Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda 12 december 2012 9.00 – 11.00 uur Alphen aan den Rijn
Onderwerp: Agenda 9.00 – 11.00 uur Algemeen deel sociale agenda – voorzitter nog onbekend
01
Opening en vaststelling agenda
02
Vaststelling verslag vergadering 14 november 2011
03
a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen
04
Presentatie gevolgen regeerakkoord voor de WMO In het regeerakkoord zijn een flink aantal maatregelen opgenomen die gevolgen zullen hebben voor zowel het beroep op de WMO in de jaren 2013 en 2014 als op de decentralisatie AWBZ opgave, die in 2015 is voorzien. Ambtelijk wordt inmiddels nagedacht over de mogelijke impact van deze maatregelen op de voorzieningen van de gemeenten. Anja van Oost, projectleider uitbreiding WMO van het 3D project van Holland Rijnland zal de presentatie verzorgen.
05
Transitie Jeugd: uitgangspuntennotitie, informatienotitie en werkplan 2013 Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Op 23 mei 2012 is de discussienotitie Visie Zorg voor jeugd Holland Rijnland besproken in het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda. Op basis van bijeenkomsten met 34 lokale en regionale groepen is de visie bijgesteld. De notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ is gemaakt om met name raadsleden te informeren over de deelgebieden binnen de jeugdzorg en de voorbereidingen die moeten worden getroffen om op 1 januari 2015 transitie-klaar te zijn. Daarnaast is een gedetailleerder werkplan bijgevoegd. Voorstel: Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert de colleges: 1. de gemeenteraad te verzoeken in te stemmen met de visie jeugdhulp Holland Rijnland ‘Iedereen doet mee’. 2. de gemeenteraad te informeren over de regionale voorbereidingen voor de transitie jeugdzorg door middel van de notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ Het portefeuillehouderoverleg wordt verzocht: 3. kennis te nemen van het ‘Werkplan Transitie Jeugdzorg 2013 met een doorkijk naar 2014’
06
Kwaliteitsverbetering Centra voor Jeugd en Gezin Ingevolge het rijksbeleid zijn sinds enige jaren in alle gemeenten van Holland Rijnland Centra voor Jeugd en Gezin gerealiseerd. Deze CJG ‘s zijn gezamenlijk ontwikkeld op basis van de regionale visie van 2008. De ontwikkeling van de CJG’s is hiermee niet afgerond. De transitie vraagt om een stevige basis om de nieuwe rol van brede toegang naar de jeugdzorg te kunnen waarmaken. Om deze basis sterker te maken is een bedrijfsplan opgesteld dat op basis van een herziene en geactualiseerde visie en uitgangspunten en hieruit afgeleide kwaliteitseisen. Dit heeft geleid tot een aantal verbeter/actiepunten.
1
Voorstel: De colleges te adviseren: 1. In te stemmen met de visie en kwaliteitseisen uit het bedrijfsplan CJG’s Holland Rijnland 2. In te stemmen met het hierop gebaseerde actieplan kwaliteitsverbetering CJG’s en dit ten uitvoer te brengen 07
Evaluatie en voortzetting vCJG’s Bij de start van de virtuele Centra voor Jeugd en Gezin (vCJG’s) in de gemeenten in de regio Holland Rijnland is afgesproken dat na 2 jaar een evaluatie zou plaatsvinden. Vooruitlopend op deze evaluatie heeft het portefeuillehouderoverleg op 15 februari 2012, onder voorbehoud van een positieve evaluatie, besloten de vCJG’s voort te zetten. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden en het evaluatierapport heeft een positief karakter. De aanbevelingen richten zich op verbetering van wat er al is. Voorstel: De colleges te adviseren: 1. Kennis te nemen van de evaluatie 2. Te besluiten de vCJG’s voort te zetten 3. De aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen 4. De GGD opnieuw opdracht te geven de vCJG’s te beheren en daartoe een contract aan te gaan vanaf 1-1-2013 tot er meer bekend is over de decentralisaties
08
Regionaal programma JSO 2013 Vanaf het jaar 2009 krijgen de gemeenten via Holland Rijnland van de provincie de beschikking over een aantal uren van de zogenaamde Centra voor Maatschappelijke ondersteuning (CMO). Het gaat inmiddels nog om één CMO: de CMO “Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling”. Totaal is 6931 uur voor 2013 beschikbaar. De inzet van de provincie is om hiermee het vraaggericht werken van deze centra te bevorderen. Het gaat om het ondersteunen van gemeenten op tweedelijns niveau binnen de eerste 5 prestatievelden van de WMO. De provincie gaat er van uit dat de samenwerkende gemeenten zelf hierover met de CMO’s afspraken maken. De rol van Holland Rijnland is ondersteunend. Sturing vindt plaats vanuit de ambtelijk overleggen zorg&welzijn en jeugd van Holland Rijnland. Voorstel: Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert het dagelijks bestuur: 1. bijgevoegd regionaal programma voor de besteding van de uren van de CMO JSO 2013 vast te stellen en in te dienen bij de provincie (bijlage 1). 2. de regionale ambtelijke overleggen jeugd en zorg&welzijn op te dragen om in overleg met de JSO het regionaal programma verder uit te werken.
09
Subsidieaanvragen Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 Op het PHO van 14 november jl. zijn de eerste concepten van de subsidieaanvragen Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 besproken. Naar aanleiding van die bespreking en na overleg met het Fonds voor Cultuurparticipatie zijn de aanvragen aangepast, zodat zij aansluiten bij de behoeften van de gemeenten, de betrokken basisscholen en voldoen aan de criteria van de subsidieregeling. De stukken voor dit agendapunt worden nagezonden. Voorstel: Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert in te stemmen met de subsidieaanvragen, actieplannen en begrotingen voor Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 (bijlage 1)
10
Rondvraag en sluiting
11.00 Aansluitend bestuurscommissie RDOG Stukken worden separaat toegezonden
2
Volgende vergaderingen Datum woensdag 13 februari 2013 woensdag 15 mei 2013 woensdag 19 juni 2013 (extra) woensdag 18 september 2013 woensdag 6 november 2013 Woensdag 4 december 2013
Tijd 9.30 9.30 9.30 9.30 9.30 9.30
tot tot tot tot tot tot
13.00 13.00 13.00 13.00 13.00 13.00
3
uur uur uur uur uur uur
Locatie Oegstgeest Teylingen Voorschoten Kaag & Braassem Alphen aan den Rijn Hillegom
CONCEPT-BESLUITENLIJST Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 14 november 2012
Aanwezig:
Gemeente Holland Rijnland Leiderdorp Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden
Verhinderd:
Nr.
Naam
Lisse Alphen aan den Rijn Noordwijkerhout
L. Maat, H.Zilverentant G. Kleijheeg F. M. Schoonderwoerd I.G. Mostert R.A. van Gelderen, J.J. de Haan, F. de Wit A.D. de Roon M.H. du Chatinier, H. Oppatja B.J.M. de Haas
Nieuwkoop Oegstgeest Oegstgeest
A.Muilwijk E. van Oortmerssen-Schutte A.J.M. de Ridder
Gemeente
Naam
Noordwijk Zoeterwoude Rijnwoude Teylingen Voorschoten Holland Rijnland
L.J. van Ast E.G.E.M. Bloemen M.J. Dresden C.M.L. Lambrechts I.C.J. Adema-Nieuwenhuizen M. Hogervorst, secretaris I. van Breda P. Duijvensz F. de Lorme R. Somair
Agendapunt
Advies
Besluit
01
Opening en vaststelling agenda
Vaststellen agenda
Akkoord
O2
Vaststelling verslag vergadering 19 september 2012
03
03 a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. Terug/vooruitblik externe
Mevrouw Bloemen verzoekt om nav. blz. 5 van het verslag, het opstellen van notitie van de bestuurlijke trekkers ketenaanpak jeugd over de relatie RDOG-veiligheidshuisontwikkelingen jeugdzorg op de actielijst te houden.
1
bestuurlijke overleggen 04
Begroting 3D en transitie Jeugd (ketenaanpak Jeugd) 2013
1. In te stemmen met het jaarplan 3D 2013. 2. het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 19 december 2012 voorstellen om door middel van de eerste begrotingswijziging 2013 het bedrag van € 637.252,-- voor facilitering van de projectorganisatie beschikbaar te stellen. Dit na positieve advisering van het portefeuillehoudersoverleg en nadat de 15 gemeenteraden conform de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland hierover zijn geïnformeerd en in de gelegenheid zijn gesteld om van hun gevoelen met betrekking tot deze wijziging blijk te geven. Het bedrag van € 637.252,-- te dekken uit de gemeentelijke bijdragen van de 15 deelnemende gemeenten van Holland Rijnland alsmede de gemeente Boskoop, zoals deze in het voorstel zijn verwoord. 3. het Algemeen Bestuur te adviseren in te stemmen met de projectbegroting ter hoogte van € 576.840, zoals opgenomen op bladzijde 11 van het projectplan 3D. 4. Het Algemeen Bestuur Bestuur te adviseren het verschil tussen het bedrag voor het faciliteren van de projectorganisatie en de projectbegroting, opgenomen op blz. 11 van het jaarplan 2013 ten bijdrage van € 60.412 ‘in depot’ te houden voor het project voor onverwachte ontwikkelingen en – kosten, dit depot wordt alleen ingezet na goedkeuring van de gemeenten.
2
Opmerkingen vanuit het pho: - Er is behoefte aan actualisatie jaarplan nav. Regeerakkoord Bruggen Bouwen. - Er is behoefte om de raden op de hoogte te houden - Er wordt gesproken over bestuurlijke begeleidingscommissie; dat was toch slechts een bestuurlijke meeleesgroep? - Er is zorgen over tempo en de vraag of alle gemeenten in voldoende mate zijn betrokken? Mevrouw Bloemen geeft aan wel inhoudelijk akkoord te zijn maar dat beslispunt 2 niet juist is. Er is wel sprake van een begrotingswijziging maar dat hoeft niet via de raden te gaan. Er is geen sprake van een verplichte uitgave, omdat de drie decentralisaties tot de platformfunctie behoren. En het AB acht zij op beslispunt 3 niet bevoegd. Mevrouw Bloemen heeft hierover contact met de heer Lamboo van Holland Rijnland. In het portefeuillehoudersoverleg Bestuur en Middelen van 16 november wordt hier verder over gesproken. Mevrouw Adema geeft aan, dat haar gemeente inhoudelijk akkoord is, maar dat het opnemen van een reserve ad € 60.412,- niet haar instemming heeft. De voorzitter antwoordt: - Er zal voor het AB voorstel een actualisatie komen met betrekking tot het regeerakkoord - De term bestuurlijke begeleidingscommissie wordt vervangen in meeleesgroep. - Voor raadsleden wordt een aparte Nieuwsflits 3D uitgegeven. De voorzitter concludeert dat inhoudelijk alle gemeenten akkoord zijn en voor wat betreft financiën alleen de gemeente Voorschoten een voorbehoud maakt op het punt van het in depot houden van middelen.
05
06
04
Ontwikkelingen RAS (onder voorbehoud besluitvorming van DB)
Beleidsplan leerplicht 2013-2014
1. kennis te nemen van de actuele ontwikkelingen RAS 2013 en deze te bespreken (bijlage 1); 2. richting te geven over mogelijkheden om het budget RAS 2013 aan te vullen om het zorgniveau op peil te houden (bijlage 2). Voorstel Het Dagelijks Bestuur te adviseren het beleidsplan leerplicht 2013-2014 van RBL Holland Rijnland ter vaststelling aan te bieden aan het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland.
De portefeuillehouders nemen kennis van de ontwikkelingen inzake de Regionale Agenda Samenleving 2013 en kunnen instemmen met de voorstellen voor oplossing van de financiële problematiek in 2013. De stemmen staken waar het gaat om het al dan niet intrekken van voorlopige voorziening en bezwaarschrift. Het pho verzoekt Roos van Gelderen aan te schuiven bij het DB van donderdag 22 november voor het betreffende agendapunt. Dhr. De Wit geeft aan dat zijn gemeente het concept beleidsplan heeft getoetst op de aanbevelingen van de rekenkamers. Hij constateert dat de belangrijkste aanbevelingen, met name het opnemen van prestatieindicatoren, zijn opgenomen. In die zin kan gemeente Leiden instemmen met het beleidsplan. Wel wil gemeente Leiden graag zien dat de overige aanbevelingen (benchmarken met andere bureaus leerplicht en het opnemen van een uitvoeringsbegroting op jaarbasis) wordt opgenomen in het werkplan leerplicht. Dhr. Zilverentant kan instemmen. Het rekenkamerrapport vraagt om heldere uitgangspunten, deze staan in het beleidsplan en dat is goed. De prestatie-indicatoren zijn wat hem betreft te ambitieus en zouden mogen worden aangepast naar meer realistische waarden. Het succes van behalen van die indicatoren is natuurlijk sterk afhankelijk van het presteren en bereidheid tot samenwerking van de scholen. Dat moeten we ons goed realiseren. De overige gemeenten geven aan in te kunnen stemmen met het besluit.
07
Inzet educatie 2013
Voorstel Het DB te adviseren in te stemmen met: 1. de inzet voor educatie, zoals voorgesteld in het overzicht in bijlage 1; 2. het vastleggen van de inzet van de middelen educatie 2013 3
Het pho stemt in met het voorstel. Het portefeuillehoudersoverleg stemt in met het voorstel voor de inzet van educatie in 2013. De heer De Haan constateert dat het hier niet alleen gaat om een sterke afbouw van de middelen van de middelen, maar ook om een herverdeling onder gemeenten. Door het uitnemen van het VAVO is landelijk het budget voor educatie gehalveerd. Binnen Holland Rijnland hebben wij
08
Conceptaanvraag Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 en Cultuurnetwerker 2013 (onder voorbehoud van besluitvorming van DB)
in productovereenkomsten met de betrokken regionale opleidingscentra.
altijd veel minder hoeven zetten voor VAVO ( 25% tot 30%), omdat in onze regio hierover hele goede afspraken zijn gemaakt met het voortgezet onderwijs. Wat er nu overblijft is 48% van het budget van vorig jaar. ROC Leiden heeft eerder het probleem voorgelegd aan de regio, dat zij de infrastructuur voor educatie niet meer in stand zouden kunnen houden als het volume van het budget minder zou zijn dan € 1 miljoen. Inmiddels heeft het ROC Leiden via een brief aan de gemeente Leiden en Holland Rijnland aangegeven dat zij door reorganisaties en daarmee vermindering van personeel toch de infrastructuur in stand kunnen houden onder € 1 miljoen. De heer De Haan stelt voor dat ROC Leiden en ID College weer eens met elkaar in gesprek gaan om eventueel hun beperkte volume samen te voegen.
Voorstel 1. Meningsvormende discussie over de bijgevoegde conceptaanvragen Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016; 2. Het Dagelijks Bestuur te adviseren om vóór 31 december 2012 een subsidieverzoek in te dienen bij de provincie Zuid-Holland ter hoogte van € 22.000 voor de inzet van cultuurnetwerkers
Het Fonds voor Cultuurparticipatie stelt landelijk € 10 miljoen beschikbaar voor de deelregeling Cultuureducatie met kwaliteit. De conceptaanvraag is voor 1 november ingediend, maar wordt door fonds te weinig vernieuwend gevonden. De gemeenten en scholen willen daarentegen het goede behouden. Het plan wordt aangepast, maar dat zal deels semantisch zijn. Hoofdlijnen aanvraag Leidse regio en Duin- en Bollenstreek: Doorlopende leerlijn is de basis voor een samenhangend programma. Het aanbod van de verschillende partijen is nu nog te veel versnipperd. Er wordt onderzocht wat er nu goed loopt en wat er beter kan. In samenwerking met de scholen zullen er referentieniveaus beschreven worden. Samen met een voorhoede van een aantal scholen wordt dit verwerkt in een doorlopende leerlijn. Hoofdlijnen aanvraag Rijnstreek: Cultuureducatie moet een belangrijke plek krijgen in het primair onderwijs. Scholen moeten deze rol meer en meer op gaan pakken. Cultuur moet ook ingebed worden in andere vakken. De kwaliteitsimpuls is gericht op deskundigheidsbevordering van leerkrachten. In deze subregio wordt ook samenwerking gezocht met kunstgebouw en worden ook
4
09
Collectief Vraagafhankeli jk Vervoer / Regiotaxi Holland Rijnland (wordt nagezonden)
Voorstel: kennis te nemen van de te hanteren prijsstijgingen van zowel de kostprijs als de tarieven voor Wmo geïndiceerde reizigers als voor de OV reiziger.
5
lokale culturele instellingen betrokken bij het programma. Mevrouw Oppatja steunt deze aanpak. De heer De Haan vindt het een mooie inhoudelijk ambitie om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen, waarbij de culturele instellingen ook een belangrijke rol spelen. Hij geeft aan dat er bij het fonds ook een innovatiebudget beschikbaar komt (€4 miljoen). Het zou goed zijn als daar door de instellingen ook nog beroep op wordt gedaan. Dit omdat de budgetten bij het fonds minder zijn en de provincie er ook uit is gestapt. De regio heeft nu met weinig geld veel ambitie, maar gaat dat wel lukken? De heer De Haan pleit er voor om niet onder het mom van innovatie de dingen waar we trots op zijn af te laten breken. Hij is trots op alle inzet die nu gepleegd wordt in de regio en de samenwerking met de scholen. In het voorjaar van 2013 worden criteria voor de innovatiesubsidie bekend. Daar wil men zeker aanvraag op doen. De heer Maat vroeg zich af of de Limes, als wereld erfgoed, nu kansen kan bieden voor cultuureducatie, door de erkenning door Unesco. De heren Dresden en Mostert geven aan dat zij in hun gemeenten en scholen graag willen behouden wat goed is. Dit is ook de bedoeling met deze aanvragen. Mevrouw Adema geeft aan dat de scholen erg positief zijn over vraaggerichte aanpak en een meer samenhangend aanbod. Ze zijn erg te spreken over Museum en School en het aanbod van Kunstgebouw. De heer de Roon geeft aan ingenomen te zijn met de wijze waarop de Regiotaxi functioneert. De taxi functioneert zo goed, dat deze aan het eigen succes ten onder dreigt te gaan. Voor de Bollengemeenten is er daardoor sprake van een grote kostenstijging. Hij formuleert het vorstel voor het Wmo gedeelte de tarieven met 0,10 cent te verhogen. De heer Dresden formuleert begrip voor de zorgen van de Bollengemeenten en geeft aan de problematiek breder voor te willen bezien. Er komen ingevolge het regeerakkoord zoveel maatregelen op dezelfde doelgroep af die effecten hebben voor hun inkomenspositie. Die moeten daarin meegenomen worden.
De heer Schoonderwoerd geeft eveneens aan de behoefte te hebben de problematiek in de breedte te bezien. Hij geeft geen mandaat nu over een voorstel voor tariefsverhoging te beslissen. Mevrouw van Gelderen ondersteunt het pleidooi van de heer Schoonderwoerd. De heer van Ast brengt naar voren, dat vorig jaar ook al vanuit de Bollengemeenten dit signaal afgegeven is. De heer De Roon brengt naar voren, dat tariefsstelling niet goed op de agenda komt van dit pho. De regie ligt nu bij het pho Verkeer en vervoer. De heer Mostert sluit hier op aan door de vraag aan het DB te formuleren in welk pho dit thuis hoort. Hij stelt voor organisatorische veranderingen door te voeren als daar aanleiding voor is. De voorzitter zegt toe met de heer De Lange over het ontstane probleem te spreken. De Bollen-gemeenten houden hun voorstel staande. Dit wordt ondersteund door Katwijk en Zoeterwoude. Voorzitter concludeert dat het voorstel wordt besproken in het pho Verkeer en vervoer van 16 november en dat de inbreng vanuit Sociale agenda daarin mee zal worden genomen. 10
Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt.
Rondvraag en sluiting
6
Gedeputeerde Staten
Contact
provincie HOLLAND
ZUID
mw drs. D. Pajcin T 070 - 441 84 08
[email protected] mw. drs. G. Looijenga -van den Poll T 070 - 441 70 37
[email protected] Postadres Provinciehuis
Regio Holland Rijnland t.a.v. het bestuur
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 www.zuid-holland.nl
Postbus 558 2300 AN Leiden
Datum
Ons kenmerk
PZH-2012-357933354 Uw kenmerk Onderwerp
Bijlagen
Transitiebudget Jeugdzorg Geacht bestuur, Zoals wij in ons besluit van 8 november 2012 aan de RAS-regio's hebben bericht, ontvangt u in lijn met het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 na 1 juli 2013 een budget voor de voorbereidingen op de transitie van de provinciale jeugdzorg naar gemeenten. Vanuit de regio's hebben wij het verzoek gekregen nader toe te lichten welke aanspraken u na 1 juli 2013 kunt maken op subsidie. Door middel van deze brief proberen wij u -voor zover dat in dit stadium al mogelijk is - zo goed mogelijk over het transitiebudget te informeren. Het transitiebudget komt per 1 juli 2013 beschikbaar voor de Zuid-Hollandse transitieregio's Holland Rijnland, Midden-Holland, Zuid-Holland Zuid alsmede Goeree Overflakkee. Met deze regio's gaan wij de komende maanden bestuurlijke afspraken uitwerken over de voorbereiding van de transitie jeugdzorg en over de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en geïndiceerde jeugdzorg (artikel 30 Wet op de jeugdzorg). Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag
Het totaal beschikbare budget voor alle transitieregio's, dat op 31 oktober 2012 door Provinciale Staten in de begroting 2013 is vastgesteld, wordt verdeeld conform de invoeringskosten
Tram 9 en bus 65
decentralisatie jeugdzorg bij de landelijke Transitieagenda Jeugdzorg: 2/3 deel maatstaf gewogen
stoppen dichtbij het
jeugdigen en 1/3 deel vast bedrag voor iedere gemeente. Voor uw regio betekent dit dat het
provinciehuis. Vanaf
maximaal beschikbare transitiebudget 2013 na 1 juli € 556.585,- bedraagt.
station Den Haag CS is het tien minuten lopen. De parkeerruimte voor auto•s is beperkt.
Over de wijze waarop het budget wordt ingezet alsmede de beleidsmatige onderbouwing daarvan kunnen wij u in dit stadium nog geen definitieve duidelijkheid geven. Dat houdt verband met het feit dat Provinciale Staten naar verwachting op 12 december a.s. besluiten over het beleid zoals vastgelegd in het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016.
~~
-
In algemene zin kunnen wij aangeven dat de activiteiten die gefinancierd worden uit het transitiebudget dienen aan te sluiten op de Lange termijnagenda transitie die provincie en
4
Ons kenmerk
PZH-2012-357933354
provincie HOLLAND
ZUID
transitieregio's opstellen in het Overhedenoverleg transitie. Dit overleg zal daartoe in overleg met u nader worden geformaliseerd. Het budget,zal bestemd zijn voor projecten die, conform het Afsprakenkader jeugdzorg en de Transitieagenda Jeugdzorg van RijkNNG/IPO, zijn gericht op de transitie en de transformatie van de jeugdzorg, waarbij zorginhoudelijke vernieuwing, nieuwe samenwerkingsvormen of werkwijzen en innovatie leidend zijn. Onze huidige insteek is dat projecten nadrukkelijk aandacht dienen te besteden aan de volgende aspecten: o
het project begeeft zich op het grensvlak van het gemeentelijke aanbod en de specialistische ambulante zorg om zo tot een meer samenhangend en beter op elkaar aansluitend aanbod te komen en om in samenwerking tussen gemeenten en provincies de uitstroom uit de specialistische zorg te verbeteren;
o
het project dient de verbetering van de intersectorale samenwerking tussen lokale, provinciale jeugdzorg, Jeugd-GGZ en LVB-zorg;
o
het project is gericht op de coördinatie van de uitvoering van de bestuurlijke afspraken over het thema Transitie jeugdzorg in Zuid-Holland 2013 en 2014.
De criteria en de voorwaarden die wij bij de beoordeling van aanvragen voor subsidie op grond van het transitiebudget zullen hanteren, worden nog uitgewerkt in de Subsidieregeling Jeugdzorg Zuid-Holland. Hier zullen wij u nader over informeren, zodra daarover duidelijkheid ontstaat. De transitieregio's hebben aangegeven te willen meedenken over het kader van de budgetten. Wij zullen hiertoe op korte termijn ambtelijk overleg met de regio's voeren. Bezwaarprocedure Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij ons een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit worden toegezonden, onder vermelding van "Awb-bezwaar" in de linkerbovenhoek van de envelop en het bezwaarschrift. Het bezwaar moet worden gericht aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awb-secretariaat, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag. Krachtens artikel6:16 van de Awb schorst het bezwaar de werking van dit besluit niet. Gelet hierop kan -als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend -ingevolge artikel 8:81 van de Awb bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag {bezoekadres: Prins Clauslaan 60 te Den Haag) een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Wij verzoeken u een kopie van het verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.
4
Ons kenmerk
PZH-2012-357933354
provincie HOLLAND
ZUID
Wij zien uit naar een goede voortzetting van onze gezamenlijke voorbereiding op de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Voor eventuele nadere informatie kunt u zich wenden tot onze contactfunctionaris, mevrouw G. Looijenga-van den Poll, via telefoonnummer 070-441 7037.
Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, secretaris,
voorzijter,
mw. ars. <J .A.M. Hllgersom
J. Fransserr
Gedeputeerde Staten Directie Leefomgeving en Bestuur Afdeling Samenleving en Economie Contact
provincie
Mw. drs. G. Looijenga
T 070- 441 70 37
ZUID
[email protected] Postadres Provinciehuis
Postbus 90602
2509 LP Den Haag T070-4416611 Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland t.a.v. het bestuur
www.zuid-holland.nl
1 9 SEP. 2012
Datum
Postbus 558
2300 AN LEIDEN
Ons kenmerk
DOS-2012-0002623 PZH-2012-350678351-4 Uw kenmerk
Bijlagen
Onderwerp
Informatie over de bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl Geacht bestuur, Op 19 maart 2012 stuurden wij u een brief over de bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl. In deze brief bent u op hoofdlijnen over de nieuwe bestuursovereenkomst en de toekomstige beleidslijn van de RAS geïnformeerd. Deze beleidslijn is verwoord in het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 en het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2013 alsmede de Startnotitie en Beleidsvisie Maatschappelijke Participatie 2013-2016. Op 20 juni 2012 stuurden wij u een concept bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl, waarop u kon reageren. Van uw regio verwachten wij een reactie uiterlijk eind september a.s. Brief 19 maart 2012 In onze brief van 19 maart 2012 stond vermeld dat voor uw regio, in 2013- onder voorbehoud dat de door Provinciale Staten (PS) vast te stellen begroting voor 2013 daarvoor voldoende middelen bevat- € 1.230.985,- beschikbaar zal zijn voor cliëntcontacturen opvoedhulp en nazorg.
Bezoekadres
Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag
Tram 9 en bus 65 stoppen dichtbij het
provinciehuis. Vanaf
De nieuwe bestuursovereenkomst RAS sluiten wij wat betreft het thema Jeugd in het kader van onze verantwoordelijkheid op grond van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Om deze reden sluiten wij deze overeenkomst alleen met de zes RAS-regio's waarvoor wij op grond van de Wjz een plicht tot overleg hebben (artikel 30 Wjz). Aangezien het Stadsgewest Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van de Wjz, hebben wij per brief van 19 maart 2012 aangegeven dat wij geen bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl sluiten met genoemde Stadsgewest en Stadsregio en om die reden geen subsidie voor preventief jeugdbeleid verstrekken.
slation Den Haag CS is
net tien minuten lopen. De parkeerruimte voor
auto's is beperkt.
~~
-
Relevante ontwikkelingen Het Stadsgewest Haaglanden heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Wij hebben niettemin besloten ons besluit met betrekking tot het Stadgewest Haaglanden van 19 maart 2012 in stand te houden. De mogelijkheid bestaat dat het Stadsgewest Haaglanden in beroep gaat tegen dit besluit. Gelet op die situatie achten wij het uit zorgvuldigheidsoogpunt noodzakelijk een reservering te treffen voor de situatie dat het Stadsgewest Haaglanden alsnog aanspraak zou kunnen maken op RAS-middelen Jeugd. We hebben de omvang van de reservering bepaald door het beschikbare bedrag voor de RAS 2013 op basis van gewogen jeugdigen (peildatum 1 januari 2011) thans te delen door alle gemeenten in de zes Zuid-Hollandse RAS-regio's en het
PZH-2012-350678351 dd. 19-09-2012
Ons kenmerk
DOS-2012·0002623 provincie HOLLAND
PZH-2012-350678351-4
ZUID
Stadsgewest Haaglanden en het aan het Stadsgewest Haaglanden toe te rekenen bedrag te bestemmen als reserve. Dit betekent dat de Zuid-Hollandse RAS-regio's op dit moment voor 2013 een lager subsidiebedrag voor de RAS ontvangen, dan in eerste instantie onder voorbehoud is aangekondigd in onze brief van 19 maart 2012 (waar bij de verdeling van de middelen geen rekening is gehouden met het Stadsgewest Haaglanden). Indien komt vast te staan dat het Stadsgewest Haaglanden geen aanspraak kan maken op RASmiddelen Jeugd, zullen wij de Zuid-Hollandse RAS-regio's in de gelegenheid stellen de resterende RAS-subsidiebedragen voor 2013 aan te vragen. Over het al dan niet beschikbaar komen van middelen en over de dan geldende wijze van het aanvragen van subsidie, zullen wij u in 2013 nader informeren. Subsidie RAS 2013 Dit betekent nu dat uw regio voor 2013 een bedrag van € 653.133,- kan aanvragen voor de cliëntcontacturen opvoedhulp en nazorg plus € 75.000,- voor coördinatie van de RAS. Dit onder voorbehoud dat de door PS vast te stellen begroting voor 2013 daarvoor voldoende middelen bevat. Dit impliceert voor uw regio de inkoop van 11.006 cliëntcontacturen. Met het voor uw regio beschikbare bedrag dient u 80% van deze cliëntcontacturen, zijnde 8.805 uren, opvoedhulp en nazorg te realiseren. Wij verwachten dat u de overige 20% cliëntcontacturen, zijnde 2.201 uren, voor gemiddeld hetzelfde tarief, met gemeentelijke middelen financiert. Voor de overige voorwaarden verwijzen wij naar onze brief van 19 maart 2012. Bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl Wij wachten de laatste reacties op de concept bestuursovereenkomst af. Na ontvangst en (waar nodig) verwerking van die reacties zenden wij u een nieuwe concept bestuursovereenkomst RAS. Naar wij verwachten kunnen wij die medio oktober aan u toesturen, zodat het concept in het bestuurlijk overleg in oktober a.s. aan de orde kan komen. Thema Maatschappelijke participatie In de brief van 19 maart 2012 informeerden wij u onder meer over het thema Maatschappelijke participatie 0fVmo). Inmiddels hebben wij met uw regio gesproken over de invulling van dit thema. Tevens is het proces om te komen tot regionale programma's aan bod gekomen. Voor de uitvoering van de regionale programma's kan JSO tweedelijnsondersteuning bieden. Het door uw regio op te stellen regionaal programma dient in overeenstemming te zijn met het format dat is bijgevoegd. Voor uw regio zijn in 2013 6.931 ondersteuninguren van JSO beschikbaar. Bezwaarprocedure Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bij ons een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit worden toegezonden, onder vermelding van 'Awb-bezwaar' in de linkerbovenhoek van de envelop en het bezwaarschrift Het bezwaar moet worden gericht aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awbsecretariaat, Postbus 90602, 2509 LP, Den Haag. Krachtens artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht schorst het bezwaar de werking van dit besluit niet Gelet hierop kan - als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend - ingevolge artikel8:81 van de Algemene wet bestuursrecht bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 'sGravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag (bezoekadres Prins Clauslaan 60 te Den Haag), een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend.
2/3
PZH-2012-350678351 dd. 19-09-2012
,ti.
~ HOLLAND
provincie
Ons kenmerk
008-2012-0002623
PZH-2012-350678351-4
ZUID
Wij verzoeken u een kopie van dit verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.
Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen, R.C.E. Delhaas, Bureauhoofd maatschappelijke participatie en jeugd
Deze brief is digitaal vastgesteld, hierdoor staat er geen fysieke handtekening in de brief.
3/3
PZH-2012-350678351 dd. 19-09-2012
Format regionaal programma Regionaal programma is een weergave van de programmaonderdelen die de regio het komende jaar wil gaan oppakken met ondersteuning van JSO.
Format Beargumenteerde keuze welke knelpunten (regionaal) aan- en opgepakt worden Doelstelling per programmalijnl formuleren Beoogde effecten formuleren per programmalijn Per programmalijn de prestaties formuleren die behaald dienen te worden Aanpak per programmalijn formuleren Adresseren van de programmalijn Wat pakken gemeenten op Wat pakt de regio op Behoefte aan ondersteuning JSO formuleren Bijlagen: •
•
De regioverkenning is een document waarin een aantal knelpunten uit de betreffende regio kort worden uitgewerkt. De knelpunten worden samen met een afvaardiging uit de regio, Tympaan en JSO uitgekozen. Dit document wordt als bijlage toegevoegd en kan gebruikt worden als hulpmiddel bij het invullen van dit format De statistische analyse gemaakt door Tympaan is ook als bijlage bijgevoegd met hetzelfde doel.
In het format wordt gesproken over programmalijnen; hiermee worden overstijgende thema's bedoeld waarop de regio het komende jaar ondersteuning wil aanvragen. 1
MEMO Van Aan Datum Onderwerp c.c.
: : : : :
Projectgroep VSO cluster IV Holland Rijnland Stuurgroep VSO cluster IV Holland Rijnland 11 september 2012 Vaststelling bijdrage gemeenten Holland Rijnland VSO cluster IV secretaris PHO Holland Rijnland
Inhoud: 1. Inleiding 2. Samenstelling bijdrage gemeenten Holland Rijnland 3. Berekening bijdrage 2011 4. Stand van zaken vestiginggemeenten 5. Advies Bijlage: Bijdrage over 2011 per gemeente
1. Inleiding Op 14 januari 2008 hebben alle portefeuillehouders van de regio Holland Rijnland de Overeenkomst Voortgezet Speciaal Onderwijs Cluster 4 in de regio Holland Rijnland ondertekend. De overeenkomst loopt van 1 augustus 2007 tot 1 augustus 2012. Volgens artikel 6 van de overeenkomst stelt de stuurgroep ieder jaar in maart de hoogte van de bijdrage van de gemeenten aan de groei en instandhouding van het VSO cluster 4-onderwijs in de regio voor de voorafgaande periode vast. De stuurgroep bestaat uit de portefeuillehouders onderwijs van de gemeenten met vestigingen van de Leo Kannerschool. 2. Samenstelling bijdrage gemeenten Holland Rijnland De gemeentelijke bijdrage is opgebouwd uit twee componenten: I. Voorfinanciering van de groei In de overeenkomst zijn maximale bedragen opgenomen die de Stichting Prof.dr. Leo Kanner Onderwijsgroep ontvangt om de noodzakelijke uitbreiding van leerkrachten en leermiddelen voor te financieren. Tot en met het schooljaar 2007/2008 heeft het Rijk volgens de t-1 methode direct de groei boven 10% van het totale aantal leerlingen ten opzichte van de voorgaande telling gefinancierd. De regiogemeenten hebben de 10% voor hun rekening genomen. In de overeenkomst is opgenomen dat de groei wordt voorgefinancierd voor zover de nevenvestigingen nog geen 70 leerlingen tellen. Met ingang van het schooljaar 2008/2009 is voor scholen met leerlingen in residentiële instellingen (zoals de Leo Kannerschool) de regelgeving met betrekking tot de bekostiging van de groei gewijzigd, zoals hieronder wordt weergegeven. Als het totale aantal leerlingen van de school bij de start van enig schooljaar met meer dan 14 leerlingen gegroeid is ten opzichte van de laatste teldatum, heeft de school voor al deze leerlingen recht op bijzondere bekostiging personeel, en wel met onmiddellijke ingang vanaf 1 augustus van dat jaar. De (gewone) bekostiging voor de materiële exploitatie gaat voor deze leerlingen in op 1 januari van het volgende jaar. Of deze leerlingen in een residentiele instelling verblijven en op welke vestiging de leerlingen zitten, speelt geen rol. Als op 16 januari en 1 maart van dat jaar het totaal aantal leerlingen opnieuw met meer dan 14 is gegroeid ten opzichte van de vorige teldatum, heeft de school per 1 januari resp. 1 maart opnieuw recht op bijzondere bekostiging personeel.
MEMO Teldatum Eerste schooldag na de zomervakantie 16 januari 1 maart
2/5
Looptijd bijzondere bekostiging 1 augustus t/m 31 juli 1 januari t/m 31 juli 1 maart t/m 31 juli
Als gevolg van deze regelgeving is de berekening voor de voorfinanciering van de groei gewijzigd. II. Verschil materiële instandhouding hoofd- en nevenvestiging De drie nevenvestigingen die de Leo Kannerschool in Holland Rijnland in stand houdt, functioneren als hoofdvestiging. Het schoolbestuur krijgt voor de nevenvestingen van het rijk een lagere vergoeding voor de materiële instandhouding dan voor de hoofdvestiging. In de overeenkomst is daarom voor 5 jaar een structurele aanvulling op de vergoeding voor materiële instandhouding vastgelegd. Deze aanvulling verandert niet zolang de Leo Kannerschool de drie genoemde volwaardige nevenvestigingen in stand houdt. 3. Berekening bijdrage 2011 De berekening is gemaakt op basis van de officiële tellingen van het aantal leerlingen op de nevenvestigingen van de Prof. Dr. Leo Kannerschool (LKS) in Leiden, Teylingen en Leiderdorp op 1 oktober 2010, 16 januari 2011 en 1 oktober 2011. Op de bedragen die zijn opgenomen in de overeenkomst is tot en met 2010 de indexering van Holland Rijnland toegepast. Voor 2011 heeft Holland Rijnland de bedragen in de begroting niet geïndexeerd ten opzichte van 2010. Het totale bedrag voor 2011 is dus gelijk aan dat over 201o. Dit is in overeenstemming met artikel 3.7 van de overeenkomst. Voor de verdeling van de bijdrage over de gemeenten is het aantal inwoners per gemeente per 1 januari 2011 gehanteerd. Doordat het aandeel van de gemeenten in de bevolking van Holland Rijnland licht is gewijzigd, zijn de bedragen van 2011 ook iets aangepast ten opzichte van die van 2010. Tabel 1 geeft een overzicht van de leerlingenaantallen van de nevenvestigingen vanaf 1 oktober 2010. Aantallen leerlingen nevenvestigingen 01-10-10 16-01-11 01-10-11 Leiden 156 160 194 Teylingen 28 29 28 Leiderdorp 72 65 50 Totaal 256 254 272 Tabel 1: Aantallen leerlingen nevenvestigingen Tabel 2 geeft een overzicht van de werkelijke groei van de nevenvestigingen vanaf 1 oktober 2010 tot 1 oktober 2011 (zie pagina 3).
MEMO
3/5
Groei nevenvestigingen 16-01-11 01-10-11 t.o.v. 1-10-2010 t.o.v. 16-01-2011 34, maar deze vestiging zit al Leiden 4 boven 70 leerlingen Teylingen 1 - 1 Leiderdorp - 7 - 15 - 2 (voor 18 (voor Totaal bekostiging: 0) bekostiging: 0) Tabel 2: Groei nevenvestigingen De nevenvestiging in Leiden zit boven de 70 leerlingen. Dit betekent dat deze nevenvestiging niet meer in aanmerking komt voor financiering van de groei door de regio, zoals in de overeenkomst is vastgelegd (Overeenkomst voortgezet speciaal onderwijs cluster 4 in de regio Holland Rijnland, artikel 4.2.). I. Voorfinanciering groei in 2009 Gezien het bovenstaande, komt de Leo Kannerschool voor 2011 niet in aanmerking voor voorfinanciering van de groei. II. Financiering materiële instandhouding in 2009 Het totale bedrag over 2010 was € 299.104. Omdat Holland Rijnland in 2011 geen indexering heeft toegepast, is het bedrag over 2011 eveneens € 299.104. 4. Ontwikkeling aantal leerlingen op de diverse locaties I. Leiden Het aantal leerlingen in Leiden is gegroeid van 43 op 1 oktober 2007 tot 194 op 1 oktober 2011. Ook in het schooljaar 2012/2013 zal het aantal leerlingen weer flink hoger liggen. Voor de lange termijn is er een prognose die uitkomt op circa 200 leerlingen. Binnen Leiden is voor de nevenvestiging een nieuwe, geschikte locatie gevonden. Daarop kan worden gebouwd na aanpassing van het bestemmingsplan en sloop van het oude schoolgebouw. Het schoolbestuur is inmiddels met de voorbereidingen voor de nieuwbouw begonnen. II. Oegstgeest In Oegstgeest, locatie Endegeesterstraatweg stonden op 1 oktober 2007 103 leerlingen ingeschreven. Dit is gegroeid tot 136 leerlingen op 1 oktober 2011. Het aantal leerlingen op de locatie Hazenboslaan is gegroeid van 85 op 1 oktober 2007 tot 208 op 1 oktober 2011. Bij de start van het schooljaar 2012/2013 worden op deze locatie ongeveer 230 leerlingen verwacht. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Oegstgeest besloten het naast deze locatie gelegen gebouw van een voormalige basisschool ook aan de Leo Kannerschool beschikbaar te stellen. Verder volgen de leerlingen van de Leo Kannerschool die verblijven in het Academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie Curium LUMC (verder: Curium) van de Universiteit Leiden, onderwijs in ruimten van Curium. Dit aantal is toegenomen van gemiddeld 47 in de periode 2005 t/m 2009 tot 60 op 1 oktober 2011. Dit heeft ertoe geleid
MEMO
4/5
dat de vergoeding van de gemeente Oegstgeest aan Curium voor de huisvesting van het onderwijs aan deze leerlingen, de komende jaren aanzienlijk zal stijgen. III. Teylingen (Sassenheim) Op 1 oktober 2007 stonden 13 leerlingen ingeschreven op de locatie in Sassenheim. In 2009 waren dit 35. Per 1 oktober 2011 is het gedaald tot 29. Het aantal leerlingen blijft dus sterk achter bij de 70 leerlingen die voorzien waren. De huidige locatie is beschikbaar gesteld tot en met schooljaar 2012. Nieuwbouw was voorzien op een andere locatie. De Leo Kannerschool acht het niet mogelijk om bij deze geringe aantallen leerlingen en met het huidige gebouw onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden. De school en de gemeente Teylingen streven ernaar om op het terrein van de KTS in Voorhout een voorziening tot stand te brengen waar deze leerlingen wel kwalitatief goed onderwijs kunnen krijgen. Deze is echter niet gereed bij de start van het schooljaar 2012/2013. Hierom heeft de Leo Kannerschool besloten de vestiging in de gemeente Teylingen per 1 augustus 2011 tijdelijk te sluiten en het merendeel van de leerlingen onder te brengen in de vestiging Leiderdorp. Aanvankelijk was er sprake van dat een beperkt aantal leerlingen uit noordelijk deel van het voedingsgebied van deze vestiging, over zou gaan naar een school in Haarlem. Dis is voor geen enkele leerling noodzakelijk gebleken, doordat de betreffende leerlingen allemaal zijn uitgestroomd naar andere scholen. IV. Leiderdorp Het aantal leerlingen in Leiderdorp is gedaald van 66 op 1 oktober 2007 tot 60 op 1 oktober 2009. Op 1 oktober 2010 waren er weer 67 leerlingen; daarna is het weer gedaald tot 49 op 1 oktober 2011. De locatie aan de Touwbaan in Leiderdorp was tot voor kort erg ruim bemeten. Vanaf 2007 is deze locatie op basis van een prognose eerst uitgebreid naar 10 en een jaar later naar 12 lokalen; de capaciteit voor 84 leerlingen. Uitgaande van het bruto vloeroppervlak is er ruimte voor meer leerlingen. Formeel heeft de school tot en met het schooljaar 2011/2012 leegstand. Het bestuur betaalt voor alle 12 lokalen medegebruiksvergoeding. In 2009 zijn met de Subsidie praktijkonderwijs de praktijklokalen in de school gemoderniseerd. Het bestuur heeft de wens om het inpandige speellokaal om te bouwen tot een gymlokaal, zodat de leerlingen niet de deur uit hoeven voor bewegingsonderwijs. Het heeft hiervoor een budget aangevraagd bij de gemeente. Als gevolg van de tijdelijke sluiting van de vestiging in Sassenheim zal het aantal leerlingen in Leiderdorp bij het begin van het schooljaar 2012/2013 toenemen. Deze toename is, met het oog op realisatie van de voorziening op het terrein van de KTS in Voorhout, tijdelijk. Daarna zal worden bezien of de overtollige ruimte een andere dan de schoolfunctie kan krijgen. Het is niet de verwachting dat het aantal leerlingen in de toekomst zal stijgen. 5. 1. 2. 3.
Advies De financiële bijdrage over 2011 per gemeente vaststellen zoals aangegeven in bijlage 1. De Leo Kannerschool te informeren over de bijdrage van de afzonderlijke gemeenten. Na instemming dit memo ter informatie aan te bieden aan het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda.
Bijlage: 1 Bijdrage 2011 per gemeente.
MEMO
5/5
Bijlage 1. Bijdrage over 2011 per gemeente
Gemeente Hillegom Kaag en Braasem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal1
Inwoners 1-1-2011 aandeel bedrag 20.627 5,07% € 15.165 25.744 6,32% € 18.903 62.044 15,24% € 45.583 117.915 28,95% € 86.591 26.609 6,53% € 19.531 22.685 5,57% € 16.660 25.438 6,25% € 18.694 15.601 3,83% € 11.456 22.767 5,59% € 16.720 35.812 8,79% € 26.291 23.865 5,86% € 17.527 8.130 2,00% € 5.982 407.237 100,00% € 299.103
Door afronding komt het totaal van de bijdragen van de afzonderlijke gemeenten over 2011 uit op € 299.103 in plaats van op € 299.104. 1
Project 3D Jaarplan aarplan 2013
November 2012 Actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
deeg’’ ‘We verzamelen de ingrediënten voor een broodje van eigen deeg
Inhoudsopgave sopgave Inhoud Inleiding
2
1.
‘Bruggen slaan’
4
2.
Visie
5
3.
De regionale aanpak
5
4.
Resultaten
6
5.
Planning
10
6.
Gemeentelijke inzet
12
7.
Participatie en communicatie
15
Inleiding ‘We verzamelen de ingrediënten voor een broodje van eigen deeg’, dat is de titel van het voorliggende jaarplan van het project 3 D (de drie decentralisaties; werk, Wmo en jeugd). De gemeenten verzamelen de ingrediënten die nodig zijn voor de nieuwe opgaven. Met deze ‘ingrediënten’ maken we het ‘eigen deeg’ waarmee de broodjes gebakken worden. Die broodjes liggen straks op de toonbank van de gemeenten. In ‘Op eigen kracht’ strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland, vastgesteld in het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda van 15 februari 2012, is opgenomen dat in november 2012 een jaarplan 2013 vastgesteld zal worden. Sindsdien is er op landelijk niveau sprake van politiek-bestuurlijke ontwikkelingen die de nodige impact hebben op het project. De belangrijkste zijn: -
de regering die besloot om te gaan decentraliseren op de terreinen werk, AWBZ/Wmo en jeugd is gevallen
-
de wetsvoorstellen op de terreinen werk en Wmo zijn gepubliceerd en even later
-
in juni is het Lenteakkoord gesloten dat direct of indirect doorwerkt op de
controversieel verklaard decentralisatie- en wetsvoorstellen -
in juli is het conceptwetvoorstel jeugdwet gepubliceerd voor consultatie.
-
de Wet Passend Onderwijs is door de Eerste Kamer vastgesteld en
-
op 29 oktober verscheen het Regeerakkoord VVD – PvdA: ‘Bruggen slaan’.
Tegelijkertijd is het project 3D Holland Rijnland stevig in de steigers gezet en nemen alle gemeenten hierin volop deel. De eerste resultaten zijn zichtbaar: -
de regionale visie 3D en het plan van aanpak zijn vastgesteld
-
na het verschijnen van het lenteakkoord heeft een herijking van het project plaatsgevonden: we gaan door en maken op onderdelen noodgedwongen een pas op de plaats
-
er zijn 9 werkgroepen aan de slag met opdrachten die door de gemeenten zijn vastgesteld
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
2
-
de regionale visie op de transitie jeugdzorg is in concept gereed en aan gemeenten en
-
de pilots jeugd zijn goedgekeurd en krijgen steun van de provincie in het kader van de
partners aangeboden voor advies transitie en van de Ministeries OCW en VWS in het lader van de voorlopersaanpak passend onderwijs/transitie jeugdzorg -
het bedrijfsplan versterking CJG’s is gereed en de uitvoering start
-
de huidige vraagkant van de AWBZ begeleiding is in beeld, zowel voor heel Holland Rijnland als per gemeente. Het rapport brengt de kenmerken van de huidige cliënten in beeld en het volume van de begeleiding
-
het concept werkdocument integrale toegang voor het sociale domein is opgesteld en voor consultatie voorgelegd aan hulpvragers, hulpaanbieders en lokale advies- en cliëntenraden
-
Een eerste rapport werkgeversdienstverlening is opgeleverd met een analyse van de behoeften van werkgevers, de contacten met werkgevers, het aanbod van werkzoekenden en een schets van de vacatures.
De diverse ontwikkelingen maken het noodzakelijk om nu vast te stellen hoe het regionale project 3D er in 2013 uit ziet: wat willen we met elkaar realiseren en hoe gaan we dit doen.
Bestuurlijke koers In de bestuurlijke meeleesgroep 3D is op 1 oktober 2012 van gedachten gewisseld over het jaarplan. Hieronder volgen de kernpunten uit deze bespreking. -
Vasthouden aanpak en doorpakken
-
Houdt gemeenteraden betrokken
-
Blijf alert op taakverdeling tussen gemeenten
-
Sta steeds stil bij de rol die je als gemeente wil nemen binnen dit sociale domein
-
Vindt antwoorden op dilemma’s die ontstaan in de uitwerking
-
Blijf intern communiceren over de aanpak en voortgang
-
Bekijk kritisch of een werkgroep nog een toegevoegde waarde heeft
-
Zorg dat hulpvragers invloed hebben en houdt hen goed betrokken
-
Blijf focussen op een verlegging van curatie naar preventie
-
Neem gevolgen van de verbinding van beleidsterreinen voor de gemeentelijke organisatie mee in het proces, dit is geen sluitstuk.
Al deze punten zijn verankerd in dit jaarplan.
Doelen jaarplan Dit jaarplan heeft drie doelen: •
De beoogde resultaten van het project 3D voor 2013 benoemen en onderbouwen,
•
een realistische planning voorleggen en
•
inzicht geven aan de gemeenten over de benodigde inzet voor het project in menskracht en geld.
De basis voor dit jaarplan bestaat uit de regionale visie 3D en het bijbehorende plan van aanpak 3D, het conceptwetsvoorstel Jeugdwet van 18 juli 2012 en het Regeerakkoord VVD – PvdA ‘Bruggen slaan’.
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
3
Leeswijzer In het eerste hoofdstuk zijn de gevolgen van het Regeerakkoord VVD – PvdA voor de drie decentralisaties en het project 3D beschreven. Hoofdstuk 2 geeft beknopt de regionale visie weer zoals beschreven in ‘Op eigen kracht’. De regionale aanpak is samengevat in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 staan de regionale onderwerpen en de beoogde resultaten op een rij die in werkgroepen uitgewerkt worden. De planning is te vinden in hoofdstuk 5. De benodigde inzet van gemeenten in menskracht en budget staat in hoofdstuk 6 en afgesloten wordt met het participatie- en communicatie hoofdstuk.
1.
‘Bruggen slaan’
In het Regeerakkoord VVD – PvdA: ‘Bruggen slaan’ wordt duidelijk dat de drie decentralisaties stevig voortgezet worden met meer beleidsruimte voor gemeenten maar met forse kortingen. De nadere invulling wordt pas duidelijk als concept wetsvoorstellen verschijnen. Hieronder worden als eerste de belangrijkste verschuivingen in de aanpak op basis van het Regeerakkoord beschreven. Daarna worden deze concreet gemaakt in een beschrijving van de beoogde resultaten (hoofdstuk 4) en de planning 3D (hoofdstuk 5) voor 2013.
Jeugd De invoering van de decentralisatie jeugdzorg blijft gehandhaafd op 1 januari 2015. Er is een extra korting opgelegd van 150 miljoen, waarmee de korting oploopt tot 450 miljoen. De verplichte eigen bijdrage is afgeschaft en er lijkt meer gemeentelijke beleidsruimte te komen. Kort daarvoor wordt op 1 augustus 2014 de wet Passend Onderwijs1 van kracht. Dit betekent dat scholen vanaf die datum een zorgplicht hebben. Ouders van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, hoeven zelf geen indicatie meer aan te vragen en een passende plek te zoeken, dit doet de school. Deze taak is nauw verwant met de nieuwe taken van gemeenten onder de Jeugdwet. 2013 is een cruciaal jaar. Eind 2013 moeten regionale kaders jeugd vastgelegd zijn, waarna in 2014 de kaders worden uitgewerkt om eind 2014 een beleidsplan 2014-2019 vast te kunnen stellen.
Wmo De opgave voor de Wmo is met het Regeerakkoord fors toegenomen door bezuinigingen in de AWBZ, het snel doorvoeren van scheiden wonen-zorg tot en met ZZP 4, de korting van 25% op de huidige budgetten voor begeleiding en verzorging bij overdracht naar gemeenten, het vervallen van de aanspraak op dagbesteding in 2014 en de korting op de hulp bij het huishouden met 75%. Deze maatregelen leiden tot verschuiving van schotten tussen AWBZ, Wmo en zorgverzekering. Dit pleit voor een ketenaanpak tussen deze terreinen en een herbezinning op de Wmo. De zinsnede in het Regeerakkoord: ‘in 2014 vervalt de aanspraak op dagbesteding’ lijkt er na bespreking in de Tweede Kamer op 14 november op te wijzen dat in 2014 geen nieuwe
1
Aangenomen in de Eerste Kamer op 9 oktober 2012
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
4
toelatingen tot dagbesteding vanuit de AWBZ gehonoreerd worden. Per 2015 beslissen vervolgens de gemeenten.
Werk Een aantal thema’s uit het wetsvoorstel Werken naar Vermogen komen terug in het voorstel Participatiewet en worden daarmee opnieuw geagendeerd. Daarnaast wordt een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd die vermoedelijk beter binnen de platformfunctie van Holland Rijnland opgepakt kunnen worden dan binnen het project 3D.
2.
Visie
In ‘Op eigen kracht’, strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland is de visie voor de drie decentralisaties beschreven. Hieronder volgt de kern. De meeste inwoners van de gemeenten participeren optimaal naar eigen vermogen in de samenleving en nemen hiervoor de verantwoordelijkheid: op eigen kracht. Zij gaan naar school, aan het werk, leiden een actief sociaal leven met vrienden en binnen diverse verenigingen. Zij voorzien zelfstandig in hun levensonderhoud, voeden hun kinderen op en regelen de ondersteuning die in het leven soms nodig is. Op sommige momenten lukt het niet op eigen kracht, dan is ondersteuning nodig. Deze ondersteuning is gericht op het hervinden of versterken van de eigen kracht. Als deze ondersteuning in het gezin, het sociale netwerk of de sociaal-maatschappelijke infrastructuur onvoldoende beschikbaar is of onvoldoende georganiseerd wordt door het maatschappelijk middenveld en werkgevers steekt de gemeente een hand uit. In het sociale domein worden de volgende maatschappelijke effecten beoogd:
Inwoners zijn zelfredzaam en participeren op eigen kracht met inzet van informele netwerken in de samenleving.
Inwoners die (even) niet (meer) op eigen kracht kunnen participeren ontvangen hulp in het gezin en het sociale netwerk. Dit ondersteuningsaanbod past bij de vraag van de inwoner, zijn of haar gezin en sociale netwerk.
In de samenleving is aandacht voor elkaar en contact met elkaar vanzelfsprekend (civil society), waar nodig en mogelijk stimuleert de gemeente deze transformatie van houding en gedrag van inwoners, maatschappelijk middenveld en eigen organisatie.
De inzet van de gemeente en het maatschappelijk middenveld focust op integrale dienstverlening, preventie en vroegsignalering en nieuwe arrangementen voor hulp en ondersteuning. Daarmee komt een beweging op gang van complexe of langdurige ondersteuning naar informele hulp.
3.
De regionale aanpak
Op basis van de opgaven en kansen van de drie decentralisaties en de beoogde maatschappelijke effecten zijn onderwerpen benoemd waarbij een regionale aanpak rendeert boven een lokale aanpak omdat:
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
5
de kwaliteit en de effectiviteit toeneemt,
schaalvoordelen gerealiseerd worden door het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en
de kosten lager zijn.
Kortom: het is beter en goedkoper. Voor eik onderwerp wordt een regionale werkgroep ingericht die producten voorbereidt die direct lokaal inzetbaar zijn. De werkgroepen vormen samen een tijdelijke regionale projectstructuur 3D. Deze projectstructuur is aanvullend op de bestaande overlegstructuur binnen de sociale agenda.
Plaatje projectstructuur Doorgetrokken lijn, rechte letter: bestaande overlegstructuur
Onderbroken lijn, schuine letter: tijdelijke projectorganisatie Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda
Kring gemeentesecretarissen
Bestuurlijke meeleesgroep3D
Ambtelijke stuurgroep 3D
Werk
Jeugd
Projectorganisatie 3D
3D werkgroep A 3D werkgroep B
AAG
3D werkgroep C 3D werkgroep D
AO Participatie
4.
Wmo
AO Z&W
AO Jeugd
Resultaten Resultaten
De onderwerpen voor het project 3D zijn benoemd in het plan van aanpak:
Inhoudelijk 3D
Procesmatig 3D
Afzonderlijke decentralisaties
Vraag en aanbod
Eigen bijdrage
Werk
Toegang tot de hulp
Opdrachtgeverschap
Wmo
Persoonsgebonden budget
(voorheen: aanbesteden en
Jeugd
Vervoer
subsidie)
Versterken sociaal netwerk
Communicatie
Langdurige ondersteuning
Financiën
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
6
Met het verschijnen van het Regeerakkoord leggen we nieuwe accenten voor de aanpak in 2013. Daarnaast herprioriteren we enkele thema’s: een latere start is zinvol en verantwoord. Tot slot brengen we enkele wijzigingen aan door inzichten die gaandeweg opgedaan zijn. Elk onderwerp wordt uitgewerkt door een werkgroep. Voor communicatie is geen werkgroep ingesteld.
3D -
De werkgroepen vraag & aanbod en de werkgroep financiën hebben onlangs besloten hun oorspronkelijke opdracht te herzien. Deze opdrachten waren ondoenlijk2 dan wel nu nog niet mogelijk3. Dat maakt het nu lastig om de inhoudelijke resultaten en de planning weer te geven. Uitgegaan wordt van 3 (deel-)opdrachten per werkgroep.
-
Het thema ‘eigen bijdrage’ schrappen we. In de jeugdhulp vervalt de verplichte eigen bijdrage. Eigen bijdragen lijken vooral inkomensgerelateerd en zullen vermoedelijk bepaald worden in de wet- en regelgeving.
-
We voegen toe het 3D thema ‘maatwerkvoorziening inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten’4. Een goede regeling is van belang binnen het hele sociale domein.
Werk -
In het onderzoek naar- en vormgeving van pilots sw-beschut en arbeidsmatige dagbesteding maken we voorlopig een pas op de plaats nu de inrichting van een voorziening sw-beschut meer beleidsruimte krijgt en de dagbesteding onder druk staat (zie hieronder bij Wmo).
-
Loondispensatie staat opnieuw op de agenda. Dit thema wordt opgepakt als hierover meer duidelijkheid is. We gaan voorlopig uit van een start in het 1e kwartaal.
-
Invoering tegenprestatie en quotumregeling: op moment dat duidelijk wordt wat hierbij de ruimte is voor gemeenten wordt bepaald of dit een 3D projectthema is, of een platformthema dat besproken wordt binnen het AO Participatie.
-
Ditzelfde geldt voor de onderwerpen huishouduitkeringstoets en intensivering naleving en handhaving. Vooralsnog gaan we er van uit dat dit geen 3D projectthema’s zijn.
-
Los van het Regeerakkoord constateren we dat er voor de decentralisatie werk minder draagvlak is voor samenwerking in de uitvoering op Holland Rijnland niveau. De subregio’s lijken veel meer het logische samenwerkingsverband. Op basis van deze constatering zal voor het onderwerp ‘analyse naar meerwaarde regionale samenwerking vertrekking uitkeringen’ eerst binnen het AO Participatie gepeild worden of uitwerking van dit thema op Holland Rijnland niveau zinvol is.
2
Bijvoorbeeld: ‘analyseer het gebruik van de huidige voorzieningen binnen de velden werk, Wmo en jeugd’. Te
omvangrijk en niet mogelijk wegens privacy. Wel kan een indicatie gegeven worden op basis van Interviews, hiervan zijn al voorbeelden beschikbaar. 3
Bijvoorbeeld: ‘wat zijn de kosten van de over te dragen taken’. Deze kosten kunnen bv. voor de jeugdzorg op
landelijk niveau nog steeds niet bepaald worden, dus ook niet voor Holland Rijnland en de aangesloten gemeenten. 4
Regeerakkoord maatregel 57
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
7
Wmo -
Het thema ‘visie op de begeleiding’ wijzigt in ‘herziening visie Wmo’.
-
De pilots sw-beschut en arbeidsmatige dagbesteding liggen voorlopig stil, zie hierboven bij werk en de onduidelijkheid met betrekking tot de dagbesteding.
-
Op basis van de herziene visie Wmo wordt uitgewerkt welke afzonderlijke thema’s binnen Wmo op welke wijze worden uitgewerkt.
Jeugd -
Op basis van het conceptwetsvoorstel Jeugdwet is een werkplan uitgewerkt en worden op onderdelen diverse werkgroepen ingesteld.
In 2013 zullen de werkgroepen de volgende resultaten realiseren.
1
werkgroep
beoogd resultaat 2013
Vraag en aanbod
-
Overzicht huidige aanbieders begeleiding en zo mogelijk ook verzorging AWBZ
-
Uitwerking twee nieuwe onderzoeksopdrachten, nog nader te bepalen
2
Integrale toegang tot de
-
Procesbeschrijving integrale toegang tot het sociale domein op basis van raadpleging / input van
hulp
maatschappelijk middenveld en klanten / gebruikers en gemeentelijke advies- en cliëntenraden -
Inventarisatie en beschrijving van casestudies op weg naar integrale toegang binnen Holland Rijnland
3
Persoonsgebonden budget
-
Scenario’s waarin de verschillende vormen om ondersteuning te bieden worden weergegeven
4
Vervoer
-
Scenario’s voor verschillende vervoersvoorzieningen
5
Versterken sociaal netwerk
-
Scenario’s om te sturen op het versterken van het sociaal netwerk door gecontracteerde/gesubsidieerde organisaties
6
Langdurige ondersteuning
-
Scenario’s voor de organisatie van langdurige structurele ondersteuning van inwoners in een kwetsbare situatie.
7
Maatwerkvoorziening
-
Scenario’s
-
Scenario’s mbt de rol van opdrachtgever en
inkomenssteun chronisch zieken en gehandicapten 8
Opdrachtgeverschap
mogelijke bijbehorende financiële instrumenten 9
Financiën
-
Bepaling en uitwerking drie (deel-) opdrachten, nog nader te bepalen
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
8
10
werkgroep
beoogd resultaat 2013
Werk
-
Realisatie van een regionale aanpak voor werkgeversdienstverlening met gemeenten, UWV en Sw-bedrijven
-
Resultaten deelprojecten werkgeversdienstverlening
-
Peiling naar de wens om een analyse op te stellen met betrekking tot de meerwaarde regionale samenwerking verstrekking uitkeringen op niveau Holland Rijnland
-
Modellen voor loondispensatie en de wijze van invoering
-
Modellen voor de invoering van de tegenprestatie
-
(on-)mogelijkheden quotumregeling bedrijven arbeidsgehandicapten
11
Wmo
-
Herziening visie Wmo
-
Werkplan Wmo op basis herziene visie
12
Jeugd
-
Regionale visie vastgesteld
-
Regionaal beleidskader met ruimte voor lokale accenten gereed
-
Pilots integrale toegang uitgevoerd, werkwijze beschreven, advies voor vervolg gereed
-
Regionale visie op zorg in en om de school gereed voor op overeenstemming gericht overleg met het onderwijs (OGOO)
-
Regionale afspraken gedwongen kader (jeugdbescherming, jeugdreclassering, gesloten jeugdzorg) in overleg met belanghebbende organisaties vastgesteld
-
Actieplan verbetering kwaliteit CJG’s uitgevoerd
-
Indelingsmodel met herijkt aanbod preventieve en curatieve zorg gereed
-
Model integratie Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) vastgesteld
Voor het project als totaal worden de volgende resultaten opgeleverd: -
Principekeuze over het solidariteitsbeginsel: worden voor (onderdelen van) de uitvoering gemeentelijke budgetten samengevoegd om gezamenlijk de kosten te dekken en wat betekent dit voor beleid en uitvoering?
-
Jaarplan 2014 inclusief begroting
-
Communicatie, zie ook hoofdstuk 6.
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
9
5.
Planning
In onderstaande tabel is per kwartaal het resultaat of de activiteit van elke werkgroep opgenomen. 2013 Project 3D algemeen
kwartaal 1 start discussie
-
kwartaal 2 -
solidariteitsbeginsel start inspiratie-
-
kwartaal 3
kwartaal 4
principekeuze
tussenevaluatie
jaarplan 2014
solidariteits-
project 3D
beginsel -
bijeenkomsten
innen gemeentelijke projectbijdrage
1. Vraag & aanbod
overzicht huidige
vaststelling nieuwe
aanbieders
onderzoeks-
begeleiding AWBZ
opdrachten
onderzoek x gereed
onderzoek y gereed
beëindiging werkgroep
gereed
2. Toegang
-
-
definitief
beschrijving
rapport met
werkdocument
casestudies
conclusies en
integrale
aanbevelingen voor
toegang gereed
integrale toegang op
start
basis van
inventarisatie
casestudies
casestudies
3. Pgb
uitwerking en
scenario's voor
toetsing
verstrekkings-
(herstart 4e kwartaal
vormen
beëindiging werkgroep
2012)
4. Vervoer
opstellen opdracht
start?
scenario's gereed
beëindiging werkgroep
6. Langdurige ondersteuning
opstellen opdracht
start?
7. Maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten 8. Opdrachtgeverschap
opstellen opdracht
start?
5. Versterken sociaal netwerk
concept rapport
toetsing concept
gereed
rapport
concept rapport
-
gereed voor
participatietraject concept
bespreking
beëindiging werkgroep
rapport -
definitief rapport gereed
-
besluitvorming over vervolgaanpak
9. Financiën
deelopdracht xx
deelopdracht yy
analyse en
deelopdracht zz
gereed
gereed
uitwerking
gereed
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
10
2013
kwartaal 1
kwartaal 2
kwartaal 3
kwartaal 4
uitvoering
uitvoering
resultaten
deelprojecten
deelprojecten
deelprojecten
10 Werk werkgeversdienstverlening
-
uitvoering
-
deelprojecten -
marktbewer-
convenant
werkgevers-
kingsplan
borging samen-
dienstverlening
gereed
werking sociale
-
diensten, swbedrijven, UWV onderzoek meerwaarde regionaal verstrekken
peiling of hier
start?
behoefte aan is in AO Participatie
loondispensatie
opstellen opdracht?
start?
tegenprestatie
opstellen opdracht?
start?
quotumregeling
opstellen opdracht?
start?
voorbereiding met
-
concept gereed
partners
-
participatie-
11. Wmo herziening visie Wmo
vaststellen visie
traject concept Werkplan Wmo
opstellen
-
concept op basis visie opstellen
-
opdrachten werkgroepen
12. Jeugd regionaal beleidskader
visie vaststellen in
doorontwikkelen en
besluit positionering
vaststellen regionaal
colleges en raden
borgen 1 gezin 1
jeugdzorg
beleidskader
slotmanifestatie
beschrijving
pilots, presentatie
werkwijze, advies
plan pilots integrale toewijzing
afstemming jeugdhulp met
uitvoering pilots
-
passend onderwijs gedwongen kader (jeugdbescherming,
uitvoering pilots
overleg over visie
-
M
pilots
-
resultaten pilots
voorbereiding regionale afspraken
resultaten
vervolg stappen
regionale visie op
bespreekpunten
zorg in en om de
voor OOGO
school gereed
M
M
gereed i.o.m. belanghebbende
jeugdreclassering, gesloten
organisaties
jeugdzorg) CJG
regionale afspraken
verbeteren kwaliteit
actieplan CJG's
CJG door uitvoering
uitgevoerd
actieplan CJG's Herijking huidige preventief aanbod gemeenten en
indelingsmodel ontwikkelen
M
voorstel
indelingsmodel
indelingsmodel
vaststellen
voorstel integratie
vaststelling voorstel
curatief aanbod Integratie Advies en Meldpunt Kinder-
onderzoek naar integratievormen
M
integratie
mishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
11
6.
Gemeentelijke inzet
In 2013 is een stevige inzet van menskracht nodig vanuit alle gemeenten om de resultaten te halen. In 2012 was dit geen probleem, er waren altijd meer aanmeldingen voor de diverse 3D werkgroepen dan er plaatsen waren. Binnen de werkgroepen jeugd en vermoedelijk ook Wmo zullen in 2013 een groot aantal subwerkgroepen ingezet worden om de diverse thema’s op te pakken. De inzet op deze onderwerpen moet dus fors toenemen. Voor de financiering van de regionale aanpak wordt eenzelfde systematiek gehanteerd als in 2012. Dit houdt in dat gemeenten gecompenseerd worden als zij een trekker voor een werkgroep leveren die vervolgens een substantiële inzet levert, dit is 400 uur of meer. In 2012 is vastgelegd dat dit geldt bij de werkgroepen werk, Wmo, jeugd en integrale toegang. De andere 3D werkgroepen vragen naar verwachting minder inzet. Een gemeente wordt voor de andere werkgroepen gecompenseerd als zij voor 2 of meer werkgroepen een trekker levert. Daarnaast wordt gecompenseerd voor de procesmanager en de projectondersteuning. Medio 2013 wordt getoetst of de inzet conform deze inschatting reëel is en de gemeenten conform de begroting gecompenseerd worden.
Projectbegroting 2013 In de projectbegroting 2013 is een deelbegroting opgenomen voor de transitie jeugd. In 2012 was hiervoor geen bedrag opgenomen omdat de transitiekosten betaald konden worden uit de RAS-middelen die de provincie beschikbaar stelt. In 2013 is dit niet meer het geval. Om deze reden zijn de transitiekosten jeugd afzonderlijk opgenomen in de 3D begroting. wat
begroting 3D
begroting jeugd
Trekkers werkgroepen
toelichting Alphen aan den Rijn (jeugd); Hillegom (toegang); Katwijk (Wmo); Leiden (werk); Lisse (vraag en aanbod, financiën, opdrachtgeverschap); Kaag en Braassem (pgb & versterken sociaal netwerk); 2x
140.000
20.000
PM
Procesmanager
62.400
3 dagen per week, hele jaar
Projectondersteuning
20.800
2 dagen per week, hele jaar
Inhuur externe
Divers, m.n. inkopen van specifieke 75.000
expertise
30.000
projectondersteuning
deskundigheid Bureau Nijk
jeugd
66.240
inhoudelijke begeleiding
Inzet GGD
implementatie 1gezin1plan
56.400
kwaliteitsverbetering
Aanloopkosten registratiesysteem, bijdrage
CJG
40.000
Communicatie
Communicatiemiddelen, werkbezoeken, 20.000
5% onvoorzien subtotaal Totaal 3D
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
scholingskosten partners
19.000
15.000
12.000
333.200
243.640
bijeenkomsten
576.840
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
12
Invoeringsmiddelen Voor de invoeringskosten van de decentralisatie jeugdzorg in 2013 is € 48 miljoen beschikbaar. Met de septembercirculaire 2012 is de verdeling bekendgemaakt van de eerste € 24 miljoen. Gemeenten krijgen hiervan € 15,750 miljoen. De verdeling van het resterende bedrag van eveneens € 24 miljoen wordt bij de meicirculaire 2013 bekendgemaakt, begin 2013 vindt bestuurlijk overleg plaats over deze verdeling. Naast de gemeenten krijgen provincies en de drie grootstedelijke regio’s een bedrag en is er een budget voor landelijke ondersteunende activiteiten. De provincie Zuid-Holland ontvangt € 150.0005. In het plan van aanpak zijn afspraken gemaakt over de inzet van de invoeringsmiddelen. Besloten is dat in 2012 elke gemeente 23,1% van de invoeringsmiddelen beschikbaar stelt voor de regionale aanpak6. Dit bedrag is in juni 2012 naar beneden bijgesteld onder invloed van het Lenteakkoord. Daarbij is verzocht het geraamde bedrag tot ultimo 2012 beschikbaar te houden voor het project7 zodat hierover bij het jaarplan 2013 een besluit genomen kan worden. De projectbegroting 2013 kan nog niet bekostigd worden uit de invoeringsmiddelen 2013 omdat voor jeugd nog geen invoeringsmiddelen voor het tweede halfjaar van 2013 zijn toegekend. De projectbegroting kan wel gedekt worden met de toevoeging van het gereserveerde budget van 2012. Voorgesteld wordt dan ook dit budget in te zetten voor de regionale aanpak in 2013. Het totale budget dat hiermee beschikbaar komt is € 60.000 hoger dan volgens de 3D begroting 2013 nodig is. Voorgesteld wordt dit bedrag ‘in depot’ te zetten om eventuele ontwikkelingen of wijzigingen op te vangen. Het depot wordt alleen ingezet na toestemming van de gemeenten. Als het depotbedrag niet nodig is, wordt met het jaarplan 2014 een voorstel gedaan met betrekking tot dit budget. Resumerend: -
Evenals in 2012 stellen de gemeente 23,1% van de invoeringsmiddelen Wmo en jeugd 2013 –eerste halfjaar- beschikbaar voor dekking van de regionale projectkosten.
-
Daarnaast stelt elke gemeente het restant projectbudget 2012 in 2013 beschikbaar voor de regionale projectkosten.
-
Het overschot van € 60.412 tussen de projectbegroting en het beschikbaar gesteld budget wordt in depot gehouden voor onverwachtse ontwikkelingen en alleen ingezet na goedkeuring van de gemeenten.
-
Het project 3D zal geen beroep doen op mogelijke invoeringsmiddelen jeugd voor het tweede halfjaar van 2013 die in de meicirculaire 2013 bekend gemaakt worden.
5
Bron: septembercirculaire provinciefonds 2012
6
Besluit AB Holland Rijnland 28 maart 2012
7
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 20 juni 2012
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
13
Regionale projectbijdragen 3D 2013 per gemeente en invoeringsmiddelen Wmo en jeugd Invoering Wmo 2013 8
(kolom A)
Invoering jeugd 1e halfjaar 2013 9 (kolom B)
Totaal invoering 2013
(kolom A+B)
3D projectbudget 2013 (norm 23,1%) (kolom D)
Reservering restant projectbudget 2012 tbv 2013 (kolom E)
Totale projectbijdrage 2013
(kolom D+E)
123.153
61.146
184.299
42.573
29.786
72.359
Boskoop
40.670
23.272
63.942
14.771
10.126
24.897
Hillegom
48.652
25.359
74.011
17.097
11.864
28.961
Kaag en Braassem
55.986
29.249
85.235
19.689
13.701
33.390
Alphen ad Rijn
Katwijk
107.874
57.093
164.967
38.107
26.356
64.463
Leiden
187.907
74.965
262.872
60.723
43.810
104.533
57.204
29.873
87.077
20.115
13.982
34.097
Leiderdorp Lisse
51.598
26.735
78.333
18.095
12.596
30.691
Nieuwkoop
57.764
30.270
88.034
20.336
14.140
34.476
Noordwijk
55.524
27.165
82.689
19.101
13.390
32.491
Noordwijkerhout
41.463
22.365
63.828
14.744
10.191
24.935
Oegstgeest
51.724
28.102
79.826
18.440
12.733
31.173
Rijnwoude
45.565
25.012
70.577
16.303
11.240
27.543
Teylingen
70.395
37.645
108.040
24.957
17.296
42.253
Voorschoten
53.294
28.996
82.290
19.009
13.096
32.105
Zoeterwoude
30.777
17.752
48.529
11.210
7.674
18.884
1.079.550
544.999
1.624.549
375.271
261.981
totaal
8
septembercirculaire 2011
9
septembercirculaire 2012
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
637.252
14
7.
Participatie en communicatie communicatie
Participatie In de visie is gesteld dat de vraag van de inwoner leidend is voor de inrichting van het ondersteuningsaanbod. Dit vraagt het nodige van gemeenten en hulpaanbieders. Dit maakt participatie van hulpvragers en aanbieders onmisbaar in de regionale aanpak. Deze participatie wordt op verschillende manieren vorm gegeven. We noemen de belangrijkste. Hulpvragers Bij de voorbereiding van de regionale visie is in samenwerking met Zorgbelang een bijeenkomst gehouden met een brede groep hulpvragers. Deze zelfde aanpak wordt gevolgd bij de toetsing van de procesbeschrijving integrale toegang in oktober 2012. Zorgbelang begeleidt deze bijeenkomsten en benadert zorgvragers. Als deze aanpak wederzijds positief bevonden wordt zal deze aanpak vaker ingezet worden. Er worden informele gesprekken gevoerd met hulpvragers. Dit kunnen collega’s zijn, contacten via cliëntenraden en in de privésfeer. Incidenteel nemen hulpvragers deel aan werkgroepen. Advies- en cliëntenraden Alle gemeenten beschikken over advies- en cliëntenraden die adviseren aan het college. Om hun expertise in een vroeg stadium te kunnen benutten is afgesproken dat regionale producten in een conceptfase door de gemeente aan relevante lokale advies- en cliëntenraden worden aangeboden voor consultatie. Hulpaanbieders Er is op diverse manieren overleg en contact met hulpaanbieders. Diverse organisaties zijn vast lid van het ketenoverleg jeugd. Op informele basis wordt regelmatig met hulpaanbieders gesproken, zowel op regionaal als op lokaal niveau. Ook via de Regionale Commissie Gezondheidszorg (RCG) onderhouden we contacten met hulpaanbieders en nodigen we hen uit voor bijeenkomsten.
Communicatie De communicatie over het project 3D staat beschreven in het communicatieplan 3D en focust op de interne doelgroepen. Dit sluit aan bij de gekozen aanpak van het project waarbij regionaal vooral voorwerk gedaan wordt voor lokale inbedding. De belangrijkste communicatiemiddelen zijn: -
3D Nieuwsflits voor ambtenaren, verschijnt maandelijks
-
Nieuwsflits 3D voor gemeenteraden en partners, verschijnt per kwartaal
-
Nieuwsbrief ketenaanpak jeugd, 3x per jaar, in- en extern
-
Website Holland Rijnland (tabblad 3 Decentralisaties en tabblad Jeugd bij tabblad Sociale Agenda): alle relevante projectdocumenten en nieuws
-
Factsheet 3D (via de website)
-
Pleio: berichten en documenten, intranetstructuur
-
Bijeenkomsten, presentaties, werkbezoeken, ‘week van de kennismaking’.
Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013
- actualisatie op basis Regeerakkoord VVD - PvdA
15
Bijlage 1
Conceptverslag Bestuurlijk overleg huiselijk geweld regio Hollands Midden van 5 maart 2012 Aanwezig: mw. R. van Gelderen (vz), wethouder Jeugd, Zorg en Welzijn (centrum)gemeente Leiden mw. M. Suijker, wethouder o.a. WMO, Jeugd en Onderwijs (centrum)gemeente Gouda dhr. F. Buijserd, burgemeester Nieuwkoop en lid DB Veiligheidsregio mw. L. Bloemen, burgemeester Zoeterwoude en lid DB RDOG mw. J. van Schoonderwoerd den Bezemer, officier van Justitie van Openbaar Ministerie dhr. J. Bernsen, directeur GGD mw. A. Martens, projectleider huiselijk geweld GGD Hollands Midden mw. A. van Zeijl, (secretaris) beleidsmedewerker huiselijk geweld gemeente Leiden.
