
Contact: H. Stapper Telefoon: (071) 523 9041
E-mail: hstapper@holland rijnland .net
Bijlage: 1
Onderwerp: Regionale kantorenstrategie
Geacht college, In uw brief van 23 december 2010, kenmerk PZH - 2010-228737484 (DOS-2010-0021379), heeft u ons gevraagd om voor 1 mei 2011 de Regionale kantorenstrategie te actua liseren. Dit Is echter voor ons als regio niet haalbaar aangezien in feite een geheel nieuwe strategie moet word en opgesteld . Dit mede omdat In 2010 de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude zich bij Holland Rijnland hebben aangesloten . Wel zijn w ij voortvarend aan de slag gegaan. Het goedgekeurde plan van aanpak treft u hierbij aan en inmiddels is ook aan een extern bureau opdracht gegeven een nieuwe strategie voor Holland Rijnland op te stellen . Dit moet een robuuste strateg ie worden, die zalleiden tot een duu rzame en gezonde regionale kantorenmarkt. De provincie is hierbij nauw betrokken in de persoon van de heer A. van Bommel, die tevens lid is van de ambtelijke werkgroep . Wij streven er naar de conceptversie van de Regionale kantorenstrategie in het najaar van 2011 gereed te hebben en In het voorjaar van 2012 - na een uitgebreide inspraakronde - door het Algemeen Bestuur te laten vaststellen. Wij hopen u hiermee voldoende op de hoogte te hebben gebracht van onze plannen en
ambities met betrekking tot de Regionale kantorenstrategie .
Hoogachtend,
het Dagelljks)}:estuur
Hol\ a'Àd ~9~1and,
de ~Efcjff!j!'fi s ,
R. va h Netten
de voorzi.J:J§if; //
;,Lf.) r(/Lenferink
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
lnfo@hollandrijnland. net
Schuttersveld 9, 23 16 XG Leiden
Wl'lw.hollandrij nland .net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (07 1) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Bijlage : Plan van aanpak Regionale kantorenstrategie Holland Rijn land 2020
CC: Leden van het PHO EZ
2
Plan van Aanpak project Regionale Kantorenstrategie Holland Rijnland 2020 Projectnaam/ onderwerp: Regionale Kantorenstrategie Holland Rijnland 2020 Projectstatus: Vastgesteld in het PHO EZ d.d. 9 maart 2011 Datum en versienr: 15 maart 2011 (definitieve versie 2) Naam auteur(s}: Werkgroep Reg iona le Kantorenstrategie
1. Inleiding/ aanleiding
Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland heeft op 15 februari 2006 de Kantorenstrategie Holland Rijnland vastgesteld. Eén van de afspraken in deze strategie is dat in 2007 de afspraken worden geëva lueerd . Ook Is afgesproken om jaarlijks een monitor te maken over de ontwikkelingen op de kantorenmarkt Zowel de ontwikkelingen op de kantorenmarkt als de aansluiting van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude bij Holland Rijnland per 1 april 2010 geven aanlelding om de hu id lge Regionale kantorenstrategie uit 2006 te actualiseren, of beter gezegd, te herzi en. De landelijke en regional e ontwikkelingen op de kantorenmarkt hebben zowel een kwantitatief als een kwa litatief aspect. Het kwantitatieve aspect heeft vooral betrekking op de vraag naar en het aanbod van het aantal m 2 kantoren en het probleem van de toenemende leegstand. Daarnaast lijkt er een discrepantie te zijn tussen de kwalitatieve vraag naar kantoren en het aanbod aan kantoren . Dit heeft zowel betrekking op het type kantoor als de locatie . Ook de provincie Zuid-Holland neemt maatregelen om leegstand van kantoren in de toekomst te beperken. Recent onderzoek in opdracht van de provincie w ijst uit dat de behoefte aan nieuwbouwka ntoren voor 2010-2020 halveert ten opzichte van regionale ramingen uit 2008. De provincie gaat met gemeenten en regio's bespreken hoe vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen zijn, zodat de meest kansrijke projecten overblijven. Gemeenten en regio's hebben het verzoek gekregen hun kantorenstrategieën voor 1 mei 2011 aan te scherpen. De maatregelen van de provincie passen in beleid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor de kantorenmarkt. De Minister van I & M heeft kort geleden het Actieprogramma uitgebracht In dit plan va n aanpak sluiten wij hier al zoveel mogelijk bij aan bij en citeren wij uit het actieprogramma.
I 2. Probleemstelling De structure le leegstand van kantoren in Nederland neemt problematische vormen aan. Een hoge structurele leegsta nd is verspilling van ruimte en kapitaal en is ook voor de ruimtelijke en economische ontwikke ling nade lig. De huidige situatie op de kantorenmarkt is niet conjunctureel maar structureel van aard. Uit onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de provincie Zu id Holland blijkt dat ook in onze provincie de hierboven genoemde problematiek spee lt. Hierbij moet worden opgemerkt dat de regionale versch illen binnen de provincie groot zijn en de problemen in Ho lland Rijnland minder groot zijn dan in de grootstedelijke regio's Den Haag en Rotterdam. Dit laatste betekent overigens niet dat er In Holland Rijnland niets gedaan hoeft te worden, want ook onze regio kent problemen op de kantorenmarkt.
Pagina 1 van 7
.·
De provincie stelt dat het reeds bestaande aanbod opgeteld bij de grote plancapaciteit scherpe kwalitatieve en zorgvuldige kwantitatieve programmering noodzakelijk maakt om zo de grote discrepantie tussen vraag en aanbod op regionaal niveau te verkleinen. De twee belangrijkste oorzaken van de verslechterende kantorenmarkt zijn: 1. Focus op uitbreiding van de kantorenvoorraad zonder dat er rekening werd gehouden met de afname van de vraag. Zowel de markpartijen als de overheden hadden hier financieel belang bij. 2. Er is gekozen voor nieuwbouw op uitleglocaties vanwege het gunstige directe
financiële rendement op de korte termijn. Dit is moeilijker te realiseren bij de
herontwikkeling van bestaande panden en locaties.
De toevoeging aan de voorraad veroorzaakt een keten van verhuizingen met aan het einde van de keten leegstand . De structurele leegstand aan de onderkant van de markt kon zo groot wo rden omdat er nauwelijks kantoren van de markt gehaald worden. Een kantoorpand afschrijven en voor een lage prijs verkopen levert een groter direct verlies dan het pand leeg aanhouden en voor een bepaalde waarde op de balans laten staan. Op deze wijze Is een luchtbel aan waarde ontstaan. Om ervoor te zorgen dat het aanbod aan kantoorruimte in de regio Holland Rijnland zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht aansluit bij de vraag uit de markt is het noodzakelijk dat Holland Rijnland haar Kantorenstrategie actualiseert.
J
3. Opdracht en doelstelling Het doel: Een regionaal gedragen robuust en duurzaam kantorenbeleid dat is aangepast aan de te verwachte ontwikkelingen rondom de kantorenmarkt tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De opdracht: Een regionale strategie die beschrijft op welke wijze de regio kan komen van de huidige situatie naar de gewenste situatie en wat hiervoor nodig is. De strategie dient praktische afspraken te bevatten voor het tegengaan en verminderen van de leegstand. Hierbij dient een verbinding te worden gelegd met de vastgestelde Regionale bedrijventerreinenstrategieën voor Holland Rijnland en de Oude Rijnzone - Rijnstreek. De strategie gaat over een totaalaanpak voor de kantorenmarkt in Holland Rijnland. De opdracht voor Holland Rijnland hierbij is de genoemde ingeslepen werking van de kantorenmarkt middels het opstellen van een nieuwe en Regionale kantorenstrategie te kenteren. Dit vergt een perspectief wijziging van alle betrokken partijen. Dus niet alleen van de overheden maar ook van de marktpartijen. De marktpartijen dienen dan ook in het proces betrokken te worden. De kantorenstrategie moet leiden tot een beter werkende markt voor kantoren en inspelen op de kwantitatieve en kwalitatieve vraag, niet gericht op ind ividue le vastgoedobjecten maar op de Holland Rijnland regio als geheel. Daarbij dient een antwoord gegeven te worden op de vraag hoe om te gaan met de kwantitatieve en de kwalitatieve ontw ikkelingen op de regionale kantorenmarkt met als doel te komen tot een toekomstbestendige kantorenmarkt. Daarbij moeten ook de effecten in beeld komen van ontwikkelingen rondom de toekomstige markt voor kantoorwerkp lekken zoals Het Nieuwe Werken.
Pagina 2 van 7
Conform de provinciale Verordening Ruimte Is de strategie ook een document dat kan dienen voor het toetsen van nieuwe ontwikkelingen op basis van de zogenoemde SER-ladder. In het onderzoek moet de provinciale vraagraming, zoals vermeld in het rapport "Aanzet voor een kantorenstrategie voor Zuid-Holland" (Stee, november 2010)), worden betrokken en getoetst bij de gemeenten 1 . Voor wat betreft de cijfers over de aanbodkant kan gebruik worden gemaakt van de eerste meting voor de l
I 4. Resultaat Het resultaat is een integrale en regionaal afgestemde strategie voor de kantorenmarkt in het hele werkgebied van Holland Rijnland die op basis van de nieuwste inzichten in de veranderende kantorenmarkt acties formuleert om te komen tot een gezonde vitale kantorenmarkt. En daarbij de knelpunten tov de huidige strategie en locaties in beeld brengt. Daar waar mogelijk nemen overheid en marktpartijen ieder hun eigen verantwoordelijkheid en wordt er een totaal pakket aan acties verwerkt. De strategie formuleert in ieder geval acties op gebied van vraag en aanbod van kantoren locaties door mlddel van regionale planning en samenwerking, zowel kwantitatief als kwalitatief. Differentiatie Is daarbij belangrijk. De strategie moet zowel betrekking hebben op de grotere kantorenlocaties in het stedelijk gebied in en rond Leiden, Katwijk en Alphen aan den Rijn als op de situatie in de kleinere gemeenten binnen Holland Rijnland. Daarnaast worden in samenwerking met marktpartijen acties besproken en waar mogelijk vastgesteld op terrein van herontwikkeling en transformatie van leegstaande kantoren en lange termijn ontwikkeling van locaties. De vastgoedmarkt dient in ieder geval In een zo vroeg mogelijk stadium betrokken te worden bij het opstellen van de strategie. Ook wordt afstemming gezocht met de Regionale bedrijventerreinenstrategieën voor Holland Rijnland en de Oude Rijnzone - Rljnstreek. Volgens het concept-Rijksactleprogramma berust een succesvolle aanpak op drie pijlers: 1 de markt zet in op voortvarende herontwikkeling en transformatie van leegstaande kantoren 2 de markt zet in op het gezond maken van de kantorenmarkt door het verleggen van de focus van quick-wins naar lange termijn betrokkenheid 3 gemeenten en provincies zorgen voor evenwicht tussen vraag en aanbod van kantorenlocaties door betere regionale planning en samenwerking
1
Inclusief een gevoeligheidsanalyse voor wat betreft de uitkomsten van de berekeningen
voor veranderingen in de aannames met betrekking tot vraag en aanbod.
2 De eerste tellingen van de kantorenvoorraad liggen bij de gemeenten. Zij zijn gevraagd
om hier voor 28 februari op te reageren.
Pagina 3 van 7
In de op te stellen strategie worden in ieder geval de volgende onderdelen uitgewerkt: • Huidige situatie kantorenmarkt Holland Rijnland en het historisch perspectief • Toekomstbeeld kantorenmarkt Holland Rijnland • Inventarisatie van het huidig aanbod en de plancapaciteit aan de ene kant en de verwachte vraag aan de andere kant • Beleidsinhoudelijke keuzes met betrekking tot: o Gewenste toekomstige ontwikkellocaties In Holland Rijnland o Locaties met (grote) leegstand of waar (grote) leegstand dreigt o Duurzaamheid I toekomstbestendigheid van nieuwe plannen o Aansluiting Regionale Bedrijventerreinen discussie • Inspanningen marktpartijen
I 5. Plangrenzen De Regionale Kantorenstrategie heeft betrekking op alle vijftien Holland Rijnland-gemeenten.
I 6. Projectplanning en fasering Ingezet wordt op vaststelling van de nieuwe Regionale kantorenstrategie in de vergadering van het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland van maart 2012. Het opstellen va n een herziene Regionale kantorenstrategie wordt uitgevoerd door een extern bureau. Dit externe bureau dient ook samen met Holland Rijnland het overleg met de betrok ken gemeenten en marktpartijen te voeren over de kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor de periode tot 2020, het opstellen van een beleidskader voor de aanpak van de leegstand en het schrappen en/of faseren van plannen. Bij het opstellen van de Regionale kantorenstrategie worden alle Holland Rijn land-gemeenten betrokken, In het bijzonder de gemeenten met een substantiële kantorenvoorraad en/of opgave. Daarnaast worden ook de provincie Zuid-Holland, de Kamer van Koophandel en de makelaardij bij het proces betrokken. Planning: Opstellen plan van aanpak Vaststellen plan van aanpak in PHO EZ (extra vergadering) Opstellen offerteuitvraag en opdrachtverlening Uitvoeren evaluatieonderzoek en opstellen 1e concept Bespreken eerste resultaten in het PHO EZ en PHO Ruimte Bespreken 1e concept in het PHO EZ en PHO Ruimte Bespreken def. concept in het PHO EZ en PHO Ruimte Vaststelling definitief concept in DB Inspraakronde (colleges, raden en belanghebbenden) - 12 wkn Verwerking zienswijzen en opstellen Nota van beantwoording Bespreken Nota van beantwoording in DB en PHO EZ Vaststelling door Algemeen Bestuur Bekrachtiging door de gemeenteraden van het AB-besluit
januari 2011 9 maart 2011 maart 2011 april - mei 2011 18 mei 2011 21 september 2011 9 november 2011 17 november 2011 nov. 2011 -febr. 2012 februari 2012 maart/april 2012 juni2012 na AB juni 2012
Pagina 4 van 7
f) t Rijnland ~, ~···· nd'~'lf". .,...
Ho\\a
4 •••
..,
H Rond<"
I 7. Begroting De kosten voor het opstellen van de kantorenstrategie door een extern bureau worden
voorlopig geraamd op € 50.000,-. Dit bedrag kan verdeeld worden over de jaren 2011 en
2012.
In de Begroting 2011 is hiermee al rekening gehouden (reservering van € 25.000, -).
Voor 2012 zal eenzelfde bedrag opgenomen moeten worden in de begroting.
De ureninzet voor Holland Rijnland zal naar verwachting ongeveer 200 uur bedragen.
Geschatte inzet voor de gemeenten is ongeveer 30 uur per jaar, bijvoorbeeld voor het
bijwonen van workshops en het leveren van gegevens. Voor gemeenten, die ook lid zijn van
het ambtelijke projectteam, Is een extra inzet van 30 tot 50 uur nodig.
J
8. Projectorganisatie
Bestuurlijk opdrachtgever: Ambtelijk opdrachtgever: Opdrachtnemer: Projectleider: Klankbordgroep:
Portefeuillehouder Economische Zaken Hoofd afdeling Ruimtelijke Agenda Projectgroep kantorenstrategie Beleidsmedewerker Economische zaken Holland Rijn land Ambtelijk overleg Economische zaken
De (ambtelijke) projectgroep kantorenstrategie bestaat uit: • De projectleider I beleidsmedewerker Economische zaken Holland Rijnland • Beleldsmed ewerk(st)ers van de gemeenten Leiden, Alphen aan den Rijn, Leiderdorp, Voorschoten en Zoeterwoude. Deze lijst kan zo nodig aangevuld worden met andere gemeenten . • Een beleidsmedewerker Econom ische zaken van de provincie Zuid-Holland • Een vertegenwoordiger van de Kamer van Koophandel Den Haag • Een vertegenwoordiger va n de regionale BOG- makelaars Gemeenten die niet zijn vertegenwoordigd In de projectgroep krijgen de stukken als
"agendalid" toegestuurd.
De (ambtelijke) projectgroep begeleidt het adviesbureau bij het opstellen van de
kantorenstrategie en bereidt de adviezen aan het Dagelijks en het Algemeen Bestuu r voo r.
Hierbij zal het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken - als adviesorgaan van het
bestuur- nauw betrokken worden.
De projectleider is binnen de projectgroep verantwoordelijk voor de overlegstructuur (wie
heeft overl eg met wie en hoe vaak), de communicatie en de voortgangsbewaking &
rapportage aan het bestuur.
De Regionale kantorenstrategie wordt uiteindelijk vastgeste ld door het Algemeen Bestuur van
Holland Rijnland na een uitgebreide inspraakronde van - in principe - 12 weken, waarin
colleges, raden en belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen.
Hierbij worden de gebruikelijke procedures binnen Holland Rijnland in acht genomen.
Pagina 5 van 7
I 9. Omgevings- en l
10. Communicatieplan De communieatle verloopt vla de gebruikelijk kanalen (websites Holland Rijnland en gemeenten, Holland Rijnland Berichten en SamenGevat).
! 11. Risico's Risico is dat individuele belangen van een gemeenten boven de regionale belangen gesteld worden.
12. Randvoorwaarden Medewerking van de gemeente bij het tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens.
13. Afsluiting en evaluatie In de kantorenmonitor, die elke twee jaar zal verschijnen, zal het actuele aanbod aan kantoren (inclusief plancapaciteit) in worden opgenomen. Daar waar de cijfers nopen tot aanpassing van acties in de strategie zal dit worden opgepakt.
