Behoort bij agendapunt 5 Cie. Voedingstuinbouw dd. 28-2-2013 ONTWERP-VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING PT CO2 SECTORSYSTEEM GLASTUINBOUW 2011 (2013-l) Verordening van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van (datum) houdende wijziging van de Verordening PT CO2 sectorsysteem glastuinbouw 2011. Het bestuur van het Productschap Tuinbouw, Gelet op de artikelen 96, eerste lid, 97, eerste lid, 98, tweede lid, 102, 104, eerste en derde lid, 126, 127 en 128 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de artikelen 5 en 12 tot en met 14 van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw; Gelet op de artikelen 15.51, 15.52, 15.53 van de Wet milieubeheer; Gelet op artikel 4 van het Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw; Gehoord de Commissie voor boomkwekerijproducten, d.d. de Commissie voor bloemkwekerijproducten, d.d. de Commissie voor energie, d.d. de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. de Commissie voor hovenierswerkzaamheden d.d., de Commissie voor groenten en fruit, d.d.;
Besluit:
Artikel I Bijlage I van de Verordening PT CO2 sectorsysteem glastuinbouw 2011 wordt als volgt gewijzigd: A. Na het opschrift van Bijlage I wordt een kop ingevoegd: A. Inrichting regime A en inrichting die niet heeft voldaan aan artikel 2:1, derde lid. B. De zinsnede “De CO2-jaarvracht wordt bepaald” wordt vervangen door: De CO2-jaarvracht van een inrichting regime A en van een inrichting die niet heeft voldaan aan artikel 2:1, derde lid, wordt bepaald. C. Na onderdeel 5 wordt toegevoegd: 6. De hoeveelheid door de inrichting aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit wordt bepaald op basis van de eindafrekening voor het betrokken jaar van de energiemaatschappij. B. Inrichting regime B. De CO2-jaarvracht van een inrichting regime B is gelijk aan de hoeveelheid CO2-emissies die volgt uit de registratie van de inrichting, bedoeld in artikel 2:1.
1
Behoort bij agendapunt 5 Cie. Voedingstuinbouw dd. 28-2-2013
Artikel II Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
Zoetermeer, (datum)
de voorzitter,
de secretaris,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
J.M. Gerritsen
2
Behoort bij agendapunt 5 Cie. Voedingstuinbouw dd. 28-2-2013 TOELICHTING BIJ ONTWERP-VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING PT CO2 SECTORSYSTEEM GLASTUINBOUW 2011 (2013-l) Inleiding Op grond van titel 15.13 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wet) wordt vanaf het begin van 2011 het instrument kostenverevening toegepast op de uitstoot van CO2 door de glastuinbouwsector. In het Besluit kostenverevening reductie CO2-emissies glastuinbouw (hierna: het Besluit kostenverevening) is van het bestuur van het Productschap Tuinbouw medewerking gevorderd voor de uitvoering van het systeem van kostenverevening. In de verordening PT CO2-sectorsysteem glastuinbouw 2011 (hierna: de verordening PT CO2-sectorsysteem) zijn de voorschriften gegeven voor de uitvoering en toepassing van kostenverevening in de glastuinbouwsector. Uitgangspunt van het instrument kostenverevening is dat de glastuinbouwsector een collectieve verantwoordelijkheid heeft voor de emissie van CO2 en voor de reductie van deze emissie. Als de totale CO2-emissie hoger is dan de door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken, vastgestelde emissieruimte, moeten de bedrijven betalen voor deze overschrijding. De reikwijdte van het sectorsysteem is bepaald in artikel 15.51 van de Wet: glastuinbouwbedrijven die deelnemen aan EU-ETS of bedrijven waar glastuinbouw een nevenactiviteit is met een oppervlakte van minder dan 2500 m², zijn uitgesloten van deelname. Het instrument kostenverevening sluit aan bij het karakter van de sector. De Nederlandse glastuinbouw is energie-intensief en concurreert op een open internationale markt. Daarbij heeft de glastuinbouw dynamische en innovatieve karakteristieken, zodat de sector het beste kan opereren in een omgeving die ruimte laat voor groei en ontwikkeling. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel kostenverevening reductie broeikasgasemissies is uitgebreid ingegaan op de werking van het instrument kostenverevening en op de hoofdlijnen van het systeem voor de glastuinbouw. Achtergrond van de wijziging Bij de invoering van Titel 15.13 van de Wet milieubeheer is aangekondigd dat het kostenvereveningssysteem in de periode 2011- 2012 door de Staatssecretaris van I&M zou worden geëvalueerd. In 2011 en 2012 is bezien of en hoe een systeem voor de periode 2013 - 2020 zou kunnen worden opgezet en onder welke condities. Daarbij was de inzet om te komen tot een systeem met een prikkel op bedrijfsniveau en collectieve afrekening met de overheid in geval van overschrijding van het plafond. Het bleek niet mogelijk om voor 1 januari 2013 een dergelijke systeemwijziging door te voeren. Door de Rijksoverheid is daarom gekozen voor een voortzetting van het huidige systeem gedurende 2013 en 2014. In het Besluit kostenverevening zijn daartoe enkele technische wijzigingen aangebracht. De beleidsmatige inzet is om per 1 januari 2015 het kostenvereveningssysteem aan te passen overeenkomstig de hierboven beschreven opzet en in overeenstemming met Europese regels. In het huidige systeem is de verplichting om een vergoeding te betalen bij overschrijding van de emissieruimte enkel van toepassing op inrichtingen die per jaar meer dan 305 ton CO2 uitstoten. Deze inrichtingen zijn in de verordening gedefinieerd als inrichtingen regime A. Een inrichting die minder dan deze hoeveelheid CO2 uitstoot, gedefinieerd als een inrichting regime B, is niet verplicht om een vergoeding te betalen. Het voornemen was om na de introductie van een constante prikkel tot emissiereductie in het systeem, binnen het systeem de kosten met de deelnemende inrichtingen te verrekenen op basis van een individuele norm. Dit zou zo mogelijk ook gaan gelden voor de inrichtingen regime B. Door het uitblijven van een systeemwijziging en verlenging van het huidige systeem, is de wijze van kostenverrekening ook ongewijzigd gebleven. De verlenging van het huidige systeem voor de jaren na 2012 leidt niet tot inhoudelijke wijzigingen aan de verordening PT CO2 sectorsysteem. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen in bijlage I bij de verordening door te voeren.