1. Opening Mw. Van Gelderen opent de vergadering. Mw. Timmers en de heer Van Tol zijn afgemeld voor het overleg. Welkom aan mw. Judith van Schoonderwoerd den Bezemer, officier van Justitie van het OM, die Janine Berton opvolgt. 2. Verslag 18 mei 2011 Inhoudelijk Mw. Van Schoonderwoerd den Bezemer geeft aan dat in Haaglanden afspraken zijn gemaakt over reductie van inzet politie bij huisverboden. Voor het volgend overleg zegt zij toe hierover mededeling te doen. Doel is ook in deze regio de inzet rond huisverboden te verminderen. De heer Bernsen licht toe dat er onvoldoende belangstelling in VR en RDOG is om het onderwerp privacy op te pakken. Partijen hebben de indruk dat de regels hier voldoende worden toegepast en zien geen aanleiding voor agendering van het onderwerp. Mw. Van Schoonderwoerd den Bezemer meldt dat in Den Haag onderzoek is gedaan naar gegevensuitwisseling. De bevindingen zullen door haar worden opgevraagd en naar mw. Van Zeijl worden gestuurd. Tekstueel Bij de wet publieke gezondheid ging het op 1 januari 2012 om invoering van de tweede tranche. Als in 2008 is de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid vervangen door de Wet Publieke Gezondheid. 3. Mededelingen - Wet Meldcode De ingangsdatum van de Wet Meldcode is nog niet bekend. Het is nog maar de vraag of de datum van 1 juli 2012 gehaald wordt. De voorbereidingen in HM gaan echter gewoon door. Ook de samenwerking tussen SHG en AMK wordt voorbereid. Besluit: Het BO adviseert gemeenten om in de subsidiebeschikking het hebben en werken met een protocol meldcode op te nemen. - Nu de het aantal organisaties waarmee samengewerkt wordt o.a. door de meldcode snel toeneemt is een andere overlegvorm gewenst. Er is gekozen om de samenwerking en overleg rond de verschillende doelgroepen vorm te geven (jeugd, volwassenen, ouderen, eergerelateerd geweld). Het Steunpunt zal het voorstel
1
Bijlage 1
verder uitwerken en hoopt hierbij een efficiency slag te maken in de afstemming met en samenwerkingsafspraken tussen ketenpartners - In de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer is sprake van een toenemend aantal middelen voor huiselijk geweld. Mw. Suijker vraagt zich af wat er geleverd moet worden voor deze extra middelen. Gouda zal feiten vergaren over wat nodig is voor dit beleidsveld en wat op andere beleidsvelden. Gouda, dat een hoge korting kent op het budget OGGZ, zal mogelijk de middelen Vrouwenopvang/huiselijk geweld voor een deel inzetten op andere OGGZ beleidsterreinen waar de nood hoog is. 4. Werkplannen Resultaten 2011: Bij het zien van deze resultaten is men nieuwsgierig naar meer achtergrondinformatie. Besluit: 1. Het jaarverslag 2011 dat opgesteld wordt voor de subsidieverantwoording zal ter kennisname worden nagezonden. 2. T.b.v. gemeenteraden wordt een brief opgesteld en een informatieset samengesteld om hen te informeren over dit beleidsveld. 3. Het BO stemt in met het werkplan 2012. 5. Wet tijdelijk huisverbod 1. Evaluatie horen Het BO stemt in met voorzetting van de huidige praktijk dat de procesregisseur deze taak vervuld. Besluit: De VR wordt geïnformeerd over de afspraak horen en ontvangt net als vorig jaar een overzicht van aantallen en verlengingen huisverboden. 2. Onderdak uit huis geplaatsen De wens is om de notitie op onderdelen nog iets aan te scherpen. - Hoe vaak is tot nu toe gebruik gemaakt van een hotel/pension voorziening. - Uitgangspunt is dat de uit huis geplaatste zelf de rekening voldoet. - Als dat niet kan schiet de GGD dit bedrag voor, op voorwaarde dat betrokkene een schuldverklaring tekent. - De rekening wordt naar de gemeente gestuurd waar het tijdelijk huisverbod aan de orde is. - De gemeente vergoedt de kosten aan de GGD en verhaalt de kosten op de uit huis geplaatste of beoordeelt het recht op bijzondere bijstand. - De regeling wordt na een jaar geëvalueerd. Besluit: De notitie wordt hierop aangepast en wordt getoetst door mw. Bloemen. De definitieve versie wordt aan het AB van RDOG voorgelegd, zodat elke gemeente weet hoe te handelen. 6. Ouderenmishandeling Er zijn locaal veel verschillende organisaties die actief zijn op het vlak van ouderen. Het gaat ook om verschillende vormen van zorg door zorginstellingen, door thuiszorg en door mantelzorg met het risico van ontspoorde zorg. Daarom is in de notitie gekozen voor een modulaire opzet van het aanbod. Zo kan optimaal aansluiting gezocht worden op de locale situatie. Besluit: Het BO is in hoofdlijnen akkoord. De notitie zal aan de beleidsmedewerkers (ouderen)zorg worden voorgelegd.
2
Bijlage 1
7. Aanpak eergerelateerd geweld Het BO is akkoord met de aanpak. Het BO constateert dat het wel lastig is om te bepalen wanneer je als gemeente mag ingrijpen en wat je aan de burgers zelf over laat.
8. Agendapunten voor en/of mededelingen uit: Aan de VR: Horen bij huisverboden en cijfers met analyse Midden Holland en ZuidHolland Noord. 9. Rondvraag Hier wordt geen gebruik van gemaakt. Om 16.30 uur sluit de voorzitter de vergadering.
Volgend Bestuurlijk overleg staat gepland voor 30 mei van 10.00 – 11.30 uur.
3
Agenda Bestuurlijk overleg Huiselijk Geweld regio Hollands Midden Maandag 29 oktober 2012 15.00 – 16.30 uur Leiden, Stationsplein kamer 631 AGENDA 1. Opening. 2. Verslag 5 maart 2012 (bijlage 1) 3. Mededelingen - Voortgang Meldcode - Samenwerkingsplan SHG en AMK - Informatiepakket raadsleden voor de zomer aangeboden - Symposium eergerelateerd geweld op 4 oktober 2012 - Ouderenmishandeling: stand van zaken inzet extra middelen 4. Huiselijk geweld – De volgende stap B (bijlage 2) Voorstel om de relatieve rust rond de decentralisaties en de Kabinetsformatie te benutten om tot een regionale agenda huiselijk geweld te komen en de uitvoering van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling te versterken. 5. Uitbreiding Bestuurlijk overleg met een bestuurders zorgpartijen. B (bijlage 3) Een aantal belangrijke partners in de aanpak van huiselijk geweld heeft aangegeven een bestuurlijk platform op dit beleidsveld te missen. Advies BO: Het BO HG uit te breiden met een bestuurder van Vrouwenopvang, Maatschappelijk werk Kwadraad en Advies en Meldpunt Kindermishandeling. 6. Wet tijdelijk huisverbod B (bijlage 4) In bijgaande notitie worden een aantal voorstellen gedaan ter verbetering en versterking van de uitvoering van tijdelijk huisverboden en de daaraan verbonden hulpverlening. 7. Tussenrapportage Aware I (bijlage 5) Begin dit jaar is gestart met de AWARE. In bijgaande notitie worden de eerste ervaringen met deze werkwijze nader toegelicht. 8. Agendapunten voor en/of mededelingen uit: a. RDOG b. Veiligheidsregio c. Districtscolleges Politie d. Volgend Bestuurlijk overleg HG e. Onderwerpen voor bestuurlijke besluitvorming 9. Rondvraag en sluiting Planning BO 2013 Maandagen op 4 maart, 17 juni en 18 november, Leiden van 15.00 – 16.30 uur. Stukken ter kennisname - Brief huwelijksdwang mei 2012 (bijlage 6a) - Cijfers Kwadraad 2011 (bijlage 6b) - Cijfers Kindspoor 2011 (bijlage 6c)
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Transitie Jeugd: visie, informatienotitie en werkplan 2013 Platformtaak Portefeuillehouders Sociale Agenda hebben in het voorjaar van 2011 uitgesproken transitie jeugdzorg gezamenlijk voor te bereiden, later gevolgd door de decentralisaties Wmo en werk in het regionale project 3D. Voorliggend zijn producten voortkomend uit de regionale voorbereiding. Datum: discussienotitie
Datum: Adviserend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Datum: Besluitvormend
Dec 2012 - jan 2013 23 mei 2012
12 dec. 2012 Feb-mrt 2013
Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert de colleges: 1. de gemeenteraad te verzoeken in te stemmen met de visie jeugdhulp Holland Rijnland ‘Iedereen doet mee’. 2. de gemeenteraad te informeren over de regionale voorbereidingen voor de transitie jeugdzorg door middel van de notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ Het portefeuillehouderoverleg wordt verzocht: 3. kennis te nemen van het ‘Werkplan Transitie Jeugdzorg 2013 met een doorkijk naar 2014’ Op basis van raadpleging van cliënten, onderwijs en hulpverleners is de op 23 mei 2012 vastgestelde conceptvisie aangepast tot de nu voorliggende visie jeugdhulp Holland Rijnland.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp. Op 23 mei 2012 is de discussienotitie Visie Zorg voor jeugd Holland Rijnland besproken in het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda. Op basis van bijeenkomsten met 34 lokale en regionale groepen is de visie bijgesteld. De notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ is gemaakt om met name raadsleden te informeren over de deelgebieden binnen de jeugdzorg en de voorbereidingen die moeten worden getroffen om op 1 januari 2015 transitie-klaar te zijn. Daarnaast is een gedetailleerder werkplan bijgevoegd. Nee geen Relevante regelgeving: voorbereidingen op de nieuw aan te nemen Jeugdwet Eerdere besluitvorming: 10 februari 2011: Besluit gezamenlijk voorbereiden stelselherziening jeugdzorg 15 februari 2012: ‘Op eigen kracht’,Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. 23 mei 2012: Vaststellen conceptvisie Zorg voor jeugd en verzoek te bespreken met veld
2
Adviesnota PHO (concept) Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 12 december 2012 Alphen aan den Rijn
Agendapunt:
05
Onderwerp: Transitie Jeugd: uitgangspuntennotitie, informatienotitie en werkplan 2013
Beslispunten: Het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda adviseert de colleges: 1. de gemeenteraad te verzoeken in te stemmen met de visie jeugdhulp Holland Rijnland ‘Iedereen doet mee’. 2. de gemeenteraad te informeren over de regionale voorbereidingen voor de transitie jeugdzorg door middel van de notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ Het portefeuillehoudersoverleg wordt verzocht: 3. kennis te nemen van het ‘Werkplan Transitie Jeugdzorg 2013 met een doorkijk naar 2014’ Inleiding: Op 1 januari 2015 zal de gehele zorg voor jeugd onder verantwoordelijkheid van de gemeenten worden gebracht. Deze transitie wordt regionaal voorbereid binnen het project 3D en Ketenaanpak Jeugd. Op 23 mei 2012 is de discussienotitie Visie Zorg voor jeugd Holland Rijnland besproken in het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda. Leden konden zich vinden in de visie en verzochten de visie te bespreken in het veld. Op basis van bijeenkomsten met vele lokale en regionale groepen, waaronder lokale CJG-teams, cliëntenraden, onderwijsvertegenwoordigers is de visie bijgesteld tot bijgevoegde visie. De notitie ‘Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg’ is gemaakt om met name raadsleden te informeren over de deelgebieden binnen de jeugdzorg en de voorbereidingen die moeten worden getroffen om op 1 januari 2015 transitie-klaar te zijn. Daarnaast is een gedetailleerder werkplan bijgevoegd voor collegeleden en het ambtelijk apparaat. Beoogd effect: - Gemeenteraden spreken zich uit over de visie die bij deze transitie wordt gehanteerd. - Colleges en raadsleden zijn geïnformeerd over de wijze waarop de gemeenten in de regio zich voorbereiden op de transitie jeugdzorg. - Portefeuillehouders en ambtelijk apparaat zijn op de hoogte van de planning en benodigde inzet voor de voorbereiding van de transitie van de jeugdzorg in 2013.
3
Argumenten: 1.1 Eerder vastgestelde visie is aangepast na raadpleging met het veld Op 23 mei 2012 heeft het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda de conceptvisie zorg voor jeugd vastgesteld. In de zomer van 2012 is deze conceptvisie besproken tijdens 34 bijeenkomsten met lokale of regionale groepen. De op basis daarvan aangepaste visie is nu klaar voor vaststelling door de gemeenteraden. 1.2 Gemeenteraden hebben een kaderstellende functie De visie jeugdhulp’ Iedereen doet mee’ vormt het uitgangspunt van waaruit richting wordt gegeven aan de voorbereidingen van de transitie jeugdzorg in de 15 gemeenten. De visie is dus kaderstellende en daarom is het de functie van de gemeenteraad de visie vast te stellen. 2.1 Gemeenteraadsleden moeten geïnformeerd worden om begin 2014 besluiten te nemen De transitiedatum van 1 januari 2015 komt dichterbij. Begin 2014 worden gemeenteraden geacht besluiten te nemen over kaders die richting geven aan de transitie jeugdzorg. Tijdige informatie over proces en inhoud van de voorbereiding op de transitie is van belang om gedegen besluiten te kunnen nemen. 3.1 Veel werk te verzetten in 2013 2013 is een cruciaal jaar in de voorbereiding op de transitie jeugdzorg. In het portefeuillehoudersoverleg van november 2013 zal een conceptbeleidsplan met kaders geagendeerd worden. Inzet, tijd, kennis en kunde van medewerkers van alle 15 gemeenten zijn onmisbaar bij de voorbereiding hiervan. Kanttekeningen/risico’s: Inzet ambtelijke capaciteit Er zal veel inzet (eigen kracht!) van alle ambtenaren jeugd en aanpalende beleidsterreinen van de 15 gemeenten nodig zijn om het werkplan 2013 te verwezenlijken. Naast een (organisatorische en financiële) decentralisatie naar de gemeente, heeft de wetgever ook nadrukkelijk een transformatie van de jeugdhulp voor ogen. Dit vraagt veel kennis van het ambtelijk apparaat, aangezien de variëteit aan sectoren, disciplines en organisaties is erg groot is. Indien de gemeenten te weinig ambtelijke capaciteit vrijmaken voor deze werkzaamheden zal het eindproduct eind 2013 niet af zijn. Nauwe ambtelijke sturing door de gemeentesecretarissen binnen het project 3D waar de decentralisatie jeugdzorg één van de kolommen is moet dit voorkomen. Financiën: Geen gevolgen. Communicatie: De visie en informatienotitie zullen in februari of maart worden besproken in de gemeenteraad. Elke gemeente heeft daarvoor zijn eigen procedure en gebruiken. Evaluatie: De tijds- en werkdruk om het werkplan transitie jeugdzorg uit te voeren en tijdig klaar te zijn met het conceptbeleidsplan eind 2013, maakt dat een constante procesmonitoring in 2013 noodzakelijk is. Bijlagen: 1. ‘Iedereen doet mee: Visie jeugdhulp Holland Rijnland’ 2. Informatienotitie Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg 3. Transitie jeugdzorg: Werkplan 2013 met een doorkijk naar 2014
4
Iedereen doet mee
Visie Jeugdhulp Holland Rijnland Inleiding Hoewel de jeugd in Nederland tot de gelukkigste ter wereld behoort, is er veel kritiek op ons jeugdzorgstelsel. De jeugdzorg is bureaucratisch, versnipperd en kent wachtlijsten. Er is een grote toename van zorgvragen en het stelsel is ingewikkeld en duur. Om deze situatie te verbeteren heeft de wetgever besloten alle zorg voor jeugd onder te brengen bij één overheidslaag die het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Daarbij is er niet alleen sprake van een transitie van middelen en verantwoordelijkheden, maar van een inhoudelijke transformatie. De filosofie van het nieuwe beleid is het versterken van de eigen kracht in mensen en hun sociale netwerk, het ‘ontzorgen’ en normaliseren van de situatie. Deze filosofie past bij de richting die de gemeenten in Holland Rijnland al enkele jaren geleden zijn ingeslagen in hun preventief jeugdbeleid. Gemeenten staan voor een enorme uitdaging om zich het, voor hen nieuwe, terrein van de jeugdzorg eigen te maken en inhoudelijk te vernieuwen, zonder dat huidige cliënten daaronder lijden. We moeten dat doen met minder middelen dan er tot nu toe voor beschikbaar waren. Deze uitdaging gaan we met de 15 gemeenten in Holland Rijnland gezamenlijk aan. We bereiden de transitie van de jeugdzorg gezamenlijk voor, zoals we al lange tijd gezamenlijk beleid maken op het terrein van jeugd. We verwachten daarmee meer kwaliteit te behalen en geld te besparen. Als portefeuillehouders willen we in dit document kort en compact onze belangrijkste uitgangspunten en onze visie verwoorden. Een stip aan de horizon zetten: WAT willen we bereiken, WAT zijn onze kernwaarden en uitgangspunten. De notitie is in de zomer van 2012 besproken in de 15 gemeenten: met cliënten, jongeren en ouders, met het onderwijs als het zo belangrijke 2e milieu, wmo-adviesraden en met zorgpartners. Hun opmerkingen hebben geleid tot deze aangepaste visie. Na het WAT komt dan vervolgens het HOE. Op basis van deze uitgangspunten zullen we aangeven HOE we onze doelen en uitgangspunten willen gaan realiseren en daarbij de verschillende paragrafen verder uitwerken. Tot slot: onze regio kent aan den lijve de trieste voorbeelden van hoe het mis kan gaan met kinderen na het overlijden van Savanna. Maar ook het schietdrama in de Ridderhof geeft stof tot nadenken of zoiets te voorkomen was geweest. In de wetenschap dat we dit soort tragische gebeurtenissen nooit zullen kunnen uitsluiten, is het ons eens te meer duidelijk dat er een grote verantwoordelijkheid in onze handen wordt gelegd. Daarbij past een gedragen en vernieuwende visie op de zorg voor de jeugd en gezinnen en hun directe omgeving die reikt van preventie tot de zwaarste vormen van ondersteuning en zorg. Het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda Holland Rijnland december 2012
1
Iedereen doet mee Iedereen doet mee: kinderen, jeugdigen, ouders, familie, buren, vrijwilligers en hulpverleners, leerkrachten, professionals, beleidsmakers en bestuurders. Iedereen heeft een rol in het opgroeien van onze jeugd.
Centrale doelstelling De jeugd in Holland Rijnland groeit gezond en veilig op. Ze ontwikkelen hun talenten en kunnen zo, nu en later, naar vermogen deelnemen en bijdragen aan de maatschappij. 1. Toekomst met de jeugd Om gezond en veilig op te kunnen groeien zijn basisbehoeften als onderwijs, voeding, kleding, huisvesting, toegang tot de gezondheidszorg, maar ook liefde en aandacht belangrijke voorwaarden. Kinderen en jongeren groeien op door positieve stimulering, steun en sturing. Ze hebben recht op een veilige omgeving die vrij is van geweld thuis, in de straat, op school en in de directe omgeving. We gunnen elk kind om op te groeien in een gezin, in welke vorm dan ook. Jongeren groeien naar zelfstandigheid. Zelfstandigheid houdt meer in dan je eigen weg gaan: een jongere die zelfstandig is kan de verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf en zijn daden, maar is ook in staat zich sociaal en verantwoordelijk op te stellen, rekening te houden met anderen en is zelfredzaam. Niet alle jongeren zijn op hun 18e verjaardag, wanneer ze voor de wet volwassen zijn, zelfstandig. Hulp en steun moeten ook na het 18e jaar mogelijk zijn. De eigen mening van jongeren telt. Afhankelijk van hun leeftijd hebben ze een verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en ze hebben recht mee te denken over hun leven, scholing en toekomst. Tot slot grijpen we altijd in als de veiligheid van een kind of jongere in gevaar is. 2. Opvoeden, mooi maar soms ook lastig Ouders en opvoeders houden van hun kinderen, voeden hen naar beste vermogen op en dragen waarden en normen over. Opvoeden en opgroeien is een natuurlijk en dynamisch proces waarbij ouders en jeugdigen elkaar beïnvloeden op basis van wederzijds begrip en respect. Soms kan opvoeden ook lastig zijn of het maakt je onzeker. Dan moeten informatie, advisering, ondersteuning en hulp beschikbaar zijn. We versterken daarmee de eigen kracht van ouders en opvoeders. Wanneer ouders hulp vragen en krijgen bij het opvoeden hebben ze zoveel als mogelijk zelf de regie. Het is de ouder die hulp betrekt bij het opvoeden en het is niet de hulp die de ouders betrekt. Van ouders verwachten we dat ze hun kinderen in veiligheid en zonder geweld grootbrengen. 3. Familie, vrienden, buren, vrijwilligers kunnen het verschil maken Voor iedereen is het belang steun te krijgen uit de directe omgeving van het sociale netwerk. Familie, vrienden, buren en vrijwilligers zijn essentieel bij de opvoeding. Daarom kijken we altijd eerst welke steun en hulp het eigen sociale netwerk kan bieden en hoe we het eigen sociale netwerk kunnen versterken. Steun dichtbij, hoe klein ook is effectief en duurzaam. 4. Onderwijs als tweede milieu Een passende opleiding is een heel belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van talenten en participatie in de maatschappij. Jeugdigen brengt een groot deel van de week door op school. Daarmee is het onderwijs/de school hun tweede milieu. Leerkrachten zijn belangrijke vertrouwenspersonen; ze horen en zien vragen en problemen vaak als eerste en zijn ouders en jongeren tot steun. Het is belangrijk dat thuis en school met elkaar te maken hebben. Wanneer er problemen zijn op school kan het zijn dat er ook problemen zijn thuis en andersom. Daarom is het belangrijk dat hulp en onderwijs in die gevallen goed op elkaar aansluiten. Gemeenten, onderwijs en hulpverleners trekken samen op om de zorg in en om school te verbeteren; gemeenten en onderwijs ieder vanuit de eigen specifieke verantwoordelijkheid. Daarbij zorgen we voor goede contacten en samenwerking tussen de scholen en de Centra voor Jeugd en Gezin. 2
Het is belangrijk dat de jeugd naar school gaat. Daarom is het herstel of het bevorderen van het naar school gaan en de leerprestaties onderdeel van een integraal hulpplan. We stimuleren een passende plek voor alle leerlingen in het onderwijs, bij voorkeur in het reguliere onderwijs en voor kinderen in het primair onderwijs zo thuis nabij als mogelijk is.
5. Voorkomen is beter dan genezen: preventie en vroegsignalering De leefwereld van de jeugd is breed. Daarom hebben we als gemeenten in het gehele gemeentelijke beleid oog voor de belangen van jeugd en gezinnen. De factor jeugd is steeds in beeld. We versterken de beschermende factoren die bijdragen aan opvoeden en opgroeien. Dan gaat het ook om zaken als gezondheid, wonen, spelen, onderwijs, sport, cultuur en een sociaal leefklimaat in wijken en buurten. We stimuleren het stellen van opvoedvragen: Opvoedvragen stellen is normaal. Daarom zijn informatie, advies en ondersteuning snel, dichtbij en laagdrempelig beschikbaar voor ouders en jeugdigen, maar ook voor mensen om hen heen, zoals leerkrachten, leidsters in de kinderopvang/peuterspeelzaal, etc. We proberen zware problemen te voorkomen door dichtbij en vroegtijdig te signaleren. De jeugdgezondheidszorg, het onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzalen zijn daarbij belangrijke partners Preventie kent vele vormen: soms kan het bijvoorbeeld preventief werken om tijdig en kort specialistische ondersteuning in te zetten. 6. Soms heb je hulp nodig Soms heb je als ouder, kind of jongere advies, ondersteuning of hulp nodig. Van de hulpverleners verwachten we dat ze werken vanuit respect en betrokkenheid. Ze gaan bij het bepalen van de hulp uit van de vraag en behoefte van de jeugdige of ouder en kijken daarbij breed naar de hele sociale context waarin mensen leven. We verwachten van hen deskundigheid, betrokkenheid en een brede blik. Ze maken zoveel mogelijk gebruik van bewezen effectieve interventies, maar altijd in de totale context van het gezin. We gaan er vanuit dat we niet over maar met cliënten praten en dat er gewerkt wordt vanuit de werkwijze en de principes van 1 gezin 1 plan 1 regisseur (zie hiervoor ook paragraaf 7). Al deze voorwaarden vragen daarnaast ook om ruimte voor de hulpverlener. Die moet zoveel mogelijk kunnen doen wat nodig is en moet zo min mogelijk tijd kwijt zijn aan administratie en verantwoording.
7. 1 jeugdige, 1gezin, 1plan en 1 contactpersoon voor ondersteuning en hulp op maat In de regio werken we al geruime tijd met de werkwijze 1Gezin1Plan. De uitgangspunten van 1Gezin1Plan staan centraal bij alle hulp en ondersteuning. Samen met een grotere nadruk op preventie moet dit leiden tot laagdrempelig advies en integrale hulp op maat, waarbij het gezin en/of de jongere centraal staat. Bij het werken met 1 gezin 1 plan staan de volgende uitgangspunten centraal: - We stellen het (kind en zijn) gezin centraal - Ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht van kinderen, jongeren en ouders - We betrekken en versterken het eigen sociale netwerk - Er wordt integraal naar de vraag en behoefte gekeken: de domeinen zorg, inkomen, werk, wonen, veiligheid, onderwijs, opvoeding en vrije tijd worden van meet af aan betrokken bij de analyse en de aanpak - Een belangrijk doel is het herstel van het dagelijkse leven - We werken met een integraal (gezins)plan, dat uitgaat van de doelen die de cliënt zelf stelt, zowel lichte als specialistische hulp kan omvatten en oog heeft voor het hele sociale domein - We spreken niet over mensen maar met mensen - Het gezin heeft zoveel als mogelijk de regie over het eigen hulpplan - Er is voor het gezin/kind/jongere 1 centraal aanspreekpunt, die de ondersteuning en hulp waar nodig coördineert 3
8. Centra voor Jeugd en Gezin als spin in het web De Centra voor Jeugd en Gezin zijn belangrijke basisvoorzieningen. Elke ouder en jeugdige
is welkom bij het CJG met kleine en grote vragen. Het CJG biedt snel en goed informatie, advies en licht hulp. Het CJG gaat er van uit dat elke ouder het beste wil voor zijn kind en zijn kind het beste kent en werkt vanuit een positieve en activerende visie op opvoeding. Het CJG richt zich op het ondersteunen en versterken van de eigen competenties van ouders. Het CJG kan vanuit een locatie werken, maar doet dat naar buiten gericht en ambulant. De medewerkers werken veelal buitenshuis: op school, bij kindercentra, in de wijk of gaan op huisbezoek. De CJG partners werken nauw samen en betrekken elkaar waar nodig snel en direct bij de hulp. Zij opereren als eenheid en niet als losse partners onder één dak. Het gaat er ook hier niet om wie het doet maar wat we doen en dat de vraag van de cliënt leidend is. Uiteraard werkt het CJG actief en vanaf het eerste contact met 1 gezin 1 plan. Er wordt actief teruggekoppeld aan verwijzers/signaleerders als onderwijs, huisarts etc.
Als de problemen groter zijn ondersteunt het CJG ouders en jeugdigen bij het maken van een ondersteuningsplan en het vinden van de juiste hulp. We breiden de deskundigheid van de CJG’s de komende jaren waar nodig uit. Daarbij denken we aan integrale teams die snel daadwerkelijk met elkaar kunnen leveren wat er aan diagnostiek, advies en hulp nodig is. 9. Soms is er meer nodig: specialistische zorg en stut en steun Voor jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben, is specialistische hulp snel beschikbaar. We kunnen deze deskundigheid vroegtijdig inzetten voor advisering en diagnostiek. Wanneer dat leidt tot specialistische hulp, is die integraal onderdeel van het gezinsplan. We halen deskundigheid “erbij” en verwijzen niet door. Ook specialistische zorg wordt zo dicht mogelijk bij de eigen leefomgeving georganiseerd Sommige gezinnen en kinderen hebben permanente ondersteuning nodig. Waar nodig voorzien we in deze langdurige stut en steun. 10. Wanneer de veiligheid in het geding in Als belangen van ouders en jeugdigen tegenstrijdig lijken Wanneer de veiligheid van het kind in het geding is grijpen we in. De veiligheid van het kind gaat voor de rechten van ouders. We doen ons uiterste best om ouders te motiveren om vrijwillige hulp te aanvaarden. Deze is altijd te prefereren boven gedwongen hulp. Wanneer een jeugdbeschermingsmaatregel onontkomelijk is, is die onderdeel van het integrale gezinsplan, waarbij ook het traject na afloop van de maatregel duidelijk is. In zeer ernstige gevallen is het noodzakelijk voor zijn veiligheid en ontwikkeling om een jeugdige uit zijn vertrouwde omgeving te halen en juist ver weg op te vangen. Preventieve inzet moet dit tot een minimum terugdringen. Als de jeugdige in de fout gaat We zetten in op preventie, met als doel jeugdigen zo veel mogelijk buiten het strafrecht te houden. Een jeugdige die in aanraking is gekomen met justitie ondersteunen wij om hen weer perspectief te bieden. Onderwijs en dagbesteding zijn daarbij van groot belang. Veiligheid en zorg gaan daarbij hand in hand. 11. De gemeente als regisseur Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Daarbij streven we continu naar het verbeteren van die hulp. De vraag en de behoefte van ouders en jeugdigen staat daarbij centraal, niet het aanbod. We gaan van aanbodgericht naar vraaggestuurd werken. Daarbij zoeken we naar een passende financieringsvorm. Op basis van kwaliteitseisen kiezen we onze uitvoerende partners. Niet wie het doet, maar wat we doen is belangrijk. We hebben daarbij oog voor de voorwaarden van waaruit onze uitvoerende partners kunnen werken. Schotten in financiering en organisaties mogen goede zorg niet in de weg staan. Gemeenten werken binnen de beschikbare financiële kaders en budgetten. Ook binnen gemeenten is het noodzakelijk om ontschot en kostenbewust (samen) te werken bij alle decentralisaties in het sociale domein. Gemeenten in Holland Rijnland werken nauw samen. Daarbij organiseren we lokaal wat lokaal kan en regionaal wat regionaal moet. Onze verantwoordingseisen zijn minimaal en gericht op 4
resultaat. Er zijn duidelijke afspraken met uitvoerders over cliëntenrecht, klachtenregelingen en het veiligheidsklimaat binnen instellingen. De gemeente heeft geen kennis van casuïstiek, met uitzondering van de onderdelen in het plan die door haar worden uitgevoerd (te denken valt aan bijvoorbeeld werk en inkomen, wmo of leerlingvervoer). Er is een duidelijk opschalingmodel wanneer de hulp stagneert. 1
1
Opschaling is geregeld in het samenwerkingsconvenant model zorgcoördinatie en werken met 1Gezin1Plan en wordt uitgevoerd als uitvoerende partijen er samen niet uit komen.
5
Bijlage 1 Gedeelde visie zorg voor jeugd: wat is er al? Er is in Holland Rijnland al veel gedeelde visie op het gebied van zorg voor jeugd. De portefeuillehouders van de 15 gemeenten hebben op 15 februari 2012 een strategische visie op de decentralisaties werk, wmo en jeugd vastgesteld. Op 27 oktober 2009 zijn door de 15 gemeenten en instellingen werkzaam op het gebied van zorg voor jeugd uitwerkingsconvenanten Ketenaanpak Jeugd 2009-2012 getekend. De teksten uit het algemene convenant, het samenwerkingsconvenant zorgcoördinatie en werken met 1Gezin1Plan en de gemeentelijke visie op ondersteuning bij opvoeden en opgroeien passen bij de filosofie van de transitie jeugdzorg. Een verdere uitwerking van de visie op de zorg voor jeugd kan voortbouwen op de eerdere afspraken. Voor een samenvatting van die visies en uitgangspunten zie onderstaande bijlagen.
Bijlage 1a: Internationaal verdrag inzake de rechten van het Kind Relevante artikelen uit het Internationaal verdrag inzake de rechten van het Kind Artikel 12 Participatie en hoorrecht Het kind heeft recht om zijn of haar mening te geven over alle zaken die het kind aangaan. De overheid zorgt ervoor dat het kind die mening kan uiten en dat er naar hem of haar wordt geluisterd. Dit geldt ook voor gerechtelijke en bestuurlijke procedures. Artikel 14 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Het kind heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid deze te uiten. De overheid respecteert de rechten en plichten van ouders en voogden om het kind te (bege)leiden bij de uitoefening van dit recht op een manier die past bij zijn of haar leeftijd en ontwikkeling. Artikel 18 Verantwoordelijkheden van ouders Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind staat hierbij voorop. De overheid respecteert de eerste verantwoordelijkheid van ouders en voogden, geeft hen ondersteuning en creëert voorzieningen voor de zorg van kinderen, ook voor kinderopvang als de ouders werken. Artikel 19 Bescherming tegen kindermishandeling Het kind heeft recht op bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing zowel in het gezin als daarbuiten. De overheid neemt maatregelen ter preventie en signalering hiervan en zorgt voor opvang en behandeling. Artikel 23 Kinderen met een handicap Een kind dat geestelijk of lichamelijk gehandicapt is, heeft recht op bijzondere zorg. De overheid waarborgt het recht van het gehandicapte kind op een waardig en zo zelfstandig mogelijk leven waarbij het kind actief kan deelnemen aan de maatschappij en zorgt voor bijstand om de toegang tot onder meer onderwijs, recreatie en gezondheidszorg te verzekeren. Artikel 25 Uithuisplaatsing Een kind dat uit huis is geplaatst voor zorg, bescherming of behandeling van zijn of haar geestelijke of lichamelijke gezondheid, heeft recht op een regelmatige evaluatie van zijn of haar behandeling en of de uithuisplaatsing nog nodig is. 6
Artikel 28 Onderwijs Het kind heeft recht op onderwijs. Basisonderwijs is voor ieder kind gratis en verplicht. De overheid zorgt ervoor dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau. De overheid pakt vroegtijdig schooluitval aan. De handhaving van de discipline op school moet de menselijke waardigheid en kinderrechten respecteren. International samenwerking is nodig om analfabetisme te voorkomen. Artikel 34 Seksueel misbruik Het kind heeft recht op bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. De overheid moet maatregelen nemen om kinderprostitutie en kinderpornografie te voorkomen. Artikel 40 Jeugdstrafrecht Ieder kind dat verdacht, vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit heeft recht op een pedagogische behandeling die geen afbreuk doet aan de eigenwaarde en de menselijke waardigheid van het kind, die rekening houdt met de leeftijd van het kind en die de herintegratie en de opbouwende rol van het kind in de samenleving bevordert. Ieder kind heeft recht op een eerlijk proces en op juridische bijstand. De overheid houdt kinderen zoveel mogelijk buiten strafrechtelijke procedures. Voorbehoud: in Nederland krijgt een kind bij lichte overtredingen soms geen juridische bijstand
7
Bijlage 1b: Samenvatting strategische visie Plan van aanpak 3D ‘Op eigen kracht’ (2012) De meeste inwoners van de gemeenten participeren optimaal naar eigen vermogen in de samenleving en nemen hiervoor de verantwoordelijkheid: op eigen kracht. Zij gaan naar school, aan het werk, leiden een actief sociaal leven met vrienden en binnen diverse verenigingen. Zij voorzien zelfstandig in hun levensonderhoud, voeden hun kinderen op en regelen de ondersteuning die in het leven soms nodig is. Op sommige momenten lukt het niet op eigen kracht, dan is ondersteuning nodig. Deze ondersteuning is gericht op het hervinden of versterken van de eigen kracht. Als deze ondersteuning in het gezin, het sociale netwerk of de sociaal-maatschappelijke infrastructuur onvoldoende beschikbaar is of onvoldoende georganiseerd wordt door het maatschappelijk middenveld en werkgevers steekt de gemeente een hand uit. In het sociale domein worden de volgende maatschappelijke effecten beoogd: Inwoners zijn zelfredzaamheid en participeren op eigen kracht met inzet van informele netwerken in de samenleving. Inwoners die (even) niet (meer) op eigen kracht kunnen participeren ontvangen hulp in het gezin en het sociale netwerk. Dit ondersteuningsaanbod past bij de vraag van de inwoner, zijn of haar gezin en sociale netwerk. In de samenleving is aandacht voor elkaar en contact met elkaar vanzelfsprekend (civil society), waar nodig en mogelijk stimuleert de gemeente deze transformatie van houding en gedrag van inwoners, maatschappelijk middenveld en eigen organisatie. De inzet van de gemeente en het maatschappelijk middenveld focust op integrale dienstverlening, preventie en vroegsignalering en nieuwe arrangementen voor hulp en ondersteuning. Daarmee komt een beweging op gang van complexe of langdurige ondersteuning naar informele hulp. Naast de samenvatting staat er in het plan van aanpak specifiek voor jeugd in de strategische visie: De basis voor participatie wordt gelegd in de jeugd. Kinderen en jongeren krijgen de kans in een veilige en stimulerende omgeving op te groeien. Het ontwikkelen van hun talenten en vaardigheden om zo als zelfstandige volwassenen actief te kunnen deelnemen in de samenleving staat centraal. Dit is niet alleen belangrijk voor de kinderen zelf, maar ook voor de samenleving als geheel. En specifiek voor jeugd m.b.t. de taak en rol gemeente: Voor de jeugd is een gunstig opgroeiklimaat een belangrijke voorwaarde om te kunnen opgroeien tot zelfstandige en participerende volwassenen. Een stimulerend en ondersteunend gezin en een sterk sociaal netwerk is hiervoor belangrijk. Evenals een school waar het bieden van optimale ontwikkelingskansen centraal staat. Vragen en problemen worden zo vroeg mogelijk gesignaleerd en opgepakt om zwaardere problematiek te voorkomen. Daarbij wordt gewerkt volgens de principes van 1 gezin 1 plan: - versterken van de eigen competenties, - herstel van het dagelijks leven, - een integraal ondersteuningsplan samen met het gezin, - de inzet van het eigen sociale netwerk en gebruikmakend van de sociaal-maatschappelijke infrastructuur.
8
Bijlage 1c: Convenanten Ketenaanpak Jeugd 2009-2012 (2009) Op 27 oktober 2009 hebben 15 gemeenten en 15 instellingen die werken op het gebeid van zorg voor jeugd het algemeen convenant jeugdbeleid/jeugdzorg 2009-2012 getekend. Onder de instellingen zijn instellingen op het gebied van provinciale jeugdzorg, GGZ (jeugd en volwassenen), zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugd en natuurlijk preventieve zorg voor jeugd. Tot op de dag van vandaag sluiten andere organisaties zich aan. Naast het algemene convenant zijn op 27 oktober 2009 ook convenanten op het gebied van coördinatie van zorg (1Gezin1Plan) en de verwijsindex Jeugdmatch getekend. Hieronder volgt de inleidende tekst en de algemene bepalingen van het convenant. De filosofie van de convenanten passen bij die van de transitie van de jeugdzorg. ‘In de regio Zuid-Holland Noord werken veel partijen samen aan een betere zorg voor jeugdigen van 0- 23 jaar en hun gezinnen en willen deze samenwerking verstevigen en hierover duidelijke afspraken maken. De ondergetekenden onderschrijven dat: 1. ieder kind recht heeft om op te groeien in een veilig opvoedklimaat en een veilige thuissituatie alsook op bescherming en zorg; 2. ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen maar op ondersteuning kunnen rekenen bij vragen en problemen hierbij. Het aanbod opvoedingsondersteuning moet aansluiten bij deskundigheid van ouders zelf en moet ouders activeren om zelf oplossingen te zoeken; 3. het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is om een sluitende aanpak in de jeugdketen te realiseren. Die aanpak start met preventie om problemen te voorkomen (het bieden van opvoed- en opgroeiondersteuning) en het vroegtijdig signaleren van problemen en leidt tot tijdige en effectieve hulp die licht is waar mogelijk en zwaar waar nodig; 4. iedere professional actie moet ondernemen wanneer de ontwikkeling van jeugdigen in gevaar komt door de opvoed- of opgroeisituatie; 5. de geboden zorg moet bijdragen aan het “herstel van het gewone leven”, versterking van de zelfregulering van gezinnen en het betrekken van het sociale netwerk bij de oplossing van problemen; 6. de geboden hulp planmatig, doelgericht, effectief en multi-systemisch moet zijn. Bij alle geconstateerde problemen en geboden oplossingen wordt het gezin van het kind of de jeugdige betrokken; 7. samenwerking tussen hulpverleners, onderwijs, kinderopvang en ouders de effectiviteit van de hulp vergroot; 8. kindermishandeling moet worden voorkomen, gestopt en de schadelijke gevolgen moeten worden beperkt; 9. partijen hun verantwoordelijkheid kennen en nemen wanneer geboden hulp en zorg stagneert of niet opstart;’ Elders in het convenant staat expliciet dat partijen werken vanuit de principes van 1Gezin1Plan. Dit zijn de bewezen effectieve principes die worden gehanteerd: a. Draag concreet bij aan het herstel van het gewone leven; b. Versterk de zelfregulering van gezinnen; c. Werk multisystemisch; d. Betrek en versterk het sociale netwerk; e. Werk planmatig en doelgericht; f. Zorg voor continuïteit.
9
Bijlage 1d: Pedagogische visie (2009) De gemeentelijke visie op ondersteuning bij opgroeien en opvoeden in het kader van een Centrum voor Jeugd en Gezin gaat uit van de volgende uitgangspunten: Laagdrempeligheid Het aanbod opvoedingsondersteuning moet voor alle doelgroepen laagdrempelig zijn: gemakkelijk bereikbaar, toegankelijk, anoniem, niet-stigmatiserend en cultuursensitief. Vraaggerichtheid Het aanbod opvoedingsondersteuning moet tegemoetkomen aan de vragen en behoeften van alle ouders van/en alle kinderen in alle leeftijds- en ontwikkelingsfasen. Ondersteuning op maat Het aanbod opvoedingsondersteuning moet zo licht als nodig en zo zwaar als noodzakelijk zijn. Het CJG ondersteunt ouders, kinderen en jongeren bij het verkrijgen van de juiste hulp, informatie en advies en door samenwerking in de keten te bevorderen. Gericht op empowerment Het aanbod opvoedingsondersteuning moet aansluiten bij de deskundigheid van ouders zelf en activerend zijn om zelf oplossingen te zoeken. Versterking van sociaal netwerk Opvoedingsondersteuning dat bijdraagt aan een sterker netwerk rondom het gezin is structureel ingebed en heeft meer effect. Outreachend werken. Om zicht te krijgen op het kind en de omgeving werkt het CJG outreachend. In geval van zorgmijding wordt bemoeizorg geleverd. Om zicht te krijgen op de risico’s van kindermishandeling werkt het CJG outreachend en met bemoeizorg. Bestrijden van kindermishandeling De gemeente/het CJG heeft een verantwoordelijkheid in het bestrijden van kindermishandeling door het stimuleren van positief ouderschap, het vroegtijdig signaleren van onveiligheid voor kinderen en het handelen bij vermoedens en constateringen van kindermishandeling, zodat kindermishandeling stopt en schade wordt beperkt.
10
Bijlage 2: Raadpleging conceptvisie in de gemeenten in Holland Rijnland Op 23 mei is de conceptvisie Zorg voor jeugd Holland Rijnland vastgesteld door de portefeuillehouders Sociale Agenda van de 15 gemeenten in Holland Rijnland. In de maanden juni tot en met oktober 2012 is deze visie voorgelegd aan betrokkenen in het veld van de jeugd, lokaal en regionaal. Op basis van deze gesprekken is de visie aangepast tot de huidige visie ‘Iedereen doet mee’. De conceptvisie is met de volgende groepen of personen besproken: Alphen aan den Rijn, WMO-adviesraad Alphen Rijnwoude, Boskoop WMO-raad Boskoop Senioren Advies Raad Rijnwoude Kaag en Braassem:
Kernteam Centrum voor Jeugd en Gezin WMO-adviesraad Kaag en Braassem
Katwijk:
Raadscommissie Regio WMO-adviesraad Katwijk Managersoverleg Centrum voor Jeugd en Gezin Jongerenwerk Factor W Werkgroep van de Lokale Educatieve Agenda
Leiden:
Raadscommissie Onderwijs en Samenleving WMO-adviesraad Leiden
Leiderdorp:
WMO-adviesraad Op Overeenstemming Gericht Overleg/Lokale Educatieve Agenda Speciaal georganiseerde werkbijeenkomst met ketenpartners
Lisse:
Twee ouders van kinderen met een beperking Samenwerkingsverband WSNS Duin & Bollenstreek WMO-adviesraad Lisse Team Centrum voor Jeugd en Gezin Jongerenwerk Lisse Raadscommissie Maatschappij en Financiën
Nieuwkoop:
WMO-adviesraad Nieuwkoop
Noordwijk:
WMO-platform Noordwijk
Oegstgeest:
WMO-adviesraad Oegstgeest Stuurgroep Integraal Jeugdbeleid Beleidsafdeling gemeente
Teylingen:
Jongerenwerk Factor W Opvoedbureau Gemeente, afdeling maatschappelijke ontwikkeling
Voorschoten:
Centrale Adviesraad WMO
Zoeterwoude:
Schoolbesturen Zoeterwoude
Regionaal:
Jongerenraad Cardea Regionaal Bureau Gezondheidszorg Circuit Kinderen en Jeugd Medewerkersoverleg Regionaal Bureau Leerplicht Medewerkersoverleg Jongerenloket Projectgroep Ketenaanpak Jeugd: Zij hebben voorafgaand aan het portefeuillehoudersoverleg op 23 mei de visie besproken. 11
Hart voor de jeugd: de gemeenten in Holland Rijnland op weg naar de transitie van de jeugdzorg. Leeswijzer De jeugdzorg gaat in zijn geheel naar gemeenten. Dat is een groot en complex proces. Voor gemeenten gaat het om een geheel nieuw terrein. Regionale samenwerking tussen gemeenten op specifieke onderdelen is daarbij verplicht en op andere onderdelen wenselijk . Daarom werken gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop gezamenlijk aan de voorbereiding op‐ en de invulling van deze nieuwe taken. Dit document wil betrokkenen als raads‐ en collegeleden, ambtenaren, professionals en andere betrokkenen en geïnteresseerden inzicht geven in wat de nieuwe taken inhouden en hoe de gemeenten zich daar nu op voorbereiden. Per onderdeel/doelgroep wordt uitgelegd wat de wet van gemeenten vraagt en hoe daar binnen Holland Rijnland aan gewerkt wordt. Uiteraard betreft het hier een huidige stand van zaken, die wanneer nodig geactualiseerd wordt. 1.
Inleiding
1.1 Waarom een transitie? Het huidige jeugdzorgstelsel moet op de schop. Terwijl onze jeugd tot de gelukkigste ter wereld behoort, neemt de instroom in de jeugdzorg al jaren sterk toe. Er gaat veel geld naar de zware geïndiceerde jeugdzorg en er is te weinig geld en aandacht voor preventie en vroegsignalering. Het zorgaanbod is versnipperd en het systeem van indicatiestelling via Bureau Jeugdzorg en zorgverzekeraars is complex. Veel tijd van professionals gaat zitten in administratie en verantwoording. De zorg is niet effectief genoeg, vooral omdat zij teveel los van de sociale context van jeugdigen en gezinnen en probleem‐ in plaats van systeemgericht (gezin, omgeving|) plaatsvindt. Een meer integrale aanpak, met oog voor alle leefgebieden en gezinsleden is nodig. Tot slot is de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg versnipperd over rijk, provincies, gemeenten, en zorgverzekeraars. De transitie van de gehele jeugdzorg naar gemeenten met ingang van 1 januari 2015 moet een antwoord bieden op bovenstaande tekortkomingen. De gemeente moet worden gezien als de meest nabije overheid die dichtbij mensen staat en die waar nodig dwarsverbanden kan leggen. Er komt een nieuwe jeugdwet die deze taken moet regelen. Alle huidige budgetten voor jeugdzorg worden samengevoegd en komen onder verantwoordelijkheid van de gemeenten.
1
1.2
Wat komt er naar ons toe?
Gemeenten worden daarmee verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Er komt een nieuwe jeugdwet die nu in concept voorligt. Tot 18 oktober kon er commentaar worden gegeven op de concept wet 1 . Het wetstraject moet in 2013 afgerond zijn. Naast de huidige taak van het preventieve jeugdbeleid en de jeugdgezondheidszorg worden gemeenten verantwoordelijk voor:
de huidige door de provincie gefinancierde geïndiceerde jeugdhulpverlening (nu geïndiceerd via de Bureaus Jeugdzorg. Het gaat hier om jeugdigen met wat zwaardere problematiek die hulp krijgen vanuit bijvoorbeeld Cardea of Horizon. Het kan gaan om ambulante hulp, medisch kinderdagverblijf, residentiele zorg, kamertrainingscentra, pleegzorg etc.)
de geestelijke gezondheidszorg jeugd (GGZ jeugd). Het gaat hier om jeugdigen met een psychische of gedragsstoornis . Te denken valt aan ADHD, autisme etc. Aanbieders bij de GGZ jeugd zijn o.a. 1e lijns en 2e lijns vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten en instellingen als Rivierduinen Kinderen en jeugd (inclusief Centrum Autisme, Kristal (voor kinderen met een psychische aandiening en een licht verstandelijke beperking) en Curium dat ook klinische zorg biedt. MEE is een instelling die actief is bij advisering en toeleiding naar zorg.
de zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (LVB) Het gaat hier om jeugd met een IQ tussen 50 en 85). Aanbieders zijn bijvoorbeeld Ipse de Bruggen, Gemiva, Philadelphia, de Haardstee etc. Het kan gaan om ambulante of residentiele zorg en het gaat hierbij om chronische problematiek.
Wanneer de veiligheid van jeugdigen in het geding is kan de rechter een uitspraak doen voor onder toezicht stelling (OTS) en/of uithuisplaatsing, (jeugdbescherming). Het gaat hierbij om zware problematiek en zeer ingrijpende maatregelen in het leven van kinderen en gezinnen. De jeugdbescherming wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en de William Schrikkergroep (de laatste specifiek voor kinderen en gezinnen met een licht verstandelijke beperking)
Als een jongere een strafbaar feit heeft gepleegd kan de rechter jeugdreclassering voorschrijven na detentie. De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en de jeugdreclassering van het Leger des Heils.
de jeugdzorgplus (gesloten jeugdzorg op civielrechtelijke uitspraak). Het gaat om jeugdigen vanaf 12 jaar, die tijdelijk in een gesloten instelling geplaatst worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om slachtoffers van eergerelateerd geweld, loverboys etc. In onze regio is De Vaart onlangs geopend, naast Teijlingereind. De Vaart is onderdeel van Horizon. Er zijn ook elders in het land gespecialiseerde jeugdzorgplus instellingen waar kinderen uit deze regio naar toe gaan.
1
De gemeenten in Holland Rijnland hebben samen met de regio’s Midden Holland en Zuid Holland Zuid een reactie op de concept wet opgesteld en aan de ministeries gestuurd.
2
Kindertelefoon: de kindertelefoon is een landelijk concept. Via een motie uit de Tweede Kamer en de wet worden gemeenten verplicht de Kindertelefoon in stand te houden.
Integratie van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld.
1.3
Regionale samenwerking
Gemeenten zijn verplicht op regionaal niveau samen te werken, in het bijzonder op het gebied van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en de jeugdzorg plus. Ook voor de zeer specialistische vormen van jeugdzorg is regionale samenwerking nodig. De regionale samenwerking en afspraken moeten een jaar voor de invoering van de wet (1‐1‐2014) helder zijn. Gemeenten in Zuid Holland Noord (Holland Rijnland) werken al jaren samen om de zorg voor jeugd te verbeteren. Ze doen dit binnen het traject ketenaanpak jeugd, dat in 2006 gestart is na het tragische overlijden van Savanna in Alphen aan den Rijn. Hierbij wordt door de 15 gemeenten op ambtelijk en bestuurlijk niveau samengewerkt, waarbij de zorginstellingen nauw betrokken zijn. Het was dan ook niet meer dan logisch om de transitie ook op dit regionale niveau op te pakken. De regio heeft met ruim 500.000 inwoners genoeg omvang om de transitie aan te kunnen. Gemeenten in Holland Rijnland werken ook bij de veranderingen in de Wmo (begeleiding van de AWBZ naar de Wmo) en werk nauw samen in het project 3D (3 decentralisaties). Een aantal thema’s die voor alle decentralisaties gelden en een integrale werkwijze worden daar gemeenschappelijk ontwikkeld. Met de transitie van de jeugdzorg komt er een zware taak en verantwoordelijkheid bij gemeenten te liggen. We zijn ons ten volle bewust van de ernst en zwaarte van deze taak. Anderzijds zien we ook veel mogelijkheden om naar jeugdzorg in de regio te komen waarbij gezinnen en jeugdigen centraal staan. Waarbij we uitgaan van de vraag en behoeften van mensen en niet van het aanbod, waarbij we de kracht van mensen versterken en waar we indien nodig optreden omdat de veiligheid van kinderen in het geding is. 1.4
Op weg naar 1 januari 2015: richten in 2013 en inrichten in 2014
Op 1 januari 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. 2013 is een cruciaal jaar voor de voorbereiding van de Jeugdwet. Naast een (organisatorische en financiële) decentralisatie naar de gemeente, heeft de wetgever ook nadrukkelijk een transformatie van de jeugdhulp voor ogen. Dit vraagt veel kennis van het ambtelijk apparaat, aangezien de variëteit aan sectoren, disciplines en organisaties is erg groot is. In 2013 worden richtinggevende kaders ontwikkeld, die elke gemeenteraad in haar kaderstellende functie begin 2014 zal bespreken en vaststellen. In 2014 worden de kaders uitgewerkt om te komen tot een Beleidskader 2014‐2019. Daar zal de Raad zich eind 2014 over uitspreken.
3
2.
Preventief jeugdbeleid
Gemeenten zijn ook in het huidige stelsel verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid. Dat heeft zijn wettelijke grondslag in de Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) prestatieveld 2 en de WPG (Wet Publieke Gezondheid), waarin de jeugdgezondheidszorg is geregeld. 2.1
WMO prestatieveld 2
Gemeenten hebben 5 taken: informatie en advies Vroegsignalering, Toeleiding naar zorg, Licht pedagogisch advies en Coördinatie van zorg. De Centra voor Jeugd en Gezin spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van deze taken. 2.2
Wet Publieke Gezondheid
In deze wet is de Jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus, schoolartsen) geregeld. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) kent een wettelijk verplicht deel (uniform deel) en een (wettelijk) maatwerk deel, dat gemeenten zelf kunnen invullen. De Jeugdgezondheidszorg voert een traject van flexibilisering door. De standaard contact momenten uit het uniforme deel kunnen bij kinderen en gezinnen waar alles goed gaat wat minder, om zo meer tijd te hebben voor kinderen en gezinnen die wat meer ondersteuning nodig hebben. Het maatwerkdeel JGZ gaat naar verwachting uit de WPG en over naar de nieuwe jeugdwet. Gemeenten zijn dan vrij dit soort activiteiten ook buiten de JGZ te beleggen. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Flexibilisering JGZ
Gemeenten/GGD
2013
Invulling voormalig maatwerkdeel JGZ
Gemeenten
2013/2014
2.3
Centra voor Jeugd en Gezin
De Centra voor Jeugd en Gezin nemen een belangrijke plaats in bij en na de transitie. Ze moeten hun tentakels hebben in gemeenten, wijken, onderwijs, voorschoolse voorzieningen en andere plekken die belangrijk zijn voor ouders en jeugd. De CJG’s zijn opgezet als netwerkorganisaties met laagdrempelige inlooppunten. Hun taak zal veranderen, omdat de CJG’s ook een rol zullen spelen bij
4
de inzet van meer specialistische zorg en het werken met 1 gezin 1 plan. Daarbij willen we de laagdrempeligheid niet verliezen. De kwaliteit van de CJG’s is wisselend en alle CJG’s in de regio zijn nog steeds in ontwikkeling. Het is belangrijk nu kwaliteitseisen te gaan stellen aan de CJG’s. Daarvoor is een traject ingezet in samenwerking met bureau “de Jeugdzaak”. Resultaat is een regionaal bedrijfsplan met een activiteitenplan om de CJG’s te versterken en verder te ontwikkelen. Een deel van de acties ligt op regionaal niveau, een deel op lokaal niveau. Van gemeenten vragen de actiepunten om meer te investeren en faciliteren. Van de instellingen worden inhoudelijke acties gevraagd, die vooral gericht zijn op versterking van de samenwerking en integraliteit. Dat alles moet ervoor zorgen dat de CJG’s ”transitieproof” zijn en toegerust op nieuwe taken bij de transitie. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Versterken CJG’s
Gemeenten/CJG partners
2013/2014
3.
Onderwijs
Ook in het onderwijs gaat er veel veranderen. 3.1
Passend Onderwijs
Met de komst van Passend Onderwijs per 1 augustus 2014 hebben scholen de plicht een passende onderwijsplek aan het kind te bieden. Als scholen dat zelf niet kunnen, moeten ze zorgen dat een kind elders een onderwijsplek krijgt. De huidige regelingen omtrent de toegang via indicatiestelling en begeleiding via een rugzakje komen te vervallen. De samenwerkingsverbanden van de scholen (primair en voortgezet onderwijs) worden zelf verantwoordelijk voor de inzet van zorg en bepalen zelf de grondslagen voor plaatsing in het speciaal onderwijs. De budgetten voor zorgleerlingen worden overgeheveld naar de samenwerkingsverbanden. De gezamenlijke schoolbesturen van een samenwerkingsverband maken afspraken over de inzet van geld en zorg. Daarbij hebben de samenwerkingsverbanden de plicht hun zorgplan af te stemmen met gemeenten in op overeenstemming gericht overleg (OOGO). Een belangrijk vraagstuk daarbij is welke zorg vanuit het onderwijs wordt ingezet en gefinancierd en welke zorg de verantwoordelijkheid is van de (door de gemeente gefinancierde) partners. Onderwijs en gemeenten moeten gaan werken aan integrale zorgplannen en toegang. Daartoe zijn in oktober pilots gestart in de 3 subregio’s (Leiden, Alphen aan den Rijn en Noordwijk) waar deze integrale toegang verder wordt uitgewerkt. De pilots zijn onderdeel van de voorloperaanpak passend onderwijs/transitie jeugdzorg van de ministeries van VWS en OCW en zijn daar als een van de beste initiatieven beoordeeld. De hier genoemde pilots zijn breder dan de inzet van zorg vanuit het onderwijs. We komen daar in paragraaf 4 op terug.
5
3.2
Zorg in en om de school
Als het gezin het 1e milieu is van kinderen, is de school het tweede milieu. Ze brengen een groot deel van hun leven door in de school en de school is vaak de plek waar problemen bij het opvoeden en opgroeien voor het eerst gesignaleerd worden. Dan is het zaak ervoor te zorgen dat het kind/gezin vroeg de goede zorg en ondersteuning krijgt. Elke school heeft een intern zorgteam. Daarnaast zijn er korte lijnen tussen elke school en de CJG’s. Hier speelt het (jeugd) maatschappelijk werk een belangrijke rol. Scholen geven aan dat de inzet van maatschappelijk werk heel veel problemen kan opvangen en ernstiger problematiek kan voorkomen. Het maatschappelijk werk is volgens de onderwijspartners onmisbaar in de school omdat ze breed en systeemgericht kunnen werken. Daarnaast moet ook de JGZ/huisarts indien nodig snel kunnen worden ingeschakeld als de problematiek meer van lichamelijke aard is. De gemeenten en scholen moeten afspraken maken over de inzet van zorg in en om de school. Daarbij lijkt een bepaald zorgvolume vanuit de CJG’s, dat op vraag van scholen snel kan worden ingezet, de meest effectieve en efficiënte methode. Ouders moeten daar altijd nauw bij betrokken worden, omdat het hun kind betreft. Voor het voortgezet onderwijs zal de ondersteuning meer aan de school moeten worden gekoppeld. Omdat leerlingen in het VO uit diverse gemeenten afkomstig zijn vraagt dit om gezamenlijke financiering vanuit de gemeenten. De zes samenwerkingsverbanden voor PO en VO in de regio’s en de gemeenten voeren gezamenlijk overleg om de structuren rond passend onderwijs en zorg in en om de school vorm te geven. Daarbij worden zorg, werkwijzen en middelen zoveel mogelijk gecombineerd ingezet. Medio 2013 zal er naar verwachting een gezamenlijk voorstel naar alle betrokken partijen gaan. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Passend Onderwijs
Onderwijs/samenwerkingsverbanden 2013/2014 via OOGO met gemeenten
Zorg in en om school
Gemeenten en onderwijs
2013/2014/2015
(vanuit CJG’s) 4.
Van indiceren naar arrangeren: integrale toegang
Veel van de zorg in het huidige stelsel is alleen toegankelijk via indicatiestellingen. De Bureaus Jeugdzorg indiceren voor de jeugdhulpverlening, het zorgkantoor en Centraal Indicatieorgaan Zorginstellingen (CIZ indiceren voor de huidige AWBZ voorzieningen als begeleiding en de zorg voor licht verstandelijke beperkte jeugd. Bureau Jeugdzorg en de huisarts tenslotte, verwijzen in het huidige systeem naar de GGZ jeugd. 80 % van de huidige verwijzingen naar de GGZ jeugd loopt via de huisarts.
6
Het verplichte systeem van indicatiestelling verdwijnt en er komt 1 integraal jeugdbudget naar gemeenten. Het vervallen van indicatiestellingen en daarmee het strakke onderscheid tussen 1e en 2e lijn en preventie en curatie, maakt het mogelijk preventie en curatie meer aan elkaar te verbinden, sneller hulp in te zetten en veel administratieve regeldruk te voorkomen. Anderzijds moet het proces dat leidt tot het toewijzen van zorgtrajecten zorgvuldig gebeuren. In pilots gaan we op 3 plekken in de regio aan de slag met het ontwerpen van een nieuwe manier van zorgtoeleiding en zorgtoewijzing onder het motto: “van indiceren naar arrangeren”. Aan de hand van een aantal casussen gaan pilotteams aan de slag om een nieuwe werkwijze te ontwikkelen. Daarbij sluiten we aan bij de werkwijze en uitgangspunten van 1 gezin 1 plan, waar al langer in de regio mee wordt gewerkt. Daarbij gaat het om:
Versterken van de eigen kracht van ouders en jeugdigen
Waar mogelijk betrekken van het sociale netwerk
Het samen met de ouders/jeugdige opstellen van doelen op basis van de behoefte en situatie van de cliënt. Daarbij kijken we breed naar het gezin als geheel en naar alle leefdomeinen als werk en inkomen, wonen, onderwijs etc.
De cliënt (ouder of jongere) is eigenaar van het plan
Waar nodig wordt snelle diagnostiek ingeschakeld zonder door te verwijzen. We verwijzen niet meer door, maar halen deskundigheid “erbij”.
Als specialistische zorg nodig is, is dit integraal onderdeel van het ondersteuningsplan. Ook hier geldt dat we niet meer doorverwijzen, maar erbij halen.
Er wordt een coördinator van zorg aangewezen, waarbij de voorkeur van de cliënt van groot belang is
Deze uitgangspunten vereisen een brede blik. Hoe we dit precies gaan doen ontdekken we in de pilotpraktijk. De pilots vinden plaats in Leiden (Noord), Noordwijk en Alphen aan den Rijn. In de pilotteams zitten medewerkers van CJG, onderwijs, Bureau jeugdzorg, MEE en Cardea. Op afroep is de deskundigheid van de GGZ jeugd en Ipse de Bruggen beschikbaar. Er zijn directe contacten met de gemeentelijke Wmo loketten en werk en bijstand. Bureau “Partners in jeugdbeleid”, dat eerder 1 gezin 1 plan in de regio introduceerde begeleidt de pilots. De pilots worden bekostigd met middelen van de provincie en de ministeries van OCW/ VWS. Door de provincie in het kader van de pilots transitie vanuit de provincie en door VWS/OCW in het kader van de voorloperaanpak passend onderwijs/transitie jeugdzorg van beide ministeries. Vanuit de ministeries is daarbij inzet beschikbaar om belemmeringen in regelgeving etc. waar we werkende weg wellicht tegenaan zullen lopen aan te kaarten en waar mogelijk op te lossen
7
De pilotperiode bedraagt 1 jaar en heeft als eindresultaat een nieuwe regionale werkwijze voor integrale toegang jeugd. Er wordt nauw samengewerkt met de werkgroep en 3D werkgroep toegang. Uiteraard zullen er 3D zeer nauwe verbindingen worden gelegd, waar het de toegang tot sociale voorzieningen betreft. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Integrale toegang
Gemeenten/onderwijs/huisartsen 4e kwartaal 2012 i.s.m. zorgaanbieders etc. t/m 3e kwartaal 2013
jeugd
Planning
5.
Vraag en aanbod
Het aanbod op het gebied van preventieve en curatieve hulp is versnipperd en omvangrijk. De transitie zal ook op dit terrein tot wijzigingen leiden. We werken daarom aan een herijking van het aanbod op basis van de vraag. We brengen allereerst de vraag van ouders en jeugd in beeld, vervolgens het huidige aanbod op die vragen met een onderscheid van lichte naar zware hulp en we maken keuzes welk aanbod we met elkaar beschikbaar willen stellen. Er kan daarbij sprake zijn van een regionaal minimum aanbod, naast lokale accenten. Het is vaak goedkoper en efficiënter met elkaar als regio een bepaald volume beschikbaar te stellen dan dat per gemeente te doen. Uiteraard is dat vooral efficiënt voor wat kleinere gemeenten. We werken samen met het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) bij de herijking van het aanbod. In de eerste helft van 2013 ligt er een regionaal plan. Ook 3D wordt er gekeken naar vraag en aanbod. Het aanbod bij jeugd is zo groot en complex dat het binnen het jeugdtraject wordt uitgevoerd. Uiteraard wordt vervolgens afgestemd met de resultaten van de 3D werkgroep. Onderwerp
verantwoordelijkheid
planning
Vraag en aanbod in beeld
gemeenten
Medio 2013
6.
Geestelijke Gezondheidszorg Jeugd (GGZ kinderen en jeugd)
Ook de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd wordt een verantwoordelijkheid van gemeenten. Er is al jaren sprake van een forse groei van instroom in de GGZ jeugd. De meeste kinderen komen er via de huisarts en een kleiner deel via de Bureaus Jeugdzorg. In de nieuwe concept wet blijft de weg via de huisarts bestaan. Dat is op zich een goede zaak omdat de huisarts vaak de meest nabije en vertrouwde persoon is. Gemeenten krijgen daarbij een leveringsplicht. Dat heeft twee grote nadelen:
8
Enerzijds is er sprake van een groot financieel risico voor gemeenten en anderzijds vormt het een aparte route tot zorg via de huisarts, die niet altijd breed kijkt naar kind en gezin, andere sociale domeinen etc. Om die reden zijn bij de pilots toegang jeugd van indiceren naar arrangeren huisartsenpraktijken betrokken. We doen dit via de praktijkondersteuners GGZ die de deelnemende huisartsen hebben. De plaats en financiering van 1e en 2e lijns vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten vraagt specifieke aandacht. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
GGZ jeugd, toegang en financiering
Gemeenten (en huisartsen)
Toegang 3e kwartaal en financiering 2013/2014
7. Jeugd met een licht verstandelijke beperking (jeugd LVB) Bij de zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking gaat het om jongeren met een IQ tussen de 50 en 70 met blijvende beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en om zwakbegaafde jeugdigen (met een IQ van 70 tot 85) met ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leerproblemen en/of gedragsproblemen. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Jeugd LVB toegang en financiering
Gemeenten
Toegang 3e kwartaal 2013 en financiering 2013/2014
8.
Jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg)
Op deze onderdelen zijn gemeenten verplicht regionaal samen te werken. Een jaar voordat de wet in werking treedt moeten gemeenten aangeven hoe ze op deze terreinen gaan samenwerken en deze onderdelen regelen en vormgeven. 8.1
Jeugdbescherming
De activiteiten in het kader van de jeugdbescherming worden nu uitgevoerd door de Bureaus Jeugdzorg. Na de decentralisatie in 2015 zal deze taak worden uitgevoerd door gecertificeerde instellingen (dat kan het huidige Bureau Jeugdzorg zijn). In de conceptwet loopt de weg naar de rechter via de Raad voor de Kinderbescherming, die op meldingen onderzoek doet en indien nodig een zaak voorlegt aan de kinderrechter. De Raad wijst een gecertificeerde instelling aan die de uitvoering van de maatregel uitvoert (in het huidige systeem wordt dit door voogden van Bureau Jeugdzorg of de William Schrikkergroep gedaan). Een hulpverleningstraject kan door deze instelling en de voogd worden ingezet. De gemeente maakt
9
afspraken met Raad en instellingen die de maatregel en de jeugdhulp uitvoeren en financiert deze. Dat maakt de regierol van de gemeente in deze beperkt. Daar is vanuit de regiogemeenten bezwaar tegen gemaakt bij de consultatieronde van de jeugdwet. In de visie van Holland Rijnland moet er geen knip worden gelegd tussen het vrijwillig en gedwongen kader, maar moet er sprake zijn van 1 zorgproces. We sluiten ook hier weer aan bij de 1 gezin 1 plan gedachte: vanuit het plan kan het nodig zijn een beschermingsmaatregel aan te vragen of melding te doen bij het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Indien er een maatregel en zorgtraject worden ingezet, worden deze onderdeel van het plan en ziet de voogd toe op de uitvoering ervan. Op die manier borgen we zorg ook na de maatregel. Het is echter niet zeker of de wet deze ruimte zal bieden. Mocht de wet op dit onderdeel niet veranderen dan zullen we proberen via goede afspraken met de Raad voor de Kinderbescherming tot een dergelijke werkwijze te komen. 8.2
Jeugdreclassering
Ook jeugdreclassering wordt ingezet op uitspraak van de rechter. Net als bij de jeugdbescherming geldt ook hier dat de uitvoering van de maatregel bij een gecertificeerde instelling wordt belegd. Dezelfde argumenten als bij de jeugdbescherming gelden ook hier: gemeenten in Holland Rijnland hebben de intentie om een jeugdreclasseringmaatregel onderdeel te laten zijn van een breder en op perspectief gericht plan. 8.3
Jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg)
Jeugdzorg plus is residentiële opvang voor jeugdigen met ernstige problematiek in een gesloten setting (waar geen sprake is van detentie). Een jeugdzorgplus plaatsing gebeurt op uitspraak van de rechter (civielrechtelijk, niet strafrechtelijk). In onze regio is er 1 instelling voor jeugdzorg plus bij De Vaart (van Horizon), naast Teijlingereind (de justitiële jeugdinrichting) . Ook hier geldt dat we plaatsing in het gesloten kader willen inpassen in een breed en op perspectief gericht plan voor de jongere. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Regionale afspraken omtrent jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdzorg plus
Gemeenten, justitie Voorstel voor regionale (rechter), Raad voor de invulling en bekostiging Kinderbescherming eind 2013
9.
Integratie Steunpunt Huiselijk Geweld en Advies en Meldpunt Kindermishandeling
De concept wet schrijft voor het regionale Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG)(hier bij de GGD) en het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK, nu onderdeel van Bureau Jeugdzorg)) te integreren. Er moet één toegang zijn. De taken van het SHG en AMK verschillen wezenlijk. Het AMK doet
10
onderzoek en adviseert aan de Raad voor de Kinderbescherming, het Steunpunt is meer een adviespunt. Ook qua inbedding verschillen beide instellingen. De concept wet stelt eisen aan certificering, wat nu niet het geval is. Een eerste gesprek is gevoerd met het beleidsoverleg van het Steunpunt Huiselijk Geweld. Daar is afgesproken dat dit beleidsoverleg, waarin ook het AMK vertegenwoordigd is, met een voorstel voor vervolggesprekken komt. Bij het schrijven is nog niet bekend wat de toekomst van Bureau Jeugdzorg wordt. Dat maakt ook de discussie rondom het AMK lastig. Daarnaast is het zo dat AMK en SHG hun banden hebben binnen de veiligheidskolom en de OGGZ. Het SHG wordt bestuurlijk aangestuurd vanuit de centrumgemeente Leiden. Om al deze redenen vraagt dit onderdeel om een brede en integrale blik, niet alleen vanuit de transitie van de jeugdzorg. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
Integratie Steunpunt Huiselijk Geweld en Advies en Meldpunt Kindermishandeling
Gemeenten/provincie/ Eind 2013 voorstel centrumgemeente
10.
Financiering
Met de transitie jeugdzorg komt er één financieringsstroom naar de gemeenten. Op het landelijke macro budget van ca. 3 miljard wordt 15% gekort (300 miljoen uit Rutte I en nog eens 150 miljoen uit Rutte II). De eerder aangekondigde eigen bijdrage in de jeugdzorg, is in het nieuwe regeerakkoord geschrapt. Tot slot geeft het nieuwe regeerakkoord aan dat er 1 (ontschot) budget moet komen binnen gemeenten voor alle decentralisaties in het sociale domein. Door veel van de huidige bureaucratie te schrappen en het systeem van indicatiestelling te vereenvoudigen kan flink worden bespaard. In het eerste jaar na de transitie zijn gemeenten verplicht de huidige zorgtrajecten voort te zetten. Tot op heden is niet bekend hoe het verdelingsmodel er uit gaat zien. Onderzoekscentrum Cebeon werkt aan een landelijk model. Gemeenten kunnen overwegen een deel van deze middelen gezamenlijk in te zetten om efficiënt en flexibele zorg te kunnen inzetten. In een startbijeenkomst jeugd hebben de portefeuillehouders aangegeven te willen nadenken over een model van solidariteit. Gezamenlijke inkoop/subsidiering bijvoorbeeld geeft financieel voordeel en flexibiliteit en garandeert een beschikbaar zorgvolume. Dit is ook een belangrijk aandachtspunt binnen de aanpak van de 3 decentralisaties (3D). Van groot belang is de keuze van financieringsvorm. Daarbij zijn verschillende varianten mogelijk die bijvoorbeeld cliëntgebonden, trajectgebonden of instellingsgebonden zijn. Er kan zorg in natura beschikbaar worden gesteld al dan niet via een vorm van Pgb of vouchers. Er kan worden ingekocht of gesubsidieerd. De financieringsvorm moet aansluiten op de visie en sturingsfilosofie van de gemeenten. Verschillende modellen zullen worden onderzocht en uitgewerkt binnen de 3D aanpak. Onderwerp
Verantwoordelijkheid
Planning
11
Financieringsmodel
Gemeenten
3D 2013
11. Projectstructuur De voorbereiding op de transitie bouwt voort op de ketenaanpak jeugd. De 3 grote gemeenten in de regio (Alphen aan den Rijn, Katwijk en Leiden) trekken ieder een traject. Ambtelijk trekker van de transitie jeugdzorg is de gemeente Alphen aan den Rijn. De ketenaanpak jeugd bestaat al sinds 2006 en kent een eigen projectstructuur met een bestuurlijke stuurgroep en een projectgroep, waarin naast Holland Rijnland ook de 3 trekkers vanuit de gemeenten en bijv. de provincie, zorgkantoor en zorginstellingen participeren. Daarnaast is de transitie van de jeugdzorg integraal onderdeel van de 3 decentralisaties (WMO, Werk en Inkomen en Jeugdzorg) en de 3D aanpak binnen Holland Rijnland. Beide trajecten zullen qua aansturing duidelijker in elkaar worden geschoven, met behoud en versterking van de kracht van beide structuren (jeugd en 3D). Een deel van de opgaven en onderwerpen wordt binnen de 3D aanpak belegd. Het gaat dan om horizontale gemeenschappelijke thema’s die voor elke decentralisatie van belang zijn en die samenhang tussen de decentralisaties mogelijk maken: Inhoudelijk 3D
Procesmatig 3D
Afzonderlijke decentralisaties
Eigen bijdrage Opdrachtgeverschap (voorheen: aanbesteden en subsidie) Communicatie Financiën
Werk Wmo Jeugd
Vraag en aanbod Toegang tot de hulp Persoonsgebonden budget Vervoer Versterken sociaal netwerk Langdurige ondersteuning
12. Besluitvorming
12
Transitie jeugdzorg: Werkplan 2013 met een doorkijk naar 2014 Nieuwe jeugdwet Volgens plan zal de nieuwe Jeugdwet op 1 januari 2015 in werking treden. Gemeenten worden vanaf dan verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp die geboden worden en die op dit moment worden gefinancierd vanuit verschillende overheidslagen of ziektekostenverzekeraars. Naast een (organisatorische en financiële) decentralisatie naar de gemeente, heeft de wetgever ook nadrukkelijk een transformatie van de jeugdhulp voor ogen. Dit vraagt veel kennis van het ambtelijk apparaat, aangezien de variëteit aan sectoren, disciplines en organisaties is erg groot is. In 2013 moet het gebeuren 2013 is een cruciaal jaar voor de voorbereiding van de Jeugdwet. Eind 2013 moeten regionale kaders vastgelegd zijn, waarna in 2014 kaders kunnen worden uitgewerkt om eind 2014 een Beleidskader 2014-2019 vast te kunnen stellen. Het werkplan voor 2013 vindt u in het schema Werkplan 2013 met een doorkijk naar 2014. Het vastleggen van de kaders in 2013 is om twee redenen van belang. 1. Het conceptwetsvoorstel legt op om minimaal 1 jaar vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet, dus voor 1 januari 2014, regionale afspraken vast te leggen over jeugdbescherming, jeugdreclassering, gesloten jeugdzorg en het te vormen bovenlokale meldpunt van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld. 2. In maart 2014 zullen gemeentelijke verkiezingen plaatsvinden. Het is belangrijk dat de colleges en raden al voorafgaand daaraan kaders hebben vastgesteld omdat deze raden en colleges ook bij de voorbereiding betrokken zijn geweest. Dit moet ingepland worden in januari of februari 2014. Inzet in tijd en geld Veel van de werkzaamheden zullen plaatsvinden in 2013 met een nadruk op de eerste helft van 2013. Er zal veel inzet (eigen kracht!) van alle ambtenaren jeugd en aanpalende beleidsterreinen van de 15 gemeenten nodig zijn om dit werkplan te verwezenlijken. Elk cluster zal moeten worden uitgevoerd door 3 ambtenaren. We denken aan minimaal 4 uur per week per gemeente voor het verrichten van werkzaamheden in 2013. Tijd voor afstemmende en (pho-)adviserende overleggen (AO Jeugd en werkgroep CJG) komt daar dan nog bij. Hoewel het de bedoeling is dat ambtenaren zelf de werkzaamheden uitvoeren, zal elk cluster zo nu en dan gebruik maken van externe adviseurs om hun kennis te vergroten en richting te geven aan echte vernieuwing. Enkele opmerkingen bij het lezen van het werkplan 1. U vindt het onderwerp ‘betrekken van jeugdigen, ouders en belanghebbenden’ niet terug in de lijst met clusters. Dit is een randvoorwaarde die de uitvoerders van alle clusters bij elk onderwerp zullen meenemen. 2. Het werkplan is gebaseerd op het conceptwetsvoorstel. Waarschijnlijk zal de wet (op punten) worden aangepast. Dit kan invloed hebben op het werkplan.
Werkplan 2013 met een doorkijk naar 2014 Wat Hoe Beleidsplan Gemeente stelt minimaal 1x per 4 jaar beleidsplan vast op hoofdzaken: a) visie en doelstellingen, te behalen resultaten b) uitvoering van beleid en acties c) kwaliteitseisen d) samenwerking
Omvat visie op de totale jeugdhulp en grondslagen voor de uitvoering van de afzonderlijke onderdelen. Deze ontwikkelen in nauw overleg met cliënten en uitvoerende partners, adviesraden etc. Dat geldt zowel voor het algemene kader als voor specifieke onderdelen. Het beleidsplan omvat een regionaal gezamenlijk deel en een lokaal in te vullen deel.