Pagina 6 van 7
Voor akkoord (datum)
Bestuurlijk opdrachtgever:
Ambtelijk opdrachtgever:
Projectleider/ opdrachtnemer:
Pagina 7 van 7
CONCEPTBESLUITENLIJST Vergadering portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken d.d. 9 februari 2011 namens gemeente Alphen aan den Rijn gemeente Hillegom gemeente Kaag en Braassem gemeente Katwijk gemeente Leiden gemeente Leiderdorp gemeente Lisse gemeente Nieuwkoop gemeente Noordwijk gemeente Noordwijkerhout gemeente Oegstgeest gemeente Rijnwoude gemeente Teylingen gemeente Voorschoten gemeente Zoeterwoude Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland
Nr. 01
02
aanwezig de heer T. Hoekstra de heer W.J. van Aken de heer A.J.M. van Velzen de heer I.G. Mostert de heer R. Strijk de heer H.L. Zilverentant de heer B.H.C. Brekelmans mevrouw T. Veninga de heer L.A.W. de Lange de heer J.C.F. Knapp mevrouw A.J.M. de Ridder de heer F.V. Ketel de heer L.J.P. v.d. Zon mevrouw I.C.J. Adema - Nieuwenhuizen mevrouw M.H.J.C. Ates - Snijdewind de heer J.B. Uit den Boogaard (voorzitter) mevrouw A.J.M. Baas de heer H. Stapper (secr / verslag) de heer R. Sturm (v.a. punt 07)
Agendapunt Opening en vaststelling van de agenda
Voorstel
afwezig
de heer D.C.W. Binnendijk (mkg)
Advies / afspraak De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom, in het bijzonder wethouder Knapp van de gemeente Noordwijkerhout. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld. Mededelingen: 1. De PHO’s EZ, Sociale Agenda en Ruimte worden voortaan op één dag ge-
Mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven M.1 Vergaderschema 2011
Ter kennisneming
I.1 Brief provincie over subsidieverlening procesmanager
Ter kennisneming
I.2 Brief van gemeente Leiden aan Holland Rijnland over de
Bespreken bij punt 06
houden om gelegenheid te hebben onderwerpen met de collega’s van zowel de Sociale als de Ruimtelijke Agenda te bespreken. Vergadertijd wordt 12.00 tot 15.00 uur met lunch. 2. De voorzitter is samen met de heren Strijk en Hoekstra bij een overleg geweest over de nieuwe economische agenda voor de Zuidvleugel en geeft een korte terugkoppeling uit dit overleg. 3. De voorzitter wijst op een brief van de provincie inzake de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor de herstructurering van bedrijventerreinen. Aanvra-
Nr.
Agendapunt Oostvlietpolder
Voorstel
Advies / afspraak
I.3 Brief provincie Zuid-Holland over aanzet kantorenstrategie
Ter bespreking
Conform voorstel
I.4 Brief provincie Zuid-Holland over strategisch beleidskader watergebonden bedrijventerr.
Ter kennisneming
Conform voorstel
gen moeten voor 1 maart worden ingediend.
U.1 Conceptbrief aan gemeente Bespreken bij punt 06 Leiden over de Oostvlietpolder
Conform voorstel
03
Besluitenlijst PHO EZ d.d. 1 november 2010
Ter vaststelling
De besluitenlijst wordt ongewijzigd vastgesteld.
04
Regionaal arbeidsmarktbeleid
Kennis nemen van de inhoud van de notitie en hierover een meningsvormende discussie voeren.
De notitie wordt uitgebreid besproken waarbij de discussie met name gaat over de volgende stellingen uit de notitie: 1. De rol van Holland Rijnland m.b.t. de regionale arbeidsmarkt bestaat uit het faciliteren van de platformfunctie en agendasetting bij het bedrijfsleven en het onderwijs. 2. Belangrijkste thema van het arbeidsmarktbeleid is de (komende) krapte op de arbeidsmarkt en de noodzaak de aansluiting van het onderwijs op de vraag van de arbeidsmarkt te realiseren. Daarbij wordt gekozen voor het speerpunt techniek. 3. Ook met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke taken in het sociale domein (participatie, re-integratie) kiezen gemeenten in het kader van het optimaal stimuleren van de regionale arbeidsmarkt voor optimale regionale afstemming. Het regiobelang gaat hierbij boven het gemeentelijk belang. De Wet Werken naar Vermogen wordt op regionaal niveau uitgewerkt. 4. Om de gemeentelijke rol in het regionaal arbeidsmarktbeleid te verbreden wordt binnen de economische agenda onderzocht op welke wijze het vestigingsbeleid voor bedrijven een rol kan spelen in vraag en aanbod van bedrijven en arbeidspotentieel. Samenvattend: Het gaat om een gezamenlijk probleem van Onderwijs,
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 februari 2011
2
Nr.
Agendapunt
Voorstel
Advies / afspraak Ondernemers en Overheid (3 O’s) waarbij de rol van Holland Rijnland vooral agendasettend is. Ook het weghalen van schotten en onnodige regels ligt een taak voor de overheid. Het RPA biedt al een platform. Krapte op de arbeidsmarkt en een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod zijn de belangrijkste thema’s voor de komende jaren. Vestigingsbeleid is iets wat op de wat langere termijn speelt en vooral een plek moet krijgen in de regionale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie. Centraal staat hierbij de vraag hoe een betere arbeidsmarkt kan bijdragen aan de economische ontwikkeling van de regio. Aandacht wordt gevraagd voor de afname van de regeldruk, met name voor werkgevers, voor de huisvesting van zowel expats in de kennisclusters als buitenlandse werknemers in de Greenport. Dit laatste is vooral een zaak van het PHO Ruimte. Overige aanpassingen en aanvullingen: - Verdringingseffecten van buitenlandse werknemers een plaats geven in het arbeidsmarktbeleid - Speerpunt techniek verbreden naar maakindustrie en drie Greenports - Zorg als speerpunt opnemen Met inachtneming van het bovenstaande wordt ingestemd met het voorstel om in het Portefeuillehoudersoverleg EZ van 18 mei 2011 met uitgewerkt voorstellen te komen.
05
Presentatie bouwstartbewijs
Kennis nemen van de inhoud van de presentatie
Casper Burgy (Burgy Bouwbedrijf BV) en Swannette Jukema (Bouwopleiding Rijnland) verzorgen een presentatie over het bouwstartbewijs. Dit is een voorbeeld van samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs om de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt te verbeteren. Van de inhoud van de presentatie, die wordt gegeven aan de hand van een uitgedeeld brochure, wordt kennis genomen. Er wordt specifiek aandacht gevraagd voor de rol die gemeenten kunnen hebben bij het opzetten van bouwplaatsen voor leerlingen en het opnemen ervan in bestekken. In Holland Rijnland zijn heel weinig van dergelijk bouwplaatsen.
06
Focus 2014
Het DB te adviseren over het defi- Gemeenten zijn tevreden met deel A maar pleiten voor het maken van nitieve voorstel aan het Algemeen tempo bij het opstellen van de uitvoeringsagenda. Gemist worden het as-
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 februari 2011
3
Nr.
Agendapunt
Voorstel Bestuur (23 maart 2011) inclusief de vast te stellen speerpunten
Advies / afspraak pect duurzaamheid en de reacties van de gemeenten Nieuwkoop en Rijnwoude in de overzicht met alle reacties. Deze reacties zullen in het stuk voor het AB nog worden toegevoegd. De heren Strijk en Zilverentant pleiten ervoor de Oostvlietpolder niet in de speerpuntenfolder op te nemen. De voorzitter zegt toe de opmerkingen over duurzaamheid en de Oostvlietpolder mee te zullen nemen naar het DB.
07
a. Kennis te nemen van de stand Uitvoeringsprogramma Regiovan zaken met betrekking tot nale bedrijventerreinenstrategie het opstellen van een plan van a. Pilotprojecten aanpak voor de zeven geselecb. Oostvlietpolder teerde pilotprojecten. b. Kennis te nemen van de brief van de gemeente Leiden over de Oostvlietpolder en instemmen met de reactie op deze brief van het Dagelijks Bestuur.
a. Pilots: De heer Sturm meldt dat voor elke pilot een plan van aanpak wordt opgesteld, dat in conceptvorm op 31 maart gereed moet zijn. Hiervoor is een ambtelijke projectgroep is gevormd, waaraan ook de Kamer van Koophandel deel neemt. Er wordt afgekoerst op een presentatie in het PHO EZ van 18 mei. Aandachtspunten: capaciteit voor projectleiding en accountmanagement alsmede het formuleren van vooral de kwantitatieve doelen. b. Oostvlietpolder: Met de conceptbrief wordt na enige discussie ingestemd, waarbij de zinsnede “een alternatief scenario voor de behoefteraming” wordt gewijzigd in “... de invulling van de behoefte”. Ook dient benadrukt te worden, dat herstructurering de hoogste prioriteit heeft. De Oostvlietpolder zou hiervoor schuifruimte moeten creëren. Ook zou Leiden het aanbod verder moeten concretiseren. De briefwisseling wordt hiermee voor wat betreft de leden van het PHO EZ gesloten. Het gaat er nu om het aanbod van Leiden op te pakken. De heren Uit den Boogaard, Strijk en Hoekstra hebben binnenkort overleg over de vraag welke concrete rol Leiden kan spelen bij de uitvoering van de economische agenda van de Zuidvleugel en het oplossen van het probleem van de schuifruimte.
08
Advisering met betrekking tot detailhandelsontwikkelingen
a. Procedure: Met de voorgestelde procedure wordt ingestemd. Om discrepantie tussen ambtelijke en bestuurlijke standpunten te voorkomen wordt voorgesteld de resultaten van een eerste informatieve ronde langs gemeenten (per email) voor te leggen aan de leden van het PHO EZ voordat er een advies richting DB gaat. b. Discussie over het detailhandelsbeleid: Met het voorstel om in het Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken
a. Instemmen met de voorgestelde procedure voor detailhandelsontwikkelingen die volgens de provinciale Verordening Ruimte ter advisering voorgelegd moeten worden aan het Regionaal Economisch Overleg.
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 februari 2011
4
Nr.
Agendapunt
Voorstel b. In het PHO EZ van 18 mei 2010 in algemene zin te praten over het provinciale en regionale detailhandelsbeleid. c. Het Dagelijks Bestuur te adviseren over de voorgenomen vestiging van Bristol op de Rijneke Boulevard in Zoeterwoude
Advies / afspraak van 18 mei een discussie te voren over het detailhandelsbeleid wordt ingestemd. De discussie moet vooral gaan over het versterken van de stadsen dorpscentra en de positie van / kansen voor kleinschalige detailhandel. c. Vestiging van Bristol op de Rijneke Boulevard: Het DB wordt geadviseerd een positief advies te geven met betrekking tot de vestiging. Wel geven diverse leden aan grote moeite te hebben met de vestiging van dit soort winkels op een PDV-locatie vanwege de negatieve effecten op de bestaande stads- en dorpscentra, maar in dit geval geen reden zien om negatief te adviseren.
09
Harmonisatievoorstellen aansluit gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude
Kennis te nemen van de plannen Conform voorstel van aanpak voor de aanpassing van de bedrijventerreinenstrategie en de kantorenstrategie in het kader van de aansluiting van Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude bij Holland Rijnland.
10
Rondvraag en sluiting
De heer Ketel meldt dat hij op 9 maart verhinderd is en ook geen vervanging heeft.
Volgende vergaderingen: 9 maart 2011 van 9.00 tot 10.30 uur bij de gemeente Leiden (Stationsweg 107) – extra vergadering 18 mei 2011 van 12.00 tot 15.00 uur in het gemeentehuis van Rijnwoude
Actiepuntenlijst portefeuillehoudersoverleg economische zaken nr.
PHO EZ
Onderwerp
Gereed
Wie?
1 2 3
08-09-2010 01-11-2010 09-12-2011
Overzicht college- en coalitieprogramma's actualiseren (EZ deel) DB voorstellen de behoefteraming voor bedrijventerreinen te actualiseren Detailhandelsbeleid bespreken in PHO EZ van 18 mei 2011
01-10-2010 voorjaar 2011 18 mei 2011
Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 februari 2011
5
CONCEPTBESLUITENLIJST (ambt. conceptversie 1) Vergadering portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken d.d. 9 maart 2011 namens aanwezig gemeente Alphen aan den Rijn de heer T. Hoekstra gemeente Hillegom de heer W.J. van Aken gemeente Kaag en Braassem de heer A.J.M. van Velzen gemeente Katwijk de heer I.G. Mostert gemeente Leiden de heer R. Strijk gemeente Leiderdorp de heer H.L. Zilverentant gemeente Lisse de heer B.H.C. Brekelmans gemeente Nieuwkoop gemeente Noordwijk de heer L.A.W. de Lange gemeente Noordwijkerhout de heer J.C.F. Knapp gemeente Oegstgeest mevrouw A.J.M. de Ridder gemeente Rijnwoude gemeente Teylingen de heer L.J.P. v.d. Zon gemeente Voorschoten mevrouw I.C.J. Adema - Nieuwenhuizen gemeente Zoeterwoude mevrouw M.H.J.C. Ates - Snijdewind Holland Rijnland de heer J.B. Uit den Boogaard (voorzitter) Holland Rijnland mevrouw A.J.M. Baas Holland Rijnland de heer H. Stapper (secr / verslag) Holland Rijnland de heer R. Sturm * Vervangen door de heer N. Portman (beleidsmedew. EZ) Nr. 01
02
Agendapunt Opening en vaststelling van de agenda
Voorstel
Mededelingen, ingekomen stukken en uitgaande brieven M1. Oostvlietpolder
Ter kennisneming
I1. Brief provincie over actualisatie provinciale herstructureringsprogramma
Ter kennisneming
afwezig
de heer D.C.W. Binnendijk (mkg)
mevrouw T. Veninga (mkg)
de heer F.V. Ketel (mkg) *
Advies / afspraak De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom, in het bijzonder de heer Frank van Blokland, directeur van de IVBN. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld. M1 - De discussie in de laatste vergadering van de Provinciale Staten voor de verkiezingen heeft opgeleverd, dat er een nieuw overleg moeten komen tussen provincie, regio en gemeenten over de Oostvlietpolder. Het betreffende amendement van D66 hierover is al toegestuurd aan de leden. I1 - Aan een antwoord op de brief wordt ambtelijk gewerkt . De reactie zal t.z.t. worden voorgelegd aan de leden van het PHO EZ.
Nr.
03
Agendapunt Voorstel U1. Conceptbrief aan gemeente Ter kennisneming Zoeterwoude over Bristol op de Rijneke Boulevard
Advies / afspraak U1 - De brief is uitvoerig besproken in de DB en nog recent gewijzigd. Wel is - met een kritische kanttekening - het positieve advies van het PHO EZ overgenomen. De brief wordt nagezonden.
U2. Conceptbrief inzake FOC Bleizo
Bespreken
U2 – Brief wordt besproken bij punt 05
Regionale kantorenstrategie Holland Rijnland
1. Kennis te nemen van het rapport Aanzet voor een kantorenstrategie Zuid-Holland en begeleidende brief
De heer Frank van Blokland, directeur van de IVBN (Ver. van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland) geeft in een korte inleiding zijn visie weer op de oorzaken en de aanpak van de leegstand op de kantorenmarkt. De oorzaken in grote lijnen: Grote buitenlandse beleggers, die de Nederlandse markt onvoldoende kennen en “gebouwde huurcontracten” aanbieden voor 10 tot 15 jaar, waarna de huurder vertrekt naar een nieuw pand van deze beleggers. Voorbeeld: KPMG op de Zuidas in Amsterdam. Geen reserveringen voor onderhoud, waardoor gebouw snel verouderd Te hoge boekwaardes aan het eind van de levensduur Veel te groot (plan)aanbod in vergelijking met de vraag. Onterechte verwachting over hoge rendementen Hoge kosten van en “weerstand” tegen sloop vanwege onrealistische verwachtingen over verhuur na langdurige leegstand. Kantoren op verkeerde onaantrekkelijke locaties.
2. In te stemmen met plan van aanpak voor de kantorenstrategie Holland Rijnland
In het Actieplan Kantoren van het Rijk is aangegeven dat het probleem groot is en langdurige aanpak vergt, waarbij iedere partij zijn of haar verantwoordelijkheid neemt. Voor gemeenten betekent dit onder andere - in regionaal verband afspraken maken over de kwantitatieve en kwalitatieve planvoorraad en de aanpak van de leegstand - een goed RO-beleid voeren, waarbij kantoren alleen op goede locaties terecht komen - de druk van beleggers en ontwikkelaars weerstaan om nog meer te bouwen zonder verouderd aanbod uit de markt te nemen. Er zal een markt voor nieuwe kantoren blijven bestaan, o.a. vanwege Het Nieuwe Werken en gewijzigde eisen van gebruikers, maar dit is vooral een vervangingsvraag. Nieuwbouw leidt bijna altijd tot meer leegstand. Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 maart 2011
2
Nr.