3
Behoort bij agendapunt 5 Cie. Voedingstuinbouw dd. 28-2-2013 CO2-jaarvracht Artikel 3 van het Besluit kostenverevening geeft de formule voor het bepalen van de door een inrichting verschuldigde vergoeding. Een element in deze formule is de totale hoeveelheid CO2emissies van de deelnemende inrichtingen. In artikel 2:7 is bepaald dat de CO2-jaarvracht de basis is voor de vergelijking van de totale CO2-emissies van de deelnemende inrichtingen met de emissieruimte, bedoeld in artikel 15.51, derde lid, van de Wet. De CO2-jaarvracht wordt bepaald overeenkomstig bijlage I. Deze bijlage was toegeschreven op een inrichting die een emissieaangifte doet. Voor de inrichtingen regime B, die geen emissieaangifte doen, moet ook een CO2-jaarvracht worden bepaald om te kunnen voldoen aan artikel 3 van het Besluit kostenverevening. In de oorspronkelijke toelichting bij de verordening PT CO2-sectorsysteem was aangegeven dat voor een inrichting regime B de jaarvracht gelijk is aan de hoeveelheid CO2-emissies die volgt uit de eerste registratie van de inrichting. Dit volgde niet duidelijk uit de tekst van bijlage I, hoewel de bijlage overigens niet uitsloot dat voor een inrichting regime B een jaarvracht wordt bepaald. Om deze reden is bijlage I aangepast. Door het invoegen van twee koppen is duidelijk aangegeven welke regels voor een inrichting regime B gelden en welke regels voor een inrichting regime A en een inrichting die niet heeft voldaan aan de registratieplicht van artikel 2:1. Deze laatste inrichting moet immers ook een emissieaangifte doen. Voor de inrichting regime B is expliciet opgenomen hoe de CO2-jaarvracht wordt bepaald. Tevens is expliciet bepaald op welke wijze de hoeveelheid door een inrichting aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit wordt vastgesteld. Staatssteun Als de totale CO2-emissie van de sector in een kalenderjaar de emissieruimte overschrijdt, hoeft een inrichting regime B geen vergoeding te betalen. In het Besluit kostenverevening zijn enkel de inrichtingen regime A aangewezen als inrichtingen die een vergoeding moeten betalen. Het voordeel dat een inrichting regime B hierdoor kan hebben wanneer de emissieruimte in een kalenderjaar wordt overschreden, moet door het Productschap Tuinbouw (hierna: PT) worden meegedeeld aan die inrichting. Om dit voordeel te kunnen genieten zonder dat er sprake is van staatssteun die moet worden aangemeld bij de Europese Commissie, moet er zijn voldaan aan de voorwaarden voor het verstrekken van de-minimissteun. In beginsel is verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU, L 379) van toepassing. Voor de glastuinbouwsector is specifiek Verordening (EG) Nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op deminimissteun in de landbouwproductiesector bepalend. In deze verordening zijn voorwaarden opgenomen waaronder steunmaatregelen geacht worden niet aan alle criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) te voldoen, en derhalve niet onder de aanmeldingsprocedure van artikel 108, derde lid, van het VWEU vallen. Dat betekent onder meer dat de betreffende inrichting regime B door het PT op de hoogte wordt gesteld van het feit dat er sprake is van de minimissteun en wat de omvang van het voordeel is. Ook moet door de regime B inrichtingen een de-minimisverklaring worden overgelegd. Een formulier voor deze verklaring zal in dat geval ter beschikking worden gesteld door het PT. Voor de landbouwproductiesector is de drempel gesteld op € 7.500,-. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun die de genoemde drempelbedragen niet overschrijdt, kan worden aangemerkt als ‘de-minimissteun’.
4
Behoort bij agendapunt 5 Cie. Voedingstuinbouw dd. 28-2-2013 Administratieve lasten De onderhavige wijzigingen in de verordening leiden niet tot een toe- of afname van de administratieve lasten die voortvloeien uit de verordening.
Zoetermeer, (datum)
de voorzitter,
de secretaris,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
J.M. Gerritsen
5