Wie en wanneer In de werkgroepen 3D en jeugd, zullen de diverse onderdelen worden ontwikkeld en samengevoegd tot 1 totaal plan dat de kaders aangeeft. Met name het verplichte regionale deel staat daarbij centraal. Begin 2013: Visie zorg op jeugd Einde 2013: Conceptbeleidsplan Einde 2014: Regionaal beleidskader 2015-2019
Opdrachtgeverschap a) Bekostigingsmodel en sturingsfilosofie b) keuze subsidiërenaanbesteden c)Toezicht en handhaving vormgeven d)Bepalen drempels met bijbehorende toetsing e)Verordeningen f)Klachtenregeling cliënten g)Bezwaar en beroepprocedure cliënten en uitvoerders h)monitoring i)overgangsregelingen j)keuze wel/geen eigen bijdrage
Deze onderdelen hebben veel relatie met de overige decentralisaties en worden daar ontwikkeld. Voor verordeningen en regelingen etc. zullen naar verwachting landelijke modellen worden ontwikkeld waar we gebruik van maken.
a) b) c) d)
e)
f) g) h)
i)
j)
wg 3D 2012/2013 wg 3D 2012/2013 wg jeugd 2013 wg 3D toegang en pilots toegang jeugd 2012/2103 wg jeugd, op basis landelijke modellen 2013/2014 idem 2013/2014 idem 2013/2014 op basis van indicatoren beleidsplan 2013/2014 wg jeugd i.s.m. provincie en zorgverzekeraar en zorgkantoor 2013/2014 wg 3D 2012/2013
Toegang Verplichte indicatiestellingen uit geïndiceerde jeugdzorg, AWBZ – verdwijnen a) Pilots “van Arrangeren naar indiceren”, b) Relatie plan en pilots toegang 3D c) relatie met passend onderwijs c) Relatie met huisartsen
Deze onderdelen worden zoveel mogelijk vanuit de praktijk ontwikkeld. In pilots gaan professionals uitgaande van de principes van 1 gezin 1 plan een nieuwe werkwijze van toewijzen van hulp ontwikkelen. De pilotteams omvatten werkers uit onderwijs, CJG’s, Bureau Jeugdzorg, Cardea, MEE, GGZ jeugd Rivierduinen en Curium, Ipse de Bruggen en praktijkondersteuners GGZ van huisartsen
a) b) c) d)
pilots jeugd 2012/2013 relatie pilots toegang 3D 2013 in pilots 2013 in pilots 2013
Voorstel toegang jeugd klaar voor kaders en beleidsplan eind 2013. Afspraken met onderwijs in OOGO 2013/2014 Eind 2014: Convenanten over werkwijze tussen gemeenten,
gemeentelijke afdelingen, onderwijs en maatschappelijke organisaties op gebied jeugd. Relatie met passend onderwijs a) Afstemming over integrale ondersteuningsplannen b)Afspraken over zorg in en om de school NB. De samenwerking met het primair onderwijs is vooral een zaak van lokale samenwerking en financiering, die met het voortgezet onderwijs en mbo en speciaal onderwijs moet ook op regionaal niveau worden uitgewerkt en gefinancierd. Gedwongen kader Het gaat hier om hulp op basis van een rechterlijke uitspraak en omvat: a) Jeugdbescherming, b) Jeugdreclassering en c) Jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg)
a) In de pilots toegang “van indiceren naar arrangeren”wordt uitgewerkt hoe de ondersteuning op school en thuis waar nodig hand in hand gaan. b) Gemeenten en onderwijs maken afspraken over ondersteuning van het onderwijs vanuit de CJG’s.
a) pilots toegang jeugd 2012/2013, worden in 2013 afgestemd met uitkomsten 3D en geven grondslag regionale werkwijze eind 2013 b) in overleg met het onderwijs komt er een voorstel voor een groeimodel van 2013/2014 naar 2015
De wet bepaalt dat hiervoor regionale afspraken worden gemaakt.
Hierover vindt ook afstemming plaats met de regio’s Midden Holland en Zuid Holland Zuid. De werkgroep gedwongen kader binnen jeugd komt in 2013 met een regionaal uitwerkingsplan dat is afgestemd met belanghebbende organisaties. Besluitvorming eind 2013.
Het AMK en SG hebben beide een taak als advies- en meldpunt. Het AMK heeft ook een onderzoekstaak. AMK is nu ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg, SHG bij de GGD. Er zijn raakvlakken met veiligheid en OGGZ
a)Werkgroep AMK/SHG op regionaal niveau o.l.v. gemeente Leiden als huidige centrumgemeente. Voorstel in 2013 b) voorstel in 2014
Op basis van de vraag en zwaarte wordt het huidige aanbod in beeld gebracht en geordend. Vervolgens wordt
In 2011 heeft er al een regionale inventarisatie van het aanbod jeugd plaatsgevonden.
Verplichte jeugd-GGZ en jeugd-lvg worden via andere wetten geregeld (wetten zijn in de maak) Integratie Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijke Geweld (SHG) a)plan voor integratie AMK en SHG (minimaal bovenlokaal gezamenlijk meldpunt) b)plan voor verbetering voorkoming en hulp aan slachtoffers
Vraag en samenhangend aanbod Herijking van het huidige aanbod naar een vraaggestuurd, samenhangend aanbod
Het gaat hier om aanbod jeugdhulp, jeugd-GGZ, jeugd-lvg, zorg in gedwongen kader, 24-uurs bereikbaarheid, inclusief de mogelijkheid van directe interventie in crisissituaties, kindertelefoon, begeleiding GGZ en LVG etc.
gekeken hoe een nieuw vraaggestuurd en samenhangend aanbod eruit kan zien, inclusief inzicht in financiering
In de 3D werkgroep werk en aanbod ism met de wg jeugd wordt dit in 2013 verder uitgewerkt tot een regionaal voorstel dat ruimte biedt aan lokale accenten en keuzes
In 2012 is in nauwe samenwerking met alle gemeenten en CJG’s een bedrijfsplan voor de CJG’s tot de transitie opgesteld met een actieplan met punten voor verbetering tot aan de transitie. Dit moet in 2013 en 2014 worden uitgewerkt. Daarnaast zullen rol, taken en werkwijze na de transitie worden voorbereid en uitgewerkt.
2013/2014 via de regionale werkgroep CJG waarin alle gemeenten en CJG partners en CJG coördinatoren vertegenwoordigd zijn
Gemeenten maken plan voor versterken opvoedkundig klimaat. Er kan regionale afstemming plaatsvinden, maar dit is vooral een lokaal onderwerp.
Gemeenten 2013 en 2014
Versterken Centra Jeugd en Gezin De CJG’s moeten toegerust zijn op hun nieuwe taken en plaats in het nieuwe stelsel. Dat vraagt verdergaande integratie tussen CJG partners, integrale en kindgerichte werkwijzen, uitbreiding van deskundigheid etc.
Versterken pedagogisch klimaat De wet vraagt gemeenten om het verbeteren van het opvoedkundige klimaat. Dit is een grotendeels lokale aangelegenheid.
Uitvoering De werkzaamheden voor de transitie jeugd zijn onderdeel van het project 3D, waarin de gemeenten zich voorbereiden op de decentralisaties voor werk, wmo en jeugd. Het meeste werk zal plaatsvinden in de kolom jeugd. Waar mogelijk worden de onderwerpen 3D opgepakt. Dit heeft de voorkeur boven 1D. Dit geldt bijvoorbeeld voor de clusters Opdrachtgeverschap en Versterken opvoedkundig klimaat. Plaatje projectstructuur Doorgetrokken lijn, rechte letter: bestaande overlegstructuur Onderbroken lijn, schuine letter: tijdelijke projectorganisatie
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda
Kring gemeentesecretarissen
Bestuurlijke begeleidingscommissie3D
Werk
Ambtelijke stuurgroep 3D
Wmo
Jeugd
Projectorganisatie 3D
3D werkgroep A 3D werkgroep B
AAG
3D werkgroep C 3D werkgroep D
AO Participatie
AO Z&W
AO Jeugd
Ambtelijke inzet Er zal veel inzet (eigen kracht!) van alle ambtenaren jeugd en aanpalende beleidsterreinen van de 15 gemeenten nodig zijn om dit werkplan te verwezenlijken. Elk cluster zal moeten worden uitgevoerd door 3 ambtenaren. We denken aan 4 uur per week per gemeente voor het verrichten van werkzaamheden in 2013. Insteek is om de bezetting van de werkgroepen te laten geschieden a la 3D-werkgroepen, ook met mensen van buiten de jeugdkolom. Hoewel het de bedoeling is dat ambtenaren zelf de werkzaamheden uitvoeren, zal elk cluster zo nu en dan gebruik maken van externe adviseurs om hun kennis te vergroten en richting te geven aan echte vernieuwing.
Begroting wat
begroting jeugd
Trekkers werkgroepen
toelichting Marion Goedhart
20.000 Inhuur externe expertise 30.000 projectondersteuning jeugd Inhoudelijke begeleiding implementatie 1gezin1Plan kwaliteitsverbetering CJG
Bureau Nijk 66.240 Inzet GGD 56.400 40.000
Communicatie 5% onvoorzien totaal jeugd
Divers, m.n. inkopen van specifieke deskundigheid
19.000 12.000 243.640
Uitvoering actielijst o.a. bijdrage scholingskosten partners Communicatiemiddelen, werkbezoeken, bijeenkomsten
Besluitvorming en het tijdspad daar naar toe Dit is een aanzet voor een tijdspad om het beleidsplan in januari 2014 aan de gemeenteraden te kunnen voorleggen. Er zijn natuurlijk nog meer gremia die hier iets over te zeggen hebben, zoals afstemming binnen het 3D-traject, het AAG en de colleges. werkgroepen november 2012 december
Oktober november December Januari 2014 Afkortingen
Portefeuillehoudersoverleg
Gemeenteraden
Formeren werkgroepen Ontwikkelen opdrachten
Januari 2013 Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September
AO Jeugd/wg CJG
Visie iedereen doet mee en notitie ‘Hart voor de jeugd in Holland Rijnland’
8: vaststellen opdrachten Uitwerken opdrachten
Afstemmen tussentijdse producten
10: advisering m.b.t. afzonderlijke producten werkgroepen 8: advisering beleidplan 12: eventuele uitloop
6: beleidsplan bespreken 4: eventuele uitloop Vaststellen beleidsplan
1G1P AMK AWBZ GGZ JGZ LVG MBO PO SHG SO VO Wmo
= = = = = = = = = = = =
Eén gezin, één plan; methodiek voor coördinatie van zorg Advies- en Meldpunt Kindermishandeling algemene wet bijzondere ziektekosten geestelijke gezondheidszorg jeugdgezondheidszorg licht verstandelijk gehandicapten middelbaar beroepsonderwijs primair onderwijs Steunpunt Huiselijk Geweld speciaal onderwijs voortgezet onderwijs wet maatschappelijke ondersteuning
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO
Kwaliteitsverbetering Centra voor Jeugd en Gezin Platformtaak
Portefeuillehouders Sociale Agenda hebben in het voorjaar van 2011 uitgesproken transitie jeugdzorg gezamenlijk voor te bereiden, later gevolgd door de decentralisaties Wmo en werk in het regionale project 3D. Voorliggend zijn resultaten beschreven in het Plan van Aanpak 3D: Op eigen kracht. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
15 feb 2012 12 dec 2012
DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
12 november 2012
De colleges te adviseren: 1. In te stemmen met de visie en kwaliteitseisen uit het bedrijfsplan CJG’s Holland Rijnland 2. In te stemmen met het hierop gebaseerde actieplan kwaliteitsverbetering CJG’s en dit ten uitvoer te brengen. n.v.t.
Ingevolge het rijksbeleid zijn sinds enige jaren in alle gemeenten van Holland Rijnland Centra voor Jeugd en Gezin gerealiseerd. Deze CJG ‘s zijn gezamenlijk ontwikkeld op basis van de regionale visie van 2008. De ontwikkeling van de CJG’s is hiermee niet afgerond. De transitie vraagt om een stevige basis om de nieuwe rol van brede toegang naar de jeugdzorg te kunnen waarmaken. Om deze basis sterker te maken is een bedrijfsplan opgesteld dat op basis van een herziene en geactualiseerde visie en uitgangspunten en hieruit afgeleide kwaliteitseisen heeft geleid tot een aantal verbeter/actiepunten. Nee
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Buiten begroting Holland Rijnland(extra bijdrage gemeenten) te weten: niet in 2013, over financiële gevolgen voor 2014 wordt in 2013 besluitvorming voorbereid. Relevante regelgeving: voorbereidingen op de nieuw aan te nemen Jeugdwet (volgens planning klaar in 2013) Eerdere besluitvorming: 10 februari 2011: Besluit gezamenlijk voorbereiden stelselherziening jeugdzorg 15 februari 2012: ‘Op eigen kracht’, Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. 15 februari 2012: offerte kwaliteitsverbetering CJG’s
2
Voorstel
Agendapunt
: 06
Status
: Portefeuillehouders sociale agenda Holland Rijnland : Openbaar / Ter besluitvorming
Datum
: 12 december 2012
Afdeling
: Maatschappelijke zaken
Raad:
: Nee
Medewerk(st)er
: P.C.M. Jehee
Paraaf medewerk(st)er:
Telefoonnummer
: 071 406 5632
Or
: Nee
Portefeuillehouder
: Mostert, I.G.
Communicatie:
: Nee
Bijlage(n)
:2
Evaluatie
: Nee
Aan
Onderwerp:
Kwaliteitsverbetering Centra voor Jeugd en Gezin
Samenvatting:
Aan het bedrijfsplan voor de CJG’s in onze regio en de hierin opgenomen visie is door veel betrokkenen, gemeenten en instellingen hard gewerkt. Er bestaat overeenstemming over de aanpak. Deze aanpak is in een actieplan kwaliteitsverbetering CJG’s concreet vertaald. Voor 2013 zullen acties geen extra budgettaire gevolgen (kunnen) hebben; voor 2014 zal dat onvermijdelijk zijn. 2013 zal benut worden om van de financiële impact een raming op te stellen en besluitvorming voor te bereiden. Gevraagde beslissing:
De colleges te adviseren: 1. In te stemmen met de visie en kwaliteitseisen uit het bedrijfsplan CJG’s Holland Rijnland 2. In te stemmen met het hierop gebaseerde actieplan kwaliteitsverbetering CJG’s en dit ten uitvoer te brengen
Intern advies Circuleren B&W Akkoord:
nvt Secr.
x Burg.
Weth. I
Weth. II
Weth. III
Extern advies Weth. IV
De Jeugdzaak
Datum besluit B&W/Burgemeester
Nr.
Bespreken B&Wvergadering Besluit:
3
Zaaknummer Onderwerp
: : verbeteracties bedrijfsplan CJG
Inleiding Ingevolge het rijksbeleid zijn sinds enige jaren in alle gemeenten van Holland Rijnland Centra voor Jeugd en Gezin gerealiseerd. Deze CJG ‘s zijn gezamenlijk ontwikkeld op basis van de regionale visie van 2008 en dientengevolge wordt er gewerkt met gezamenlijke concepten (1G1P, positief opvoeden) en instrumenten als JeugdMATCH. De ontwikkeling van de CJG’s is hiermee niet afgerond. De transitie vraagt om een stevige basis om de nieuwe rol van brede toegang naar de jeugdzorg te kunnen waarmaken. Dit betekent vooral de samenwerking tussen diverse instellingen in het netwerk om een snelle en juiste hulp in goede banen te leiden. Om deze basis sterker te maken is een bedrijfsplan opgesteld dat op basis van een herziene en geactualiseerde visie en uitgangspunten en hieruit afgeleide kwaliteitseisen heeft geleid tot een aantal verbeter- actiepunten. De visie en hiermee het bedrijfsplan zijn overigens producten die de huidige stand van zaken weergeven en gaan nog niet in op alle transitiekwesties. Op dit moment moeten er stappen worden gezet omdat de CJG’s als samenwerkingsnetwerk op dit moment nog niet voldoende adequaat functioneren. De Centra voor Jeugd en Gezin nemen straks in de visie van onze gemeenten een belangrijke plaats in als spin in het web en als toegang/uitvalsbasis voor jeugdhulp. De huidige CJG’s zijn nog niet klaar voor deze nieuwe taken. Daarom is de afgelopen maanden hard gewerkt aan een onderzoek naar het functioneren van de CJG’s in de regio. Wat gaat er goed en wat moet er beter? Het onderzoek is in nauw overleg met alle CJG’s, gemeenten en instellingen lokaal en regionaal uitgevoerd. We kunnen stellen dat de CJG’s in de regio er redelijk goed voorstaan, zeker wanneer het consultatiebureau integraal onderdeel is van een CJG. De medewerkers werken steeds beter en nauwer samen. Maar natuurlijk kan en moet een aantal zaken nog beter. In samenwerking. Er is een bedrijfsplan opgesteld met verbeterpunten voor de CJG ‘s. Belangrijke onderwerpen zijn bijvoorbeeld:
Versterking en uitbreiding van de coördinatie en baliefunctie Verdergaande samenwerking tussen de kernpartners (GGD, Kwadraad en Bureau Jeugdzorg) Versterken van het werken met 1 gezin 1 plan Intensiveren van de samenwerking met onderwijs, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, huisartsen en het veiligheidshuis etc. Naar buiten treden als één organisatie.
Een deel van de aanbevelingen moet lokaal worden ingevuld, een deel regionaal. Van het PHO wordt gevraagd in te stemmen met de visie en de gestelde kwaliteitseisen en een uitspraak te doen over de bereidheid tot acties. Het CJG moet toekomstbestendig zijn en dat zal financiële gevolgen met zich meebrengen. Beoogd resultaat Het CJG is in staat haar positie, plaats en functie in de toekomstige organisatie na de transitie in te nemen en te vervullen. Argumenten 1.
instemmen met de visie en de gestelde kwaliteitseisen en een uitspraak te doen over de bereidheid tot het verlenen van de noodzakelijke financiële middelen Het CJG moet toekomstbestendig zijn en dat zal financiële gevolgen met zich meebrengen.
12 november 2012
2. In de subsidiebeschikkingen voor 2013 zal een aantal kwaliteitseisen moeten worden opgenomen. In de actielijst staat een heel scala van acties van instellingen die in subsidiebeschikkingen kunnen worden opgenomen. Gedacht kan worden aan het opnemen van algemene “CJG”competenties, het uitdragen van de visie op het CJG en het naar buiten treden als een organisatie (immers de kern van het CJG). 3.
Er worden afspraken gemaakt over de rollen van de CJG- coördinator en het instellingsmanagement. De gemeente neemt het initiatief vanuit de klankbordgroep verbeterslag CJG de aansturing van de CJGmedewerkers af te stemmen met die van de instellingen. Deze afspraken hebben ook voor gemeenten gevolgen. 4. Gemeenten streven naar een minimumnorm van 16 uur coördinatie per week. Helderheid over de functie en de rollen tussen CJG coördinator en instellingsmanagement zal de basis zijn voor het maken van afspraken. Deze hebben ook gevolgen voor gemeenten. In de CJG-praktijk in de regio begint bij de meest betrokken partners consensus te vormen over een minimumnorm van ca 16 uur coördinatie-uren per week. Niet alle gemeenten voldoen hieraan. In het actieplan is opgenomen dat gemeenten uiterlijk begin 2015 voldoen aan de norm van minimaal 16 uur. Het lijkt echter steeds belangrijker om, vooruitlopend op de transitie jeugdzorg, de CJG’s goed op orde te brengen. Derhalve heeft het de voorkeur om dit al eind 2013 gerealiseerd te hebben. 5. Onderzoek naar ondersteunende functies in het CJG zal in 2013 plaatsvinden. Ondersteunende functies worden nog verschillende ingevuld. Hier gaat het om de invulling van de zogenaamde baliefunctie en ook die van de zogenaamde CJG-assistent. Een laagdrempelige inloop en het efficiënt organiseren van op elkaar afgestemde hulp vragen om ondersteunende medewerkers. De aard van de ondersteuning en de omvang zijn vooralsnog niet duidelijk. Hiernaar zal onderzoek worden gedaan. 6. De verbinding van het CJG met externe partners wordt in 2013 in beeld gebracht en geregeld. Onder de titel “ snel, slim en samen” is in 2011 begonnen om de samenwerking tussen CJG en het onderwijsveld (primair onderwijs, Voortgezet Onderwijs en het Middelbaar Beroepsonderwijs), de voorschoolse voorzieningen, en het veiligheidshuis beter te organiseren. Onlangs is met samenwerking met huisartsen een aanvang gemaakt. In het eerste kwartaal wordt in een notitie neergelegd hoe de verbinding vanuit het CJG met onderwijs, voorschoolse voorzieningen en het veiligheidshuis praktisch wordt georganiseerd. 7. Een aantal specifieke CJG-werkprocessen worden vastgelegd. Niet alle werkprocessen moeten worden beschreven. In februari / maart wordt een selectie gemaakt van die processen waarover onduidelijkheid bestaat en die specifiek voor het CJG zijn. 8. Uniform communiceren naar buiten over en vanuit het CJG moet worden gefaciliteerd. De communicatie is gebaseerd op een regionaal communicatieplan. Dit wordt geactualiseerd. Over de wijze waarop dit wordt georganiseerd is nog geen eenstemmigheid. Zodra deze zich aftekent zal het PHO worden geïnformeerd. 9.
Een gezamenlijke registratie binnen het CJG vergemakkelijkt het primaire proces en geeft sturingsinformatie. Gemeenten geven helderheid over sturingsinformatie die zij noodzakelijk achten; de instellingen onderzoeken hoe een gezamenlijke registratie het primaire proces kan vergemakkelijken. Uit dit gezamenlijke onderzoek zal een voorstel komen ter besluitvorming in het PHO. 5
10. Instemmen met een oriëntatie op mogelijk verschillende vormen van de organisatie van het CJG. In relatie met de 3 D’s zal bekeken worden hoe de CJG’s er in de toekomst gaan uitzien. Hierbij kan gedacht worden aan een eigenstandige organisatie of een netwerkorganisatie. Kanttekeningen geen Middelen Het actieplan kent financiële gevolgen. Deze zullen budgettair neutraal (moeten) plaatsvinden. Voor 2013 wordt in Holland Rijnland verband niet voorzien in extra financiële middelen dan begroot. Vooralsnog is niet aan te geven wat de acties voor individuele gemeenten betekenen. Zodra in de loop van 2013 meer duidelijkheid is over de financiële aspecten, zal hierover informatie worden verstrekt om bij de opstelling van de begroting 2014 hiermee rekening te kunnen houden. Kosten voor de instellingen zullen in de exploitatie van de instellingen moeten worden opgevangen. Uitvoering In regionaal verband wordt in werkgroepen uitvoering gegeven aan de actielijst in de vorm van projectmatig werken (op basis van opdrachtgever en opdrachtnemerschap). Bijlage(n) 1. Bedrijfsplan CJG 2. Actieplan kwaliteitsverbetering CJG
6
BEDRIJFSPLAN CJG’S HOLLAND RIJNLAND concept
2
VOORWOORD DE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN EN DE TRANSITIE VAN DE JEUGDZORG De begeleidingsgroep, betrokken bij het opstellen van het voorliggende bedrijfsplan, heeft mij verzocht een voorwoord te schrijven en hierin de context van dit plan te schetsen. Het bedrijfsplan is gericht op het versterken van de huidige CJG’s. Het plan beschrijft zowel een aangescherpte visie, als ook de stappen die nodig zijn om het CJG verder te ontwikkelen. Aanleiding voor het versterken van de CJG’s is de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten, die een belangrijke taak bij de CJG’s legt waar het gaat om toegang tot alle zorg. In dit bedrijfsplan staat dan ook een aantal punten die van groot belang zijn bij de transitie. In de concept visie op de transitie van de wethouders van Holland Rijnland staat dat we van meet af aan integraal willen kijken naar wat een kind, jongere of gezin nodig heeft. Daarbij versterken we zoveel mogelijk de eigen kracht van mensen en betrekken we het sociale netwerk. Waar nodig wordt specialistische deskundigheid erbij gehaald (van bijvoorbeeld de jeugdhulpverlening of de GGZ of LVB sector), maar altijd als onderdeel van 1 plan dat is opgesteld met en door de cliënt. Doorverwijzen en indiceren maakt plaats voor erbij halen en arrangeren van dat wat nodig is om mensen te ondersteunen. Daarbij kijken we altijd naar de brede context waarin mensen leven. Voor de versterking van de CJG’s betekent dit vanuit het perspectief van de transitie het volgende:
Waar we nu nog werken met 1Gezin1Plan bij gezinnen waar meerdere hulpverleners bij betrokken zijn, wordt straks 1Gezin1Plan en de uitgangspunten daarvan de basis van al ons handelen, dus vanaf het moment vanaf de eerste intake. Het versterken van het werken met 1 integraal plan wordt de belangrijkste opgave voor de komende tijd. De CJG’s spelen daarbij een belangrijke rol. Het versterken van de eigen kracht en het betrekken van het sociale netwerk staat ook bij de transitie centraal en is een tweede belangrijk uitgangspunt dat verder gestalte moet krijgen Ook de zwaardere zorg moet naar de bestuurlijke visie onderdeel uitmaken van 1 plan. Dat geldt ook voor die gevallen waarin door de rechter een maatregel is opgelegd voor jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het onderwijs en voorschoolse voorzieningen vormen voor de jeugd het tweede leefmilieu. Samenwerking tussen onderwijs, voorschoolse voorzieningen en de CJG’s moet optimaal zijn, mede in het licht van de invoering van passend onderwijs. Casuïstiek overleg is nu nog vaak per domein georganiseerd. Dat geldt voor onderwijs, veiligheid en zorg zelf. Daarbij vindt nog veel te weinig uitwisseling en afstemming plaats. De transitie is mede aanleiding om kritisch te kijken naar overlegstructuren. Een jeugdige zou maar in 1 casuïstiek overleg besproken moeten worden. Om de schakelfunctie van de CJG’s als toegang naar zorg zal het casuïstiek overleg in het CJG versterkt moeten worden en moeten er duidelijke lijnen worden gelegd tussen CJG, veiligheid, onderwijs (zie ook hierboven), WMO loket en loketten Werk en Inkomen. Om bovenstaande te kunnen realiseren moet er voldoende geïnvesteerd zijn in de toegankelijkheid, deskundigheid en coördinatie van de CJG’s. Dat vraagt inzet van de zorginstellingen en van gemeenten.
Aan dit plan is met volle inzet meegewerkt door instellingen en gemeenten. Marion Goedhart Ambtelijk trekker transitie jeugdzorg Holland Rijnland en programmamanager Jeugd Alphen aan den Rijn 3
4
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord .............................................................................................................................................................. 3 Inleiding................................................................................................................................................................... 7 1.
Wat is het CJG: Visie en kwaliteitseisen .......................................................................................................... 8 Met ouders en jeugd maken wij het verschil ...................................................................................................... 8 Inleiding ........................................................................................................................................................... 8 Onze kijk op opvoeding ................................................................................................................................... 8 Onze missie ..................................................................................................................................................... 8 Wat is het CJG in Holland Rijnland? ................................................................................................................ 9 Kenmerken van het CJG .................................................................................................................................. 9 De kernboodschappen van het CJG zijn: ....................................................................................................... 10 Kwaliteitseisen .................................................................................................................................................. 11
2.
Het CJG en haar partners .............................................................................................................................. 14 2.1 Organisatiestructuur en verantwoordelijkheden .................................................................................... 14 2.2 Medewerkers CJG ................................................................................................................................... 16 2.3
3.
Netwerkpartners ................................................................................................................................. 21
Dienstverlening van het CJG ......................................................................................................................... 26 3.1 Laagdrempelige toegang tot het CJG .......................................................................................................... 26 3.1.1.
Fysiek loket ...................................................................................................................................... 26
3.1.2.
Telefonische bereikbaarheid-CJG Advies ........................................................................................ 27
3.1.3.
Virtueel CJG ..................................................................................................................................... 27
3.2 Aanbod opgroei en opvoedondersteuning in het CJG ................................................................................ 29 3.2.1. Versterken van informele steun .......................................................................................................... 29 3.2.2. Aanbod voor 12-23 jarigen .................................................................................................................. 30 3.3 Werkprocessen (Hoe doen we dat) ............................................................................................................. 31 3.4 Klachten in het CJG...................................................................................................................................... 32 3.5 Privacy ......................................................................................................................................................... 32 4.
Participatie in het CJG ................................................................................................................................... 33 5
5.
Registratie (Wat leggen we vast) .................................................................................................................. 34 5.1 Sturingsinformatie....................................................................................................................................... 34 5.2 Procesinformatie ......................................................................................................................................... 37 5.3 Klant inzicht in dossier ................................................................................................................................ 37
6.
Communicatie (Hoe vergroten we de bekendheid van het CJG) .................................................................. 38 De kernboodschappen van het CJG zijn: ....................................................................................................... 38
7.
Resultaten (Wanneer doen we het goed?) ................................................................................................... 38 7.1 Bekendheid van het CJG .............................................................................................................................. 40 7.2 Resultaten van het CJG................................................................................................................................ 40
8.
Middelen ....................................................................................................................................................... 42
Definities en afkortingen ....................................................................................................................................... 44 Bijlage 1: Netwerkpartners ................................................................................................................................... 46 Bijlage 2: Uitwerking indicatoren .......................................................................................................................... 47 Colofon .................................................................................................................................................................. 49
6
INLEIDING Sinds 2008 is elke gemeente in Nederland verantwoordelijk voor het realiseren van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG is een herkenbaar inlooppunt in de buurt, waar ouders en jongeren terechtkunnen met hun vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Een CJG biedt advies, ondersteuning en hulp op maat. Naast de regie op dit preventieve aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning zullen gemeenten in de nabije toekomst ook verantwoordelijk worden voor de geïndiceerde jeugdzorg. Opdracht voor de gemeente is om het preventieve aanbod zo te regisseren, dat jeugdigen vroegtijdig goed afgestemde zorg ontvangen, zodat problemen voorkomen kunnen worden. Te verwachten is dat de druk op de gespecialiseerde zorg ten gevolge van die inzet zal afnemen. In de regio Holland Rijnland hebben vijftien gemeenten gezamenlijk gewerkt aan de CJG ontwikkeling, maar ook de transitie van de jeugdzorg wordt regionaal opgepakt binnen de Ketenaanpak Jeugd. De CJG’s zijn ontwikkeld op basis van de regionale visie die in 2008 is vastgesteld. Een lange lijst van gezamenlijke ontwikkelingen als de invoering van JeugdMATCH, 1Gezin1Plan, Positief Opvoeden en het virtueel CJG hebben bijgedragen aan een CJG dat staat in de regio. De gemeenten zetten in op het verder ontwikkelen van het CJG in het verzorgen van goed afgestemde vroegtijdige zorg, zodat deze basis sterk staat wanneer de transitie van de jeugdzorg een nieuw rol vraagt van het CJG als brede toegang naar de jeugdzorg. De regio heeft daarom de visie op het CJG aangescherpt en herzien. De herziene versie benadrukt de rol van de opvoeders en jeugdigen als regisseur van het ondersteuningsproces. Dit betekent dat er meer met gezinnen dan over gezinnen gepraat moet worden en dat CJG medewerkers als ondersteuner en begeleider gezinnen in hun eigen kracht versterken Bij deze visie zijn er expliciet kwaliteitseisen opgesteld waar de CJG’s in de regio aan willen voldoen en naar streven. Vervolgens zijn in focusgroepen per gemeente met betrokkenen van het CJG (beleidsmedewerker gemeente, managers kernpartners, medewerkers CJG) enkele uitgangspunten van de visie concreet gemaakt voor de lokale praktijk. Dit heeft input gegeven aan dit bedrijfsplan. De koers voor het CJG voor de komende jaren (2012-2015) is daarmee uitgezet ter verbetering van de kwaliteit van de CJG’s en ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. In het eerste hoofdstuk van dit bedrijfsplan vindt u de visie en de kwaliteitseisen. Dit bedrijfsplan geeft verder handen en voeten aan de visie. Doel van dit bedrijfsplan is het concretiseren van de aanscherping van de visie op het CJG. Over concrete organisatorische consequenties worden niet vrijblijvende en eenduidige werkafspraken gemaakt met alle partners om te voldoen aan de kwaliteitseisen. Hoofdstuk 2 gaat over ‘wie is het CJG’. Wie vormen het CJG, welke expertise is aanwezig, personeelsformatie en met wie werkt het CJG samen. Vervolgens is in hoofdstuk 3 beschreven ‘wat het CJG doet’: de laagdrempelige toegang tot het CJG, het aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning, werkprocessen, maar ook hoe er wordt omgegaan met klachten en privacy. De hoofdstukken 4, 5 en 6 gaan respectievelijk over participatie van doelgroepen in het CJG, registratie en communicatie. Hoofdstuk 7 gaat in op het monitoren en meten van de resultaten van het CJG. Tot slot gaat hoofdstuk 8 over de benodigde middelen voor het realiseren van het CJG. De blauwe kaders geven aan wat er in de regionale visie (zie hoofdstuk 1) wordt gezegd over het betreffende onderwerp. In de paarse kaders worden voorstellen voor verbeteringen gegeven.
7
1. WAT IS HET CJG: VISIE EN KWALITEITSEISEN MET OUDERS EN JEUGD MAKEN WIJ HET VERSCHIL Hoe het Centrum voor Jeugd en Gezin in Zuid- Holland Noord gezinnen en jeugdigen ondersteunt in het kader van de zorg voor jeugd
INLEIDING Sinds 2012 heeft elke gemeente in de regio Holland Rijnland een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Dat is mogelijk gemaakt dankzij de samenwerking tussen de gemeenten, Kwadraad, de GGD en Bureau Jeugdzorg. 1 Met de opgedane ervaring en de decentralisatie van de jeugdzorg in het vooruitzicht is het van belang een aangescherpte koers te varen. Onze missie blijft echter onveranderd: het ondersteunen van jeugdigen (tot 23 jaar) en ouders.
ONZE KIJK OP OPVOEDING We zijn ervan overtuigd dat een goede opvoeding rekening houdt met de behoeften van een jeugdige. We benaderen jeugdigen op een positieve manier. Opvoeden berust op drie pijlers: stimuleren, steunen en sturen. 1. 2. 3.
Stimuleren: Bied jeugdigen de ruimte voor zelfontplooiing. Laat ze zich ontwikkelen conform hun capaciteiten, laat ze uitdagingen aangaan en leer ze omgaan met tegenslag. Steunen: Neem de tijd, geef liefde, schenk aandacht en toon betrokkenheid. Sturen: Geef jeugdigen structuur en houvast. Stel regels op en stel grenzen. Dit draagt bij aan sociale aanpassing en democratisch burgerschap.
Iedere jeugdige heeft basisbehoeften. Eten, kleding, huisvesting, onderwijs en toegang tot de gezondheidszorg, zorgen ervoor dat een jeugdige zich kan ontwikkelen. Zowel lichamelijk als geestelijk; zowel maatschappelijk als intellectueel. Wanneer er geen zorgen zijn over eten of onderdak, is er ruimte voor ontplooiing. Dat is goed voor de jeugdige, die daar uiteindelijk als volwassene baat bij heeft en dat is goed voor een gezonde samenleving. Nu en later. Opvoeden en opgroeien is een natuurlijk en dynamisch proces waarbij ouders en jeugdigen elkaar beïnvloeden op basis van wederzijds begrip en respect. Het respecteren van de rechten van jeugdige is vastgelegd in het verdrag van de Verenigde Naties, Rechten van het Kind. De veiligheid van jeugdigen staat voorop; het leven van een jeugdige dient vrij te zijn van geweld binnen het gezin, in de straat en de wijk . Wij vinden dat ouders eerstverantwoordelijk zijn voor de opvoeding en het overdragen van waarden en normen. Maar niemand leeft in volledig isolement. Betrokkenheid van het sociaal netwerk - familie, vrienden, buren, vrijwilligers – is essentieel bij de opvoeding. Ook buitenshuis worden jeugdigen beïnvloed. Onderwijs is een belangrijke leefomgeving van jeugdigen. Leraren spelen ook een belangrijke rol. In breder verband zijn er de mensen in de buurt, de wijk en is er de samenleving als geheel. De samenleving heeft de plicht om ouders te steunen bij het opvoeden, omdat het opvoeden een opdracht voor de samenleving als geheel is. Eén van de vormen van waaruit ondersteuning bij opvoeden en opgroeien wordt geboden is het Centrum voor Jeugd en Gezin.
ONZE MISSIE De ambitie van de gemeenten in Zuid-Holland Noord is dat iedere jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, zich kan ontwikkelen en naar vermogen kan meedoen in de samenleving. Daarbij goed gesteund, gestuurd en gestimuleerd door ouders en het omringende netwerk. De missie van het CJG is het helpen van jeugdigen en 1
Er wordt een aparte visie geformuleerd op de transitie van de jeugdzorg. Het is nu nog niet bekend wat de transitie van de jeugdzorg voor veranderingen met zich meebrengt ten aanzien van het CJG. Zowel de ontwikkelingen van het CJG als de ontwikkelingen van de transitie binnen de regio worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
8
ouders bij de opvoeding en het opgroeien. We leveren ondersteuning op maat, doen dat snel en bekwaam. Onze hulp is erop gericht ouders de regie te laten houden of weer de regie te laten krijgen op het opvoeden en opgroeien. ste
We staan klaar voor jeugdigen vanaf hun geboorte tot hun 23 jaar. We zijn er voor hun ouders en opvoeders en voor het sociale netwerk van het betreffende gezin. We zijn er ook voor de professionals en vrijwilligers die met ouders of jeugdigen werken, zoals leerkrachten, pedagogisch medewerkers kinderopvang of sportleiders.
WAT IS HET CJG IN HOLLAND RIJNLAND? In onze CJG’s werken instellingen op het gebied van informatie, advies en ondersteuning aan ouders en jeugdigen nauw samen. Dat doen ze onder de regie van de gemeente. We zijn een echte netwerkorganisatie en beschikken daardoor over alle wenselijke expertise om onze ambitie te realiseren. Het is van belang dat de verschillende diensten van het netwerk op elkaar aansluiten en afgestemd zijn, en dat daar waar nodig samengewerkt wordt om jeugdigen en ouders voldoende ondersteuning te bieden. Al onze CJG’s bieden dienstverlening op grond van de zes taken uit het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, de vijf Wmo-taken van opvoedingsondersteuning en twee aansluitingstaken. Onze taken zijn: -
informatie en voorlichting; signalering; het inschatten en inschakelen van de juiste hulp; coördinatie van zorg volgens 1Gezin1Plan; vaccinatie en screening; toezicht op groei en ontwikkeling; advies, instructie en begeleiding; het wegnemen of voorkomen van (externe) gezondheidsbedreigingen; zorg dragen voor een passend zorgsysteem
De taken van het CJG worden op dit moment uitgevoerd door jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk en aanbieders van opvoedhulp en jeugdzorg. Lokaal kunnen andere partners zijn toegevoegd. Het CJG bevindt zich in een dynamisch veld dat volop in ontwikkeling is, zoals mag blijken uit de recente brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer (28 april 2012). Met de transitie van de jeugdzorg in het vooruitzicht wordt de gemeente verantwoordelijk voor al het aanbod jeugdhulp en daarmee over de inzet van de aangewezen vorm jeugdhulp als gespecialiseerde jeugdzorg, jeugd-LVB en jeugd-GGZ. Hiermee zullen op termijn de taken, de expertise en het netwerk van het CJG mogelijk uitgebreid worden. Ook nu al hebben onze CJG’s een breed netwerk in de gemeenten en de regio door de samenwerking met o.a. vrijwillige projecten, het welzijnswerk, Wmo-loket, scholen, kinderopvang, sportclubs, jongerenwerk, verloskundigen, huisartsen, leerplicht, veiligheidsketen, GGZ-jeugd, thuiszorg, thuisbegeleiding, kinderartsen- en specialisten, jeugd-LVB en jeugdzorg. Hoewel de missie en de taken hetzelfde zijn, kunnen de CJG’s onderling verschillen. Dit komt omdat elk centrum zo goed mogelijk moet aansluiten op de vragen van jeugdigen en ouders uit de eigen buurt. Dit zien we bijvoorbeeld terug in de locatie, gebouw, loket, openingstijden, budget, taakverdeling, aansturing en de samenwerkingsrelaties met voorzieningen in de wijk, en het aanbod.
KENMERKEN VAN HET CJG Het CJG biedt ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien. Ouders en jeugdigen kunnen erop rekenen dat de medewerkers van de CJG’s werken vanuit de volgende kenmerken: -
Een positieve kijk op opvoeding; Laagdrempelig: Onze hulp moet geen drempel kennen. Vrije, onbelemmerde toegang is ons devies.
9
-
-
-
-
-
-
-
-
Normaliseren: Wij willen gewone, dagelijkse vragen over opvoeden normaal houden en het problematiseren van de opvoeding tegengaan. Ondersteuning bij de opvoeding is vanzelfsprekend. Integrale aanpak: Onze aanpak is integraal omdat we geloven dat alles met elkaar samenhangt. Gezondheid, welzijn, opvoeding en opgroeien, kunnen niet los van elkaar gezien worden. Waar nodig wordt specialistisch advies en ondersteuning ingezet (vanuit alle leefwerelden van jeugdigen en ouders) volgens de werkwijze 1Gezin1Plan. Klant is regisseur: Onze klanten zijn jeugdigen tot 23 jaar, ouders, professionals van basisvoorzieningen, vrijwilligers of mensen uit het sociaal netwerk, zij zijn zoveel mogelijk regisseur. Onze ondersteuning is gericht op herstel van het gewone leven, dat doen we door oplossingsgericht te werken en de eigen kracht van onze klanten te versterken. Vraaggericht: Onze dienstverlening moet voldoen aan de vraag die er is; voorzien in een behoefte. We bieden ondersteuning op maat, zo licht als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk. We beoordelen de vragen van ouders en jeugdigen op aard en ernst en samen met hen beslissen we welke ondersteuning het beste past. Systeemgericht: De aanpak moet gericht zijn op het netwerk rondom de jeugdige of gezin. Goede sociale netwerken voor gezinnen dragen bij aan informele steun. De ondersteuning draagt bij aan een sterker netwerk rondom het gezin en heeft daardoor meer effect. Wij zorgen voor een doorlopend proces als er verschillende vormen van (gespecialiseerde) hulp- en dienstverlening zijn ingeschakeld, om de doelen van het gezin te realiseren. We laten het gezin ‘pas los’ als hulp gewaarborgd is. Planmatig en doelgericht: We werken volgens een plan dat met het betreffende gezin is opgesteld en gaan daarbij doelgericht aan de slag. Dit om transparantie, duidelijkheid en richting te geven. Wij werken outreachend om zicht te krijgen op (de veiligheid van) de jeugdige en de omgeving én om ondersteuning en hulp in de eigen omgeving van jeugdigen en hun ouders uit te voeren. Indien nodig doen we dat door een vorm van bemoeizorg. Wij bevorderen de veiligheid van jeugdigen en bestrijden kindermishandeling. Dat doen we door positief ouderschap aan te moedigen en in te grijpen als we vermoeden dat een jeugdige mishandeld wordt. CJG medewerkers zijn deskundig en bekwaam, maken gebruik van kennis van wat werkt, nemen deel aan intervisie en, indien noodzakelijk, supervisie en leren van feedback van jeugdigen en ouders.
DE KERNBOODSCHAPPEN VAN HET CJG ZIJN: 1.
2.
3.
4.
5.
Wij luisteren naar je vragen over opvoeden en opgroeien, gezondheid en ontwikkeling, omdat we weten dat vragen bij opvoeden en opgroeien normaal zijn. We voorzien jou van een goed antwoord, zodat je zelf weer verder kunt. Dat kan in een persoonlijk gesprek, telefonisch, schriftelijk met b.v. een brochure met tips en adviezen, per mail of op een andere digitale wijze. Wij verstaan onder een goed antwoord dat als je met een vraag, zorg of probleem bij ons komt, wij samen proberen te ontdekken wat jij als kind of jongere of als ouder en jouw kind nodig hebben voor een gezonde en veilige ontwikkeling. Om daarna samen met jou de beste aanpak of hulp te zoeken. En soms is het al voldoende als je iemand hebt gesproken met wie je je zorgen hebt kunnen delen. Ook als (meer of andere) hulp nodig is, blijf jij de baas over wat er gaat gebeuren. In andere woorden: je bent en blijft de regisseur over de oplossing van je eigen vraag of probleem. We registreren alleen wat nodig is en zijn transparant over datgene wat en waarom we registreren en voor wie deze informatie toegankelijk is, zowel aan het begin van het contact als gaandeweg. Opvoeden doen we met z’n allen. Als jij als ouder wilt, ondersteunen we je bij het inschakelen van jouw vrienden, familie, buren of nog anderen (leerkracht, etc) om samen er voor te zorgen dat jouw kind beter kan opgroeien en jij het opvoeden beter aan kunt. Als we ons ernstige zorgen maken over kinderen– ondanks al jouw goede bedoelingen – dan nemen we de regie over, om samen met jou de ontwikkeling van de jeugdige veilig te stellen. Maar ook dat laten we jou vooraf weten. Hierbij hanteren we de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 10
KWALITEITSEISEN Deze visie heeft in combinatie met de missie van het CJG consequenties voor de dienstverlening, de organisatie en haar partners, de medewerkers en de gemeenten. Om deze visie waar te maken stellen we daarom de volgende kwaliteitseisen aan onze CJG’s:
CJG en haar kern- en netwerkpartners Gemeenten en kernpartners onderschrijven de voorliggende regionale visie en verwerken dit in het beleid van de eigen organisatie en zorgen ervoor dat hun medewerkers in een CJG handelen naar deze visie. Zij geven hun medewerkers op basis van vertrouwen in hun professionaliteit de ruimte en de verantwoordelijkheid om te doen wat in afstemming op de vraag van ouders en jeugdigen nodig is in een praktijksituatie. Alle CJG’s en betrokken partners werken volgens de afspraken uit het convenant ketenaanpak Jeugd ZHN, gebruiken JeugdMATCH en werken volgens 1Gezin1Plan en de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is sprake van borging van deze afspraken en instrumenten. Het CJG heeft samenwerkingsafspraken met relevante netwerkpartners (in het bijzonder met het onderwijs, de gespecialiseerde zorg en de veiligheidsketen).
Dienstverlening van het CJG Er zijn verschillende laagdrempelige ingangen naar het CJG, zodat iedereen gemakkelijk contact kan zoeken. Het CJG zorgt voor een passend aanbod informatie, advies en opgroeihulp voor jongeren van -9 maanden tot 23 jaar. De doelgroep 12-23 jaar vraagt specifieke aandacht. Medewerkers hebben een klantvriendelijke houding. De cliënt is regisseur over zijn of haar oplossing en daarmee over hetgeen aan hulp en ondersteuning geboden wordt. CJG’s maken eerst gebruik van de eigen kracht en het netwerk van het gezin en de jeugdige. In tweede instantie kan (kortdurende) professionele hulp worden ingezet, gericht op het herstel van het gewone leven. Het CJG werkt vraaggericht, oplossingsgericht en systeemgericht. De vraag van de klant staat centraal, samen met de klant worden de doelen gesteld met een aanpak van het hele systeem om een jeugdige heen. Medewerkers raadplegen indien nodig hun CJG collega’s of andere experts. Klanten worden niet verwezen, maar hulp wordt op maat ingeschakeld. Medewerkers zorgen voor een persoonlijke overdracht naar andere vormen van hulp. Ze treden pas terug wanneer deze hulp gestart is. Alle multiprobleemgezinnen zijn in beeld. Hulp wordt ingezet volgens 1Gezin 1Plan. De zorgcoördinatie over al deze multiprobleem gezinnen is gewaarborgd. Medewerkers van het CJG zijn opgeleid voor hun taken. Het CJG werkt met passende en zoveel mogelijk met bewezen effectieve werkmethoden. Er is een CJG klachtenprotocol voor jeugdigen, ouders en netwerkpartners.
Betrokkenheid van ouders en jeugdigen We overleggen in principe altijd in aanwezigheid van het gezin/de ouder(s), de jeugdige zelf of in ieder geval met hun uitdrukkelijke goedkeuring. We wijken daar alleen in zeer bijzondere omstandigheden vanaf en alleen als het echt nodig is. Ook het informeren van derden, bijvoorbeeld school en andere betrokken zorgverleners, doen we in principe altijd in samenspraak met ouders(s) en jeugdige(n). Waar mogelijk informeren ouders of jeugdigen zelf. We betrekken jeugdigen en ouders bij het vormgeven van de dienstverlening van het CJG. Ook professionals van de basisvoorzieningen betrekken we daarbij.
11
Communicatie We geven informatie aan ouders en jeugdigen over wat ze kunnen verwachten van een CJG. Dat doen we ook naar professionals van de basisvoorzieningen. Medewerkers die samen het CJG vormen treden met één gezicht naar buiten. We gebruiken het landelijke logo, uit het oogpunt van herkenbaarheid voor de CJG-klanten. Dat logo wordt gebruikt voor alle activiteiten, trainingen of folders van de deelnemende instellingen die met het CJG te maken hebben.
Registratie We gebruiken de verwijsindex. Die is bedoeld om de samenwerking tussen de betrokken hulpverleners te verbeteren. De jeugdgezondheidszorg gebruikt het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg met als belangrijkste doel om de groei en ontwikkeling van individuele jeugdigen te volgen en daarnaast hulpvragen te monitoren. Kernpartners verzorgen uniforme CJG-managementinformatie. Vragen die binnenkomen bij het CJG (balie, telefonisch, e-consult, reguliere contacten (spreekuur, huisbezoeken etc)) worden vastgelegd naar het type vraag, leeftijd van de jeugdige en de vier cijfers van de postcode/woonplaats. In het CJG worden (type) vragen en de wijze van afhandeling geregistreerd. Alle kernpartners binnen het CJG voeren een verrichtingenregistratie. De registratie- en volgsystemen, zijn dusdanig geüniformeerd dat eenduidige en eenmalige registratie mogelijk is om zorgplannen uit te voeren en vragen en signalen te registreren.
Privacy Jongeren en ouders worden altijd geïnformeerd en/of om toestemming gevraagd bij het uitwisselen van informatie. Bij het digitaal dossier JGZ en de Verwijsindex werken we uiteraard conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens en we realiseren ons dat er inzagerecht bestaat voor de ouders resp. jeugdigen. Medewerkers hanteren het privacyreglement van de eigen instelling en deze wordt duidelijk gecommuniceerd naar ouders en jeugdigen. Wanneer zij informatie met andere medewerkers willen uitwisselen wegen zij de noodzaak hiervan altijd af 2 3 en vragen ouders en/of jongeren hiervoor toestemming. Hierbij hanteren zij de privacytool.
2
Bij jeugdigen onder de 12 jaar is toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdige noodzakelijk. Bij jeugdigen van 12-16 jaar oud is toestemming van de jongere en de wettelijke vertegenwoordigers noodzakelijk. Bij jongeren boven de 16 jaar is instemming van de jongere zelf van belang bij informatie uitwisseling. 3 Samenwerken in de jeugdketen: Een instrument voor gegevensuitwisseling (Ministerie VWS, 2011)
12
Resultaat4 Naamsbekendheid CJG: Het CJG is bekend bij ten minste 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 80% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen De doelen en hoofdproducten van het CJG zijn bekend bij: 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 80% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen Er is bereidheid bij ouders en jeugdigen om gebruik te maken van de diensten van CJG. Het gaat dan om: 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 90% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen Snelheid van opvolging het fysieke loket, telefoon of e-consult: tenminste 60% ontvangen meteen een inhoudelijk antwoord tenminste 40% worden binnen 2 werkdagen teruggebeld door de juiste medewerker of heeft een afspraak Tevredenheid klanten : Ouders en jeugdigen zijn voor ten minste 95% tevreden over de dienstverlening Ouders en jeugdigen zijn voor ten minste 95% tevreden over de bejegening Effectiviteit informatie en advies: Tenminste 80 % van de ouders en jeugdigen geeft aan antwoord op hun vraag te hebben gekregen Tenminste 80% van de ouders en jeugdigen geeft aan vermindering van de opvoed- of opgroeiproblematiek te ervaren Effectiviteit lichte vormen van hulp en zorg: Tenminste 70 % van de ouders en/of jeugdigen vindt dat het grootste deel van de doelstellingen van het plan is gerealiseerd Tenminste 80% van de betrokken professionals vindt dat het grootste deel van de doelstellingen van het plan is gerealiseerd Ten minste 98% van de jeugdigen en ouders van de afgeronde cases zijn van mening dat zij zelf de regie hadden over de verkregen hulp Ten minste 90% van de jeugdigen en ouders vinden dat de instellingen in hun geval goed samenwerkten, indien van toepassing Tenminste 70% van de ouders en jeugdigen die (lichte) hulp en zorg ontvangen geeft aan dat het CJG heeft bijgedragen aan de versterking van het netwerk rondom hun gezin Effectiviteit (afgeronde) trajecten 1Gezin1Plan: Tenminste 80 % van de ouders en/of jeugdigen vindt dat het grootste deel van de doelstellingen van het plan is gerealiseerd Tenminste 90 % van de betrokken professionals vindt dat het grootste deel van de doelstellingen van het plan is gerealiseerd Effectiviteit preventie kindermishandeling: Signalen van kindermishandeling worden voor 100% opgepakt en beoordeeld op noodzaak van interventie, conform de Meldcode Kindermishandeling. Medewerkerstevredenheid: Tenminste 80 % van de medewerkers binnen het CJG geeft aan dat zij de ruimte en de verantwoordelijkheid krijgen om te doen wat nodig is in de praktijksituaties waar zij mee te maken hebben Tenminste 90 % van de medewerkers vinden dat de instellingen goed samenwerken
4
Genoemde resultaten en percentages geven onze ambitie weer. Daarbij zijn wij ons ervan bewust dat deze hoog is en dat dit veel inzet vraagt voor de komende jaren.
13
2. HET CJG EN HAAR PARTNERS Regionale Visie In onze CJG’s werken instellingen op het gebied van informatie, advies en ondersteuning aan ouders en jeugdigen nauw samen. Dat doen ze onder de regie van de gemeente. We zijn een echte netwerkorganisatie en beschikken daardoor over alle wenselijke expertise om onze ambitie te realiseren. Het is van belang dat de verschillende diensten van het netwerk op elkaar aansluiten en afgestemd zijn, en dat daar waar nodig samengewerkt wordt om jeugdigen en ouders voldoende ondersteuning te bieden.
Dit hoofdstuk gaat in op de vragen wie het CJG is en met wie zij samenwerkt. We beschrijven de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden op verschillende niveaus. Vervolgens gaan we in op de competenties, taken en formatie van de verschillende CJG medewerkers Als laatste bespreken we de netwerkpartners met wie het CJG samen behoort te werken.
2.1 ORGANISATIESTRUCTUUR EN VERANTWOORDELIJKHEDEN Regionale Visie Gemeenten en kernpartners onderschrijven de voorliggende visie en verwerken dit in het beleid van de eigen organisatie en zorgen ervoor dat hun medewerkers in een CJG handelen naar deze visie.
Het CJG is een netwerkorganisatie, bestaande uit tenminste de gemeente, GGD, Kwadraad en Bureau Jeugdzorg. De expertise van de verschillende kernpartners is van belang om de ambitie van het CJG te behalen en haar taken uit te kunnen voeren. Hieronder zijn de verantwoordelijkheden beschreven van de verschillende geledingen binnen de organisatie van het CJG: de gemeente, de kernpartners, de lokale stuurgroep CJG en de regionale ketenaanpak Jeugd. De ontwikkeling van het CJG als netwerkorganisatie gebeurt onder de regie van de gemeente. De wethouder en de beleidsmedewerker(s) zijn dicht betrokken bij de regie op het CJG, als onderdeel van het lokale preventieve jeugdbeleid. Zij zijn regisseur van de invulling van het CJG op lokaal niveau en borgen de doorvoering van de regionale visie, evenals de afstemming op de lokale vraag. In de beleidscyclus is op de korte en lange termijn beleid gevormd voor het CJG. Input voor de beleidsvorming zijn adviezen van de stuurgroep CJG, ervaringen, gemaakte afspraken in de regionale werkgroep CJG en sturingsinformatie van het CJG. Uit dit beleid vloeien structurele subsidierelaties met de kern- en ketenpartners en incidentele subsidies, evenals opdrachten voor de CJG-coördinator en de stuurgroep CJG. De kernpartners onderschrijven de ambitie, visie en doelstellingen van het CJG en zetten zich in om deze te realiseren. Daarbij is het van belang dat de verschillende diensten van de verschillende organisaties samenhangen, goed op elkaar afgestemd zijn en dat daar waar nodig samengewerkt wordt om jeugdigen en ouders goed afgestemde ondersteuning te bieden. Naast het ontwikkelen en hanteren van duidelijke werkprocessen omtrent deze samenwerking, vraagt dit inzet en het doorvoeren van de visie in verschillende onderdelen van de eigen organisatie, ook binnen de afdelingen communicatie, registratie, kwaliteitsbewaking, facilitaire en ICT diensten. 5
Lokaal heeft elk CJG een stuurgroep CJG bestaande uit de beleidsmedewerker van de gemeente, CJG – coördinator en de betreffende (regio)managers en/of teamleiders van de kernpartners. Taak van de stuurgroep is te komen tot een optimale afstemming van de inzet van de kernpartners in het lokale CJG. In de stuurgroep wordt de voortgang, nieuwe ontwikkelingen en knelpunten besproken. Alle betrokken partijen kunnen onderwerpen op de agenda plaatsen. Tevens is de stuurgroep CJG verantwoordelijk voor het jaarplan en verslag. De stuurgroep wordt voorgezeten door de gemeente.
5
Ook wel het managementoverleg of projectgroep genoemd.
14
Ook regionaal wordt samengewerkt bij de ontwikkeling van het CJG tussen gemeenten, kern- en ketenpartners. Deze regionale samenwerking leidt tot inhoudelijke verdieping en meer samenhang in het aanbod. In de eerste plaats vind besluitvorming rond het CJG plaats in het Portefeuillehouders Overleg Sociale Agenda (PHO) bestaande uit de wethouders die verantwoordelijk zijn voor het jeugdbeleid. Onder het PHO valt de Ketenaanpak Jeugd, bestaande uit de stuurgroep en de projectgroep. Het doel van de Ketenaanpak Jeugd is om de zorg aan jeugdigen en hun gezinnen te verbeteren, door instrumenten, methodieken en randvoorwaarden te ontwikkelen. De stuurgroep Ketenaanpak Jeugd, bestaande uit de portefeuillehouders van Alphen aan den Rijn, Leiden, Katwijk, Oegstgeest en Teylingen vormt de schakel tussen de ketenaanpak en het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda. Agendering in het PHO heeft enerzijds tot doel om de nodige besluitvorming te realiseren. Anderzijds worden plannen en voornemens voorgelegd ter vergroting van het draagvlak voor stappen in de ketenaanpak. De projectgroep ketenaanpak heeft, hoewel niet geformaliseerd, de functie van “dagelijks bestuur” van alles dat plaatsvindt in de projectorganisatie. Zij bestaat uit de bestuurders/managers van de (regionale) zorgpartners, een drietal samenwerkingsverbanden in het onderwijs en vertegenwoordigers van de gemeenten. De ketenaanpak jeugd werkt met drie trajecten: doorontwikkeling CJG, implementatie & borging en “naar een vraag gestuurde zorg voor jeugd (transitie)”. In werkgroepen worden op deze trajecten voorstellen gedaan voor besluitvorming in de projectgroep. Zo was er een regionale werkgroep CJG, bestaande uit beleidsmedewerkers van de gemeenten, enkele managers van kernpartners en de CJG coördinatoren, die op de doorontwikkeling van het CJG op regionaal niveau zorgt voor de uitwerking van de regionale visie in samenhang met de transitie Jeugdzorg. Daarnaast zijn er enkele subwerkgroepen, vallend onder de werkgroep CJG, bestaande uit beleidsmedewerkers van gemeenten en experts en managers van kernpartners. Sinds kort is deze overlegstructuur gewijzigd en is de werkgroep CJG nu het AO CJG dat rechtstreeks adviseert aan het PHO. Het oorspronkelijke Ambtelijk Overleg Jeugd (AO) waar (bijna) alle besluitvorming over jeugd werd voorbereid, na consultatie vanuit de projectgroep ketenaanpak wordt nu het AO jeugd/transitie. Het AO transitie jeugd bestaat uit de beleidsmedewerkers Jeugd van de gemeenten. De beide ambtelijke overleggen (AO’s) brengen nu rechtstreeks advies uit aan het PHO. Voor de organisatiestructuur rond de regionale samenwerking in het jeugdbeleid, zie figuur 1. Figuur 1: Organisatiestructuur regionale samenwerking Jeugdbeleid
AO Jeugd Transitie/strategie
Trekkers overleg
Werkgroep/AO CJG, beleid in uitvoering
Advies en voorbereiding
PHO Sociale Agenda
Stuurgroep en Projectgroep
PHO Sociale Agenda
Advies en voorbereiding
15
2.2 MEDEWERKERS CJG -
Regionale visie CJG Medewerkers zijn deskundig en bekwaam, maken gebruik van kennis van wat werkt, nemen deel aan intervisie en, indien noodzakelijk, supervisie en leren van feedback van jeugdigen en ouders. - Medewerkers zijn opgeleid voor hun taken - Medewerkers hebben een klantvriendelijke houding. - Medewerkers die samen het CJG vormen treden met één gezicht naar buiten
De medewerkers van het CJG zijn in dienst van de kernpartners of de gemeente. Zij geven uitvoering aan de taken van het CJG. Het werken in het CJG vraagt van medewerkers een aantal algemene competenties die van toepassing zijn op alle medewerkers (§ 2.2.1). In § 2.2.2 gaat we in op de deskundigheidsbevordering van medewerkers in het CJG. Tot slot zijn in § 2.2.3 de specifieke CJG functies beschreven, namelijk die van CJG coördinator en CJG assistent, aangezien dit nieuwe CJG functies zijn.
2.2.1
A LGEMENE COMPETENTIES 6
Naast de eigen vakinhoudelijke competenties zijn de volgende CJG-competenties van belang: -
-
-
-
-
Bejegening: medewerkers hebben een klantvriendelijke houding, waaronder wij verstaan: o een dienstverlenende instelling o de klant vriendelijk te woord staan o de klant op zijn of haar gemak stellen o een luisterend oor bieden o de klant positief bevestigen in de stap om het CJG te bellen of om langs te komen o ouders en jeugdigen in hun waarde laten o uit te stralen dat iedere vraag een goede vraag is Medewerkers werken vraaggericht, hieronder verstaan we: o Treedt jeugdigen en ouders op een toegankelijke en authentieke manier tegemoet, zodat zij zich uitgenodigd voelen hun vragen te verwoorden en weten waar ze terecht kunnen met hun vragen. o Beschikt over voldoende communicatie vaardigheden o Hanteert verschillende gesprektechnieken, zoals motiverende en activerende gesprekstechnieken o Kan samen met jeugdigen en ouders de behoeften, wensen, mogelijkheden en beperkingen van de jeugdige, opvoeders of het systeem samenhangend in kaart brengen en kan aansluiten bij de verwachtingen. Medewerkers werken eigen kracht versterkend, hieronder verstaan wij: o Ouders en jeugdigen betrekken CJG medewerkers bij hun probleem en niet andersom. o Stelt de eigen deskundigheid van jeugdigen en ouders centraal o Kan jeugdigen en ouders activeren zelf oplossingen te zoeken voor hun problemen o Sluit aan bij dat wat goed gaat . Medewerkers werken systeemgericht, hieronder verstaan wij: o Kan het netwerk van het gezin in kaart brengen o Kan het netwerk van gezinnen activeren o Heeft een brede kennis van de sociale kaart en kan deze toepassen 7 Medewerkers werken samenwerkingsgericht , hieronder verstaan wij:
6
Lees ook: Ministerie Jeugd en Gezin (2009). Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin: Samenwerken in het belang van jeugdigen en opvoeders. 7 Zie ook de notitie: ‘Interne Samenwerking in het CJG Leiden’
16
o
-
-
-
Is in staat duidelijk contact te leggen en onderhouden met professionals van andere disciplines en organisaties over werkzaamheden voor een goede afstemming. o Respecteert de expertise van andere professionals en schat hun expertise op waarde o Rapporteert op een transparante wijze aan collega’s en samenwerkingspartners omtrent de situatie van jeugdigen. o Is in staat effectief intercollegiaal te consulteren en kennis te delen met professionals van andere disciplines Transparantie o Communiceert duidelijk wat vastgelegd wordt van de ondersteuning en waarom o Overlegt met ouders wanneer informatie met andere disciplines wordt uitgewisseld o Vraagt ouders en jeugdigen structureel feedback en sluit hierop aan Werkt planmatig en doelgericht Heeft kennis van jeugdigen, ouders en de opvoeding Intercultureel vakmanschap. o Heeft kennis van de specifieke achtergrond en situatie van veel migranten: migratiegeschiedenis, (taal)achterstanden, cultuurverschillen en ‘diverse’ communicatiestijlen o Doorgrondt dimensies van culturen, hanteert geen stereotiepe beelden van bepaalde groepen o Heeft inzicht in machtsverschillen en uitsluitingsmechanismen o Beschikt over een open, onbevooroordeelde houding o Is vaardig in interculturele communicatie Is in staat de verwijsindex te hanteren en bespreekbaar te maken in contact met de jeugdige en/of ouders. In staat om in gesprek te gaan over mogelijke kindermishandeling en huiselijk geweld Kan de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling hanteren.
Voorstel voor verbetering: Leidinggevenden nemen deze algemene competenties mee in het personeelsbeleid van hun organisatie.
2.2.2. D ESKUNDIGHEIDSBEVORDERING Om de kwaliteit van het CJG te waarborgen is de deskundigheid van medewerkers van belang. Scholing kan hieraan bijdragen. Daarin is zowel scholing binnen de eigen disciplines van belang als multidisciplinaire scholing. Laatst genoemde kan CJG breed worden ingezet. Multidisciplinaire scholing bevordert de samenwerking tussen medewerkers en de eenheid van taal. (Nieuwe) medewerkers worden ten minste getraind in: -
-
Positief Opvoeden: De volgende medewerkers worden getraind in niveau 2 en/of 3: o Jeugdverpleegkundigen o Jeugdartsen o (Jeugd)maatschappelijk werkers o Medewerkers Opvoedbureau/Opvoedadviespunt o CJG assistent Tevens zijn medewerkers van Jeugd & Opvoedhulp, GGZ-jeugd en thuisbegeleiders getraind in niveau 4 en 5 van Positief Opvoeden. 1Gezin1Plan: De volgende medewerkers worden getraind in het werken met 1Gezin1Plan: o Jeugdverpleegkundigen o Maatschappelijk werkers (jeugd, school en algemeen maatschappelijk werk 17
o o o o o
Jeugdartsen Medewerkers Bureau Jeugdzorg CJG opvoedadviseurs Zorg coördinator BKK Gezinscoach Meldpunt Zorg & Overlast Tevens zijn medewerkers van Jeugd & Opvoedhulp (Cardea en Horizon), GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, GGZ Rijnstreek, GGZ Leiden e.o., GGZ Duin en Bollenstreek, Kristal Centrum voor Autisme, Ipse de Bruggen, MEE Zuid Holland Noord getraind in 1Gezin1Plan.
Voorstel voor verbetering: Kernpartners (gemeenten, GGD, Kwadraad en BJZ) komen met een gezamenlijk regionaal meerjaren scholingsplan op basis van bovenstaande competenties. Dit plan wordt voorgelegd aan de projectgroep ketenaanpak. Medewerkers krijgen 2 tot 4 dagdelen per jaar voor gezamenlijke scholing. Tevens kunnen CJG-coördinatoren scholing krijgen ter versterking van competenties: versterken informele steun (zie 3.2.2) netwerkcompetenties Tevens dient er ruimte te zijn voor scholing op lokaal niveau, in aansluiting op de lokale vraag.
2.2.2
P ERSONEEL FORMATIE
De CJG’s beschikken minimaal over de volgende medewerkers. o o o o o o o o o o
Doktersassistenten JGZ JGZ verpleegkundigen Stevig Ouderschap verpleegkundigen JGZ artsen BKK coördinator (regionaal, backoffice) CJG Opvoedadviseurs 8 Maatschappelijk werkers Medewerker BJZ CJG coördinator Medewerkers Meldpunt Zorg & Overlast (regionaal, backoffice)
De CJG’s beschikken eventueel over de volgende medewerkers: o
CJG assistent
Omdat de CJG coördinator en CJG assistent nieuwe functies zijn worden deze hier verder uitgewerkt.
CJG COÖRDINATOR Om het CJG als netwerk goed te laten functioneren kiezen gemeenten voor het aanstellen van een CJG coördinator. Hieronder worden de taken van de coördinator beschreven. Daarnaast heeft de CJG coördinator een belangrijke functie in de verdere inhoudelijke ontwikkeling van het CJG. Afhankelijk van de grootte van de gemeente en het aantal locaties heeft een CJG coördinator 16 tot 30 uur per week nodig voor deze taken. Taken kunnen ook bij anderen neergelegd worden, waaronder de beleidsmedewerker Jeugd of managers van kernpartners. Van belang is dat onderstaande taken worden uitgevoerd en dat helder is vastgelegd wie deze uitvoert.
8
Het gaat zowel om het algemeen-, jeugd-, en school maatschappelijk werk, JPP, JPT en gezinscoaching.
18
Taken CJG-coördinator De CJG coördinator draagt zorg voor de positionering van het CJG als het opvoed- en opgroeisteunpunt voor (aanstaande) ouders, jeugdigen, vrijwilligers en professionals. Dit doet zij/hij door de volgende taken: 1.
Verantwoordelijk voor een goede organisatie en afstemming van het fysiek loket en de CJG werkprocessen
2.
Verantwoordelijk voor een goede afstemming en samenwerking met de gebruikers van de CJG ruimten
3.
Teamvorming en voorwaardenscheppend voor interne samenwerking binnen het CJG *Organiseren van teambuildingsbijeenkomsten en themabijeenkomsten *Oplossingen aandragen en organiseren voor een effectieve en efficiënte samenwerking
4.
Voorzitten en faciliteren CJG overleg
5.
Voorzitten en faciliteren CJG casusoverleg
6.
Draagt, in afstemming met kernpartners, zorg voor een aantrekkelijk activiteitenaanbod binnen en buiten het CJG, waaronder cursussen, lezingen en ouderbijeenkomsten
7.
Promoot het CJG en zijn producten en diensten op actieve wijze onder doelgroepen *Ontwikkelen van promotiemateriaal ism communicatiemedewerker gemeente *Zorgen voor berichtgeving in lokale media
8.
Onderhoud contacten met netwerkpartners, waaronder basisvoorzieningen als onderwijs, WSNS coördinator, kraamzorg, voorzitter veiligheidsoverleg en tweedelijns voorzieningen als GGZ etc.
9.
Organiseren participatie in het CJG
9 10
10. Organiseren versterken informele steun (zie 3.2.2) 11. Monitoren van ontwikkelingen binnen het CJG 12. Deelname aan de stuurgroep CJG 13. Legt verantwoording af naar de gemeente, onder andere middels een jaarplan en –verslag ism de stuurgroep CJG 14. Aansturen CJG assistent 15. Verantwoordelijk voor de lokale inhoud van de CJG-website 16. Deelname regionale werkgroep CJG 17. Intervisie CJG coördinatoren (regionaal) TOTAAL Competenties/kennis -
Relevante opleiding op minimaal Hbo-niveau Aantoonbare kennis, ervaring en affiniteit in het veld van jeugd(gezondheids)zorg, maatschappelijk werk of welzijnswerk Ervaring met het coördineren en aansturen van professionals Resultaatgerichtheid Oplossingsgericht Initiatiefrijk Samenwerkingsgericht Klantvriendelijk
9
Dit is een overleg voor medewerkers van het CJG, voorgezeten door de coördinator, over het functioneren van het CJG. Hierin worden zowel huishoudelijke zaken als inhoudelijke zaken, zoals de onderlinge samenwerking of informatie van andere zorgaanbieders, besproken. 10 Multidisciplinaire casuïstiek bespreking binnen het CJG.
19
-
Teamplayer en bruggenbouwer Netwerkcompetenties: o Verantwoordelijkheid nemen voor de doelen van het netwerk; o Legitimatie van het netwerk bewerkstelligen bij doelgroepen, kernpartners en netwerkpartners o Conflicten kunnen hanteren o Kunnen kiezen van de juiste verantwoordingsstructuur o Draagvlak verwerven bij doelgroepen, kernpartners en netwerkpartners
Voorstel voor verbetering: Een coördinator heeft minimaal 16 uur per week per gemeente nodig om de taken in enige samenhang uit te voeren. De taken kunnen niet te versnipperd worden uitgevoerd en de aanwezigheid van de coördinator geeft een eigen dynamiek aan het organisatieproces van het CJG als netwerkorganisatie. Gemeenten stellen een coördinator aan voor tenminste 16 uur per week, op basis van bovenstaande taken. Over het precieze aantal coördinatie-uren dat een CJG behoeft zal nog een voorstel worden gemaakt. Het huidige opdrachtgeverschap en de aansturing van de CJG coördinatoren wordt geëvalueerd en verbeterd.
CJG ASSISTENT Een van de taken van het CJG is het bieden van informatie en advies. Veel CJG’s in Holland Rijnland hebben een balie ingericht in het fysieke CJG om een laagdrempelig loket voor doelgroepen te creëren. De CJG assistent bemant de balie gedurende openingstijden. De openingstijden van de meeste CJG’s zijn echter smaller dan de tijden waarin doelgroepen naar het CJG komen met een afspraak bij een CJG medewerker. Ook dan is de ontvangst van belang zodat doelgroepen het CJG als laagdrempelig punt ervaren, waar de ontvangst hartelijk is, ook als ze even moeten wachten voor hun afspraak. Deze goede ontvangst is niet alleen de taak van de CJG assistent, maar ook van de CJG medewerkers. Hieronder worden de taken van de CJG assistent beschreven evenals de benodigde competenties. De taken van de CJG assistent zijn zowel het ontvangen van bezoekers tijdens de openingstijden zie taak 1 t/m 8, maar ook de praktische ondersteuning in het CJG, taak 9-14. Taken CJG assistent 1.
Gastvrouw/heer: bezoekers die zich aan de balie of telefonisch melden adequaat te woord staan
2.
Informatie verstrekken over diensten van het CJG
3.
Luisteren naar de vraag van cliënten, zodat zij zich serieus genomen voelen en, indien nodig, doorvragen om de vraag helder te krijgen
4.
Eenvoudige vragen beantwoorden, passende informatie en advies verstrekken
5.
Zorgen dat de vraag bij de juiste CJG-medewerker terecht komt
6.
Binnenkomende vragen registreren
7.
Bezoeker inplannen voor dienstverlening bij kernpartners
8.
Beheer over telefooncentrale
9.
Informatie in folderrekken voldoende up-to-date houden
10. Sociale kaart bijhouden 11. Voorraadbeheer en huishoudelijk activiteiten 12. Organisatie praktische zaken als afspraken beheer, inschrijvingen van groepsactiviteiten, uitwerken verslagen, agenda van ruimtes 13. Bijhouden van lokale pagina’s CJG website 14. Bijeen roepen van betrokken hulpverleners voor 1Gezin1Plan, ter ondersteuning van de CJG medewerkers.
20
Om deze taken uit te voeren zijn de volgende competenties van belang: - Pedagogisch geschoold op MBO niveau - Kennis van en ervaring met zorg en welzijn - Kennis van sociale kaart - Klantvriendelijk - Representatief - Goede beheersing Nederlandse taal - Vaardigheid in het werken met informatiesystemen - Zelfstandig - Proactief Voorstel voor verbetering: Medewerkers kunnen een drempel ervaren om 1Gezin1Plan in te zetten, omdat er een grote tijdsinvestering nodig is om alle betrokken hulpverleners en andere betrokkenen bij elkaar te roepen voor een overleg met het gezin. De assistent kan de hulpverlener hierin ondersteunen. Wanneer de balie niet bemenst is kan het voorkomen dat ouders of jeugdigen het fysieke CJG binnenlopen om een vraag te stellen. Er worden in elk CJG afspraken gemaakt over de ontvangst van bezoekers, met en zonder afspraak. Medewerkers werken, indien mogelijk, met de deur open, en verwelkomen deze ouders of jeugdigen. Zij vragen kort naar de vraag, en zorgen dat deze mensen binnen twee werkdagen gebeld worden door een medewerker die de vraag verder kan beantwoorden.
2.3 NETWERKPARTNERS Regionale Visie Onze CJG’s hebben een breed netwerk in de gemeenten en de regio door de samenwerking met o.a. vrijwillige projecten, het welzijnswerk, Wmo-loket, scholen, kinderopvang, sportclubs, jongerenwerk, verloskundigen, huisartsen, leerplicht, veiligheidsketen, GGZ-jeugd, thuiszorg, thuisbegeleiding, kinderartsen- en specialisten, jeugd-LVB en jeugdzorg. Het CJG heeft samenwerkingsafspraken met relevante netwerkpartners (in het bijzonder met het onderwijs, de gespecialiseerde zorg en de veiligheidsketen).
CJG’s hebben een breed netwerk met partners die contact hebben of werken met kinderen en gezinnen. Dit netwerk is gericht op versterken van gezinnen en pedagogische basisvoorzieningen en waar nodig het organiseren van hulp met korte lijnen. In deze paragraaf beschrijven we de relatie met het onderwijs en andere pedagogische basisvoorzieningen, de gespecialiseerde zorg, de veiligheidsketen en de OGGZ. De verbinding met het veiligheidsoverleg staat nog in de kinderschoenen, terwijl er al veel is ingezet in de relatie met het onderwijs. Het bewerkstelligen van deze verbindingen verdient blijvende aandacht. Van belang is dat er in elk CJG duidelijke samenwerkingsafspraken zijn gemaakt met deze netwerkpartners, in het bijzonder met het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen. In de volgende paragrafen worden deze verbindingen verder uitgewerkt.
2.3.1 V ERBINDING MET ONDERWIJS Regionale Visie Wij vinden dat ouders eerstverantwoordelijk zijn voor de opvoeding en het overdragen van waarden en normen. Maar niemand leeft in volledig isolement. Betrokkenheid van het sociaal netwerk - familie, vrienden, buren, vrijwilligers – is essentieel bij de opvoeding. Ook buitenshuis worden jeugdigen beïnvloed. Onderwijs is een belangrijke leefomgeving van jeugdigen. Leraren spelen ook een belangrijke rol.
De school is een belangrijke leefomgeving van jeugdigen naast het gezin en de school is ook een belangrijke signaleerder van problemen bij ouders en kinderen. In de interne zorgstructuur van de school wordt al heel veel gedaan aan het begeleiden van kinderen bij hun problemen. De verbinding met leerkrachten, docenten en het onderwijs is daarmee van belang voor het CJG. Scholen hebben bij effectuering van de Wet op Passend 21
Onderwijs de zorgplicht om voor elk kind een passend onderwijsaanbod te realiseren. Daarnaast hebben zij een belangrijke signalerende rol wanneer de ontwikkeling van het kind bedreigd wordt. Van belang is zorg samen met het onderwijs in samenhang en afstemming aan te bieden. De verbinding met het onderwijs wordt gelegd via de volgende wegen: -
-
-
-
Casuïstiekoverleg waar school en CJG (JGZ of maatschappelijk werk) aan deelnemen (Zorg Team). Jeugdarts of jeugdverpleegkundige heeft overleg met intern begeleiders en verricht de Periodieke Gezondheidsonderzoeken (PGO) op school. Zij opereert zichtbaar als CJG en is contactpersoon van het CJG die beschikbaar is voor de school. Zij schakelt, indien nodig, snel andere CJG-medewerkers in. Maatschappelijk werker biedt ondersteuning op school. Zij opereert zichtbaar als CJG en is contactpersoon van het CJG die beschikbaar is voor de school. Zij schakelt, indien nodig, snel andere CJG-medewerkers in. Korte lijnen tussen CJG coördinator en WSNS coördinator/directeur Intern begeleiders en docenten kunnen ingeschakeld worden bij 1Gezin1Plan, de regionale methodiek voor zorgcoördinatie bedoeld voor gezinnen waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn en ouders ondersteuning willen bij het coördineren van de zorg. Betrokken hulpverleners komen samen met ouders, jongere en relevante mensen uit het netwerk van het gezin bij elkaar om een plan op te stellen en zaken af te stemmen. Binnen 1Gezin1Plan kunnen zowel partners uit het onderwijs als het CJG deelnemen. De terugkoppeling naar de leerkracht en/of de IB-er is van belang wanneer zij zorgen of problemen signaleren. De ouders of jeugdige doen dit bij voorkeur zelf, als regisseur van de oplossing van hun eigen probleem én in het kader van praten met gezinnen ipv praten over gezinnen.
Het CJG kan meer zichtbaar zijn op school door meer outreachend te werken. Dit betekent dat het CJG zich inzet om : -
Maatschappelijk werk op school uit te voeren. Dit kan fungeren als laagdrempelig contact voor ouders op school. Cursussen en informatieavonden op scholen te houden, bijvoorbeeld een lezing tijdens een ouderavond. De CJG coördinator draagt hier zorg voor in afstemming met de school en het CJG opvoedcursusaanbod. Hiervoor worden zoveel mogelijk CJG medewerkers uit het lokale CJG ingezet, zodat scholen en ouders zoveel mogelijk bekende gezichten zien.
2.3.2 V ERBINDING MET P EDAGOGISCHE BASISVOORZIENINGEN Pedagogische basisvoorzieningen zijn voorzieningen waar jeugdigen en ouders gebruik van maken. Het gaat dan om scholen, voor-, na- en tussen schoolse voorzieningen, peuterspeelzalen, welzijnswerk, jongerenwerk maar ook sportverenigingen of vrijwilligersprojecten. Hoewel huisartsen en verloskundigen niet onder de pedagogische basisvoorzieningen gerangschikt kunnen worden zijn zij hierbij wel van belang. De verbinding met basisvoorzieningen is bijzonder waardevol. In de eerste plaats komen professionals werkzaam bij basisvoorzieningen in aanraking met vele ouders en jeugdigen, bij vragen kunnen zij ouders en jeugdigen wijzen op het CJG. Daarnaast kunnen professionals die met ouders en jeugdigen werken zelf vragen hebben, of zorgen of problemen signaleren. Het CJG voorziet dan in een consultatie functie. Als laatste kan het CJG ook ouders en jeugdigen stimuleren om gebruik te maken van het aanbod van basisvoorzieningen als welzijnswerk, vroeg- en voorschoolse educatie en sportvoorzieningen om het netwerk en de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. In de CJG’s wordt op verschillende manier verbinding gelegd met basisvoorzieningen, zoals: -
Folder en poster verspreiding bij basisvoorzieningen,
22
-
-
Netwerkbeheer door de CJG-coördinator en CJG medewerkers. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van relevante netwerkpartners. Informatie/netwerk bijeenkomsten professionals van basisvoorzieningen. Zij worden geïnformeerd over het CJG en behandelen een relevant inhoudelijk thema. 11 ZAT 0-4 : In het ZAT 0-4 bespreken verloskundigen, kraamverzorgers, JGZ 0-4 en professionals van voorschoolse voorzieningen casuïstiek. CJG medewerkers van de JGZ nemen deel aan het ZAT 0-4 overleg. Het ZAT kan door het CJG worden gefaciliteerd, bijvoorbeeld met een voorzitter, huisvesting etc. Momenteel wordt de structuur voor de ZAT’s 0-4 herzien. Het virtueel CJG (zie § 3.1.3) voor professionals kan verder ontwikkeld worden, en als platform dienen voor informatievoorziening naar professionals van (pedagogische) basisvoorzieningen.