Agendapunt
Voorstel
Advies / afspraak Discussie In de hierop volgende levendige discussie wordt door verschillende gemeenten, waaronder Zoeterwoude, aangegeven dat het niet reëel is de bal alleen bij de gemeenten te leggen. Ook de beleggers hebben in het verleden grote druk uitgeoefend om nieuwe kantoorlocaties te ontwikkelen waarmee andere projecten bekostigd kunnen worden. De heer Van Blokland beaamt dit ook en benadrukt dat ook de institutionele beleggers hun (financiële) verantwoordelijkheid moeten nemen. Inmiddels is er weinig animo om nog te investeren in nieuwe kantoren. Verder wordt gevraagd wat gemeenten dan wel kunnen doen. De heer van Blokland benadrukt dat een goed RO-beleid en regionale samenwerking en afstemming over vraag en aanbod nodig is. Op de vraag hoe beleggers aankijken tegen transformatie van lege kantoren en thematisering, antwoord de heer Blokland, dat transformatie zeker kansen biedt, maar slechts beperkt mogelijk is. Eerder gaf de heer van Blokland al aan, dat leegstand vooral aan de onderkant van het aanbod zit en dat dit aanbod bovendien vaak op slecht locaties staat. Hier is sloop eigenlijk de enige mogelijkheid. Transformatie naar andere functies kan vooral in het middensegment, maar hierbij spelen de hoge kosten een rol. Bovendien is dit maar op beperkte schaal mogelijk (hooguit bij 15 % van het aanbod. Op toplocaties rond grote stations en universiteiten, zoals Leiden, zijn zeker nog mogelijkheden voor kantoorontwikkeling. Maar ook dit leidt tot leegstand elders in de regio. Op de vraag of de levensduur van kantoren (nu 40-50 jaar) niet te lang is antwoordt de heer Van Blokland dat een kortere periode inderdaad reeler is. Niet te kort omdat anders de huren te hoog worden i.v.m. de hoge afwaardering van de waarde van het vastgoed. Tot slot adviseert de heer Van Blokland: renoveren en een goed RO-beleid zijn de ingrediënten voor een toekomstbestendig kantorenbeleid. Plan van aanpak Met het plan van aanpak wordt met inachtneming van de volgende aanpassingen ingestemd: - aandacht voor differentiatie: ook kleinere kantoren in de dorpen mee-
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 maart 2011
3
Nr.
Agendapunt
Voorstel
Advies / afspraak nemen in de strategie - marktpartijen op een intelligente en creatieve manier betrekken bij het opstellen van de strategie - doorlooptijd verlengen tot 2025-2030 - link leggen met de bedrijventerreinenstrategie - praktische afspraken maken over aanpak van de leegstand Mevrouw Ates vraagt daarbij aandacht voor de achterliggende oorzaken en processen van de huidige crisis op de kantorenmarkt. Overige afspraken: beleidsmedewerker EZ uit Voorschoten neemt deel aan de projectgroep; de andere gemeenten zijn agendalid.
04
Watergebonden bedrijvigheid
Voorstel: 1. Kennis te nemen van de inhoud van het onderzoeksrapport Naar een strategisch beleidskader watergebonden bedrijventerreinen Zuid-Holland en de begeleidende brief van de provincie van 24 november 2010. 2. Een open discussie te voeren en daarbij te reageren op de volgende vragen uit deze brief van de provincie Zuid-Holland
De ambtelijke analyse dat het vooral gaat over grootschalige ontwikkelingen in de regio Rotterdam-Dordrecht en niet over kleinschalige zaken in de recreatieve bedrijvigheid wordt breed gedeeld. Dit zal in een op te stellen reactie aan de provincie worden verwoord. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voorde gevolgen voor het wegverkeer van het vaker en langer openen van bruggen.
05
Detailhandel
Instemmen met de aangepaste procedure met betrekking tot de detailhandelsadviezen.
Akkoord met de procedure en met de conceptbrief over het Factory Outlet Center Bleizo.
06
Rondvraag en sluiting
Geen vragen.
Volgende vergaderingen: 18 mei 2011 van 12.00 tot 15.00 uur in het gemeentehuis van Rijnwoude Actiepuntenlijst portefeuillehoudersoverleg economische zaken Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 maart 2011
4
nr.
PHO EZ
Onderwerp
Gereed
Wie?
1 2 3
01-11-2010 09-12-2011 09-03-2011
Behoefteraming voor bedrijventerreinen actualiseren Detailhandelsbeleid bespreken in PHO EZ van 18 mei 2011 Conceptreactie op verzoek van de provincie inzake nieuw overzicht te herstructureren bedrijventerreinen rondsturen onder de leden van het AO en PHO EZ
eind 2011 18 mei 2011 1 april 2011
Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland
Conceptbesluitenlijst Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken d.d. 9 maart 2011
5
Motie bij Focus 2014 inzake de speerpunten ten aanzien van bedrijventerreinen
Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland, op 23 maart 2011 in vergadering bijeen, constaterende -
dat Focus 2014 gewag maakt van het speerpunt om de Oostvlietpolder als bedrijventerrein in te richten, hetgeen sinds bijna een jaar niet langer de wens is van de gemeente Leiden;
overwegende -
-
dat de provincie Zuid-Holland bij amendement op 23 februari jl. de groene Oostvlietpolder in de ‘Startnotitie partiële herziening structuurvisie 2011’ heeft opgenomen met het verzoek aan de gemeente Leiden om na afstemming met de regio Holland Rijnland hiertoe een voorstel in te dienen; dat de gemeente Leiden, mede om uitvoering te geven aan dit amendement, een wijziging van de gemeentelijke structuurvisie in voorbereiding heeft en daarbij graag de samenwerking met de regio Holland Rijnland zoekt;
voorts overwegende -
-
dat gewijzigde economische omstandigheden een verminderde behoefte aan (nieuwe) bedrijventerreinen met zich mee brengen alsmede tot een heroriëntatie op de regionale bedrijventerreinenstrategie nopen en wel in de richting van revitalisatie van bestaande bedrijventerreinen; dat de beperkte financiële middelen ten gevolge van gewijzigd kabinetsbeleid het onzeker maken of alle speerpunten op het gebied van nieuwe bedrijventerreinen kunnen worden uitgevoerd;
verzoekt het Dagelijks Bestuur -
om rond te tafel te gaan zitten met de gemeente Leiden om nader invulling te kunnen geven aan de voornoemde provinciale Startnotitie; om de Leidse wens te betrekken bij de herziening van de regionale bedrijventerreinenstrategie; ten behoeve van deze herziening de wensen van alle gemeenten in Holland Rijnland te inventariseren;
en gaat over tot de orde van de dag.
Namens de delegatie van de Gemeenteraad van Leiden, Jeffrey van Haaster
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, KaagRijnland en Braassem, In Holland werkenKatwijk, samen:Leiden, Nieuwkoop, Alphen aLeiderdorp, an den Rijn,Lisse, Hillegom, Noordwijkerhout, Kaag en BraasNoordwijk, sem, Katwijk, Leiden, Rijnwoude, Teylingen, LeOegstgeest, iderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Voorschoten en Zoeterwoude Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Informatienota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Economische zaken 18 mei 2011 Gemeentehuis Rijnwoude 12
Onderwerp: Veranderingen rijksbeleid – Structuurvisie Infra en Ruimte: actualisatie/decentralisatie.
Kennisnemen van: Kennis te nemen van de ontwikkelingen op rijksniveau op het gebied van infrastructuur en ruimte en de doorvertaling daarvan naar een structuurvisie. Bespreken: Te bespreken op welke wijze de regionale reactie op de Structuurvisie I&M gestalte kan krijgen, en dan met name de gemeentelijke input hiervoor, indien de ter inzagelegging in de zomermaanden is (zie onder Inleiding en Consequenties) Inleiding: In een doorvertaling van het regeerakkoord heeft het Rijk besloten tot een concrete, bondige actualisatie van het huidig beleid. Dit nieuwe beleid vervangt in ieder geval de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. Dit zal uiteindelijk landen in een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De planning is dat deze structuurvisie eind juni aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De ter inzage legging zal dan in juli/augustus plaats dienen te vinden. Zie de brief aan de kamer in bijlage 1. Onderliggend memo in bijlage 2 gaat dieper in op het proces rond de structuurvisie en de eventuele consequenties van de wijzigingen in beleid voor de regio. Kernboodschap: Er vinden momenteel allerlei ontwikkelingen op rijksniveau plaats. Consequenties: Nu nog niet te bepalen. Traject Structuurvisie I&M wordt ambtelijk zo goed mogelijk gevolgd o.a. via deelname aan VNG-bijeenkomsten. Uitkomst kan zijn dat er in de maanden juli/augustus door Holland Rijnland een reactie moet worden voorbereid, als vanuit het rijk de voorgenomen planning zo blijft als die nu is. Communicatie: Terugkoppeling vindt plaats via het DB en de diverse PHO’s. Uitvoering: Terugkoppeling vindt plaats via het DB en de diverse PHO’s. Bijlagen Bijlage 1: Structuurvisie I en M: Brief van de minister van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer, 23 februari 2011 Bijlage 2: Naar de top: Hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid Bijlage 3: Memo “Veranderingen Rijksbeleid – actualisatie/decentralisatie”
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
> Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG
Ons kenmerk IenM/BSK· 2010/33455 Uw kenmerk BIJiage{n)
Datum 26 november 2010 Onderwerp Beleidsbrief Infrastructuur en Milieu Geachte voorzitter, Het duurzaam versterken van onze ruimtelijk-economische structuur en ons land weer in beweging krijgen. Dat zien wij als de belangrijkste opgaven waar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de komende jaren voor staat. In deze brief presenteren wij de hoofdlijnen van onze agenda voor deze kabinetsperiode . Dat doen wij vanuit onze verantwoordelijkheid voor mobiliteit, ruimtelijke ordening, water en milieu. Onze agenda heeft drie hoofdlijnen: 1. Scherpe focus op de groei van de economie door versterking van onze mainports, brainports en greenports; 2. Decentralisatie en actualisatie van het beleid: toedeling van heldere verantwoordelijkheden en meer ruimte voor initiatieven van decentrale overheden, ondernemers en burgers, inclusief realistische randvoorwaarden voor een duurzame en klimaatbestendige toekomst; 3. Krachtige uitvoering: vereenvoudigen van regelgeving en procedures en sturen op voortgang van projecten. Wij hebben daarbij een doortastende aanpak voor ogen waarmee er meer ruimte komt voor de eigen kracht van decentrale overheden, ondernemers en burgers om hun eigen keuzes te maken en oplossingen op maat te creëren. Rijksinmenging is alleen nodig bij expliciete nationale belangen. Hierop zullen wij ons beleid -en de uitvoering daarvan - richten. Deze brief is een eerste concretisering van het regeerakkoord op het terrein van ons ministerie. Wij zullen geen nieuwe nota's op het gebied van ruimte, water en mobiliteit opstellen, maar wel voor de zomer van 2011 komen met een concrete, bondige actualisatie van het beleid. Deze actualisatie vervangt in ieder geval de Nota 's Mobiliteit en Ruimte. Daarbij hoort een eerste uitwerking van het verlengde Infrastructuurfonds tot 2028, een aangepasteAMvBRuimte en een toekomstbestendige en selectieve nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het werk aan de verkenning van de Olympische Hoofdstructuur- nodig om ons kandidaat te kunnen stellen voor de Olympische Spelen 2028- gaat daarmee hand in hand. Bij de actualisatie zullen wij de uitwerking van bestaande nota's betrekken, zoals de MoblllteltsAanpak, de Structuurvisie Randstad 2040, het Nationaal Waterplan, en rijksdocumenten op het gebied van milieu. Met deze actualisatie willen wij komen tot één rijkskader in het ruimtelijk domein.
1. Scherpe focus op groei van de economie Voor de economische kracht van Nederland zijn de main-, brain-en greenports, en de stedelijke regio's waarin ze liggen, van groot belang. Deze regio's fungeren als motoren van onze welvaart. Wanneer wij investeren in ruimtelijk-economische ontwikkeling, zullen we dat met prioriteit in deze regio's doen. Ook investeringen elders kunnen prioriteit krijgen, voor zover ze direct met deze focus samenhangen, zoals de achterlandverbindingen van onze mainports . Ook bij mogelijke rijkskeuzes op het gebied van verstedelijking zullen wij ons primair op deze regio's richten. Analyses die zijn gedaan in het kader van de MIRT verkenning sleutelprojecten, de MIRT-Gebiedsagenda's en de hoofdlijnen van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA), ondersteunen deze geografische focus. Het gaat om de regio's: Amsterdam c.a. (incl. mainport Schiphol, Zuidas, de greenports Aalsmeer en
Bollenstreek en de relatie met Almere en Utrecht);
Rotterdam c.a. (incl. mainport Rotterdam, de greenports Westland en
Boskoop en de relatie met Den Haag);
Eindhoven c.a . (incl. de brainport Zuidoost-Nedertand en greenport Venlo).
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Datum 26 november 2010
Ons kenmerk lenM/BSK· 2010/33455
Deze prioriteitsstelling zal tot uitdrukking komen bij het bestaande MIRT (zowel bij de projecten die gefinancierd worden uit het Infrastructuurfonds als die uit het Nota Ruimte Budget) en bij de verlenging van het Infrastructuurfonds. Deze focus laat onverlet dat het kabinet ook aandacht besteedt aan andere regio's via bijvoorbeeld het beleid voor natuur- en landschap, de gevolgen voor bevolkingsdaUng, het innovatiebeleid, het Deltaprogramma. In het regeerakkoord is aangegeven dat voor een aantal economische topgebieden en clusters wordt gewerkt aan een stimulerend beleid dat zich integraal richt op alle relevante vestigings- en ondernemingscondities. Die topgebieden en clusters concentreren zich in belangrijke mate in bovengenoemde regio's. Daarenboven gaat het om de 'valteys' (food, maintenance en energy) en de nanotechnologie In Twente en Delft. Financieel kr1der Om het begrotingstekort te verkleinen voert het kabinet ook op het terrein van infrastructuur en ruimtelijke ordening ombuigingen door. Het kabinet bezuinigt tot 2020 op de gelden die vanuit het FES beschikbaar waren gesteld maar nog niet belegd met concrete projecten. Dit betekent wat betreft de harde infrastructuur een bezuiniging van € 3,2 m iljard. Het kabinet wil echter niet alleen bezuinigen, maar ook gericht investeren in de economie van Nederland en mensen en bedrijven een optimale bereikbaarheid bieden. Hiervoor zijn investeringen nodig, op de korte, middellange en lange termijn. Daarom stelt het kabinet intensiveringen beschikbaar voor de aanleg van wegen en spoor, oplopend van € 100 miljoen in 2013 tot structureel 500 miljoen per jaar vanaf 2015 (totaal ( 3,3 miljard tot en met 2020). Per saldo is dan de financiële omvang van het investeringsprogramma voor infrastructuur tot en met 2020 gelijk gebleven. Daarnaast heeft het kabinet in het regeerakkoord de periode van het infrastructuurfonds reëel constant verlengd van 2020 naar 2028. Dit betekent dat er per jaar, Inclusief de in het regeerakkoord extra beschikbaar gekomen middelen van ( 500 miljoen per jaar, circa € 7 miljard beschikbaar is voor beheer en onderhoud en investeringen in harde infrastructuur. Voor de periode 2021 2028 komt door de intensivering € 4 miljard extra beschikbaar. Het in te stellen Deltafonds borgt de rijksbijdrage aan het waterveiligheidsprogramma vanaf 2020.
Pagina 2 van 8
Wij zullen in 2011 met voorstellen komen voor de financiële planning voor het waterbeheer in de periode tot 2020. Mobiliteit Het vervoer op de weg, op het spoor en op het water groeit de komende jaren fors. De cijfers wijzen uit dat investeren - ondanks de crisis - hard nodig blijft om Nederland In beweging te houden. Bij een economische groei van gemiddeld 1,75% per jaar1, nemen de files in de periode 2011-2015 met 16% toe. Stagnatie op de weg is slecht voor ons economisch herstel. De Spoedaanpak Wegen gaat daarom onverminderd door. Deze uitbreiding van capaciteit heeft belangrijke positieve effecten; dit blijkt ook uit de goede scores in kosten-batenanalyses. Ook in het spoor zullen wij fors investeren. Voor het programma Hoogfrequent Spoorvervoer is € 4,5 miljard beschikbaar. Hiermee kunnen op de drukste spoortrajecten metro-achtige verbindingen ontstaan.
Ministerie van Infrëlstructuur en Milieu Ministerie van Infrastr1.1ctuur en Milieu
Datum 26 november 2010 Ons kenmerk IenM/SSK- 2010/33455
Capaciteit goed benutten Capaciteitsu itbreiding alleen is echter niet voldoende om de mobiliteitsgroei op te vangen. Wij willen, samen met decentrale overheden en bedrijven, alle mogelijkheden benutten om de beschikbare capaciteit efficiënter te gebruiken, en daarmee de files bij de bron aanpakken. Wij zullen de komende maanden een programma uitwerken, gericht op een efficiënt gebruik en optimale benutting van alle beschikbare en nog aan te leggen infrastructuur. Hierbij kijken wij expliciet naar multimodale verkeers-en verveersknooppunten in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen. Dit programma moet Nederland op korte termijn in beweging brengen met zichtbare effecten voor bereikbaarheid en milieu. Het programma omvat onder meer de volgende onderwerpen: Nationale maatregelen: Prikkels ter stimulering van alternatieven voor het traditionele woon werkverkeer per auto tijdens de spits {zoals telewerken, carpooling); Brede beschikbaarheid van actuele reisinformatie op maat. Afspraken met de prioritaire regio's over maatwerkpakketten: Spitsstroken: bestaande definitief maken en nieuwe aanleggen; Transferia, P+R, multimodale knooppunten in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen, fietsvoorzieningen en aansluitingen verbeteren (tussen hoofd- en onderliggende wegen, tussen weg en OVen binnen het {regionaal) OV); Incident- en verkeersmanagement; Mobiliteitsmanagement: afspraken met bedrijven (bijvoorbeeld over telewerken) en projecten zoals SpitsMijden. Water Om een aantrekkelijk vestigingsland te blijven voor internationale ondernemingen en instellingen moet Nederland ook de best beveiligde delta ter wereld blijven en zekerheid bieden voor hier geïnvesteerd vermogen. Waterveiligheld is en blijft in dat licht een topprioriteit. Het kabinet maakt werk van het Deltaprogramma. De komende periode staan belangrijke concrete besluiten op stapel: Afsluitdijk: eind 2011 zullen we vaststellen welke maatregelen -en bijbehorende kosten- nodig zijn om deze dijk te laten voldoen aan de veiligheidseisen;
' Middenscenario van het CPB Pagina 3
van 8
De derde toetsing van de primaire waterkeringen is door de waterbeheerders uitgevoerd. Wij zullen u in 2011 informeren over de uitkomsten hiervan; In het kader van het Deltaprogramma nemen we in 2011 een principebesluit over mogelijke aanpassing van de veiligheidsnormen; Integraal veiligheidsprogramma: eind 2011 op te stellen op basis van alle informatie (inclusief advies taskforce 'Ten Heuvelhof') die komend jaar beschikbaar komt.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum 26 november 2010 Ons kenmerk IenM/BSK-2010/33455
2. Decentralisatie en actualisatie van het beleid De in het Regeerakkoord aangekondigde voorstellen om de ruimtelijke ordening meer over te laten aan provincies en gemeenten pakken wij actief op. Het is één van de 17 hervormingen en stelselherzieningen van dit kabinetl. Om deze hervorming tot een succes te maken is het van belang heldere afspraken te maken over de taakverdeling met nadruk op 'decentraal wat kan'. Tegelijkertijd willen wij bestuurlijke drukte voorkomen: 'je gaat erover of niet'. Dat betekent dat het aantal rijksregels omlaag gaat en dat duidelijk moet worden waar het rijk verantwoordelijkheid draagt voor resultaten, waar taken gedecentraliseerd kunnen worden en waar de rijksinzet kan stoppen. Zo ontstaat ruimte voor decentrale overheden om eigen afwegingen en ruimtelijke keuzes te maken, bijvoorbeeld in relatie tot de uiteenlopende bevolkingsantwikkeling (groei, stagnatie en krimp). Het rijk stelt alleen kaders waar dat nodig is; voor het overige ontstaat ruimte voor gebiedsgericht maatwerk. Zo kunnen provincies hun regierol waarmaken en komen tot een integrale benadering en combinatie van functies. In lijn hiermee gaat het kabinet ook voor het milieubeleid uit van realistische doelstellingen die recht doen aan onze Europese verplichtingen, maar niet verder gaan dan dat. Dat creëert niet alleen ruimte voor decentrale overheden, maar ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Uitgangspunten voor rijksbeleid en -kaders Om het bovenstaande waar te kunnen maken, is een aantal maatregelen nodig. In het komende halfjaar zal het kabinet de criteria opstellen die daarbij in acht worden genomen. Deze criteria worden opgenomen in de genoemde actualisatie van het beleid. De beleidsverantwoordelijkheid van het rijk inzake de ruimtelijke ordening strekt zich op de terreinen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in elk geval uit over: basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en
het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
ruimtelijke voorwaarden voor (inter)nationale hoofdnetten (weg, spoor,
water, lucht, energie, natuur, landschap, buisleidingen, hoogspanningslijnen
en energiecentrales);
voorwaarden voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur,
onder andere met betrekking tot verstedelijking en het vestigingsklimaat, in
het bijzonder voor de mainports, brainports en greenports.
De verantwoordelijkheid komt onder meer tot uitdrukking in nationale ruimtelijke reserveringen en in enkele concrete rijksmaatregelen en -uitvoeringsacties, bijvoorbeeld op het terrein van lucht- en scheepvaart en waterveiligheid. De afgesproken milieukaders zullen we bijvoorbeeld strak handhaven. Milieucriminaliteit zullen we krachtdadig opsporen en vervolgen.
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 417, nr. 48 Pagina 4 van 8
Om duidelijk te maken waarop het rijk zich in ruimtelijk opzicht richt, zullen wij als onderdeel van het geactualiseerde beleid - een toekomstbestendige nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS) opstellen, die de huidige RHS vervangt. Rode draad voor het rijk daarbij is: selectief en krachtig met meer ruimte voor decentrale initiatieven in grote delen van Nederland.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur
Bij projectafwegingen gebruiken wij de uitgangspunten: legitimiteit, subsidiariteit, effectiviteit, efficiency en de verhouding tussen kosten en baten.
Ons kenme111: IenM/BSK·2010/33455
en Milieu
Datum 26 november 20 10
In het regeerakkoord is aangekondigd dat het rijk taken zal overdragen aan de waterschappen. Hierdoor kan de reeds ingeboekte besparing van ( 100 miljoen per jaar en de in het regeerakkoord hierop toegevoegde besparing oplopend tot €200 miljoen per jaar (in 2015} worden gerealiseerd. Een mogelijk bestuursakkoord met de waterschappen zal in samenhang met eventuele andere akkoorden worden bezien. Ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen (inclusief snelheidsverhogende maatregelen) zullen moeten passen in de {Europese) regelgeving en verplichtingen ten aanzien van klimaat, luchtkwaliteit (NSL), geluid en natuur. Verantwoordelijkheden decentraliseren Het opleggen van kaders aan andere overheden zullen wij beperken. Ruimtelijke beperkingen bovenop internationale verplichtingen willen wij wegnemen. Gedacht kan worden aan bebouwingsplafonds voor nationale landschappen, het bundelings-, verdichtings- en locatiebeleid, rijksbufferzones en het in overleg met decentrale overheden verder decentraliseren van de BDU. In de actualisatie van het ruimtelijk beleid zullen wij dit concretiseren.
Bij het kennismakings-AO van 10 november jl. kwam reeds aan de orde dat er wat ons betreft ten aanzien van de overprogrammering en leegstand van kantoren in het algemeen geen actieve rol is voor het rijk. In lijn hiermee zal het kabinet in 2011 zijn visie op de leegstand van kantoren opstellen en aan u aanbieden, overeenkomstig het verzoek van uw Kamer. Infrastructuurautoriteit Op basis van de in het regeerakkoord geschetste contouren zal de komende tijd, in goede samenspraak met de relevante partners, worden nagegaan op welke wijze de Infrastructuurautoriteit Randstad het beste vorm kan krijgen. Een maximum aan effectiviteit bij een minimum aan bestuurlijke drukte vormen hierbij de leidraad, naast uiteraard intelligente samenhang met aanpalende dossiers zoals de provinciale opschaling in de Randstad en het opheffen van de WGR plus. Zoals toegezegd zal het kabinet uw Kamer in maart hierover informeren. 3. Krachtige uitvoering Voor een krachtige en effectieve uitvoering is het noodzakelijk om regels en procedures te vereenvoudigen, sterk te sturen op projecten en nieuwe financieringsmodellen te ontwikkelen. Vereenvoudiging en bundeling omgevingsrecht Ondernemers, burgers en overheden hebben last van lange, Ingewikkelde procedures en moeilijk toepasbare regels. Stroperige besluitvorming vertraagt de realisatie van infrastructuur en andere ruimtelijke projecten. Dat schaadt de Pagina 5 van 8
aa ntre kkellj khe ld en economische kracht van Nederia nd. Het totale stelsel bevat duizenden bepalingen . Deze weerspiegelen de complexiteit en belangen van de samenleving. Vereenvoudiging vraagt dan ook een zorgvuldige aanpak. Er is de afgelopen jaren duidelijke vooruitgang geboekt, bijvoorbeeld met de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Spoedwet wegverbreding. De gebruikers moeten de tijd krijgen om hiermee ervaring op te doen. Het blijft echter van groot belang om het omgevingsrecht te hervormen en verdergaand te vereenvoudigen. Daarmee brengen wij - met de collega's van EL&I, V&J, BZK en OCW - samenhang in sectorale regels, wetten en procedures, en wordt de toepassing eenvoudiger, sneller, goedkoper en beter.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Datum 26 november 20 10 Ons kenmerk lenM/BSK-2010/33455
De interdepartementale aanpak richt zich in eerste instantie op de volgende twee sporen: A. Permanent maken van de Crisis- en herstelwet en quick wins omgevingsrecht In februari 2011 brengen wij een wetsvoorstel in procedure waarmee de Crisisen herstelwet permanent kan worden gemaakt. Het wetsvoorstel neemt fricties in de uitvoeringspraktijk weg, waardoor op een zorgvuldige manier tijdwinst geboekt kan worden. Voorbeelden zijn het verlengen van de periode waarin onderzoeksgegevens gebruikt mogen worden en het verkorten van de procedure voor tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan. Met dit wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie De Rouwe c.s B. Vergaande vereenvoudiging van het omgevingsrecht Op korte termijn gaan wij het omgevingsrecht grondig doorlichten. Ons doel is het omgevingsrecht over de volle breedte (ruimtelijke ordening, infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur, landbouw, mijnbouw en monumenten), eenvoudiger en beter hanteerbaar te maken voor de gebruikers. Daarvoor is een fundamenteel andere benadering nodig, zoals ook bedoeld in de motie Pieper-1. De voorgenomen aanpak richt zich onder meer op het terugdringen van (administratieve) lasten als gevolg van onderzoeksverplichtingen, een verdergaande decentralisatie en een strikte en waar mogelijk slimmere implementatie van Europese regelgeving. In 2011 zullen de vereenvoudigingen die uit deze aanpak voortkomen tot wetgeving leiden, zodat die in deze kabinetsperiode effect zullen sorteren. Sturen op projecten in integraal uitvoeringsprogramma MIRT Wij willen het MIRT zo aanpassen dat het zich verder ontwikkelt tot één inhoudelijk programma voor het gehele ruimtelijk domein. Voor een goede ruimtelijk-economische ontwikkeling van reg io's is afstemming tussen investeringen van de verschillende overheden van belang. De gebiedsagenda's bieden daarvoor goede uitgangspunten. Deze geven de gezamenlijke prioriteite n van rijk en regio weer. Het MIRT zal aan slagkracht winnen dankzij de ervaringen die met de programma's Randstad Urgent en 'Sneller en Beter' zijn opgedaan. Wij willen deze ervaringen actief inzetten om meer vaart te zetten achter projecten. De aanpak van beide programma's wordt geïntegreerd in het MIRT -proces. Het Programma Randstad Urgent in de huidige vorm stopt. In overleg met de bestuurlijke partners in de regio's waarop wij ons primair richten, zullen wij een nieuwe lijst opstellen van prioritaire projecten van nationaal belang. Dit zal een zeer selectieve lijst zijn. Voor de projecten op deze
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 123 XI, nr. 16 Pagina 6 van 8
lijst willen wij contractafspraken maken over mijlpalen, inzet van bestuurlijke duo's en ambassadeurs. Wij zullen uw Kamer hierover komend voorjaar rapporteren. Dan schetsen wij ook de consequenties voor de voortgang van de projecten die in het Programma Randstad Urgent waren opgenomen.
Ministerie van Infrilstructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Datum
Voor het gehele rijksinvesteringsprogramma kan nadrukkelijk sprake zijn van herijking, fasering en herprogrammering in lopende gebiedsantwikkelingen en andere projecten.
26 november 20 10
Ons kenmerk lenM/BSK-20 10/33455
Zoals in het Regeerakkoord vermeld voert het kabinet de adviezen uit van de commissie Versnelling besluitvorming infrastructurele projecten (commissie Elverdlng). Deze werkwijze van 'Sneller en Beter' past goed bij de ambities van dit kabinet: een scherpe toedeling van verantwoordelijkheden aan de verschillende overheidslagen, een strakker en steviger uitvoeringsprogramma met duidelijke prioriteiten, en het principe dat niet meer dan twee overheidslagen verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming in een project. Wij zullen de aanpak en werkwijze van Sneller en Beter uitbreiden naar onze projectenportefeuille in het gehele ruimtelijke domein. Participatie van belanghebbenden vanaf de start blijft een voorwaarde voor besluitvorming met draagvlak. Daarnaast zullen wij nog scherper vasthouden aan de eis dat er zicht moet zijn op financiering voordat nieuwe MIRT-verkenningen worden gestart: op voorhand moet duidelijk zijn dat bedragen beschikbaar zijn die overeenkomen met de zwaarte van de opgave. Al met al zal dit ertoe leiden dat de gemiddelde tijd van verkenning tot in gebruik name van een ruimtelijk en infrastructureel project kan worden teruggebracht van 14 naar gemiddeld 7 jaar. Begin 2011 zullen wij u nader informeren over de concrete aanpak van 'Sneller en Beter in Gebiedsontwikkeling'. Hierbij wordt ook het door de Raad voor Verkeer en Waterstaat uitgebrachte advies 'Beter is Sneller' betrokken. Het regeerakkoord streeft naar een gelijk speelveld binnen de EU. Dat zal ook een belangrijk uitgangspunt zijn bij de vereenvoudiging van het omgevlngsrecht. Daarnaast vergt dit bij de voorbereiding van nieuwe Europese wet~ en regelgeving een grondige analyse van de effecten op (en de besluitvorming over) nationale projecten en gebieden. Het kabinet zet in op verbetering van de zogenoemde territoriale impactanalyse, zowel op nationaal als Europees niveau. Dit bevordert niet alleen de samenhang en kwaliteit van de voorbereiding van de regels maar voorkomt ook onnodige vertragingen en fouten bij de latere implementatie en uitvoering daarvan . Nieuwe financieringsmodellen Oe economische crisis maakt dat vele publieke en private investeringen- ook buiten het domein van de verkeers- en verveersinfrastructuur - zijn weggevallen. Projectontwikkelaars en bouwbedrijven maken moeilijke tijden door. Het instorten van de bouwproductie heeft negatieve effecten op de beschikbaarheid van goede en goed bereikbare woon-werkgebieden. Dit benadeelt onze economie en de aantrekkelijkheid van ons land voor burgers en ondernemers. Een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid is het aantrekken van private geldstromen ter verbetering van de infrastructuur, de verstedelijkingsopgaven en de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. Samen met de ministers van BZK en Financiën zullen wij dit met pensioenfondsen, provinciale overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties op een open en daadkrachtige wijze onderzoeken. Wij streven ernaar voor de zomer van 2011 een scherp beeld Pagina 7 van 8
te hebben waar en hoe we dit kunnen toepassen. Daarbij zullen wij ook de mogelijkheden onderzoeken om actiever rijksvastgoed (grond en gebouwen) te benutten voor het vlottrekken van de gebiedsontwikkeling. Het Rijksvastgoed en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) en de Dienst Landelijk Gebied (DLG) kunnen hierbij uiteraard een rol spelen. Marktconformiteit blijft daarbij uitgangspunt. PPS is bij dit alles een belangrijk instrument. Voor additionele infrastructuur, zoals supersnelwegen, onderzoeken wij of het toepassen van een tolheffing kan worden ingevoerd . Voor het bestaande wegennet is dit nadrukkelijk geen optie. Het kabinet zet- in overleg met de buurlanden en binnen de Europese Unie- in op verhoging van de accijnzen op brandstoffen onder gelijktijdige en evenredige verlaging van de vaste lasten.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Datum 26 november 2010
Ons kenmerk lenM/BSK -2010/33455
Slot De in deze brief geagendeerde acties vereisen een goed samenspel tussen de betrokken departementen (met name BZK, EL&I, FIN, OCW en IenM), tussen rijk en regio en tussen publieke en private sector. Bovenal is een vruchtbare samenwerking met uw Kamer noodzakelijk om resultaten te kunnen behalen. Wij zullen ons daar volop voor inzetten. De meeste acties zullen komend voorjaar al zichtbaar worden. Kern is een duurzaam en toekomstbestendig herstel van onze economie en vergroting van de ruimte van burgers, ondernemers en decentrale overheden om hun eigen keuzes te maken en oplossingen op maat te creëren. Er staat ons daarvoor veel werk te doen. Met vriendelijke groet,
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
mw. drs. M.H. Schultz van Haegen
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
Joop Atsma
Pagina 8
van
8
> Retouradres Postbus 20101 2500 EC Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal Binnenhof 4 2513 AA ’sGRAVENHAGE
Directie Algemene Economische Politiek Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 30 2594 AV Den Haag Postadres Postbus 20101 2500 EC Den Haag Factuuradres Postbus 16180 2500 BD Den Haag
(w.g.)
T 070 379 8911 (algemeen) www.rijksoverheid.nl/eleni
Datum 4 februari 2011 Betreft Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid Ons kenmerk A/AEP / 11018577 Bijlage(n) 1 Hierbij vindt u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister en staatssecretaris van Financiën en de minister van Defensie, “Naar de top”. Deze brief beschrijft de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor de zomer zullen wij u door middel van een nota informeren over de verdere uitwerking van dit nieuwe beleid. drs. M.J.M. Verhagen Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Pagina 1 van 1
Naar de top Deze brief schetst de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijvenbeleid van dit kabinet. Wij willen meer ruimte voor ondernemers om te ondernemen en te groeien. Onderscheidend zijn op de wereldmarkt. Profiteren van de aantrekkende wereldhandel. Benutten van groeikansen in opkomende markten. Duurzame economische groei bereiken en kiezen voor topsectoren. Daarom draait deze brief. Deze brief zet uiteen hoe we samen met bedrijven en wetenschappers de Nederlandse sectoren aan de wereldtop kunnen houden of brengen. Essentieel hiervoor is meer ruimte voor onze ondernemers om te doen waar ze het beste in zijn: ondernemen.