Voorstel voor verbetering: CJG medewerkers en professionals van basisvoorzieningen vinden elkaar op casusniveau voor consultatie en samenwerking rondom een gezin. Dit dient uitgewerkt te worden in een regionaal werkproces voor ‘Samenwerking met basisvoorzieningen’. Het werkproces beschrijft hoe CJG medewerkers vragen of signalen van de professionals oppakken. Het CJG maakt duidelijke samenwerkingsafspraken met het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen.
Als laatste zijn er veel verschillende vormen van samenwerking die op lokaal niveau geïnitieerd kunnen worden. Er zijn al enkele voorbeelden te noemen. De CJG coördinator kan in het netwerkbeheer hier de aandacht aan geven: -
Verloskundige houdt spreekuur in het CJG Jeugd Maatschappelijk Werk is verbonden en heeft gesprekken op scholen en peuterspeelzalen Een welzijnsorganisatie geeft in het CJG een cursus ‘Moeders in de buurt’ voor migranten moeders CJG medewerker houdt spreekuur bij de inloop van het jongerenwerk
2.3.3. V ERBINDING MET GESPECIALISEERDE JEUGDZORG Het CJG heeft aansluiting bij de gespecialiseerde jeugdzorg, waaronder Bureau Jeugdzorg (BJZ), Jeugd & Opvoedhulp, jeugd-GGZ en jeugd-LVB. De toegang tot deze zorg is in het huidige stelsel georganiseerd via BJZ, de huisarts en de jeugdarts. BJZ en de jeugdarts zijn kernpartners van het CJG, de huisarts een samenwerkingspartner. Doel is om te zorgen voor continuïteit van zorg en een integrale aanpak. In de huidige structuur is Bureau Jeugdzorg bij alle CJG’s op de volgende manieren verbonden aan het CJG: -
Op management niveau neemt BJZ deel aan de stuurgroep CJG Medewerker toegang is contactpersoon voor het CJG en beschikbaar voor consultatie en advies Medewerker toegang neemt deel aan het CJG casusoverleg en het veiligheidsoverleg Medewerkers Bureau Jeugdzorg nemen deel aan 1Gezin1Plan wanneer zij betrokken zijn in het gezin Aanmeldingen van Bureau Jeugdzorg komen automatisch in de verwijsindex (JeugdMATCH)
In sommige CJG’s kan de medewerker toegang gesprekken voeren met gezinnen op de CJG locatie of de medewerker toegang is een of meerdere dagdelen aanwezig op de CJG locatie. Voorstel voor verbetering: De verbinding met de gespecialiseerde jeugdzorg zal op de korte termijn veranderen bij de transitie van de jeugdzorg (zie hoofdstuk 9). Op dit moment zijn er pilots in voorbereiding in de regio, waar 1Gezin1Plan de basis is voor het inschakelen van gespecialiseerde hulp voor jeugdigen en hun gezinnen. Er dient een CJG werkproces beschreven te worden voor CJG medewerkers rondom het inschakelen van de verschillende vormen van hulp (waaronder gespecialiseerde jeugdzorg). Deze bevat een richtlijn over de terugkoppeling van ingezette hulp naar het CJG, de nazorg en/of de afsluiting van een traject 11
Alphen aan den Rijn heeft geen ZAT 0-4
23
(vinger aan de pols houden). Hierover dienen afspraken gemaakt te worden met de verschillende voorzieningen Maar ook over het doorgeven van informatie, zodat ouders en jeugdigen hun verhaal niet meerdere keren hoeven te geven en er sprake is van een persoonlijke overdracht.
2.3.4. V ERBINDING MET DE VEILIGHEIDSKETEN 12
Het Veiligheidshuis heeft de opdracht om overlast en criminaliteit terug te dringen. De focus is dadergericht, gebiedsgericht, probleemgericht. Veiligheidshuizen hebben een regionale insteek en bevinden zich hoofdzakelijk in centrumgemeenten. In de (grote) gemeenten in Holland Rijnland krijgt samenwerking vorm met de veiligheidsketen middels diverse casuïstiek overleggen, zoals het signaleringsoverleg, het overleg jeugd en veiligheid en “Het Overleg” (Alphen aan den Rijn). Zowel zorgpartners als partners uit de veiligheidsketen zitten hierbij aan tafel. Nadruk ligt op de procesmatige afstemming, waarin deskundigen vanuit verschillende disciplines gezamenlijk vaststellen welke type acties door welke hulpverleners in welke termijn ingezet moeten worden in een bepaalde probleemsituatie. Vervolgens werken betrokken hulpverleners samen met het cliëntsysteem aan de oplossing van problemen, op basis van 1Gezin1Plan. De veiligheidsoverleggen/signaleringsnetwerken richten zich op de volgende groepen: Meerderjarige veelplegers Jeugdige veelplegers Daders van huiselijk geweld Ex-gedetineerden Overlast gevende personen Deelnemers zijn de politie, AMW, BJZ, GGD, Jeugd reclassering, MEE, GGZ, OM Raad voor de Kinderbescherming, jongerenwerk en verslavingszorg. Verbinding tussen het CJG en het veiligheidsoverleg vindt plaats doordat: Medewerkers van het CJG kunnen ingezet worden in de hulpverlening aan het cliëntsysteem, volgens 1Gezin1Plan. Afstemming tussen de CJG coördinator en voorzitter van het veiligheidsoverleg Via het meldpunt Zorg en Overlast
Voorstel voor verbetering: Er wordt een regionale visie op jeugd en veiligheid geformuleerd en de verbinding tussen het domein veiligheid en het CJG wordt nader uitgewerkt in een voorstel tot de praktische organisatie hiervan. Hiertoe is reeds een opdracht verstrekt aan expertisecentrum JSO.
2.3.3. V ERBINDING MET DE OGGZ OGGZ staat voor Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. De OGGZ richt zich op een zeer diverse doelgroep van sociaal kwetsbare mensen in de marge van de samenleving die zelf nauwelijks een beroep doen op de bestaande hulpverlening. Het gaat bijvoorbeeld om multiprobleemgezinnen of zorgmijders. Het doel van de OGGZ is het voorkomen en verminderen van sociale uitsluiting en dakloosheid van de doelgroep en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen. De gemeenten zijn
12
Ketenregie Jeugd: Zorg en veiligheid: succesfactoren en aandachtspunten bij samenwerking tussen zorg (CJG) en veiligheid (Veiligheidshuis). (JSO)
24
verantwoordelijk voor de uitvoering van de OGGZ. De uitvoering vraagt samenwerking met verschillende zorgpartners. In de CJG’s wordt op verschillende manier verbinding gelegd met de OGGZ: CJG medewerkers (maar ook andere betrokkenen uit het professionele en informele netwerk) kunnen gezinnen melden bij het Meldpunt Zorg & Overlast van de GGD, bijvoorbeeld wanneer: o een cliënt niet bij een hulpverleningsinstelling behandeld wordt, maar wel hulp nodig heeft o iemand meer en/of andere zorg nodig heeft en deze niet goed te realiseren is o de hulpverlening aan een cliënt vastloopt o de cliënt zich aan de zorg onttrekt of intensieve zorgcoördinatie nodig is o een cliënt deel uitmaakt van een (gezins-) situatie waarbij meerdere problemen tegelijkertijd spelen CJG partners kunnen deelnemen aan overleg voor multiprobleemgezinnen in Katwijk, Leiden en Alphen aan de Rijn.
25
3. DIENSTVERLENING VAN HET CJG Dit hoofdstuk beschrijft de dienstverlening van het CJG. In 3.1 zijn de verschillende toegangen tot het CJG beschreven, vervolgens het aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning van het CJG. Gevolgd door de werkprocessen in het CJG. Als laatste wordt ingegaan op de omgang met klachten en privacy.
3.1 LAAGDREMPELIGE TOEGANG TOT HET CJG Regionale Visie Laagdrempelig: Onze hulp moet geen drempel kennen. Vrije, onbelemmerde toegang is ons devies. Snelheid van opvolging het fysieke loket, telefoon of e-consult: tenminste 60 % ontvangen meteen een inhoudelijk antwoord tenminste 40% worden binnen 2 werkdagen teruggebeld door de juiste medewerker of een afspraak
De front-offices van de CJG’s krijgen vorm door het fysieke loket, het virtueel CJG en het regionale telefoonnummer.
3.1.1. FYSIEK LOKET 13
Een van de toegangen tot het CJG zijn de fysieke loketten . Niet alleen zijn de professionals van de kernpartners in het fysieke loket gehuisvest. Het fysiek loket is primair gericht op het verzorgen van laagdrempelige activiteiten, die onder meer gericht zijn op informatie, voorlichting en preventie. Uitgaande van de regionale visie geeft dit als volgt richting aan het fysieke loket van de gemeente: a. De voorziening is herkenbaar en uitnodigend voor ouders en jeugdigen, waar zij individueel of in groepsverband (cursussen, workshops) informatie, advies en hulp kunnen verkrijgen en/of vaardigheden kunnen aanleren. b. De PR en huisstijl van het CJG moeten zeer herkenbaar zijn: één logo en één telefoonnummer. c. De front-office moet de uitstraling hebben dat het vragen en bieden van ondersteuning bij opgroeien en opvoeden vanzelfsprekend is en niet de associatie hebben met problemen en ouderlijke onmacht. d. In de front-office zal de ouder of het kind moeten merken dat de samenwerking tussen de zorginstellingen en andere maatschappelijke organisaties goed verloopt en dat de klant naar de juiste deskundige wordt geleid. e. Laagdrempeligheid zegt enerzijds iets over het gemak waarmee men ergens binnenloopt en anderzijds de mate van bereikbaarheid, op welke manier dan ook, van een voorziening. f. Het gaat hierbij niet alleen om kennis overdragen, maar ook om gevoel en inspiratie, interesseren en overtuigen. g. Er is een gezamenlijke ontvangst- en wachtruimte, die uitnodigend is. h. De baliefunctie, indien aanwezig, gaat om de ontvangst van ouders en jongeren, het afhandelen van vragen en het verstrekken van informatiemateriaal, het maken van afspraken en het gericht inschakelen van CJG medewerkers. Veel CJG’s in Holland Rijnland hebben een balie ingericht in het fysieke CJG om een laagdrempelig loket voor doelgroepen te creëren. De CJG assistent of een gastvrouw bemant de balie gedurende openingstijden (zie ook § 2.2.2.). Naast het fysiek loket in het “CJG gebouw” hebben netwerkpartners zoals peuterspeelzalen,
13
Meer informatie: ‘Mogelijkheden baliefunctie CJG in regio Zuid-Holland Noord’ (JSO), februari 2010)
26
kinderopvang, jongerenwerk e.d. ook een soort loketfunctie waar ouders en jongeren hun vragen kunnen stellen. Voorstel voor verbetering: Er komt een werkproces voor de CJG assistent, om in te schatten welke vragen zij zelf kan beantwoorden volgens Positief Opvoeden en welke vragen toe te leiden naar de juist CJG medewerker. Deze wordt door de CJG-coördinatoren beschreven. Er zijn enkele lokale voorbeelden, zie ook de notitie van JSO over de baliefunctie.
3.1.2. TELEFONISCHE BEREIKBAARHEID-CJG ADVIES Er is een regionaal telefoonnummer voor het CJG. De werkgroep CJG heeft een subwerkgroep telefonische bereikbaarheid die voorstellen doet om de bereikbaarheid van het CJG te optimaliseren. De telefoontjes komen terecht bij het Klanten Contact Centrum (KCC) van de GGD. De vraag wordt direct beantwoord of men wordt teruggebeld door de medewerker van het eigen lokale CJG. -
Indien de medewerker van het KCC de vraag niet direct kan beantwoorden en niet direct kan doorverbinden met een CJG medewerker wordt de beller binnen twee werkdagen teruggebeld. Een klant wordt zo snel mogelijk doorgeschakeld naar de juiste professional. Het CJG adviesnummer is ten minste tijdens kantoortijden bereikbaar Alleen buiten kantoortijden wordt een bandje afgedraaid.
Voorstel voor verbetering: Bij het doorverbinden naar het lokale CJG of de CJG medewerker gaat ging tot voor kort vaak nog iets verkeerd. Klanten werden geregeld meerdere keren doorverbonden voordat ze de juiste medewerker te pakken kregen. Het systeem is nu op deze punten aangepast en de aanpassingen lijken tot verbetering te leiden. Begin 2013 wordt gecheckt of dit werkelijk zo is. KCC verbeterd kennis van welke vraag bij welke medewerker terecht moet komen. Duidelijke afspraken/werkprocessen met de kernpartners over doorgeleiding zijn hierbij van belang. - Facilitaire diensten moeten een goede en snelle doorschakeling en bereikbaarheid ondersteunen en stimuleren.
3.1.3. VIRTUEEL CJG Regionaal is het virtueel CJG gerealiseerd. Doel is het bieden van laagdrempelige informatie en advies aan opvoeders en jeugdigen. De werkgroep CJG heeft een subwerkgroep Virtueel CJG. De subwerkgroep bestaat uit de eindredacteur van het virtueel CJG en enkele beleidsmedewerkers van gemeenten. Zij draagt zorg voor de verdere ontwikkeling van het CJG, het functioneren en de kwaliteit van het virtueel CJG, tevens is de werkgroep een klankbord voor de regionale vCJG redacteur. De regionale eindredacteur werkt in opdracht van het Portefeuille Overleg aan het Virtueel CJG en is werkzaam bij de GGD, zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de website en de werkprocessen van het e-consult en de chat. De eindredacteur werkt samen in de redactieraad bestaande uit medewerkers van de kernpartners. Het regionale virtueel CJG is aangesloten bij Stichting vCJG. Tachtig procent van de website bestaat uit landelijk gevalideerde informatie van Stichting Opvoeden, vijftien procent van de inhoud van de website is regionaal, zoals het aanbod van trainingen en cursussen, nieuws en vijf procent is lokaal. Dit bevat informatie over openingstijden, specifiek aanbod etc. De coördinator van het CJG, vaak in samenwerking met de CJG assistent, is verantwoordelijk voor de lokale informatie (5 %) van de website. CJG-coördinatoren en beleidsmedewerkers van de gemeenten worden regelmatig geïnformeerd over bezoekersaantallen en ontwikkelingen omtrent de website.
27
Aanbod website voor opvoeders Naast informatie over de opvoeding kunnen opvoeders via de website vragen stellen (e-consult). Door een coördinator van de GGD worden vragen geselecteerd. Jeugdverpleegkundigen die getraind zijn in het digitaal bieden van informatie en advies beantwoorden de vragen. Binnen het E-consult worden enkele gegevens van vragenstellers geregistreerd. Vraagstellers krijgen binnen twee werkdagen een reactie. Aanbod website voor jongeren: Hoezitdat.info Op de website hoezitdat.info kunnen jongeren uit de regio informatie vinden over diverse thema’s als relaties, wonen, werk, alcohol en drugs. Ook zij kunnen een vraag stellen per e-consult. Daarnaast is recentelijk een chatfunctie ontwikkeld. Dit is gerealiseerd in samenwerking met Kwadraad, aangezien zij al een chatfunctie hadden. De werkprocessen zijn op elkaar afgestemd. Jongeren zijn betrokken bij de ontwikkeling van hoezitdat.info. Bij een nieuwe look voor de website mochten jongeren diverse logo’s en stijlen beoordelen. Daarnaast hebben jongeren uit Katwijk teksten voor de website beoordeeld. Aanbod website voor professionals Op de website is een gedeelte voor professionals ingericht. Professionals vinden hier informatie over de samenwerkingspartners, het E-consult, Positief Opvoeden en JeugdMATCH. Tevens worden relevante onderwerpen uitgelicht en is er een link naar de lokale CJG websites. Verder vinden zij via de professionalsite banners, sociale kaarten en cursusoverzichten. Het overgrote deel van de informatie is direct toegankelijk. Een inlognaam en wachtwoord zijn niet meer nodig. Op de onderdelen van de site, waar inloggen noodzakelijk is, kan door middel van registratie direct een inlogcode worden opgevraagd. Hier staat onder andere de Meldcode Kindermishandeling en de handleiding 1Gezin1Plan Voorstel voor verbetering: Het onderdeel voor professionals op de CJG website wordt verder ontwikkeld ter bevordering van de samenwerking tussen CJG medewerkers onderling en de samenwerking met professionals van basisvoorzieningen. In januari zijn de resultaten bekend van het evaluatieonderzoek van het vCJG. Hier komen nog verbeterpunten uit voort.
28
3.2 AANBOD OPGROEI EN OPVOEDONDERSTEUNING IN HET CJG Regionale Visie Al onze CJG’s bieden dienstverlening op grond van de zes taken uit het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, de vijf Wmo-taken van opvoedingsondersteuning en twee aansluitingstaken. Onze taken zijn: informatie en voorlichting; signalering; het inschatten en inschakelen van de juiste hulp; coördinatie van zorg volgens 1Gezin1Plan; vaccinatie en screening; toezicht op groei en ontwikkeling; advies, instructie en begeleiding; het wegnemen of voorkomen van (externe) gezondheidsbedreigingen; zorg dragen voor een passend zorgsysteem Het CJG werkt met passende en zoveel mogelijk met bewezen effectieve werkmethoden
Het aanbod opgroei en opvoedondersteuning in het CJG is gebaseerd op de taken van het CJG, zoals in de visie geformuleerd. De gemeenten willen een aanbod met interventies waarvan is aangetoond dat zij daadwerkelijk werken of die veelbelovend zijn. Het regionale aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning is geïnventariseerd 14 door JSO . Hieruit blijkt dat een deel van het aanbod als veelbelovende effectieve interventies zijn opgenomen in de Databank Effectieve Interventies van het Nji. Daarnaast is het van belang dat er zicht is op de mate waarin het aanbod aansluit bij de vraag van de doelgroepen van het CJG. In de volgende paragrafen bespreken we twee onderdelen van het aanbod die specifiek aandacht vragen. Het gaat dan om het versterken van informele steun en het aanbod voor jongeren en jongvolwassenen van 12-23 jaar.
3.2.1. VERSTERKEN VAN INFORMELE STEUN Regionale Visie Wij vinden dat ouders eerstverantwoordelijk zijn voor de opvoeding en het overdragen van waarden en normen. Maar niemand leeft in volledig isolement. Betrokkenheid van het sociaal netwerk - familie, vrienden, buren, vrijwilligers – is essentieel bij de opvoeding. Ook buitenshuis worden jeugdigen beïnvloed. De samenleving heeft de plicht om ouders te steunen bij het opvoeden, omdat het opvoeden een opdracht voor de samenleving als geheel is.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) kan het netwerk rond gezinnen zelf niet direct beïnvloeden, maar het kan wel omstandigheden creëren die ruimte geven voor sociale verbanden en het versterken van de pedagogische civil society. Daarbij zijn vier aspecten van belang: -
-
-
14
Competenties van de professional. In de eerste plaats moeten CJG-professionals in individuele contacten met een gezin oog hebben voor het sociale netwerk rondom dat gezin. Professionals moeten eigen kracht versterkend, vraaggericht en omgevingsgericht kunnen werken. Dit houdt ook in dat professionals los kunnen laten wanneer het netwerk in actie komt. Deskundigheidsbevordering gericht op deze competenties kan hieraan bijdragen. Aansluiten bij vragen en behoeften in de wijk. Het CJG kan zicht krijgen op informele netwerken door outreachend te werken en bijvoorbeeld wijkconsulenten in te zetten. Zij zijn de oren en ogen van de wijk en kunnen initiatieven van burgers uitlokken of ondersteunen. Het gaat dan om kansen voor ontmoeting, gezamenlijke activiteiten van jeugd, ouders en medeopvoeders. Dit vraagt van professionals om werkelijk ruimte te geven aan wensen en initiatieven van burgers. Daarbij is samenwerking met andere beroepskrachten, (wijk)organisaties en vrijwilligers van belang. Informele ontmoetingen voor opvoeders organiseren. CJG’s kunnen de aanzet geven voor informele ontmoetingen tussen opvoeders, wanneer er binnen de gemeente behoefte is aan die ontmoeting maar er tegelijkertijd geen initiatief wordt genomen. Inloopochtenden of opvoedparty’s organiseren is dan een geschikte aanpak. Van belang is dat de locatie laagdrempelig is, zodat opvoeders geen
Zie ook: Van der Meer, J. (2009). Regionaal aanbod opvoed- en opgroeiondersteuning Zuid-Holland Noord. JSO: Gouda.
29
-
drempel ervaren om te komen. Het CJG mag niet teveel bepalen. Het moet een ontmoeting tussen opvoeders blijven, daarom beslissen opvoeders mee over de vorm en inhoud. Het CJG kan bijvoorbeeld ondersteunen bij oudernetwerken of ouderkamers op scholen. Het stimuleren van oudernetwerken voor puberouders (zie hieronder) is een voorbeeld. Aansluiten bij vrijwilligersinitiatieven. Daarnaast zijn er ook vrijwilligersinitiatieven of -programma’s die bij kunnen dragen aan het opvoedklimaat in een wijk. Voorbeelden zijn Home-Start, workshops voor en door ouders van de Family Factory of de speeltuinvereniging. Het CJG kan een verbinding leggen met deze projecten. Het CJG kan ook een ondersteunende rol hebben, bijvoorbeeld door een locatie aan te bieden voor activiteiten of door advies te geven aan vrijwilligers.
De CJG’s in Holland Rijnland dienen zichtbaar te investeren in het versterken van informele steun op bovenstaande wijze. Hier ligt een taak voor de CJG medewerkers in de (individuele) contacten met doelgroepen, maar ook voor de CJG-coördinator in het aansluiten bij behoeften in de gemeente of de wijk en vrijwilligersinitiatieven en het organiseren en stimuleren van informele ontmoetingen tussen doelgroepen. De CJG’s Holland Rijnland kennen nu slechts enkele initiatieven die bijdragen aan het versterken van informele steun. -
-
-
Eigen Kracht conferentie: Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) is een bijeenkomst waar jeugdigen en ouders samen met familie, vrienden, buren en kennissen een plan maken als oplossing voor vragen of problemen. Bij een deel van de conferentie kunnen ook hulpverleners uitgenodigd worden. De bijeenkomst wordt voorbereid door een onafhankelijke coördinator. Zo’n Eigen Kracht-coördinator is een persoon die niet in dienst is van een hulpverlenende instantie. De Eigen Kracht-coördinator nodigt mensen uit en bespreekt alles met de ouder of jeugdige. CJG medewerkers kunnen een EKC inschakelen bij ouders en jeugdigen waar zij mee in aanraking komen. Zij nemen hiervoor contact op met de EKC-coördinator. Oudernetwerken voor puberouders. Enkele CJG’s hebben een cursus gestart voor ouders van pubers tot 12 jaar, bestaande uit zes avonden. Hierop voortbordurend kunnen ouders een netwerk starten met de andere ouders. Deze netwerken dragen bij aan de informele steun van puberouders onder elkaar. Home-Start wordt in de regio aangeboden. Vrijwilligers van Home-Start ondersteunen gezinnen met jonge kinderen. De CJG medewerkers kunnen gezinnen toeleiden naar Home-Start. Bureau Jeugdzorg werkt met het familienetwerkberaad Bij Kwadraad worden medewerkers geschoold op Sociale Netwerk Strategieën (SNS)
Voorstel voor verbetering: Er komt deskundigheidsbevordering van CJG coördinatoren in het organiseren en stimuleren van informele steun vanuit het CJG. Er komt deskundigheidsbevordering van CJG medewerkers in het inschakelen en activeren van informele steun in individuele contacten met jeugdigen en ouders. Elk CJG geeft zichtbaar vorm aan het stimuleren van eigen kracht en informele netwerken.
3.2.2. AANBOD VOOR 12-23 JARIGEN Als we kijken naar het huidige aanbod voor jongeren en jongvolwassenen van 12 tot 23 jaar, zien we dat er regionaal een mooie website is ontwikkeld voor jongeren, maar lokaal zien we grote verschillen in het aanbod opgroeiondersteuning vanuit het CJG. In de eerste plaats is regionaal het Virtueel CJG voor Jongeren gerealiseerd. De website www.hoezitdat.info (zie ook §3.1.3) is gericht op jongeren, en biedt informatie en advies, maar ook ondersteuning via het e-consult en de chat. Op elke school voor voortgezet onderwijs geven de jeugdarts en sociaal verpleegkundige advies, bieden begeleiding bij problemen van jongeren en kijken samen met de leerling of eventuele verwijzing nodig is. Voor het verdere aanbod voor jongeren vanuit het CJG, zien we grote verschillen tussen gemeenten. In de CJG’s in de Duin- en Bollen Streek wordt het JPP (Jongeren 30
Preventie Plan) uitgevoerd door maatschappelijk werkers. Zij bieden ondersteuning aan 12 tot 23 jarigen. Daarnaast zijn er enkele CJG’s die het project ‘jongerenparticipatie in het CJG’ uitvoeren (zie ook hoofdstuk 4). Ook zijn er enkele CJG’s die samenwerkingsafspraken hebben met het jongerenwerk. Zo biedt een CJG medewerker een spreekuur bij de inloop van het jongerenwerk, en is bij een ander CJG samen met het jongerenwerk een aparte inloop voor jongeren gerealiseerd waar zij terecht kunnen met hun vragen of problemen. Jongeren worden in de huidige vormgeving van veel CJG’s onvoldoende bereikt. Zij hebben aanbod specifiek gericht op hen nodig, en zullen niet snel het CJG binnen lopen. Deze ontwikkeling behoeft verdere ontwikkeling. Voorstel voor verbetering: Lokale gemeenten inventariseren de behoeften van jongeren naar informatie, advies en ondersteuning. Op basis van deze behoeften wordt aanbod specifiek voor jongeren ingezet of ontwikkeld.
3.3 WERKPROCESSEN (HOE DOEN WE DAT) Regionale Visie Onze hulp is erop gericht ouders de regie te laten houden of weer de regie te laten krijgen op het opvoeden en opgroeien. De cliënt is regisseur over zijn of haar oplossing en daarmee over hetgeen aan hulp en ondersteuning geboden wordt CJG’s maken eerst gebruik van de eigen kracht en het netwerk van het gezin en de jeugdige. In tweede instantie kan (kortdurende) professionele hulp worden ingezet, gericht op het herstel van het gewone leven Het CJG werkt vraaggericht, oplossingsgericht en systeemgericht. De vraag van de klant staat centraal, samen met de klant worden de doelen gesteld met een aanpak van het hele systeem om een jeugdige heen. Medewerkers raadplegen indien nodig hun CJG collega’s of andere experts. Klanten worden niet verwezen, maar hulp wordt op maat ingeschakeld. Medewerkers zorgen voor een persoonlijke overdracht naar andere vormen van hulp. Ze treden pas terug wanneer deze hulp gestart is. Alle CJG’s en betrokken partners werken volgens de afspraken uit het convenant ketenaanpak Jeugd ZHN, gebruiken JeugdMATCH en werken volgens 1Gezin1Plan en de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is sprake van borging van deze afspraken en instrumenten.
Om bovenstaande kenmerken te borgen in de dienstverlening van het CJG, dienen zij verwerkt te worden in de werkprocessen en werkinstructies van de medewerkers. Medewerkers dienen dit zich eigen te maken. Deze kenmerken als het vraaggericht werken, eigen kracht versterken, oplossingsgericht werken en de klant als regisseur van de hulpverlening vraagt een concrete vertaling in de werkwijze van de CJG medewerkers. Daarbij kan het onderscheid gemaakt worden tussen specifieke CJG werkprocessen in de eerste plaats, werkprocessen die met de komst van het CJG nieuw zijn, en werkprocessen van medewerkers van kernpartners in de tweede plaats. Deze laatst genoemde werkprocessen dienen CJG-proof te zijn en voort te vloeien uit de visie. De volgende CJG werkprocessen dienen beschreven te worden met daarin een vertaling van de visie. Enkele van deze werkprocessen zijn al voor lokale CJG’s beschreven, regionaal is dit nog niet afgestemd. Deze reeds beschreven werkprocessen kunnen als input dienen voor deze werkproces beschrijvingen. -
-
Informatie en advies in het fysiek loket, telefonisch consult en E-consult (werkprocessen telefonisch consult en E-consult zijn al reeds beschreven) CJG casusoverleg Samenwerking met basisvoorzieningen Samenwerking op casusniveau met basisvoorzieningen (zie §2.3.2.) Zorg coördinatie volgens 1Gezin1Plan (reeds beschreven in de Handleiding 1Gezin1Plan). Opschalen is onderdeel van het werkproces zorgcoördinatie (zie samenwerkingsconvenant: zorgcoördinatie en het werken met 1Gezin1Plan). Er is echter nog schroom van eenieder om stagnerende samenwerking of gezinsplannen op te schalen. Inschakelen van hulp en organiseren integrale hulp
31
-
Hanteren verwijsindex (reeds beschreven in het convenant Verwijsindex Risicojongeren) 15
Opschaling is een van de werkprocessen die reeds beschreven is . Er is echter nog schroom van CJG medewerkers om daadwerkelijk op te schalen wanneer de voortgang wordt belemmerd. Voorstel voor verbetering: Beschrijven specifieke CJG werkprocessen Werkprocessen van CJG aanbod bij kernpartners CJG-proof maken volgens de regionale visie Het werkproces opschalen wordt onder de aandacht gebracht, om de schroom om op te schalen bij CJG medewerkers en andere betrokkenen te verminderen.
3.4 KLACHTEN IN HET CJG Het CJG heeft als doel dat gebruikers niet alleen antwoord op vragen en oplossingen voor problemen krijgen, maar dat zij daarover ook tevreden zijn. Mocht een klant niet tevreden zijn over de dienstverlening van het CJG of gemaakte keuzes voor de inzet van passende ondersteuning dan kan de klant een klacht indienen. Van belang is dat voor klanten duidelijk is waar zij een klacht kunnen indienen en wat hiermee gedaan wordt. Voorstel voor verbetering: Beschrijven van een regionale klachtenprocedure in het CJG.
3.5 PRIVACY Medewerkers hanteren het privacyreglement van de eigen instelling en deze wordt duidelijk gecommuniceerd naar ouders en jeugdigen. Jongeren en ouders worden altijd geïnformeerd en/of om toestemming gevraagd bij het uitwisselen van informatie. Wanneer CJG medewerkers informatie met andere medewerkers willen uitwisselen wegen zij de noodzaak hiervan af en vragen ouders en/of jongeren hiervoor toestemming. Hierbij 16 hanteren zij de privacytool. Bij jeugdigen onder de 16 jaar is toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdige noodzakelijk. Bij jeugdigen van 12 jaar en ouder is toestemming van de jongere en de wettelijke vertegenwoordigers noodzakelijk. Bij jongeren boven de 16 jaar is instemming van de jongere zelf van belang bij informatie uitwisseling tussen CJG medewerkers. Voorstel voor verbetering: Ontwikkelen regionaal toestemmingsformulier voor informatie-uitwisseling (o.a. in CJG casusoverleg). Duidelijke afspraken en richtlijnen rondom privacy wanneer er sprake is van echtscheiding. Medewerkers trainen in het bespreken van zorgen met ouders en jeugdigen en het willen bespreken van de situatie met andere CJG medewerkers. Zij gebruiken het instrument gegevensuitwisseling van “Samenwerken in de Jeugdketen: een instrument voor gegevensuitwisseling”.
15 16
Zie: Samenwerkingsconvenant: Model zorg coördinatie en het werken met 1gezin1plan. Samenwerken in de jeugdketen: Een instrument voor gegevensuitwisseling (Ministerie VWS, 2011)
32
4. PARTICIPATIE IN HET CJG Regionale Visie Klant is regisseur: Onze klanten zijn jeugdigen tot 23 jaar, ouders, professionals van basisvoorzieningen, vrijwilligers of mensen uit het sociaal netwerk, zij zijn zoveel mogelijk regisseur. Onze ondersteuning is gericht op herstel van het gewone leven, dat doen we door oplossingsgericht te werken en de eigen kracht van onze klanten te versterken. Vraaggericht: Onze dienstverlening moet voldoen aan de vraag die er is; voorzien in een behoefte. We betrekken jeugdigen en ouders bij het vormgeven van de dienstverlening van het CJG. Ook professionals van de basisvoorzieningen betrekken we daarbij.
Ieder CJG in Holland Rijnland geeft aantoonbaar uitvoering aan het betrekken van de doelgroep en netwerkpartners in de vormgeving van de dienstverlening van het CJG. Er zijn verschillende mogelijkheden om die participatie in te vullen, afhankelijk van de wensen binnen de gemeente: Participatie ouders -
Gebruikersraad Ouderpanel: 3 interactieve bijeenkomsten per jaar, waar zowel ouders, medewerkers, beleidsmakers en managers bij aanwezig zijn om ervaringen en ideeën voor het CJG uit te wisselen Informatiebijeenkomsten voor ouders Jaarlijks doelgroeponderzoek onder ouders. Verschillende vragen kunnen beantwoord worden door middel van het raadplegen van ouders, bijvoorbeeld: Hoe wil jij regisseur van onze dienstverlening zijn? Wat is je eigen kracht, en hoe kunnen we die vergroten? Dit biedt input voor de ontwikkeling van het CJG.
Participatie van jeugdigen: -
-
Jongerenraad. Van belang is dat het heel concreet moet zijn voor jongeren wat zij eraan hebben en hoe groot hun invloed is als zij deelnemen aan een jongerenraad. Hier zijn in het land verschillende ervaringen mee. Het is moeilijk om blijvend geïnteresseerde jongeren te werven. De tijdsinvestering om dit goed op te zetten en in stand te houden moet niet worden onderschat. Jongerenparticipatie in het CJG. Een vorm van peer-to-peer voorlichting voor en door jongeren. Doelgroeponderzoek onder jongeren. Binnen dit onderzoek kan onderzocht worden welke wensen, drijfveren, maar ook belemmeringen jongeren ervaren bij gebruik maken van het CJG of het informatie en advies vragen over onderwerpen waar zij mee bezig zijn. In een volgende stap kunnen jongeren betrokken worden bij het vormgeven van de dienstverlening, bijvoorbeeld het schrijven van teksten, maken van filmpjes, ontwerpen van de website, inrichten van een CJG voor jongeren etc.
Participatie professionals van netwerkpartners: -
-
Klankbordgroep bestaande uit netwerkpartners, waaronder (samenwerkingsverbanden van) scholen, huisartsen, verloskundigen, vrijwilligersorganisaties, jeugd- en jongerenwerk etc. Zij geven tweejaarlijks gevraagd en ongevraagd advies aan het CJG. Informatie/netwerk bijeenkomsten voor professionals van pedagogische basisvoorzieningen, waar zij op de hoogte worden gebracht van het CJG en een inhoudelijk thema behandelen (zie § 2.3.2)
Voorstel voor verbetering: Ieder CJG in Holland Rijnland geeft aantoonbaar uitvoering aan het betrekken van de doelgroep en netwerkpartners in de vormgeving van de dienstverlening van het CJG.
33
5. REGISTRATIE (WAT LEGGEN WE VAST ) Regionale Visie De jeugdgezondheidszorg gebruikt het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg met als belangrijkste doel om de groei en ontwikkeling van individuele jeugdigen te volgen en daarnaast hulpvragen te monitoren. Kernpartners verzorgen uniforme CJG-managementinformatie. Vragen die binnenkomen bij het CJG (balie, telefonisch, econsult, reguliere contacten (spreekuur, huisbezoeken etc)) worden vastgelegd naar het type vraag, leeftijd van de jeugdige en de vier cijfers van de postcode/woonplaats. In het CJG worden (type) vragen en de wijze van afhandeling geregistreerd. Alle kernpartners binnen het CJG voeren een verrichtingenregistratie. De registratie- en volgsystemen, zijn dusdanig geüniformeerd dat eenduidige en eenmalige registratie mogelijk is om zorgplannen uit te voeren en vragen en signalen te registreren.
Om een succesvol CJG te realiseren is integrale informatievoorziening nodig. De werkgroep CJG heeft een subwerkgroep registratie en informatie die voorstellen doet over de wijze waarop er in de CJG’s wordt geregistreerd ten behoeve van vergemakkelijking van het primaire werkproces en voor het genereren van management- en sturingsinformatie. In de eerste plaats is registratie van belang om sturingsinformatie te verkrijgen om het CJG aan- en bij te sturen. In de tweede plaats is procesinformatie van belang voor medewerkers om hen te ondersteunen bij het hulpverleningsproces. Als laatste is het goed te bekijken hoe de klant regisseur kan zijn, ook over de registratie en toegang kan krijgen tot zijn eigen gegevens. Op dit moment wordt er geregistreerd in de eigen registratiesystemen van de kernpartners zelf. Voor vragen die via het Econsult, CJG-advies (telefoon) en aan de balie wordt gesteld, zijn registratieformulieren of kleine systemen opgezet om de vragen te registreren. In dit hoofdstuk wordt het vraagstuk hoe registratie in het CJG eruit kan zien verder verkend. De verschillende aspecten van registratie komen aan bod. Alvorens deze verkenning worden in de eerste plaats enkele uitgangspunten genoemd. Ter afsluiting van dit hoofdstuk wordt advies gegeven hoe het vraagstuk rondom registratie in het CJG verder op te pakken in de regio. Uitgangspunten: -
-
Zo weinig mogelijk registratie en geen dubbele registratie Sturingsinformatie moet gegevens bieden aan gemeente en managers om daadwerkelijk te sturen en de diensten van het CJG te versterken Er spelen interne processen binnen de organisaties, bijvoorbeeld de invoering van het DD JGZ. Hier dient aandacht voor te zijn, alvorens grote veranderingen in te brengen. Autorisatie in dossiers: alleen voor hulpverleners die betrokken zijn in het gezin Aansluiting bij de transitie van de jeugdzorg: een eventueel nieuw registratiesysteem moet aansluiten bij de rol van het CJG na de transitie. Op dit moment worden pilots gestart voor de transitie. Bij de evaluatie dient onderzocht te worden welke eisen deze nieuwe rol van het CJG, stelt aan de registratie binnen het CJG. Transparantie naar ouders en jeugdigen over dat wat geregistreerd wordt, waarom en voor wie dit inzichtelijk is.
5.1 STURINGSINFORMATIE Sturingsinformatie is de informatie die nodig is om het CJG kwalitatief te beoordelen, aan-en bij te sturen enfinancieel te verantwoorden. De individuele gemeenten, als regisseur van het CJG, worden idealiter halfjaarlijks geïnformeerd over deze sturingsinformatie. Deze sturingsinformatie dient verkregen te worden uit de huidige registratiesystemen van de kernpartners. Deze dienen hiervoor geüniformeerd te worden, daar waar nodig. Op 17 basis van de door de subwerkgroep registratie geformuleerde indicatoren kan uniforme sturingsinformatie 17
Op dit moment doet het Nji onderzoek naar een verdere ontwikkeling van de prestatie-indicatoren. In afwachting van dit traject dienen de indicatoren voor het CJG in Holland Rijnland hierop aangepast te worden.
34
worden verkregen over het CJG. Indicatoren brengen de outcome of de succesbepalende factoren vaak slechts 18 bij benadering in beeld . Er worden vier verschillende soorten prestatie-indicatoren onderscheiden:
Input- of structuurindicatoren. Hier gaat het om indicatoren die betrekking hebben op de voorwaarden om processen in de organisatie goed te laten werken en om output en outcome te realiseren. Anders gezegd, met deze indicatoren brengt men in beeld of het realiseren van de randvoorwaarden voldoende is gelukt. Voorbeelden van dit soort indicatoren zijn de mate waarin de organisatie zich via de lokale media presenteert om klanten te trekken, de mate waarin opvoeders en jongeren de weg naar het CJG weten te vinden, de mate van toegankelijkheid zoals de openingstijden, en het opleidingsniveau van medewerkers; zijn ze voldoende opgeleid om opvoedvragen volgens de huidige inzichten te beantwoorden? Procesindicatoren. Deze hebben betrekking op de vraag langs welke weg de organisatie de output en outcome realiseert. Een voorbeeld is het meten van hoe snel na een aanmelding voor een adviesgesprek met een opvoedondersteuner het gesprek daadwerkelijk plaatsvindt. Output-indicatoren. Dit zijn indicatoren die de productie aangeven, zoals het aantal hits op de webpagina’s met opvoedtips, het aantal telefonisch beantwoorde opvoedvragen, het aantal ouders waar men voor een opvoedadvies face-to-face contact mee heeft gehad. Outcome-indicatoren. Dit worden ook wel uitkomst-, effect- of resultaat-indicatoren genoemd. Ze geven een indicatie van de mate waarin de organisatie haar missie of kerndoelen daadwerkelijk bereikt. Welk percentage van de ouders geeft aan dat ze met het opvoedadvies zelf goed verder kunnen? Zien we bij een stijging van dat percentage ook een daling van het aantal noodzakelijke doorverwijzingen naar intensievere hulp?
In tabel 1 worden indicatoren genoemd die gemeenten en kernpartners sturingsinformatie bieden over het functioneren van het CJG. In de tabel hieronder staat per functie aangegeven welke indicatoren gemeten kunnen worden. Het betreft met name output-indicatoren, een beschrijving van de indicatoren vindt u in bijlage 2. In de werkgroep CJG is de wens uitgesproken om juist te sturen op outcome in plaats van output. Bij de resultaten van het CJG die zijn beschreven in de kwaliteitseisen zien we dit terug. Hier draait het om de tevredenheid en effectiviteit van de ondersteuning. Outcome indicatoren bieden belangrijke informatie voor de sturing in het CJG. In hoofdstuk 7 wordt beschreven hoe deze resultaten gemeten kunnen worden. Hierin wordt gepleit om deze outcome voorlopig door periodiek onderzoek, steekproefsgewijs te onderzoeken. Dit onderzoek kan weer input leveren voor eventuele registratie op outcome indicatoren.
18
Van Yperen, T., Van der Steenhoven, P. (2011). Toets basisset CJG-indicatoren. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut.
35
Tabel 1: Registratie per functie van het CJG. Gearceerde cellen geven aan welke indicator per functie van het CJG inzichtelijk gemaakt dient te worden. Indicatoren
Aantal vragen /casussen
Type vraag
Type bezoeker
Type afhandeling
Inschakelen hulpvormen
Samenwerking
1Gezin1Plan
Aantal casussen waarbij EKC is ingezet?
Aantal registraties in JeugdMATCH
Aantal matches JeugdMATCH
CJG functie E-consult Chat CJG-advies Balie Inloopspreekuur JGZ: reguliere contacten JGZ 3 a 4 extra contactmomenten Positief Opvoeden niveau 3 Stevig Ouderschap Opvoedbureau/Opvoedadviespunt Maatschappelijk Werk
19
Hulp Online BKK
19
Het gaat zowel om het algemeen-, jeugd-, en school maatschappelijk werk, JPP en gezinscoaching, daar waar het gezinnen met problematiek rondom de opvoeding of jeugdigen in het gezin betreft.
36
5.2 PROCESINFORMATIE Procesinformatie is die informatie die de professionals nodig hebben om hun werk goed te kunnen uitvoeren. De volgende opsomming geeft weer waar registratie zoveel mogelijk aan moet voldoen om CJG medewerkers 20 te ondersteunen in het hulpverleningsproces . De volgende zaken moeten geregistreerd en/of gedeeld worden: -
Professionals die betrokken zijn bij een gezin (contactgegevens) Gemaakte afspraken tijdens overleggen delen en 1 keer registreren in plaats van in ieders eigen dossier Gezinsplan delen met betrokken hulpverleners De verantwoordelijke casusregisseur Agenda’s delen. Om afspraken te maken in elkaars agenda, dit is van belang voor een snelle doorgeleiding van vragen, maar ook het plannen van een overleg, bijvoorbeeld bij 1Gezin1Plan. Documenten delen
5.3 KLANT INZICHT IN DOSSIER Bij registratie in het CJG moet het niet alleen de vraag zijn hoe registratie sturingsinformatie kan opleveren voor gemeenten en het de hulpverlener kan ondersteunen in het hulpverleningsproces, maar ook hoe de klant eigenaar van de gegevens kan zijn. Toegang tot een eigen dossier kan de cliënt verder inzicht bieden in de oplossing en de doelen en de te nemen acties om de doelen te behalen. Er zijn veel verschillende varianten mogelijk waarbij de klant inzicht krijgt in het dossier: -
Inzagerecht voor de klant Thuis bekijken van dossier Zelf schrijven van plan en dossier Zelf bepalen wie in zijn of haar dossier mag Eigen beheer over het dossier
Voorstel voor verbetering: De subwerkgroep kan de volgende stappen ondernemen om regionaal de registratie in het CJG te ontwikkelen Indicatoren voor de sturingsinformatie uitwerken. Daar waar nodig dienen kernpartners hun registratiesystemen hierop aan te passen. Outcome indicatoren uitwerken voor registratie in het CJG Inventariseren verschillende scenario’s voor de registratie in het CJG. Hierboven wordt beschreven aan welke eisen een registratiesysteem moet voldoen ten behoeve van de sturingsinformatie, procesinformatie en de klant zelf. Voorleggen van een registratievoorstel in de regionale werkgroep CJG
20
Zie ook: Waling, L., Kroon, R. en Bak, T. (2010). Samen werken, samen delen: Onderzoek naar informatievoorziening binnen de CJG’s in de regio Zuid-Holland Noord. Alares: Den Haag.
37
6. COMMUNICATIE (HOE VERGROTEN WE DE BEKENDHEID VAN HET CJG) Regionale Visie DE KERNBOODSCHAPPEN VAN HET CJG ZIJN: 1. Wij luisteren naar je vragen over opvoeden en opgroeien, gezondheid en ontwikkeling, omdat we weten dat vragen bij opvoeden en opgroeien normaal zijn. We voorzien jou van een goed antwoord, zodat je zelf weer verder kunt. Dat kan in een persoonlijk gesprek, telefonisch, schriftelijk met b.v. een brochure met tips en adviezen, per mail of op een andere digitale wijze. 2. Wij verstaan onder een goed antwoord dat als je met een vraag, zorg of probleem bij ons komt, wij samen proberen te ontdekken wat jij als kind of jongere of als ouder en jouw kind nodig hebben voor een gezonde en veilige ontwikkeling. Om daarna samen met jou de beste aanpak of hulp te zoeken. En soms is het al voldoende als je iemand hebt gesproken met wie je je zorgen hebt kunnen delen. 3. Ook als (meer of andere) hulp nodig is, blijf jij de baas over wat er gaat gebeuren. In andere woorden: je bent en blijft de regisseur over de oplossing van je eigen vraag of probleem. We registreren alleen wat nodig is en zijn transparant over datgene wat en waarom we registreren en voor wie deze informatie toegankelijk is, zowel aan het begin van het contact als gaandeweg. 4. Opvoeden doen we met z’n allen. Als jij als ouder wilt, ondersteunen we je bij het inschakelen van jouw vrienden, familie, buren of nog anderen (leerkracht, etc) om samen er voor te zorgen dat jouw kind beter kan opgroeien en jij het opvoeden beter aan kunt. 5. Als we ons ernstige zorgen maken over kinderen– ondanks al jouw goede bedoelingen – dan nemen we de regie over, om samen met jou de ontwikkeling van de jeugdige veilig te stellen. Maar ook dat laten we jou vooraf weten. Hierbij hanteren we de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. We geven informatie aan ouders en jeugdigen over wat ze kunnen verwachten van een CJG. Dat doen we ook naar professionals van de basisvoorzieningen. Medewerkers die samen het CJG vormen treden met één gezicht naar buiten. We gebruiken het landelijke logo, uit het oogpunt van herkenbaarheid voor de CJG-klanten. Dat logo wordt gebruikt voor alle activiteiten, trainingen of folders van de kernpartners die met het CJG te maken hebben.
Hoofdstuk 6. Communicatie Nu alle gemeenten een CJG hebben, is er behoefte het regionaal communicatieplan CJG (voorjaar 2010) door te ontwikkelen en te concretiseren. Dit kan zowel regionaal worden opgepakt (vanuit efficiency en kostenbesparing) als lokaal. Daarnaast is er behoefte aan meer structuur en regie met betrekking tot de communicatie rondom de CJG’s. Om deze vraagstukken nader uit te werken, heeft de subwerkgroep communicatie CJG op verzoek van de werkgroep CJG een doorstart gemaakt. Zij adviseren de werkgroep over de eenduidigheid, de ontwikkeling en de kwaliteit van de communicatie vanuit het CJG. Daarnaast hebben zij als klankbord een faciliterende en ondersteunende rol ten behoeve van de CJG-partners en de lokale CJG’s. Tevens heeft de GGD heeft intern een communicatiemedewerker aangetrokken om de CJG coördinatoren te ondersteunen in hun taken betreffende communicatie en PR.
Voorstel voor verbetering: De subwerkgroep communicatie CJG ontwikkelt het Regionaal Communicatieplan CJG verder door en probeert hierbij zoveel mogelijk gezamenlijk te realiseren in verband met efficiency en kostenbesparing. Op basis van het plan wordt een eenduidige (gezamenlijke) communicatie vanuit het perspectief van het CJG geëntameerd. De structuur en regie met betrekking tot de communicatie rondom de CJG’s is nog te onduidelijk en dient de komende periode verhelderd te worden. Ter bevordering van de afstemming met de lokale CJG’s wordt voorgesteld een CJG-coördinator toe te voegen aan de subwerkgroep communicatie CJG.
De kernboodschappen van het CJG vormen de kern van de communicatie van het CJG. De naamsbekendheid van het CJG kan vergroot worden door de communicatie zowel naar buiten als naar binnen te richten.
38
Externe communicatie: vergroten naamsbekendheid CJG bij grote publiek en potentiële klanten De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de algemene communicatie over het CJG als concept: Het Regionaal Communicatieplan CJG biedt hiervoor de kaders, handvatten en minimumkwaliteitsvereisten. Aan de hand van dit regionale communicatieplan kunnen gemeenten ervoor kiezen een vertaling te maken in een lokaal communicatieplan. De participerende instellingen binnen het CJG zijn verantwoordelijk voor de communicatie vanuit hun organisatie binnen het CJG. Dit mede omdat het CJG geen rechtspersoon is en als zodanig dus geen brieven kan versturen om bijvoorbeeld een afspraak te verzetten. Wanneer het gaat over werkprocessen van de eigen discipline kunnen communicatie-uitingen van de eigen instelling dus de CJG-communicatie ondersteunen. In alle gevallen geldt – conform de regionale CJG-visie – dat rondom CJG-communicatie het gebruik van het landelijke CJG-logo leidend is en deze duidelijk zichtbaar dient te zijn. Kernpartners kunnen desgewenst hun eigen logo onderaan vermelden. Voorstel voor verbetering: Ten behoeve van de externe communicatie ontwikkelt de subwerkgroep communicatie CJG een toolkit waarmee de door veel partijen gebruikte of gewenste communicatiemiddelen makkelijk en snel te vervaardigen zijn. Daarnaast doet de subwerkgroep een voorstel voor het toegankelijk maken van de reeds beschikbare communicatiemiddelen voor alle betrokkenen. Een regionale adviesfunctie betreffende het communiceren vanuit de kernboodschappen van het CJG moet worden belegd.
Interne communicatie: versterking van het CJG-gevoel bij kernpartners Het CJG is een netwerkorganisatie waarin diverse instellingen en disciplines met elkaar samenwerken. Optimale communicatie tussen kernpartners onderling en tussen kernpartners en andere professionals is dan ook onontbeerlijk om het CJG als sterk merk in de markt te zetten. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten: De CJG professional als ambassadeur van het CJG. De beste reclame voor het CJG is een enthousiaste CJG medewerker die de CJG gedachte uitdraagt. Conform de regionale CJG-visie dienen medewerkers van het CJG aan de hand van bovengenoemde kernboodschappen van het CJG met één gezicht naar buiten te treden, ongeacht de organisatie waarvoor zij werkzaam zijn. De kernpartners binnen het CJG zijn ervoor verantwoordelijk om de medewerkers op dit gebied te scholen en de kennis over het CJG en de CJG-gedachte mee te geven. Voorstel voor verbetering: Ten behoeve van de interne communicatie wordt de betrokkenheid van professionals binnen het CJG vergroot ter versteviging van de samenhang, wij-gevoel, en de CJG-identiteit, door middel van gezamenlijke scholing en deskundigheidsbevordering. CJG medewerkers worden vanuit hun eigen organisatie gefaciliteerd om de werkwijze en gedachte van het CJG op enthousiaste wijze uit te dragen. Regionaal worden er enkele producten aangeschaft die de professional kan gebruiken bij het uitdragen van de CJG gedachte. De kernpartners van het CJG maken gezamenlijk een plan, in afstemming met de subwerkgroep communicatie, om de regionale CJG visie eenduidig te implementeren, met daarin o.a. aandacht voor: Een gezamenlijk scholingsplan (zie pagina 18) Een gestandaardiseerde (schriftelijke )verwijzing naar CJG disciplines voor CJG medewerkers 21 Afstemming van werkprocessen tussen de kernpartners van het CJG (zie pagina 32) Verbetering toegankelijkheid en gebruik vCJG door professionals (denk hierbij ook aan separate omgevingen voor 22 professionals met agenda beheer, documenten etc) (zie pagina 28)
21 22
Tevens in afstemming met de subwerkgroepen registratie en telefonie Dit punt wordt opgepakt door de subwerkgroep vCJG, in samenwerking met de subwerkgroep registratie
39
7. RESULTATEN (WANNEER DOEN WE HET GOED?) In de kwaliteitseisen staan de resultaten beschreven voor het CJG. Deze resultaten verwoorden het streven waar de CJG’s in Holland Rijnland op koersen. De inzet en ontwikkeling van het CJG is gericht op het behalen van deze doelstellingen. Dit vraagt echter een vertaling in een meetplan voor een CJG monitor. Middels de meting(en) wordt inzicht verkregen in de resultaten van het CJG. Om dit meetplan uit te voeren is een onderzoeksteam nodig. Die de monitor uitzet onder de doelgroepen, gebruikers, medewerkers en netwerkpartners van het CJG. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de resultaten rondom de bekendheid van het CJG, hiervoor dienen de beoogde doelgroepen bevraagd te worden. Vervolgens worden de resultaten van het aanbod van het CJG besproken, hiervoor dienen gebruikers, CJG medewerkers en samenwerkingspartners van het CJG geraadpleegd te worden.
7.1 BEKENDHEID VAN HET CJG Regionale Visie Naamsbekendheid CJG: Het CJG is bekend bij ten minste 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 80% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen De doelen en hoofdproducten van het CJG zijn bekend bij: 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 80% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen Er is bereidheid bij ouders en jeugdigen om gebruik te maken van de diensten van CJG. Het gaat dan om: 90% van de ouders (kinderen tussen 0 -23jr) 90% van de jeugdigen (12-23 jaar) en 100% van de professionals van lokale basisvoorzieningen
Bovenstaande resultaten dienen onder beoogde doelgroepen gemeten te worden. Dit kan door een burgerpanel of burgerraadpleeging.
7.2 RESULTATEN VAN HET CJG In onderstaande tabel staan voor de het aanbod van het CJG beschreven welke resultaten gemeten kunnen worden. Dit dient afgestemd te worden met de huidige tevredenheidsonderzoeken van kernpartners. Idealiter is het onderdeel van het werkproces dat CJG medewerkers de tevredenheid van klanten en de effectiviteit van de ondersteuning tijdens de gesprekken in kaart te brengen. Hierdoor kan de medewerker de ondersteuning aan laten sluiten bij de wensen van de klant. Daarnaast hebben de gemeenten de wens uitgesproken om meer naar een outcome gefinancierde zorg te gaan. De eerste stap is om die outcome in beeld te krijgen middels een periodieke steekproef. Bronnen:
Ouders en jeugdigen die gebruik maken van het CJG aanbod Medewerkers Professionals van netwerkpartners
Voor elk aanbod kan een formulier gemaakt worden met een aantal (max. 10) vragen over de ondersteuning van het CJG en de ervaren tevredenheid en effectiviteit. CJG medewerkers kunnen na afronding van de ondersteuning het formulier aan ouders en professionals van netwerkpartners overhandigen. Zij moeten dit formulier anoniem kunnen toesturen aan het onderzoeksteam, die de resultaten verwerken.
40
Tabel 2: Resultaten per functie van het CJG. De gearceerde cellen geven aan welk resultaat bij welke functie gemeten dient te worden. Resultaten
Snelheid van opvolging vraag
CJG functie
Bron
Registratie
Tevredenhei d klanten over bejegening en dienstverleni ng
Effectiviteit informatie en advies: antwoord op vraag
Effectiviteit informatie en advies: verminderin g van opvoed of opgroeiprobl ematiek
Effectiviteit:
Effectiviteit:
Effectiviteit:
Effectiviteit:
Doelstellinge n plan gerealiseerd
Zelf de regie over de verkregen hulp
Instellingen werkten goed samen, indien van toepassing
Versterking netwerk
Klant
Klant
Klant
Klant en professionals
Klant
Klant
Klant
Signalen van Kindermisha ndeling worden opgepakt volgens de meldcode
Medewerker stevredenhei d:
Medewerker stevredenhei d:
Ruimte en verantwoord elijkheid
Instellingen werken goed samen
Medewerker
Medewerker
Medewerker
E-consult Chat CJG-advies Balie Inloopspreekuur JGZ: reguliere contacten JGZ 3 a 4 extra contactmomenten Positief Opvoeden niveau 3 Stevig Ouderschap Opvoedbureau/Opvoedadviespunt Maatschappelijk Werk
23
Hulp Online BKK 1Gezin1Plan
23
Het gaat zowel om het algemeen-, jeugd-, en school maatschappelijk werk, JPP en gezinscoaching, daar waar het gezinnen met problematiek rondom de opvoeding of jeugdigen in het gezin betreft.
41
8. MIDDELEN In de hoofdstuk worden de kosten voor het CJG overzichtelijk gemaakt in tabel 3. Doel van de tabel is om gemeenten verder inzicht te bieden in de verschillende kosten voor alle taken van het CJG. In de vorige hoofdstukken zijn de verschillende onderdelen van het CJG en de activiteiten beschreven. Een groot deel van deze activiteiten worden gefinancierd uit al bestaande structurele of tijdelijke middelen, zoals het basistakenpakket voor de jeugdgezondheidszorg en de RAS-middelen. Er kan gekozen worden om de meerkosten van het CJG weer te geven of alle kosten van de CJG’s. Hier is gekozen voor het laatste, om een totaalbeeld te schetsen voor de kosten van het CJG. Omdat de kosten zullen verschillen per gemeente worden de definitieve kosten niet weergegeven. Het kader is een handreiking en een voorbeeld dat door gemeenten gebruikt kan worden om gemakkelijker inzicht te verkrijgen in de kosten die het CJG betreft. Gemeenten kunnen de financiële gegevens voor de komende jaren toevoegen voor hun gemeente in het overzicht. 24 Onderstaande kader biedt inzicht in de verschillende posten en is gebaseerd op de CJG referentiebegroting .
24
Santen, van, W. en Jong, de, W. (2011). Referentiebegroting CJG. De JeugdZaak: Baambrugge.
42
Tabel 3: Financieel kader voor het CJG
Kosten Leiding CJG (CJG coördinator) Deskundigheidsbevordering, scholing, training Communicatie, reclame, drukwerk, communicatieplan etc Huisvesting Huur Verbouwingskosten Onderhoud en beheer Inrichtingskosten ICT en telefonie Overige kantoorkosten Automatiseringskosten DD JGZ Verwijsindex Registratie Virtueel CJG en Hoezitdat.info Telefonische informatie en advies –CJG Advies Zorg gerelateerde activiteiten JGZ 0-4 Uniform deel Maatwerkdeel Projecten JGZ 4-19 Uniform deel Maatwerkdeel Projecten CJG opvoedcursusbureau Opvoedbureau/OpvoedAdviespunt Reguliere voorzieningen van Kwadraad Maatschappelijk Werk Hulp Online Zorg coördinatie volgens 1Gezin1Plan Positief Opvoeden (materiaal, intervisie) Logopedie Nieuwe publieksfuncties CJG Assistent Interdisciplinair Overleg CJG Overleg CJG Casusoverleg ZAT 0-4 Teambuilding, netwerkbijeenkomsten Monitoring en onderzoek Overige kosten Onvoorzien
43
2012
2013
2014
DEFINITIES EN AFKORTINGEN 1Gezin1Plan
BKK
CJG Advies DD JGZ
EKC
Home-Start
Jeugdbescherming
Jeugd-GGZ Jeugd-LVB
Jeugdreclassering
JPP Pedagogische Basisvoorzieningen
Pedagogische civil
1Gezin1Plan is een regionale methodiek voor zorgcoördinatie en is bedoeld voor gezinnen waar meerdere hulpverleners betrokken zijn en ouders ondersteuning willen bij het coördineren van de zorg. Betrokken hulpverleners komen samen met ouders, jongere en relevante mensen uit het netwerk van het gezin bij elkaar om een plan op te stellen en zaken af te stemmen. Basiszorg Kwetsbare Kinderen. De doelstelling van de afdeling Basiszorgcoördinatie kwetsbare kinderen (Bkk) van de GGD Hollands Midden is het voorkomen van ernstige problemen bij kinderen van ouders met psychiatrische problemen en/ of verslavingsproblematiek. BKK biedt specialistische zorgcoordinatie door het inschakelen van de juiste hulp of het vlot trekken van de reeds gestarte hulp. CJG Advies is het nummer voor het CJG voor heel Holland Rijnland: 088-2542384 Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg. In het DD JGZ worden gegevens over de ontwikkeling en gezondheid van kinderen digitaal vastgelegd. Jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen en assistenten van de jeugdgezondheidszorg. Eigen Kracht Conferentie. Tijdens een Eigen Kracht-conferentie maakt een gezin samen met familie en bekenden een plan voor de toekomst. Dit gebeurt deels onder begeleiding door een onafhankelijk coördinator. Ervaren en getrainde vrijwilligers bieden ondersteuning, praktische hulp en vriendschap aan ouders met ten minste één kind tot zeven jaar. Home-Start wordt in Holland Rijnland door Humanitas aangeboden. onvrijwillige hulpverlening op grond van een door de kinderrechter uitgesproken maatregel, waardoor het ouderlijk gezag wordt beperkt of ontnomen omdat er sprake is van een ernstige bedreiging voor het kind vanwege mishandeling of verwaarlozing, van een ernstige wetsovertreding door minderjarigen of als het ouderlijk gezag ontbreekt. Jeugdbescherming wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen. Geestelijke Gezondheidszorg voor jeugdigen. Zorg voor kinderen en jongeren met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB). Zij hebben niet alleen een lagere intelligentie met een IQ-score tussen de 50 en 85, maar er is ook sprake van bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, een psychiatrische stoornis, en problemen in het gezin en de sociale context. Orthopedagogische Behandel Centra (OBC’s) en Multifunctionele Centra (MFC’s) bieden zorg voor deze jeugdigen en hun ouders. Centraal doel van de jeugdreclassering is terugdringen van recidive (of ernstig schoolverzuim) door beïnvloeding van delict-gerelateerde en criminogene factoren. Belangrijk nevendoel is het veranderen van gedrag waardoor deelname en integratie van de jongere in de samenleving worden bevorderd. De Jeugdreclasserings begeleider bespreekt met de minderjarige en eventuele betrokkenen samen een plan van aanpak waarin staat beschreven hoe de situatie nu is en wat er moet gaan veranderen. Op basis van dit plan worden afspraken gemaakt met de minderjarige, dit worden ‘aanwijzingen’ genoemd. De minderjarige moet zich aan deze aanwijzingen houden, dit wordt gecontroleerd door de begeleider. Soms worden mensen in de omgeving ingezet om de minderjarige te helpen bij de uitvoer van dit plan. Aan het eind van de begeleiding wordt een rapport geschreven door de begeleider. Dit rapport speelt een belangrijke rol bij de kinderrechter. Jeugdreclassering wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen. Jongeren Preventie Plan is ondersteuning voor jeugdigen van 12-23 jaar van het maatschappelijk werk van Kwadraad. Pedagogische basisvoorzieningen zijn voorzieningen waar jeugdigen en ouders gebruik van maken. Het gaat dan om scholen, voor-, na- en tussen schoolse voorzieningen, peuterspeelzalen, huisartsen, verloskundigen, welzijnswerk, jongerenwerk maar ook sportverenigingen of vrijwilligersprojecten. Onder de 'pedagogische civil society' wordt verstaan: gemeenschappelijke activiteiten 44
society
WSNS verband
ZAT
van burgers rondom het grootbrengen van kinderen. In een goed functionerende pedagogische civil society bestaat er bij burgers de bereidheid om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches, kortom: burgers, zijn op zo'n manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden en opgroeien van kinderen en jeugdigen. Weer Samen Naar School; samenwerking tussen basisscholen waarbij men ernaar streeft om kinderen met (leer)problemen in het regulier onderwijs te laten blijven en niet te verwijzen naar speciale scholen voor basisonderwijs (sbo); geregeld in de wet op het primair onderwijs (wpo) zorg- en adviesteams; multidisciplinaire teams in het (speciaal) voortgezet onderwijs en mbo en bovenschoolse teams in het (speciaal) basisonderwijs die de zorg voor leerlingen (met complexe(re) problemen) binnen en buiten de school op elkaar afstemmen; vaak zijn vaste partners de jeugdgezondheidszorg en bureau jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, politie en leerplichtambtenaren; zat's bieden adviezen aan de school over de zorg voor leerlingen en activeren externe zorg of bieden deze gedeeltelijk zelf
45
BIJLAGE 1: NETWERKPARTNERS In dit overzicht worden de verschillende netwerkpartners van het CJG genoemd. Voor elk CJG kan ingevuld worden wie verantwoordelijk is voor relatiebeheer /accounthouderschap met de betreffende partner. Verloskundigen Huisartsen Peuterspeelzalen Kinderopvang Voor-, tussen- of naschoolse opvang Voortgezet Onderwijs MBO Thuiszorg Thuisbegeleiding Sportverenigingen Vrijwilligersorganisaties Welzijnsorganisatie Jeugd- en Jongerenwerk Politie Regionaal Bureau Leerplicht WMO-loket Sociale Dienst Woningbouwverenigingen Stichting MEE Jeugd-GGZ Bureau Jeugdzorg Jeugd & Opvoedhulp – Cardea Verslavingszorg Jeugd-LVB Vrijgevestigde psycholoog/psychiater/orthopedagoog
46
BIJLAGE 2: UITWERKING INDICATOREN De indicatoren voor sturingsinformatie in het CJG (zie 5.1) kunnen uitgewerkt worden in de volgende 25 deelvragen en categorieën . De subwerkgroep registratie dient in afstemming met de kernpartners af te stemmen hoe deze indicatoren te operationaliseren en waar nodig de huidige registratie op aan te passen. Type vraag: De vragen of problematiek waarmee gezinnen naar de diensten kunnen ingedeeld worden in de ernst van de vraag en de aard van de vraag. Ernst vraag o Gewone opvoedingssituatie o Opvoedingsspanning o Opvoedingscrisis o Opvoedingsnood o Anders, nl: -
Aard van de vraag: o Psychosociaal functioneren van de jeugdige (Gedrag, emoties, o Lichamelijke gezondheid van de jeugdige (gezondheid en verzorging, gewicht/voeding, beweging) o Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige (leren, concentratie, sociale vaardigheden) o Gezin en Opvoeding (opvoedingsvaardigheden ouders, ouderrelatie, omstandigheden gezin) o Jeugdige en omgeving (peuterspeelzaal, kinderopvang, onderwijs, werk, vrije tijd, vrienden of omstandigheden van de jeugdige) o Sociale kaart/opvoedcursussen
Type bezoekers: Ouder Jeugdige Familie Kennis/netwerk Professional, nl: Anders, nl: Type afhandeling: zelf informatie en advies gegeven doorverwezen naar website/folder binnen twee werkdagen teruggebeld door: na meer dan twee werkdagen teruggebeld door: o JGZ verpleegkundige o JGZ arts o CJG opvoedadviseur o Maatschappelijk werker o Medewerker Toegang Bureau Jeugdzorg o Anders, nl: Inschakelen hulpvormen: Welke hulp is ingeschakeld? Maatschappelijk werk, Jeugdgezondheidszorg Bureau Jeugdzorg Groepstrainingen voor jeugdigen zoals een sociale vaardigheidstraining 25
Op dit moment doet het Nji onderzoek naar een verdere ontwikkeling van de prestatie-indicatoren. In afwachting van dit traject dienen de indicatoren voor het CJG in Holland Rijnland hierop aangepast te worden.
47
-
Opvoedcursussen Logopedie Meldpunt Zorg en Overlast Basiszorg Kwetsbare Kinderen Voor- en Vroegschoolse educatie Schuldhulpverlening Sociale dienst Thuiszorg Thuisbegeleiding Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen Zorg voor jeugdigen met een Licht Verstandelijke Beperking Stichting MEE Verslavingszorg Vrijgevestigde psycholoog/psychiater/orthopedagoog Specialistische arts Vrijwillige projecten Jongerenwerk Anders, nl… Hoe lang voordat de hulp daadwerkelijk is gestart? Is de juiste hulp ingeschakeld?
Samenwerking De samenwerking tussen de verschillende disciplines is een meerwaarde van het CJG. Medewerkers werken samen binnen het CJG om elkaar te raadplegen/consulteren wanneer zij zorgen of signalen hebben die buiten hun eigen expertise vallen. Te meten valt: o Aantal keer dat medewerkers gebruik maken van elkaar ter consultering en toetsing Consultatie binnen de organisatie Consultatie tussen de organisaties o Aantal besproken casussen binnen het multidisciplinair overleg in het CJG. 1Gezin1Plan: Aantal casussen waarbij medewerkers 1 Gezin1Plan heeft opgestart? Op dit moment wordt de inzet van 1Gezin1Plan door een regionale monitor gemeten. Dit dient niet dubbelop te gebeuren. Afstemming met de monitor 1Gezin1Plan is van belang. Eigen Kracht Conferentie: Aantal casussen waarbij een Eigen Kracht Conferentie is ingezet? Aantal registraties in Jeugd Match? Aantal matches in JeugdMatch? Aantal jeugdigen waarbij er sprake is van een match in JeugdMATCH. Op dit moment wordt de inzet van JeugdMATCH door een regionale monitor gemeten. Dit dient niet dubbelop te gebeuren. Afstemming met de monitor JeugdMATCH is van belang.
48
COLOFON Auteurs: Zefanja van der Kolk-Brouwer Marian van Leeuwen Beide werkzaam bij de JeugdZaak Dit bedrijfsplan CJG is geschreven in opdracht van Holland Rijnland. Met dank aan: Bronja Nijk, Bureau Nijk Annette Cools, GGD Hollands Midden Sanne Tolman, Kwadraad Marion Goedhart, Gemeente Alphen aan den Rijn Peter Jehee, Gemeente Katwijk Anne-Marie van Ginkel, Gemeente Nieuwkoop Jeannette van der Meer, JSO Oktober 2012
49
kwaliteitseisen en verbeterpunten jeugdzaak
kort en krachtig
Visie op CJG Gemeenten en kernpartners Handelen naar de onderschrijven de voorliggende visie regionale visie , verwerken dit in het en beleid van de eigen organisatie en professionele ruimte zorgen ervoor dat hun medewerkers in een CJG handelen naar deze visie. Zij geven hun medewerkers op basis van vertrouwen in hun professionaliteit de ruimte en de verantwoordelijkheid om te doen wat in afstemming op de vraag van ouders en jeugdigen nodig is in een praktijksituatie. Competenties Opname van
algemene competenties in het interne kwaliteits‐ en personeelsbeleid.
Dienstverlening van het CJG
Taak en uitgangs‐ punten
uitgewerkt
acties van instellingen
acties van gemeenten
CJG Medewerkers zijn deskundig en bekwaam, maken gebruik van kennis van wat werkt, nemen deel aan intervisie en, indien noodzakelijk, supervisie en leren van feedback van jeugdigen en ouders. Medewerkers zijn opgeleid voor hun taken. Medewerkers hebben een klantvriendelijke houding. Medewerkers, die samen het CJG vormen treden met één gezicht naar buiten.
Het management van instellingen stuurt hierop. Het heeft consequenties voor medewerkers wanneer hier niet naar wordt gehandeld. Algemene competenties, intervisie en supervisie zijn onderdeel van het interne kwaliteits‐ en personeelsbeleid. Instellingen maken de visie intern kenbaar en herkenbaar. Medewerkers presenteren zich als onderdeel van het CJG. Er is afstemming over een scholingsplan van de CJG‐partners in december.
Het handelen naar de visie wordt als *Concretiseren van de visie voorwaarde opgenomen bij het verlenen van samen met instellingen en CJG‐ subsidie. medewerkers; * Signaleren waar dat Gemeenten nemen dit op in de knelpunten oplevert en subsidiebeschikkingen. organiseren van expertise‐ uitwisseling. * Coachen van medewerkers op het hanteren en uitdragen van de visie.
Naast de eigen vakinhoudelijke competenties wordt de kwaliteit van de dienstverlening gegarandeerd door de volgende CJG‐competenties: klantvriendelijke houding vraaggericht eigen kracht versterkend systeemgericht samenwerkingsgericht transparant werken planmatig en doelgericht gericht op normaliseren integraal, op maat outreachend kennis van jeugdigen, ouders en de opvoeding Intercultureel vakmanschap verwijsindex kunnen hanteren in gesprek kunnen gaan over mogelijke kindermishandeling en huiselijk geweld Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling kunnen hanteren.
*algemene competenties zijn onderdeel van het interne kwaliteits‐ en personeelsbeleid. *Er wordt periodiek getoetst op de toepassing van werkwijzen en methodieken in de praktijk van het werk. *Er worden consequenties aan verbonden wanneer deze competenties niet aanwezig zijn dan wel niet gebruikt worden. * Medewerkers worden getraind in het bespreken van zorgen met ouders en jeugdigen en het bespreken van cases met andere CJG medewerkers. Zij gebruiken het instrument gegevensuitwisseling van “Samenwerken voor de jeugd". Een regionaal privacy‐ en klachten protocol wordt ontwikkeld.
Gemeenten nemen deze acties op in de subsidiebeschikkingen.
opmerkingen
Het afstemmen van de competentie met elkaar.
Afspraken en resultaatverplichtingen worden opgenomen in subsidiebeschikkingen.
Instellingen maken deze zaken SMART in hun Het handelen naar genoemde Het CJG zorgt voor een passend aanbod informatie, advies en opgroeihulp voor jeugdigen van ‐9 maanden tot 23 jaar en hun ouders. De doelgroep 12‐23 jaar vraagt vraaggerichte aanbod . Klantvriendelijkheid uitgangspunten is een randvoorwaarde bij wordt nader gedefinieerd. specifieke aandacht. het verlenen van subsidie. Instellingen sturen hun professionals op Medewerkers hebben een klantvriendelijke houding. Gemeenten nemen deze op in de De cliënt is regisseur over zijn of haar oplossing en daarmee over hetgeen aan hulp maximale regie van de client. subsidiebeschikkingen. en ondersteuning geboden wordt. CJG’s maken eerst gebruik van de eigen kracht en het netwerk van het gezin en de Gemeenten bevorderen dat de "mpg"‐ jeugdige. In tweede instantie kan (kortdurende) professionele hulp worden ingezet, gezinnen getraceerd worden en hulp wordt gericht op het herstel van het gewone leven. aangereikt. In feite gaat het hierbij niet Het CJG werkt vraaggericht, oplossingsgericht en systeemgericht. De vraag van de alleen om MPG‐gezinnen maar om de 20% klant staat centraal, samen met de klant worden de doelen gesteld met een aanpak doelgroep die in de "zware zorg"zit. van het hele systeem om een jeugdige heen. Gemeenten werken niet met een lijst maar Medewerkers raadplegen indien nodig hun CJG collega’s of andere experts. Klanten vragen een periodieke (jaarlijkse) inspanning worden niet verwezen, maar worden ondersteund in het realiseren van hulp (op om te bezien of deze categorie in beeld is. maat). Medewerkers zorgen voor een persoonlijke overdracht naar andere vormen van hulp. Ze treden pas terug wanneer deze hulp gestart is. Alle multiprobleemgezinnen zijn in beeld. Hulp wordt ingezet volgens 1Gezin 1Plan. D Het CJG werkt met passende en zoveel mogelijk met bewezen effectieve werkmethod Er is een CJG klachtenprotocol voor jeugdigen, ouders en netwerkpartners.
Pagina 1 van 5
acties coördinatoren
CJG‐coordinatoren stimuleren het CJG‐gevoel van CJG medewerkers: " hier sta ik voor, zo werk ik, zo zijn onze manieren". Uitbouwen en onderhouden netwerkcontacten. Medewerkers stimuleren vanuit eigen kracht, 1gezin1plan, JeugdMatch te werken. Zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig.
kwaliteitseisen en verbeterpunten jeugdzaak
kort en krachtig
uitgewerkt
Alle CJG’s en betrokken partners Borging 1G1P werken volgens de afspraken uit het Borging verwijsindex convenant ketenaanpak Jeugd ZHN, Borging meldcode gebruiken JeugdMATCH en werken volgens 1Gezin1Plan en de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Er is sprake van borging van deze afspraken en instrumenten in het beleid van instellingen en gemeenten.
Een coördinator heeft minimaal 16 Minimaal 16 uur uur per week per gemeente nodig coordinatie CJG om de taken in enige samenhang uit te voeren. De taken kunnen niet versnipperd worden uitgevoerd en de aanwezigheid van de coördinator geeft een eigen dynamiek aan het organisatieproces van het CJG als netwerkorganisatie.
acties van instellingen
acties van gemeenten
acties coördinatoren
opmerkingen
1) training / scholing in Borging 1G1P, verwijsindex en meldcode Het leveren van input voor en mogelijk gedeeltelijke uitvoering door JSO * Positief Opvoeden, wordt meegegeven als randvoorwaarde bij organiseren van CJG‐brede * Het betrekken van en het opbouwen van het verlenen van subsidie. scholing op lokaal niveau in een sociaal netwerk, Afspraken en resultaatverplichtingen worden afstemming met het regionale * Het stimuleren van eigen kracht, opgenomen in subsidiebeschikkingen. scholingsplan van de * 1Gezin1Plan. instellingen. 2) Kernpartners (gemeenten, GGD, De verantwoordingen worden hierop Kwadraad en BJZ) maken een gezamenlijk gecontroleerd. Coaching medewerkers op inzet regionaal scholingsplan dat wordt van CJG instrumenten. voorgelegd aan de projectgroep Gemeentelijke diensten kunnen onderdeel ketenaanpak. zjn van 1 gezin 1plan en zijn hierop 3) Medewerkers krijgen 2 tot 4 dagdelen per toegerust. Elke gemeente heeft een jaar voor gezamenlijke scholing. contactpersoon voor 1 gezin 1 plan 4) CJG‐coordinatoren krijgen scholing in versterken informele steun (zie 3.2.2) en netwerkcompetenties 5) Er is toetsing van het gebruik en er zijn resultaatverplichtingen vastgelegd.
Taken van de coordinator: Teamvorming en voorwaardenscheppend voor interne samenwerking binnen het CJG Voorzitten en faciliteren CJG overleg Voorzitten en faciliteren CJG casusoverleg Draagt, in afstemming met kernpartners, zorg voor een aantrekkelijk activiteitenaanbod binnen en buiten het CJG, waaronder cursussen, lezingen en ouderbijeenkomsten Promoot het CJG en zijn producten en diensten op actieve wijze onder doelgroepen Onderhoud contacten met netwerkpartners, waaronder basisvoorzieningen als onderwijs, WSNS coördinator, kraamzorg, voorzitter veiligheidsoverleg en tweedelijns voorzieningen als GGZ etc. Organiseren participatie in het CJG Organiseren versterken informele steun Monitoren van ontwikkelingen binnen het CJG Deelname aan de stuurgroep CJG Legt verantwoording af naar de gemeente, onder andere middels een jaarplan en –verslag ism de stuurgroep CJG Aansturen CJG assistent Verantwoordelijk voor de lokale inhoud van de CJG‐website Deelname regionale werkgroep CJG Intervisie CJG coördinatoren (regionaal).