Hoofdstuk 1 Ambitie en visie Globalisering biedt kansen aan het Nederlandse bedrijfsleven … Door de sterke groei van opkomende markten in Azië en LatijnsAmerika, neemt de internationale concurrentie steeds verder toe. Dit is bij uitstek van belang voor het Nederlandse bedrijfsleven, dat sterk internationaal georiënteerd is. Op zichzelf is de sterke dynamiek in de wereldeconomie geen reden voor zorg. Integendeel: de sterke groei van opkomende economieën betekent ook dat zich in de recente geschiedenis niet eerder zo’n sterke groei van potentiële Nederlandse afzetmarkten heeft voorgedaan. Dit biedt bij uitstek mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven, universiteiten en kennisinstellingen: om marktkansen te verzilveren en bedrijven, mensen en kennis aan Nederland te binden. Figuur 1: BBPontwikkeling van verschillende regio’s
35000
Miljarden USD, in prijzen 2009
30000
2009 2025
25000
20000
15000
10000
5000
0 Euro gebied
Verenigde Staten
Opkomend Azie
Noot: op basis van World Economic Outlook Database (IMF). BBP cijfers 2025 zijn berekend op basis van (lineaire) extrapolatie IMFgroeicijfers voor 2010 t/m 2015
… evenals een aantal maatschappelijke uitdagingen… Ook maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, toenemende grondstoffenschaarste, klimaatverandering en teruglopende biodiversiteit worden vaak als bedreigend ervaren voor groei en welvaart. Echter, ook deze maatschappelijke uitdagingen bieden volop kansen voor vernieuwende bedrijven. Immers, alleen vernieuwing de technologie van morgen brengt
1
baanbrekende, betaalbare oplossingen dichterbij. Duurzame economische groei gaat dus hand in hand met het aanpakken van deze uitdagingen. Het draait hierbij om innovatie, creativiteit en ondernemerschap. … mits de bakens worden verzet… Om de hierboven geschetste kansen te kunnen pakken, is wel een nieuwe aanpak nodig. Nederland blijft achter met name op het gebied van private R&Duitgaven van het bedrijfsleven. Bedrijven, vooral in het MKB, profiteren te weinig van het onderzoek dat in publieke kennisinstellingen wordt ontwikkeld. Dit is een gemiste kans, juist omdat de Nederlandse wetenschap van wereldklasse is. Het Nederlandse subsidiebeleid heeft onvoldoende tastbare resultaten opgeleverd op het gebied van kennis en innovatie en MKB’ers hebben nog steeds moeite om financiering te vinden voor relatief risicovolle innovatieprojecten. Daar komt bij dat ondernemers niet vanwege subsidies ondernemen, maar omdat ze een goed idee hebben en kansen zien om succesvol activiteiten te ontwikkelen. Dit geldt zeker ook voor het MKB, waar subsidies gepaard gaan met relatief hoge uitvoerings en perceptiekosten. Het Nederlandse bedrijfsleven ervaart het overheidsbeleid als onsamenhangend en ondoorzichtig. De overheid is sterk georganiseerd langs de lijnen van Haagse beleidsdossiers, in plaats van langs de (sector)structuur van het Nederlandse bedrijfsleven. De opgave is om Nederland sterk te positioneren in snelgroeiende afzetmarkten en om innovatieve oplossingen te vinden voor onze maatschappelijke vraagstukken. … naar een nieuw bedrijfslevenbeleid Tegen de achtergrond van bovenstaande punten, zien de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid er als volgt uit: •
Een sectorale aanpak … Voor negen topsectoren wordt een samenhangende beleidsagenda ontwikkeld over de volle breedte van het overheidsbeleid; van buitenlandbeleid tot onderwijsbeleid, van regeldruk tot onderzoeksbeleid en van ontwikkelingssamenwerking tot infrastructuur en ICT.
•
… met meer vraagsturing door het bedrijfsleven … Deze sectorale beleidsagenda komt tot stand in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen; dit betekent meer vraagsturing en mede sturing van het bedrijfsleven bij het formuleren van overheidsbeleid.
•
…met minder specifieke subsidies, meer generieke lastenverlichting … Het kabinet schrapt voor €500 mln. aan subsidies voor het bedrijfsleven en gebruikt de opbrengst voor belastingverlaging voor het bedrijfsleven; deze verschuiving van specifiek beleid naar generiek beleid betekent minder loketten, minder uitvoeringskosten, minder ambtenaren en minder administratieve lastendruk; ook worden subsidies omgezet in leningen, zodat de prikkel weer ligt waar die hoort: bij de ondernemer; de fiscale lastenverlichting voor het bedrijfsleven wordt uitgewerkt in de fiscale agenda die de staatssecretaris van Financiën voor het eind van dit kwartaal naar uw Kamer zal sturen.
•
…en meer ruimte voor ondernemers. Dit kabinet gelooft in de kracht van ondernemers; ondernemers jagen innovatie aan, zorgen voor welvaart en werkgelegenheid en dragen bij aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen; ondernemers krijgen daarom ruimte en vertrouwen, door belemmeringen weg te nemen en kansen te bieden.
2
Deze hoofdlijnen worden hieronder verder toegelicht. Met deze brief wordt de motie Verhoeven c.s. (TK 20102011, 32 500 XIII, nr. 100) beantwoord.1 Voor de zomer wordt deze brief uitgewerkt in de Bedrijfslevennota en worden concrete acties verder ingevuld.
Hoofdstuk 2 Sectorale agenda’s 2.1 Waarom topsectoren? Aan onze ligging in Noordwest Europa heeft Nederland een sterke doorvoerpositie te danken. Onze speciale relatie met water heeft er voor gezorgd dat we in Nederland sterk zijn op het gebied van water. Door gerichte kennisopbouw hebben zich over de afgelopen eeuw sterke technologische clusters gevormd op terreinen zoals high tech, voedsel en chemie. Kortom de Nederlandse economie beschikt over zijn eigen unieke internationaal onderscheidende sterktes. Om deze sterktes optimaal te benutten en uit te bouwen, is het van belang voor elke sector knelpunten en kansen te identificeren. Dit is nodig omdat algemeen overheidsbeleid, bijvoorbeeld op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, onderwijs of zorg, heel verschillend kan uitwerken op sectoren. Het identificeren van knelpunten en kansen per sector doet het kabinet samen met bedrijven en kennisinstellingen, omdat zij bij uitstek over de benodigde kennis beschikken. In het verleden hebben verschillende overheden vanuit hun eigen verantwoordelijkheid knelpunten aangepakt. Hierdoor is er te weinig aandacht geweest voor sectorspecifieke knelpunten. Met de topsectorenaanpak zet dit kabinet juist in op het verbeteren van de sectorale randvoorwaarden over de volle breedte van het overheidsbeleid. Het beleid gericht op topsectoren gaat daarmee over de grenzen van departementen en overheden heen. De afgelopen jaren zijn in de zogenaamde gouden driehoek in de agrarische sector goede ervaringen opgedaan met deze aanpak, zie onderstaande box. Het kabinet kiest er daarom voor deze aanpak verder uit te rollen voor negen topsectoren en hiermee voor een totaal nieuwe vorm van publiekprivate samenwerking. Box 1 Gouden driehoek De ervaringen van het voormalig ministerie van LNV met samenwerking in de gouden driehoek van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid in het succesvolle agrofoodcomplex zijn een inspiratiebron voor de aanpak per topsector. Het Nederlandse agrofoodcomplex (tuinbouw, akkerbouw, veehouderij en de bijbehorende verwerkende en toeleverende bedrijven) kenmerkt zich onder meer door een hoge arbeidsproductiviteit en speelt internationaal een rol van betekenis. Zo is Nederland bijvoorbeeld wereldwijd de tweede exporteur van agrarische producten. Kritische succesfactor is het landbouwkennissysteem en de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid. Centraal hierin staan een gezamenlijke visieontwikkeling en daaruit voorkomende langjarige afspraken, financieel commitment van alle partijen, de verbinding van onderwijs met het bedrijfsleven en de nauwe aansluiting van ondernemers met (toegepast) onderzoek. In Bleiswijk staat bijvoorbeeld een proeflocatie glastuinbouw van de Wageningen Universiteit en Research Center. Daar zijn universitaire wetenschappers en onderzoekers van toegepast onderzoeksinstituten bijeengebracht in vijf onderzoeksgroepen die veelal bij elkaar in hetzelfde gebouw zitten om kennisuitwisseling te bevorderen. Op proeflocaties kunnen ondernemers kennis opdoen van de onderzoeksresultaten van de wetenschappers. Via de productschappen dragen de individuele agrofoodbedrijven bij aan de financiering van
1
De inspanningen van het kabinet om sociale innovatie te bevorderen worden voor de zomer 2011 nader uiteengezet.
3
deze proeflocaties. Een goed voorbeeld van een uitkomst van deze aanpak is het gebruik van kassen als energiebron. Belangrijke doorbraken zijn opslag van zomerzonwarmte voor gebruik in de winter, een drastisch lager energiegebruik door ‘het nieuwe telen’, het energiezuinig toepassen van belichting en ontwikkeling van het gebruik van aardwarmte.
De topsectoren kenmerken zich door een sterke markt en exportpositie, een stevige kennisintensiteit, intensieve samenwerking tussen ondernemers en kennisinstellingen en de potentie een innovatieve bijdrage aan maatschappelijke uitdagingen te leveren. Juist op deze kenmerken – zoals buitenlandse economische betrekkingen, kennisintensiteit – is het effect van overheidsingrijpen op de concurrentiekracht van de sector groot. Bovendien is in de topsectoren de toegevoegde waarde van kennisdeling door kennisinstellingen, bedrijven en overheid relatief hoog. Concreet betreft het de sectoren water, agro en food, tuinbouw en uitgangsmaterialen, high tech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie (zie tabel 1). Het nieuwe randvoorwaardelijke sectorbeleid zal regelmatig worden geëvalueerd, waarna de gekozen prioriteiten, inclusief de keuze voor de sectoren, kunnen worden herzien. Op deze manier wordt recht gedaan aan de dynamiek van de economie. Box 2 Hoofdkantoren en sterke financiële sector Hoofdkantoren zijn van groot belang voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken het economische imago van Nederland en zorgen voor hoogwaardige directe en indirecte werkgelegenheid. Bovendien vergroot de aanwezigheid van een hoofdkantoor de kans op vervolginvesteringen in bijvoorbeeld R&D of distributie. Nederland heeft een sterke positie als vestigingslocatie voor hoofdkantoren, maar deze positie is niet vanzelfsprekend. De internationale concurrentie neemt toe en het economische zwaartepunt van de wereld verschuift. Een sterke financiële sector is van oudsher één van de pijlers onder de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven. Voor een sterk hoofdkantorenklimaat is het verbeteren van de condities voor de financiële sector daarmee van groot belang. Om hoofdkantoren in Nederland te verankeren of juist naar Nederland aan te trekken is een extra inspanning nodig. De koppeling aan de topsectoren biedt kansen. Naast generieke factoren als infrastructuur (met name Schiphol), internationale oriëntatie en belastingklimaat kiezen buitenlandse bedrijven voor Nederland vanwege de specifiek in Nederland aanwezige kennis en de hoogwaardige zakelijke dienstverlening (zie ook de “Amsterdam”brief in paragraaf 3.6). Voor de zomer komen de bewindspersonen van Financiën en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een plan van aanpak om het klimaat voor hoofdkantoren verder te versterken.
Veel topsectoren kennen een zekere geografische concentratie. Dit kan ook grensoverschrijdend zijn. Binnen regionale clusters worden netwerkvoordelen tussen bedrijven en kennisinstellingen optimaal benut2. Denk aan de Greenports, waaronder Venlo, Westland en de Bollenstreek, Brainport ZuidOost Nederland, Food Valley in Wageningen, Maintenance Valley in Midden en West Brabant, Energy Valley in Groningen, BioScience park in Leiden, Health Valley in Nijmegen, Biobased in Zuidwest Nederland, de nanotechnologie in Twente en Delft, de Zuidas in Amsterdam, Schiphol en de haven van Rotterdam. Deze clusters maken integraal onderdeel uit van de desbetreffende topsectoren.
2
CPB, 2010, Stad en Land, Den Haag: De Swart.
4
Tabel 1 De topsectoren
Topsector
Kenmerkende activiteiten
% BNP*
Uitgaven R&D (mld)*
1
AgroFood
Agrofoodsector: diverse (plantaardige en
2
Tuinbouw en
Veredeling, groenten, fruit en bomen,
3
High Tech
High Tech materialen en systemen,
materialen en
Brainport, nanotechologie Automotive,
systemen
Vliegtuigbouw, Agro, veiligheid, staal
Energie
verduurzaming van de energiehuishouding,
4,4%
dierlijke) voedselketens, Food Valley.
topsector 2) 1,4%
0,5 (inclusief
6,7%
4,2
3,4%
2,1
3,4%
0,2
1,6%
0,2
3,7%
2,1
2,2%
1,7
0,4%
0,3
uitgangsmaterialen bloemen en bollen, Greenports
4
0,5 (inclusief
topsector 1)
internationale energiemarkt (gasrotonde) en Energy Valley 5
Logistiek
internationale supply chains, regierol op knooppunten, servicelogistiek, innovatie luchtvaart, goederenvervoer water, mainports Rotterdam en Schiphol en achterlandverbindingen
6
Creatieve industrie
Architectuur, mode, gaming, industrieel ontwerp, media
7
Lifesciences
vaccins, diagnostica, farmaca, biomedische materialen, preventieve technieken en middelen t.b.v. volks en diergezondheid en Bio Science Park Leiden, Health Valley
8 9
Chemie
petrochemie, basischemie en fijn chemie,
Maintenance Valley
Water
water en deltatechnologie, maritieme bouw, water als resource, waterzuivering
* Cijfers over 2008, afkomstig uit Dialogic: Nederlandse clusters in kaart gebracht, 2010. Voor tuinbouw geldt een andere bron: Landbouw Economische Instituut, Het Nederlandse agrocomplex. Deze cijfers geven een indicatie van de omvang en indeling van de topsectoren. R&D uitgaven betreffen alleen de private R&D uitgaven.
2.2 Sectorale actieagenda’s Met de aanpak werkt het Kabinet per topsector samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Om deze ambitie en visie te realiseren wordt per topsector een actieagenda opgesteld. Met deze agenda’s worden kansen en uitdagingen per topsector benoemd en sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen aangepakt. De agenda’s kunnen acties bevatten op het gebied van de volgende (en andere) thema’s: Y
Kennis- en onderzoeksagenda Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen voeren op veel gebieden excellent onderzoek uit. Toch blijft de toepassing van dit onderzoek in innovatieve producten en maatschappelijke diensten door kennisinstellingen en bedrijven achter bij de mogelijkheden. Ook is meer samenwerking, bundeling en specialisatie van onderzoeksinspanningen gewenst, omdat toponderzoek vaak een zekere schaal vereist. Het kabinet zet daarom in op meer vraagsturing en het per topsector opstellen van een gezamenlijke kennis en
5
onderzoeksagenda door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. Waar mogelijk bouwt deze agenda voort op verschillende goede vormen van samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheden, bijvoorbeeld in de Topinstituten en Regieorganen. NWO en KNAW zullen een substantieel deel van hun onderzoeksmiddelen inzetten op onderzoek dat voortvloeit uit de kennis en onderzoeksagenda van de topsectoren (‘NWOtopsectorenluik’). In de agenda kunnen de onderzoeksthema’s worden benoemd waar de topsectoren de meeste behoefte aan hebben. Bij NWO vindt honorering van de onderzoeksvoorstellen plaats, op basis van wetenschappelijke criteria en in competitie binnen en tussen topsectoren. Naast het topsectorenluik blijven NWO en KNAW beschikken over middelen die buiten de topsectoren ingezet kunnen worden. Ook TNO en de GTI’s zullen hun onderzoek, via versterking van vraagprogrammering, meer richten op de topsectoren, zoals dat bij Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) reeds het geval is. Om vraagsturing optimaal te verankeren, zal er bij de (fundamentele) onderzoeks en innovatiemiddelen sprake zijn van cofinanciering vanuit het bedrijfsleven. Door voorwaarden te stellen aan cofinanciering wordt commitment van bedrijfsleven geborgd. Ook een deel van de middelen die in de fiscaliteit beschikbaar zijn voor innovatie wordt specifiek gericht op de topsectoren. Deze benadering met sectorale kennis en onderzoeksagenda’s, stimuleert ook institutionele vernieuwing van het kennislandschap, bijvoorbeeld door strategische kennisallianties of bundeling in het institutenlandschap. Dit is in lijn met het advies van de Commissie Veerman. Y
Buitenlandbeleid Per topsector wordt, voor zover relevant, aangeven op welke manier het Nederlandse buitenlandbeleid ondersteunend kan zijn aan de sector. Er kunnen acties worden voorgesteld op het gebied van economische diplomatie, holland branding, buitenlandse missies, activiteiten van het postennetwerk en voorstellen om het bedrijfsleven sterker te betrekken bij ontwikkelingssamenwerking. Ook kan de kennisinfrastructuur van een topsector worden versterkt door actief in te zetten op het naar Nederland halen van buitenlandse bedrijven en toptalent. Gerichte strategische acquisitie van buitenlandse topbedrijven, inclusief hoofdkantoren, kan onderdeel zijn van de sectoragenda. Met input van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven uit de topsectoren zal Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) proactief en gericht buitenlandse bedrijven benaderen die in de topsector passen om zich in Nederland te vestigen. Op dit moment loopt reeds een pilot op de topsectoren Food en Chemie. Deze kan worden uitgerold over alle topsectoren.