*De organisatie waar de coördinator * Gemeenten stellen een coördinator aan werkzaam is, stuurt de coördinator aan op voor tenminste 16 uur per week, op basis van functioneren en faciliteert hem of haar. hiernaast staande taken. Over het precieze *Nagaan welke acties/werkzaamheden nu aantal coördinatie‐uren dat een CJG behoeft liggen bij managers/personeel welke zo wordt een voorstel gemaakt. mogelijk straks door de coordinator opgepakt (kunnen) worden. * Er is sprake van een groeimodel. *Duidelijke afspraken over rollen, Gemeenten zullen naar dit minimum van 16 verantwoordelijkheden en taken van uur kunnen groeien, met als einddatum management en CJG‐coordinator worden 2015. Elke gemeente legt de fasering van vastgelegd. deze groei vast. * Afstemming van de aansturing van Bij aanstelling van coordinator (tijdelijk) processen en inzet personeel in CJG en de onder de norm wordt het takenpakket eigen organisatie is geregeld. aangepast in afstemming met instellingen en *Medio 2013 ligt er een gezamenlijk gemeente. document van instellingen en coordinatoren. * Gemeenten sturen de coördinator aan op inhoud.
De coordinator wordt per individuele gemeente bekostigd. Gemeenten verbinden zich aan een inspanningsverplichting.
* gemeenten nemen initiatief vanuit de klankbordgroep om de relatie tussen de lijnorganisatie (instellingen) en het CJG helder vast te leggen.
Medewerkers mogen geen drempel geen drempel voor 1 1G1P wordt van aanvang af ingezet. Het organiseren hiervan is meer dan ervaren om 1Gezin1Plan in te gezin 1 plan administratief handelen omdat er ook sprake is van een probleeminventarisatie. Het zetten, omdat er een grote gaat om overleggen wie betrokkenen zijn, wat besproken moet worden, wat het tijdsinvestering nodig is om alle doel is van de bijeenkomst en of het dossier op orde is. betrokken hulpverleners en andere Het organiseren hiervan kost de medewerkers heel veel tijd temeer daar ouders in betrokkenen bij elkaar te roepen het proces een prominente rol vervullen. Hierbij kan "assistentie" worden verleend. voor een overleg met het gezin.
De invulling van de baliefunctie verschilt per gemeente. Niet elk CJG heeft een baliemedewerker / CJG assistent om die functie te bekleden.
*Nagaan hoe andere regio's hiermee omgaan. Is er iets te ontwikkelen waardoor het makkelijker wordt?
Het verbreden van de taken van de functie baliemedewerker naar algemeen CJG‐ assistent kan hierin helpen. 1) De assistent ondersteunt de professionals bij het maken van afspraken (1G1P). 2) Er komt duidelijkheid over welke vragen door de CJG assistent beantwoord kunnen worden volgens Positief Opvoeden en welke vragen toegeleid worden naar de juiste CJG medewerker. Deze instructie wordt door de CJG‐coördinatoren beschreven.
Pagina 2 van 5
Het aansturen van de CJG‐ Niet iedere gemeente heeft een CJG assistant of assistent. Bij het ontbreken van baliemedewerker een CJG‐assistant ontbreekt deze inzet en moet de coordinator dat zelf doen. Hierdoor blijft veel werk liggen.
kwaliteitseisen en verbeterpunten jeugdzaak
kort en krachtig
uitgewerkt
Laagdrempelig: Onze hulp moet geen drempel kennen. Vrije, onbelemmerde toegang is ons devies.
Bemensing van de balie is lokatieafhankelijk; moet wel geregeld worden.
Het komt voor dat ouders of jeugdigen het fysieke CJG binnenlopen met een vraag en de balie niet bemensd is. Er worden in elk CJG afspraken gemaakt over de ontvangst van bezoekers, met en zonder afspraak. Medewerkers werken, indien mogelijk, met de deur open, en verwelkomen deze ouders of jeugdigen. Zij zorgen dat klanten binnen twee werkdagen gebeld worden door een medewerker die de vraag verder kan beantwoorden.
Het is aan gemeenten om afspraken te Het signaleren van knelpunten maken over de invulling van de baliefunctie. en bespreken hiervan met Instellingen werken aan de hand van deze gemeente en instellingen. afspraken met elkaar samen incl. de CJG Oplossingen bespreken. coördinator om aan deze " vraag" te kunnen Beschrijven van het werkproces voldoen. FrontOffice en vaststellen van aanwezigheidsschema Gemeenten nemen deze inzet op in de medewerkers. coordinatoren subsidiebeschikkingen. maken een plan wat laagdrempelig inhoudt. Medewerkers coachen op klantgerichtheid (competenties).
Laagdrempelig: Onze hulp moet Telefonische geen drempel kennen. bereikbaar Vrije, onbelemmerde toegang is het devies.
1) Snelheid van opvolging bij het fysieke loket, telefoon of e‐consult: Monitoren en zonodig doorpakken! • tenminste 60 % ontvangt meteen een inhoudelijk antwoord • tenminste 40% wordt binnen 2 werkdagen teruggebeld door de juiste medewerker Monitoring (telefonisch) werkproces. of heeft een afspraak Periodieke aanlevering actuele 2) Het doorverbinden naar het lokale CJG of de CJG medewerker moet goed en snel bereikbaarheidslijsten CJG. Aanlevering verlopen. Klanten moeten zo weinig mogelijk worden doorverbonden en snel de vakantierooster. juiste medewerker te pakken krijgen. KCC (klant contact centrum) verbetert kennis van welke vraag bij welke medewerker terecht moet komen. Er worden duidelijke afspraken/werkprocessen met de kernpartners over adequate doorgeleiding gemaakt. Facilitaire diensten zorgen voor een goede en snelle doorschakeling en bereikbaarheid. Er worden termijnen gesteld aan het starten van daadwerkelijke hulp. De werkgroep CJG heeft een subwerkgroep telefonische bereikbaarheid.
Monitoren en zonodig doorpakken!
Laagdrempelig virtueel CJG
Het regionaal virtueel CJG is gerealiseerd. Doel is het Instellingen zorgen dat nieuws wordt bieden van laagdrempelige informatie en advies aan opvoeders en jeugdigen. aangeleverd en informatie op de sites Opvoeders kunnen via de website vragen stellen (e‐consult). actueel en correct is. Op de website hoezitdat.info kunnen jongeren uit de regio informatie vinden over diverse thema’s als relaties, wonen, werk, alcohol en Professionals wijzen jeugdigen en gezinnen drugs. Ook zij kunnen een vraag stellen per e‐consult. op het bestaan van de site. Er is een onderdeel op de website voor professionals in ontwikkeling, dit onderdeel is nog niet geheel gereed en gebruiksklaar. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in professionals van het CJG zelf en die van de "aanpalende" voorzieningen. De mogelijkheid tot het gebruik van social media t.b.v. het bereik van ouders en jongeren wordt onderzocht. De werkgroep CJG heeft een subwerkgroep Virtueel CJG die zorg draagt voor de verdere ontwikkeling, het functioneren en de kwaliteit van het virtueel CJG.
1) Op basis van de resultaten van het evaluatieonderzoek dat door BMC wordt uitegevoerd wordt besloten over voortzetting en onderbrenging van het virtueel CJG. Resultaten van het onderzoek zijn gereed in december 2012 2) Het onderdeel voor professionals op de CJG website wordt verder ontwikkeld ter bevordering van de samenwerking tussen CJG medewerkers onderling en de samenwerking met professionals van basisvoorzieningen.
Het aanleveren van lokale JSO kan voor gemeenten een inventarisatie informatie voor de CJG website. doen naar de behoefte van jongeren.
vCJG voor jeugdigen
vCJG ook voor professionals
acties van instellingen
Pagina 3 van 5
acties van gemeenten
acties coördinatoren
opmerkingen
kwaliteitseisen en verbeterpunten jeugdzaak
kort en krachtig
uitgewerkt
acties van instellingen
acties van gemeenten
acties coördinatoren
opmerkingen
Instellingen maken afspraken hoe de Het leggen van relaties met de werkgroep Het bijdragen aan onder 2 en 3 1) in jan / febr/ mrt worden voorstellen gedaan. verbinding tussen CJG met externe partners toegang en de gestarte pilots met het genoemde uitwerkingspunten. 1 en 4) Op dit moment zijn er pilots in de regio, geregeld wordt, stellen functieprofielen op onderwijs Goede contacten tussen waar 1Gezin1Plan de basis is voor het inschakelen van gespecialiseerde hulp voor jeugdigen en hun 1) Er zijn verschillende laagdrempelige ingangen (aanvliegroutes) naar het CJG, zodat van medewerkers die de verbinding basisvoorzieningen en CJG Gemeenten maken deel uit van het OOGO coordinatoren ontwikkelen en gezinnen. iedereen gemakkelijk contact kan zoeken. In een bredere context kan het gaan om onderhouden. netwerken (op overeenstemming gericht overleg) dat onderhouden. Maken van 1 en 2) Aan deze opdracht wordt momenteel in toegankelijkkheid van de lokatie zelf. voorschoolse " Actief de school ingaan en elkaars taal gaan wettelijk verplicht is vanuit de Wet Passend samenwerkingsafspraken, overleg met gemeenten 2) De verbinding van het CJG met het onderwijs en de voorzieningen en de samenwerkingsverbanden in het onderwijs Onderwijs en de Jeugdwet. In dit OOGO voorschoolse voorzieningen wordt zo georganiseerd dat signalering van (dreigende) spreken" . gebruik maken van elkaars Primair onderwijs gewerkt door expertisecentrum JSO. Een advies wordt afstemming gezocht ten aanzien van krachten en mogelijkheden. problemen op school en in de voorschoolse voorzieningen snel leidt tot een Organiseren van verbindingsactiviteiten met de inzet van zorg in en om school en Passend Voortgezet onderwijs ondersteuningsaanbod (licht of zwaar) met zo min mogelijk overleg en zo groot om de relatie tussen het CJG en het onderwijs en pspz/onderwijs etc. van voorlichting / MBO voorschoolse voorzieningen te bepalen zal begin Onderwijs. mogelijke betrokkenheid van ouder en jeugdige. curussen tot terugkoppeling van acties. januari 2013 gereed zijn. 3) CJG medewerkers en professionals van basisvoorzieningen vinden elkaar op veiligheidshuis 3. JSO kan het werkproces beschrijven. In het eerste kwartaal komt er een notitie casusniveau voor consultatie en samenwerking rondom een gezin. Dit dient 5) Er wordt een regionale visie op jeugd en over de verbinding van het CJG met uitgewerkt te worden in een regionaal werkproces voor ‘Samenwerking met huisartsen veiligheid geformuleerd en de verbinding tussen onderwijs en veiligheid. basisvoorzieningen’. Het werkproces beschrijft hoe CJG medewerkers vragen of het domein veiligheid en het CJG wordt nader signalen van de professionals oppakken. uitgewerkt in een voorstel tot de praktische 4) Er wordt een CJG werkproces beschreven voor CJG medewerkers rondom het organisatie hiervan. Hiertoe is reeds een opdracht inschakelen van de verschillende vormen van hulp (waaronder gespecialiseerde jeugd 5) Verbinding met de veiligheidsketen verstrekt aan expertisecentrum JSO. Een advies is gereed in het eerste kwartaal van 2013. Het CJG is een netwerk‐organisatie
De netwerkorganisatie bestaat uit zelfstandige instellingen zoals de Jeugdgezondheidszorg en Maatschappelijk werk (AMW, SMW, JMW).
Werkprocessen
De werkprocessen die de instellingsgrenzen overschrijden moeten worden beschreven.
Betrokkenheid van ouders en jeugdigen
* We overleggen in principe altijd in aanwezigheid van het gezin/de ouder(s), de jeugdige zelf of in ieder geval met hun uitdrukkelijke goedkeuring. We wijken daar alleen in zeer bijzondere omstandigheden vanaf en motiveren dat goed. * Ook het informeren van derden, bijvoorbeeld school en andere betrokken zorgverleners, doen we in principe altijd in samenspraak met ouders(s) en jeugdige(n). Bij voorkeur informeren ouders of jeugdigen zelf. * We betrekken jeugdigen en ouders bij het vormgeven van de dienstverlening van het CJG. Ook professionals van de basisvoorzieningen betrekken we daarbij.
monitoren en coachen
* We geven informatie aan ouders en jeugdigen over wat ze kunnen verwachten van * De subwerkgroep communicatie CJG Besluitvorming over bekostiging regionaal een CJG. Dat doen we ook naar professionals van de basisvoorzieningen. ontwikkelt het Regionaal communicatieplan communicatie adviseur. * Medewerkers die samen het CJG vormen treden met één gezicht naar buiten. verder en realiseert hierin efficiency en Wanneer de noodzaak van deze functie is * We gebruiken het landelijke logo, uit het oogpunt van herkenbaarheid voor de CJG‐ kostenbesparing. aangetoond! . Gemeenten nemen deel in de klanten. Dat logo wordt gebruikt voor alle activiteiten, trainingen of folders van de * In het plan wordt een eenduidige subwerkgroep communicatie. deelnemende instellingen die met het CJG te maken hebben. (gezamenlijke) communicatie vanuit het Communicatiemedewerkers van gemeenten perspectief van het CJG geëntameerd. worden op de hoogte gesteld van de visie en * een regionale communicatie adviseur CJG de missie van het CJG. is gewenst. De regie met betrekking tot de communicatie rondom de CJG’s dient sterker te worden gevoerd. Voorgesteld wordt het opdrachtgeverschap voor de regionale communicatie adviseur CJG analoog te regelen aan die van de eindredacteur vCJG (opdrachtverlening vanuit het PHO). * Ter bevordering van de afstemming met de lokale CJG’s wordt voorgesteld een CJG‐ coördinator toe te voegen aan de subwerkgroep communicatie CJG.
Verbindende rol tussen CJG, Eerst zal een principe besluit over een regionale basisvoorzieningen , 1e lijnszorg communicatie‐adviseur moeten worden en andere lokale genomen. Niet alle gemeenten zijn hier samenwerkingspartners. vooralsnog van overtuigd. Participeren in werkgroep communicatie. Bedenken en organiseren van activiteiten. Bedenken communicatie uitingen.
Communicatie
* Het selecteren van de werkprocessen die relevant zijn voor het CJG en het beschrijven daarvan. * Werkprocessen van CJG aanbod bij kernpartners CJG‐proof maken volgens de regionale visie. * Zorgdragen voor tijdige en adekwate opschaling volgens de vastgestelde procedure bij zorgcoordinatie/1g1p.
Rol in ontwikkeling CJG werkprocessen, evalueren en doorontwikkelen
Het gaat om veel werkprocessen. Niet alle werkprocessen hoeven te worden vastgelegd. Dat geldt wel voor een aantal afspraken. Het kan handig zijn te werken met een stroomschema. Welke processen zijn nu typisch voor het CJG en waar is behoefte aan?
Geen verplichte participatie voor gemeenten: geen jongerenraad of ouderraad. Het organiseren van participeren, het hoe, dat is aan de organisaties.
Pagina 4 van 5
kwaliteitseisen en verbeterpunten jeugdzaak
kort en krachtig
Registratie
*T.b.v. * We gebruiken de verwijsindex. Die is bedoeld om de * inventariseren van verschillende scenario’s * Indicatoren voor de sturingsinformatie vergemakkelijking samenwerking tussen de betrokken hulpverleners te verbeteren. voor de registratie in het CJG. Dit conform de uitwerken. Daar waar nodig dienen van het primaire * De jeugdgezondheidszorg gebruikt het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg met eisen waaraan een registratiesysteem moet kernpartners hun registratiesystemen hierop werkproces en als belangrijkste doel om de groei en ontwikkeling van individuele jeugdigen te voldoen ten behoeve van de aan te passen. *T.b.v. het genereren volgen en daarnaast hulpvragen te monitoren. sturingsinformatie, procesinformatie en de * Outcome indicatoren uitwerken voor van management‐ en * Kernpartners verzorgen uniforme CJG‐managementinformatie. Vragen die klant zelf registratie in het CJG. sturingsinformatie binnenkomen bij het CJG (balie, telefonisch, e‐consult, reguliere contacten (spreekuur, huisbezoeken etc)) worden vastgelegd naar het type vraag, leeftijd van * Voorleggen van een registratievoorstel in Gericht op een de jeugdige en de vier cijfers van de postcode/woonplaats. In het CJG worden (type) de regionale werkgroep CJG, projectgroep en systeen waarmee de vragen en de wijze van afhandeling geregistreerd. PHO. cliënt zelf zijn dossier * Alle kernpartners binnen het CJG voeren een verrichtingenregistratie. De kan inzien en registratie‐ en volgsystemen, zijn dusdanig geüniformeerd dat eenduidige en Gemeenten geven de opdracht dat er bijhouden eenmalige registratie mogelijk is om zorgplannen uit te voeren en vragen en signalen geregistreerd moet worden en wat. Het hoe te registreren. is aan de organisaties. Er komt een registratiesysteem voor aanmeldingen en registratie dat toegankelijk is voor het gezin en andere CJG‐partners met toestemming van de ouders.
Privacy
uitgewerkt
acties van instellingen
* Jongeren en ouders worden altijd geïnformeerd en/of om toestemming gevraagd * Ontwikkelen regionaal bij het uitwisselen van informatie. toestemmingsformulier voor informatie‐ * Bij het digitaal dossier JGZ en de Verwijsindex werken we uiteraard conform de uitwisseling (o.a. in CJG casusoverleg). Wet Bescherming Persoonsgegevens en we realiseren ons dat er inzagerecht bestaat voor de ouders resp. jeugdigen. * Medewerkers hanteren het privacyreglement van de eigen instelling en deze wordt duidelijk gecommuniceerd naar ouders en jeugdigen. * Wanneer zij informatie met andere medewerkers willen uitwisselen wegen zij de noodzaak hiervan altijd af en vragen ouders en/of jongeren[1] hiervoor toestemming. Hierbij hanteren zij de privacytool.[2]
Pagina 5 van 5
acties van gemeenten
Regionale klachtencommissie regelen.
acties coördinatoren
opmerkingen Gemeenten bepalen welke informatie noodzakelijk is. Overbodige registratie moet worden vermeden. Instellingen hebben hierin een eigen ruimte.
Monitoren
Eerst moet de vraag moet beantwoord worden of de gemeenten dit zelf moeten regelen of dat de organisatie van een klachtencommissie een taak van de instellingen is.
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen,
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Voorschoten en Zoeterwoude.
Evaluatie en voortzetting vCJG’s Platformtaak Binnen het project Ketenaanpak Jeugd zijn gezamenlijke CJG-websites ontwikkeld voor ouders en jeugdigen. Regionale samenwerking bespaart kosten en verhoogt de kwaliteit.
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
5 nov. 2009 15 feb. 2012 12 dec. 2012
De colleges te adviseren: 1. Kennis te nemen van de evaluatie 2. Te besluiten de vCJG’s voort te zetten 3. De aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen 4. De GGD opnieuw opdracht te geven de vCJG’s te beheren en daartoe een contract aan te gaan vanaf 1-1-2013 tot er meer bekend is over de decentralisaties Er is geen reden om af te wijken van eerdere besluitvorming
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Bij de start van de virtuele Centra voor Jeugd en Gezin (vCJG’s) in de gemeenten in de regio Holland Rijnland is afgesproken dat na 2 jaar een evaluatie zou plaatsvinden. Vooruitlopend op deze evaluatie heeft het portefeuillehoudersoverleg op 15 februari 2012, onder voorbehoud van een positieve evaluatie, besloten de vCJG’s voort te zetten. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden en het evaluatierapport heeft een positief karakter. De aanbevelingen richten zich op verbetering van wat er al is. Nee Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: gemeenten hebben hier al rekening mee gehouden. De kosten vallen lager uit dan begroot. Structureel Relevante regelgeving: - Wet Publieke gezondheid en Wmo - voorbereidingen op de nieuw aan te nemen Jeugdwet Eerdere besluitvorming: PHO Sociale agenda 5 november 2009 en 15 februari 2012
2
Adviesnota PHO (concept) Vergadering:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda
Datum:
12-12-2012
Locatie:
Alphen aan den Rijn
Agendapunt:
07
Onderwerp: Evaluatie en voortzetting vCJG’s Beslispunten: De colleges te adviseren: 1. Kennis nemen van de evaluatie 2. Te besluiten de vCJG’s voort te zetten 3. De aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen 4. De GGD opnieuw opdracht te geven de vCJG’s te beheren en daartoe een contract aan te gaan vanaf 1-1-2013 tot er meer bekend is over de decentralisaties Inleiding: Bij de start van de virtuele CJG’s (vCJG) in de gemeenten in de regio Holland Rijnland is afgesproken dat na 2 jaar een evaluatie zou plaatsvinden. Op 15 februari 2012 hebben gemeenten onder voorbehoud van een positieve evaluatie het volgende besloten:
Het in gezamenlijkheid opgezette virtuele centrum voor jeugd en gezin volgens het Plan van aanpak virtuele Centra Jeugd en Gezin d.d. 12 maart 2010 voortzetten;
Hierbij onderscheid (blijven) maken in een website voor ouders (van kinderen van -9 maanden tot 23 jaar) en een website voor jongeren 12+; Het onderbrengen van beheer, coördinatie, communicatie, (door)ontwikkeling en het onderhoud van deze sites met ingang van 1 januari 2013 voortzetten bij de GGD Hollands Midden (HM) tot duidelijkheid is over de transities; De RDOG HM verzoeken om op basis van facturering de financiering met de gemeenten te regelen;
De directeur van de RDOG HM mandateren tot tekenbevoegdheid bij het verlenen van vCJG gerelateerde opdrachten en het ondertekenen van bijbehorende contracten.
Inmiddels heeft de evaluatie plaatsgevonden. De evaluatiecriteria zijn vooraf vastgesteld in het AO jeugd en de Werkgroep vCJG (zie bijlage 3). De werkgroep vCJG heeft aan drie bedrijven een offerte gevraagd om de evaluatie uit te voeren. BMC heeft de opdracht voor ons uitgevoerd en een rapport uitgebracht (zie bijlage 2). Beoogd effect: Voortgang van de virtuele CJG’s die een laagdrempelige aanvulling vormen op de fysieke CJG’s m.b.t. informatievoorziening en (E)consultatie. Argumenten: 2.1 De vCJG’s voorzien in een behoefte De aanbevelingen uit de evaluatie zijn gericht op verbetering van wat er al is. Uit de evaluatie blijkt dat m.n. het vCJG voor opvoeders een laagdrempelige aanvulling is op de fysieke CJG’s. Het gebruik van Hoezitdat.info is redelijk. De analyse hiervan is beperkt, vanwege de kleine hoeveelheid (vergelijkende) informatie. “Tussen de oogharen door doemt echter het beeld op van een duidelijke en informatierijke website die moet (blijven) inzetten op het vergroten van
3
de bekendheid en bezoekersaantallen. De respons op de enquête en de mogelijkheden voor vergelijking met andere jongerenwebsites is echter te beperkt om harde uitspraken te doen” (citaat evaluatierapport BMC). Ter ondersteuning van deze uitkomsten zijn in bijlage 1 statistieken van het tweede jaar van het bestaan van de vCJG’s toegevoegd. 3.1 De aanbevelingen voorzien in een verbeterslag De eerste twee jaar van het bestaan van de vCJG’s is vooral gewerkt aan de landelijke content en het uiterlijk van de sites. De aanbevelingen richten zich op meer (lokale) informatie en op interactie via bv een forumfunctie. 4.1 De GGD voert de beheerfunctie naar tevredenheid uit Er is geen reden om een andere beheerder te overwegen. Kanttekeningen/risico’s: Financiën: Voortzetting van de vCJG’s en uitvoering van de aanbevelingen kunnen binnen de bestaande begroting worden uitgevoerd.
Bijlagen: Bijlage 1: Statistieken Bijlage 2: Evaluatierapport BMC Bijlage 3: Evaluatiecriteria Bijlage 4: Evaluatierapport vCJG’s BMC
4
Bijlage 1 Statistieken vCJG ouders/opvoeders en Hoezitdat.info In bijlage 1 presenteert de werkgroep VCJG de statistieken over het tweede jaar. De site voor ouders/opvoeders is regionaal gezien in totaal bijna 60.000 keer bezocht. Zo’n 48.000 unieke bezoekers bekeken in totaal bijna 225.000 pagina’s. Het aantal unieke bezoekers is daarmee gestegen met zo’n 50% ten opzichte van het voorgaande jaar. De jongerensite is in het tweede jaar na de lancering ruim 20.000 keer bezocht door bijna 16.000 unieke bezoekers. De promotiecampagne heeft in het eerste kwartaal van 2012 een flinke stijging van het aantal bezoekers gegenereerd. Kende de site in het eerste jaar na de lancering een gemiddeld aantal bezoeken van 250 per maand; in het afgelopen jaar is dit aantal verhoogd naar ruim 1650. Kanttekening hierbij is dat tijdens de promotiecampagne in het eerste kwartaal van 2012 een grote toename van het websitebezoek was waar te nemen. Desondanks is ook na de campagne het bezoek van de website substantieel toegenomen. Het tweede en derde kwartaal van 2012 kende de site een gemiddeld aantal bezoeken van zo’n 1200 per maand. Daarmee is het bezoek van www.hoezitdat.info bijna 5 keer zo hoog als het jaar ervoor. In totaal kwamen afgelopen jaar ruim 370 vragen binnen bij het E-consult op de site voor ouders/opvoeders. In het eerste jaar waren dit er ongeveer 200. Het aantal vragen van jongeren kent eveneens een stijging. Sinds het online gaan van de vernieuwde website op 1 juli 2012 zijn in 3 maanden tijd 18 vragen binnengekomen. De verwachting is dat het gebruik van het E-consult door jongeren zal toenemen met de naamsbekendheid en de bekendheid van de chatfunctionaliteit. De jongerenwebsite heeft overigens een belangrijk functie in de doorgeleiding naar hulpinstanties als de Kindertelefoon, Sense of bijvoorbeeld Hulpmix. De vragen die via Hoezitdat.info bij deze hulpinstanties binnen komen, worden niet in de statistieken meegenomen.
5
Statistieken vCJG 2e jaar vCJG Ouders/Opvoeders 1 oktober 2011 t/m 1 oktober 2012 Alphen Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
Aantal bezoeken Aantal bezoekers Aantal paginaweergaven Aantal vragen 7.757 2.859 1.300 5.458 11.597 4.293 3.839 1.922 4.970 1.633 3.350 2.541 3.541 3.511 1.168 59.739
6.330 2.290 993 4.404 8.951 3.370 3.136 1.596 4.011 1.326 2.613 2.162 2.902 2.837 919 47.840
29.390 10.874 5.312 21.650 47.805 15.537 14.483 7.311 15.991 5.909 12.584 7.937 12.780 12.217 4.145 223.925
69 14 14 45 48 13 33 19 27 15 22 8 23 15 7 372
Hoezitdat.info 1 oktober 2011 t/m 1 0ktober 2012 Gehele regio Totaal
Aantal bezoeken Aantal bezoekers Aantal paginaweergaven Aantal vragen 20.023 20.023
15.842 15.842
6
66.928 66.928
25 25
Bijlage 3 Evaluatiecriteria De volgende criteria worden bij de evaluatie betrokken:
1. Inhoud Voldoet de inhoud aan de doelstelling van de website? 2. Mate van bekendheid Hoe vaak wordt de site gevonden via verwijzende websites? Is de site goed te vinden met behulp van zoekmachines? 3. Hits en duur verblijf op site Aantal hits Aantal unieke bezoekers Aantal minuten op site Terugkeer 4. Laagdrempeligheid Aantal vragen Soort vragen Termijn antwoorden 5. Actualiteit Up-to-date nieuws en agenda Tijdig verwijderen oude items 6. Mate van klanttevredenheid en doeltreffendheid Wat is het oordeel van gebruikers over de website? Wat vindt men van de inhoud en de vorm? Hoe gebruiksvriendelijk is de website?
7
Evaluatie virtuele Centra voor Jeugd en Gezin www.CJGzuidhollandnoord.nl www.hoezitdat.info
Rapport Samenwerkingsverband Holland Rijnland
BMC Onderzoek november 2012 drs. P.J.J. Bremmer dr. I. van Straaten ir. A.J.M. van der Harg drs. M. Schuyt Correspondentienummer: AD-0811-60060
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
INHOUD SAMENVATTING
2
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
5
1.1 Naar verbeterde CJG-websites
5
1.2 Onderzoeksmethodiek
6
1.3 Leeswijzer
9
HOOFDSTUK 2 BEVINDINGEN VCJG
10
2.1 Gebruik
10
2.2 Actualiteit van de informatie
15
2.3 Tevredenheid over website
15
2.4 Tevredenheid over e-consult
20
2.5 Samenvatting resultaten en conclusies
20
2.6 Nadere analyse en aanbevelingen
21
HOOFDSTUK 3 BEVINDINGEN HOEZITDAT.INFO
23
3.1 Gebruik
23
3.2 Actualiteit van de informatie
25
3.3 Tevredenheid over website
26
3.4 Tevredenheid over e-consult
29
3.5 Samenvatting resultaten en conclusies
30
3.6 Nadere analyse en aanbevelingen
31
BIJLAGE 1
VRAGENLIJST CJGZUIDHOLLANDNOORD.NL
33
BIJLAGE 2
VRAGENLIJST HOEZITDAT.INFO
40
BIJLAGE 3
OPEN ANTWOORDEN CJGZUIDHOLLANDNOORD.NL
47
BIJLAGE 4
OPEN ANTWOORDEN HOEZITDAT.INFO
55
1/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Samenvatting Doel onderzoek Naast het fysieke loket en de mogelijkheid om telefonisch contact te zoeken is gezamenlijk in november 2010 een virtueel CJG (vCJG) gelanceerd in de regio ZuidHolland Noord. Daarmee is voldaan aan de verplichting ook online ondersteuning te bieden. Het gaat om twee soorten websites: • vCJG voor ouders of opvoeders, www.cjgzuidhollandnoord.nl; • Hoezitdat.info voor jongeren (12+). De hoofdvraag van deze evaluatie luidt: ‘Wat is het gebruik van de twee soorten websites van het CJG in Holland Rijnland en hoe kunnen de websites worden verbeterd?’ Hiervoor is gebruik gemaakt van de statistieken van de websites, statistieken van vergelijkbare websites en een enquête onder de bezoekers. Cjgzuidhollandnoord.nl Het doel van de vCJG is: ‘Op een laagdrempelige en herkenbare manier inhoudelijke kennis over opvoed- en opgroeithema’s via één betrouwbare ingang beschikbaar stellen.’ De algemene conclusie is dat de website aan deze doelstelling voldoet. Websitebezoek: De conclusie is dat de website niet opvallend veel of weinig bezocht wordt en voor een bepaalde groep ouders een goede manier vormt om informatie over opvoeden en opgroeien te vergaren of een goede ingang biedt om in contact te komen met het CJG. Voor een (niet exact te schatten) deel betreft deze groep ouders die normaliter niet het CJG zouden bezoeken. Belangrijke bevindingen zijn: • Het aantal unieke bezoekers is vergelijkbaar met andere CJG-websites. Ongeveer een derde van de bezoekers is gedurende de twee voorafgaande kwartalen eerder op de website geweest. • De website wordt redelijk bezocht en is vergelijkbaar met andere CJG-websites qua bezoekgedrag. • Twee op de drie respondenten geven aan niet eerder bij het CJG geweest te zijn. Gevraagd of men voor de informatie naar het CJG zou gaan als de website niet bestond antwoord 60% positief. 34% gaat niet of weet het niet. • Bijna 80% van de respondenten wist van het bestaan van de website, de helft bezoekt zelfs doelbewust de website. De conclusie is dat de meeste respondenten de website kennen en daarom op de website komen. • Het gebruik van het e-consult is beperkt, maar het kan desalniettemin een ingang bieden voor mensen om contact met het CJG te zoeken. Het vormt daarmee een aanvulling op de andere kanalen. • Verder geldt nog dat de respondenten bijna allemaal vrouw zijn, gemiddeld 40 jaar en bijna altijd kinderen hebben. Ze wonen meestal (85%) in de regio.
2/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Kwaliteit De conclusie is dat de gebruikers tevreden zijn over de kwaliteit (actualiteit, informatie, uiterlijk) van de website. Belangrijke bevindingen zijn: • De respondenten vinden in meerderheid (61%) dat de informatie op de site up-to-date is. • Het merendeel van de respondenten vindt de website mooi en overzichtelijk. Ook is een meerderheid positief over de navigatie. Driekwart van de respondenten kon de gewenste informatie (deels) vinden. • Driekwart van de respondenten vindt dat er voldoende onderwerpen op de website worden aangeboden. Wat sommige respondenten niet kon vinden betrof vooral praktische informatie over cursussen: aanmeldprocedure, inhoud, locatie et cetera. • De informatie op de website vinden de respondenten duidelijk, maar het taalgebruik vinden sommigen moeilijk. • Voor veel ouders is de informatie reeds bekend. De site wordt vaak ter bevestiging van de eigen kennis gebruikt. • Enkele respondenten geven aan dat zij graag een forum zouden zien. Aanbevelingen • Geef meer praktische en feitelijke informatie over het lokale en regionale aanbod aan diensten en activiteiten. • Inventariseer of er bij de bezoekers van de website belangstelling bestaat voor een forum waarop ouders ervaring en kennis uitwisselen. Dit draagt bij aan de bevestiging van de eigen kennis en aan de wens om via sociale netwerken antwoord te krijgen op ‘kleine’ vragen over opvoeden. Door bijvoorbeeld een poll te plaatsen op de website valt de behoefte aan een forum goed te peilen. Hoezitdat.info Het doel van Hoezitdat.info is dat jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar met een vraag of probleem makkelijk betrouwbare en begrijpelijke informatie kunnen vinden en indien nodig de organisatie vinden waar ze terecht kunnen voor vragen en hulp. De algemene conclusie is dat de website in ieder geval voor een deel lijkt te voldoen aan de doelstelling. De respons op de enquête en de mogelijkheden voor vergelijking met andere jongerenwebsites is echter te beperkt om harde uitspraken te doen. De huidige resultaten geven de suggestie van een duidelijke en informatierijke website die in moet (blijven) zetten op het vergroten van de bekendheid en bezoekersaantallen. Relevante bevindingen zijn de volgende. Bezoek De conclusie is dat het gebruik van Hoezitdat.info redelijk lijkt en zowel bezoekers binnen als buiten de regio Zuid-Holland Noord trekt. De website lijkt te voorzien in een informatiebehoefte. • Driekwart van de respondenten zijn meisjes. De jongeren die de website bezoeken zijn tussen de 10 en 20 jaar. Gemiddeld ligt de leeftijd op 15 jaar. De helft van hen woont in de regio en de andere helft woont in andere regio’s. Hieruit kunnen wij concluderen dat de website geen sterk regiogebonden karakter uitstraalt.
3/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
• • • •
• •
Het aantal bezoekers (5000 per kwartaal) is iets kleiner dan het relatieve aantal bezoekers van de referentiewebsite. 16% van de bezoekers is meer dan eens op de website geweest. Dat is meer dan bij de referentiesite. 60%-70% verlaat na de eerste pagina de site alweer (bounces), een relatief hoog percentage in vergelijking tot websites in het algemeen. Een beperkt deel van de respondenten is eerder bij een CJG geweest. Er blijkt een drempel te zijn om naar het CJG te gaan. De aard van de drempel: niet durven, niet de moeite willen nemen en liever de vraag met iemand van eigen leeftijd willen bespreken. Deze bevindingen suggereren dat de website een laagdrempelige toegang tot de informatie van het CJG is. De meeste respondenten hadden niet eerder van de website gehoord. De respondenten die de site wel kenden, hadden de informatie via school. Over het e-consult (gebruik, tevredenheid) hebben we geen gegevens. Een behoorlijk deel van de respondenten geeft aan gebruik te zullen maken van het e-consult als de behoefte aan meer persoonlijk contact er is. We raden aan om aan gebruikers van het e-consult direct via enkele simpele vragen feedback te vragen over hoe zij geholpen zijn.
Kwaliteit De conclusie is dat deze kleine groep respondenten de kwaliteit van de site niet opvallend goed of slecht vindt. • De jongeren vinden de actualiteit van de website niet opvallend goed of slecht. • Het uiterlijk van de website beoordelen de respondenten gematigd positief. • Over de navigatie zijn de respondenten gemiddeld neuraal. • De meeste respondenten vonden geheel of gedeeltelijk de gewenste informatie. • Men vindt de informatie redelijk duidelijk en het taalgebruik niet moeilijk. Voor een aanzienlijk deel van de jongeren bevat de site veel bekende informatie. • Driekwart van de respondenten zal in de toekomst bij een soortgelijke informatiebehoefte de website weer bezoeken. Aanbeveling • Onderzoek hoe de website aantrekkelijker kan worden voor de doelgroep, bijvoorbeeld door het openen van een forum. De doelgroep kan het beste direct hierop bevraagd worden, bijvoorbeeld door een groepsgesprek op een school. Ook een poll op de website kan input geven voor mogelijke veranderingen aan de site.
4/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Naar verbeterde CJG-websites De vijftien gemeenten in de regio Zuid-Holland Noord (ZHN) werken samen aan de realisatie van de Centra voor Jeugd en Gezin. Daarbij zijn de kernpartners betrokken: maatschappelijk werk en de GGD. Naast het fysieke loket en de mogelijkheid om telefonisch contact te zoeken is het gezamenlijke virtuele CJG (vCJG) in november 2010 gelanceerd. Daarmee wordt voldaan aan de verplichting ook online ondersteuning te bieden. Het gaat om twee soorten websites: • vCJG voor ouders of opvoeders; • Hoezitdat.info voor jongeren (12+). Het doel van de CJG website ouders/opvoeders is vastgelegd in het redactiestatuut: ‘Op een laagdrempelige en herkenbare manier inhoudelijke kennis over opvoed- en opgroeithema’s via één betrouwbare ingang beschikbaar stellen.’ De subdoelen van de site voor ouders/opvoeders zijn: • Ouders worden bevestigd in hun eigen deskundigheid en kracht. • Ouders worden gestimuleerd gegeven inzichten en informatie te gebruiken om dagelijkse omgang met hun kinderen (verder) te versterken. • Profilering CJG in alle gemeenten in de regio ZHN. • Lokale agenda’s, cursussen en adresgegevens van betrokken kern- en ketenpartners CJG beschikbaar stellen. • ‘highlighten’ van de meest actuele agenda’s, evenementen en dergelijke die cruciaal zijn rond de vorming en totstandkoming (en later ook voor het aanbod) van de CJG’s in ZHN. Het doel van de jongerensite Hoezitdat.info is eveneens vastgelegd in het redactiestatuut. Het doel is, ‘dat jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar met een vraag of probleem makkelijk betrouwbare en begrijpelijke informatie kunnen vinden en indien nodig de organisatie vinden waar ze terecht kunnen voor vragen en hulp’. De subdoelen van de site voor jongeren zijn: • Jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 12 tot 23 jaar op een aansprekende manier informeren over zaken die voor hen van belang zijn in deze fase van opgroeien. • Bijdragen aan de bewustwording van jongeren ten aanzien van een gezonde leefstijl en leefomgeving. • Zelfredzaamheid van jongeren bij het opgroeien bevorderen door ze betrouwbare informatie te bieden op basis waarvan ze hun eigen keuzes kunnen maken.
5/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
In april 2012 is een vernieuwde versie van de website voor ouders gelanceerd, waarbij de content is verrijkt en de lay-out is veranderd. De hoofdstructuur van de website is niet veranderd. Het is interessant om te bekijken of er sinds de nieuwe website veranderingen zijn opgetreden in het bezoek van de website (aantal bezoekers en hoe lang men op de website aanwezig is). Om de websites te kunnen verbeteren is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in het gebruik van de websites en de ervaring van de bezoekers. De hoofdvraag van deze evaluatie luidt: ‘Wat is het gebruik van de twee soorten websites van het CJG in Holland Rijnland en hoe kunnen de websites worden verbeterd?’ Deze hoofdvraag valt uiteen in de volgende subvragen: Gebruik van de websites a. Gebruik: Worden de websites evenveel bezocht als vergelijkbare websites? b. Bereik: Bereikt de informatie via de websites leden van de doelgroep die niet via het loket bereikt worden? c. Vindbaarheid: Zijn de websites gemakkelijk vindbaar? d. Komen bezoekers vaker terug op de websites? e. Wordt er gebruik gemaakt van het e-consult en zo ja, waarvoor? Voldoen aan de doelstellingen f. Voldoet de inhoud aan de doelstellingen? g. Is de inhoud actueel? Tevredenheid gebruikers over de inhoud h. Zijn de websites visueel aantrekkelijk genoeg om te gebruiken? i. Navigatie: kan de gebruiker gemakkelijk met de website uit de voeten? j. Voldoet de inhoud aan de informatiebehoefte? Tevredenheid gebruikers over het e-consult k. Krijgt men snel antwoord? l. Hoe is de kwaliteit van het antwoord? 1.2
Onderzoeksmethodiek Dit onderzoek beslaat twee onderdelen: 1. Een analyse van de gegevens rondom het gebruik van de verschillende websites, waarbij een vergelijking gemaakt wordt met soortgelijke websites. 2. Een peiling onder de gebruikers van de websites over hun ervaring met de websites. Gegevens rondom gebruik Om te bepalen of het vCJG Zuid-Holland Noord veel of weinig bezocht wordt, heeft BMC Onderzoek van de centrale redactie statistieken (vanuit Google Analytics) ontvangen voor de verschillende websites van de regio Zuid-Holland Noord. Vervolgens is aan een aantal CJG’s met een vergelijkbare website (dat wil zeggen van dezelfde IT-aanbieder en dus met grotendeels dezelfde opbouw) gevraagd om
6/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
toegang tot diezelfde gegevens. Na toestemming hiervoor heeft BMC Onderzoek via Google Analytics de gegevens voor die websites verzameld. De meewerkende CJG’s (14 in totaal) hebben als tegenprestatie ook inzicht gekregen in hoe hun websites zich verhouden tot vergelijkbare websites qua gebruik. Aan deze 14 CJG’s is later nog CJG Rivierenland toegevoegd. Deze website kent een andere ITaanbieder en andere opbouw, maar heeft grotendeels dezelfde inhoud. Voor Hoezitdat.info is dezelfde weg gevolgd, maar vergelijkbare websites waarvan de redactie mee wilde werken, waren hier nauwelijks voorhanden. Het grootste verschil met veel andere jongerenwebsites was dat Hoezitdat.info geen forum kent. Een forum is een sterk bepalende factor voor het aantal (met name terugkerende) bezoekers en de lengte van hun verblijf. Hoewel een vergelijking met een dergelijke website in eerste instantie interessant lijkt, is het dan niet duidelijk in hoeverre geconstateerde verschillen in het gebruik toe te wijzen zijn aan de aanwezigheid van het forum of aan andere eigenschappen van de website. Om die reden is de vergelijking voor deze evaluatie beperkt gebleven tot die met de jongerenwebsite van CJG Rivierenland. Al met al betekent dit dat over het gebruik en mogelijke verbeteringen voor het vergroten van het gebruik van Hoezitdat.info weinig informatie voorhanden is. Voor de volledigheid melden we nog hoe de gebruikersstatistieken zijn berekend: • Eerst zijn van de benchmark-sites de beschikbare gegevens per maand ingevoerd en genormeerd naar aantal inwoners. Deze normering is noodzakelijk om de cijfers te kunnen vergelijken tussen CJG’s. Voor jongeren worden de gebruikersstatistieken weergegeven per 1.000 13-tot-23-jarigen, voor de ouders per 1.000 inwoners van 18 jaar en ouder. Bij sites die meerdere gemeenten verzorgen, zijn die aantallen van de afzonderlijke gemeenten bij elkaar opgeteld en als normering gebruikt. • Daarna zijn alle aantallen (niet de percentages) omgerekend naar 30 dagen in een maand, rekening houdend met februari 2012 als schrikkelmaand. • De gegevens per maand zijn vervolgens omgerekend naar gegevens per kwartaal. • Van de websites van CJG Zuid-Holland Noord zijn totalen van twee kwartalen beschikbaar gesteld. Ook deze gegevens zijn omgerekend naar 90 dagen in een kwartaal. • Van de aldus verkregen gegevens zijn voor zowel de benchmark- als de Zuid-Holland Noord-groepen de gemiddeldes berekend voor elk kwartaal. Het is belangrijk te beseffen dat de in dit rapport weergegeven genormeerde gebruikscijfers enkel ter vergelijking zijn (Welke website trekt meer bezoekers?) en niet als absoluut gezien moeten worden. Zo zijn uiteraard niet alle inwoners van 18 jaar en ouder opvoeder en zijn niet alle bezoekers van de websites afkomstig uit de regio. Peiling onder gebruikers Van 10 september tot en met 8 oktober 2012 zijn bezoekers van de websites van CJG Zuid-Holland Noord gevraagd deel te nemen aan een vragenlijst over de
7/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
website. Het verzoek tot deelname kregen ze zodra ze de website bezochten, maar de vragenlijst startte pas nadat zij hun bezoek aan de website afrondden. Van tevoren werd bij de jongeren aangegeven dat men kans zou maken op een waardebon van € 25,-. Het aantal deelnemers aan de vragenlijsten is klein gebleken: • 59 bezoekers van het vCJG (waarvan 57 bruikbaar en 39 de gehele vragenlijst hebben afgerond). Dat is 2% van het aantal (unieke) bezoekers aan de website in die periode.1 • 25 bezoekers van Hoezitdat.info (waarvan 13 de gehele vragenlijst hebben afgerond, 11 deels de vragenlijst hebben ingevuld en 1 persoon geen vragen heeft beantwoord). Dat is 4% van het aantal (unieke) bezoekers aan de website in die periode.2 Bovenstaande betekent dat de resultaten van met name Hoezitdat.info met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. De resultaten van beide vragenlijsten kunnen als indicatie gezien worden, maar niet als harde cijfers. Voor de meeste vragen geldt nog dat niet alle deelnemers deze hebben beantwoord (omdat men voortijdig afhaakte), dus de aantallen antwoorden die u in dit rapport terugvindt, kunnen afwijken van de aantallen hierboven. De deelnemers aan de vragenlijsten zouden we als volgt kunnen omschrijven. vCJG-respondenten: • zijn in bijna alle gevallen vrouw (92%); • zijn tussen de 18 en 66 jaar en gemiddeld 40 jaar; • hebben bijna altijd kinderen (87%), meestal één (24%) of twee (41%); • zijn zelden in verwachting van een kind (4%); • wonen meestal (in 85% van de gevallen) in de CJG-regio, waarbij Leiden, Oegstgeest en Alphen aan de Rijn de top-3 vormen. De overige 15% woont door heel Nederland; • zoeken in 1 op de 6 gevallen informatie voor iemand anders; • zijn in sommige gevallen beroepsmatig op zoek naar informatie, zoals kon worden opgemaakt uit enkele open antwoorden. Hoeveel het er exact zijn, is onbekend, omdat daar niet naar is gevraagd. Hoezitdat.info-respondenten: • zijn relatief vaak meisje (driekwart); • wonen in de helft van de gevallen in de CJG-regio. De andere helft woont door heel Nederland;
1
In de 4 weken waarin het onderzoek liep, bezochten 6150 personen de website, waarvan ruim de helft (3219) een bounce waren (zij verlieten direct de website weer en waren waarschijnlijk ‘ten onrechte’ op de website). We schatten de ‘doelgroep’ voor dit onderzoek dan ook op ongeveer de helft, 3000. 2 Zie de vorige voetnoot. Bij Hoezitdat.info ging het om 1335 bezoekers, waarvan twee derde ‘bounces’. De ‘doelgroep’ voor dit onderzoek bestaat dan uit 465 bezoekers.
8/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
•
1.3
zijn in 90% van de gevallen onder de 21 jaar. De overige 10% is ouder dan 30. De jongeren/kinderen die de website bezoeken zijn tussen de 10 en 20 jaar en gemiddeld 15 jaar oud.
Leeswijzer In de volgende twee hoofdstukken (2 en 3) vindt u achtereenvolgens per type website (voor ouders respectievelijk jongeren) de resultaten op de onderzoeksvragen zoals beschreven in paragraaf 1.1. Per hoofdstuk worden vervolgens conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan voor verbetering van de websites.
9/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Hoofdstuk 2 Bevindingen vCJG In dit hoofdstuk vindt u de resultaten voor de websites voor de ouders in de CJGregio Zuid-Holland Noord. 2.1
Gebruik Worden de websites voldoende bezocht? Aantal bezoekers De website van het CJG in de regio Zuid-Holland Noord wordt redelijk bezocht. Gemiddeld kent de website rond de 30 unieke bezoekers per kwartaal per 1.000 inwoners boven de 18 jaar. Zie tabel 2.1. Dat aantal bezoekers is vergelijkbaar met de referentiewebsites. De cijfers suggereren dat er in het tweede kwartaal (met een vernieuwde website) meer (unieke) bezoekers zijn geweest. In dit kwartaal is er volgens de redactie meer aandacht in de media geweest voor de website. Overigens, ter illustratie, 30 unieke bezoekers per kwartaal per 1.000 inwoners boven de 18 komt voor deze CJG-regio neer op 3.600 unieke bezoekers per maand, ofwel een kleine 11.000 per kwartaal. De gemeentes in de regio verschillen behoorlijk qua (relatieve) bezoekersaantallen. Zie tabel 2.2 op de volgende pagina. Ongeveer een derde van de bezoekers is in de eerste twee kwartalen van 2012 vaker op de website geweest. Of dit veel of weinig is, valt moeilijk te zeggen. Enerzijds is het wenselijk dat bezoekers die de site eenmaal bezocht hebben terug blijven komen: dat wijst erop dat de website aan een behoefte voldoet. Anderzijds zal geen van de betrokken organisaties hopen dat mensen vaak met een vraag rond jeugd, opvoeden en opgroeien zitten en met die vraag nergens anders terecht kunnen dan bij het (v)CJG. We zien verder dat ongeveer driekwart van de bezoekers nieuw is, ofwel niet eerder de website (of haar voorganger) bezocht heeft.3 Tabel 2.1. Website-statistieken: Bezoekcijfers per 1000 inwoners boven de 18
Groep
Benchmark Zuid-Holland Noord
3
Kwartaal 2012 1e
Bezoeken
Unieke bezoekers
% Nieuwe bezoeken
41.1
35.7
Pagina's % 4 Bounces per bezoek 78.6 3.3 52.9
2e
38.6
32.5
78.5
3.2
52.8
1e
39.8
27.2
70.6
3.9
48.3
2e
43.7
36.8
77.6
3.9
44.9
Of iemand eerder de website heeft bezocht, wordt afgeleid van de aanwezigheid van een cookie op de computer waarmee de website bezocht wordt. Deze methodiek is niet waterdicht. Enerzijds is het een onderschatting voor de computers waarop meerdere mensen werken (op school of werk bijvoorbeeld), anderzijds een onderschatting voor mensen die een andere computer gebruiken dan bij het vorige bezoek of als op de computer geen cookies worden opgeslagen. Het getal dat hier genoemd wordt, heeft daarom met name een vergelijkende waarde. 4 Voor uitleg, zie de volgende pagina.
10/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Lengte van het bezoek De bezoekers bekijken een kleine 4 pagina’s per bezoek; dat is iets meer dan de benchmarkwebsites. Hoeveel pagina’s bezoekers op de site opvragen hangt natuurlijk af van de manier waarop de site is opgebouwd, maar ook van het gemak waarmee mensen de goede pagina kunnen vinden. Mensen zijn niet geneigd op websites lang rond te blijven klikken, tenzij ze hetgeen wordt aangeboden interessant vinden (bijvoorbeeld een site met veel referentie-informatie over een bepaald onderwerp). Omdat de CJG-website met name een vraagbaak- en toeleidingsfunctie heeft, is het niet te verwachten dat mensen lang op de site zullen blijven hangen. Ze zijn immers op zoek naar iets. Bounces Iets minder dan de helft van de bezoekers verlaat de website direct nadat ze op de homepage zijn aangekomen, zogenaamde bounces. Deze kunnen een indicatie zijn dat de bezoeker al meteen de informatie heeft gevonden waar hij naar op zoek was. Meestal is het echter een indicatie dat een bezoeker op de verkeerde site is terechtgekomen. Dit kan komen door een misleidende naam, maar dat is in dit geval niet waarschijnlijk. Eerder zijn het hier bezoekers die via een zoekmachine op de site terechtgekomen. Een extreem hoog percentage bounces kan erop duiden dat de informatie op de site (bijvoorbeeld de teksten of de keywords die zijn opgenomen) voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Een vergelijking met de benchmarksites laat zien dat ook hier ZHN een typische CJG-site is. Ook bij andere (niet-CJG) sites ligt het percentage bounces rond de 45-50%).5 Tabel 2.2. (Relatieve) aantal unieke bezoekers per kwartaal (gemiddelde van eerste twee kwartalen 2012)
Gemeente
Absolute aantal
Per 1.000 inwoners > 18 jaar
Alphen aan den Rijn Hillegom
1021 625
17,8 37,2
Kaag en Braassem
315
15,4
Katwijk
1119
23,2
Leiden
1301
13,1
Leiderdorp
866
40,8
Lisse
823
45,6
Nieuwkoop
398
18,6
Noordwijk
890
42,5
Noordwijkerhout
312
24,8
Oegstgeest
694
38,8
Rijnwoude
719
49,0
Teylingen
788
28,5
Voorschoten
685
35,9
Zoeterwoude
251
38,3
5
Bron: http://www.inc.com/guides/2011/01/how-to-reduce-your-website-bounce-rate.html. Bezocht op 6/11/2012.
11/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Bereik: Bereikt de informatie via de websites leden van de doelgroep die niet via het loket bereikt worden? Van de respondenten geeft ruim één op de drie aan wel eens bij het CJG geweest te zijn. Twee op de drie bezoekers dus niet. Dat suggereert dat de informatie op de website een grote groep ouders bereikt die anders deze informatie niet via het CJG zou verkrijgen. Dat blijkt ook, maar minder sterk, uit de antwoorden op de vraag of men, als de website niet zou bestaan, met het CJG zou bellen of er langs zou gaan. Een redelijk groot deel van de respondenten (6 op de 10) geeft aan dat te doen. Zie Tabel 2.3 voor de antwoorden. We weten echter ook dat wat men zegt te zullen doen en het uiteindelijke gedrag vaak sterk uiteenlopen. 1 op de 7 geeft aan waarschijnlijk of absoluut niet bij het CJG langs te gaan als de website niet zou bestaan. 1 op de 5 weet het niet. Als redenen voor twijfel of niet bellen/langsgaan geeft men vooral aan dat de informatiebehoefte te klein is voor de grote moeite die dat kost. Men probeert de informatie dan via een andere website of via het sociale netwerk te verkrijgen. Samenvattend lijkt het erop alsof de website de functie vervult van laagdrempelig informatiemedium voor ouders, waarbij de achterliggende behoefte/problematiek niet lijkt te vragen om intensieve ondersteuning. De laagdrempeligheid lijkt een groep ouders te trekken die met hun vragen normaliter niet het CJG zou bezoeken. Tabel 2.3. Als de website niet bestond, zou je voor je vraag bellen naar of langsgaan bij CJG?
Percentage
Aantal
Ja, absoluut
18%
9
Waarschijnlijk wel
42%
21
Waarschijnlijk niet
10%
5
Nee, absoluut niet
4%
2
Weet ik niet
20%
10
Niet van toepassing
6%
3
Totaal
50
Bekendheid en vindbaarheid: Zijn de websites bekend en gemakkelijk vindbaar? Van de deelnemers aan het onderzoek wist het merendeel van het bestaan van de website, maar liefst 8 op de 10. Zie tabel 2.4. Zij kenden de website om uiteenlopende redenen, maar de voornaamste reden is dat ze iets erover gelezen of gehoord hadden (45%). Andere redenen die respondenten noemen zijn werk, school (die brieven naar ouders stuurt) of ooit toevallig gevonden op internet.
12/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Tabel 2.4. Wist je vóór je bezoek dat deze website bestond?
Percentage
Aantal
Nee, nog nooit van gehoord
22%
11
Ja, wel eens van gehoord, maar niet speciaal naar gezocht
29%
14
Ja, ik heb bewust deze website opgezocht
49%
24
Anders, namelijk
0%
0
Totaal
49
Hoe hebben de bezoekers de website gevonden? Twee op de tien respondenten kwam op de website zonder er ooit van gehoord te hebben. De helft van de respondenten heeft bewust de website opgezocht. Van hen heeft ongeveer de helft het webadres direct ingetypt in de webbrowser, de andere helft heeft de website op een internetzoekmachine, zoals Google, gezocht. De bezoekers die nooit eerder van de website hadden gehoord kwamen bijna zonder uitzondering via een zoekmachine op de website terecht. Voor degenen die er wel eens van gehoord hadden, geldt ook dat een groot deel via een zoekmachine op de website terecht kwam, hoewel een even groot deel aangeeft het webadres zelf te hebben ingetypt. Dit laatste kunnen wij niet geheel verklaren, want zij gaven immers aan niet speciaal ernaar gezocht te hebben. Wellicht betekent het dat zij op internet informatie zochten over het onderwerp, zich tijdens of door het zoeken herinnerden dat deze website bestond en vervolgens de website intypten. Het lijkt er in ieder geval op dat het leeuwendeel van de respondenten de website kent en daarom op de site terechtkomt. Een klein deel van de respondenten belandt er per toeval. De websitestatistieken laten een vergelijkbaar patroon zien: Ruim twee derde van de bezoekers komt via een zoekmachine op de website terecht. Zie tabel 2.5. Daarvan heeft een groot deel waarschijnlijk de naam van de website of het CJG als zoekterm ingevuld. Voor de cjg’s in Zuid-Holland Noord weten we niet wat de gebruikte zoektermen zijn, maar van de benchmarkwebsites weten we bijvoorbeeld dat ‘CJG’ bij de top-5 zoektermen staat. De overige bezoekers, tot slot, komen iets vaker via een link op een andere website dan door het adres direct in te typen in de adresbalk van hun browser. Tabel 2.5 Website-statistieken: Hoe komen de bezoekers bij de website terecht?
Groep
Kwartaal
Benchmark
1e 2e 1e 2e
Zuid-Holland Noord
13/58
Direct 13% 12% 16% 12%
Verwijzing 19% 17% 14% 20%
Zoekmachine 68% 71% 71% 68%
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Wordt er gebruik gemaakt van het e-consult? Uit de registraties blijkt dat ongeveer 180 bezoekers in het eerste half jaar van 2012 via het e-consult een vraag gesteld hebben aan het CJG, ofwel gemiddeld 1 per dag. Dat is ongeveer 1% van het aantal unieke bezoekers van de website. Dat is een relatief klein gedeelte van het aantal bezoekers, zeker als we bedenken dat ook nog een deel van de vragen van een professional komt (ongeveer een kwart). De vragen betroffen alle leeftijdscategorieën, maar relatief veel vragen betroffen een baby (39 vragen in de eerste helft van 2012), kind in de basisschoolleeftijd (34) of peuter (32). Met name de aantallen vragen over baby’s zijn opvallend, omdat maar weinig bezoekers van de website in verwachting zijn of een jonge baby hebben (zie verderop in paragraaf 2.3). De onderwerpen waarover men een vraag via het econsult stelt, lopen sterk uiteen. De top-3 van onderwerpen waar de meeste vragen over kwamen, bestaat achtereenvolgens uit de sociale kaart en cursussen (34), gevolgd door opvoeding (27 vragen) en voeding/gewicht (20 vragen). Van de respondenten heeft één persoon een keer een vraag gesteld via het e-consult. Ongeveer de helft geeft aan gebruik te zullen maken van het e-consult als men met een vraag zit over opgroeien of opvoeden. 4 op de 10 geeft aan het niet te weten; uit de open antwoorden blijkt dat dit van de soort vraag afhangt, of men elders misschien het antwoord gemakkelijker (direct) kan vinden en of men voor de specifieke vraag iemand liever in levende lijve spreekt. Slechts 1 op de 10 geeft aan sowieso geen gebruik te zullen maken van e-consult. Bovenstaande resultaten impliceren een discrepantie tussen wat men zegt en doet. Men denkt gebruik te zullen maken van het e-consult als de situatie daarom vraagt, maar in de praktijk doen weinigen dat. Dat zou erop kunnen wijzen dat het e-consult voor velen nadelen heeft (bijvoorbeeld geen direct antwoord, de moeite om de situatie op papier uit te leggen of wellicht de angst dat dan ergens geregistreerd staat dat de persoon op het gebied van opvoeden problemen ervaart). Het kan er echter ook op wijzen dat het e-consult niet goed bekend is bij de bezoekers. Enkele open antwoorden sluiten hierop aan. Zo geeft iemand aan (na het bezoek) het e-consult niet te kennen en dat dat meer gepromoot zou moeten worden. Iemand anders geeft aan een sterke behoefte te hebben aan de online interactie, waaronder de mogelijkheid tot e-consult. Wat de oorzaak is van het verschil tussen de waardering voor de mogelijkheid van een e-consult en het uiteindelijk lage gebruik, kunnen we op basis van dit onderzoek niet vaststellen. We weten echter uit andere bron dat het gebruik van online hulpverlening toeneemt, dus dat het in een behoefte voorziet.6
6
Bron: http://www.e-hulp.nl/nieuws/2012/10/30/ruim-200000-nederlanders-krijgen-online-hulp. Bezocht op 6 november 2012
14/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2.2
Actualiteit van de informatie Over de actualiteit van de informatie – één van de subdoelstellingen van de website – kunnen we wel iets zeggen. Deze lijkt in orde. Ten eerste is de website voor de content aangesloten op de database van de Stichting vCJG waarin de continu geactualiseerde informatie van de Stichting Opvoeden.nl is opgenomen. Ten tweede beoordelen de bezoekers van de website de actualiteit als redelijk tot goed. De respondenten vinden in meerderheid (zes op de tien respondenten) dat de informatie op de website up to date is. Een kwart is daar neutraal over en de overige respondenten (14%) vinden de informatie verouderd. Het lijkt erop alsof de doelstelling rondom de actualiteit van de website gehaald wordt.
2.3
Tevredenheid over website Is de website visueel aantrekkelijk genoeg om te gebruiken? Van de respondenten vond het merendeel de website mooi (zie tabel 2.6). Slechts een enkeling vind de website heel mooi, de overige respondenten zijn neutraal over de aantrekkelijkheid. Zaken die men er mooi aan vindt zijn de overzichtelijkheid cq. duidelijkheid en het (vrolijke) kleurgebruik. De suggesties die men doet bij de vraag hoe de website (nog) mooier te maken is, zijn niet onder één of een paar noemers samen te vatten. De suggesties gaan soms over zaken die (nog) overzichtelijker kunnen (plaatsing agenda op de pagina; cursusaanbod per woonplaats) en soms over dingen als de plaatsing van de e-consult button of de grote hoeveelheid links in de tekst. De open antwoorden op deze en andere vragen hebben we geplaatst in bijlage 3. Tabel 2.6 Vind je dat de website er mooi uitziet?
Percentage
Aantal
Heel mooi
4%
2
Mooi
67%
30
Neutraal
22%
10
Niet mooi
2%
1
Helemaal niet mooi
0%
0
Geen mening
4%
2
Totaal
15/58
45
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Enkele respondenten geven expliciet aan dat het uiterlijk van de website voor hen niet belangrijk is. Het gaat er hen om dat de website overzichtelijk en duidelijk is. Dat brengt ons bij het volgende punt: de navigatie. Navigatie: kan de gebruiker gemakkelijk met de website uit de voeten? Onder navigatie wordt verstaan of bezoekers gemakkelijk en snel de informatie kunnen vinden die zij zoeken en of de website logisch is opgebouwd (in dit geval tabbladen naar fase in de ontwikkeling van het kind). De resultaten van de enquête wijzen erop dat de navigatie van de website goed is. Ten eerste geven twee op de drie respondenten aan dat de navigatie goed of zeer goed is. Een kwart is neutraal en (slechts) één op de tien is negatief over de navigatie. Hoewel we hier niet direct naar gevraagd hebben, komen we in reactie op andere vragen aanwijzingen tegen over waar men dan negatief over is. Zo geeft iemand aan dat de basisschoolcategorie te breed is, er zou meer gespecificeerd moeten worden. Twee personen geven aan dat niet alle links en verwijzingen werken. Ook geeft iemand aan dat er veel meer informatie op de website staat dan uit het keuzemenu op de homepage blijkt. Desalniettemin is het merendeel dus positief over de navigatie. Ten tweede vindt een meerderheid van de respondenten (tweederde) de website overzichtelijk. Een kwart is hier neutraal over en de overige 8% is negatief over de overzichtelijkheid. Ten derde reageerden veel respondenten positief op de vraag of zij gemakkelijk de informatie konden vinden die zij zochten. We kijken daarbij naar de respondenten die de informatie die zij zochten ook daadwerkelijk voldoende gevonden hebben. Dat is ongeveer de helft van de respondenten die naar informatie op zoek waren (zie Tabel 2.7). Van deze groep geven vervolgens 9 van de 10 respondenten aan dat zij hiervoor niet lang gezocht hebben. Dat wijst op een goede navigatiestructuur en duidelijke verwijzingen op de homepage. De respondenten die niet of deels de informatie hebben gevonden die zij zochten, hebben in de meeste (namelijk twee derde van de) gevallen niet lang gezocht, zo geven zij zelf aan. Dat wijst erop dat de informatie die zij zochten niet op de website aanwezig was en dat zij daar snel achter kwamen. Tabel 2.7 Heb je de informatie gevonden die je zocht
Percentage
Aantal
Nee, helemaal niet
20%
8
Deels
30%
12
Ja, voldoende
45%
18
Niet van toepassing
5%
2
Totaal
16/58
40
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
De doorverwijzingen lijken beter te kunnen. We hebben gevraagd of respondenten gemakkelijk konden vinden bij wie (welke persoon of organisatie) ze moesten zijn voor verdere vragen. Van de 10 respondenten die daarnaar hebben gezocht op de website kon de helft deze informatie gemakkelijk vinden. De andere helft dus niet. Hetzelfde geldt voor het doorverwijzen naar informatie elders op het internet. Van de 11 personen die behoefte hadden aan meer informatie op het internet vonden er 6 dat er onvoldoende werd doorverwezen naar andere websites. Voldoet de inhoud aan de informatiebehoefte? Hoeveelheid en variëteit aan informatie De resultaten over de navigatie zeggen deels al iets over de mate waarin de respondenten tevreden zijn over de informatie die op de website staat. Zo zagen we al dat de helft van de respondenten niet of deels de informatie vond die zij zochten. Voordat we ingaan op welke informatie mist en hoe men de wel gevonden informatie waardeert, is het goed om te kijken naar welke informatie men zei op zoek te zijn. Tabel 2.8 biedt een weergave van de redenen van het bezoek aan de website. In ongeveer de helft van de gevallen komt men op de website om iets te weten te komen over een specifiek opvoedonderwerp. Ongeveer één op de vijf bezoekers komt voor algemene opvoedingsinformatie. Ongeveer één op de twintig bezoekers wil door iemand of een organisatie geholpen worden en zoekt wie er daarvoor benaderd kan worden. De 30% die om andere redenen zegt de website te bezoeken, geeft in de meeste gevallen vervolgens alsnog een reden die onder specifieke of algemene opvoedinformatie te plaatsen valt. Enkelen komen omdat ze iets over cursussen willen weten en een aantal geeft aan contactgegevens te zoeken. Samenvattend komt het neer op dat men komt voor informatie over opvoeden of op zoek is naar feitelijke informatie over aan opvoeding gerelateerde organisaties en training/cursussen. Tabel 2.8 Wat was de reden dat je de website bezocht?
Ik wilde meer weten over een specifiek onderwerp
Ik wilde in het algemeen informatie over kinderen en/of opvoeding
Ik was op zoek naar gegevens van organisaties of personen die mij verder kunnen helpen
Ik was op zoek naar contactmogelijkheden van het CJG Anders, namelijk
Totaal
17/58
Percentage
Aantal
45%
21
19%
9
6%
3
0%
0
30%
14 47
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Tabel 2.9 laat zien welk soort informatie men zoekt. We zien dat de informatiebehoefte breed is en zich concentreert rond peuter-, basisschool- en puberfases. Dat is niet vreemd, omdat in die categorieën de meeste kinderen zullen vallen. Onder de ‘Geen van deze’-categorie blijkt het in de helft van de gevallen te gaan over contactgegevens. De andere genoemde onderwerpen in die categorie lijken minder leeftijd-specifiek (voeding, reclassering en pesten). Tabel 2.9 In welke categorie past de informatie die je zocht? (meerdere antwoorden mogelijk)
Percentage
Aantal
Kinderwens
2%
1
Zwanger
2%
1
Baby
14%
6
Peuter
31%
13
Basisschoolkind
36%
15
Puber
36%
15
Jongvolwassene
10%
4
Geen van deze, maar
17%
7
Ik zocht geen specifieke informatie
2%
1
Totaal
42
De meeste respondenten (driekwart) vinden dat er voldoende onderwerpen op de website worden aangeboden. Van de andere respondenten hadden de meesten geen mening (8 van de 10), de overige twee gaven aan de onderwerpen drugs en criminaliteit te missen. Al eerder gaven we aan dat de helft de informatie die men zocht niet of slechts deels kon vinden op de website. Welke informatie kon men dan niet vinden? De meest genoemde informatie heeft te maken met de cursussen, zoals de aanmeldprocedure, inhoud, locatie, beschikbaarheid van plaatsen of het bestaan van trainingen voor kinderen (peutergym, afvallen en weerbaarheid zijn genoemd). Als missende informatie werd niet vaak inhoudelijke/opvoedinformatie genoemd, met uitzondering van informatie over GHB en doorslapen. Twee personen gaven aan dat het om opvoedinformatie ging, maar specificeerden dat niet. Kwaliteit van de informatie We hebben de respondenten gevraagd op een vijfpuntschaal de informatie op een aantal kenmerken te beoordelen. U vindt de antwoorden in tabel 2.10. Men vindt de informatie duidelijk en in sommige gevallen vindt men het taalgebruik moeilijk. De informatie is niet onbekend voor een groot deel van de ouders. Dit laatste suggereert dat veel ouders al relatief veel weten over opvoeden en opgroeien.
18/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Tabel 2.10 Wat vind je van de informatie op de website?
1
2
3
4
5
Onduidelijk
2 (5%)
0 (0%)
3 (8%)
17 (46%)
15 (41%)
Duidelijk
Makkelijk taalgebruik
12 (34%)
8 (23%)
5 (14%)
7 (20%)
3 (9%)
Moeilijk taalgebruik
Veel al bekende informatie
5 (14%)
7 (19%)
20 (54%)
4 (11%)
1 (3%)
Veel onbekende informatie
Te veel informatie
0 (0%)
3 (8%)
30 (83%)
2 (6%)
1 (3%)
Te weinig informatie
Wat enkele respondenten aan het einde nog aangeven, is dat zij graag een forum zouden zien. Bezoek in de toekomst Een goede indicatie van de tevredenheid van gebruikers kan gehaald worden uit de antwoorden op de vraag of men in de toekomst in een soortgelijke situatie van informatiebehoefte weer de website zou bezoeken. Driekwart zegt dat te zullen doen, een ruime meerderheid dus. Zie tabel 2.11. Eén op de vijf weet het niet en geeft voornamelijk aan dat het afhangt van de (ernst van de) vraag die zij dan hebben. Slechts één op de twintig zegt niet terug te zullen keren. Een van de respondenten gaf aan dat de website geen informatie had gegeven die van toegevoegde waarde was. Tabel 2.11. Zou je nog eens deze website bezoeken als je met een probleem of vraag zit rond opvoeden of opgroeien?
Percentage
Aantal
Ja
74%
28
Misschien/Weet ik niet
21%
8
Nee
5%
2
Totaal
38
De antwoorden op de vraag of men anderen zou aanraden de website te bezoeken bij een vraag rondom opgroeien en opvoeden, zijn vergelijkbaar: driekwart van de respondenten zou dit doen. De overigen geven met name aan dat het afhangt van de vraag die dan speelt. Al met al suggereren deze resultaten dat de website een functie van toegevoegde waarde vervult in de informatiebehoefte van ouders.
19/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2.4
Tevredenheid over e-consult Over de tevredenheid over het e-consult kunnen we op basis van dit onderzoek geen uitspraak doen. Slechts één van de respondenten heeft ook een vraag via het e-consult gedaan. Hij of zij was overigens tevreden over de snelheid waarmee het antwoord kwam en zeer tevreden over het antwoord zelf.
2.5
Samenvatting resultaten en conclusies Het doel van de vCJG is: ‘Op een laagdrempelige en herkenbare manier inhoudelijke kennis over opvoed- en opgroeithema’s via één betrouwbare ingang beschikbaar stellen.’ De algemene conclusie is dat de website aan deze doelstelling voldoet. Deze conclusie is gebaseerd op de volgende bevindingen. Websitebezoek • Het aantal unieke bezoekers van de verschillende sites is ongeveer 10.000 per kwartaal. Afgezet tegen het aantal inwoners in de volwassen leeftijd, scoort de website daarmee vergelijkbaar met andere CJG-websites. Ongeveer een derde van de bezoekers is gedurende de twee voorafgaande kwartalen eerder op de website geweest. • De bezoekers bekijken bijna 4 pagina’s per bezoek. Dat is iets meer dan de benchmarksites. Omdat de website een vraagbaak- en toeleidingsfunctie heeft, is niet te verwachten dat mensen lang op de website blijven. Iets minder dan de helft van de bezoekers verlaat de website direct nadat ze op de homepage zijn aangekomen. Dit is meestal een indicatie dat de bezoeker op een verkeerde pagina is terechtgekomen. Dit percentage ligt bij de onderzochte website iets lager dan bij de benchmarksites. De conclusie is dat de websites redelijk wordt bezocht en vergelijkbaar is met andere CJG-websites qua bezoekgedrag. • Twee op de drie respondenten geven aan niet eerder bij het CJG geweest te zijn. Gevraagd of men voor de informatie naar het CJG zou gaan als de website niet bestond antwoordt 60% positief. 34% gaat niet of weet het niet. De reden van hun twijfel is dat de informatiebehoefte te klein is of dat men de informatie via een andere site of via het sociale netwerk probeert te verkrijgen. De conclusie is dat de website eraan bijdraagt dat de informatie een groter gedeelte van de doelgroep bereikt, omdat een deel van de bezoekers van de website normaliter niet het CJG zou bezoeken of bellen. • Bijna 80% van de respondenten wist van het bestaan van de website, de helft bezoekt zelfs doelbewust de website. De conclusie is dat de meeste respondenten de website kennen en daarom op de website komen. Een klein deel belandt er per toeval. • Ongeveer de helft van de respondenten zal gebruikmaken van e-consult als men met een vraag zit. Één respondent heeft gebruik gemaakt van e-consult. Uit de statistieken blijkt dat per maand circa 30 vragen worden gesteld. De conclusie is dat het gebruik van e-consult beperkt is, maar desalniettemin een ingang kan bieden voor mensen om contact met het CJG te zoeken. Het vormt daarmee een aanvulling op de andere kanalen. • Verder geldt nog dat de respondenten bijna allemaal vrouw zijn, gemiddeld 40 jaar en bijna altijd kinderen hebben. Ze wonen meestal (85%) in de regio.
20/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
De conclusie rondom het bezoek is dat de website niet opvallend veel of weinig bezocht wordt en voor een bepaalde groep ouders een goede manier vormt om informatie over opvoeden en opgroeien te vergaren of een goede ingang biedt om in contact te komen met het CJG. Voor een (niet exact te schatten) deel betreft deze groep ouders die normaliter niet het CJG zouden bezoeken. Kwaliteit • De respondenten vinden in meerderheid (61%) dat de informatie op de site up to date is. De conclusie is dat de actualiteit als redelijk tot goed wordt ervaren. • Het merendeel van de respondenten vindt de website mooi en overzichtelijk. Ook is een meerderheid positief over de navigatie. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan de informatie te hebben gevonden die zij zochten. De respondenten die de informatie niet of deels vonden, hebben in de meeste gevallen niet lang gezocht. De conclusie is dat de gebruikers tevreden zijn over de gebruiksvriendelijkheid van de website. • Driekwart van de respondenten vindt dat er voldoende onderwerpen op de website worden aangeboden. Eveneens driekwart van de respondenten kon de gewenste informatie (deels) vinden. Wat sommige respondenten niet kon vinden betrof vooral praktische informatie over cursussen; aanmeldprocedure, inhoud, locatie et cetera. • De informatie op de website vinden de respondenten duidelijk, maar het taalgebruik vinden sommigen moeilijk. Voor veel ouders is de informatie reeds bekend. Enkele respondenten geven aan dat zij graag een forum zouden zien. De conclusie is dat de gebruikers tevreden zijn over de kwaliteit van de website. Subdoelstellingen Op basis van dit onderzoek kan niet over alle subdoelstellingen een uitspraak worden gedaan. Dat kan wel over de volgende subdoelstellingen: • Ouders worden bevestigd in hun eigen deskundigheid en kracht. • Lokale agenda’s, cursussen en adresgegevens van betrokken kern- en ketenpartners CJG beschikbaar stellen. Zoals wij bij 2.6 nader onderbouwen, blijkt uit de response op de enquête dat door een belangrijk deel van de bezoekers de site ter bevestiging van de eigen kennis wordt gebruikt. De conclusie is dat de website voldoet aan deze subdoelstelling. Voorts is het een feit dat de website voor 20% wordt gevuld met lokale informatie. Daarin zitten ook lokale agenda’s, cursussen et cetera. Uit de enquête blijkt dat op dit punt echter wel verbeteringen wenselijk zijn. De conclusie is dat de website ten dele aan deze subdoelstelling voldoet. 2.6
Nadere analyse en aanbevelingen Het eerste opvallende feit uit het onderzoek is dat bijna alle bezoekers vrouwen zijn en de meeste afkomstig uit de regio. Zij gebruiken de website als vraagbaak voor vooral praktische informatie over cursussen, locaties et cetera. Dit is lokaal gebonden informatie. Juist deze informatie zou een deel van de bezoekers meer willen hebben.
21/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Aanbeveling: Versterk de vraagbaakfunctie door meer praktische en feitelijke informatie te geven over het lokale en regionale aanbod aan diensten en activiteiten. Daarnaast zijn de bezoekers van de website op zoek naar specifieke onderwerpen. De meeste informatie is echter al bekend. Dit duidt er op dat de site ook wordt gebruikt ter bevestiging van de eigen kennis. Een aanzienlijk deel van de respondenten twijfelt of zij voor informatie naar het CJG zouden gaan als de website niet bestond. In dat geval zouden ze naar andere sites gaan of hun sociale netwerk inschakelen. Aanbeveling: Inventariseer of er bij de bezoekers van de website belangstelling bestaat voor een forum waarop ouders ervaring en kennis uitwisselen. Dit draagt bij aan de bevestiging van de eigen kennis en aan de wens om via sociale netwerken antwoord te krijgen op ‘kleine’ vragen over opvoeden. Door bijvoorbeeld een poll te plaatsen op de website valt de behoefte aan een forum goed te peilen.
22/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Hoofdstuk 3 Bevindingen Hoezitdat.info In dit hoofdstuk vindt u de resultaten voor de website Hoezitdat.info voor de jongeren in de CJG-regio Zuid-Holland Noord. De resultaten zijn gebaseerd op vergelijkende analyses van de gebruikersstatistieken (met één andere CJG-website) en van een enquête onder de bezoekers van de website. Deze laatste groep is niet groot genoeg om betrouwbare kwantitatieve uitspraken te doen. We zullen de antwoorden van de respondenten dan ook meer kwalitatief bespreken. 3.1
Gebruik Aantal bezoekers We zullen in deze paragraaf onder andere kijken naar de gebruikersstatistieken. Het is belangrijk daarbij te bedenken dat de bezoekers waarschijnlijk voor een groot deel niet uit de regio komen. De vraag is wat het aantal bezoekers zegt over het bereik van de doelgroep jongeren in de regio. 50% van de bezoekers woont immers niet in de regio (zie 1.2) De website Hoezitdat.info van het CJG in de regio Zuid-Holland Noord wordt redelijk bezocht. Gemiddeld kende de website in het tweede kwartaal van 2012 een kleine 50 unieke bezoekers per kwartaal per 1000 inwoners tussen de 13 en 23 jaar (zie tabel 3.1). Dat aantal is iets kleiner dan bij de referentiewebsite. In het eerste kwartaal was dat aanzienlijk meer, namelijk ruim 100. Zoals we verderop zullen zien, is er in dat kwartaal sprake geweest van een uitzonderlijke situatie vanwege een promotiecampagne. 50 unieke bezoekers per kwartaal per 1.000 inwoners tussen 13 en 23 jaar komt overigens neer op ongeveer 1.750 unieke bezoekers per maand, ofwel 5000 bezoekers per kwartaal. In het eerste kwartaal komt ruim een kwart (28%) terug op de website, in het tweede kwartaal 16%. Bij de benchmarkwebsite is dat aandeel echter veel lager (7% in beide kwartalen). Dat betekent dat Hoezitdat.info ofwel de bezoekers relatief vaak weet te verlokken nog eens terug te keren en/of dat de bezoekers van de website relatief vaak vragen hebben. Tabel 3.1 Websitestatistieken: Bezoekcijfers per 1.000 inwoners 13-23 jaar Groep
Kwartaal
Bezoeken
2012
Unieke
% Nieuwe
Pagina's
%
bezoekers
bezoeken
per bezoek
Bounces
Benchmark
1e
79.9
74.9
90.1
3.0
53.8
2e
68.6
63.9
90.6
2.6
59.4
Z-Holland Nrd
1e
134.4
105.2
76.5
3.1
59.1
2e
53.5
46.0
83.5
2.2
70.2
23/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Lengte van het bezoek en bounces De bezoekers van de website bezoeken 2 (2e kwartaal) à 3 (eerste kwartaal) pagina’s per keer, vergelijkbaar met de benchmarkwebsite. Het heeft deels te maken met het grote aandeel bounces, 60 à 70%. Dit zijn dus bezoekers die na de eerste pagina de website alweer verlaten. De website is niet wat zij zochten. Doelgroep: Bereikt via de websites de informatie een nieuwe doelgroep jongeren? Alle 15 respondenten die de vraag hebben beantwoord zeggen te weten wat het CJG is. Vier van hen geven aan wel eens bij het CJG geweest te zijn. Van de 15 geven er twee aan waarschijnlijk wel naar het CJG te gaan met hun vraag als de website niet zou bestaan (zie tabel 3.2). De rest zou dat niet doen. Dat suggereert dat de website een manier is om informatie bij de doelgroep te krijgen die zonder website niet gemakkelijk bereikt wordt, ondanks dat men zegt het CJG te kennen. Dat wijst op de aanwezigheid van een drempel om naar het CJG te gaan met een vraag. De open antwoorden geven hierover aan dat zaken als schaamte een rol kunnen spelen. ‘Dat durf ik niet’, schrijven twee van de jongeren. Men zoekt het dan liever op op het internet of zou het met iemand van de eigen leeftijd willen bespreken. Twee jongeren noemen de moeite die het kost als drempel. Ze vinden zichzelf ‘te lui’ of hun vraag ‘te onbelangrijk’ om contact te zoeken. Tabel 3.2. Zou je voor je vraag bellen naar of langsgaan bij CJG?
Percentage
Aantal
Ja, absoluut
0%
0
Waarschijnlijk wel
13%
2
Waarschijnlijk niet
33%
5
Nee, absoluut niet
20%
3
Weet ik niet
20%
3
Niet van toepassing
13%
2
Totaal
15
Bekendheid en vindbaarheid: Zijn de websites bekend en gemakkelijk vindbaar? Van de negentien respondenten die de vraag hebben beantwoord, kenden er zes deze website al en drie van hen zijn bewust op internet op zoek gegaan naar de website. De site is bij deze zes respondenten bekend omdat ze er iets over gelezen of gehoord hadden of via school. Het feit dat de website qua naam en opzet niet zeer opvallend gericht is op jongeren uit deze regio, zorgt ervoor dat ook jongeren uit andere regio’s de website bezoeken. Zoekmachines op internet zullen ook sneller naar Hoezitdat.info verwijzen vanwege het niet-plaatsgebonden karakter van de website.
24/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Uiteraard is dit geen enkel probleem, zolang de jongeren uit de regio ook snel terecht komen op de website als zij via zoekmachines antwoord op hun vragen zoeken. De redactie van de site Hoezitdat.info geeft aan dat er om die reden een zoekmachineoptimalisatie heeft plaatsgevonden die jongeren uit de buurt sneller op Hoezitdat.info terecht laat komen. Dertien van de 19 respondenten die de vraag hebben beantwoord, had niet eerder van de website gehoord. Zij kwamen op de website via het zoeken naar onderwerpen op zoekmachines of via een link op een andere website. De vindbaarheid van de website vinden de respondenten niet zonder uitzondering goed. Vijf van de negen die die vraag hebben beantwoord, vonden de site (heel) makkelijk vindbaar, de overige respondenten waren hier neutraal of negatief over. Uit de statistieken (tabel 3.3) blijkt dat in het tweede kwartaal zo’n 70% via een zoekmachine op de website kwam. Dat is vergelijkbaar met de benchmarkwebsite. In het eerste kwartaal is er iets anders aan de hand. We zagen al eerder dat het aantal bezoekers in dat kwartaal opvallend groot was. We zien nu dat deze bezoekers voor het grootste deel via een verwijzing op een andere website op Hoezitdat.info terecht zijn gekomen. Dit blijkt met name om verwijzingen op de netwerksite Hyves te gaan. Via deze en andere sociale netwerksites heeft het CJG in het tweede kwartaal een promotiecampagne uitgevoerd, die jongeren aanspoorde een link naar Hoezitdat.info te delen met hun sociale netwerk. Dit heeft tot veel extra bezoekers geleid. Om een uitspraak te doen over de website in het algemeen, lijkt het zinvol om vooral naar het tweede kwartaal te kijken. We zien daarbij verder dat er meer bezoekers direct naar de website gaan dan bij de benchmarkwebsite. Tabel 3.3 Websitestatistieken: Hoe komen de bezoekers bij de website terecht?
Groep
Kwartaal 2012
Direct
1e 2e 1e 2e
6.4 6.7 13.4 12.8
Benchmark Zuid-Holland Noord
Verwijzing
Zoekmachine
29.9 24.7 57.6 18.6
63.8 68.6 29.0 68.6
Over het gebruik van het e-consult (Vraagbaak geheten), zijn geen gegevens bekend. 3.2
Actualiteit van de informatie De mening van de jongeren over de actualiteit van de informatie op de website neigt naar positief, zie tabel 3.4. Tabel 3.4 Wat vind je van de informatie op de website?
Verouderd
25/58
1
2
3
4
5
0 (0%)
1 (8%)
5 (42%)
6 (50%)
0 (0%)
Up to date
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
3.3
Tevredenheid over website Is de website visueel aantrekkelijk genoeg om te gebruiken? Hoezitdat.info wordt door de respondenten qua uiterlijk gematigd positief beoordeeld, zie tabel 3.5. Geen van de respondenten vindt de website (helemaal) niet mooi. Zaken die men mooi vindt, zijn de kleuren (‘erg toepasselijk voor jongeren’), de plaatjes (‘passen goed bij het onderwerp’) en de duidelijkheid (‘simpel’). Tegelijkertijd worden de kleuren ook genoemd als punt dat mooier kan (‘meer kleur, het is zo saai’; ‘meer kleur, maar dan wordt het snel onduidelijk’). De smaken verschillen dus duidelijk op dat vlak. Websites die als voorbeeld genoemd worden omdat men deze mooi vindt, zijn de websites van Stivoro, Twitter, 3fm en Wetenschap in Beeld. Tabel 3.5 Vind je dat de website er mooi uitziet?
Percentage
Aantal
Heel mooi
6%
1
Mooi
47%
8
Neutraal
35%
6
Niet mooi
0%
0
Helemaal niet mooi
0%
0
Geen mening
12%
2
Totaal
17
Navigatie: kan de gebruiker gemakkelijk met de website uit de voeten? De jongeren die de website bezochten waren gemiddeld neutraal over de navigatie. Als we kijken naar de antwoorden over de vindbaarheid van informatie, zien we dat desalniettemin de jongeren grotendeels in staat zijn de informatie te vinden die ze zoeken: 7 van de 12 jongeren die de vraag beantwoordden, vonden de informatie die hij of zij nodig had, 3 van de 12 vonden deels de informatie en tot slot 2 jongeren vonden de informatie niet. Daarop aansluitend geven vier van de vijf respondenten die de informatie niet of slechts deels hadden gevonden aan dat ze niet heel lang gezocht hebben. Deze resultaten geven aan, dat de navigatie van de website beter kan (in minder clicks naar de juiste pagina kunnen, makkelijker kunnen zoeken), maar dat de grote digivaardigheid van jongeren hen in staat stelt toch de informatie te vinden die zij zoeken. Het gemak van de navigatie is van belang voor de mogelijke terugkeer naar de website op een ander moment. Voor het vergroten van de kans dat bezoekers nog eens terugkeren lijkt verbetering van de navigatie en/of zoekfunctie dan ook zinvol.
26/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Minimaal twee jongeren hadden voor of na het bezoek aan de website de behoefte om eens met een professional te praten. Eén van hen kon op de website goed vinden wie hij of zij daarvoor kon benaderen, de andere kon dat niet. De jongeren waren evenzeer gemengd over de mate waarin de website goed doorverwees naar andere websites met informatie. De helft vond dat dat het geval was, de andere helft niet. Voldoet de inhoud aan de informatiebehoefte? Hoeveelheid en variëteit aan informatie We zullen eerst bespreken welke informatie de jongeren zeggen naar op zoek te zijn. In tabel 3.6 ziet u dat de helft specifieke informatie zoekt over een onderwerp. De andere helft komt voor meer algemene informatie, organisaties/contactpersonen om mee te praten of om andere redenen. Bij ‘anders namelijk’ heeft men het over nieuwsgierigheid of huiswerk. Tabel 3.6 Wat was de reden dat je website bezocht?
Percentage
Aantal
Ik wilde meer weten over een bepaald onderwerp
47%
9
Ik zocht algemene informatie over jongeren
16%
3
Ik was op zoek naar organisaties of personen die mij verder kunnen helpen
11%
2
Anders, namelijk
26%
5
Totaal
19
Tabel 3.7 laat zien welk soort informatie men zoekt. We zien dat de informatiebehoefte breed is, waarbij relaties en school iets vaker worden genoemd dan andere categorieën. In de open antwoorden wordt nog genoemd dat men op zoek was naar informatie over scheidingen en over roken.
27/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Tabel 3.7 In welke categorie past de informatie die je zocht? (meerdere antwoorden mogelijk)
Percentage
Aantal
Je lichaam
12%
2
Relaties
24%
4
Seks
12%
2
Alcohol en Drugs
18%
3
School en Opleiding
24%
4
Wonen en werken
12%
2
Geen van deze, maar
6%
1
Ik zocht geen specifieke informatie
29%
5
Totaal
17
De meeste respondenten (10 van de 17) vinden dat er voldoende onderwerpen op de website worden aangeboden. Van de andere respondenten hadden er vier geen mening, de overige drie gaven aan de onderwerpen rondom roken, hoogbegaafdheid en belastingteruggave te missen. Overigens blijkt informatie over roken en belastingteruggave wel op de website aanwezig, maar deze is blijkbaar niet gevonden door de betreffende respondenten. Kwaliteit van de informatie Ook hebben we de jongeren gevraagd op een vijfpuntschaal de informatie op een aantal kenmerken te beoordelen. U vindt de antwoorden in tabel 3.8. Men vindt de informatie redelijk duidelijk en het taalgebruik niet moeilijk. De informatie is voor een groot deel van de jongeren, in ieder geval deels, onbekend en heeft daarmee dus kennis over kunnen dragen. Tot slot lijkt de hoeveelheid informatie aan te sluiten bij de behoefte van de meeste respondenten; een enkeling vindt het te veel of te weinig. Verder is nog relevant dat we eerder al zagen dat een deel van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende wordt doorverwezen naar andere websites. Deze website hoeft niet compleet te zijn als hij maar goed doorverwijst. Geen van de jongeren geeft overigens spontaan aan behoefte te hebben aan een forum op de website. Dat is opvallend, omdat op andere jongerensites de fora veel gebruikt worden.
28/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Tabel 3.8 Wat vind je van de informatie op de website?
1
2
3
4
5
Onduidelijk
0 (0%)
2 (17%)
3 (25%)
3 (25%)
4 (33%)
Duidelijk
Kinderachtig taalgebruik
1 (8%)
2 (17%)
9 (75%)
0 (0%)
0 (0%)
Moeilijk taalgebruik
Veel al bekende informatie
0 (0%)
4 (36%)
4 (36%)
2 (18%)
1 (9%)
Veel onbekende informatie
Te veel informatie
1 (9%)
1 (9%)
7 (64%)
0 (0%)
2 (18%)
Te weinig informatie
Bezoek in de toekomst Ook de jongeren hebben wij gevraagd of zij in de toekomst in een soortgelijke situatie van informatiebehoefte weer de website zouden bezoeken. Driekwart (9 respondenten) zegt dat te zullen doen, een ruime meerderheid dus. Zie Tabel 3.9. Twee van de respondenten zegt niet terug te zullen keren. Gevraagd naar de reden geven zij geen duidelijke reden aan (‘Waarom wel?’ of ‘Als ik eraan denk’). Tabel.3.9. Zou je nog eens deze website bezoeken als je met een probleem of vraag zit rond opvoeden of opgroeien?
Percentage
Aantal
Ja
75%
9
Misschien/ Weet ik niet
8%
1
Nee
17%
2
Totaal
12
De antwoorden op de vraag of men andere jongeren zou aanraden de website te bezoeken bij een vraag, zijn vergelijkbaar: 7 van de 12 respondenten zou dit doen. De overige respondenten geven geen duidelijke reden waarom ze dit (misschien) niet zouden doen. Al met al suggereren deze resultaten dat de website een functie van toegevoegde waarde vervult in de informatiebehoefte van de meeste jongeren die op internet naar informatie zoeken. 3.4
Tevredenheid over e-consult Op Hoezitdat.info staat een zogenaamde vraagbaak. Via telefoon, mail of chat kan men een vraag stellen aan een professional. Er zijn onvoldoende respondenten die hier wel eens gebruik van hebben gemaakt om een betrouwbare uitspraak te doen over de tevredenheid hiermee. Eén van de jongeren heeft wel eens een vraag gesteld. Hij of zij kreeg snel antwoord, maar het antwoord was niet uitgebreid genoeg.
29/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
3.5
Samenvatting resultaten en conclusies Het doel van de jongerensite Hoezitdat.info is dat jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar met een vraag of probleem makkelijk betrouwbare en begrijpelijke informatie kunnen vinden en indien nodig de organisatie vinden waar ze terecht kunnen voor vragen en hulp. De algemene conclusie is dat de website in ieder geval voor een deel lijkt te voldoen aan de doelstelling. De respons op de enquête en de mogelijkheden voor vergelijking met andere jongerenwebsites is echter te beperkt om harde uitspraken te doen. De enquête geeft onvoldoende informatie om iets over de subdoelstellingen te zeggen, vanwege de lage respons. Relevante bevindingen zijn verder de volgende. Bezoek • Driekwart van de respondenten zijn meisjes. De jongeren die de website bezoeken zijn tussen de 10 en 20 jaar. Gemiddeld ligt de leeftijd op 15 jaar. De helft van hen woont in de regio en de andere helft woont in heel Nederland. Hieruit kunnen wij concluderen dat de website geen sterk regiogebonden karakter uitstraalt. Aan de ene kant betekent dit dat de website een grotere groep jongeren in Nederland bereikt, aan de andere kant kan het voor de organisatie moeilijker zijn om lokale informatie bij de doelgroep te krijgen via de website. Overigens hebben we hier geen diepgaand onderzoek naar gedaan en heeft de organisatie hier ook geen duidelijke doelstellingen over geformuleerd, maar betreft het wel een mogelijk punt van aandacht. • De website heeft een kleine 50 unieke bezoekers per kwartaal per 1.000 inwoners tussen de 13 en 23 jaar. Het gaat hier om gegevens van het tweede kwartaal 2012. De gegevens van het eerste kwartaal zijn niet goed vergelijkbaar omdat er sprake was van een uitzonderlijke situatie. Het aantal bezoekers in het tweede kwartaal is iets kleiner dan het aantal bezoekers van de referentiewebsite. • 16% van de bezoekers is meer dan eens op de website geweest. Dat is meer dan bij de referentiesite. De respondenten bezochten 2 à 3 pagina’s per bezoek. 60%-70% verlaat na de eerste pagina de site alweer (bounces), een relatief hoog percentage in vergelijking tot websites in het algemeen. Een bounce is meestal een indicatie dat de bezoeker op een verkeerde pagina terecht is gekomen. De referentiewebsite heeft overigens te maken met soortgelijke cijfers. De conclusie is dat de site – meestal via zoekmachines – relatief veel bezoekers trekt die er niet horen. • Een beperkt deel van de respondenten is eerder bij een CJG geweest. Een nog beperkter aantal zou dat doen als de website niet bestond. De meeste jongeren die de vraag beantwoordden zullen niet naar het CJG gaan met een vergelijkbare informatievraag. Er blijkt een drempel te zijn om naar het CJG te gaan. De open antwoorden geven een indicatie van de aard van de drempel: niet durven, niet de moeite willen nemen en liever de vraag met iemand van eigen leeftijd willen bespreken. Hieruit concluderen wij dat de website een laagdrempelige toegang tot de informatie van het CJG is. • De meeste respondenten die de vraag beantwoordden hadden niet eerder van de website gehoord. De respondenten die de site wel kenden hadden de
30/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
•
informatie via school. Uit de statistiek van de website blijkt dat in het tweede kwartaal circa 70% via een zoekmachine op de website kwam. De conclusie is dat de website een groep bereikt die anders niet of minder zou worden bereikt. We plaatsen daarbij wel de kanttekening dat het bereik kleiner is dan het absolute aantal bezoekers suggereert. Immers, niet alle bezoekers horen op de website thuis (zie het eerdere punt rondom het aandeel bounces). Over het e-consult (gebruik, tevredenheid) kunnen we weinig uitspraken doen, vanwege de kleine hoeveelheid respondenten. Een behoorlijk deel van de respondenten geeft aan gebruik te zullen maken van het e-consult als de behoefte aan meer persoonlijk contact er is. We raden aan om aan gebruikers van het e-consult direct via enkele simpele vragen feedback te vragen over hoe zij geholpen zijn.
De conclusie is dat het gebruik van Hoezitdat.info redelijk lijkt en zowel bezoekers binnen als buiten de regio Zuid-Holland Noord trekt. Kwaliteit • De jongeren vinden de actualiteit van de website niet opvallend goed of slecht. Het uiterlijk van de website beoordelen de respondenten gematigd positief. Over de navigatie zijn de respondenten gemiddeld neuraal. • De meeste respondenten die de vraag beantwoordden, vonden geheel of gedeeltelijk de gewenste informatie. Bijna de helft van de respondenten zoekt een bepaald onderwerp. Men vindt de informatie redelijk duidelijk en het taalgebruik niet moeilijk. Voor een aanzienlijk deel van de jongeren bevat de site veel bekende informatie. Driekwart van de respondenten zal in de toekomst bij een soortgelijke informatiebehoefte de website weer bezoeken. De conclusie is dat de website voorziet in een informatiebehoefte. De conclusie is dat deze kleine groep respondenten de kwaliteit van de site niet opvallend goed of slecht vindt. 3.6
Nadere analyse en aanbevelingen De analyse die we los kunnen laten op bovenstaande resultaten, is beperkt, vanwege de kleine hoeveelheid (vergelijkende) informatie. Als we echter tussen de oogharen doorkijken, doemt het beeld op van een duidelijke en informatierijke website die in moet (blijven) zetten op het vergroten van de bekendheid en bezoekersaantallen. Een andere constatering is dat de website er qua uiterlijk voor jongeren niet uit springt. Het bereik van de site kan mogelijk worden vergroot door deze aantrekkelijker te maken voor jongeren. Zo kent de site geen forum, wat veel jongerensites wel hebben. Een forum kan ervoor zorgen dat jongeren de website vaker zullen bezoeken (men keert terug om reacties te lezen). Fora op andere jongerensites worden veel gebruikt door de bezoekers, dus het lijkt een behoefte van de doelgroep. Het opzetten en beheren van een forum vergt echter veel tijd. Een alternatief is om op de website te verwijzen naar andere fora op het web, met echter het risico dat bezoekers niet terugkeren op hoezitdat.info.
31/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Aanbeveling: Onderzoek hoe de website aantrekkelijker kan worden voor de doelgroep, bijvoorbeeld door het openen van een forum. De doelgroep kan het beste direct hierop bevraagd worden, bijvoorbeeld door een groepsgesprek op een school. Ook een poll op de website kan input geven voor mogelijke veranderingen aan de site.
32/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Bijlage 1 Vragenlijst www.CJGzuidhollandnoord.nl Inleiding Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Zuid-Holland Noord is aan de slag met het verbeteren van haar website en wil ook graag jouw mening weten. We willen je daarom vragen een online vragenlijst in te vullen. Het duurt 5 à 10 minuten. Je antwoorden worden anoniem verwerkt. Klik per vraag je antwoord aan. Meestal kun je maar één antwoord geven op een vraag. Als je meerdere antwoorden kunt geven, dan staat dit bij de vraag vermeld. Soms kun je zelf invullen wat je vindt. Je hoeft geen dingen terug te zoeken op de website. Het mag wel. Denk vooral terug aan je bezoek(en) op de website als je de vragen beantwoordt. 1. Algemeen 1a. Ik ben een □ man □ vrouw 1b. Ik ben ........ jaar 1c. Ik woon in □ Alphen aan den Rijn □ Hillegom □ Kaag en Braassem □ Katwijk □ Leiden □ Leiderdorp □ Lisse □ Nieuwkoop □ Noordwijk □ Noordwijkerhout □ Oegstgeest □ Rijnwoude □ Teylingen □ Voorschoten □ Zoeterwoude □ Anders, namelijk ….. [invulveld woonplaats]
33/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
1d. Ben je (of is jouw partner) in verwachting? □ Nee [jump naar vraag 1e] □ Ja 1e. Van hoeveel kinderen ben je nu ouder of verzorger (Buiten een eventuele huidige zwangerschap om)? □ Geen [jump naar 1f] □ ….. kind(eren) [invulveld] 1e1. Hoe oud zijn de kinderen waarvan je de ouder of verzorger bent? □ 1e kind ….. jaar □ 2e kind ….. jaar □ 3e kind ….. jaar □ 4e kind ….. jaar etc. [aantal invulvelden af laten hangen van vraag 1d] 1f. Ben je wel eens voor een vraag of gesprek bij het/een Centrum voor Jeugd en Gezin geweest? □ Ja, meer dan één keer □ Ja, één keer □ Nee 1g. Als de website niet zou bestaan, zou je dan met je vraag bellen of langsgaan bij het CJG in jouw buurt? □ Ja, absoluut [jump naar 2] □ Waarschijnlijk wel [jump naar 2] □ Waarschijnlijk niet □ Nee, absoluut niet □ Weet ik niet □ Niet van toepassing [jump naar 2] 1g1. Waarom niet? [open invulveld]
2. De Website Deze vragen gaan over je bezoek aan de website. 2a. Wat was de reden dat je de website bezocht? □ Ik wilde meer weten over een specifiek onderwerp □ Ik wilde in het algemeen informatie over kinderen en/of opvoeding □ Ik was op zoek naar gegevens van organisaties of personen die mij verder kunnen helpen □ Ik was op zoek naar gegevens over openingstijden, adres of contactmogelijkheden van het CJG □ Anders, namelijk …. [invulveld]
34/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2a1. Zocht je informatie voor jezelf (en eventueel je partner) of voor iemand anders (bijvoorbeeld een vriend, vriendin, familielid of kennis)? □ Voor mezelf en/ of partner □ Voor iemand anders 2b. Wist je voor je bezoek dat deze website bestond? □ Nee, nog nooit van gehoord [jump naar 2c] □ Ja, wel eens van gehoord, maar niet speciaal naar gezocht □ Ja, ik heb bewust deze website opgezocht □ Anders, namelijk 2b1. Hoe was je op de hoogte van de website? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Ooit een keer toevallig op terecht gekomen □ Via vrienden of familie □ Iets over gelezen of gehoord □ Anders, namelijk [invulveld] 2c. Hoe kwam je op de site terecht? □ Gezocht naar onderwerpen met een zoekmachine (bv Google) □ Gezocht naar deze website met een zoekmachine (bv Google) □ Via een link op een andere website [jump naar 2d] □ Adres van de website direct ingetypt [jump naar 2d] □ Anders, namelijk [invulveld] [jump naar 2d] 2c1. Was de website makkelijk te vinden met een zoekmachine? [incl geen mening optie] (Vul het blokje in dat het dichtst staat bij jou antwoord). □
Heel makkelijk
□
□
□
□
Helemaal niet makkelijk
2d. Vind je dat de website er mooi uitziet? [incl geen mening optie] (Vul het blokje in dat het dichtst staat bij jou antwoord). Heel mooi
□
□
□
□
□
Helemaal niet mooi
2e. Wat vind je mooi aan de website? [open antwoord] 2f. Hoe zou de website (nog) mooier worden? [open antwoord] 2g. Kun je voorbeelden noemen van mooie websites die je wel eens bezoekt? [open antwoord]
35/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
3. Informatie Deze vragen gaan over de informatie op de website 3a. In welke categorie past de informatie die je zocht? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Kinderwens □ Zwanger □ Baby □ Peuter □ Basisschoolkind □ Puber □ Jongvolwassene □ Geen van deze, namelijk …. [invulveld] □ Ik zocht geen specifieke informatie [jump naar 3c] 3b. Heb je de informatie gevonden die je zocht? □ Nee, helemaal niet □ Deels □ Ja, voldoende [jump naar 3b3] □ Niet van toepassing [jump naar 3c] 3b1. Welke informatie die je zocht, kon je niet vinden? [open antwoord] 3b2. Je geeft aan niet of deels de informatie gevonden te hebben die je zocht. Heb je voor je gevoel lang gezocht? □ ja □ nee □ Geen mening [jump naar 3c] 3b3. Heb je lang gezocht voordat u de informatie vond? □ ja □ nee □ Geen mening 3c. Worden er voldoende onderwerpen voor je aangeboden op de website? □ ja [jump naar 3d] □ nee □ Geen mening [jump naar 3d] 3c1. Welke onderwerpen mis je nog? [open invulveld]
36/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
3d. Wat vind je van de informatie op de website? [semantische differentiaalschaal 5-punts, extra optie voor ‘geen mening’] (Vul het blokje in dat het dichtst staat bij jou antwoord). Onduidelijk □ Makkelijk taalgebruik Al bekend informatie Verouderd Slechte navigatie Onoverzichtelijk Weinig nieuwtjes Te veel informatie
□ □ □
□ □ □
□ □ □
□ □ □
Duidelijk □ Te moeilijk taalgebruik □ Veel voor mij onbekende
□ □ □ □ □
□ □ □ □ □
□ □ □ □ □
□ □ □ □ □
□ □ □ □ □
Up-to-date Goede navigatie Overzichtelijk Veel nieuwtjes Te weinig informatie
4. Doorverwijzen 4a. Had je voordat je deze website vandaag bezocht de behoefte om eens met een deskundige over je vraag of probleem te praten? □ Ja [jump naar 4a2] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee □ Niet van toepassing [jump naar 4b] 4a1. Had je die behoefte wel na het lezen van de informatie op de website? □ Ja □ Misschien/ weet ik niet □ Nee [jump naar 4b] □ Niet van toepassing [jump naar 4b] 4a2. Kwam je er gemakkelijk op de website achter wie je daarvoor zou kunnen benaderen? □ Ja □ Nee □ Niet van toepassing/ niet naar gezocht 4b. Had je na het bezoek van de website behoefte aan nog meer websites met informatie over een bepaald onderwerp rondom opvoeding of opgroeien? □ Ja □ Misschien/ weet ik niet □ Nee □ Niet van toepassing 4c. Verwees de website goed door naar andere plekken waar informatie te vinden is □ Ja □ Nee □ Weet ik niet
37/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
5. Individueel advies Op deze website kunt je via het e-consult een vraag stellen aan de medewerkers van het CJG. 5a. Heb je vóór je huidige bezoek wel eens via de het e-consult een vraag gesteld? □ Ja □ Nee [jump naar 5d] 5b. Hoe tevreden ben je over de snelheid waarmee je antwoord kreeg? □ Zeer tevreden □ Tevreden □ Neutraal □ Ontevreden □ Zeer ontevreden □ Weet ik niet (meer) [jump naar 5c] 5c. Hoe tevreden ben je over het antwoord dat je kreeg? □ Zeer tevreden [jump naar 5d] □ Tevreden [jump naar 5d] □ Neutraal [jump naar 5d] □ Ontevreden □ Zeer ontevreden □ Weet ik niet (meer) [jump naar 5d] 5c1. Waarom ben je ontevreden over het antwoord? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Mijn vraag was verkeerd begrepen □ Het antwoord was niet uitgebreid genoeg □ Het antwoord klopte niet □ Anders, namelijk [open invulveld] 5d. Zou je (nog eens) een vraag stellen via het e-consult als je een vraag over opvoeden of opgroeien hebt? □ Ja [jump naar 5e] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee 5d1. Waarom niet? [open invulveld] 6. Algemeen 6a. Zou je nog eens deze website bezoeken als je een vraag hebt of met een probleem zit rondom opgroeien of opvoeden? □ Ja [jump naar 6b] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee
38/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
6a1. Waarom niet? [open invulveld] 6b. Zou je iemand anders die met een vraag of probleem rondom opgroeien of opvoeden zit, aanraden de website van zijn/haar CJG te bezoeken? □ Ja [jump naar 6c] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee 6b1. Waarom niet? [open invulveld] 6c. Zijn er verder nog tips die je het CJG wilt meegeven voor de website? [open antwoord] - Bedankt voor het invullen van de vragenlijst! -
39/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Bijlage 2 Vragenlijst Hoezitdat.info Inleiding Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Zuid-Holland Noord is aan de slag met het verbeteren van Hoezitdat.info en wil ook graag jouw mening weten. We willen je daarom vragen een online vragenlijst in te vullen. Het duurt 5 a 10 minuten. Deze vragenlijst is anoniem. Klik per vraag jouw antwoord aan. Meestal kun je maar één een antwoord geven op een vraag. Als je meerdere antwoorden kan geven, dan staat dit bij de vraag vermeld. Soms kan je zelf invullen wat je vindt. Daar kan je goede voorbeelden opschrijven. Je hoeft niet (maar mag wel) dingen terug te zoeken op de website; denk vooral terug aan je bezoek(en) op de website als je de vragen beantwoordt. 1. Algemeen 1a. Ik ben een □ jongen □ meisje 1b. Hoe oud ben je? ........ jaar 1c. Ik woon in □ Alphen aan den Rijn □ Hillegom □ Kaag en Braassem □ Katwijk □ Leiden □ Leiderdorp □ Lisse □ Nieuwkoop □ Noordwijk □ Noordwijkerhout □ Oegstgeest □ Rijnwoude □ Teylingen □ Voorschoten □ Zoeterwoude □ Anders, namelijk ….. [invulveld woonplaats]
40/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
1d. Weet je wat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is? □ Ja □ Nee [jump naar 2] 1e. Ben je wel eens voor een vraag of gesprek bij het/een Centrum voor Jeugd en Gezin geweest? □ Ja, meer dan één keer □ Ja, één keer □ Nee 1f. Als de website niet zou bestaan, zou je dan met je vraag bellen naar of langsgaan bij het CJG in jouw buurt? □ Ja, absoluut [jump naar 2] □ Waarschijnlijk wel [jump naar 2] □ Waarschijnlijk niet □ Nee, absoluut niet □ Weet ik niet □ Niet van toepassing [jump naar 2] 1g1. Waarom niet? [open invulveld] 2. De Website Deze vragen gaan over je bezoek aan de website. 2a. Wat was de reden dat je Hoezitdat.info bezocht? □ Ik wilde meer weten over een bepaald onderwerp □ Ik zocht algemene informatie over jongeren □ Ik was op zoek naar organisaties of personen die mij verder kunnen helpen □ Anders, namelijk …. [invulveld] 2b. Wist je vóór je bezoek dat Hoezitdat.info bestond? □ Nee, nog nooit van gehoord [jump naar 2c] □ Ja, wel eens van gehoord, maar niet speciaal naar gezocht □ Ja, ik heb bewust deze website opgezocht □ Anders, namelijk 2b1. Hoe was je op de hoogte van de website? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Ooit een keer toevallig op terecht gekomen □ Via vrienden of familie □ Iets over gelezen of gehoord □ Via school □ Anders, namelijk [invulveld]
41/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2c. Hoe kwam je op de site terecht? □ Gezocht naar onderwerpen met een zoekmachine (bv Google) □ Gezocht naar deze website met een zoekmachine (bv Google) □ Via een link op een andere website [jump naar 2d] □ www.hoezitdat.info ingetypt [jump naar 2d] □ Anders, namelijk [invulveld] [jump naar 2d] 2c1. Was de website makkelijk te vinden via de internetzoekmachine? [incl geen mening optie] □
Heel makkelijk
□
□
□
□
Helemaal niet makkelijk
2d. Vind je dat de website er mooi uitziet? [incl geen mening optie] Heel mooi
□
□
□
□
□
Helemaal niet mooi
2e. Wat vind je mooi? [open antwoord] 2f. Hoe zou de website (nog) mooier worden? [open antwoord] 2g. Kun je voorbeelden noemen van mooie websites die je wel eens bezoekt? [open antwoord] 3. Onderwerpen Deze vragen gaan over de onderwerpen op de website 3a. Bij welk onderwerp past de informatie die je zocht? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Je lichaam □ Relaties □ Seks □ Alcohol en Drugs □ School en Opleiding □ Wonen en werken □ Geen van deze, namelijk …. [invulveld] □ Ik zocht geen specifieke informatie [jump naar 3c] 3b. Heb je de informatie gevonden die je zocht? □ Nee, helemaal niet □ Deels □ Ja, voldoende [jump naar 3c] □ Niet van toepassing [jump naar 3c] 3b1. Je geeft aan niet of deels de gezochte informatie gevonden te hebben. Heb je voor je gevoel lang gezocht? □ ja □ nee □ Geen mening
42/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
3c. Staan er volgens jou voldoende onderwerpen op de website? □ ja [jump naar 3d] □ nee □ Geen mening [jump naar 3d] 3c1. Welke onderwerpen mis je nog? [open invulveld] 3d. Wat vind je van de informatie op de website? [semantische differentiaalschaal 5-punts, extra optie voor ‘geen mening’] Vul in elke rij het blokje in dat het dichtst staat bij jou antwoord. Onduidelijk □ □ □ □ □ Duidelijk Te kinderachtig taalgebruik □ □ □ □ □ Te moeilijk taalgebruik Al bekend □ □ □ □ □ Veel voor mij onbekende informatie Verouderd □ □ □ □ □ Up-to-date Slechte navigatie □ □ □ □ □ Goede navigatie Onoverzichtelijk □ □ □ □ □ Overzichtelijk Lelijke kleuren □ □ □ □ □ Mooie kleuren Weinig nieuwtjes □ □ □ □ □ Veel nieuwtjes Te veel informatie □ □ □ □ □ Te weinig informatie 4. Doorverwijzen 4a. Had je voordat je deze website vandaag bezocht de behoefte om eens met een deskundige over je vraag of probleem te praten? □ Ja [jump naar 4a2] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee □ Niet van toepassing [jump naar 4b] 4a1. Had je die behoefte wel na het lezen van de informatie op de website? □ Ja □ Misschien/ weet ik niet □ Nee [jump naar 4b] □ Niet van toepassing [jump naar 4b] 4a2. Vond je op de website snel wie je daarvoor zou kunnen benaderen? □ Ja □ Nee □ Niet van toepassing/ niet naar gezocht
43/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
4b. Had je na het bezoek aan de website behoefte aan nog meer informatie over een bepaald onderwerp? □ Ja □ Misschien/ weet ik niet □ Nee □ Niet van toepassing 4c. Verwees de website goed door naar andere plekken waar informatie te vinden was? □ Ja □ Nee □ Weet ik niet 5. Individueel advies Op Hoezitdat.info kun je via de vraagbaak (‘Stel je vraag of chat’) een vraag stellen via e-mail, chat of telefoon. 5a. Heb je wel eens bij Hoezitdat.info een vraag gesteld (per telefoon, mail of via de chatfunctie)? Zo ja, op welke manier heb je dat de laatste keer gedaan? □ Ja, per telefoon (jump naar 5b1) □ Ja, per mail □ Ja, via de chatfunctie □ Nee [jump naar 5d] 5b. Hoe tevreden ben je over de snelheid waarmee je (de laatste keer dat je een vraag stelde) antwoord kreeg? □ Zeer tevreden □ Tevreden □ Neutraal □ Ontevreden □ Zeer ontevreden □ Weet ik niet (meer) [jump naar 5c] 5b1. Hoe tevreden ben je over de snelheid waarmee je iemand aan de lijn kreeg die jouw vraag beantwoordde? □ Zeer tevreden □ Tevreden □ Neutraal □ Ontevreden □ Zeer ontevreden □ Weet ik niet (meer)
44/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
5c. Hoe tevreden ben je over het antwoord dat je kreeg? □ Zeer tevreden [jump naar 5d] □ Tevreden [jump naar 5d] □ Neutraal [jump naar 5d] □ Ontevreden □ Zeer ontevreden □ Weet ik niet (meer) [jump naar 5d] 5c1. Waarom ben je ontevreden over het antwoord? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Mijn vraag was verkeerd begrepen □ Het antwoord was niet uitgebreid genoeg □ Het antwoord klopte niet □ Anders, namelijk [open invulveld] 5d. Zou je (nog eens) een vraag stellen via de ‘vraagbaak’ als je ergens mee zit? □ Ja [jump naar 6] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee 5d1. Waarom niet? [open invulveld] 6 Testjes 6a Heb je (wel eens) testjes op Hoezitdat.info gemaakt? □ Ja □ Nee [jump naar 7] □ Weet ik niet [jump naar 7] 6b. Had je iets aan de testjes? □ Heel veel □ Een beetje □ Niets □ Weet ik niet (meer) 7. Algemeen 7a. Zou je nog eens deze website bezoeken als je iets wilt weten of met een probleem zit? □ Ja [jump naar 7b] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee 7a1. Waarom niet? [open invulveld]
45/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
7b. Zou je iemand anders van je leeftijd die met een vraag of probleem zit aanraden de website van zijn/haar CJG te bezoeken? □ Ja [jump naar 7c] □ Misschien/ weet ik niet □ Nee 7b1. Waarom niet? [open invulveld] 7c. Zijn er verder nog tips die je het CJG wil meegeven voor de website? [open antwoord] 7d. Hoezitdat wil de site blijven verbeteren en wil daarom graag weten wat jongeren vinden. Wil jij helpen door af en toe een digitale vragenlijst in te vullen? Vul dan hier je emailadres in! ( je e-mail wordt gebruikt om je uit te nodigen en je kunt altijd stoppen) [open invulveld] 7e Is er (nog)een andere manier waarop jij wilt helpen met de site? Zo ja, wat zou jij willen doen? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Deelnemen aan een testpanel □ Foto’s of filmpjes zoeken voor de site □ Af en toe een stukje schrijven over iets dat mij bezig houdt (blog) □ Anders, namelijk [open invulveld □ Geen van bovenstaande - Bedankt voor het invullen van de vragenlijst! -
46/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Bijlage 3 Open antwoorden CJGzuidhollandnoord.nl 1g1. Waarom zou je niet bellen of langsgaan? | # Response 1.
Geen idee wie er dan aanwezig is, wat voor persoon
2.
Misschien zou ik dan een andere site zoeken of een boek lenen van de bieb. dat vind ik fijner.
3.
Waarom wel, ik zoek eerst op internet
4.
Te hoge drempel
5.
Ik heb geen acute vragen. Ik kom nog wel regelmatig op het consultatiebureau en kan dan mijn vragen stellen.
6.
Weet geen openingstijden
7.
Hangt ervan af of zich een serieus probleem voordoet. Tot nog toe is dat nog niet het geval geweest. Of niet zodanig dat we er niet zelf konden uitkomen.
8.
beroepsmatig keek ik op de site
9.
Omdat ik andere mensen in mijn omgeving meestal eerst om hulp vraag.
10.
Omdat ik informatie zoek op het web. Vanuit Rotterdam is het wat ver.
11.
Ik ben zelf werkzaam in de jeugdhulpverlening en kan met eventuele vragen altijd bij collega's of vrienden terecht. Bovendien vind ik voldoende informatie op de website of elders op internet.
12.
Geen idee
13.
Omdat ik alleen op zoek ben naar informatie. Het zou me te veel tijd kosten om voor deze vraag ernaartoe te gaan.
Wat vind je mooi? | # Response 1.
De verdeling met tabbladen in leeftijdscategorieën.
2.
Kleuren
3.
Kleuren, foto's, lay-out
4.
De kleuren en dat het toch heel leesbaar is en de tabbladen
5.
Kleur, plaatjes...
6.
Netjes overzichtelijk
7.
Overzichtelijk
47/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
8.
Duidelijk lay-out
9.
Vrolijk met de kleurtjes, overzichtelijk door rangschikking
10.
Presentatie
11.
Kleuren, duidelijkheid
12.
Overzichtelijk
13.
De simpele, consequente opbouw van de pagina's, het kleurgebruik: vrolijk, maar niet te overdadig
14.
Design, kleuren, opmaak
15.
Overzichtelijk en aansprekende foto,s
16.
Indeling, kleuren
17.
Alles
18.
Overzichtelijk
19.
Kleurrijk
20.
Het aanbod en de gegevens van de verschillende leeftijdscategorieën
21.
Onderverdeling in onderwerp
22.
Duidelijk en uitnodigend
23.
Vormgeving, het keuzemenu, kleurenpalet
24.
Vind de navigatie wel logisch ingericht op levensfase van het kind.
25.
Helder en overzichtelijk
26.
De kleuren en de foto's
27.
Goede kleuren
28.
De kleurentabs bovenaan.
29.
Verzorgd, duidelijk
48/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2f. Hoe zou de website (nog) mooier worden? | # Response 1.
Overzicht van cursussen helderder. Nieuwe data van cursussen alvast vermelden. Voor de Triple P cursus staat een cursus die al begonnen is en eentje die morgen begint. Maar geen een die over 3 maanden begint.Ik vond het erg storend dat ik me wilde aanmelden voor een cursus en dan de melding krijg: deze pagina is momenteel niet beschikbaar. Niet echt aanmoedigend als je je op wilt geven.
4.
Cursussen rangschikken per woonplaats; evt. forum.
7.
Vind ik niet belangrijk, ik vind overzicht belangrijker
8.
Er wordt wel erg veel gelinkt, ook vanuit de tekst. Dat maakt het wat minder overzichtelijk.
11.
Vacatures erop plaatsen
12.
Indeling op leeftijdscatagorie misschien
13.
Beetje druk, iets rustiger beeld
14.
Niet nodig
15.
Als niet alleen triple p (en Gordon) als opvoedmethodiek wordt genoemd maar ook de methodiek Video-Home training. Met name in de week van de opvoeding die het thema ‘luisteren’ heeft als onderwerp zou ik hier aandacht voor verwachten. Beelden laten op een positieve manier zien hoe het begrip "luisteren" door de verschillende gezinnen word gehanteerd.
17.
Zou agendablok niet onder al het nieuws zetten (niemand scrollt naar beneden), maar in de rechterkolom (daar is nog plenty of space) en zou de econsult optie vermelden in het contactblok rechts.
19.
De dingen soms nog wat duidelijker
20.
Met een tagcloud of reactiemogelijkheid. Het is zo statisch.
49/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
2a. Wat was de reden dat je de website bezocht? (Anders, namelijk) # Response 1.
Wilde mij opgeven voor een cursus
2.
Ik wilde weten welke informatiemanieren er waren
3.
Ik wilde een afspraak verzetten buiten kantoortijd
4.
Hoe laat moeten kinderen thuis zijn , na het stappen?
5.
Ik zocht een cursus voor kinderen
6.
Ik was op zoek naar contact gegevens
7.
Mijn nieuwschierigheid werd opgewekt door de informatie over het CJG in de nieuwbrief van school
8.
Oplossing schulden
9.
Vacatures
10.
Via nieuwsbrief van school
11.
Adresgegevens
12.
School van mijn zoon had een inloop waarvoor verwezen werd naar deze site voor verdere informatie
13.
Nieuwsgierig
14.
Aanmelding cursus
2b1. Hoe kende je de website? (Anders, namelijk) # Response 1.
School
2.
Eerder bezocht
3.
Zakelijk betrokken
4.
Alle CJG's hebben een website, dus Alphen ook. gewoon even zoeken op internet naar het adres.
5.
Werk
6.
Gegokt via google
7.
Via school
8.
Via mijn werk als leerkracht
9.
Kwam hem tegen
10.
Beroepsmatig
11.
Via GGD website
50/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
12.
Gegoogled.
13.
Via cb
14.
Beroepsmatig
15.
Via onderwijs
16.
Vanuit mijn werk
17.
Via bezoek aan CJG
18.
Google
19.
Via internet
20.
Via de brief over cursus
3a. In welke categorie past de informatie die je zocht? (Geen van deze, maar) # Response 1.
Voeding, dieet, gewicht
2.
Afspraak maken/contact
3.
Contact gegevens
4.
Pesten
5.
Jeugreclassering zou onder bureau jeugdzorg moeten vallen
6.
Vacatures
7.
Adres CJG
3b1. Welke informatie die je zocht, kon je niet vinden? | # Response 1.
Ik kon mij niet aanmelden voor een cursus.
2.
Ghb risico's
3.
Over omgaan met eigenwijs gedrag en alles zelf willen doen
4.
Diëtist en programma´s voor afvallen bij kinderen
5.
Links over opvoedvragen werkten niet allemaal, bv 'instructies geven'
6.
Ik wilde online mijn afspraak verzetten maar dat kan alleen telefonisch. Toen ik belde bleek de lijn alleen tijdens kantoortijden bereikbaar. Dit stond niet bij het telefoon nummer.
7.
Met name genoemde basis scholen in Alphen aan de Rijn
8.
Ik ben geïnteresseerd in een aantal lezingen, maar weet niet goed of deze voldoende betrekking hebben op kinderen van 11 jaar en ouder: sommige hebben de leeftijdsaanduiding 3-12 jaar. Misschien gaat dan een groot deel van de lezing over de periode die we zelf al achter de rug hebben en is het wat minder interessant. Daar kwam ik niet goed achter.
51/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
9.
Inhoudelijke antwoorden maar daarvoor is een consult natuurlijk net zo goed
10.
Er werd gesproken over peutergym, maar ik kon geen adressen vinden om naartoe te gaan.
11.
Is er überhaupt iets van jeugdreclassering in Katwijk?
12.
Hoe je ervoor kunt zorgen dat een kind niet bedenkt dat de dag om 5 uur 's ochtends of vroeger begint.
13.
Vacatures
14.
De beschikbaarheid van plaatsen van een bijeenkomst
15.
Adres
16.
Een inhoudelijk programmaoverzicht van de inloopavond op het Bonaventura
17.
Ik zocht naar een weerbaarheidstraining voor kinderen in de basisschoolleeftijd
3c1. Welke onderwerpen mis je nog? | # Response 1.
Wat moet ik als ouder doen als mijn kind per ongeluk GHB binnen heeft gekregen
2.
Jeugdreclassering
5d1. Waarom niet? [Betreft: Zou je (nog eens) een vraag stellen via het e-consult als je een vraag over opvoeden of opgroeien hebt?] # Response 1.
Het is me nog niet duidelijk hoe dat werkt.
2.
Ik verwacht de standaardadviezen, die ken ik inmiddels wel
3.
Site geeft geen antwoord op mijn vraag.
4.
Hangt ervan af wat voor soort vraag het betreft en wie ik daarvoor wil benaderen: soms vraag je iets aan familie of kennissen, of de leerkracht of huisarts. Als zich in de toekomst een situatie zou voordoen waarvoor ik specifiek bij het CJG terecht kan, dan zou ik dat wel doen.
5.
Geen idee of ik dat ooit nodig zal hebben, maar wanneer nodig is het denk ik wel handig. Al denk ik dat ik dan eerder zou bellen.
6.
Ik ben niet op zoek naar informatie over opvoeden of opgroeien.
7.
Ik heb er nog geen ervaring mee, ik denk dat ik liever iemand 'life' spreek
8.
Ik zou eerst zelf verder zoeken
9.
Prettig is dat het erg laagdrempelig is. Mogelijk dat ik in het geval van een enkelvoudige vraag gebruik zou maken van het econsult, ik kan me echter voorstellen dat het bij een wat complexere of specifieke vraag prettig is persoonlijk met iemand te spreken, waarbij direct vragen ter verduidelijking
52/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
gesteld kunnen worden voor een advies op maat. 10.
Hangt van de vraag af
11.
Ik word opgeleid tot pedagoog, dus ik zou na mijn opleiding alle antwoorden moeten weten
12.
Onzekerheid
6a1. Waarom zou je dat niet doen, of waarom twijfel je daarover? [Betreft: Zou je nog eens deze website bezoeken als je met een probleem zit rond opvoeden of opgroeien, of er een vraag over hebt?] # Response 1.
Ik heb geen antwoord op mijn vraag gekregen
2.
Mijn deelname aan een forum met allemaal moeders met jonge kinderen biedt mij een uitstekende omgeving om problemen te delen en tips en adviezen te krijgen, allemaal van andere moeders die de praktij kennen.
3.
Geen extra info
4.
Moet nu maar afwachten tot ik gebeld wordt. Moet dus mijn vragen uitstellen en dat is wel jammer
5.
Ik weet nog niet of de website dan relevant is.
6.
Ik zoek geen informatie over opvoeden en opgroeien.
7.
Het is niet voor mezelf
8.
Omdat ik er meestal zelf wel uitkom of met iemand anders bespreek. (vriendin of partner)
6b1. Waarom zou je dat niet doen, of waarom twijfel je daarover? [Betreft: Zou je iemand anders aanraden naar de website van zijn/haar CJG te gaan, als ze zitten met een vraag of probleem rond opvoeden of opgroeien?] # Response 1.
Het is mij niet gelukt om een antwoord op mijn vraag te vinden
2.
Omdat er vooral naar de cursussen verwezen wordt en niet zoveel echte inhoud op staat.
3.
Zeer algemeen
4.
Ik ben de oma niet de opvoeder
5.
Ligt eraan wat iemand zoekt/nodig heeft
6.
Ligt een beetje aan de vraag
53/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
6c. Zijn er verder nog tips die je het CJG wil meegeven voor deze website? | # Response 1.
Hou de data up to date. Zorg dat links of verwijzingen naar andere pagina's werken.
2.
Een forum voor ouders zodat we van elkaar kunnen leren
3.
Bij de agendaitems moet je doorklikken naar 'meer...' om te weten waar het is en wat het precies is, dat vind ik onhandig!
4.
Dat e-consult kende ik niet, dat mag wel meer gepromoot worden.
5.
De dietist zou ook deskundige moeten zijn om per email, chat online advies aan te vragen. Ik zou dat graag willen invullen, doen.
6.
Ik zou een forum op de website willen zien, waar je desgewenst anoniem een topic kunt starten, waar andere moeders en vaders over mee kunnen praten en tips kunnen geven en waar óók een deskundige kan reageren: laagdrempelig en een combinatie van deskundigheid en praktijkervaring van moeders en vaders.
7.
Als je de bereikbaarheid van het CJG wilt vergroten, zou het helpen als ouders veel online kunnen regelen. Een e-consult is daar een voorbeeld van maar ook het maken of verzetten van afspraken (of desnoods alleen kunnen afmelden voor een afspraak) maakt het toegankelijker. Los van de website zou ik het heel fijn vinden als ik (vroeg) in de avond langs zou kunnen komen bij het consultatiebureau. Voor werkende ouders is het soms een heel gepuzzel om een afspraak te maken.
8.
Nee
9.
Een forum is wel handig. voorbeelden en tips van andere moeders/vaders zijn vaak bruikbaar.Verder zou ik bv. een online in te vullen groeichart handig zijn of een link naar je eigen kinddossier dmv inlogcode. Online afspraken maken mis ik nog.
12.
De tab basisschoolkind heeft betrekking op een grote groep kinderen uit hele diverse leeftijdscategorieen (4 - 12 jaar). Deze kinderen zijn qua ontwikkelingsniveau erg verschillend. Als ouder van een 11-jarige zou ik het prettiger vinden meer gericht geinformeerd te worden, bijv. specifiek over kinderen uit de bovenbouw van de basisschool. Informatie over jongere kinderen is niet relevant. Wellicht is er in de toekomst een specifiekere onderverdeling op leeftijdscategorie mogelijk onder dit tabblad?
14.
Ga zo door en houdt de info ook vooral regionaal.
15.
Meer informatie over wat alle instanties daadwerkelijk doen en welke instanties jullie eigenlijk een verzameling van zijn. Ik moest op katwijk.nl erachter komen dat: Het CJG is een samenwerkingsverband van: consultatiebureau schoolartsendienst opvoedadviespunt algemeen maatschappelijk werk Jongeren Preventie Plan Bureau Jeugdzorg
16.
Vacatures plaatsen
54/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
17.
Misschien heb ik het over het hoofd gezien maar een forum oid zodat je ( zoals vrouw on line dit doet) op onderwerp dat jouw op dat moment bezig houdt met andere ouders in discussie kunt gaan, elkaar tips kunt geven.
20.
Het enige is dat als je een cursus zoekt, je bij de cursus niet je eigen woonplaats ziet staan, bv Alphen aan de rijn voor een baby cursus. Kan iemand zich bv in een andere plaats aanmelden en zijn hier dan kosten aan verbonden.
21.
Er is veel meer informatie op de website te vinden dan uit het keuzemenu blijkt. Soms ben ik aangenaam verrast dat bepaalde info toch te vinden is, terwijl ik op basis van het keuzemenu eigenlijk niet eens verder had willen zoeken. Wellicht is het mogelijk om een soort submenu te maken per keuzeoptie.
24.
Ik kwam wel snel bij het e-consult maar ik zag zo gauw niet een link er naar toe. kreeg de internetsite ook niet geopend dus moest via een andere ingang naar binnen.
55/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
Bijlage 4 Open antwoorden Hoezitdat.info 1g. Waarom zou je niet bellen of langsgaan? | # Response 1.
Reacties
2.
Te lui
3.
Ik zou iemand van mijn eigen leeftijd willen spreken
4.
Dat durf ik niet
5.
Ik denk dat ik me er voor zou schamen en aan mijn moeder vragen en kijken of er iets op staat op internet.
6.
Durf niet
7.
Want het is niet belangrijk
2a. Wat was de reden dat je Hoezitdat.info bezocht? (Anders, namelijk) # Response 1.
Via een andere site
2.
Ik loop stage en zoek dingen op voor kattuk.nl
3.
Ik was nieuwsgierig
4.
Ik wilde weten hoe de site er uit zag
5.
Ik moest voor school een folder en had daar info voor nodig over roken
2c. Hoe kwam je op de site terecht? (Anders, namelijk) # Response 1.
‘Programma week van de opvoeding Voorschoten’ ‘folder’
Wat vind je mooi? | # Response 1.
Het kleurgebruik is erg toepasselijk voor jongeren. het is ook overzichtelijk.
2.
De naam.
3.
Het is duidelijk
4.
Plaatjes boven
5.
De plaatjes passen goed bij het onderwerp, de verschillende kleuren.
56/59
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
6.
Kleur
7.
Simpel
8.
De kleurtjes
9.
Sommige dingen wel sommige dingen niet
Hoe zou de website (nog) mooier worden? | # Response 3.
Meer effects
4.
Ik heb jammer genoeg geen tips...
5.
Meer kleur
6.
Meer kleur maar dan wrd het onduidelijk snel
7.
Iets meer kleuren, het is zo saai
Welke onderwerpen mis je nog? | # Response 1.
Belastingteruggave
2.
Een hele boel met roken
3.
Hoogbegaafdheid
5d1. Waarom niet? [Betreft: Zou je (nog eens) een vraag stellen via het e-consult als je een vraag over opvoeden of opgroeien hebt?] # Response 2.
Waarom wel?
3.
Waarom wel?
4.
Ik schaam me er te veel voor en ik durf dat niet
5.
Durf niet
6.
Omdat ikt niet weet
7.
Eerste bezoek op deze site,
8.
Geen idee
9.
Beschamend
57/58
EVALUATIE VIRTUELE CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN
7a1. Waarom zou je dat niet doen, of waarom twijfel je daarover? [Betreft: Zou je nog eens deze website bezoeken als je met een probleem zit rond opvoeden of opgroeien, of er een vraag over hebt?] # Response 2.
Waarom wel?
3.
Of ik er aan denk
7b1. Waarom zou je dat niet doen, of waarom twijfel je daarover? [Zou je iemand anders van je leeftijd aanraden naar de website van zijn/haar CJG te gaan als ze met een vraag of probleem zitten?] # Response 2.
Waarom zou ik dat wel doen?
3.
Weet ik niet of ik er aan denk
4.
Geen idee
58/58
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
Regionaal programma JSO 2013
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente Het is een platformtaak op verzoek van de provincie
4.
Behandelschema:
DB Colleges X PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
12-12-2012
Beslispunten: Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert het dagelijks bestuur: 1. Bijgevoegde regionaal programma voor de besteding van de uren van de CMO JSO vast te stellen en in te dienen bij de provincie (bijlage 1). 2. De regionale ambtelijke overleggen jeugd en zorg&welzijn op te dragen om in overleg met de JSO het regionaal programma verder uit te werken.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Vanaf het jaar 2009 krijgen de gemeenten via Holland Rijnland van de provincie de beschikking over een aantal uren van de zogenaamde Centra voor Maatschappelijke ondersteuning (CMO). Het gaat inmiddels nog om één CMO: de CMO “Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling”. Totaal is 6931 uur voor 2013 beschikbaar. De inzet van de provincie is om hiermee het vraaggericht werken van deze centra te bevorderen. Het gaat om het ondersteunen van gemeenten op tweedelijns niveau binnen de eerste 5 prestatievelden van de WMO. De provincie gaat er van uit dat de samenwerkende gemeenten zelf hierover met de CMO’s afspraken maken. De rol van Holland Rijnland is ondersteunend. Sturing vindt plaats vanuit de ambtelijk overleggen zorg&welzijn en jeugd van Holland Rijnland. X Nee Ja, door: Wanneer: Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: Structureel/incidenteel X Gaat om de verdeling van uren Relevante regelgeving: De gemeenten van Holland Rijnland krijgen uren ter beschikking van de CMO’s in het kader van de Regionale Agenda Samenleving Eerdere besluitvorming:
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 12 december 2012 9.00 – 11.00 uur Gemeentehuis Alphen aan den Rijn
Agendapunt: Onderwerp: Regionaal Programma JSO 2013
Beslispunten: Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert het dagelijks bestuur: 1. Bijgevoegd regionaal programma voor de besteding van de uren van de CMO JSO 2013 vast te stellen en in te dienen bij de provincie (bijlage 1). 2. De regionale ambtelijke overleggen jeugd en zorg&welzijn op te dragen om in overleg met de JSO het regionaal programma verder uit te werken. Inleiding: Vanaf het jaar 2009 krijgen de gemeenten via Holland Rijnland van de provincie de beschikking over een aantal ondersteuningsuren van de zogenaamde Centra voor Maatschappelijke ondersteuning (CMO). Met ingang van dit jaar zijn een aantal CMO’s samengevoegd tot één CMO: “Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling” (JSO). Voor het jaar 2013 is 6931 uur beschikbaar (bijlage 2). Hiervoor moet voor 14 december 2012 een programma worden ingediend bij de provincie. De inzet van de provincie is om het vraaggericht werken van de JSO te bevorderen. Het gaat om het ondersteunen van gemeenten op tweedelijns niveau binnen de eerste 5 prestatievelden van de WMO op het gebied van: Deskundigheidsbevordering (organiseren en begeleiden adviestrajecten, advies en ondersteuning, voorlichting, helpdeksfunctie, het geven van cursussen en trainingen) Kennisuitwisseling en overdracht (o.a. methodiekoverdracht) Innovatie (inhoudelijke vernieuwing en andere methodieken en werkwijzen, waaronder procesmatige veranderingen en kwaliteitsverbetering) De provincie gaat er van uit dat de samenwerkende gemeenten hierover zelf afspraken maken met JSO. Sturing vindt plaats vanuit de ambtelijk overleggen Zorg & Welzijn en Jeugd van Holland Rijnland en vanuit het Netwerk Sociale Cohesie. Met ingang van dit jaar heeft de provincie haar werkwijze aangepast. Het programma dient gebaseerd te zijn op een door Tympaan ontwikkelde sociale barometer van Holland Rijnland. Deze barometer is bijgevoegd (bijlage 3). Gemeenten, de provincie en JSO streven er naar om te komen tot een robuust programma waar gemeenten en uitvoerende organisaties hun voordeel mee kunnen doen. In 2013 zal er ook meer aandacht zijn voor de overdraagbaarheid van de projecten. Projecten worden lokaal uitgevoerd maar de opbrengst zal regionaal worden gedeeld.
3
De provincie heeft met ingang van dit jaar een aantal programmalijnen voorgeschreven. Dit zijn de lijnen “Participatie”, “Leefomgeving” en “Transitie Jeugdzorg”. Het programma is vanuit deze thema’s opgezet. Vanzelfsprekend zal er aandacht zijn voor de onderlinge samenhang tussen deze deelprogramma’s. Aansluiting zal gezocht worden met de projecten die vallen onder het regionale 3D project. Op uw vergadering van 19 september heeft u ingestemd met een eerste uitwerking van deze programmalijnen. Op basis hiervan is dit programma opgesteld. Beoogd effect: Ondersteuning van het WMO beleid, jeugdbeleid en uitvoering van de gemeenten, door optimale inzet van de werkzaamheden JSO, die aansluit bij de doelstelling van de samenwerkende gemeenten van Holland Rijnland. Argumenten: 1.1 De inzet van JSO sluit aan bij de behoeften van de gemeenten De beschikbare uren worden vraaggerichte ingezet. Dit betekent dat de gemeenten in Holland Rijnland specifieke ondersteuning van JSO kunnen krijgen op basis van hun behoeften. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden van JSO goed aansluiten op het beleid en de doelstellingen van de gemeenten van Holland Rijnland. Door onderling samen te werken en met ondersteuning van Holland Rijnland wordt optimaal van deze faciliteit gebruik gemaakt. 2.1 Het programma vraagt nog om concrete uitwerking Het programma is robuust opgezet langs de drie programmalijnen van de provincie: “Participatie”, “Leefomgeving” en “Transitie Jeugdzorg”. Op basis van dit programma wordt er ambtelijk gewerkt aan de uitwerking in concrete projecten, opdat JSO direct in het nieuwe jaar aan de slag kan gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de doorloop van enkele projecten uit 2012. Kanttekeningen/risico’s: 2.1 De JSO-uren moeten meer robuust ingezet worden Voor het onderdeel WMO is in het begin gewerkt op basis van aanvragen van individuele gemeenten. Besloten is om vanaf 2011 de projecten minder te versnipperen en te kiezen voor een tweetal prioritaire thema’s. Voor de jaren 2011 en 2012 is gekozen voor de thema’s “kwetsbare groepen” en “welzijn nieuwe stijl”. Voor 2013 wordt geprobeerd om het programma nog compacter en doelmatiger te maken door niet meer te werken op basis van aanvragen van de gemeenten, maar het programma regionaal te ontwikkelen. 2.2 Er moeten heldere afspraken gemaakt worden over de inzet van de uren Het sturen op uren, waar de provincie de eindverantwoordelijkheid heeft, vraagt om een specifieke werkwijze. Uren kunnen niet worden gespaard en het gaat om gedwongen winkelnering. Dat geeft kansen en beperkingen en vraagt om heldere afspraken tussen gemeenten en JSO over het monitoren van de projecten en het oplossen van knelpunten bij de uitvoering. Het betekent concreet dat flexibel met de inzet van de JSO om moet worden gegaan. Financiën: N.v.t. Communicatie: N.v.t. Evaluatie: 4
De afspraak is gemaakt dat er gedurende het jaar 2 x wordt gerapporteerd over de voortgang van de projecten. Er zal na afloop van 2013 een jaarverslag worden gemaakt van de programma’s, waarbij wordt teruggekeken op de wijze van planning en monitoring van de uren. Bijlagen: 1. Het regionaal programma JSO 2013 2. De brief van de provincie van 19 september 2012, waarin het aantal JSO uren wordt aangegeven 3. De sociale barometer van Tympaan (wordt nagezonden)
5
Regionaal programma JSO HR 2013
1. Naam regio: Holland Rijnland 2. Betrokken gemeenten en/of ambtelijk overleg: Zorg&Welzijn en Jeugd 3. Algemeen contactpersoon (regionaal): Dik Toet - Ragini Somair 4. Telefoonnummer contactpersoon: 071-5239053/06-22432728 - 071-5239036 5. E-mailadres contactpersoon:
[email protected] -
[email protected]
Programmalijn:
Participatie
Beargumenteerde keuze welke knelpunten (regionaal) aan- en opgepakt worden
In de regio zullen de gemeenten in het licht van onder meer de decentralisatie van de AWBZ, gezamenlijk met het maatschappelijk middenveld verantwoordelijkheid nemen voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren van kwetsbare groepen. Op die deelname van het maatschappelijk verkeer zijn volgens de regio de volgende trends en ontwikkelingen van invloed; Vergrijzing/ontgroening en (toenemende) multiculturaliteit De wens om zelfstandig te blijven wonen en eigenleven/keuzes/leefstijl te handhaven De financiële crisis, minder collectief gefinancierde voorzieningen en een terugtredende overheid De sociale barometer constateert de volgende knelpunten die van invloed zijn op de participatie van burgers: Overmatig drankgebruik Niet voldoen aan de beweegnorm Beleidswijzigingen m.b.t ondersteuning zorgbehoevenden Onvoldoende bereik onder mantelzorgers Binnen de Wmo (als participatiewet) wordt meer nadruk gelegd op de verbinding tussen cure/care en welzijn. Het zijn (nu) nog (te) vaak twee (gescheiden) werelden. Richt de zorg zich meer op het “ziektebeeld”, welzijn richt zich eerder op de sociale kwaliteit. Daarin kunnen zorg en welzijn elkaar versterken. In het licht van de overgang van de
“verzorgingsstaat” naar een “zorgzame samenleving” (ontzorging) zal welzijn meer aandacht geven aan het vergroten van de (individuele zelf en samen)redzaamheid van burgers en kwetsbare groepen en zal de zorg meer omgevingsgericht opereren. Gezien de maatschappelijke trends, de geconstateerde knelpunten en de beleidsontwikkelingen in het sociale domein, maken de gemeenten op het gebied van participatie van kwetsbare burgers de keuze voor inzet op de volgende knelpunten; Bereik onder mantelzorgers en vrijwillige inzet. Ondersteuning zorgbehoevenden. Minder collectief gefinancierde voorzieningen en een terugtredende overheid. Doelstelling voor deze programmalijn formuleren
Realiseren van vitale en inclusieve buurten, wijken en kernen waarin verbindingen zijn gelegd tussen cure/care en welzijn. Welzijn geeft meer aandacht aan het vergroten van zelf- en samenredzaamheid van burgers en kwetsbare groepen en de zorg is meer omgevingsgericht ingericht.
Beoogde effecten formuleren per programmalijn
De deelname van kwetsbare groepen in de samenleving is versterkt, vraag, - aanbod, -en acceptatieverlegenheid worden doorbroken en opgebouwde sociale netwerken vormen elementen van een “zorgzame samenleving” in een vitale en inclusieve buurt/wijk of kern. Een uitbreiding en versterking van de mantelzorg en de informele (buurt)zorg. Een vergrootte zelfredzaamheid die zich uit door een toename aan maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen. De toename van kwalitatieve sociale netwerken, waar bruggen geslagen worden tussen groepen, die niet vanzelfsprekend elkaar vinden en die initiatieven ontwikkelen op het gebied van oa. informele (buurt)zorg Voorzieningen voor dagbesteding waar een ieder zich welkom voelt ondanks herkomst en/of beperkingen en een scala van kleinschalige dienstverlening. Welzijn richt zich voor de komende periode op de transformatie van een aanbod gerichte naar een vraag gerichte organisatie en weet de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk te vergroten zodat zij inclusief kan werken. En zij weet daarvoor benodigde samenwerkingsverbanden te creëren. Een sluitende gebiedsgerichte organisatie van (sociale wijk) teams passend bij de Wmo/ Kanteling (het gesprek) en transities. Maatwerkaanpak van het concepten als “welzijn op recept”.
Per programmalijn de prestaties formuleren die behaald dienen te worden
Aanpak per programmalijn
Voor de programmalijn wordt een regionale werkgroep
formuleren
samengesteld waarin naast gemeenten ook het maatschappelijk middenveld deelneemt, een uitvoeringsprogramma wordt samengesteld en geïmplementeerd. In de aanpak worden “leren” (van professionals en burger/bewoners) en praktijkontwikkeling nauw met elkaar in verbinding gebracht. Praktijkontwikkelingen en good pratices worden uitgewisseld via een regionale conferentie en/of uitwisselingssessies.
Adresseren van de programmalijn Wat pakken gemeenten op Wat pakt de regio
Gemeenten boordelen op welke wijken, buurten, kernen die aandacht vergen voor investeringen om vraag,- en aanbods, en acceptatieverlegenheid te doorbreken, zij realiseren prestatieafspraken met welzijn hierover. De inhoudelijke ontwikkelingen van de programmalijnen wordt gemonitord door het Netwerk Sociale Cohesie (deelname naast regio bestuurders door vertegenwoordigers uit de sectoren wonen, veiligheid, welzijn, onderwijs, zorg). Op regionaal niveau wordt het opdrachtgever schap van regionale pilots gepositioneerd bij een werkgroep (ambtelijk in combinatie met maatschappelijk middenveld).
Behoefte aan ondersteuning JSO formuleren
JSO ondersteunt (en verbindt) de in de regio opgebouwde (subregionale) pilots en stimuleert praktijkontwikkeling waarin Welzijn en zorg met elkaar worden verbonden en samenwerking vorm en inhoud gegeven wordt.
Programmalijn:
Leefomgeving
Beargumenteerde keuze welke knelpunten (regionaal) aan- en opgepakt worden
Heel, schoon en veilig is in de regio veelal op orde. De sociale barometer constateert echter nog een aantal knelpunten op het vlak van de sociale leefomgeving namelijk: Te weinig buurtvoorzieningen voor de jeugd Het bevorderen van de sociale cohesie richt zich nog te weinig op onderling contact tussen groepen. De regio ziet de volgende risico’s op het vlak van sociale binding en burgerkracht: Exclusieve groepen waardoor uitsluitingsmechanismen ontstaan; Diversiteit waardoor spanningen ontstaan; Kwetsbaarheid van de continuïteit door aan of afwezigheid van competenties en vaardigheden van vrijwilligers. Uitgangspunt van veel gemeenten in het kader van de Wmo is dat de burger- en buurtkracht toeneemt, waarbij de kwetsbare burger zijn steun zoekt in zijn eigen omgeving. Een omgeving die bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving. Het adagium is “Less is more”; met minder middelen meer ondersteuning realiseren. Burgerkracht is daarmee ook een proces waarbij de kwetsbare burger het eigen netwerk leert aan te spreken, waaronder mantelzorgers. Daarbij hoort ook het activeren van burgers die als vrijwilligers ondersteuning willen geven. Naar mening van de gemeenten staan de bovengenoemde knelpunten het activeren en de toename van burgerkracht in de weg. Om die reden willen de gemeenten zich binnen deze programmalijn richten op alle bovenstaande knelpunten om burger- en buurtkracht, co-creatie en burgerinitiatieven te bevorderen.
Doelstelling voor deze programmalijn formuleren
Het creëren van een omgeving die bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid. Een omgeving waarin de burger uitgenodigd wordt en in staat gesteld wordt een pro-actieve houding aan te nemen. De burger is niet meer uitsluitend consument maar is medeproducent voor welzijn en draagt bij aan co-creatie. Er is sprake van co-creatie bij samenwerking, waarbij alle partners invloed hebben op het proces en het resultaat van dit proces, zoals een plan, advies of een product. Op basis van de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar, neemt (oa. door informele buurtzorg) de afhankelijkheid af, de samen en zelfredzaamheid toe en worden eigen hulpbronnen optimaal benut.
Beoogde effecten formuleren
Buurten en wijken waarin jeugd een plek heeft, waar de
per programmalijn
potenties van burgers benut worden en zij initiatieven nemen, eventueel met partners, om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren en vorm en inhoud geven aan informele zorg en (praktische) ondersteuning. Wat zich uit in een grotere tevredenheid over voorzieningen en een versterkt thuisgevoel.
Per programmalijn de prestaties formuleren die behaald dienen te worden
Er is een (gedeeld) concept vitale en inclusieve buurt/wijk/kern ontstaan. Partners en gemeenten zetten zich in om gebiedsgericht het concept vorm en inhoud te geven, mede aan de hand van regionale en lokale pilots. “Zelforganisatie en co-creatie” krijgt hierin specifieke aandacht.
Het voorzieningenniveau (specifieker voor jeugd) is op orde, de collectieve voorzieningen versterkt, met daarin het toepassen van nieuwe (MFA) concepten zoals de wijkonderneming en het bewonersbedrijf. De eigen kracht/ kanteling/ wederkerigheidsgedachte (mindsetting) genereerd eigen verantwoordelijkheid, ook bij vitale groepen.
Aanpak per programmalijn formuleren
Voor de programmalijn wordt een regionale werkgroep samengesteld waarin naast gemeenten ook het maatschappelijk middenveld deelneemt, een uitvoeringsprogramma wordt samengesteld en geïmplementeerd. In de aanpak worden “leren” (van professionals en burger/bewoners) en (innovatieve) praktijkontwikkeling nauw met elkaar in verbinding gebracht. Praktijkontwikkelingen en good pratices worden uitgewisseld via een regionale conferentie en/of uitwisselingssessies.
Adresseren van de programmalijn Wat pakken gemeenten op Wat pakt de regio
Gemeenten boordelen welke wijken, buurten aandacht vergen voor het concept vitale/inclusieve buurt/wijk en specifieke aandacht nodig is voor versterking van toegankelijkheid/bereik en behoud van sociale (voorzieningen)infrastructuur en versterking van de sociale binding. De inhoudelijke ontwikkelingen van de programmalijnen wordt gemonitord door het Netwerk Sociale Cohesie (deelname naast regio bestuurders, vertegenwoordigers uit de sectoren wonen, veiligheid, welzijn, onderwijs, zorg). Op regionaal niveau wordt het opdrachtgevers schap van regionale pilots gepositioneerd bij een werkgroep (ambtelijk in combinatie met Maatschappelijk Middenveld).
Behoefte aan ondersteuning JSO formuleren
JSO ondersteunt de regio met de conceptontwikkeling, biedt regionale en lokale partners begeleiding bij de implementatie van het concept en ontwikkeld de verbinding tussen “leren” en praktijkontwikkeling.
Programmalijn:
Transitie jeugdzorg
Beargumenteerde keuze welke knelpunten (regionaal) aan- en opgepakt worden
In de regio is behoefte aan een eenduidige aanpak op het gebied van jeugd. Er wordt al veel samengewerkt, zowel op strategisch, tactisch als uitvoerend niveau. Maar de opgave van de komende transitie vergt een intensivering hiervan op alle niveaus en met alle partijen om een transformatie van herontwerp van de jeugdzorg te realiseren.
Doelstelling voor deze programmalijn formuleren
Vanuit de transitie Jeugd gedachte wil de regio een stevige basis leggen voor laagdrempelige en toegankelijke zorg voor jeugd, waarbij het CJG de spil vormt en effectieve methodieken worden ingezet. De regio wil dat: Opvoed- en opgroeiondersteuning op maat beschikbaar is voor alle doelgroepen ouders en jongeren die dit nodig hebben. CJG’s transitieproof zijn, versterkt conform regionale kwaliteitseisen. Regionaal het proces van transitie en transformatie met kracht wordt vervolgd.
Beoogde effecten formuleren per programmalijn
Ouders en jongeren zijn snel en op maat ondersteund, volgens een integrale aanpak, gericht op het versterken/herstel van eigen kracht en sociale netwerk.
Per programmalijn de prestaties formuleren die behaald dienen te worden
1. De kennis van Triple P bij alle CJG-medewerkers is actueel. Triple P is geborgd bij alle betrokken organisaties alsmede de regionale coördinatie.. Ca 5000 ouders zijn ondersteund bij opvoedingsvragen en – problemen met inzet van het effectieve programma Triple P als basismethodiek. 2. Kwetsbare groepen worden meer bereikt, te weten allochtone en eenoudergezinnen, gezinnen waar kindermishandeling plaatsvindt en zorg- en werkmijdende jongeren. 3. De CJG’s zijn in toenemende mate toegankelijker en deskundiger en de voorbereiding op de transitie is verder doorgezet.
Aanpak per programmalijn formuleren
1. Met regionale coördinatie werken organisaties aan verdere inbedding van Triple P als basismethodiek en dit omvat o.a. verdiepingsbijeenkomsten, scholing van nieuwe medewerkers, informatie, regionaal overleg, prestatieafspraken enz. Hiertoe is een werkplan opgesteld. 2. a. Home-Start wordt sterker verbonden aan de
CJG’s waardoor de groep van allochtone en eenoudergezinnen beter door de CJG’s worden bereikt b. Organisaties worden getraind in en begeleid bij het invoeren van de de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Professionals (GGZ, speciaal onderwijs) worden getraind in signaleren en handelen, organisaties worden begeleid bij de invoering van de meldcode, en de aanpak wordt geborgd via intervisie en kenniskringen. Medewerkers in speciaal onderwijs en in de GGZ worden getraind in het intensiever signalering en handelen m.b.t. kindermishandeling c. Overdracht van de in 2012 ontwikkelde werkwijze om via het jongerenwerk zorg- en werkmijdende jongeren toe te leiden naar voorzieningen in de hele regio. Hierbij is ook aandacht hoe de aansluiting met voorzieningen voor deze groep versterkt kan worden. 3. Er wordt gewerkt in werkgroepen die op onderdelen voor de transitie werkzaamheden verrichten. Adresseren van de programmalijn Wat pakken gemeenten op Wat pakt de regio
Regio: Regionaal worden met organisaties afspraken gemaakt over -inzet en borging van Triple P als basismethodiek opvoedingsondersteuning, De kwaliteitscriteria waaraan de CJG’s moeten voldoen en het verbeterplan hiertoe, De gewenste aansluiting van Home-Start op de CJG’s De invoering van de meldcode HG&K, en de versterking van signalering en aanpak in de sectoren GGZ en speciaal onderwijs De uitvoering van een pilot zorg- en werkmijdende jongeren in enkele gemeenten en de overdracht ervan in de regio. De voorbereiding op de transitie jeugdzorg vindt op regionaal niveau plaats. Gemeenten: Lokaal vindt de vertaling plaats, vindt in het kader van subsidiering overleg plaats met organisaties over de beoogde prestaties, en vindt intensief overleg plaats over de visie en uitwerking ervan in de voorbereiding op de transitie.
Behoefte aan ondersteuning JSO formuleren
Deskundigheidsbevordering: trainingen, begeleiding van intervisie en kenniskringen. Regionale coördinatie en procesbegeleiding. Nog nader te bepalen inzet voor ondersteuning van de voorbereiding op de transitie.
Regioverkenning Holland Rijnland Knelpunten sociale kwaliteit 2012 Tympaan Instituut - Postbus 93010 - 2509 AA Den Haag - tel 070 3371000 - fax 070 3371010 -
[email protected]
december 2012 - eindredactie: J.M.J. Houben, M.E. Jacobs ©Tympaan Instituut
Tympaan Instituut - Postbus 93010 - 2509 AA Den Haag - tel 070 3371000 - fax 070 3371010 -
[email protected]
Inhoud
blz
1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Achtergrond Sociale Barometer en regioverkenningen De Sociale Barometer in het RIS Verdieping per regio Regionale programma’s Leeswijzer
1 1 2 3 3
2
Leefomgeving in Holland Rijnland
5
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3
Inleiding Kwaliteit openbare ruimte: buurtvoorzieningen voor jongeren Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Betrokkenheid bij de buurt: bevorderen van sociale cohesie Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Betrokkenheid bij de buurt: bevorderen van wijkeconomie Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen
5 5 5 6 9 10 10 11 14 15 15 15 19
3
Participatie in Holland Rijnland
21
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Inleiding Kwetsbare groepen: overmatig drankgebruik Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Kwetsbare groepen: niet voldoen aan de beweegnorm Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Sociale contacten: eenzaamheid Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen
Tympaan Instituut - Postbus 93010 - 2509 AA Den Haag - tel 070 3371000 - fax 070 3371010 -
[email protected]
21 21 21 23 27 27 27 28 31 32 32 33 36
3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.6
Ondersteuning zorgbehoevenden: begeleiding Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers: bereiken mantelzorgers Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen
3.6.1 3.6.2 3.6.3
37 37 39 42 42 42 44 46
4
Jeugd in Holland Rijnland
49
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3
Inleiding Kwetsbare jeugdigen: bereik niet-westerse allochtone jeugdigen Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Kwetsbare jeugdigen: bereik eenoudergezinnen Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Onderwijs: passend onderwijs Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Ondersteuning voor (zorg)jeugd: de pedagogische civil society Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen Ondersteuning voor (zorg)jeugd: doorontwikkeling CJG Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen
2 Tympaan Instituut - Postbus 93010 - 2509 AA Den Haag - tel 070 3371000 - fax 070 3371010 -
[email protected]
49 49 49 53 55 56 56 58 60 61 61 62 67 68 68 69 72 72 72 73 77
5
Samenhangende thema’s
79
Inleiding Drie decentralisaties Wat is er aan de hand? Wat kunnen we doen? Aanbevelingen
79 79 79 81 83
5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3
Literatuur Bijlagen 3
Tympaan Instituut - Postbus 93010 - 2509 AA Den Haag - tel 070 3371000 - fax 070 3371010 -
[email protected]
1
Inleiding
1.1
Achtergrond Sociale Barometer en regioverkenningen
In 2012 heeft de provincie Zuid-Holland de Sociale Barometer geïntroduceerd. De basis hiervoor is gelegd in de Startnotitie Beleidskader Maatschappelijke Participatie 2013-2015 van de provincie Zuid-Holland (http://www.zuid-holland.nl). Hierin schetst de provincie Zuid-Holland de invulling van haar wettelijke steunfunctietaak voor gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De steunfunctietaak betreft de prestatievelden 1, 2, 4 en 5 van de Wmo: 1 bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2 op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen bij het opgroeien en van ouders met problemen bij de opvoeding; 4 ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5 bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem en/of mensen met een psychosociaal probleem.