Y
Sectorale randvoorwaarden Bedrijven in topsectoren kunnen sectorspecifieke belemmeringen ervaren op allerlei gebieden, zoals de aanbestedingsregelgeving, zorgregulering, ruimtelijke ordening en infrastructuur en de fiscaliteit. In de agenda’s kunnen concrete oplossingen worden aangedragen. Een mooi voorbeeld van een vermindering van de regeldruk is de beoogde koepelvergunning ten behoeve van de inrichting van de Tweede maasvlakte bij de Rotterdamse haven. De herziening van het stelsel voor het omgevingsrecht (in het ruimtelijke domein) is reeds onder verantwoordelijkheid van de Minister van I&M opgestart.
Y
Onderwijs en scholing De agenda’s per topsector kunnen ingaan op de mogelijkheden om de beschikbaarheid en kwaliteit van vakmensen en kenniswerkers te vergroten, uitwisselingsprogramma’s tussen overheid en bedrijfsleven opstellen, om en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maatregelen voorstellen die het aantrekken en behouden van kennismigranten vergemakkelijken en jonge mensen faciliteren om te gaan ondernemen. Het is van belang
6
dat het aanbod aan beroepsopleidingen is afgestemd op de behoefte van het bedrijfsleven. Daarom zullen de mboinstellingen in samenspraak met het bedrijfsleven nadere afspraken maken over een doelmatige inrichting van het opleidingenaanbod en – indien nodig – vormen van concentratie en taakverdeling. Ook zullen vanaf 20142015 de kwalificaties worden vereenvoudigd en transparanter worden gemaakt, zodanig dat ze zowel tegemoet komen aan de wensen van het bedrijfsleven als beter uitvoerbaar worden voor mboinstellingen. Verder worden de instellingen in het beroepsonderwijs uitgedaagd zich meer te specialiseren door middel van Centres of Expertise voor het Hoger onderwijs en Centra voor Innovatief Vakmanschap voor het mbo. Het Kabinet heeft onlangs een aantal voorstellen hiertoe op het gebied van water, agro, chemie en automotive gehonoreerd. Deze aanpak zal de komende jaren worden uitgerold naar andere topsectoren. In de Kabinetsreactie op de voorstellen van de Commissie Veerman inzake de inrichting van het hoger onderwijs wordt nader ingegaan op de manier waarop het hoger onderwijs door differentiatie en specialisatie een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de economische topsectoren. Y
Duurzaamheid Duurzame producten en productiewijzen bieden kansen aan bedrijven om te groeien in nieuwe markten. Daarnaast zijn voldoende grondstoffen van een goede kwaliteit cruciaal voor de concurrentiekracht van Nederland. Overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen zullen per topsector inventariseren hoe verdere verduurzaming kan worden bereikt, waarbij deze gebruik kunnen maken van de bevindingen van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen. Verder kunnen de inspanningen van diverse topsectoren op gebied van de biobased economy een rol spelen in de agenda’s. Met name voor de chemie, agrofoodsector en energiesector liggen er kansen door meer gebruik te maken van organische materialen. De overheid zal topsectoren ondersteunen via duurzaam inkopen, duurzame handel en aanbesteden, waarbij innovatieve oplossingen voorop staan. Ook wordt hierbij gekeken naar wet en regelgeving, vergunningen en financiering.
2.3 Vormgeving van de nieuwe aanpak Het kabinet en in het bijzonder alle voor een thema relevante ministeries zijn in beide fases betrokken en committeren zich, net als het bedrijfsleven en de kennisinstellingen, aan de agenda’s en de acties. Per topsector zal één ministerie als eerste aanspreekpunt fungeren en verantwoordelijkheid dragen voor de overheidsinbreng op die topsector. In tabel 2 staat aangeven om welke ministeries het gaat. Tabel 2 Eerstverantwoordelijke minister per topsector Topsector Eerstverantwoordelijke minister Agrofood
EL&I
Tuinbouw en uitgangsmaterialen
EL&I
High Tech materialen en systemen
EL&I
Energie
EL&I
Logistiek
I&M
Creatieve industrie
OCW
Life sciences
VWS
Chemie
EL&I
Water
I&M
Algemene coördinatie
EL&I
7
Fase 1 – vaststellen speerpunten agenda’s (februari – mei 2011) Het kabinet wil voortvarend aan de slag. Voor elk van de topsectoren wordt een topteam ingesteld. Dit topteam bestaat uit een boegbeeld uit de sector, een vertegenwoordiger uit de wetenschap, een hoge ambtenaar en een innovatieve topondernemer uit het MKB. Het team heeft zijn blik op de sector gericht: alleen door echt de sector in te gaan is de aanpak effectief; een bottomup proces dus. Het topteam brengt uiterlijk in mei advies uit aan de minister van EL&I over de ambities en speerpunten van de sector en stelt op hoofdlijnen een sectoragenda op, inclusief een plan van aanpak. Andere dan financiële instrumenten, zoals economische diplomatie, aanpak regeldruk, spelen hierin een belangrijke rol, zoals ook blijkt uit paragraaf 2.2. Verder gaat het advies in op de afbakening van de topsector, de governance van de aanpak en eventuele verbindingen met andere topsectoren. De topteams zullen ook aangeven hoe operationalisering van de agenda het beste kan plaatsvinden. Ook wordt aangegeven of en zo ja hoe voortgebouwd kan worden op reeds bestaande structuren en programma’s binnen de verschillende topsectoren, waaronder bestaande regionale samenwerkingsverbanden, de huidige technologische topinstituten (TTI’s) en bestaande Regieorganen. Bij het beoordelen van de adviezen van de topteams staan vragen centraal als: dragen de agenda’s bij aan het laten excelleren van het topsector; worden de thema’s economie, maatschappij, duurzaamheid en wetenschap voldoende geadresseerd; dragen de agenda’s bij aan vergroten van maatschappelijke welvaart; is de topsector helder afgebakend en zijn er daadwerkelijk prioriteiten benoemd; is er sprake van een integrale en samenhangende agenda en is er commitment voor de agenda bij de stakeholders (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen); is er sprake van een open proces en open toetreding; past de agenda binnen het beschikbare financiële kader; en in hoeverre zijn de beoogde doelen afrekenbaar. Het kabinet beoordeelt de voorstellen en de minister van EL&I geeft namens het kabinet één integrale reactie op de adviezen per topsector. De kabinetreactie op het advies vormt het vertrekpunt voor de fase waarin de topteams aan de slag gaan met het uitwerken van de actieagenda. In de kabinetsreactie wordt aangegeven via welke afrekenbare acties wordt bijgedragen aan de ambities van het kabinet. De adviezen van de topteams worden gebruikt bij de uitwerking van de nota bedrijfslevenbeleid die voor de zomer van 2011 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd. Fase 2 – uitwerking en implementatie van integrale agenda’s (vanaf mei 2011) Na mei zullen sleutelspelers uit bedrijfsleven, kennisinstellingen en (decentrale) overheid, en mogelijk de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en regionale samenwerkingsverbanden, de uitvoering van de agenda bewaken. Alle partijen dragen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij aan de topsector. Met deze aanpak van de topsectoren geeft dit kabinet invulling aan de motie Verburg (TK 20102011, 32500 XIII, nr. 93) over het opstellen van businessplannen door de spelers van de topsectoren. 2.4 Het effectiever inzetten van de beschikbare middelen Op de overheidsbegroting komt ca. €1,5 mld. beschikbaar voor de topsectoren (zie tabel 3). De topteams kunnen voor deze €1,5 mld. voorstellen indienen om deze middelen zo effectief en doelmatig mogelijk te besteden. De timing en fasering van beschikbare middelen worden nader bezien. Voor al het in deze brief gepresenteerde beleid en voor de topsectoren zullen de hieronder gepresenteerde middelen vanuit de departementale begrotingen beschikbaar komen (totaal €1,5 mld.) Dat is dan inclusief programmamiddelen die deels voor de komende jaren al belegd zijn of al een bestemming hebben. Naar aanleiding van de adviezen van de topteams zal het kabinet binnen de beleidsdoelen een integrale afweging maken over een nadere verdeling naar topsectoren. Hoewel de topteams dus niet beschikken over een eigen budget, hebben de topteams een sterke
8
mate van medesturing. Betrokken departementen blijven verantwoordelijk voor de besteding van hun middelen in lijn met de beleidsdoelstellingen. Tabel 3 Middelen voor topsectoren
Middelen beschikbaar voor topsectoren in mln. (2015)
1
2
1. NWO/KNAW aandeel topsectoren
350
2. Toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO)
250
3. Bevorderen innovatiekracht topsectoren
50
Kennis, innovatie & financiering
3
4. Profilering kennisinfrastructuur
50
5. Innovatiefonds
75
6. Fiscale ondersteuning topsectoren4
50
Totaal
825
Sectorale bijdragen departementen
7. VWS: Life sciences zorg
50
8. EL&I: Energieinnovatie
100
9. EL&I: Voeding en tuinbouw
50
10. I&M: Logistiek
25
11. I&M: Water
25
12: Defensie: High tech en water
20
Totaal
270
Internationaal
13. Internationaal ondernemen en
300
ontwikkelingsamenwerking (Buza)5 14. Internationaal ondernemen (EL&I)
10
Totaal
310
Europese bijdrage kennis en innovatie 6
15. Kaderprogramma Europa
50
TOTAAL
1455
Overige bijdragen
16. Cofinanciering bedrijfsleven
pm
17. Regio’s
pm
TOTAAL
1455 + pm
1) Binnen deze middelen zal ook de matching voor Europese programma’s gevonden moeten worden. 2) Dit betreft onderzoeksmiddelen die – op basis van de op te stellen kennisagenda’s en het commitment van het bedrijfsleven door NWO/KNAW worden ingezet op basis van wetenschappelijke kwaliteit en impact. 3) Onderdeel hiervan is het upgraden van de ICT onderzoeksinfrastructuur. 4) Onderzocht wordt hoe de in het regeerakkoord gereserveerde lastenverlichting, bij voorkeur via bestaande instrumenten als WBSO en Innovatiebox, zodanig kan worden vormgegeven, dat een substantieel deel hiervan neerslaat bij de topsectoren. De concrete vormgeving zal mede afhankelijk zijn van de uitkomsten van de evaluatie WBSO. In de tabel is hiervoor €50 miljoen opgenomen.
9
5) Bij de uitwerking van het nieuwe beleid voor ontwikkelingssamenwerking wordt in toenemende mate met het bedrijfsleven samengewerkt, met name op de prioriteiten water en voedselzekerheid, waarbij nauwe afstemming zal plaatsvinden met de topsectoren Water en AgroFood. 6) Bedrag is gebaseerd op gemiddelde bijdrage vanuit kaderprogramma naar topsectoren de afgelopen jaren.
Naast de middelen specifiek voor de topsectoren, is er ook een uitgebreid generiek instrumentarium, zoals het generieke innovatie en ondernemerschapsbeleid, de WBSO en de innovatiebox dat ten gunste komt van het gehele bedrijfsleven, inclusief de topsectoren.
Hoofdstuk 3 Meer ruimte en minder belemmeringen voor bedrijven 3.1 Meer ruimte, minder regels voor ondernemers De administratieve lasten voor bedrijven gaan fors omlaag: in 2012 een reductie van 10% ten opzichte van 2010, en na 2012 een jaarlijkse reductie van 5%. Voorbeelden van regels die het kabinet schrapt of vereenvoudigt, staan in onderstaande box. Voor een merkbare daling van de regeldruk is het van groot belang dat aandacht wordt besteed aan de hoogte van de inhoudelijke nalevingskosten. Het kabinet wil daarom een kader voor nalevingskosten introduceren. Uitgangspunt hierbij is dat nalevingskosten van nieuwe regelgeving van dit kabinet binnen deze kabinetsperiode worden gecompenseerd met reducties in nalevingskosten van bestaande regelgeving. Het kabinet presenteert dit kader met Prinsjesdag. Bij het verminderen van de regeldruk geldt – net als bij de aanpak voor topsectoren – dat de overheid het niet alleen gaat doen. Bedrijven weten immers zelf veel beter waar belemmeringen liggen. Input van het bedrijfsleven is dus belangrijk voor de vormgeving van het regeldrukprogramma. Zo komt er meer experimenteerruimte voor (groepen) bedrijven om zelf een voorstel te doen voor het afwijken van de gestelde regels, een aanpak gebaseerd op een voorbeeld uit Denemarken.3 Het doel van de regelgeving moet voorop staan en innovatie mag niet gehinderd worden door middelvoorschriften. Bedrijven die consequent goed naleefgedrag laten zien en het vertrouwen van de overheid verdienen, krijgen bovendien minder vaak rijksinspecties over de vloer. Box 3 Verminderen regeldruk Lonen, Belastingen en Premies •
Het kabinet streeft er naar om het loonstrookje voor zowel werkgever als werknemer te vereenvoudigen door invoering van één loonbegrip voor loonbelasting/premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Hierdoor wordt zowel de administratie als de aangifte veel eenvoudiger;
Starten bedrijf •
Het wordt makkelijker om een BV te starten. Formaliteiten zoals het verplichte minimumkapitaal van €18.000 en de verplichte bankverklaring vervallen;
•
Er wordt meer flexibiliteit geboden aan BV's; aandeelhouders kunnen een eigen bestuurder benoemen en krijgen meer vrijheid bij het bepalen van stemverhoudingen;
•
De verplichte verklaring van geen bezwaar wordt afgeschaft.
3
Onder de voorwaarde dat dit het algemeen belang niet schaadt, en dat het niet afwijkt van EU regelgeving.
10
Naast de 10% vermindering in 2012 worden vanaf 2013 de administratieve lasten voor bedrijven jaarlijks per saldo met 5% verminderd. Vooral de volgende terreinen komen daarbij in beeld: •
verdere vereenvoudiging in het sofidomein, o.a. door in te zetten op loonsomheffing;
•
verlagen van administratieve lasten voor zzp’ers;
•
verminderen van de statistische uitvragen door het CBS;
•
schrappen van nationale koppen op Europese natuurregelgeving;
•
bundeling en vereenvoudiging wet en regelgeving omgevingsrecht;
•
versoberen en moderniseren algemene wet bestuursrecht;
•
uitvoeren adviezen van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw.