In 2012 heeft het Tympaan Instituut, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, de Sociale Barometer ontwikkeld. Dit is een instrument om de genoemde vier prestatievelden, samen te vatten onder de noemer ‘sociale kwaliteit’, te meten. Onder ‘sociale kwaliteit’ verstaan we in dit verband de mate waarin burgers in staat zijn om deel te nemen aan het sociale en economische leven, onder condities die hun welbevinden en individuele mogelijkheden stimuleren 1.
De Sociale Barometer is de start van een cyclus, die in 2012 voor het eerst doorlopen wordt: • cijfers worden beschikbaar gesteld; • cijfers worden geanalyseerd; • resultaten van de analyses worden weergegeven in werkdocumenten per regio; • in overleg met de regio’s, JSO en Tympaan Instituut worden belangrijke knelpunten/ thema’s voor het volgende jaar benoemd, mede op basis van de uitkomsten van de Sociale Barometer; • gekozen knelpunten/thema’s worden kwalitatief verdiept; • uitkomsten van de kwalitatieve verdieping worden weergegeven in regioverkenningen; • regioverkenningen zijn input voor de regionale programma’s voor elke regio; • regionale programma’s beschrijven de plannen voor het komende jaar voor de inzet van JSO in de regio.
1.2
De Sociale Barometer in het RIS
De Sociale Barometer is een module op de website van het Regionaal Informatiesysteem Samenleving (RIS) (http://www.ris-zh.nl). Daarin staan cijfers per regio en gemeente op drie pijlers: leefomgeving, participatie en jeugd. Deze pijlers sluiten aan bij de prestatievelden 1(leefomgeving), 2 (jeugd) en 4 en 5 (participatie) van de Wmo.
1
bron: http://nl.wikipedia.org
De Sociale Barometer presenteert gegevens uit bestaande registraties van onder andere Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), GGD’s, Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), MOVISIE en Bureaus Jeugdzorg. Er is gekozen voor gegevens die een zo betrouwbaar en volledig mogelijk beeld van een indicator geven, die minimaal per regio bekend zijn en het liefst ook per gemeente. Bovendien staan in de Sociale Barometer gegevens die elk jaar opnieuw verzameld worden, zodat de komende jaren de ontwikkelingen gevolgd kunnen worden. Steeds worden de meest recente cijfers die beschikbaar zijn getoond 2.
De drie pijlers van de Sociale Barometer zijn elk onderverdeeld in vijf indicatoren: • pijler leefomgeving: - indicator 1: overlast en vervuiling - indicator 2: kwaliteit openbare ruimte - indicator 3: betrokkenheid bij de buurt - indicator 4: veiligheid en criminaliteit - indicator 5: voorzieningen • pijler participatie: - indicator 1: kwetsbare groepen - indicator 2: sociale contacten - indicator 3: ondersteuning zorgbehoevenden - indicator 4: ondersteuning arbeidsgehandicapten en werkzoekenden - indicator 5: ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers • pijler jeugd: - indicator 1: kwetsbare jeugdigen - indicator 2: jeugdcriminaliteit - indicator 3: onderwijs - indicator 4: werkloosheid - indicator 5: ondersteuning voor (zorg)jeugd
Een uitwerking van deze indicatoren staat in bijlagen 1, 2 en 3.
De Sociale Barometer staat sinds mei 2012 in het RIS. De cijfers in de Sociale Barometer worden steeds bijgewerkt zodra nieuwe gegevens beschikbaar zijn.
In de Sociale Barometer kan voor alle indicatoren per gemeente en per regio bekeken worden: • hoe absoluut en relatief gescoord wordt; • de plaats in de rangorde van alle gemeenten in Zuid-Holland (alleen voor gemeenten); • de plaats in de rangorde van alle gemeenten met eenzelfde mate van stedelijkheid (alleen voor gemeenten); • hoe gescoord wordt vergeleken met een andere gemeente, regio of provincie.
1.3
Verdieping per regio
De onderhavige regioverkenning is het product van de verdieping op enkele knelpunten/ thema’s die opvielen in de Sociale Barometer en/of die aangedragen zijn door de regio zelf als belangrijk thema voor het komende jaar. De keuze voor de knelpunten/thema’s is in nauw overleg tussen Tympaan Instituut, regio en JSO tot stand gekomen.
2
2
Het duurt vaak lang alvorens cijfers verzameld en beschikbaar zijn. Daarom zijn gegevens uit de monitor soms van het lopende jaar, maar vaak ook van een jaar of twee jaar geleden.
De verdieping per knelpunt/thema omvat de volgende onderdelen: • beschikbare cijfers op rij zetten (veelal vanuit de Sociale Barometer); • literatuurstudie; • informatie vanuit de regio en JSO wat reeds in de regio gedaan is/wordt; • goede voorbeelden van projecten of methodieken die elders beproefd zijn.
1.4
Regionale programma’s
De onderhavige regioverkenning biedt input voor het regionale programma voor het komende jaar (en de jaren daarna) door onderbouwing te geven waarom ingezet zou moeten worden op bepaalde knelpunten/thema’s en hoe. De keuze is aan de regio welke aanbevelingen uit deze regioverkenning opgepakt worden. Het biedt dus een ‘keuzepalet’. De regionale programma’s worden opgesteld door de regio samen met JSO. Zij geven op hun beurt sturing aan de inzet van JSO in het komende jaar in de regio’s.
1.5
Leeswijzer
In de volgende hoofdstukken beschrijven we voor elk van de drie pijlers welke knelpunten/ thema’s voor 2013 urgent lijken om op te pakken. Hoofdstuk 2 gaat over leefomgeving, hoofdstuk 3 over participatie en hoofdstuk 4 over jeugd.
Gekoppeld aan de indicatoren van de Sociale Barometer worden de gekozen knelpunten uitgewerkt met informatie over: • aard en omvang van het probleem; • wat de literatuur hierover zegt; • wat er reeds gedaan is/wordt in de regio; • welke goede voorbeelden van elders gebruikt zouden kunnen worden. Als laatste onderdeel worden aanbevelingen geformuleerd op basis van deze informatie. Alleen die indicatoren worden genoemd waarvoor knelpunten zijn geconstateerd in de Sociale Barometer en/of door de regio zelf.
Hoofdstuk 5 gaat in op de drie op handen zijnde transities: jeugdzorg, AWBZ en de Participatieweg (voorheen Wet werken naar vermogen). De drie transities kunnen door gemeenten in samenwerking met het maatschappelijke middenveld integraal en in relatie met elkaar worden opgepakt.
3
4
2
Leefomgeving in Holland Rijnland
2.1
Inleiding
Een goede leefomgeving houdt in dat bewoners en gebruikers van de openbare ruimte hun leefomgeving als schoon en aantrekkelijk ervaren, zodat ze er graag wonen, werken en verblijven. Voor de kwaliteit van de leefomgeving zijn veel partijen verantwoordelijk: overheid, politie, woningcorporaties, bedrijven, verenigingen en niet in de laatste plaats de burger zelf. Bij het bepalen van wat een buurt, wijk, dorp of stad wel of niet leefbaar maakt, spelen zowel fysieke als sociale aspecten een rol. In de Sociale Barometer zijn deze aspecten verdeeld over vijf indicatoren: overlast en vervuiling, kwaliteit openbare ruimte, betrokkenheid bij de buurt, veiligheid en criminaliteit en voorzieningen.
2.2
Kwaliteit openbare ruimte: buurtvoorzieningen voor jongeren
2.2.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Er zijn in de regio Holland Rijnland weinig goede buurtvoorzieningen voor jongeren.
Wat is de aard van het probleem? De behoefte onder jongeren aan ontmoeten is van alle tijden en van alle plaatsen. Een gebrek aan buurtvoorzieningen zorgt er vaak voor dat jongeren samenkomen op plekken waar ze overlast veroorzaken. Maar soms zijn het ook juist voorzieningen voor jongeren in de openbare ruimte, zoals trapveldjes, die de buurt als overlastgevend ervaart. In een buurt waar onvrede is over jongerenvoorzieningen kan het zijn dat die voorzieningen er wel zijn, maar dat veel mensen gewoonweg niet weten dát ze er zijn.
Inwoners zijn ontevreden over buurtvoorzieningen voor jongeren, maar het is niet duidelijk over welk aspect.
Wat is de omvang van het probleem? Slechts 21% van de inwoners van Holland Rijnland is van mening dat er voldoende voorzieningen zijn voor jongeren in de buurt. Ten opzichte van 2009 is de tevredenheid hierover met 3% afgenomen. De situatie in Holland Rijnland is niet uitzonderlijk. In andere regio’s in Zuid-Holland vinden ook weinig burgers (gemiddeld 20%) dat er goede voorzieningen zijn voor jongeren in de buurt. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVm). De IVm is een jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap op landelijk, regionaal en lokaal niveau. De IVm wordt uitgevoerd door het CBS en het Ministerie van Veiligheid en Jeugd (V en J). De meest recente gegevens zijn van 2011. De gegevens zijn niet beschikbaar op gemeenteniveau.
Een gebrek aan goede voorzieningen voor jongeren kan leiden tot overlast. In Holland Rijnland zijn relatief weinig vernielingen en openbare ordemisdrijven per inwoner in vergelijking met de rest van Zuid-Holland. Per 10.000 inwoners van 12 jaar en ouder 285 vernielingen en openbare
5
ordemisdrijven. In de provincie zijn dat er gemiddeld 343. Tussen gemeenten zijn grote verschillen. Het aantal per 100.000 inwoners van 12 jaar en ouder is met 113 in Zoeterwoude het kleinst en in Leiden met 437 het grootst. Deze gegevens zijn afkomstig van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De meest recente gegevens zijn van 2010.
Er is meer informatie nodig om te kunnen duiden waarom men vindt dat er te weinig buurtvoorzieningen voor jongeren zijn.
2.2.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Te weinig voorzieningen voor jongeren in de openbare ruimte leiden tot een toename van overlast en vandalisme. Dit blijkt uit een onderzoek naar voorzieningen voor jongeren in de Vinexwijk Vathorst in Amersfoort. In de wijk Vathorst zijn momenteel te weinig voorzieningen voor jongeren, hetgeen een negatieve impact op de leefbaarheid heeft in de woonwijk. Uit het onderzoek blijkt dat de openbare ruimte een belangrijk onderdeel vormt van de leefomgeving van jongeren. Vier factoren bepalen de kwaliteit van de openbare ruimte: samenwerking tussen de betrokken partijen in een woonwijk, veiligheid in de openbare ruimte, voorzieningen in de openbare ruimte en jongerenparticipatie (http://www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl).
Veel publieke voorzieningen kunnen als alternatief dienen voor verblijf van jongeren in de openbare ruimte. Te denken valt aan sportaccommodaties, uitgaansgelegenheden, scouting en culturele voorzieningen. Daarvan zijn sommige mede of speciaal voor jongeren bedoeld, zoals een centrum voor culturele vorming, jeugdtheater of muziekschool (http://www.nji.nl). Ontmoeten kan ook op plaatsen anders dan een traditioneel buurthuis, zoals de koffiecounter van een supermarkt of op een basisschool. Het is echter lastig op dit soort plekken een cursus of dansavond te organiseren.
Hoewel uitgaansgelegenheden geen buurtvoorziening zijn, kan de onvrede deels ook samenhangen met het ontbreken van een discotheek, jongerencafé of andere uitgaansgelegenheid in stad of dorp. Het uitgaansgedrag van jongeren is aan verandering onderhevig. Jongeren gaan steeds minder vaak naar een traditionele discotheek. Uit cijfers van 2011van het bedrijfschap Horeca en Catering blijkt dat het aantal discotheken in Nederland bijna de helft is van wat het 15 jaar geleden was. Jongeren kiezen steeds vaker voor festivals. Die festivals zijn zo duur, dat jongeren bezuinigen op regulier discotheekbezoek. Naar aanleiding van deze trend vroeg het 1V Jongerenpanel aan jongeren uit heel Nederland naar hun ervaringen met discotheken. Wat bleek? Zes op de tien jongeren komt nog wel eens in de disco en dan vooral uit de groep 12-18 jaar. Toch kunnen de discotheken op weinig fervente bezoekers rekenen: slechts 16% van de jongeren komt er geregeld. Een belangrijke reden voor jongeren om niet (vaak) naar de disco te gaan, is dat ze zich niet thuis voelen bij het publiek. Ze omschrijven discogangers als jong, dronken en agressief en vinden het in de disco net een vleeskeuring. Een panellid zegt: ‘Bij discotheken in mijn omgeving kun je kiezen: of een boerendisco met gegarandeerde knokpartij met een of andere zatte boer of een kinderdisco. Niet mijn publiek’. (http://1vjongerenpanel.eenvandaag.nl)
Een specifieke groep jongeren maakt veel gebruik van jongerencentra. Hoewel het jongerenwerk streeft naar toegankelijkheid voor alle jongeren, hebben vaste bezoekers van de jongerencentra soms de neiging het jongerencentrum als hun eigendom te beschouwen. Hierdoor voe
6
len andere jongeren zich er niet thuis. Uit een Amsterdams onderzoek blijkt dat autochtone jongeren niet graag naar een buurthuis gaan. Ze hebben minder behoefte aan zo’n ontmoetingsplek omdat ze thuis vrienden kunnen ontvangen. Daarnaast heerst bij autochtone jongeren het beeld dat de centra vooral bevolkt worden door stoere Marokkanen. (http://www.zorgwelzijn.nl)
Buurtvoorzieningen voor jongeren kunnen een goede rol spelen in de preventiesfeer, al zijn er ook afbreukrisico’s.
Wat gebeurt er al in de regio? Hangplekken Gemeenten in de regio proberen op verschillende manieren aantrekkelijke hangplekken voor jongeren te maken. Om een beeld te krijgen van het voorkomen van hokken en keten is een quick scan uitgevoerd. Op basis van deze quick scan zijn er een kleine 25 hokken en keten geteld. Deze komen vooral voor op het platteland in de Rijnstreek. Bij deze quick scan moet de aantekening worden gemaakt dat het gaat om een grove indruk van een waarschijnlijk in de tijd sterk wisselend beeld.
Jeugdhonken Veel dorpen en wijken in de regio hebben jeugdhonken of soortgelijke voorzieningen. Een overzicht ontbreekt echter. Er worden ook nieuwe jeugdhonken geopend. Zo krijgen jongeren in de Leidse wijk Stevenshof in 2013 een permanent jeugdhonk. Eerder leek daar geen geld voor te zijn, maar burgemeester en wethouders hebben er nu toch een half miljoen euro voor gevon- den.
Verspreiding methodiek ‘Doe het zelf met jeugdoverlast’ In buurten met een gemengde populatie van leeftijdsgroepen in combinatie met hoogbouw ervaren buurtbewoners sneller overlast en voelen zich bedreigd door jeugd. In de buurt Hoge Mors in Leiden is in 2010 een proef gedaan met een cursusaanbod aan volwassenen die uiteindelijk samen de verantwoordelijkheid nemen om bij mogelijke escalatie tussen jeugd en buurtbewoners, een bemiddelende rol gaan vervullen.
Wat kunnen we van anderen leren? Zelforganisatie Gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties vragen steeds vaker de burger om ondersteuning bij de uitvoering van publieke taken. De inzet van burgers is onder andere nodig omdat het gemeenten aan geld ontbreekt nieuwe voorzieningen te realiseren of om bestaande te subsidiëren. Het buurthuis De Nieuwe Jutter in Utrecht past helemaal in het plaatje van de beleidsmakers, in hoe zij graag zien dat het gaat: bewoners zijn zelf aan de slag, ‘eigen kracht’ komt tot ontwikkeling. Sinds de buurtbewoners het buurthuis in eigen beheer hebben, is het aantal bezoekers meer dan verdubbeld. Het aantal groepen dat gebruikmaakt van De Nieuwe Jutter en het aantal activiteiten zijn behoorlijk uitgebreid; ook het aantal vrijwilligers is gestaag toegenomen.
Een spontane samenwerking van een groep burgers wordt wel aangeduid met de term zelforganisatie. Op het gebied van voorzieningen zijn tal van voorbeelden van zelforganisaties die taken van gemeenten of andere maatschappelijke organisaties hebben overgenomen, zoals burgers die gezamenlijk een kinderdagverblijf hebben geopend of die een bibliotheek of dorpshuis draaiende houden. Het platteland heeft, door het opheffen van voorzieningen, een voorlopers
7
functie bij deze vorm van burgerparticipatie. In een uitgave van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij (KNHM) zijn inspirerende voorbeelden te vinden van dit soort (burger-) initiatieven (KNHM 2012). Het Tympaan Instituut organiseerde op 28 juni 2012 een kennisbijeenkomst over actief burgerschap. Over deze kennisbijeenkomst is een notitie geschreven met aanbevelingen om zelforganisaties op een goede manier op te zetten en te laten verlopen (http://www.tympaan.nl).
Placemaking: het creëren van succesvolle openbare ruimten Placemaking is een methode om de openbare ruimte leefbaar en succesvol te maken op basis van de inbreng van gebruikers en belangenorganisaties. Om vast te stellen waar en wat voor buurtvoorzieningen gewenst zijn, biedt Placemaking kansen. Het traject start door aan de hand van deskresearch foto’s, observaties en straatinterviews een beeld te maken van de betreffende openbare ruimte. Dit gebeurt aan de hand van vier zogenaamde kernkwaliteiten, namelijk toegankelijkheid en verbindingen, comfort en beeldvorming, gezelligheid en gebruiksfuncties en activiteiten. Vervolgens wordt een platform samengesteld met bewoners, jeugd, ondernemers, winkelend publiek enzovoort. Het eigenlijke participatietraject kan dan starten. Dit krijgt concreet vorm in Placegames en Ontwerplabs met groepen volwassenen, jongeren en kinderen. In een Placegame gaan de deelnemers actief naar het plein of het park om de situatie ter plekke te beoordelen aan de hand van een aantal gerichte vragen en opdrachten. De resultaten worden vervolgens in Ontwerplabs vertaald in gezamenlijke wensen ten aanzien van de toekomstige situatie. Resultaten/effecten kunnen zijn: • programma van eisen voor de ontwerper/architect voor de herinrichting van de ruimte; • beheersplan van de fysieke ruimte met participatie door de buurtbewoners of gebruikers; • participatieplan voor de sociale kwaliteit van de openbare ruimte, bijvoorbeeld toezicht houden; • activiteitenplan voor de openbare ruimte met participatiedeel door de buurtbewoners; • een concreet evenement door de buurtbewoners of gebruikers.
Placemaking is ontwikkeld door het Project for Public Spaces in New York (http://www.pps.org). JSO heeft in Nederland Placemaking onder meer met succes uitgevoerd in Zoetermeer, Dordrecht, Ede en Amsterdam. Het beoogde resultaat is een gedragen sociaal/fysieke adviesnota die voldoet aan de randvoorwaarden van de gemeenten en aan de wensen en behoeften van de gebruikers/bewoners. Hierbij worden ook beheerplannen meegenomen. Door dit in de regio gezamenlijk op te pakken kunnen de verschillende gemeenten van elkaar leren en uitwisselen hoe je de eigen kracht van bewoners kunt versterken en tot coproductie kunt komen teneinde betere openbare ruimten te realiseren (http://www.jso.nl).
Vlaardingen, jeugdhonk Flip Woningcorporatie Waterweg Wonen biedt de hangjongeren een vaste plek in de wijk in de vorm van een sloopwoning. Als tegenprestatie organiseren de jongeren activiteiten voor de buurt. De bedoeling is dat de jongeren zo hun talent kunnen ontdekken en dat ze in de buurt weer geaccepteerd worden oftewel deel gaan uitmaken van de wijk. Adviesbureau Inicio, dat gespecialiseerd is in bewonersparticipatie, is door de corporatie ingeschakeld om de jongeren te begeleiden. Na het oprichten van een stichting gaat het project, als het goed is, op eigen kracht verder. (http://www.kei-centrum.nl)
Amerikaanse schoolbus als mobiel jeugdhonk In Den Bosch is een Amerikaanse schoolbus omgebouwd tot mobiel jeugdhonk. De gele bus, Number Two genaamd, wordt in Rosmalen ingezet als mobiele dependance van het jongerencentrum Number One. In de bus kunnen jongeren ‘chillen’, met de Playstation spelen, muziek
8
luisteren, tv kijken, maar ook voorlichting krijgen over onderwerpen die ze bezighouden. (http://www.divers.nl)
Combinatie dorpshuis, peuterspeelzaal/kinderdagverblijf en jeugdhonk De gemeente Ede en het bestuur van dorpshuis De Spil in Harskamp hebben een plan opgesteld voor de verbouwing van het dorpshuis. Bij de verbouwing wordt een aanbouw gerealiseerd die ruimte biedt aan een peuterspeelzaal/kinderdagverblijf. Daarnaast komt er een jeugdhonk en wordt de bergruimte uitgebreid. De kosten worden betaald door het verschuiven van bestaande budgetten. Verder dragen de huurinkomsten van de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf bij aan de financiering. Het plan is in het voorjaar van 2012 besproken met bestuur en gebruikers van De Spil. Ook omwonenden werden geïnformeerd. Allen konden instemmen. De gemeente wil met deze verbouwing komen tot een dekkend aanbod van peuterspeelzalen over heel Ede, zodat kinderen met een taalachterstand extra aandacht kunnen krijgen. In Harskamp is nog geen peuterspeelzaal. Met de realisatie van een jeugdhonk komt de gemeente tegemoet aan de vraag naar ontmoetingsruimte voor jongeren in het buitengebied. Jongeren vinden elkaar nu bij sport- en muziekverenigingen, in kerkelijk verband, in de keten of buiten op straat. Het jeugdhonk is een alternatief voor de keten. Welzijnsgroep Welstede zorgt voor begeleiding van de jongeren. (http://www.ede.nl)
Goede voorbeelden zijn te vinden in Utrecht, waar buurtbewoners het buurthuis in eigen beheer namen. In Vlaardingen kregen jongeren een slooppand in gebruik van een woningcorporatie. Het mobiele jeugdhonk in Den Bosch en de verbouwing van het dorpshuis in Ede zijn voorbeelden met perspectief.
2.2.3
Aanbevelingen
1 Zorg ervoor dat je weet wat er aan de hand is: a Ga na waar de onvrede over buurtvoorzieningen voor jongeren vandaan komt. Zijn er te weinig voorzieningen, zijn de bestaande voorzieningen niet bekend, geven de bestaande voorzieningen te veel overlast? b Bekijk de mogelijkheden van zelforganisatie. Geef jongeren de mogelijkheid met bestuurders en ambtenaren om de tafel te gaan zitten om een plan voor een nieuwe jongerenvoorziening te ontwerpen. In veel gemeenten zijn wijk- en jongerenraden actief. Het is goed deze raden actief te betrekken, want daar zitten goede ideeën die breed gedragen worden. c Onderzoek de wensen van verschillende groepen jongeren (jongens/meisjes, basis-/ middelbare school, allochtoon/autochtoon). 2 Ga op zoek naar een geschikte accommodatie: a Overweeg of bestaande publieke voorzieningen (sportaccommodaties, scouting, culturele voorzieningen, dorpshuis) mede kunnen dienen als verblijf van jongeren. b Bekijk de mogelijkheden van alternatieven of een tijdelijke voorziening, zoals een mobiel jeugdhonk (schoolbus) of een leegstaand gebouw. 3 Bekijk de mogelijkheden van samenwerking met scholen in het kader van de brede school en naschoolse activiteiten. 4 Zoek in kernen waar geen jeugd- en jongerenwerk actief is, samenwerking met organisaties als sport- en hobbyverenigingen of kerken en moskeeën.
Bovenstaande aanbevelingen kunnen via de methode Placemaking worden aangepakt.
9
2.3
Betrokkenheid bij de buurt: bevorderen van sociale cohesie
2.3.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Het bevorderen van sociale cohesie moet meer gericht worden op het bevorderen van contacten tussen groepen onderling dan binnen groepen zelf. Welke rol kunnen gemeenten en maatschappelijke organisaties daarin spelen?
Wat is de aard van het probleem? Vanaf de jaren negentig wordt er veel aan gedaan om de sociale cohesie in wijken en buurten te bevorderen. Wijken met veel sociale cohesie zijn over het algemeen schoner en veiliger dan wijken met minder sociale binding. Sociale cohesie is ook positief voor het welzijn en de gezondheid. De laatste jaren is er meer oog voor negatieve aspecten van sociale cohesie. Sociale cohesie kan leiden tot uitsluiting van anderen, groepsdruk en sterke sociale controle. In een wijk waar mensen enorm hecht met elkaar zijn, is de intolerantie vaak groot.
Sociale cohesie heeft naast veel positieve kanten ook negatieve aspecten.
Wat is de omvang van het probleem? Sociale samenhang en leefbaarheid in Holland Rijnland In Holland Rijnland: • Waarderen burgers hun woonbuurt met het rapportcijfer 7,5. Dit is een betere waardering dan gemiddeld in de provincie (7,3). • Geeft 26% van de inwoners aan dat mensen in hun woonbuurt elkaar nauwelijks kennen. Dat is minder dan gemiddeld in de provincie (29%). • Geeft bijna driekwart (73%) van de inwoners aan dat mensen in hun woonbuurt prettig met elkaar omgaan. Gemiddeld is dat in de provincie 66%. • Is 46% van de inwoners van mening dat ze in een gezellige buurt met veel saamhorigheid wonen. In de provincie is dat gemiddeld 43%. • Voelt 64% van de burgers zich thuis bij de mensen die in hun buurt wonen, tegenover 61% gemiddeld in de provincie. • Zijn evenveel inwoners van Holland Rijnland zelf actief bij het verbeteren van hun woonbuurt dan gemiddeld in de provincie (16%).
In overwegend landelijke gebieden wordt over het algemeen beter gescoord dan in overwegend stedelijke gebieden.
De gegevens zijn afkomstig uit de IVm. De IVm is een jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap op landelijk, regionaal en lokaal niveau. De IVm wordt uitgevoerd door het CBS en het Ministerie van V en J. De meest recente gegevens zijn van 2011. De gegevens zijn niet beschikbaar op gemeenteniveau.
De waardering van en de betrokkenheid bij buurten in Holland Rijnland is beter dan gemiddeld in Zuid-Holland.
10
2.3.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Sociale cohesie heeft te maken met contacten tussen bewoners in een wijk of dorp en de kwaliteit van samenleven. Het is een kenmerk van een groep of gemeenschap. Bewoners in een buurt met veel sociale cohesie identificeren zich met elkaar, delen opvattingen en geven elkaar steun. Dit heeft positieve gevolgen voor de veiligheid en leefbaarheid van de buurt. Buurten met meer sociale cohesie blijken ook gezonder dan gemeenschappen met minder cohesie. Sociale cohesie kan de gezondheid beïnvloeden door het ontvangen van sociale steun, via het overnemen van (on)gezonde normen, via de toegankelijkheid van (zorg)voorzieningen en als fysiologische trigger door het immuunsysteem te stimuleren of een buffer te vormen tegen stress (http://www.nationaalkompas.nl).
Sociale cohesie heeft tegelijkertijd ook negatieve kanten. Sociale cohesie binnen een groep zorgt namelijk voor een scheiding tussen mensen binnen en buiten de groep. Sterke interne sociale cohesie kan naast uitsluiting van anderen ook leiden tot groepsdruk en sterke sociale controle. Hierop wezen zowel de socioloog Durkheim als de socioloog Simmel al aan het begin van de 20e eeuw. Er zijn ook recente geluiden die de lossere banden en de daarmee gepaard gaande stedelijke dynamiek juist positief duiden (Platvoet, Van Poelgeest 2005).
Veel (grote) gemeenten voeren beleid om sociale cohesie te bevorderen. Sociale cohesie staat bij nadere beschouwing echter haaks op veel kenmerken van de grote stad. Veel stadsbewoners kiezen voor een leven in de stad om te ontkomen aan specifieke vormen van contact, ontmoeting en verbinding. En daar horen vaak anonimiteit, een lage mate van sociale controle en cohesie bij. Stedelijkheid bestaat bij de gratie van variëteit, pluriformiteit en diversiteit (Zijderveld 2008). Saamhorigheid, gezelligheid en elkaar kennen zijn kenmerken die vooral met een dorp worden geassocieerd. In een dorp kennen mensen elkaar, is de sociale controle hoog en doen zich - althans, zo is de veronderstelling - minder leefbaarheids- en veiligheidsvraagstukken voor (http://www.socialevraagstukken.nl).
Activiteiten om de sociale samenhang te vergroten, zoals de organisatie van een straatfeest of schoonmaakactie, zijn vaak gericht op het versterken van onderlinge bindingen in buurten of wijken. Sterke onderlinge bindingen kunnen bewoners ervan weerhouden stappen te zetten om vooruit te komen. Het houdt hen op de plaats en kan leiden tot een cultuur van eigen normen. Wat wel van belang is voor een actieve houding van bewoners, is dat zij zich thuis voelen in en gehecht voelen aan de buurt. Met name identificatie met de toekomst van de buurt is belangrijk. Men heeft dan oog voor de buurt als geheel en maakt zich zorgen over de buurtproblemen (Stokkom, Toenders 2010). Zogenoemde overbruggende contacten zijn wel nuttig voor het publieke belang. Een voorbeeld van overbruggende contacten zijn relaties tussen burgers met verschillende sociale en culturele achtergronden. Contacten tussen professionals en actieve bewoners is een ander voorbeeld.
Een misvatting is dat achterstandswijken een aantasting vormen van de maatschappelijke cohesie vanwege een opeenhoping van sociale problemen. In veel wijken met een lage status is de mate van buurtbinding en de hoeveelheid sociale contacten juist beduidend hoger dan in rustige buitenwijken. In de meer welvarendere buurten hebben mensen vaker netwerken buiten de buurt. De buurt is niet hun enige integratiekader en de mate van betrokkenheid verschilt per persoon. Mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft. Ze doen mee, voor zolang het nodig is. Mensen zijn een tijdlang actief maar op het moment dat de urgentie voorbij is, wordt het latent. Buurtbewoners verenigen zich vooral als het gaat om zo
11
genaamde not-in-my-backyardacties (nimby-acties). Oftewel: een gezamenlijke vijand, dreiging of doel bevorderen de buurtbinding, al is het maar tijdelijk (Lupi 2005).
Sociale cohesie in buurten heeft positieve gevolgen voor veiligheid en leefbaarheid. Sterke interne sociale cohesie kan ook leiden tot uitsluiting, groepsdruk en sterke sociale controle.
Wat gebeurt er al in de regio? In de regio Holland Rijnland zijn de laatste jaren verschillende initiatieven ontwikkeld om de contacten tussen groepen bewoners te bevorderen met als doel meer sociale cohesie. Hieronder volgt een greep uit deze projecten.
Dorpsspiegel Leimuiden Stichting Meander heeft de inwoners van Leimuiden in 2010 een zogenoemde dorpsspiegel voorgehouden. Met behulp van enquêtes, die aan achthonderd adressen in het dorp zijn bezorgd, zijn mensen bevraagd over de leefomgeving. De dorpsspiegel is gemaakt in opdracht van de gemeente Kaag en Braassem, die streeft naar de vorming van een dorpsraad. Het project vormde een pilot om de leefbaarheid in kleine kernen te vergroten.
Ondersteuning buurtinventarisatie Edelstenenbuurt in Alphen aan den Rijn Met activering op individueel niveau is in 2010 getracht de afhankelijkheid van mensen van instellingen en organisaties te verkleinen en de bewoner meer eigen verantwoordelijkheid te laten dragen en zelfredzaamheid te bevorderen. Het doel was bevordering van de sociale zelfredzaamheid van individuele bewoners, meer (maatschappelijke) participatie en integratie van bewoners, versterking van de sociale cohesie en individuele en collectieve weerstand(en) overbruggen. De uitvoering van de huisbezoeken is betaald door de gemeente Alphen aan den Rijn.
Slaaghwijk in de lift in Leiden De anonimiteit van jeugd in de Slaaghwijk en de signalen van overlast hebben negatieve effecten op de leefbaarheid. Libertas Leiden en Meander hebben in 2010 samen met het POWER+team en de buurtvaders een project opgezet voor een actieve betrokkenheid van buurtbewoners, een toename van binding, onderlinge betrokkenheid en een veilig en prettig woon-, sporten speelklimaat. Om dat te bereiken zijn onder andere sport- en spelactiviteiten met de jeugd georganiseerd en is de participatie van de jeugd bevorderd.
Buurttalent Leiden-Noord Buurttalent is een initiatief om mensen in de wijk te inspireren zich in te zetten voor de wijk. Het idee achter deze vraag is buurtbewoners bewustmaken wat ze voor de wijk zouden kunnen betekenen. Met behulp van buurttalent worden mensen gemotiveerd vrijwilligerswerk te gaan doen. Buurttalent gaat projecten voorzien van vrijwilligers en zelfs nieuwe projecten opzetten. Buurttalent zoekt ‘taken bij mensen’ in plaats van ‘mensen bij taken’.
Behoefteonderzoek voorzieningen allochtone vrouwen in Alphen aan den Rijn Met dit onderzoek wordt getracht de bereikbaarheid van de voorzieningen en mogelijke hiaten in het voorzieningen in beeld te krijgen. Het beeld bestaat dat het voor sommige allochtone vrouwen nog steeds lastig is op een volwaardige manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven in Alphen aan den Rijn. Doel van het onderzoek is een beeld te krijgen van de behoefte van kwetsbare vrouwen aan ondersteuning en de aanwezigheid van dit aanbod in Alphen aan den Rijn. Op basis van dit beeld kan de gemeenteraad een discussie voeren over wat eventueel aanvullend nodig is.
12
Versterking maatschappelijke functie Al Hijra moskee In Leiden Zuidwest wordt een nieuwe moskee gebouwd. In een nog op te zetten JSO-project wordt geprobeerd de maatschappelijke functie van de moskee te versterken.
Wat kunnen we van anderen leren? Project Welkom in Rotterdam Welkom in Rotterdam organiseert ontmoetingen tussen oude en nieuwe Rotterdammers. Oude Rotterdammers zijn inwoners van 18 tot 88 jaar, die de taal goed spreken, de stad goed kennen en openstaan voor nieuwe ontmoetingen. Nieuwe Rotterdammers zijn inwoners die kort of al langer in Rotterdam wonen, de stad beter willen leren kennen en de taal willen oefenen. Vaak zijn het mensen die een inburgeringscursus volgen. Voor hen is meedoen met Welkom in Rotterdam een extra mogelijkheid de taal in de praktijk te oefenen en zich beter thuis te voelen in de stad (http://www.welkominrotterdam.nl).
Onderzoekers van de Wetenschapswinkel Wageningen UR (WUR) onderzochten of het project een bijdrage levert aan sociale cohesie in een immigratiesamenleving en zo ja, op welke wijze. De conclusie is dat ontmoetingen tussen oude en nieuwe Rotterdammers - een bescheiden, maar onmiskenbare - invloed hebben op de sociale cohesie van de stad. Het draagt ertoe bij dat nieuwe Rotterdammers hun weg vinden in de samenleving. Het leidt ook tot verdere acceptatie van allochtonen. Ten slotte draagt het ertoe bij dat ook oude Rotterdammers zich beter thuis voelen in de voortdurend veranderende en diverser wordende samenleving.
De betrokkenheid van oude en nieuwe Rotterdammers leidt niet automatisch tot duurzame, diepgaande contacten. Zij hebben behoefte aan en nemen genoegen met lichte contacten, die in principe verder kunnen worden uitgebouwd. Juist de lichte contacten lijken culturele spanningen weg te houden en bevorderen toenadering, stellen de onderzoekers. Een andere opvallende bevinding is dat de netwerken van oude Rotterdammers homogener zijn qua samenstelling dan die van nieuwe Rotterdammers. Voor nieuwe Rotterdammers geldt dat zij overbruggende contacten opdoen in de cultureel gemengde buurten waar zij wonen en tijdens de inburgeringscursussen die zij volgen. Oude Rotterdammers geven aan minder gelegenheden te hebben om overbruggende contacten met mensen uit andere culturele groepen aan te gaan.
Toch willen ook zij integreren in de lokale, multiculturele samenleving, stelt het rapport. Zij missen het contact met nieuwe Rotterdammers en zien in Welkom in Rotterdam een mogelijkheid te leren over andere culturen. Zij zien het ook als een kans om een gebaar van tolerantie te maken in deze tijd van verrechtsing en verharding (Muijres, Aarts 2011).
Community-arts-projecten Community-art is een benaming die gebruikt wordt voor kunstzinnige projecten rondom sociale vraagstukken. Het is een kunstvorm die ontstaat in de samenwerking tussen kunstenaar(s) en niet-kunstenaar(s) van een bepaalde gemeenschap. Projecten ontstaan meestal op initiatief van kunstenaars, maar ook op verzoek van deelnemers of in opdracht van bijvoorbeeld gemeenten en woningcorporaties. Kunstenaars zijn goed in staat verschillen te overbruggen door mensen aan te spreken op hun creativiteit. Onder andere op http://www.communityart.nl zijn verschillende goede voorbeelden te vinden waarbij community-art is ingezet als bindmiddel ter integratie of ontplooiing van een bepaalde groep mensen. Ook zijn er voorbeelden waarbij community-art is ingezet als middel om tot een collectieve identiteit te komen.
Buurtgerichte sociale activering In persoonlijke gesprekken tussen een sociaal werker en buurtbewoners wordt gesproken over wensen, mogelijkheden en belemmeringen op het gebied van maatschappelijke participatie.
13
Vervolgens zoeken bewoners samen met de sociaal werker naar bestaande activiteiten of te organiseren activiteiten die hierbij aansluiten. Nieuwe activiteiten kunnen worden gecreëerd door wensen van bewoners aan elkaar te koppelen of door samenwerking te zoeken met andere organisaties. Belangrijk binnen deze methode is het persoonlijke contact tussen sociaal werker en deelnemer en een informele werkwijze door de kleinschaligheid van het project, waarbij bureaucratische procedures en regels zo veel mogelijk vermeden worden. Door pragmatisch en informeel contact met andere instanties kan snel ingespeeld worden op ontwikkelingen binnen de wijk en op te ontwikkelen nieuw aanbod aan activiteiten die aansluiten bij wensen, mogelijkheden en beperkingen van deelnemers (http://www.movisie.nl).
Burendag Burendag is een jaarlijks terugkerend feest op de vierde zaterdag in september. Het is een dag waarop buurtbewoners samenkomen en waarbij veel mensen iets goeds doen voor elkaar en de buurt (http://www.burendag.nl).
Het Oranje Fonds Het Oranje Fonds is het nationale fonds voor sociale initiatieven en bevordert de samenhang tussen groepen mensen. Om deze doelen te verwezenlijken ondersteunt het Oranje Fonds projecten die de sociale infrastructuur verbeteren of vernieuwen, zoals de bouw van een gemeenschapshuis of het wegwijs maken van allochtone vrouwen in Nederland. Daarnaast investeert het fonds in projecten die een positieve sociale dynamiek op gang brengen, zoals ontmoetingen tussen jong en oud of gezamenlijke activiteiten van buurtbewoners in hun wijk of dorp. Jaarlijks geeft het Oranje Fonds financiële ondersteuning aan zo’n 6.500 initiatieven in het hele land. Initiatieven die veelal voortkomen uit ideeën van vrijwilligers en die alleen door hun inzet mogelijk zijn (http://www.oranjefonds.nl).
In de regio Holland Rijnland zijn veel projecten gestart voor betere sociale cohesie. Aansluiten bij landelijke stimuleringsmaatregelen kan voordelen opleveren. Ook is voordeel te doen met initiatieven zoals community-arts-projecten.
2.3.3
Aanbevelingen
1 Zet bij het bevorderen van sociale samenhang in op relaties tussen burgers met verschillende sociale en culturele achtergronden. 2 Ontwikkel een toekomstvisie op de buurt. Mensen willen zich inzetten voor een betere toekomstverwachting van de buurt. Te denken valt dan aan herinrichting openbare ruimte, huizen en economische activiteit. Belangrijk is dat bewoners zich eigenaar voelen van de fysieke ruimte. Het moet als eigen worden ervaren. 3 Versterk de ontmoetingskansen in duurzame samenwerkingsverbanden. 4 Wees duidelijk in het uitspreken van normen. Instituties als scholen, woningcorporaties en buurthuizen kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Opbouwwerkers kunnen een rol spelen om diversiteit te creëren en stoorzenders te weren. 5 Ontwikkel een overlegstructuur voor een doorlopende bespreking, agendering en prioritering van zaken die de wijk aangaan en die bewonersinitiatieven kunnen ondersteunen. 6 Stel een vast ondersteuningsteam in, bestaande bijvoorbeeld uit een wijkagent, een opbouwwerker, medewerkers van de woningcorporatie en gemeente. 7 Richt beleid op het bestrijden van belemmeringen voor maatschappelijke participatie (voor kwetsbare groepen), bijvoorbeeld door gezondheidsbevordering, activering en tijdelijke coaching.
14
8 Bekijk (verder) de mogelijkheden van community-arts-projecten als middel om overbruggende contacten tussen bewoners te bevorderen. 9 Denk goed na over criteria voor het toestaan van burgerinitiatieven. Is het initiatief bedoeld voor meerdere groepen burgers? Is het algemeen belang erbij gediend?
2.4
Betrokkenheid bij de buurt: bevorderen van wijkeconomie
2.4.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Wijkeconomie draagt bij aan de economische vitaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de wijk. Om wijkeconomie goed vorm te kunnen geven, hebben gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties extra informatie nodig.
Wat is de aard van het probleem? Na jaren van functiescheiding tussen wonen en werken is er een tegenbeweging gekomen die bedrijvigheid terug wil brengen in de wijk. De onafhankelijke Visitatiecommissie Wijkenaanpak concludeerde in 2011dat een sterke wijkeconomie cruciaal is voor de leefbaarheid van woonwijken. Door investeringen in bedrijvigheid verbetert de leefbaarheid van een wijk. Verder vervullen bedrijven een bindende en sociale functie wat een positieve invloed heeft op de leefbaarheid in een wijk. Overheden en betrokken organisaties ervaren wijkeconomie als een complex en moeilijk te ontrafelen begrip, waaraan ze nog niet echt handen en voeten weten te geven (Visitatiecommissie Wijkenaanpak 2011).
Op papier zijn wijkondernemingen veelbelovend, maar de praktijk wijst uit dat het pad ernaartoe een zoektocht is. Vaak zijn wijkondernemingen namelijk actief op het gebied waar de afgelopen decennia instituties als overheden, woningcorporaties en andere maatschappelijke instellingen het werk deden en vulden zij dat werk, zoals groenbeheer, zorg of welzijnswerk, voor de bewoners in. Nu de bewoners zélf het initiatief nemen, uitvoeren en het beheer doen, botst dat nog wel eens met de institutionele logica van overheden of maatschappelijke instellingen (Aedes 2012).
Wijkeconomie is belangrijk voor de vitaliteit van een wijk. Gemeenten en maatschappelijke organisaties vinden het lastig om het beleid voor wijkeconomie concreet in te vullen.
Wat is de omvang van het probleem? Sociale samenhang en leefbaarheid in de regio Holland Rijnland Over wijkeconomie zijn geen cijfers beschikbaar in de Sociale Barometer. Wel zijn er gegevens over de waardering van en de betrokkenheid bij buurten in Holland Rijnland (paragraaf 2.3.1).
2.4.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Het Tympaan Instituut organiseerde in november 2011een kennisbijeenkomst met de titel ‘Wijkeconomie en leefbaarheid’. Naar aanleiding van de kennisbijeenkomst verscheen een Blik op: wijkeconomie en leefbaarheid (Bams, Houben 2012) In deze publicatie wordt onder andere duidelijk dat het bij wijkeconomie ontbreekt aan een eenduidige omschrijving. Het kan gaan om 15
het economische systeem van een wijk: het geheel van economische activiteiten in een afgebakend gebied. In de praktijk worden in definities handelingen en initiatieven om de economie in wijken te stimuleren benadrukt. Zo wordt wijkeconomie gedefinieerd als: • het volledig benutten van de economische potenties van een wijk en haar bewoners, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de economische vitaliteit en de leefbaarheid van een wijk (Ministerie van Economische Zaken 2010); • alle initiatieven die tot doel hebben de economische positie van bewoners in een specifiek benoemde wijk te versterken of economische functies in een specifieke wijk te realiseren dan wel te stimuleren (Habiforum 2006); • initiatieven die de economische positie van bewoners en ondernemers in een wijk verstevigen (gemeente Schiedam 2009); • deelname van wijkbewoners aan het economische verkeer (Visitatiecommissie Wijkenaanpak 2011).
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft de relatie tussen bedrijvigheid en leefbaarheid onderzocht. De resultaten van het PBL zijn in 2010 gepubliceerd en op de kennisbijeenkomst toegelicht. Een aanleiding voor het onderzoek was een artikel uit 2008 in NRC Handelsblad, waarin wordt beschreven dat gemeenten met bedrijfsleven, onderwijs en woningcorporaties samenwerken om banen in achterstandswijken te scheppen. Niet alleen om mensen aan het werk te helpen, maar ook omdat bedrijvigheid een positieve invloed heeft op de leefbaarheid van wijken. Want wie in zijn buurt werkt, is betrokken bij zijn omgeving. Voor woningcorpora- ties telt dat hierdoor de waarde van hun woningbezit stijgt (Buddingh 2008). In het onderzoek van het PBL wordt geconcludeerd dat de invloed van leefbaarheid op het bedrijfsleven groter is dan omgekeerd. In wijken waar de leefbaarheid achteruitgaat, vertrekken ondernemers sneller, overleven ze minder gemakkelijk en worden ze geremd in hun groeimogelijkheden. Omgekeerd draagt meer bedrijfsleven nauwelijks bij aan verbetering van de leefbaarheid. Alleen kleinschalige bedrijven met een sterke wijkbinding hebben een positief effect op de leefbaarheid van een wijk. Bedrijven kunnen ook een negatieve invloed hebben op de leefbaarheid doordat ze voor overlast zorgen of bezoekers trekken die hinder brengen (Planbureau voor de Leefomgeving 2010) .
Deze uitkomsten zijn bediscussieerd op de kennisbijeenkomst. De ervaring van de deelnemers is dat bedrijvigheid een grotere positieve invloed op leefbaarheid heeft dan uit het onderzoek blijkt. Een deelnemer geeft aan dat ondernemers vaak wel aangifte doen van overlast of een misdrijf, waar bewoners dat vaak niet meer doen. Dit kan de cijfers over leefbaarheid negatief beïnvloeden. Ook helpen ondernemers mee de leefbaarheid te vergroten door te investeren in hun pand en bij te dragen aan wijkfeesten. Op deze manieren dragen ze ook bij aan wijkverbetering. Volgens de deelnemers moet onderscheid worden gemaakt naar soort wijk. Achterstandswijken moeten eerst uit de neerwaartse spiraal worden gehaald, voordat ondernemers zich er willen vestigen en mee kunnen helpen aan verbetering van de leefbaarheid. Leefbaarheid gaat volgens de deelnemers verder dan het schoon, heel en veilig houden van de buurt. Met de komst van de Wmo heeft leefbaarheid een bredere lading gekregen. Leefbaarheid gaat ook om de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te kunnen maken van (eenvoudige) zorg-, welzijns- en gemaksdiensten. Het bedrijfsleven kan daarin een positieve rol spelen. Daarnaast werd opgemerkt dat de economie de laatste jaren is veranderd, waardoor de bevindingen wellicht in een ander licht komen te staan. Zo is er de opkomst van zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) waarvan een groot deel vanuit huis werkt. Ze zorgen voor een economische impuls door in de wijk boodschappen te doen en gebruik te maken van cafés en restaurants. In slaapwijken, wijken waar mensen alleen maar komen om te slapen, kunnen ze zo meehelpen de levendigheid terug te brengen.
16
Een belangrijke uitkomst van de kennisbijeenkomst is dat wijkeconomie om maatwerk vraagt. Twee wijken kunnen op het oog veel overeenkomsten hebben, maar als beter wordt gekeken heel verschillend zijn. In hoeverre een bedrijf een positieve bijdrage kan leveren aan de leefbaarheid is afhankelijk van het type bedrijf. Grootschalige bedrijvigheid, zoals een productiebedrijf, bouwbedrijf of een grootschalige supermarkt, leidt meestal niet tot een betere leefbaarheid (Planbureau voor de Leefomgeving 2010). Kleinschalige bedrijven met een wijkbinding hebben zeker wel een positief effect op de leefbaarheid. Dit soort bedrijven draagt zelf hun steentje bij aan het verbeteren ervan. Ze investeren in hun pand, leveren voorzieningen en ondersteunen het verenigingsleven. Winkels hebben ook een sociale functie en zorgen voor levendigheid. Het gaat echter niet alleen om detailhandel, ook ambachtelijke bedrijven, koeriers, webdesigners, adviesbureaus en andere dienstverleners zijn actief vanuit woonwijken. Zij hebben belang bij een aangename sfeer in de wijk en kunnen een bijdrage leveren aan de leefbaarheid.
Het effect van de wijkeconomie op werkgelegenheid is beperkt. Het is wat dat betreft zinvol om ook ‘net over de schutting’ te kijken en rekening te houden met wat daar aan werkgelegenheid is gevestigd. Wanneer in de nabijheid van of grenzend aan de wijk bijvoorbeeld grote werkgebieden liggen, kan wel de bedrijvigheid in de buurt zelf worden gestimuleerd, maar is het mogelijk veel effectiever om in te zetten op verbetering van aan de wijk grenzende werklocaties (Bureau Buiten 2009). Kleine ondernemers hebben ook een indirect effect op de leefbaarheid. Het aantrekken of willen behouden van deze groep kan voor een gemeente of woningcorporatie aanleiding zijn om problemen in een wijk aan te pakken. Het verhaal kan ook worden omgedraaid. Breng niet alleen de economie terug naar de wijk, maar probeer ook de woonfunctie terug te brengen naar plaatsen met bedrijvigheid zoals winkelstraten. Dit bevordert niet alleen de leefbaarheid van wijken, maar het helpt ook mee het verval van gebouwen te voorkomen.
Voor een goede wijkeconomie is een grote mate van leefbaarheid belangrijk. Het is minder duidelijk in hoeverre wijkeconomie bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid. Wijkeconomie vraagt om maatwerk. Twee wijken kunnen op het oog veel overeenkomsten hebben, maar als beter wordt gekeken heel verschillend zijn.
Wat gebeurt er al in de regio? Om meer grip te krijgen op de wijkeconomie neemt de gemeente Leiden deel aan het kennisprogramma ‘Bedrijvige wijken in bedrijvige steden: Een onderzoek naar een nieuw economisch elan in stedelijke woonwijken’. Het kennisprogramma richt de blik op de economische potentie van de wijk. Het gaat op zoek naar dieper liggende oorzaken en kansen van economische dynamiek en kijkt hierbij naar verschillende soorten wijken in verschillende steden. In dit hoofdstuk wordt getracht inzicht te krijgen in de beoordeling van het winkelaanbod in de eigen wijk. Het rapport ‘Bedrijvige Wijken in Bedrijvige Steden, de wijkeconomie in vijf Nederlandse steden vergeleken’ komt binnenkort beschikbaar (http://www.leiden.nl/gemeente).
Leiden participeert in het kennisprogramma ‘Bedrijvige wijken in bedrijvige steden’.
Wat kunnen we van anderen leren? Onderzoek naar wijkeconomie: leefstijlen Adviesbureau SmartAgent onderzoekt leefstijlen van mensen binnen verschillende domeinen (zoals wonen, werken, welzijn en veiligheid) en beschrijft daarmee hun drijfveren voor keuzen,
17
voorkeuren en gedrag. Op basis hiervan zijn voor alle gemeenten in Nederland zogenoemde leefstijlkaarten op wijkniveau gemaakt. Woningcorporaties kunnen hiermee bijvoorbeeld hun woningen aanbieden op basis van leefstijlen en woongedrag. Overheden en gemeenten kunnen hun voorzieningen, diensten en communicatie beter afstemmen op de burgers. De leefstijlkaarten zijn ook geschikt om de economische potentie van een wijk optimaal te benutten. Zo kan worden bepaald wat voor winkels of andere bedrijven het goed zullen doen in een wijk, in welke wijken veel ZZP’ers wonen en welke wijken (in potentie) veel creatieve ondernemers kent. De aanwezigheid van de juiste (commerciële) voorzieningen in een wijk komt ook de leefbaarheid ten goede. Leefstijlen hebben wellicht een betere voorspellende waarde dan sociaaleconomische kenmerken als inkomen, opleiding, leeftijd en herkomst. Zo hebben de bewoners van de Rotterdamse aandachtswijken Crooswijk en Vreewijk en van de Schiedamse aandachtswijk Nieuwland een vergelijkbare sociaaleconomische status, maar een verschillende leefstijl. Crooswijk kent veel individualistisch ingestelde mensen die graag tussen verschillende culturen wonen. In Vreewijk wonen meer familiegerichte mensen die veel waarde hechten aan goede sociale contacten in de buurt. In Nieuwland zijn beide leefstijlen te vinden, maar er wonen ook mensen die vooral op rust zijn gesteld.
Onderzoek naar wijkeconomie: de kleine ondernemer aan het woord Bureau Buiten en de Rijksuniversiteit Nijmegen hebben samen in opdracht van het Nicis Institute onderzocht hoe kleine bedrijven in stedelijke wijken hun vestigingsklimaat waarderen en wat hun wensen zijn. Het onderzoek geeft praktische aanknopings- en aandachtspunten om de economische ontwikkeling in wijken te stimuleren en het woon- en leefklimaat te bevorde- ren. Resultaten van het onderzoek zijn op de kennisbijeenkomst gepresenteerd (Bureau Buiten, Radbout Universiteit 2009). De ondernemers is gevraagd aan te geven welke knelpunten ze ervaren. Onvoldoende parkeergelegenheid staat op de eerste plaats. Als een na grootste probleem wordt de bereikbaarheid genoemd. Vervolgens worden veiligheid, bestemmingsplan en overlast als knelpunten genoemd. Aanbevolen wordt goed te onderkennen welke ondernemers in een wijk wonen en welke behoeften ze hebben. In bestemmingsplannen zou meer aandacht moeten komen voor bedrijvigheid. Bestemmingsplannen missen vaak de visie op kleine bedrijvigheid in een wijk. Ze zijn vaak gericht op het scheiden van functies en op een verdichting van woningen. Aanbevolen wordt juist verschillende functies te mengen. De veranderende economische activiteiten genereren een andere gebruikersbehoefte, bijvoorbeeld plekken die geschikt zijn voor een multifunctionele bestemming. Winkelstrips (onder etagewoningen) zijn een voorbeeld van een combinatie van functies. Elke wijk is anders, dus per wijk moet een specifieke strategie worden ontwikkeld. Voor veel deelnemers kwam het als een verrassing dat ruim de helft van de kleine ondernemers aan of vanuit huis werken Van de bedrijven met minder dan twintig werknemers heeft 96% minder dan tien werknemers in dienst, een verrassend hoge score.
Initiatief om wijkeconomie te versterken: Kansenzones De gemeente Rotterdam heeft in 2005 in delen van Rotterdam-Zuid zogenaamde kansenzones aangewezen waar met investeringspremies en andere gunstige regelingen het ondernemersklimaat wordt versterkt. Met de aanpak Kansenzones is de leegstand verminderd, zijn winkel- en bedrijfspanden opgeknapt, hebben (startende) ondernemers zich in de kansenzones gevestigd en zijn veel ondernemers voor het gebied behouden. Kansenzones zijn zo een motor geweest, die de wijkeconomie weer op gang heeft geholpen. Jaarlijks worden de resultaten gemeten. Op basis daarvan kan de aanpak worden aangepast en kunnen ook nieuwe gebieden als kansenzone worden aangewezen. Aan het project, dat eind 2008 afliep, is door de gemeente Rotterdam een vervolg gegeven via Kansenzones II. Kansenzones II maakt onderdeel uit van het Pact op Zuid.
18
Rotterdam-Zuid heeft een jonge, ondernemende bevolking, veel groen en veel ruimte. Daarmee heeft het volop kansen en mogelijkheden om uit te groeien tot een plek waar iedereen met plezier woont, werkt en naar school gaat. De gemeente, deelgemeenten en woningcorporaties investeren samen in het Pact op Zuid om die kansen te benutten. Ook in Amsterdam zijn inmiddels kansenzones gecreëerd. Kansenzones zijn mogelijk door de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Deze wet maakt het mogelijk dat voor bepaalde achterstandsgebieden in de grote steden andere regels gelden wat betreft vestigings- en investeringsklimaat dan in andere wijken.
Leefstijlkaarten op wijkniveau geven inzicht in kansrijke wijken voor wijkeconomische bedrijvigheid. Aanbevelingen rond vestigingsklimaat in kleine wijken fundeert de keuze voor vestiging. Bedrijvigheid in stedelijke gebieden en kansenzones benutten de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.
2.4.3
Aanbevelingen
Op de kennisbijeenkomst die het Tympaan Instituut heeft georganiseerd over wijkeconomie is een aantal aanbevelingen naar voren gekomen.
Het is duidelijk dat gemeenten, woningcorporaties en andere organisaties een rol kunnen spelen bij het stimuleren van bedrijvigheid en ondernemerschap in wijken. Afhankelijk van het soort bedrijvigheid kan de leefbaarheid een goede impuls krijgen. 1 Het is belangrijk dat gemeenten ondernemers ondersteunen bij het investeren in de leefbaarheid van de wijk. Daarbij moet bewust gekeken worden naar het type bedrijf en de ontwikkeling. Zo hebben startende ondernemers behoefte aan kleinschaligheid, lage prijs en flexibiliteit. 2 Gemeenten kunnen ondernemers helpen door in bestemmingsplannen meer aandacht te geven aan wijkeconomie. Wanneer de gemeente ruimte biedt aan economische bestemmingen en aan de groei van economische activiteiten, biedt dat ruimte aan passende bedrijvigheid en hoeven bedrijven niet te verhuizen als zij groei doormaken binnen gestelde randvoorwaarden. 3 Een tip aan gemeenten en woningcorporaties is om een wijkspecifieke strategie te ontwikkelen en daarbij vooral ook de ondernemers zelf te betrekken. 4 Betrek ook welzijnsorganisaties in de vormgeving van de wijkeconomie. Wijkeconomie is namelijk ook van belang voor kwetsbare burgers. Juist deze groep is afhankelijk van diensten in de directe omgeving en doet de boodschappen vaak dichtbij huis. In het kader van de Wmo is dit een belangrijk aandachtspunt. 5 Een ander advies aan gemeenten en woningcorporaties is om leegstaande ruimten boven winkels en bedrijven een woonfunctie te geven. Meer woningen boven winkels zorgen ervoor dat de buurt ’s avonds levendiger en daarmee sociaal veiliger wordt. 6 Een speciale en groeiende groep ondernemers zijn de ZZP’ers. Een groot deel van hen werkt vanuit de eigen buurt. Om deze groep te ondersteunen wordt aanbevolen ontmoetingsplaatsen te creëren. Kijk daarbij ook goed naar de leefstijl van de wijkbewoners. 7 Een andere tip om de wijkeconomie te stimuleren is kleine ondernemers te verenigen, zodat zij kennis en investeringen kunnen delen en elkaar op het vlak van veiligheid kunnen ondersteunen. Een methode als Kansenzones kan daarbij helpen.
19
20
3
Participatie in Holland Rijnland
3.1
Inleiding
Sinds de invoering van de Wmo in 2007 is er veel aandacht voor de participatie van burgers, zowel de ‘kwetsbare’ als de ‘weerbare’ burgers. Iedereen telt mee en moet meedoen. Participeren gaat om ‘meedoen’ aan bijvoorbeeld betaalde arbeid, vrijwilligerswerk of onderwijs. Ook voor en door mensen die extra ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking of problemen thuis. De sociale omgeving, hulpverleningsorganisaties en lokale overheid spelen hierbij een centrale rol.
In de Sociale Barometer is participatie gemeten met vijf indicatoren: kwetsbare groepen, sociale contacten, ondersteuning zorgbehoevenden, ondersteuning arbeidsgehandicapten en ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers. De indicatoren kwetsbare groepen, ondersteuning zorgbehoevenden en ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers worden in deze regioverkenning verdiept.
3.2
Kwetsbare groepen: overmatig drankgebruik
3.2.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt In Holland Rijnland zijn er veel mensen met een overmatig alcoholgebruik. Dat is vooral het geval in Noordwijkerhout en Lisse. Dit blijkt uit cijfers van de gezondheidsonderzoeken van de GGD Hollands Midden (2011), bewerkt door Tympaan Instituut.
Wat is de aard van het probleem? Bij mannen is sprake van overmatig drinken wanneer zij gemiddeld meer dan 21glazen per week (meer dan drie glazen per dag) drinken. Bij vrouwen ligt de grens op meer dan veertien glazen per week (meer dan twee glazen per dag). Overmatig drankgebruik komt vaak voor. Het is bij velen sociaal geaccepteerd. Dat komt mede doordat er lang niet altijd sprake is van zichtbare nadelige gevolgen van alcoholgebruik. Overmatig drinken kan overgaan in probleemdrinken als het drinken van te grote hoeveelheden gepaard gaat met allerlei lichamelijke, psychische en sociale problemen. Alcohol wordt dan gebruikt als ontsnapping aan problemen en alledaagse spanningen (http://www.alcoholinfo.nl).
Problematisch alcoholgebruik bestaat in verschillende vormen en gradaties. Er is een glijdende schaal van overmatig alcoholgebruik naar alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid. Mensen verschillen daarnaast onderling nogal in gevoeligheid voor alcohol. Veilig alcoholgebruik gaat uit van één glas per dag (voor vrouwen zelfs iets minder dan één glas). Ook matige hoeveelheden alcohol kunnen (op termijn) tot problemen leiden, vooral bij jongeren, vrouwen en ouderen (http://nhg.artsennet.nl).
De oorzaken van overmatig alcoholgebruik zijn een mix van omgevings- en persoonsgebonden factoren (figuur 1).
21
Figuur 1
Oorzaken van overmatig alcoholgebruik
bron: http://www.loketgezondleven.nl
Alcoholgebruik wordt beïnvloed door hoe in de sociale omgeving van de drinker met alcohol wordt omgegaan. Deze omgeving bestaat uit zowel de vriendengroep en het gezin als media, cultuur en religie. Voor jongeren spelen de media/reclame en de opstelling van de ouders een grote rol bij alcoholconsumptie. Alcohol heeft vaak een bepaalde status in sociale groepen (http://www.nationaalkompas.nl). Drinken wordt door jongeren niet zelden ‘stoer’ gevonden. Voor volwassenen speelt status ook een belangrijke rol. Drinken wordt vaak gezien als iets sociaals. Ook de specifieke beroepsgroep waarin mensen verkeren is van invloed op alcoholconsumptie.
Twee andere omgevingsfactoren die alcoholgebruik beïnvloeden zijn de betaalbaarheid en de verkrijgbaarheid van alcohol. Alcoholische dranken zijn (zeker vergeleken met sommige andere Europese landen) in Nederland relatief goedkoop. Ook de verkrijgbaarheid van alcohol in Nederland is groot. Veel alcoholische dranken zijn behalve in slijterijen ook gewoon te koop bij de supermarkt.
Naast omgevingsfactoren is er een aantal individuele factoren die samenhangen met een hogere alcoholconsumptie. Het gaat dan bijvoorbeeld om erfelijke factoren, alcoholgebruik van de zwangere moeder, rookgedrag en psychische stoornissen. Mensen die drinken zijn vaker rokers dan mensen die niet drinken (en vice versa). Roken en drinken horen dan bij een bepaalde leefstijl. Er is daarnaast ook een samenhang tussen alcoholgebruik en stemmingsstoornissen. Mensen met een stemmingsstoornis (bijvoorbeeld een depressie) hebben een grotere kans op hoog alcoholgebruik. Mensen die veel drinken hebben omgekeerd een hogere kans op psychische stoornissen. Mannen drinken meer dan vrouwen. Het alcoholgebruik is onder hoogopgeleiden hoger dan onder laagopgeleiden. Zwaar alcoholgebruik (minimaal één dag per week zes glazen of meer) komt echter meer voor bij lager opgeleiden dan bij hoogopgeleiden (http://www.rivm.nl). 22
Wat is de omvang van het probleem? Voor volwassenen van 19 jaar en ouder geldt dat in Holland Rijnland 13,5% overmatig drinkt. Dat is het hoogste percentage onder de verschillende regio’s van Zuid-Holland en ligt ruim 2,5% boven het gemiddelde van de regio’s (10,9%). Vooral in Noordwijkerhout (19,3%) en Lisse (17,2%) is veel overmatig alcoholgebruik. Van de volwassenen tussen 19 en 65 jaar drinkt 13,9% overmatig, voor de overige regio’s van Zuid-Holland is dit gemiddeld 11%. 11,5% van de inwoners van 65 jaar en ouder in Holland Rijnland drinken overmatig. Dat is hoger dan gemiddeld voor de verschillende regio’s (10,5%). Alleen in Haaglanden ligt het percentage overmatige drinkers onder 65plussers hoger.
Holland Rijnland is ook de regio met het hoogste percentage volwassenen (19 tot 65 jaar) dat alcohol drinkt. Gemiddeld drinkt in de verschillende regio’s 81,1% van de inwoners alcohol. Voor Holland Rijnland is dit 85,9%. Ook voor de inwoners van 65 jaar en ouder geldt dat in Holland Rijnland het hoogste percentage alcoholdrinkers is. 80,7% van de 65-plussers in Holland Rijnland drinkt alcohol. Gemiddeld voor de regio’s in Zuid-Holland is 76, 5%.
3.2.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Ongeveer 81% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder drinkt wel eens alcohol. Onder mannen is het 6% hoger, onder vrouwen 6% lager. Het percentage mensen dat wel eens alcohol drinkt is al jaren vrij stabiel. Bij alcoholproblematiek hangt de ernst van de problemen vooral af van de gehanteerde definities. In onderzoek wordt hierbij vaak gebruikgemaakt van de definities zwaar drinken (minstens één dag in de week zes glazen of meer drinken), probleemdrinken, misbruik (bijvoorbeeld autorijden onder invloed) en alcoholafhankelijkheid (Schrijvers et al 2010). Niet alle mensen die overmatig drinken vallen in de genoemde categorieën. Het overmatige gebruik is echter wel een risicofactor die kan leiden tot (nog) hoger alcoholgebruik.
In de wetenschappelijke literatuur worden verschillende risicofactoren genoemd van (overmatig) alcoholgebruik. Doordat er sprake is van een complexe mix van omgevings- en persoonsgebonden factoren, is het echter vaak lastig te achterhalen wat de precieze oorzaak of remedie is voor iemands overdadige alcoholgebruik. Zo is bekend dat alcoholafhankelijkheid voor 50 tot 60% afhangt van genetische factoren, maar is anderzijds de verhouding tussen genetische en omgevingsfactoren in de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een verslaving per individu nogal verschillend (Schrijvers et al 2010).
Veel genoemde risicofactoren (naast de al eerder genoemde) zijn: • vroege beginleeftijd van alcoholgebruik; • mix van ongezonde gedragingen die vaak in samenhang voorkomen (alcoholgebruik, roken, weinig lichaamsbeweging, weinig groente en fruit eten); • verschillende persoonlijkheidskenmerken (waaronder angstgevoeligheid, gevoelens van hopeloosheid, negatief denken, sensatie zoeken, impulsiviteit en nieuwsgierigheid naar nieuwe dingen).
Veel mensen kennen aan alcohol een reeks positieve eigenschappen toe. Alcohol wordt lekker en gezellig gevonden, het hoort erbij, maakt dat mensen gemakkelijker praten, camoufleert onzekerheid, zorgt voor een groepsgevoel, doet problemen vergeten en verlicht de eenzaamheid (http://www.dehoop.org). Het heeft daardoor duidelijk minder last van een negatief stigma dat roken (inmiddels) heeft.
23
Vanwege de vele verschillende oorzaken en redenen van alcoholgebruik is het voorkomen van overmatig alcoholgebruik een complexe aangelegenheid. Er moet op verschillende terreinen tegelijk gehandeld worden. Alcoholbestrijding betreft dan ook een mix van (onder meer) voorlichting, preventie, wetgeving, zelfregulering, accijnsheffing, zorg- en hulpverlening.
Op nationaal niveau is alcoholbeleid vooral bedoeld ervoor te zorgen dat kinderen niet voor hun 16e jaar beginnen met drinken, jongeren minder gaan drinken, minder mensen alcoholafhankelijk worden en dat schadelijke gevolgen van alcoholgebruik in bijzondere situaties (bijvoorbeeld uitgaan, werk en verkeer) zo veel mogelijk beperkt worden. Het beleid wordt vormgegeven door verschillende ministeries. De Voedsel en Waren Autoriteit houdt toezicht op (en handhaaft) de Drank- en Horecawet.
Uitvoering van het landelijke alcoholbeleid op lokaal en regionaal niveau gebeurt door gemeenten. Zij verlenen vergunningen aan horecagelegenheden en slijterijen. Ze kunnen ook met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) lokaal extra regels opstellen in het kader van de Drank- en Horecawet. Daarnaast is er het Centrum Gezond Leven (CGL), dat werkt aan meer samenhang in lokale gezondheidsbevordering, onder meer door bestaande interventies inzichtelijk te presenteren en deze te beoordelen op kwaliteit en samenhang.
Er zijn veel organisaties die zich richten op preventie van schadelijk alcoholgebruik. Dit zijn onder meer de regionale GGD’s en instellingen voor verslavingszorg (preventie van schadelijk alcoholgebruik), Veilig Verkeer Nederland (met bijvoorbeeld de BOB-campagne) en het Trimbosinstituut (kennisontwikkeling en implementatie van interventies). Vanuit de alcoholbranche is er de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik (STIVA) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL). Laatstgenoemde is een vereniging van supermarkten die actief is betrokken bij het informeren en instrueren van supermarktpersoneel om geen alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar (Schrijvers et al 2010).
Wat gebeurt er al in de regio? In de regio is sinds 2009 een bestuurlijk overleg alcoholmisbruik Hollands Midden van start gegaan (http://www.vrhm.nl). Dit bestuurlijke overleg bestaat onder meer uit vertegenwoordigers van de intergemeentelijke samenwerkingsorganen Holland Rijnland en Midden-Holland (ISMH), Veiligheidsregio Hollands Midden, Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden en Openbaar Ministerie. Het bestuurlijke overleg moet de beleidsvisie en de doelstellingen operationaliseren in een regionaal werkplan. Het werkplan behelst verschillende projecten die tot doel hebben het percentage kinderen van 12 tot 16 jaar dat drinkt en het percentage volwassen probleemdrinkers, terug te brengen.
Aanscherping en harmonisatie regelgeving gemeenten Het doel van dit project is alcoholmisbruik te voorkomen door de beschikbaarheid van alcohol te beperken. Regelgeving moet hierbij gecombineerd worden met een goede communicatie hierover en een adequate handhaving van de regels.
Halt-maatregel alcohol Bij dit project wordt onderzocht in welke mate invoering van de Halt-maatregel in de regio wenselijk is. De Halt-maatregel is een vroeginterventie voor jongeren van 12 tot 18 jaar, die door overmatig alcoholgebruik in de openbare ruimte ongewenste neveneffecten voor de maatschappij veroorzaken (bijvoorbeeld vandalisme of openbare dronkenschap). De interventie bestaat uit een Halt-traject en een leeropdracht met als doel schadelijk alcoholgebruik te verminderen, zodat de kans op recidive verkleind wordt. In Katwijk is inmiddels ervaring met de Haltafdoening opgedaan.
24
Ondersteuning ouders Alcoholmisbruik achter de voordeur Bij dit project is het doel opvoeders te ondersteunen bij de opvoeding met betrekking tot alcoholmisbruik. Opvoeders kunnen met ondersteuning onder meer overtuigd worden van hun kracht, goed voorbeeldgedrag laten zien en grenzen stellen aan jong beginnend alcoholgebruik. Ouders worden bij dit project op hun verantwoordelijkheden gewezen, waarbij ook handreikingen worden gedaan ze hierbij te helpen. Het project heeft zowel een preventief, curatief als repressief karakter.
Aanpakken hokken, keten en hangplekken In dit project is de doelstelling alcoholmisbruik in hokken, keten en hangplekken terug te dringen. Jongeren drinken veel alcohol in hokken en keten. Het project behelst een integrale aanpak van regelgeving, handhaving en inzet van jongerenwerk. Met ondersteuning van Meander is in de gemeente Nieuwkoop een pilot opgezet voor een integrale aanpak. Op basis van deze pilot wordt een handreiking opgesteld voor alle gemeenten in de regio.
Aanpak paracommerciële alcoholverstrekkers Het doel van dit project is het alcoholgebruik in paracommerciële instellingen (bijvoorbeeld buurthuizen, scholen en sportkantines) terug te dringen. Op basis van gemaakte afspraken tussen gemeenten en verenigingen over het schenken van alcohol wordt een handreiking opgesteld. Hiermee kunnen regionale afspraken worden gemaakt over een aantal basisuitgangspunten, voorzieningen en mogelijkheden over het schenken van alcohol in paracommerciële instellingen.
Versterken handhaving Op het gebied van alcoholmatiging zijn er verschillende wetten en regels. Dit project is bedoeld deze te handhaven of te versterken. Een initiatief tot verbetering van de handhaving is de pilot Drank- en Horecawet waarbij de bevoegdheid van de controle op deze wet gelegd wordt bij de gemeente in plaats van bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
Aanpak evenementen, waaronder tent- en schuurfeesten Bij dit project is de doelstelling alcoholmisbruik/-gebruik bij evenementen terug te dringen. Dit kan bijvoorbeeld door aanscherping van de regelgeving, handhaving van gestelde regels, de prijs van alcohol tegenover frisdrank duurder maken en bier met een lager alcoholpercentage (evenementenbier) te verplichten of beschikbaar te stellen.
In de Regionale Beleidsvisie Verslavingspreventie Zuid-Holland Noord (gemeente Leiden 2012) is een beleidsvisie opgesteld die de basis vormt voor een uniform en gemeenschappelijk beleid om alcoholgebruik bij jongeren zo veel mogelijk te voorkomen en eventueel overmatig gebruik tegen te gaan. Voor jongeren tot 16 jaar is de ambitie het alcoholgebruik zo veel mogelijk te verminderen. Voor jongeren tussen 16 en 18 jaar is de ambitie overmatig alcoholgebruik te voorkomen. Doordat in principe alle jongeren naar school gaan, worden er activiteiten op alle middelbare scholen en ROC’s in de regio Zuid-Holland Noord gehouden, zodat alle jongeren bereikt worden.
Een van de acties uit de beleidsvisie is dat op alle basisscholen, middelbare scholen en ROC’s voorlichtingsactiviteiten worden gehouden, waarbij onder meer aandacht is voor de gevaren van alcoholgebruik. Een andere actie is dat de Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg (ROGD), GGD en Brijder Verslavingszorg afspraken maken met scholen in de regio ZuidHolland Noord over hoe zij omgaan met alcohol (en andere verslavende middelen) en de aandacht die zij eraan besteden (bijvoorbeeld voorlichting, kantine en schoolfeesten). Het doel is daarbij de verkrijgbaarheid van alcohol op scholen zo veel mogelijk te beperken.
25
Het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) ondersteunt scholen en gemeenten bij het opzetten van alcoholvrije scholen. Er zijn namelijk nog altijd veel scholen die alcohol schenken bij schoolactiviteiten. In oktober van dit jaar werd aan zeven scholen uit Leiden het keurmerk Alcoholvrije School gegeven (http://www.stap.nl).
GGD Hollands Midden heeft samen met Brijder Verslavingszorg in opdracht van Partnership Vroegsignalering Alcohol (PVA) het Protocol Vroegsignaleren Risicovol Alcoholgebruik Volwassenen ontwikkeld en uitgevoerd. Dit protocol is beschikbaar gesteld aan organisaties voor algemeen maatschappelijk werk en eerstelijnspsychologen in Nederland. Met het protocol kunnen organisaties onder meer cliënten beter begeleiden met een snellere en grotere kans op herstel en kunnen zij door een kortere (parallelle) begeleiding en/of hulpverleningstijd hun kosten verminderen (Partnership Vroegsignalering Alcohol, Brijder Verslavingszorg, GGD Hollands Midden 2010) .
Wat kunnen we van anderen leren? Er zijn verschillende interventies om alcoholgebruik te beperken. Een daarvan is een behandeling via internet (online behandeling). Geïndiceerde alcoholpreventie voor volwassenen wordt in Nederland vooral aangeboden in de vorm van zelfhulp, in boekvorm of via internet. Een voorbeeld van een internetbehandeling is ‘alcohol de baas’ (http://www.alcoholdebaas.nl). Bij deze behandeling kunnen mensen die problemen hebben met overmatig alcoholgebruik via internet een gestructureerd behandelprogramma volgen. Deelnemers aan deze behandeling ontvangen een persoonlijke en professionele begeleiding van een ervaren hulpverlener.
Deelnemers wisselen via de website gedurende een aantal maanden twee keer per week berichten uit met een hulpverlener. De deelnemer kan inloggen in zijn dossier en berichten en opdrachten van zijn hulpverlener lezen, uitvoeren en een reactie sturen. De hulpverlener reageert hier binnen drie werkdagen op. Er wordt zo een online dossier opgebouwd. Volgens een vaste opbouw verloopt de behandeling stap voor stap naar het persoonlijke doel. Dat kan stoppen of minderen met alcohol zijn. Alcoholdebaas.nl is een volwaardige behandeling en daarmee een aanvulling op het reguliere behandelaanbod van de verslavingszorg. De behandeling blijkt naar verhouding veel groepen te bereiken die normaal gesproken moeilijk bereikbaar zijn: vrouwen, goed opgeleiden en werkenden. Deelnemers zijn gemiddeld 46 jaar. De deelnemers die de behandeling afmaken blijken na afloop duidelijk minder te drinken. Gemiddeld dronken mannelijke deelnemers voor aanvang van de behandeling 46 glazen per maand. Na afloop van de behandeling was dit gemiddeld vijftien glazen. Bij vrouwen daalde het aantal glazen van 33 naar negen glazen per maand. Een follow-up na een half jaar toonde aan dat dit aantal werd gehandhaafd.
Een soortgelijke interventie is ‘minder drinken’ (http://www.loketgezondleven.nl) van het Trimbos-instituut. Deelnemers houden bij deze interventie een logboek bij met vorderingen, opdrachten en dergelijke. Daarnaast is er (net als bij ‘alcohol de baas’) een forum waarbij met lotgenoten gecommuniceerd kan worden. De interventie wordt beoordeeld als ‘waarschijnlijk effectief’.
Kortdurende interventies in de eerstelijnszorg (bijvoorbeeld de huisarts) zijn effectief in het terugdringen van alcoholgebruik onder volwassenen die overmatig drinken. Alcoholgebruik neemt op de korte termijn (één maand) met gemiddeld 10 tot 16% af. Vooral bij beginnende alcoholproblematiek lijken kortdurende interventies heel effectief te zijn. Kortdurende interventies zijn niet alleen effectief, maar in de eerstelijnszorg ook kosteneffectief. Wel lijken mannen meer van dergelijke interventies te profiteren dan vrouwen (Schrijvers et al 2010).
26
Het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam heeft enkele openbare gebieden aangewezen waar alcoholgebruik niet is toegestaan. Voorbeelden zijn Leidseplein en Wallengebied. Alcoholverboden zijn ingesteld om beter op te kunnen treden tegen overlastgevend gedrag waarbij alcohol in het spel is. Het instellen van een alcoholverbod is een tijdelijk en uiterst middel tegen hardnekkige overlast door alcoholgebruik. Het stadsdeel vindt het belangrijk dat hele woonbuurten zo veel mogelijk worden ontzien. Een belangrijke doelgroep van het beleid wordt gevormd door alcoholisten die voor overlast zorgen.
Het stadsdeel is positief over het effect van de maatregel en concludeert dat de alcoholverboden een toegevoegde waarde hebben voor de handhaving. De alcoholverboden maken onderdeel uit van een integraal beleid waarin overlast van personen die alcohol drinken op straat, wordt aangepakt. Verschillende partners werken hieraan mee. Het alcoholverbod wordt onder de aandacht gebracht met een herkenbaar verbodsbord (http://www.loketgezondleven.nl).