Actal fungeert als externe waakhond die erop toeziet dat de regeldruk daadwerkelijk wordt aangepakt. Het kabinet hecht eraan dat Actal optimaal functioneert. Daarom zal Actal worden omgevormd. Actal zal het toezicht op het voorkomen en verminderen van regeldruk (zowel voor bedrijven als voor burgers) blijven uitoefenen, maar daarnaast een organisatie worden die extern toetst op basis van concrete klachten van het bedrijfsleven. Deze nieuwe taak, die voorheen werd uitgeoefend door de commissie Wientjes, zal zodanig worden vormgegeven dat ‘overtredingen’ kunnen worden aangepakt via ‘naming and shaming’. Het MKB en zzp’ers verdienen meer kansen bij aanbestedingen door de overheid. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet, dat op dit moment bij de Tweede Kamer ligt, bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbeteren. Het kabinet ziet echter mogelijkheden het wetsvoorstel op dit punt verder te versterken. Zo zal in een nota van wijziging in ieder geval het reeds in het wetsvoorstel opgenomen proportionaliteitbeginsel zodanig worden aangepast dat bijvoorbeeld ook de contractvoorwaarden en het clusteren van opdrachten hieronder vallen. Dit betekent dat MKB bedrijven en zzp’ers eenvoudiger kunnen meedingen naar overheidsopdrachten. Het kabinet gaat verder ook veel actiever dan nu haar inkoopbudget inzetten om innovaties te gebruiken voor het oplossen van haar vraagstukken en te zorgen dat het innovatieve MKB meer kans krijgt in aanbestedingen. De ontwikkeling van innovatieve oplossingen, zoals het ontwikkelen van prototypes, wordt door de overheid aanbesteed via het Small Business Innovation Programma (SBIR). Het betaalgedrag van overheden zal ook verbeterd moeten worden, conform Europese afspraken. Nu wordt ongeveer 84% van de rekeningen van de Rijksoverheid op tijd betaald. Uiteraard zou iedere rekening op tijd moeten worden betaald, maar 100% is in de praktijk niet haalbaar, bijvoorbeeld omdat er soms discussie is over de vraag of er wel (volledig) geleverd is. Doel is daarom dat minimaal 90% op tijd betaald wordt. Daarom moeten overheden die niet binnen 30 dagen hun facturen voldoen een vertragingsrente van 8 procent gaan betalen bovenop de referentieinterestvoet. Bovendien moet de debiteur die in verzuim is, zodra de schuldeiser enige actie onderneemt om hem tot betaling te manen, een vergoeding betalen van 40 euro. Voorts zal onderzocht worden of het gebruik van elektronische facturen kan worden bevorderd door ondernemers die de overheid een elektronische factuur sturen sneller te betalen. 3.2 Ondersteuning in financiering innovatieve bedrijven via Innovatiefonds Kansrijke innovatieprojecten met een hoog risicoprofiel hebben in sommige gevallen ondersteuning nodig bij de financiering. In Nederland is de markt van vraag en aanbod van informeel risicokapitaal minder ver ontwikkeld dan in Angelsaksische landen. Het kabinet zet een
11
Innovatiefonds op waarmee succesvolle innovaties zich terugbetalen en middelen weer ter beschikking komen om nieuwe initiatieven te financieren. Dit betekent voor ondernemers dat ze eenvoudiger kunnen investeren in rendabele nieuwe (duurzame) producten, diensten en processen. Met innovatiekredieten, borgstellingen aan financiële intermediairs en participaties in investeringsfondsen verbetert dit Innovatiefonds de toegang tot kapitaal voor bedrijven die investeren in vernieuwingen. Het innovatiekrediet en de SEEDregeling worden hierin opgenomen. Het kabinet streeft naar een startkapitaal voor het Innovatiefonds van enkele honderden miljoenen, waarbij samenwerking wordt gezocht met de Europese Investeringsbank. De middelen worden op een dusdanige manier ingezet dat deze zoveel mogelijk terugvloeien in het fonds. Verder is het kabinet een onderzoek gestart naar de ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsfinanciering in de nabije toekomst. Op basis hiervan, en van de aanbevelingen van de Taskforce Kredietverlening, neemt het kabinet een nader besluit over vormgeving van het huidige garantie en kredietinstrumentarium. Box 4 Actieplan jonge innovatieve ondernemers Het aantal startende ondernemers en het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking ligt in Nederland boven het Europees gemiddelde. Op indicatoren als het aantal snel groeiende bedrijven, investeringen en ambitie van ondernemers, valt nog winst te behalen. Voor en met zowel jonge innovatieve ondernemers als snelle groeiers zal daarom een specifiek actieplan worden ontwikkeld. Door jonge ondernemers is inmiddels een 10puntenplan gepresenteerd met een aantal zeer waardevolle suggesties zoals het op beter toegankelijk maken van financiering (Seed en Pre Seed fondsen), het beter toegankelijk maken van universitair onderzoek en intellectueel eigendom van kennisinstellingen voor studentondernemers en de suggestie om te komen tot een zogenaamde topondernemersregeling analoog aan die voor topsporters. Enthousiasme voor ondernemerschap kan overigens al eerder opgewekt worden door leerlingen en studenten in het onderwijs kennis te laten maken met ondernemerschap en succesvolle ondernemers, zoals bijvoorbeeld via het actieprogramma Onderwijs en Ondernemen, de Stichting BizWorld, Jong Ondernemen en New Venture gebeurt.
3.3 Lagere lasten voor bedrijven Van bestaande subsidies op gebied van (internationaal) ondernemerschap, innovatie en ruimtelijke economie wordt €500 mln. omgezet in lagere lasten voor het bedrijfsleven. Voor een deel door verlaging van de vennootschapsbelasting, voor een ander deel door verruiming van de Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (WBSO), een aftrekpost voor loonkosten voor onderzoek en ontwikkeling. Minder subsidies betekent bovendien minder uitvoeringskosten voor de overheid en ondernemers en daarmee ook dat er minder ambtenaren nodig zijn in de uitvoering. Het vestigingsklimaat zal verbeteren door een budgetneutrale grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting in combinatie met generieke en specifieke tariefverlaging. 3.4 Eén loket voor bedrijven Het huidige aanbod aan overheidsondersteuning op het gebied van (internationaal) ondernemerschap, voorlichting en innovatie is versnipperd. Dit moet efficiënter tegen lagere kosten voor ondernemers en effectiever gaan plaatsvinden. Ondernemers zullen voortaan in principe voor hun overheidszaken, zoals objectieve eerstelijns informatie en advies, aanvragen van subsidies, BTWnummers en inschrijving in het handelsregister, 24 uur per dag terecht kunnen bij één digitaal loket, het Ondernemersplein. Dit Ondernemersplein zal ondersteund worden door voldoende toegankelijke fysieke ondernemersloketten. De basis voor het Ondernemersplein vormt een herijking van publieke en private taken, stroomlijning door een focus op kerntaken bij Syntens, Kamers van Koophandel en Agentschap NL en uitbreiding van digitale dienstverlening. De
12
organisatie vormt vervolgens een wenkend perspectief voor andere publieke of private op ondernemers gerichte organisaties. In het eerste kwartaal van dit jaar zal conform toezegging een nadere uitwerking aan de Tweede Kamer worden gestuurd. 3.5 Meer kennis voor bedrijven Het nieuwe kabinet is gelijk na het aantreden gestart met een programma om te zorgen dat de we meer kennis omzetten in nieuwe producten en diensten. Het streven is dat vanaf 2016 2,5% of meer van de publieke onderzoeksmiddelen specifiek zal worden ingezet ten behoeve van het omzetten van kennis in innovaties.4 Dit kan door starters op een universiteit te ondersteunen maar kan ook door bijvoorbeeld octrooien die op de plank liggen op no cure no pay basis te gaan laten gebruiken door (jonge) ondernemers. Het Octrooicentrum van Agentschap NL gaat deze praktijk actief promoten. In dit licht zal het kabinet vragen aan de topteams, de universiteiten, kennisinstellingen en andere stakeholders om met nadere voorstellen te komen om onderzoekers en wetenschappers meer te prikkelen tot en belonen voor hun valorisatieinspanningen. Innoveren in het MKB gebeurt vaak in groepen. Daarom wordt de succesvolle Innovatie Prestatie Contractenregeling verruimd. Met deze regeling kunnen groepen MKBondernemers samenwerken aan innovatie. Ten opzichte van het in de begroting 2011 voorziene budget van €9 miljoen is door toevoeging van het voucherbudget, nu €26 miljoen voor 2011 beschikbaar. Door de groepen innoverende bedrijven compacter te maken, de verplichting tot samenwerking aan te scherpen en voorts de IPCplannen op kwaliteit te ranken wordt ingezet op een nog effectievere IPC. De nieuwe regeling wordt in april 2011 voor bedrijven opengesteld. Bij de inrichting van het beroepsonderwijs (mbo) komt naast de ontwikkeling van algemene vaardigheden als rekenen en taal meer ruimte voor de ontwikkeling van het vakmanschap. Het kabinet stimuleert onderwijsinstellingen zich meer van elkaar te onderscheiden, een gedifferentieerd en excellent onderwijsaanbod aan te bieden, en een meer op kwaliteit en missie gerichte bekostiging en meer ruimte voor selectie en private financiering. Er wordt in het mbo een prestatiebox vormgegeven waar onder andere de tevredenheid van het bedrijfsleven een belangrijke plek krijgt. Op deze manier wordt tevredenheid van het bedrijfsleven een van de grondslagen voor de bekostiging van het mbo. Ook wordt dit jaar – in het kader van Veerman een onderzoek uitgevoerd naar de bekostiging van het hoger onderwijs. Op basis hiervan zal OCW de bekostigingssystematiek voor het mbo en hoger onderwijs aanpassen, zodat de maatregel nog tijdens deze kabinetsperiode effect zal hebben. Bij het opleidingenaanbod zal nadrukkelijk de arbeidsmarktvraag een rol spelen. Er stromen te weinig mensen uit kennisinstellingen naar bedrijven en vice versa. Dit moet beter om innovatie van de grond te krijgen. Het kabinet gaat op basis van de succesvolle ervaringen met de tijdelijke kenniswerkersregeling na hoe dit kan worden verbeterd en in de Bedrijfslevennota van voor de zomer wordt de aanpak voor verbetering van de mobiliteit nader uitgewerkt. 3.6 Gunstige ruimtelijke condities voor bedrijven Voor de economische kracht van Nederland zijn de main, brain en greenports, en de stedelijke regio's waarin ze liggen, van groot belang. Deze regio’s fungeren als motoren van onze welvaart.
4
Momenteel wordt circa 1,5 tot 2 % van publieke onderzoeksmiddelen aan valorisatie besteed. Dit komt neer op ongeveer 40 à
50 mln.
13
Wanneer er wordt geïnvesteerd in ruimtelijkeconomische ontwikkeling, zal dat met prioriteit in deze regio's gebeuren. Ook investeringen elders kunnen prioriteit krijgen, voor zover ze direct met deze focus samenhangen, zoals de achterlandverbindingen van onze mainports. Ook bij mogelijke rijkskeuzes op het gebied van verstedelijking zal primair op deze regio’s worden gericht. Analyses die zijn gedaan in het kader van de MIRT verkenning sleutelprojecten, de MlRTGebiedsagenda's en de hoofdlijnen van de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse (NMCA), ondersteunen deze geografische focus. Het gaat om de regio's: •
Amsterdam c.a. (incl. mainport Schiphol, Zuidas, de greenports Aalsmeer en Bollenstreek en de relatie met Almere en Utrecht);
•
Rotterdam c.a. (incl. mainport Rotterdam, de greenports Westland en Boskoop en de relatie met Den Haag);
•
Eindhoven c.a. (incl. de brainport ZuidoostNederland en greenport Venlo).
Deze prioriteitsstelling zal tot uitdrukking komen bij het bestaande MIRT (zowel bij de projecten die gefinancierd worden uit het Infrastructuurfonds als die uit het Nota Ruimte Budget) en bij de verlenging van het Infrastructuurfonds. Uitwerking van deze lijn volgt in de actualisatie van de nota’s Mobiliteit en Ruimte, die voor de zomer van 2011 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. De in deze brief beschreven aanpak voor het bedrijfslevenbeleid en de actualisatie zullen goed op elkaar aansluiten. Gegeven het economische belang van de Noordvleugel van de Randstad wordt momenteel gewerkt aan een visie op de economie in dit gebied in het kader van de zogenaamde ‘Amsterdam’brief, zie box 5. Hierin zal ook worden ingegaan op het belang van de financiële zakelijke diensten voor de nationale economie. Box 5 Amsterdambrief en financieel zakelijke diensten De Noordvleugel van de Randstad (Amsterdam, Utrecht en mainport Schiphol) heeft altijd een sterke positie gehad en gehouden op het gebied van zakelijke en financiële dienstverlening. Dit gebied heeft zich vooral gespecialiseerd in internationaal georiënteerde, kennisintensieve en hoogwaardige dienstverlening, zoals banken, verzekeringen, pensioenen, telecommunicatie, juridische dienstverlening, ICT consultancy, etc. Daarnaast is de creatieve industrie uitstekend vertegenwoordigd in de Noordvleugel en heeft dit gebied zich sterk ontwikkeld als vestigingsplaats voor hoofdkantoren van internationale bedrijven (Zuidas) en Europese Distributiecentra (Schipholregio). Met name de aanwezigheid van mainport Schiphol, waarop een netwerk van bijna 300 bestemmingen wordt aangeboden, maakt de Zuidas en andere locaties in de Noordvleugel aantrekkelijk voor internationaal opererende bedrijven. Gegeven het economische belang van de Noordvleugel van de Randstad wordt momenteel gewerkt aan een economische visie op dit gebied in het kader van de zogenaamde ‘Amsterdam’brief met een focus op financieel zakelijke diensten. Dit traject is in gang gezet naar aanleiding van een toezegging aan de Tweede Kamer (begrotingsbehandeling EZ oktober 2009).
De beschreven focus laat onverlet dat het kabinet ook aandacht besteedt aan projecten in andere regio’s, iets waarin ook aandacht voor wordt gevraagd in de motie De Rouwe c.s. (TK 20102011, 32 500 XII, nr. 57) en via bijvoorbeeld het beleid voor natuur en landschap, de gevolgen voor bevolkingsdaling, het innovatiebeleid en het Deltaprogramma. In het regeerakkoord is aangegeven dat voor een aantal economische topsectoren en clusters wordt gewerkt aan een stimulerend beleid dat zich integraal richt op alle relevante vestigings en ondernemingscondities. Die topsectoren en clusters concentreren zich in belangrijke mate in bovengenoemde regio's. Daarenboven gaat het om de 'valleys' (food, maintenance en energy) en de nanotechnologie in Twente en Delft. Een mooi voorbeeld is de samenwerking in OostNederland op het gebied van Food, Health en Technology. Hier wordt de expertise gebundeld en ingezet voor de clusters Nanotechnologie, Food Valley en RedMedTechHighway (medische technologie Nijmegen/Twente) waarbij de verbinding wordt gelegd met gerelateerde clusters binnen Nederland en daarbuiten.
14
3.7 Benutting van informatie en communicatie technologie (ICT) Om lasten te verlichten en arbeidsproductiviteit te verhogen, biedt toepassing van ICT kansen. De totstandkoming van een ondernemingsdossier is zo'n kans. Bedrijven vullen dit dossier eenmalig met de door overheden gevraagde gegevens en machtigen vervolgens overheden om deze in te zien. Een vaste en mobiele telecominfrastructuur met voldoende capaciteit en een excellente ICT kennisinfrastructuur zijn van belang voor een goed vestigingsklimaat. Ter realisering van een breedbandige infrastructuur worden in 2012 meer en versneld mobiele frequenties geveild. Om exportmogelijkheden te vergroten, moeten bestaande barrières voor handel via Internet binnen de Europese Unie worden geslecht. Met het oog op versteviging van het innovatieve vermogen van de economische topsectoren is ICT als innovatieas essentieel. Daarom wordt dit zowel in de voor 1 mei aangekondigde Digitale Agenda van EL&I als in de vormgeving van de topsectorenaanpak nader uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 Conclusie Dit kabinet gelooft in de kracht van ondernemers. Het wil voortbouwen op de sterktes van het Nederlandse bedrijfsleven en zodoende bijdragen aan een welvarende, duurzame samenleving. Voor ondernemers uit binnen en buitenland moet Nederland dé plek worden om duurzaam te ondernemen en te innoveren. Het kabinet streeft naar een land waar ondernemers ruimte krijgen te groeien en vernieuwen, waar kennis stroomt en waar duurzame oplossingen worden ontwikkeld. De ambitie is om tot de top 5 van kenniseconomieën te behoren. Deze ambitie van het kabinet zal bijvoorbeeld betekenen dat ons land op de short list komt te staan van internationale bedrijven die een investeringslocatie zoeken. Het kabinet nodigt het bedrijfsleven en kennisinstellingen, regio’s en andere stakeholders uit om deze ambitie, samen met de overheid, waar te maken.
15
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
MEMO
Aan: PHO V&V / Ruimte / EZ Van: Erik Kiers
Datum: 28 maart 2011
Onderwerp: Veranderingen Rijksbeleid – actualisatie/decentralisatie Aanleiding In een doorvertaling van het regeerakkoord heeft het Rijk besloten tot een concrete, bondige actualisatie van het huidig beleid. Dit zal uiteindelijk landen in een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze structuurvisie zal in ieder geval de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit vervangen, maar bijvoorbeeld ook Randstad 2040. De planning is dat deze structuurvisie eind juni aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De ter inzage legging zal dan in juli/augustus (met een mogelijke uitloop naar half september) plaats dienen te vinden. Doel Informeren van de diverse portefeuillehoudersoverleggen over de ontwikkelingen op rijksniveau ten aanzien van infrastructuur en ruimte en de doorvertaling daarvan naar een structuurvisie. Door een vroege informatievoorziening kan sneller een regionale zienswijze worden geformuleerd indien nodig. Te varen koers Momenteel is er (ook bij de ministeries IenM en EL&I) nog veel onduidelijk ten aanzien van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Welk deel van het vigerend beleid wordt overgenomen in de nieuwe structuurvisie en wat is de rol van de provincie in dit totale proces. Via de VNG en het intergemeentelijk verkeersoverleg van de G32 zit de regio Holland Rijnland aan enkele van de tafels waar de discussie over de structuurvisie worden gevoerd. De komende maanden is het (gegeven ook het korte tijdsbestek tot aan de ter inzage legging van de ontwerpstructuurvisie) zaak om de situatie te monitoren en de diverse gemeenten te informeren over het proces en de belangrijkste inhoudelijke ontwikkelingen. Dit kan aanleiding geven om op deelonderwerpen (bijvoorbeeld Groene Hartbeleid, woningbouw) een regionale discussie te voeren over de positionering van Holland Rijnland ten aanzien van deze onderwerpen. Uitgangspunt voor de regio Holland Rijnland aan de gesprekstafels is nu Focus 2014 en de daarin opgenomen afspraken en natuurlijk de vigerende Regionale Structuurvisie. Met de provincie Zuid – Holland vindt overleg plaats over de eventuele consequenties voor de Provinciale Structuurvisie en de Regionale Structuurvisie van de door het Rijk beoogde decentralisatie. Beleidsbrief EL&I Vooruitlopend op dit proces heeft het ministerie van EL&I een schrijven naar de Tweede Kamer gestuurd, getiteld ‘Naar de top!’ waarin de topsectoren waar het Rijk zich op wil richten zijn benoemd. Voor de regio Holland Rijnland zijn twee topsectoren relevant. Te weten ‘Tuinbouw en uitgangsmaterialen’ (Greenports) en ‘Life Sciences’ (BioSciencePark). Daarnaast is er nog een relatie met ‘Agrofood’. Agrofood is echter nog niet als pijler benoemd in de Regionale Structuurvisie. Voor de sectoren worden sectorale actieagenda’s opgezet.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Beleidsbrief IenM Voor de economische kracht van Nederland zijn de main-, brain- en greenports, en de stedelijke regio's waarin ze liggen, van groot belang. Deze regio’s fungeren als motoren van onze welvaart. Wanneer er wordt geïnvesteerd in ruimtelijk-economische ontwikkeling, zal dat met prioriteit in deze regio's gebeuren. Ook investeringen elders kunnen prioriteit krijgen, voor zover ze direct met deze focus samenhangen, zoals de achterlandverbindingen van onze mainports. Ook bij mogelijke rijkskeuzes op het gebied van verstedelijking zal primair op deze regio’s worden gericht. Het gaat om de regio's:
Amsterdam c.a. (incl. mainport Schiphol, Zuidas, de greenports Aalsmeer en Bollenstreek en de relatie met Almere en Utrecht); Rotterdam c.a. (incl. mainport Rotterdam, de greenports Westland en Boskoop en de relatie met Den Haag); Eindhoven c.a. (incl. de brainport Zuidoost-Nederland en greenport Venlo).
Deze prioriteitsstelling zal tot uitdrukking komen bij het bestaande MIRT (zowel bij de projecten die gefinancierd worden uit het Infrastructuurfonds als die uit het Nota Ruimte Budget) en bij de verlenging van het Infrastructuurfonds. Dit beeld komt ook overeen met de beleidsbrief die is verzonden door IenM. In deze beleidsbrief IenM worden drie hoofdlijnen in de agenda voor mobiliteit, ruimtelijke ordening, water en milieu: 1. Scherpe focus op de groei van de economie door versterking van onze mainports, brainports en greenports; 2. Decentralisatie en actualisatie van het beleid: toedeling van heldere verantwoordelijkheden en meer ruimte voor initiatieven van decentrale overheden, ondernemers en burgers, inclusief realistische randvoorwaarden voor een duurzame en klimaatbestendige toekomst; 3. Krachtige uitvoering: vereenvoudigen van regelgeving en procedures en sturen op voortgang van projecten. Wat de consequenties van het eerste punt zijn voor onze regio, is momenteel nog onduidelijk. Holland Rijnland heeft een groot economisch potentieel door de greenports binnen de grenzen van (of grenzend aan) Holland Rijnland. Daarnaast zijn er met het BioSciencePark en ESA/ESTEC twee sterke brainports in de regio en lopen belangrijke verbindingen van en naar de mainports en het achterland door ons gebied. De vraag is echter hoe breed de gebieden worden gezien waar het Rijk de prioriteit aan geeft. Eerste signalen wijzen uit dat dit gebied voornamelijk wordt gezien als stadsgewest Haaglanden en stadsregio Rotterdam. Het tweede punt wordt in ieder geval steeds duidelijker. Het Rijk legt de nadruk op ‘decentraal wat kan’. Dat betekent dat het aantal rijksregels omlaag gaat en dat duidelijk moet worden waar het rijk verantwoordelijkheid draagt voor resultaten, waar taken gedecentraliseerd kunnen worden en waar de rijksinzet kan stoppen. Zo ontstaat ruimte voor decentrale overheden om eigen afwegingen en ruimtelijke keuzes te maken, bijvoorbeeld in relatie tot de uiteenlopende bevolkingsontwikkeling (groei, stagnatie en krimp). Het rijk stelt alleen kaders waar dat nodig is; voor het overige ontstaat ruimte voor gebiedsgericht maatwerk. Zo kunnen provincies hun regierol waarmaken en komen tot een integrale benadering en combinatie van functies. In lijn hiermee gaat het kabinet ook voor het
2
milieubeleid uit van realistische doelstellingen die recht doen aan onze Europese verplichtingen, maar niet verder gaan dan dat. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De eerste signalen wijzen uit dat het Rijk een groot deel van het huidige beleid en taken wil laten vervallen. Ten aanzien van de ruimtelijke component van de structuurvisie is duidelijk dat veel van het bestaande beleid niet meer terug komt. Zoals het er nu naar uitziet gaat dat in ieder geval op voor:
Verstedelijkingsafspraken Verbetering sociaal-economische positie steden: stedelijke vernieuwing, herstructurering, revitalisering en verdichting, transformatie spoorwegemplacementen, haven- en industriegebieden, verbetering regionale verdeling lusten en lasten grotere steden en randgemeenten, Locatiebeleid bedrijven, detailhandel, ruimte voor niet inpasbare bedrijven op specifieke bedrijfsterreinen Afstemmen verstedelijking en economische activiteiten op de waterhuishouding Bufferzones / Migratiesaldo 0 Balans rood/groen/blauw Ruimte voor groen, volkstuinen, sport en andere recreatievoorzieningen in en om steden
De vraag is in welke mate het niet op rijksniveau formuleren van dit beleid consequenties heeft voor onze regio. In grote mate hangt dit af van de wijze waarop de genoemde onderwerpen zijn opgenomen in de provinciale structuurvisie. Duidelijk is in ieder geval dat het Groene Hartbeleid, zoals dat nu geformuleerd is, de komende periode ter discussie wordt gesteld. Als regio zien wij zeker een rol voor het Rijk op dit vlak al is het maar omdat er een sterke Europese lobby nodig is op landbouw en gebiedsbeheer om de bestaande faciliteiten in het Groen Hart overeind te houden. Een tweede punt waarop een regionale discussie te verwachten is betreft de diverse woningbouwopgaven in de regio. Het Rijk houdt vast aan de ‘Uitbreiding Almere’ en het verstedelijkingsbeleid prioritaire gebieden, waaronder Haarlemmermeer en Valkenburg. De vraag is echter of er buiten deze gebieden nog een extra (compensatie)vraag ligt. Ten aanzien van het mobiliteitsbeleid is het nog erg onduidelijk welke ontwikkelingen opgenomen gaan worden in het Rijksbeleid. In ieder geval benutten en bouwen staan als onderwerpen benoemd en uitgewerkt. Ook grote delen van het huidige verkeersveiligheidsbeleid blijft overeind. In ieder geval gaat het Rijk streng prioriteren. In totaal ligt er momenteel een vraag (moties, MIRT-lijsten, etc.) aan nieuwe infrastructuur ter waarde van zo’n €90 miljard. Door verlenging van het Investeringsfonds naar 2028 is er extra financiële ruimte gevonden, maar dan is er maximaal sprake van enkele miljarden. Er worden dan ook scherpe keuzes gemaakt in de komende maanden waarin de eerder genoemde prioritaire gebieden bepalend zullen zijn. Proces In de Structuurvisie geeft het Rijk aan wat haar nationale belangen zijn en waar de andere overheden het Rijk voor aan mogen kijken / op af mogen rekenen. Er is sprake van (nieuwe) belangen van het Rijk, van te decentraliseren rijksbelangen (medebewind) en het loslaten van eerdere rijksbelangen (deregulering). De Structuurvisie komt tot stand in nauw overleg met de koepels (IPO, VNG, SkVV en UvW) en provincies en gemeenten. Holland Rijnland is via het VNG (en IVO) ambtelijk aangehaakt in deze discussie, maar heeft geen formele positie in de genoemde koepels.
3
Op 14 april vindt het Bestuurlijk Overleg tussen Rijk, IPO, VNG, SkVV en UvW plaats. Het tijdpad daarna is als volgt:
Tweewekelijks ambtelijk overleg over de concept Structuurvisie AO aankondiging Structuurvisie en Plan MER (19 april) Brede Ambtelijke klankbordgroep bijeenkomst met provincies, stadsregio’s en gemeenten (21 april) Mogelijk extra directeurenoverleg met IPO, VNG, SkVV en UvW (medio mei) Mogelijk extra bestuurlijk overleg met IPO, VNG, SkVV en UvW (eind mei) Bestuurlijke Overleggen MIRT (24, 30 en 31 mei) Onderraad ministerraad (31 mei) Structuurvisie in Ministerraad (10 en/of 17 juni) Algemeen Overleg MIRT met Tweede Kamer (29 juni) Structuurvisie ter inzage (juli – augustus) Kamerdebat na inspraak Plan MER en concept Structuurvisie (verwacht eind september, begin oktober)
Onzekerheid Er gaat dus veel veranderen in het rijksbeleid en ook in de relatie Rijk - provincies – gemeenten. Vraag is hoe hier mee om te gaan. Welke ruimte blijft er voor Holland Rijnland in het (nieuwe) krachtenveld? De structuurvisie I&R, de BO MIRT onderhandelingen en onze positie tussen de metropool (Rotterdam/Den Haag) en de Noordvleugel, maar ook de consequenties voor de BDU en de directe afwenteling daarvan op de gemeenten door de provincie, gaan de komende tijd beïnvloed en gestuurd worden door de onzekerheid en de te verwachten veranderingen op rijksniveau. Vraag daar nog bovenop is hoe de PZH het rijksbeleid en de consequenties daarvan gaat verankeren in de – net vastgestelde – provinciale structuurvisie en welke gevolgen dit heeft voor de relatie met de gemeenten/regio’s.
4
Actualisatie RO en Mobiliteit
Zjèf Budé / Manuel Dijkstra Ministerie I&M
19 april 2011
Inhoudsopgave 1. Algemeen 2. Visie 3. Mobiliteit 4. Ruimte 5. Stellingen / Vragen
2
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Aanleidingen voor actualisatie beleid • Gedateerde beleidsnota’s op het gebied van Ruimte en Mobiliteit • Accenten van het nieuwe kabinet – Een goede infrastructuur voor de economie. Geen kilometerheffing, investeren in wegen en spoorwegen. – Een focus op de mainports, brainport en greenports. – Het beter laten functioneren van het openbaar bestuur in het ruimtelijkfysieke domein
• Oprichting van één Ministerie voor Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Eindproducten • Bondige structuurvisie – Beknopt perspectief op ruimtelijke ontwikkeling en netwerken NL 2040 – Nationale ruimtelijke en mobiliteitsdoelen/belangen – Realisatieparagraaf /uitvoeringsprogramma • Overzicht van investeringskeuzes voor verlengd IF (in aparte beleidsbrief ) • Amvb Ruimte • Bestuursakkoord met IPO en VNG • Plan-mer • Nationale Markt en Capaciteitsanalyse
4
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Planning •
• •
•
•
5
Maart: – Bespreking 1e concept SVIR in kernteam mobiliteit, kernteam ruimte, klankbordgroep mobiliteit (17 maart) en vakberaad RO (17 maart): – 28 maart: overhedenoverleg bestuursakkoord April: DO Ruimte en Mobiliteit, BO Ruimte en Mobiliteit (14 april) Mei: – Aanscherpen concept in kernteams, klankbordgroep en vakberaad – extra BO Ruimte en Mobiliteit + in onderraad MR – Bestuurlijke overleggen MIRT Juni: – Ministerraad + verzending SVIR, amvb, plan-MER in concept aan TK – 29 juni: AO MIRT Juli/augustus: structuurvisie, plan-mer en amvb ter inzage / burgerparticipatie
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Visie: Trends • Sterke groei van opkomende markten in Azië en Latijns-Amerika • Toenemende spanning rond economische benodigdheden als water en grondstoffen • Afnemende beschikbaarheid van fossiele brand- en energiestoffen • Klimaatverandering en impact op zeespiegelstijging, land- en tuinbouw en biodiversiteit • Metropoolvorming, toenemend belang van sterke steden/regio’s • Vervaging van (lands)grenzen, toenemende internationale samenwerking en profilering
6
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Visie: Ambitie • Een sterk vestigingsklimaat Het kabinet zet in op een sterk vestigingsklimaat. Dit betekent dat ondernemers de ruimte wordt geboden om te groeien, en dat Nederland een aantrekkelijke plek is om te vestigen of te verblijven.
• Optimale bereikbaarheid Ruimte voor ondernemerschap en ontplooiing vraagt om bewegingsvrijheid. En internationaal krachtige stedelijke gebieden functioneren enkel met een robuust mobiliteitsnetwerk.
• Optimale Leefomgevingskwaliteit en Deltaveiligheid Bij een sterk vestigingsklimaat hoort een optimale leefomgevingskwaliteit. Veel daarvan kan door lagere overheden ingevuld worden, maar een aantal zaken vergen een bredere afweging. Dit geldt in de eerste plaats voor onze waterveiligheid.
7
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Visie: Wat is van nationaal belang? Gebieden/occupatie
Ruimtelijke voorwaarden (incl. verstedelijking) voor versterking van het vestigingsklimaat, in het bijzonder voor de mainports, brainport, greenports en valley’s.
Netwerken
De (inter-)nationale hoofdnetten (weg, water, spoor, energie, natuur en buisleidingen) en de achterlandverbindingen
Randvoorwaarden/ondergrond
Normen op gebied van milieu en (water-)veiligheid en beschermen van unieke kwaliteiten in NL
Systeem
Wettelijk besluitvormingsstelsel en ruimtelijke sturingsfilosofie (mede als kader voor verdeling GF en PF) 19 april 2011
Mobiliteit: Nieuwe Infranorm Belangrijke elementen waar de geactualiseerde indicator aan moet voldoen zijn: • Centraal stellen van de reiziger en/of gebruiker en meer nadruk leggen op onregelmatige verstoringen • Benaderen bereikbaarheid als essentieel onderdeel van het ruimtelijk-economisch functioneren van een specifiek geografisch gebied (integraler dan alleen een knelpuntbenadering) • Toepasbaar zijn over modaliteiten heen • Bruikbaar zijn voor personen- en goederenvervoer
9
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Mobiliteit: Prioritering opgaven/projecten Procesgang selectie van projecten voor verlengde MIRT (2021-2028): 1. Inventarisatie van projectvoorstellen uit de gebiedsagenda en de tweede kamer. 2. NMCA en nieuwe normering; concentratie problemen/knelpunten 3. Op basis van 1 en 2 komt er een integrale analyse voor opgaven/projecten. – oplossen bereikbaarheidsproblemen – economisch herstel – samenhangende ruimtelijke ontwikkeling
4. Deze lijst wordt afgezet tegen de beschikbare middelen. Dat leidt tot een lijst met prioritaire opgaven/projecten. 5. Abstractieniveau: projecten of opgaven?
10
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Mobiliteit: Beter benutten Doel: Aansluiten op bestaande maatregelen; • Regie en samenhang – Denk aan: • Voorspelbare (betrouwbare, acceptabele) reistijden • Verkorten spits- en reistijd • Bij vertraging de weggebruiker zo snel en betrouwbaar mogelijk op de hoogte stellen en alternatieven bieden. Realisatie: • Sturing hele keten vraag en aanbod • Regionaal: Multimodale maatregelenpakketten • Landelijk: Fiscaliteit multimodale knooppunten, reisinformatie, ITS, taskforce MM • “Randstad-Urgent achtige” aanpak (rijk, regio en bedrijfsleven)
11
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Ruimte: Decentraal tenzij? • Afwenteling
besluiten van de één hebben nadelige gevolgen voor de ander
• Waardebehoud
geen ontwikkelingen die zorgen voor waardeverlies waar het rijk opdraait
• Veiligheid
de veiligheid van het hele land moet gegarandeerd worden
• Rechtsbescherming
zorgen voor basisnormen voor veiligheid en gezondheid
• Internationale verplichtingen
op zijn minst moet op nationaal geborgd worden dat internationale verplichtingen nagekomen worden
• Beschermen van nationale waarden politiek bepaald
• Onomkeerbaarheid van ontwikkelingen weg is weg (toekomstige nationale belangen niet onmogelijk maken)
12
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Ruimte: Normen en unieke waarden Ruimtelijk zorgdragen voor: • Veiligheid en gezondheid – Waterveiligheid – Geluidsoverlast – Externe Veiligheid – Kwaliteit van bodem, lucht en water • Defensietaken / terreinen • Unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden: – Werelderfgoederen – Nationale landschappen ?
13
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Ruimte: Netwerken Ruimtelijk mogelijk maken + reserveren: • (inter-)nationale hoofdnetwerken voor vervoer van personen en goederen via weg, spoor, water en lucht • (duurzame) energievoorziening en buisleidingen • Netwerk van natuur + ruimtelijk regime
14
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Ruimte: Randvoorwaarden vestigingsklimaat Randvoorwaarden vestigingsklimaat • Economisch functioneren – Mainports – Brainports – Greenports – Topsectoren/valley’s • Vestigingsklimaat betreft bereikbaarheid, woningaanbod, werklocaties, cultuur, groen & recreatie Verschil tussen Nationaal belang vs. uitvoering
15
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Goede Ruimtelijke Ordening Wat is nodig om goede ruimtelijke ordening te borgen? • Zorgvuldig ruimtegebruik => “SER-ladder” => koppeling verstedelijking aan infrastructuur • Goed ontwerp => sturen op kwaliteit • Hoe bevorderen we goed ontwerp? => kennis verwerven en delen
16
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011
Wat komt niet meer terug (eerste selectie) • Verstedelijkingsafspraken • Verbetering sociaal-economische positie steden:
Bbg, stedelijke vernieuwing, herstructurering, revitalisering en verdichting, transformatie spoorwegemplacementen, haven- en industriegebieden, verbetering regionale verdeling lusten en lasten grotere steden en randgemeenten, Locatiebeleid bedrijven, detailhandel, ruimte voor niet inpasbare bedrijven op specifieke bedrijfsterreinen
• Afstemmen verstedelijking en economische activiteiten op de waterhuishouding • Bufferzones / Migratiesaldo 0 • Balans rood/groen/blauw • Ruimte voor groen, volkstuinen, sport en andere recreatievoorzieningen in en om steden
17
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
19 april 2011