3.2.3
Aanbevelingen
1 Het is van belang invloed uit te oefenen op het imago van alcoholgebruik. Ondanks dat alcohol het stempel van sociaal en gezellig heeft, is dit beeld wel degelijk te beïnvloeden. De BOB-campagne is bijvoorbeeld zeer bekend geworden en heeft invloed op het drinkgedrag van mensen. Het wordt daardoor sociaal minder geaccepteerd dat iemand die gedronken heeft nog achter het stuur gaat zitten om bijvoorbeeld zijn vrienden naar huis te brengen. 2 Jong geleerd is oud gedaan geldt zeker ook voor drankgebruik. Alcoholpreventie moet dan ook beginnen bij de jeugd. Onderdeel hiervan is de verkrijgbaarheid te bemoeilijken. Zorg ervoor dat alcohol niet (gemakkelijk) of al te goedkoop verkrijgbaar is. 3 Zorg voor een lage drempel voor mensen om iets aan hun alcoholgebruik te kunnen doen. Voor veel mensen die (te veel) drinken is de drempel om ermee voor de dag te komen nogal hoog. Een voorbeeld hiervan is internethulp. Aangezien dit goed blijkt te werken, is het van belang dit te stimuleren. 4 Streef naar een groter aantal alcoholvrije scholen naar het voorbeeld van de scholen in Leiden. 5 In de regio is in Bureau Jeugdzorg en organisaties maatschappelijk werk en de eerstelijnspsychologen het ‘Protocol Vroegsignaleren Risicovol Alcoholgebruik Volwassenen’ geïntroduceerd. Het is aan te bevelen het gebruik ervan te monitoren.
3.3
Kwetsbare groepen: niet voldoen aan de beweegnorm
3.3.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt In de Drechtsteden voldoen veel mensen tussen 19 en 65 jaar niet aan de beweegnorm. Dit blijkt uit cijfers van de gezondheidsonderzoeken van de GGD Zuid-Holland Zuid.
Wat is de aard van het probleem? De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (kortweg beweegnorm) is in 1998 opgesteld door de universiteiten van Amsterdam (VU), Maastricht, Groningen en Utrecht, RIVM, TNO en de sportkoepel NOC*NSF. De norm is vooral gericht op het onderhouden van de gezondheid. De norm is verschillend voor jongeren, volwassenen en ouderen. Ook al staat hij bekend als ‘Nederlandse’ Norm Gezond Bewegen (NNGB), in de praktijk is het ook een internationale norm voor gezond bewegen (http://www.kennislink.nl). 27
Volwassenen (18-55 jaar) voldoen aan de beweegnorm als zij minimaal vijf dagen in de week dertig minuten matig intensief bewegen (bijvoorbeeld dagelijks dertig minuten wandelen). Voor kinderen en jongeren is de norm zestig minuten matig intensief bewegen per dag. Voor ouderen geldt net als voor volwassenen dertig minuten per dag, zij het met een iets lagere intensiteit.
De beweegnorm stelt niet dat mensen per se moeten gaan sporten. Met gewone dagelijkse activiteiten als boodschappen doen op de fiets of werken in de tuin kan de norm ook gehaald worden. De aanbevolen hoeveelheid lichaamsbeweging lijkt gemakkelijk haalbaar, maar de norm werd in 2010 door ruim 40% van de Nederlanders niet gehaald (http://www.nisb.nl).
Voldoende bewegen is belangrijk om een goede gezondheid te behouden. Het is onderdeel van een gezonde leefstijl, net als voldoende groente en fruit eten, niet roken en weinig (of geen) alcohol drinken. Voldoende bewegen heeft een gunstig effect op bloeddruk en overgewicht en verlaagt het risico op onder meer een depressie, beroerte en diabetes mellitus type 2. Onvoldoende bewegen is in Nederland jaarlijks verantwoordelijk voor ongeveer 8.000 sterfgevallen (6% van het totaal aantal sterfgevallen) en voor een groot deel van de gevallen van coronaire hartziekten (aandoeningen die veroorzaakt worden door vernauwingen in de kransslagaders). Wanneer iedereen voldoende beweegt, gaat de gemiddelde levensverwachting van een 40jarige met 0,7 jaar omhoog (http://www.nationaalkompas.nl).
De oorzaken van onvoldoende bewegen zijn divers. Sommige mensen bewegen weinig om gezondheidsredenen (bijvoorbeeld vanwege een chronische aandoening die voldoende bewegen lastig maakt), anderen hebben geen tijd of zijn in de veronderstelling dat ze al voldoende bewegen. Mensen die weinig bewegen hebben een minder positieve houding tegenover bewegen en vinden bewegen vaak niet prettig. Beweeggedrag van mensen in de directe sociale omgeving (ouders, vrienden, leeftijdgenoten) beïnvloeden het eigen beweeggedrag. Ook de fysieke omgeving speelt een rol. De inrichting van een woonwijk of de gemeentelijke infrastructuur kan lichamelijke activiteit stimuleren. Zo kunnen sport- en groenvoorzieningen eraan bijdragen dat mensen meer bewegen.
Wat is de omvang van het probleem? In Holland Rijnland voldoet 50% van de 19- tot 65-jarigen niet aan de beweegnorm. Daarmee doet de regio het slechter dan de overige regio’s in Zuid-Holland. Het gemiddelde voor alle regio’s is bijna 44%. Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Hillegom scoren het slechtst in de regio met respectievelijk 54, 53 en 52%.
3.3.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Het percentage mensen dat niet aan de beweegnorm voldoet is in de periode 2000-2010 gedaald van 55 naar 40. Sinds 2006 schommelt het rond de 40%, met een kleide dip in 2010 (http://www.nisb.nl). Er is weinig verschil tussen mannen en vrouwen. Het percentage volwassenen dat onvoldoende beweegt is relatief hoog onder ouderen (vooral 75-plussers), nietwerkenden, werkenden met een zittend beroep, niet-sporters, mensen die niet in Nederland geboren zijn en mensen met een langdurige aandoening.
Onvoldoende bewegen wordt in de regel niet veroorzaakt door een gebrek aan kennis. Meer dan 90% van de mensen weet namelijk dat bewegen gezond is en dat zij dagelijks minimaal 30 minuten zouden moeten bewegen (http://www.nationaalkompas.nl).
De meeste lichamelijke activiteit wordt verricht op het werk/school (ruim 30%) of in het huishouden (25%). Sport neemt wat betreft dagelijkse hoeveelheid lichaamsbeweging een beschei
28
den plek in met slechts 6%. Niet-sporters bewegen niet per definitie minder dan sporters (Van den Dool, Elling 2009). Pas vanaf een sportfrequentie van meer dan 120 maal per jaar voldoen sporters vaker aan de beweegnorm dan niet-sporters (twee derde tegenover de helft). Redenen voor mensen om niet te sporten zijn grotendeels dezelfde als de redenen waarom mensen niet voldoen aan de beweegnorm. Voor de 21- tot 50-jarigen is gebrek aan tijd een veelgenoemde reden. Voor 51- tot 65-jarigen zijn er vaak gezondheidsbelemmeringen. Mensen van boven de 65 jaar vinden zichzelf vaak te oud om te sporten.
Volgens een onderzoek van de GGD Zuid-Holland West (GGD ZHW 2009) vindt 70% van de volwassenen die niet aan de beweegnorm voldoen zelf ook dat zij niet voldoende bewegen. Van de volwassenen die wel aan de norm voldoen vindt 45% dat zij (toch nog) te weinig bewegen. De reden waarom er niet (meer) bewogen wordt hangt naast ‘geen tijd hebben’ (59%) en ‘sporten niet leuk vinden’ (25%) ook enigszins van de kosten af. 13% vindt sporten te duur. Mannen geven vaker aan dat zij geen tijd hebben, vrouwen dat zij sporten niet leuk vinden (en het te duur vinden). Hoger opgeleiden hebben vaker geen tijd om te sporten. Lager opgeleiden vinden het vaker te duur. Allochtonen verwijzen meer naar de kosten, maar ook meer naar de bereikbaarheid van sportvoorzieningen.
Uit onderzoek van het SCP en het Mulier Instituut (Tiessen-Raaphorst et al 2010) blijkt dat werken voor veel volwassenen niet alleen een bron van bewegen is, maar ook een bron van bewegingsarmoede. De mate waarin er al of niet intensief bewogen moet worden hangt sterk af van het type werk dat iemand verricht. Het minst beweeglijke werk is te vinden in de administratieve sector. De agrarische en industriële sector kennen naar verhouding veel beweeglijk werk. Mensen met bewegingsarm werk halen minder vaak de beweegnorm. Dit wordt doorgaans onvoldoende gecompenseerd door het feit dat zij iets meer sporten dan mensen met een meer beweeglijk beroep. Mensen met bewegingsarm werk hebben ook de neiging minder te bewegen in hun vrije tijd op het gebied van klussen/tuinieren en huishoudelijke taken. Het ‘zittende gedrag’ wordt zo vaak voortgezet in de vrije tijd.
Voor volwassen werknemers is de werkgever een potentiële aanbieder van lichaamsbeweging. Het gaat dan niet alleen om de activiteiten van het werken zelf. Werkgevers kunnen namelijk voorzieningen voor bewegen aanbieden (bijvoorbeeld in-company fitness, lunchwandelen, bedrijfscompetities of een korting op een lidmaatschap van een vereniging). Omdat de voorkeuren van werknemers voor sporten en bewegen nogal kunnen verschillen, is het van belang dat hier veel variatie inzit.
Wat gebeurt er al in de regio? Gemeenten weten dat het van belang is inwoners voldoende mogelijkheden te bieden om te kunnen bewegen en sporten. In de gemeente Oegstgeest wordt in de beleidsnota sport 20122016 ‘Bewegen is gezond voor jong en oud’ gewezen op het meervoudige belang van bewegen en sporten (gemeente Oegstgeest 2012). Sporten is niet alleen leuk, maar ook gezond. Het heeft meerwaarde vanuit het oogpunt van de preventieve gezondheidszorg en vanuit het oogpunt van het bevorderen van meedoen in de maatschappij. Om ervoor te zorgen dat mensen voldoende mogelijkheden krijgen te kunnen sporten en bewegen, zet de gemeente in op drie programmalijnen: accommodaties, ondersteuning van verenigingen en sportstimulering.
De gemeente Oegstgeest zal de komende jaren te maken krijgen met bezuinigingen die ook hun weerslag op de sportbeoefening kunnen hebben. Voor sommige zaken zal geen geld zijn (zoals een nieuw zwembad). Er wordt echter wel naar gestreefd het huidige voorzieningenniveau te handhaven. De gemeente wil sportverenigingen blijven ondersteunen in hun vrijwilli
29
gersbeleid. Sportverenigingen kunnen van de gemeente maximaal € 450,00 tegemoetkoming krijgen in de kosten van een training of scholing voor hun vrijwilligers. Sportverenigingen kunnen zo, met een bijdrage van de gemeente, zorgen dat hun vrijwilligers de juiste scholing ontvangen, bijvoorbeeld om goede training te kunnen geven, wedstrijden te kunnen fluiten of een bar draaiende te houden.
Oegstgeest streeft ernaar dat meer dan 75% van de inwoners actief aan sport doet. De gemeente wil hiermee aansluiten bij de doelstelling van het Olympisch plan 2028. Hierbij moet voldoende aandacht zijn voor het aanbod aan verschillende doelgroepen van jong en oud. Ook wordt in de gemeente onderzocht hoe mensen met een gezondheidsrisico door gewichtsproblemen, diabetes en psychosociale klachten gestimuleerd kunnen worden een gezonde(re) levensstijl te ontwikkelen.
In de sportnota van Katwijk wordt erop gewezen dat er verschillende groepen in de gemeente zijn die naar verhouding weinig bewegen/sporten (gemeente Katwijk 2012). De gemeente wil vooral deze groepen stimuleren en ondersteunen meer te gaan sporten en bewegen. Zo wordt er voor de groep 25- tot 40-jarigen onder meer ingezet op een goede voorlichting. De campagne ‘30 minuten bewegen’ is gericht op het vergroten van de bewustwording vaker te gaan bewegen. Er wordt daarbij ook aandacht besteed aan beweegmomenten in het dagelijkse leven (bijvoorbeeld vaker de fiets gebruiken of de trap nemen in plaats van de lift).
Katwijk besteedt met de Beweegkuur ook aandacht aan mensen met diabetes. Hierbij wordt samengewerkt met partners uit de zorgsector (huisartsen en fysiotherapeuten). In de Beweegkuur draait het om meer bewegen, gezonde voeding en gedragsverandering. De gemeente wil ook voor GGZ-cliënten, in samenwerking met GGZ-partners en sportverenigingen, een beweegaanbod ontwikkelen. Noordwijkerhout, Kaag en Braassem en Hillegom zijn ook actief geweest met een vorm van beweegkuur. Op gemeenteniveau wordt het beweegaanbod in kaart gebracht, waarna er afstemming tussen nuldelijnszorg (zorg die gegeven wordt door mantelzorgers, vrijwilligers en familie) en eerste lijn, gemeenten en andere lokale partijen tot stand komt.
In opdracht van de GGD Hollands Midden heeft Meander een toolkit Gezonde Levensstijl ontwikkeld. Het doel van deze toolkit is handvatten te bieden aan welzijnswerkers en anderen die beweegactiviteiten voor verschillende doelgroepen willen opzetten. Naast welzijnswerkers kunnen bijvoorbeeld ook sportorganisaties en beweegmakelaars gebruikmaken van de toolkit. De toolkit bevat informatie, adviezen en voorbeelden van bewegen en beweegactiviteiten (Ramdas 2011).
Leiden is een van de (21) gemeenten in Nederland die zich hebben aangesloten bij de JOGGbeweging (Jongeren Op Gezond Gewicht). Deze gemeenten zorgen er samen met hun lokale partners voor dat kinderen gezonder eten en meer bewegen. De beweging is een lokale duurzame intersectorale aanpak die bewezen effectief is om de stijging van overgewicht bij jongeren (0-19 jaar) om te zetten in een daling. Publieke en private partijen werken hierbij nauw met elkaar samen. In een JOGG-gemeente werken daardoor gezondheidsprofessionals, onderwijs, zorg, bedrijfsleven, sport, bewegen, woningbouw, welzijn en media samen om van gezond leven de norm te maken (http://www.jongerenopgezondgewicht.nl).
In Leiden zij er ook naar verhouding veel basisscholen die meedoen aan ‘Schoolgruiten’. Dit staat voor groenten en fruit eten op school. Op scholen die ‘gruiten’ eten de leerlingen minimaal twee keer per week gezamenlijk groenten en fruit gedurende het gehele schooljaar. Meestal is dit in de ochtendpauze. Het fruit wordt meegegeven door de ouders of geleverd door een leverancier. Opvallend is dat in de meeste andere gemeenten van Holland Rijnland
30
(met uitzondering van Rijnwoude en Alphen aan den Rijn) er vrijwel geen gemeenten zijn waar basisscholen ook deelnemen aan ‘Schoolgruiten’ (http://www.zorgatlas.nl).
Wat kunnen we van anderen leren? Er zijn vele interventies waarbij deelnemers meer moeten bewegen en sporten. Deze interventies hebben naast meer bewegen soms ook als doel het verliezen van overgewicht. Een van de mogelijkheden is Fiets Fit, bijvoorbeeld de zesweekse cursus mountainbiken voor beginners. Mensen met een slechte conditie of overgewicht kunnen al fietsend (mountainbike of racefiets) hieraan werken (http://www.fiets-fit.nl).
Een andere mogelijkheid is te gaan hardlopen. Beginnende hardlopers die de drempel naar een atletiekvereniging te hoog vinden, kunnen bijvoorbeeld hiervoor een cursus volgen. Een voorbeeld hiervan is de hardloopcursus Start to Run. De interventie laat mensen plezier beleven aan hardlopen. Mensen kunnen zo op gezonde en verantwoorde wijze in beweging komen (http://www.start-to-run.nl).
De COACH methode is een effectieve interventie voor mensen die onvoldoende lichamelijk actief zijn (http://www.coachmethode.nl). De methode is succesvol toegepast bij (onder meer) werknemers, kinderen, volwassenen en patiënten met coronaire hartziekten en diabetes mellitus type 2 patiënten. Het doel van de interventie is de leefstijl van deelnemers te veranderen. Lichamelijke activiteit wordt gestimuleerd. Zo worden mensen met een zittend beroep gestimuleerd door het bevorderen van activiteiten in het dagelijkse leven, zoals wandelen, fietsen en traplopen. In het COACH-programma wordt het stimuleren van lichamelijke activiteiten in het dagelijkse leven ondersteund door Exercise Counseling en door gebruik te maken van een stappenteller. De nadruk ligt op het bevorderen van de intrinsieke motivatie van de deelnemers.
Met de stappenteller van de COACH methode kunnen mensen hun lichamelijke activiteitenpatroon bijhouden. Hierdoor kunnen zij erachter komen hoeveel stappen per dag voor hen haalbaar zijn. Het doel is het halen van 10.000 stappen per dag (dit staat gelijk aan de norm voor gezond bewegen). Deze methode is vooral geschikt voor mensen die meer willen bewegen, maar niet veel affiniteit met sport hebben. Door het verkennen van eigen grenzen en het zelf formuleren van beweegdoelen wordt meer rekening gehouden met de eigen behoeften van mensen. De drempel om meer te gaan bewegen wordt zo lager en de kans wordt groter dat gedragsverandering tot stand komt en beklijft.
3.3.3
Aanbevelingen
1 Om meer mensen aan het bewegen te krijgen is het van belang verschillende invalshoeken te gebruiken. Voor mensen die weinig affiniteit met sport hebben zijn er ook mogelijkheden om meer te bewegen. Deze mensen kunnen erop gewezen worden dat ook in de dagelijkse praktijk mogelijkheden zijn meer te bewegen (op de fiets naar het werk bijvoorbeeld). 2 Stimuleer werkgevers om werknemers (meer) mogelijkheden te bieden actief (lichamelijk) bezig te zijn. Dit is met name van belang voor die beroepen waarbij werknemers een groot deel van de dag zittend doorbrengen. 3 Stimuleer sportverenigingen en organisaties laagdrempelige sport- en bewegingsmogelijkheden aan te bieden, vooral voor die groepen die te weinig bewegen (ouderen, allochtonen, mensen met beperkingen et cetera).
31
3.4
Sociale contacten: eenzaamheid
3.4.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Eenzaamheid komt in sommige gemeenten in Holland Rijnland naar verhouding veel voor. Dat blijkt uit cijfers van de GGD Hollands Midden (2011), bewerkt door Tympaan Instituut. Onder volwassenen (19 tot 65 jaar) is dit vooral het geval in Leiderdorp en Hillegom.
Wat is de aard van het probleem? Onder ouderen is eenzaamheid vaak een groot probleem. Eenzaamheid komt relatief vaak voor bij psychisch kwetsbare ouderen. Bij mensen die zich eenzaam voelen is er in de regel een negatieve waardering van hun sociale relaties. Dit houdt in dat de relaties die zij hebben met andere mensen niet voldoen aan hun wensen of verwachtingen. Het gaat dus om een subjectieve beleving.
Eenzaamheid kan vergaande consequenties hebben voor het algemeen welbevinden van mensen. Het heeft een negatieve invloed op gezondheid. Zo kan het leiden tot ziekten als hartaandoeningen. Eenzame mensen hebben ook vaker last van een negatief zelfbeeld en angststoornissen. Omgekeerd kunnen gezondheidsproblemen eenzaamheid juist ook weer in de hand werken. Zo hebben gehandicapten en chronisch zieken een verhoogde kans op eenzaamheid. Ook houden mensen die eenzaam zijn er relatief vaak een ongezonde levensstijl op na door minder te bewegen en meer te roken. De psychische en lichamelijke klachten kunnen leiden tot een grotere zorgvraag van eenzame mensen (http://www.nationaalkompas.nl).
Gemeenten willen dat burgers meedenken over het beleid (bijvoorbeeld met betrekking tot een aantrekkelijke leefomgeving). De moeilijke bereikbaarheid en eenzaamheid van sommige groepen mensen kan echter een verminderde burgerparticipatie in de hand werken. Enerzijds kunnen zij door overheden minder gemakkelijk betrokken worden bij het vormen van beleid, anderzijds zullen zij zelf ook weinig initiatieven ondernemen om ideeën ten uitvoer te brengen.
Eenzaamheid zegt ook iets over de leefbaarheid en vitaliteit van een buurt of wijk. Wanneer in een buurt of wijk naar verhouding veel mensen eenzaam zijn, leven zij waarschijnlijk ook veel langs elkaar heen. Er is dan weinig aandacht voor buurtgenoten. De wijk of buurt wordt zo een minder aantrekkelijke plek om te wonen.
Eenzaamheid kan vergaande consequenties hebben voor het algemeen welbevinden van mensen en heeft een negatief effect op de gezondheid. Gezondheidsproblemen werken eenzaamheid ook weer in de hand.
Wat is de omvang van het probleem? In Holland Rijnland voelt 6,5% van de volwassenen (19 tot 65 jaar) zich ernstig of zeer ernstig eenzaam. In de provincie is dit gemiddeld 7,8%. 5,8% van de ouderen (65 jaar en ouder) in Holland Rijnland voelt zich ernstig of zeer ernstig eenzaam. Gemiddeld in de regio’s is dit 7,8%. De regionale cijfers zijn dus naar verhouding gunstig. Op gemeentelijk niveau zijn de cijfers voor sommige gemeenten echter wat minder gunstig. Zo voelt 9,3% van de volwassenen in Leiderdorp zich ernstig of zeer ernstig eenzaam. In Hillegom is dit 8,9%. Absoluut gezien gaat het bij de volwassenen om bijna 21.500 inwoners (waarvan ruim 1.600 uit Leiderdorp) en bij de ouderen om ruim 4.500 inwoners. 32
De regionale cijfers zijn voor Holland Rijnland naar verhouding gunstig. In Leiderdorp en Hillegom zijn echter relatief veel volwassenen (zeer) ernstig eenzaam.
3.4.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Eenzaamheid is een subjectief gevoel van teleurstelling en gemis. Eenzaamheid kan veroorzaakt worden doordat mensen geen partner hebben, weinig of geen vrienden of familie hebben. Mensen die eenzaam zijn missen bepaalde contacten en de contacten die men heeft voldoen niet (genoeg) aan de wensen en verwachtingen. Het gevoel van eenzaamheid kan door zowel persoonlijke als maatschappelijke factoren worden veroorzaakt. Daarnaast kunnen ook financiële problemen een gevoel van eenzaamheid versterken. Voor ouderen speelt vooral mee dat de partner of andere leeftijdgenoten zijn overleden.
In de wetenschappelijke literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen emotionele en sociale eenzaamheid. Bij emotionele eenzaamheid gaat het om het missen van een intieme relatie. Dit kan het gemis aan een partner zijn, maar ook het ontbreken van een hechte band met familie of het missen van een hartsvriend(in). Bij sociale eenzaamheid gaat het om een gemis aan betekenisvolle relaties bij een grotere groep, bijvoorbeeld kennissen of collega’s (Van Tilburg 2007).
Eenzaamheidsgevoelens komen veel voor bij psychisch en sociaal kwetsbare ouderen. Bij sociale kwetsbaarheid is er sprake van een te geringe deelname aan sociale verbanden. Een reden hiervoor kan zijn dat mensen alleen wonen of een heel klein sociaal netwerk hebben. Sommige van deze ouderen zullen geen contact zoeken en ook niet om hulp of ondersteuning vragen. Dat kan uit teleurstelling zijn, maar ook uit wantrouwen, trots of onzekerheid.
Hortulanus et al (2003) onderscheiden met betrekking tot eenzaamheid en sociale isolatie vier typen mensen (tabel 1).
Tabel 1
Eenzaamheid in relatie tot sociale contacten
veel contacten
weinig contacten
geen eenzaamheidsgevoelens
sociaal weerbaar (64%)
contactarm (8%)
wel eenzaamheidsgevoelens
eenzaam (22%)
sociaal geïsoleerd (6%)
bron: GGD Rotterdam-Rijnmond
Sociaal geïsoleerde mensen zijn er het slechtst aan toe. Ze voelen zich eenzaam en hebben daarnaast weinig of geen betekenisvolle contacten. Sociaal geïsoleerde mensen hebben vaak een negatief zelfbeeld, beperkte zelfredzaamheid, schaamte en ontkenning (Machielse 2006b).
De contactarme en eenzame mensen hebben een verhoogd risico op sociaal isolement. Contactarme mensen voelen zich niet eenzaam, maar doordat hun netwerk klein is zijn ze wel kwetsbaar. In tabel 1is ook te zien dat er mensen zijn met veel contacten die zich desalniettemin eenzaam voelen. Bij deze groep mensen voldoen de contacten die er zijn niet aan de wensen en verwachtingen waardoor een gevoel van eenzaamheid kan ontstaan. Een sociaal isolement komt in alle leeftijdsgroepen voor, maar de kans om daarin terecht te komen is groter naarmate mensen ouder worden. Is onder volwassenen 6% sociaal geïsoleerd, onder 65-plussers is dit 12% (Machielse 2006a).
33
Eenzaamheid is niet een probleem van ouderen. Er zijn verschillende onderzoeken waarin naar voren komt dat vooral mensen tussen 50 en 64 jaar het eenzaamst zijn. Wel is het zo dat ouderen vanaf ongeveer 75 jaar geconfronteerd kunnen worden met een opeenstapeling van gebeurtenissen die eenzaamheid in de hand kunnen werken, zoals het overlijden van een partner, verslechterende gezondheid en verminderde mobiliteit.
Het is voor ouderen van belang om voldoende zelfredzaam te zijn. Zelfredzaamheid heeft een positief effect op het onderhouden van sociale contacten. Ook is het van belang dat er voldoende sociale verbanden zijn, bijvoorbeeld de kerk of vrijwilligerswerk. Diversiteit in de sociale contacten vermindert de sociale kwetsbaarheid.
Getrouwde mensen zijn veel minder vaak eenzaam dan alleenstaanden (Maat, Van der Zwet 2010). De burgerlijke staat van mensen heeft een enorme invloed op de kans dat iemand eenzaam is. Gescheiden (en verweduwde) mensen hebben relatief de grootste kans op eenzaamheid. Het hoogste percentage eenzaamheid wordt aangetroffen onder gescheiden vrouwen van middelbare leeftijd. Door de toenemende individualisering van de samenleving zal het aandeel alleenstaanden en daarmee het aandeel eenzame mensen alleen maar toenemen.
Eenzaamheid is een probleem met een flinke weerslag op het welbevinden van burgers. Zelfredzaamheid en het bestaan van voldoende sociale verbanden hebben een positief effect.
Wat gebeurt er al in de regio? Een van de interventies die in de regio worden toegepast is de methode ‘Natuurlijk, een netwerkcoach’. Deze interventie is bedoeld voor kwetsbare burgers, waaronder sociaal geïsoleerde ouderen, mensen met een psychiatrische achtergrond en mensen met een langdurige ziekte of handicap. Het belangrijkste doel van het project is het vergroten van het netwerk van kwetsbare mensen en/of dit te versterken. Hierdoor zullen de participatiemogelijkheden toenemen.
Het project kent een 10-stappenplan dat de netwerkcoach met een cliënt doorloopt. In de stappen wordt aandacht besteed aan de wensen van de cliënt en het huidige sociale netwerk, samen bedenken van mogelijkheden om het netwerk op te bouwen en het ten uitvoer brengen van de plannen. Bij iedere stap is er uitleg van de coach, een werkblad voor de cliënt en een praktijk- en theorieblad voor de coach. Het tempo en de mogelijkheden van de cliënt zijn belangrijker dan het strikt volgen van de stappen.
Er is in opdracht van Mezzo een cursusboek ontwikkeld (Van de Lustgraaf 2009). Er is tevens een uitvoerige methodebeschrijving. Van een negental organisaties is bekend dat zij de methode uitvoeren. De uitvoerders zijn onder andere werkzaam bij Steunpunten Mantelzorg, organisaties voor vrijwillige thuiszorg en Humanitas. Zij zijn echter nog in de pilotfase (situatie in 2009). Er is niet bekend bij hoeveel instanties in Nederland de methode daadwerkelijk wordt toegepast. Er is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de methode. Uitgaande van de ervaringen van deelnemers lijkt er een groei te zijn van het zelfvertrouwen en het ontdekken van de eigen kracht om netwerken op te bouwen.
Een andere methodiek die wordt ingezet is ‘TijdVoorElkaar’. Dit is een wijkgerichte methodiek voor de opbouw van sociale netwerken en activering van bewoners. TijdVoorElkaar loopt in verschillende wijken verspreid over Nederland. De methodiek van TijdVoorElkaar bestaat uit twee onderdelen: de website en de sociaal makelaar.
Op de website kunnen buurtbewoners vragen of een aanbod plaatsen. Buurtbewoners kunnen op elkaars vragen en aanbod reageren. Buurtbewoners kunnen via de website elkaar helpen en
34
onderling contact leggen. Mochten er drempels zijn waardoor buurtbewoners minder goed iets voor iemand anders kunnen doen of door iemand iets laten doen, kan de sociaal makelaar te hulp schieten.
TijdVoorElkaar is een vernieuwend project. Dit komt deels door de wederkerigheid van het project. Mensen kunnen iets doen voor een ander en kunnen op hun beurt zelf ook geholpen worden. Ook de inzet van een sociaal makelaar speelt een belangrijke rol (http://www.andergeld.nl).
Natuurlijk, een netwerkcoach kan mogelijk helpen bij het ontdekken van eigen en kracht en het opbouwen van netwerken. TijdVoorElkaar is een vernieuwend project door de wederkerigheid en de inzet van een sociaal makelaar.
Wat kunnen we van anderen leren? Er zijn verschillende initiatieven die als doel hebben ouderen met elkaar in contact te brengen. Een van die methoden is de vriendschapscursus voor oudere vrouwen ‘Zin in vriendschap’. Dit is een cursus voor vrouwen vanaf 55 jaar die weinig sociale contacten hebben. De doelstelling van deze cursus is vriendschap te bevorderen en tegelijkertijd gevoelens van eenzaamheid te verminderen. De cursus is gebaseerd op een zelfhulpmethode (herwaarderingscounseling) en de principes van vrouwenhulpverlening. Er wordt sterk de nadruk gelegd op zelfwaardering als de basis voor vriendschap. De cursus bestaat uit twaalf wekelijkse bijeenkomsten. De bijeenkomsten hebben verschillende thema’s rondom vriendschap, bijvoorbeeld verwachtingen van vriendschap, zelfbeeld als vriendin, nieuwe contacten maken en bestaande contacten verdiepen.
De lessen kennen zowel een theoretisch gedeelte als praktische oefeningen gericht op relevante vaardigheden (luisteren, zelfonthulling, empathie tonen en contact maken), sociale situaties die men moeilijk vindt (bijvoorbeeld een receptie bijwonen) of bewustwording van een aspect van vriendschap dat problematisch kan zijn (het aangeven van eigen grenzen). Tijdens de les kunnen deelnemers hun ervaringen met betrekking tot het onderwerp of het huiswerk bespreken.
Deze cursus is in 1995 ontwikkeld door de Vakgroep Psychogerontologie van de voormalige Katholieke Universiteit Nijmegen. Nu is dat de Radboud Universiteit Nijmegen. Er is een handleiding voor de cursus. Een cursusdraaiboek is verspreid onder meer dan 150 instellingen gericht op onder andere welzijnswerk ouderen en preventie in de GGZ. Uit een effectstudie onder vijf cursusgroepen bleek, dat de eenzaamheid bij deelnemers significant afnam. De deelnemers zijn in staat de omvang en/of kwaliteit van hun vriendschappen te verbeteren. De onderzoeksgroep bestond echter wel uit een selecte groep vrouwen: een groep sociaal actieve, zelfstandige, eenzame oudere vrouwen, die bereid zijn een cursus te volgen en aan een onderzoek mee te werken.
Een andere mogelijkheid om ouderen met elkaar in contact te brengen is het ‘Senioren Hobby Centrum’ (http://www.seniorenhobbycentrum.nl). Dit initiatief, opgezet door de Stichting Senioren Hobby Centrum in de gemeente Mill en Sint Hubert, is bedoeld voor mensen vanaf 50 jaar. De stichting heeft als doelstelling ouderen in contact te brengen met andere mensen in een sociaal-maatschappelijk klimaat. Hierdoor wordt de kans verkleind dat mensen op oudere leeftijd vervallen in eenzaamheid of zich buitengesloten voelen.
Bij dit initiatief ondersteunen andere ouderen bij het gezamenlijk uitvoeren van hobby’s. Het Hobby Centrum is geen cursuscentrum, maar primair een ontmoetingscentrum. De deelname aan de verschillende activiteiten is vrijblijvend. Bij de activiteiten is altijd een vrijwilliger aanwezig met veel kennis van de hobby. Er zijn (vooralsnog) dertien hobbymogelijkheden waaronder
35
tekenen, boetseren en koken. Bij de afsluiting van het landelijke project Actief Ouder Worden op 7 oktober 2010 werd dit project bestempeld als bijzonder succesvol.
In het conceptbeleidsplan van Westvoorne Wet maatschappelijke ondersteuning 2012-2015 ‘Iedereen telt’ worden huisbezoeken voorgesteld als middel om de eenzaamheid onder ouderen te verminderen. Bij de huisbezoeken is het de bedoeling ouderen te activeren, om te participeren in de samenleving en hen te laten weten waar eventuele gewenste ondersteuning aangevraagd kan worden. Deze bezoeken kunnen uitgevoerd worden door een Vrijwillige Ouderen Adviseur (VOA). Er zijn al veel gemeenten die werken met een VOA. In Westvoorne zullen hier nog vrijwilligers voor moeten worden opgeleid. De huisbezoeken zijn gepland voor het tweede kwartaal van 2013 (gemeente Westvoorne 2012).
De methode ‘vriendschapscursus voor oudere vrouwen’ is bewezen effectief. Ook het Senioren Hobby Centrum is succesvol. Westvoorne wil huisbezoeken gaan afleggen om ouderen te activeren.
3.4.3
Aanbevelingen
1 Let bij het toepassen van een interventie in de regio of gemeenten op de (bewezen) effectiviteit van de interventie. Er zijn weliswaar vele interventies die zich specifiek (of zijdelings) richten op eenzaamheid en/of het bevorderen van sociale contacten tussen volwassenen/ ouderen (zie bijvoorbeeld de interventiedatabank van MOVISIE), maar deze zijn niet allemaal even effectief. 2 Zorg bij het kiezen van een interventie voor variatie in het aanbod. Om eenzaamheid te voorkomen of tegen te gaan zijn verschillende soorten contacten nodig. Mensen die zich eenzaam voelen ervaren niet allemaal hetzelfde gemis. Voor sommige volwassen/ouderen is een vriendschapscursus geschikt, maar voor anderen is bijvoorbeeld een sportvereniging of een hobbyclub veel geschikter om gewenste contacten op te doen. Een interventie behoort idealiter goed aan te sluiten bij de oorzaak van de eenzaamheid van een specifieke persoon. 3 Besteed aandacht aan signaleringsmethodieken voor eenzaamheid. Eenzaamheid is vaak een verborgen probleem dat gepaard gaat met schaamte. Het is belangrijk dat mensen die zich eenzaam voelen geen grote drempels ervaren om dit kenbaar te kunnen maken. Een lokaal loket of een plaatselijke welzijnsinstelling kan hierin een belangrijke rol spelen omdat ze dichtbij de doelgroep staan. 4 Wanneer er initiatieven zijn ontwikkeld, is het van belang voldoende aandacht te besteden aan het vergroten van de bekendheid ervan. Dit kan onder meer door organisaties en instellingen zo veel mogelijk met elkaar te laten samenwerken. 5 Richt een informatiepunt in wijken en/of gemeenten in. Wijkbewoners, mantelzorgers en netwerkorganisaties zouden hier dan terechtkunnen voor informatie, doorverwijzing of bemiddeling naar passende begeleiding of een activiteit. 6 Veel activiteiten in de nota’s ‘lokaal gezondheidsbeleid’ van gemeenten in Midden-Holland gaan vooral over het signaleren en adviseren van risicogroepen en het ondersteunen van mensen met lichte, beginnende klachten. Het is van belang preventie, gericht op de algemene, gezonde bevolking, hierdoor niet te laten ondersneeuwen.
36
3.5
Ondersteuning zorgbehoevenden: begeleiding
3.5.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Gemeenten staan voor nieuwe opgaven door de overheveling van de extramurale AWBZfunctie begeleiding naar de Wmo. Onderdeel van de begeleiding is dagbesteding. Voor welke doelgroepen en op welke wijze moeten begeleiding en dagbesteding worden geregeld? Welk aanbod is er nu voor diverse doelgroepen en is dat adequaat?
In het regeerakkoord staat dat de extramurale AWBZ-functie begeleiding naar gemeenten wordt overgeheveld. Dit is inclusief het vervoer dat aan de begeleidingsactiviteiten is verbonden.
Gemeenten worden ook verantwoordelijk voor het kortdurende verblijf (bijvoorbeeld logeervoorzieningen voor kinderen met een verstandelijke beperking). Dit voornemen sluit aan bij de visie van het kabinet dat zorg en ondersteuning dichtbij mensen via gemeenten georganiseerd moet worden.
Wat is de aard van het probleem? Hoewel het wetsvoorstel ter zake controversieel is verklaard, gaan gemeenten ervan uit dat de voorgenomen decentralisatie van de extramurale AWBZ-functie begeleiding naar de Wmo op korte termijn doorgaat. Dit betekent dus dat gemeenten vanaf een bepaald moment verantwoordelijk zijn voor het leveren van begeleiding die nu in het kader van de AWBZ wordt geboden.
De zorg (PGB en zorg in natura) die nu onder deze functie in de AWBZ wordt geleverd, is bedoeld voor mensen die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag. Die zorg kan op verschillende wijzen worden geleverd, namelijk ‘begeleiding individueel’ en ‘begeleiding groep’. Onder ‘begeleiding groep’ vallen verschillende vormen van dagbesteding. Het doel van begeleiding is steeds het bevorderen, behouden en/of compenseren van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of voorkoming van verwaarlozing (AWBZ 2012).
De functie begeleiding in de AWBZ is gericht op mensen met: • somatische problematiek • psychogeriatrische problematiek • psychiatrische problematiek • verstandelijke beperking • lichamelijke beperking • zintuiglijke beperking (Rijnkels 2011)
Wat is de omvang van het probleem Zuid-Holland telt per januari 2012 38.175 extramurale cliënten met een AWBZ-indicatie met begeleiding. Dit aantal nam tussen januari 2010 en januari 2012 met 10% toe (van 34.585 naar 38.175 cliënten). In de regio Holland Rijnland was die toename 13%, namelijk van 4.295 naar 4.865. Binnen de regio Holland Rijnland zijn Kaag en Braassem (23%) en Nieuwkoop (21%) de gemeenten met de grootste toename van het aantal mensen met een indicatie voor AWBZ-zorg met begeleiding. In Teylingen is sprake van een afname (2%).
37
Tabel 1
Aantal extramurale cliënten met een indicatie voor AWBZ-zorg met begeleiding in Holland Rijnland
2010
2012
alphen aan den rijn
590
710
hillegom
185
200
kaag en braassem
130
160
katwijk
490
535
leiden
1.200
1.430
leiderdorp
240
265
lisse
175
200
nieuwkoop
140
170
noordwijk
215
220
noordwijkerhout
145
145
oegstgeest
140
160
rijnwoude
120
125
teylingen
315
310
voorschoten
160
180
zoeterwoude
50
55
4.295
4.865
holland rijnland
bron: Centrum Indicatiestelling Zorg, Regionaal Informatiesysteem Samenleving http://www.ris-z.nl
Mensen met psychiatrische problematiek, verstandelijke beperking en van 65 jaar en ouder met somatische of psychogeriatrische problematiek vormen in Zuid-Holland belangrijke groepen extramurale cliënten met een indicatie voor AWBZ-zorg met begeleiding.
Per 2012 telt Zuid-Holland 14.275 volwassenen met psychiatrische problematiek met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg met begeleiding. In de regio Holland Rijnland gaat het om 1.460 cliënten. In de regio zijn per 2012 1.460 extramurale cliënten met psychiatrische problematiek, die allemaal een indicatie hebben voor extramurale AWBZ-zorg met begeleiding. Het is niet bekend hoeveel cliënten een indicatie begeleiding groep i.c. dagbesteding hebben.
Per 2012 zijn in Zuid-Holland bijna 6.500 volwassenen met een verstandelijke beperking met een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg met begeleiding. In de regio Holland Rijnland gaat het om 970 cliënten. In de regio zijn per 2012 970 extramurale cliënten met een verstandelijke beperking, die allemaal een indicatie hebben voor extramurale AWBZ-zorg met begeleiding. Het is niet bekend hoeveel cliënten een indicatie begeleiding groep i.c. dagbesteding hebben.
Van de ruim 39.000 extramurale cliënten van 65 jaar en ouder met somatische of psychogeriatrische problematiek in Zuid Holland hebben in 2012 bijna 7.700 een indicatie voor begeleiding. In Holland Rijnland gaat het om 5.525 cliënten, waarvan er 1.045 begeleiding krijgen. Het is niet bekend hoeveel cliënten een indicatie begeleiding groep i.c. dagbesteding hebben.
38
Tabel 2
Aantal extramurale cliënten met een indicatie voor AWBZ-begeleiding naar drie cliëntgroepen in 2012 in Holland Rijnland
regio alphen aan den rijn
psychiatrisch
verstandelijk beperkt
somatisch of psychogeriatrisch
totaal
220
155
125
500
hillegom
60
50
30
140
kaag en braassem
30
20
50
100
katwijk
140
105
105
350
leiden
525
310
280
1.115
leiderdorp
80
35
60
175
lisse
55
50
45
150
nieuwkoop
35
30
35
100
noordwjk
50
55
60
165
noordwijkerhout
40
15
50
105
oegstgeest
60
20
35
115
rijnwoude
25
25
25
75
teylingen
75
75
65
215
voorschoten
55
15
65
135
zoeterwoude holland rijnland
10
10
15
35
1.460
970
1.045
3.475
bron: Centrum Indicatiestelling Zorg, Regionaal Informatiesysteem Samenleving http://www.ris-z.nl
De gemeenten in Holland Rijnland worden dus verantwoordelijk voor het leveren van begeleiding aan een groot aantal mensen (in 2012 4.865) waarvan een groot deel (2012 3.475) behoort tot een van de drie genoemde doelgroepen.
3.5.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Op grond van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid daarvoor in eerste instantie bij de mensen zelf ligt en in het eigen sociale netwerk (familie, vrienden, kennissen de buurt). Alleen als de mogelijkheden van mensen zelf of hun sociale netwerk niet afdoende zijn, kunnen mensen met beperkingen in zelfredzaamheid en participatie op grond van de compensatieplicht een beroep doen op gemeentelijke collectieve of individuele voorzieningen. De nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling wordt ook wel gevisualiseerd in de zogenaamde verantwoordelijkheidsladder (VNG 2010). Onder compensatieplicht wordt verstaan, dat de gemeente voor mensen die beperkingen ondervinden in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen treft die hen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (Wmo).
De Wmo strekt dus nadrukkelijk tot een nieuwe verantwoordelijkheidverdeling tussen burgers zelf, sociale netwerken en gemeenten. In dit verband wordt ook vaak gesproken over de ‘kanteling’. Kantelen staat onder meer voor het in gesprek gaan met de burger om, uitgaande
39
van de eigen mogelijkheden, te komen tot ondersteuning die bijdraagt aan het kunnen blijven ‘meedoen’ in de samenleving. De kanteling staat voor het doorontwikkelen van de Wmopraktijk in een richting waarin participatie (in plaats van zorg), resultaten (in plaats van voorzieningen) en maatwerk (in plaats van protocollering) centraal staan. De principes van de kanteling zijn bruikbaar bij het ontwikkelen van beleid voor de decentralisaties, waaronder de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo.
De aankomende decentralisatie van begeleiding is niet de eerste ingreep in de AWBZ. Sinds 2009 zijn psychosociale problemen niet langer een grondslag voor AWBZ-zorg en zijn de oude functies ondersteunende en activerende begeleiding omgevormd tot de beperktere functie begeleiding (pakketmaatregel). Beleidskeuzen van gemeenten rondom de pakketmaatregel kunnen worden doorgetrokken naar de aankomende decentralisatie van begeleiding zoals: • meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger; • wegvallen van de AWBZ-voorzieningen niet repareren, maar de Wmo doorontwikkelen; • geen zorg, maar welzijn; • niet overnemen, maar compenseren; • niet professioneel, maar vrijwillig; • niet individueel, maar collectief. (Hoenderkamp 2010)
Niettemin is het de vraag in hoeverre de principes van de kanteling geldig zijn voor de nieuwe doelgroep: mensen die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag. De doelgroep begeleiding is divers en kampt met matige tot zware beperkingen. De mate waarin vernieuwing van het ondersteuningsaanbod op een meer Wmo-achtige manier (kanteling) kan plaatsvinden zal samenhangen met de mate van kwetsbaarheid van de verschillende doelgroepen (Drechtsteden 2011). Vernieuwingsmogelijkheden kunnen soms bestaande vormen van extramurale begeleiding vervangen of hiervoor preventief werken, maar zullen in veel gevallen alleen kunnen dienen als gedeeltelijke vervanging van en/of aanvulling op de bestaande vormen van extramurale begeleiding (TransitieBureau 2012a). Een goede hulpvraagverduidelijking per individu blijft noodzakelijk om in te schatten of vernieuwingsmogelijkheden in het individuele geval een oplossing zijn voor de vraag (TransitieBureau 2012a). De kantelingsgedachte zal voor nieuwe doelgroepen dus waarschijnlijk anders uitpakken dan voor andere doelgroepen van de Wmo.
Gemeenten doen er goed aan het stappenplan te gebruiken bij de voorbereidingen op de decentralisatie van de extramurale begeleiding naar de Wmo (TransitieBureau 2011). Globaal zijn vier fasen te onderscheiden: • inventarisatie en analyse (welke cliënten, welke aanbieders, welke vragen en dergelijke); • visie en keuzen (beleidsarm of -rijk, waar innovatie, welke fasering, welk opdrachtgeverschap, voorbereidingen inkoop en dergelijke); • uitwerking (conceptverordening, beleidsregels, (voorbereidingen) inkoop en dergelijke); • invoering (communicatie met burgers, uitvoeringsorganisatie, definitief beleid en dergelijke).
40
Wat gebeurt er al in de regio? Enkele projecten De Kanteling/Welzijn Nieuwe Stijl 3 2012 • projecten gebiedsgericht werken • project vitaliteitsscan • project buurttalent • project ketensamenwerking OGGZ
Activiteiten decentralisatie AWBZ Na een tijdelijke pas op de plaats in verband met de val van het kabinet gaat men in de regio verder door met de volgende veranderings- en ontwikkelactiviteiten: • in beeld krijgen en kennismaken met nieuwe doelgroepen (aanbieders en cliëntengroepen) door projectleiders AWBZ in samenwerking met de werkgroep vraag en aanbod; • ontwikkelen van visie op begeleiding/ondersteuning door de werkgroep visie, inventariseren welke ondersteuningsstructuren/gradaties van ondersteuning mogelijk zijn, eventueel een pilot uitvoeren voor een meer integrale en effectieve ondersteuningsstructuur door de werkgroep visie; • verkennen van vernieuwingsmogelijkheden (met aanbieders zorg en welzijn en cliëntengroepen door werkgroep visie); • kantelen van de werkwijze, realiseren van burgerkracht: dit is vooral een lokale zaak maar het is zinnig hier regionaal ervaringen over uit te wisselen; • realiseren van samenhang tussen de transitie en de aanpalende beleidsgebieden (waaronder de samenhang met de bezuiniging op het AWBZ-vervoer en de ZZP-maatregel); • realiseren van synergie tussen uitvoeringsorganen die in ketens samenwerken door de werkgroep visie c.q. projectleiders AWBZ; • overbrengen van de door de werkgroep inkoop opgedane kennis met betrekking tot zorginkoop et cetera (met/door zorgkantoor) door werkgroep inkoop.
Wat kunnen we van anderen leren? Methoden om het sociale netwerk te versterken De werkwijze Sociale NetwerkStrategieën die voor alle genoemde doelgroepen van nut kan zijn, gaat uit van de eigen kracht van de zorgvrager en zijn omgeving: de kracht om zelf beslissingen te nemen, plannen te maken en deze plannen samen uit te voeren. Sociale NetwerkStrategieën richten zich op het activeren van het sociale netwerk van een volwassene, een kind of een gezin. Dit netwerk kan bestaan uit familieleden, vrienden, buren, collega’s of bijvoorbeeld de trainer van de sportclub. Doel van Sociale NetwerkStrategieën is dat de zorgvrager samen met zijn fa- milie en sociaal netwerk een plan voor de toekomst maakt (http://www.meezhe.nl).
Andere manieren om het netwerk te versterken zijn bijvoorbeeld de methode familiezorg, eigen kracht conferenties, vrijwillige netwerkcoaches (http://www.tympaan.nl), een cursus ‘versterk je netwerk’ voor mantelzorgers die diverse steunpunten mantelzorg organiseren en zicht op eigen kracht (http://www.mourispb.nl), een project van de mantelzorgkring in deelgemeente Hoogvliet (Doelman-van Geest 2011).
Voorbeelden van werken volgens De Kanteling/Welzijn Nieuwe Stijl ‘Van claims naar oplossingen’. Plan van aanpak ‘Kanteling’ Wmo Drechtsteden
3
Handvat voor vernieuwing van de Wmo is Welzijn Nieuwe Stijl. Deze kent acht bakens: 1gericht op de vraag achter de vraag, 2 gebaseerd op de kracht van de burger, 3 direct erop af, 4 formeel en informeel in optimale verhouding, 5 doordachte balans van collectief naar individueel, 6 integraal werken, 7 niet vrijblijvend, maar resultaat gericht, 8 gebaseerd op ruimte voor de professional (http://www .invoeringwmo.nl).
41
Welzijnsorganisatie de Stuw in Hardenberg De schatten van Welzijn Nieuwe Stijl (acht voorbeelden) Supportgericht werken (resultaten werkplaats Wmo)
Voorbeelden van aanpak decentralisatie AWBZ Samenwerken in begeleiding. Visie en uitgangspunten decentralisatie begeleiding regio AV. Onderzoek: Gebruik van voorzieningen in het sociale domein in de regio AlblasserwaardVijfheerenlanden Praktijkvoorbeelden op invoeringwmo.nl Praktijkvoorbeelden op vng.nl.
3.5.3
Aanbevelingen
Adviezen aan gemeenten voor aanpak van de transitie AWBZ 1 Gebruik het stappenplan van het TransitieBureau (2011). 2 Maak, voor zover nog niet afgerond, een analyse van de huidige vraag naar en het huidige aanbod van begeleiding. Gebruik de mogelijkheden van Tympaan Instituut en JSO hierbij. 3 Ga met cliënten, aanbieders en andere betrokkenen na of en zo ja, welke vernieuwingsmogelijkheden in het aanbod aan begeleiding er zijn. Gebruik de mogelijkheden van Tympaan Instituut en JSO hierbij. 4 Ga daarbij in het bijzonder na of een groter beroep kan worden gedaan op de eigen kracht, de mogelijkheden van het sociaal netwerk en die van algemene voorzieningen. Wees daarbij voorzichtig met verwachtingen ten aanzien van vrijwilligers. De toekomstige decentralisatie kan niet (alleen) door vrijwilligers worden opgevangen, daarvoor is de zorgvraag te zwaar en te specifiek (Doelman-van Geest 2011). Gebruik de mogelijkheden van Tympaan Instituut en JSO hierbij. 5 Stel op basis daarvan een visie op de begeleiding van de diverse cliëntgroepen op. 6 Werk de visie uit in uitvoeringsdocumenten, maatregelen en dergelijke. 7 Communiceer die visie en maatregelen: zorg voor een goede informatievoorziening aan cliënten, mantelzorgers, aanbieders en andere betrokkenen. Gebruik de mogelijkheden van Tympaan Instituut en JSO hierbij. 8 Zorg voor innovatie met behoud van het goede. De voorzieningen die goed functioneren en waar cliënten mee geholpen zijn, hebben hun bestaansrecht bewezen.
3.6
Ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers: bereiken mantelzorgers
3.6.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Mantelzorgers worden in een aantal gemeenten in Holland Rijnland minder goed bereikt met het aanbod mantelzorgondersteuning dan in andere gemeenten in de regio. Het gebruik van de basisfuncties mantelzorg4 in Holland Rijnland ligt rond het gemiddelde in de provincie. Er zijn echter grote verschillen tussen gemeenten. Uit de nulmeting Goed voor Elkaar in 2009 kwam
4
Het gaat om de basisfuncties informatie, advies en begeleiding, emotionele steun, educatie, praktische hulp, respijtzorg, financiële tegemoetkoming en materiële steun.
42
naar voren dat in een aantal gemeenten de basisfuncties nog beperkt worden gebruikt. Dit blijkt uit de Sociale Barometer.
Wat is de aard van het probleem? Sinds 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers. Dit is vastgelegd in prestatieveld 4 van de Wmo. Verschillende onderzoeken, onder andere van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Oudijk et al 2010), signaleren dat mantelzorgers het de afgelopen jaren zwaarder hebben gekregen. Door een beter bereik en ondersteuning van mantelzorgers kan overbelasting worden voorkomen en kunnen zij langer en met meer plezier voor hun naasten zorgen.
Waarom is het zo lastig mantelzorgers te bereiken? • Veel mantelzorgers herkennen zich niet in de term mantelzorg of betrekken deze niet op de eigen situatie. • Veel mantelzorgers kennen het ondersteuningsaanbod niet of weten niet hoe ze er een beroep op moeten doen. • De zorg is vaak zo’n vanzelfsprekend onderdeel van het leven geworden dat afstand nemen moeilijk is. • Veel mantelzorgers willen graag ondersteuning ontvangen bijvoorbeeld door respijtzorg, maar degenen voor wie zij zorgen wil dit niet. • Mantelzorgers zijn druk bezet en hebben geen tijd zich te verdiepen in bureaucratische rompslomp. Ook zijn ze soms beperkt in de eigen bewegingsvrijheid vanwege toezicht op de verzorgde. (MOVISIE 2010)
Mantelzorgers worden in een deel van de gemeenten in Holland Rijnland minder goed bereikt dan in andere gemeenten in de regio.
Wat is de omvang van het probleem? In Holland Rijnland ligt het gebruik van de basisfuncties rond het provinciale gemiddelde. De score is 49% in Holland Rijnland, 46% in de hele provincie. De maximale score is 100%. Deze score is samengesteld uit de antwoorden op de vragen naar gebruik van de acht basisfuncties 5. Als het gebruik op alle basisfuncties ‘goed voor elkaar’ is, is de score 100%.
De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Leiden en Oegstgeest scoren relatief hoog: 69%. In Kaag en Braassem (25%) en Nieuwkoop (31%) worden de basisfuncties veel minder gebruikt dan gemiddeld in de regio. Hetzelfde geldt voor Leiderdorp, Lisse en Noordwijk (alle drie 38%).
5
Per basisfunctie is gevraagd of mantelzorgers gebruikmaken van de betreffende functie. De antwoordmogelijkheden waren: nee, ja, verbetering mogelijk, ja, goed voor elkaar.
43
Tabel 3
Gebruik van de basisfuncties mantelzorg in de regio Holland Rijnland in 2009
gemeenten
%
alphen aan den rijn
44
hillegom
50
kaag en braassem
25
katwijk
63
leiden
69
leiderdorp
38
lisse
38
nieuwkoop
31
noordwijk
38
noordwijkerhout
63
oegstgeest
69
rijnwoude
50
teylingen
-
voorschoten
44
zoeterwoude
63
holland rijnland
49
De gegevens zijn verzameld binnen het project Goed voor Elkaar, een project dat MOVISIE uitvoert in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dit project ondersteunt gemeenten bij het ontwikkelen van mantelzorg- en vrijwilligersbeleid. De meeste gemeenten hebben hiervoor eind 2009 checklists over het beleid voor mantelzorgers en vrijwilligers ingevuld. Deze nulmeting is gehouden onder beleidsambtenaren van gemeenten. De resultaten vormen daarmee de visie van de beleidsambtenaren op de stand van zaken van mantelzorg- en vrijwilligersbeleid. De gemeente Teylingen heeft niet meegedaan aan het onderzoek. Eind 2012/begin 2013 voert het Tympaan Instituut een vervolgmeting van Goed voor Elkaar in Zuid-Holland uit. De afgelopen jaren is gewerkt aan verbetering van het mantelzorgbeleid in de gemeenten. Dit zal naar verwachting een ander beeld van de huidige stand van zaken opleveren. Er zijn echter, vooral vanuit kleinere gemeenten, signalen dat gemeenten moeite hebben met het toenemende takenpakket ten tijde van bezuinigingen. Beleid op prestatieveld 4 is een van de onderdelen die er daardoor ‘bij in dreigt te schieten’. Juist door een terugtredende overheid en minder middelen zal een groter beroep worden gedaan op mantelzorgers en is aandacht voor deze doelgroep belangrijk.
Het gebruik van de basisfuncties verschilt erg per gemeente. In Leiden en Oegstgeest worden de basisfuncties relatief goed gebruikt, in Kaag en Braassem en Nieuwkoop relatief minder goed.
3.6.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? De sleutelwoorden bij het bereiken van mantelzorgers zijn ‘dichtbij en samenhangend’ (Van Dompseler et al 2010):
44
dichtbij huis en dagelijks leven via natuurlijke vindplaatsen, zoals school, werk, wijkcentrum, bibliotheek, kerk/moskee, sportclub; • dichtbij het zorgpad dat de mantelzorger samen met de zorgvrager bewandelt langs zorg- en hulpverlenende instanties, zoals apotheek, Wmo-loket, huisarts, thuiszorg, indicatieorganen en welzijns- en vrijwilligersorganisaties; • dichtbij door gebruiksgemak: digitaal toegankelijk en zonder overbodige bureaucratie; • effectief door een samenhangende aanpak: verschillende acties in combinatie met elkaar, zoals campagnes, netwerkbevordering en registratie van mantelzorgers. Echt dichtbij komt het aanbod pas als wordt gekeken naar het type mantelzorger. Jonge mantelzorgers zijn op andere plekken te vinden dan oude mantelzorgers. Digitale communicatiemiddelen werken voor jonge en werkende mantelzorgers goed, maar werpen voor andere doelgroepen juist barrières op. •
Andere, vergelijkbare indeling van benaderingen, zijn: • Institutionele benadering. Deze maakt gebruik van het bekende zorg- en hulpverleningscircuit om mantelzorgers te bereiken. • Doelgroepenbenadering. Deze is bedoeld voor groepen mantelzorgers die alleen met extra inspanningen te bereiken zijn, zoals allochtone en jonge mantelzorgers. Belangenorganisaties en zelfhulpgroepen spelen een belangrijke rol in het bereiken van deze doelgroepen. • Mediale benadering. Via huis-aan-huisbladen, verenigingsbladen, radio, televisie en internet kunnen mantelzorgers worden bereikt. • Outreachende benadering. Bij deze benadering worden mantelzorgers in hun eigen omgeving opgezocht, bijvoorbeeld thuis of bij doelgroepbijeenkomsten. Een combinatie van benaderingen zorgt ervoor dat een brede doelgroep kan worden bereikt (Van Lier et al 2010).
De sleutelwoorden bij het bereiken van mantelzorgers zijn ‘dichtbij’ en ‘samenhangend’. Dichtbij via natuurlijke vindplaatsen (huis, school, werk), het zorgpad en dichtbij door gebruiksgemak en effectief door een samenhangende aanpak, rekening houdend met het type mantelzorger.
Wat gebeurt er al in de regio? De gemeenten Leiden en Oegstgeest bereiken volgens de nulmeting Goed voor Elkaar de mantelzorgers beter dan de overige gemeenten in de regio. Deze gemeenten kunnen als voorbeeld dienen. Enkele projecten/activiteiten in de regio om mantelzorgers beter te bereiken: • In Leiden loopt het project systeemgerichte en integrale ondersteuning van mantelzorgers. Dit is een project om via samenwerking tussen verschillende organisaties een systeemgerichte mantelzorgondersteuning te realiseren. Uitgangspunt is dat bij welke zorg- of welzijnsorganisatie de mantelzorger ook terechtkomt met een vraag, de mantelzorger door deze organisatie verder wordt geholpen. In 2013 ondertekenen de samenwerkende partijen een mantelzorgakkoord (Potters-Kemp, Slagman 2012). • In Leiden wordt het project ‘bestrijding overbelasting allochtone mantelzorgers’ uitgevoerd. Dit project is mede gericht op het bereiken van deze doelgroep en het bevorderen van samenwerking tussen organisaties. • Leiderdorp heeft in de beleidsnota 2013-2016 expliciete aandacht voor het bereiken van mantelzorgers en het ontwikkelen van een sociale kaart. • In het Wmo-beleidsplan 2013-2016 van Hillegom, Lisse, Noordwijkerhout en Teylingen staat De Kanteling (paragraaf 3.4) centraal. De Kanteling zorgt mogelijk voor een groter beroep op
45
•
mantelzorgers. In de gesprekken kan echter ook expliciete aandacht zijn voor het systeem en de rol van de mantelzorger hierin. In Hillegom wordt daarnaast gewerkt aan de relatie formele en informele zorg en een project Informele zorg verlicht. Dit project is erop gericht dat het grotere beroep dat op mantelzorgers wordt gedaan door De Kanteling niet leidt tot overbelasting. De afgelopen jaren heeft een verschuiving plaatsgevonden, onder andere in de Duin- en Bollenstreek, van een regionale aanpak van mantelzorgondersteuning naar een lokale aanpak, waardoor mantelzorgers dichterbij huis gebruik kunnen maken van ondersteuning en beter kunnen worden bereikt.
In de regio Holland Rijnland zijn diverse projecten en initiatieven gericht op het beter bereiken en ondersteunen van mantelzorgers. Bijvoorbeeld het project systeemgerichte en integrale ondersteuning van mantelzorgers in Leiden.
Wat kunnen we van anderen leren? De twee Haagse mantelzorgakkoorden staan bekend als goede voorbeelden voor het bereiken en ondersteunen van mantelzorgers. Bij het eerste akkoord tussen negen Haagse zorg- en welzijnsorganisaties en de gemeente was het doel mantelzorgers te ondersteunen in hun werk door aan te sluiten bij hun behoeften. Zo werd een mantelzorgbrigade voor respijtzorg opgericht, een begin gemaakt met het werven van ambassadeurs om allochtone mantelzorgers te bereiken en kwam er een website speciaal voor jonge mantelzorgers. In het tweede akkoord zijn zeven ambities opgenomen om de mantelzorger zo goed mogelijk te (blijven) ondersteunen. In de ambities is bijvoorbeeld opgenomen dat de mantelzorger steeds meer centraal moet komen te staan en steeds vaker als zorgpartner moet worden gezien.
Meer voorbeelden over het beter bereiken van mantelzorgers zijn te vinden in de publicatie Beter bereiken mantelzorgers dichtbij en samenhangend (http://www.expertisecentrummantelzorg.nl).
De Haagse mantelzorgakkoorden zijn goede voorbeelden voor het bereiken en ondersteunen van mantelzorgers.
3.6.3
Aanbevelingen
Wat kunnen gemeenten doen? 1 2 3
4 5
46
Formuleer een visie op mantelzorg en de manier waarop de gemeente mantelzorgers wil ondersteunen en bereiken. Ga regelmatig in gesprek met mantelzorgers. Wat zijn hun wensen als het gaat om ondersteuning? Zorg voor een goede samenwerking tussen de organisaties waar mantelzorgers komen. Faciliteer en stimuleer samenwerking tussen de organisaties door het (jaarlijks) organiseren van bijeenkomsten of het opzetten van netwerken. Faciliteer deskundigheidsbevordering. Een integrale aanpak vraagt van organisaties dat ze mantelzorgers herkennen en op de juiste manier kunnen ondersteunen of doorverwijzen. Train Wmo-loketmedewerkers. Zij kunnen een belangrijke rol vervullen in het signaleren, bereiken en doorverwijzen van mantelzorgers.
6
Denk systeemgericht. Zorg ervoor dat in de kantelingsgesprekken ook aandacht is voor de mantelzorger. 7 Heb aandacht voor verschillende doelgroepen mantelzorgers, bijvoorbeeld mantelzorgers van GGZ-cliënten en jonge mantelzorgers. 8 Maak het aanbod zichtbaar. Zorg voor informatie over mantelzorg en mantelzorgondersteuning op plekken waar mantelzorgers komen. 9 Combineer zo veel mogelijk manieren om mantelzorgers te bereiken. 10 Zorg ervoor dat de sleutelwoorden ‘dichtbij en samenhangend’ ingevuld worden. Sociale netwerken kunnen daarbij de verbindende factor zijn.
47
48
4
Jeugd in Holland Rijnland
4.1
Inleiding
Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind. Via algemene voorzieningen, zoals onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en jeugd- en jongerenverenigingen, worden zij ondersteund. Alle ouders hebben wel eens vragen of zorgen over de opvoeding. De meesten komen daar zelf uit of met hulp van vrienden, familie, leerkrachten of anderen uit hun omgeving, de pedagogische civil society (http://www.nji.nl).
Soms hebben ouders een extra steuntje nodig bij de opvoeding. In dat geval is het belangrijk dat ze weten waar ze terechtkunnen, dat hun problemen vroegtijdig worden gesignaleerd en dat er goede hulp beschikbaar is dichtbij huis. De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) vervullen daar een centrale rol in (http://www.voordejeugd.nl). CJG’s vallen onder verantwoordelijkheid van gemeenten.
Voor een klein deel van de ouders en jeugdigen zijn de problemen zo groot dat ze er zelf niet meer uitkomen. Dan is gespecialiseerde hulp van Bureaus Jeugdzorg en AMK’s nodig. Dat is nu nog een verantwoordelijkheid van de provincie.
Met de transitie in de jeugdzorg krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van alle zorg voor ouders en jeugdigen. De overgang wordt van medio 2012 tot en met 2015 gerealiseerd. Het conceptvoorstel Jeugdwet is tot 18 oktober 2012 opengesteld voor consultatie. Op basis van de reacties wordt het wetsvoorstel aangepast. De vernieuwing van de jeugdzorg hangt samen met de beleidsplannen voor decentralisatie van begeleiding naar de Wmo, de Participatiewet (voorheen Wet werken naar vermogen) en de maatregelen rondom het passend onderwijs (http://www.rijksoverheid.nl). Door al deze taken te decentraliseren zijn gemeenten beter in staat samenhangend beleid te ontwikkelen om kwetsbare groepen deel te laten nemen aan de samenleving.
In de Sociale Barometer is jeugd gemeten met vijf indicatoren: kwetsbare jeugdigen, jeugdcriminaliteit, onderwijs, werkloosheid en ondersteuning voor (zorg)jeugd. De indicatoren kwetsbare jeugdigen, onderwijs en ondersteuning voor (zorg)jeugd worden in deze regioverkenning verdiept.
4.2
Kwetsbare jeugdigen: bereik niet-westerse allochtone jeugdigen
4.2.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Het bereik van kwetsbare groepen is een aandachtspunt vanuit de regio in het kader van doorontwikkeling van de CJG’s. Niet-westerse allochtone gezinnen ervaren meer problemen dan autochtone gezinnen, maar maken weinig gebruik van voorzieningen voor opvoedingsondersteuning. Daarentegen krijgen allochtone gezinnen relatief vaker met jeugdzorg te maken. Het is van belang dat deze groep in het pedagogische hulpaanbod speciale aandacht krijgt, zodat zij op tijd passende hulp krijgt.
49
In Holland Rijnland wonen relatief weinig niet-westerse allochtone jeugdigen, in absolute aantallen gaat het wel om een aanzienlijke groep. Dat blijkt uit de Sociale Barometer (http://www.riszh.nl).
Wat is de aard van het probleem? Jeugdigen uit gezinnen met één ouder, met een lage opleiding, uit gezinnen met een laag inkomen en/of een niet-westerse achtergrond hebben een verhoogde kans in te stromen in de jeugdzorg (SCP 2009). Naarmate meer risicofactoren aanwezig zijn, wordt de kans op instroom in de jeugdzorg groter (Ince, Van der Pijll 2009). Niet-westerse allochtone jeugdigen groeien twee keer zo vaak in een eenoudergezin op (Luijer 2012).
Niet-westerse ouders zijn minder positief over de opvoeding dan autochtone ouders. Ze hebben vaker het gevoel de opvoeding niet goed aan te kunnen en vinden het ouderschap moeilijker dan gedacht. Ook rapporteren ze meer psychosociale en gedragsproblemen bij hun kinderen dan autochtone ouders (Van den Broek et al 2010). Problemen kunnen voortkomen uit de migratiegeschiedenis van het gezin: ontworteling, vervreemding, gewenning en het opvoeden in twee culturen (http://www.nji.nl6).
Ondanks de problemen maken niet-westerse ouders relatief weinig gebruik van voorzieningen voor opvoedingsondersteuning. Er wordt eerder hulp gezocht in eigen kring (Van den Broek et al 2010). Niet-westerse allochtone jeugdigen en ouders zijn vaak ondervertegenwoordigd in opvoedingsondersteuning en oververtegenwoordigd in de jeugdzorg. Met name in de jeugdbescherming en -reclassering (http://www.ris-zh.nl 7). Het gaat in Holland Rijnland vooral om Marokkaanse jongeren. Uit eerder onderzoek bleek dat ouders van niet-westerse afkomst die zelf in Nederland zijn opgegroeid, wel gebruikmaken van licht pedagogische hulp (Doelman-van Geest et al 2010). Daarnaast worden ouders met jonge kinderen door het pedagogische aanbod redelijk bereikt, het bereiken van (ouders met) pubers is veel lastiger. De problemen bij jonge kinderen zijn wellicht meer vergelijkbaar met die van autochtone ouders en het consultatiebureau wordt als laagdrempelige voorziening ervaren (Doelman-van Geest et al 2010).
Redenen om weinig gebruik te maken van het lokale aanbod zijn waarschijnlijk een combinatie van houding van de ouders en toegankelijkheid van het aanbod (Van den Broek et al 2010, Doelman-van Geest et al 2010). Bij houding van de ouders gaat het onder meer om: • Schaamte om voor problemen in de opvoeding uit te komen. • Het idee zelf weinig invloed te hebben op het voorkomen of verminderen van problemen. • Niet het gevoel hebben dat opvoedingsvragen problematisch genoeg zijn om hulp voor te zoeken en pas aan de bel trekken als er meerdere problemen spelen. Niet-westerse ouders ervaren een eenzijdig opvoedings- of gedragsprobleem, in tegenstelling tot autochtone ouders, niet als een probleem waarvoor ze hulp moeten zoeken. Pas als er meerdere problemen in een gezin spelen, wordt hulp gezocht. Dan is er vaak gespecialiseerde hulp nodig.
6 7
Dossier migrantengezin. Tabellen achtergrondkenmerken gebruikers BJz.
50
Niet bekend zijn met en wantrouwen tegen formele opvoedingsondersteuning. Ouders hebben er geen vertrouwen in dat de hulpverlening hun normen en waarden respecteert en zijn bang dat hun kind uit huis wordt geplaatst. Niet-westerse allochtone ouders worden vooral geconfronteerd met justitiële vormen van jeugdzorg, waardoor hun beeld van BJz bevestigd wordt. (Van den Broek et al 2010, Doelman-van Geest et al 2010) . •
Bij toegankelijkheid van het aanbod gaat het om: • Hulp sluit onvoldoende aan op de vraag van niet-westerse allochtonen. De Nederlandse manier van een probleem benaderen is heel anders dan de manier die in andere culturen gebruikelijk is. Het aanbod gaat te veel uit van de verantwoordelijkheid van ouders. Er wordt verwacht dat ouders zelf het initiatief nemen, gemotiveerd zijn en actief bijdragen in de oplossing. Die benadering werkt vaak niet. • Taal- en communicatieproblemen kunnen de hulpverlening belemmeren, met name bij eerste generatie niet-westerse allochtonen. • Niet-westerse allochtone pubers, vooral jongens, uiten hun sociaalemotionele problemen vaker in agressief gedrag en komen minder snel met problemen die thuis spelen naar de hulpverlening toe. Zorg Advies Teams (ZAT’s) verwijzen agressieve jongens niet naar het Schoolmaatschappelijk werk (SMW), terwijl vaak een sociaalemotioneel probleem het agressieve gedrag veroorzaakt. Autochtone jongeren laten thuis vaker sterk puberaal gedrag zien, waardoor ouders zich ook eerder zorgen maken over hun gedrag buitenshuis dan allochtone ouders. (Van den Broek et al 2010, Doelman-van Geest et al 2010) .
De verwachting is dat een niet-westerse afkomst steeds minder een risicofactor wordt. Nu zijn de meeste niet-westerse allochtone ouders nog buiten Nederland geboren. Deze eerste generatie heeft veelal een lage opleiding, woont in relatief grote gezinnen en heeft een laag inkomen. Binnen de komende tien jaar zal een groot deel van de niet-westerse allochtonen in Nederland geboren worden en opgroeien. Zij beheersen de Nederlandse taal (beter), kennen de Nederlandse samenleving en zullen een hoger opleidingsniveau halen. Daarmee worden de verschillen in functioneren tussen autochtone en allochtone jeugdigen steeds kleiner (Ince, Van der Pijll 2009). Doordat de verschillen kleiner worden, verdwijnen mogelijk ook de verschillen in het gebruik van hulp, doordat niet-westerse allochtonen sneller hulp gaan inschakelen (Van Egten et al 2008).
Niet-westerse gezinnen maken minder vaak gebruik van opvoedingsondersteuning, terwijl zij vaker problemen ervaren. Dit heeft met de houding van de ouders en de toegankelijkheid van de hulp te maken.
Wat is de omvang van het probleem? In Holland Rijnland wonen circa 13.175 niet-westerse allochtone jeugdigen van 0-17 jaar. De grootste groep wordt gevormd door Marokkanen, deze groep neemt naar verwachting toe (Nienhuis et al 2011).
Holland Rijnland heeft vergeleken met de provincie relatief weinig niet-westerse allochtone jeugdigen: 12% tegenover 25,6% in heel Zuid-Holland.
51
Tabel 4
Aantal niet-westerse allochtone jeugdigen in Holland Rijnland in 2012
gemeente
aantal
%
ontwikkeling 2008-2012
alphen aan den rijn
2.650
16,5
2
hillegom
417
9,9
4
kaag en braassem
252
4,6
12
katwijk
1.037
7,0
23
leiden
4.756
23,0
-3
leiderdorp
831
14,5
6
lisse
277
5,9
7
nieuwkoop
308
5,3
-2
noordwijk
350
7,3
1
noordwijkerhout
209
6,5
11
oegstgeest
459
8,9
-3
rijnwoude
222
5,4
5
teylingen
631
7,6
5
voorschoten
664
12,2
12
zoeterwoude
112
6,6
10
13.175
12,0
3
holland rijnland
Een rode markering geeft aan dat de gemeente boven het gemiddelde van gemeenten met dezelfde mate van stedelijkheid scoort. bron: Sociale Barometer, http://www.ris-zh.nl
Niet-westerse allochtone jeugdigen wonen met name in de grote steden en de gemeenten daaromheen in Holland Rijnland. In de meeste gemeenten is het aandeel niet-westerse allochtone jeugdigen lager vergeleken met gemeenten met dezelfde mate van stedelijkheid in ZuidHolland.
In Holland Rijnland is het aantal niet-westerse allochtone jeugdigen tussen 2008 en 2012 met 3% toegenomen. Per gemeente verschilt die ontwikkeling sterk. In Katwijk is de toename het sterkst met 23%, terwijl het aantal in Leiden, Nieuwkoop en Oegstgeest is gedaald.
Het bereik van niet-westerse jeugdigen en ouders met licht pedagogische hulp varieert per aanbod (Van Essen et al 2012). • Home-Start bereikt deze groep het beste, 62% van de ondersteunde gezinnen is nietwesters. • Ook bij het Jeugd Preventie Team (JPT) komen relatief veel niet-westerse allochtone jeugdigen. Van 15% van de jeugdigen is bekend dat ze een niet-westerse achtergrond hebben. Waarschijnlijk ligt dit aandeel hoger, omdat het JPT etniciteit registreert op basis van nationaliteit van de jeugdige en niet, zoals gangbaar is bij het CBS en BJz, op basis van het geboorteland van de ouders. • Bij Opvoedbureaus zijn niet-westerse ouders minder vaak (8%) klant dan op grond van hun aandeel in de bevolking (12%) verwacht zou worden. • Ook met het SMW worden allochtone leerlingen slecht bereikt. Vaak zijn problemen al vrij ernstig als jeugdigen bij het SMW komen (Kwadraad 2011).
In de regio wonen relatief weinig niet-westerse allochtone jeugdigen. In absolute aantallen gaat het wel om ruim 13.000 jeugdigen. Het aanbod Home-Start en het JPT bereikt deze groep goed.
52
4.2.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Voor allochtone ouders is het belangrijk dat het pedagogische hulpaanbod laagdrempelig is, het hulpaanbod afgestemd is op verschillende doelgroepen en dat die actief benaderd worden. Er is binnen organisaties en CJG’s met name veel te winnen op het gebied van interculturalisatie. Het aanbod is te weinig afgestemd op het referentiekader van allochtone ouders. Ouders kunnen daardoor het hulpaanbod niet vinden of haken af. Om het aanbod nog verder te verbeteren is meer onderzoek naar de wensen van de doelgroep nodig (Doelman-van Geest et al 2010) .
Volgens Forum, instituut voor multiculturele vraagstukken, zijn methodieken, competenties van medewerkers en randvoorwaarden (zoals tijd en flexibiliteit) belangrijk bij hulpverlening aan allochtone ouders. Veel methodieken die worden gebruikt zijn ontwikkeld vanuit westerse perspectieven, waarden en normen. Deze methodieken zijn niet altijd bruikbaar, omdat ze te veraf staan van het referentiekader van allochtone ouders. Pedagogische medewerkers moeten de competentie hebben de methodieken geschikt te maken voor de specifieke doelgroep (Doelman-van Geest et al 2010).
In de Gooi- en Vechtstreek is onderzoek gedaan naar de resultaten van het programma Triple P in relatie tot de gezinssituatie en culturele achtergrond. Triple P, het Positief Pedagogisch Programma, is een programma voor opvoedingsondersteuning aan ouders met kinderen van 0-16jaar, waarin ouders een positieve opvoedstijl aanleren. Het is een theoretisch goed onderbouwde interventie (http://www.nji.nl). Triple P wordt internationaal gebruikt zonder specifieke aanpassingen voor eenoudergezinnen en niet-westerse gezinnen. Het doel van het onderzoek is na te gaan of Triple P niveau 3 vergelijkbare resultaten geeft voor twee- en eenoudergezinnen en voor westerse en niet-westerse gezinnen (http://www.triplep-nederland.nl). In het onderzoek is geen significant verband gevonden tussen de resultaten van Triple P niveau 3 en de culturele achtergrond. Dat wil zeggen, dat bewijs dat het programma voor niet-westerse gezinnen vergelijkbare resultaten geeft ontbreekt. Wel suggereren de cijfers dat de begeleiding bij nietwesterse gezinnen minder vaak met goed resultaat wordt afgesloten (Luijer 2012).
Uit onderzoek blijkt dat algemene programma’s positieve effecten kunnen hebben op jongeren en ouders uit etnische minderheidsgroepen. Aanpassing van interventies aan de belevingswereld van verschillende groepen zorgt voor een grotere acceptatie van de interventie, een groter bereik en minder uitval. Mogelijk versterkt de aanpassing ook de effecten van interventies. Van aanpassingen in competenties, randvoorwaarden en methodiek zijn in het onderzoek positieve resultaten gevonden (http://www.nji.nl).
Recent is onderzoek gedaan naar het bereik van CJG’s onder migrantengezinnen (Heineke et al 2012). De gemeente Leiden heeft hieraan meegewerkt. Enkele algemene conclusies uit het onderzoek zijn: • Er is geen goede registratie van gebruikers van het CJG en ketenpartners, maar er zijn sterke aanwijzingen dat migrantengezinnen ondervertegenwoordigd zijn. • Migrantenouders kennen het CJG niet of hebben er een negatief beeld van. • Een persoonlijke benadering bij migrantengezinnen is belangrijk. • CJG-partners zouden hun professionals meer cursussen en trainingen moeten laten volgen ten behoeve van interculturele deskundigheid. • Gemeenten hebben soms ambities migranten te bereiken, maar voeren geen doelgroepenbeleid. • Migrantenorganisaties zijn geïnteresseerd in opvoeden en opgroeien. 53
Een belangrijke aanbeveling voor gemeenten is expliciete doelstellingen rond het bereik van migrantenvoorzieningen te formuleren. Daarnaast zouden gemeenten meer gebruik kunnen maken van bestaande landelijke kennis en moeten samenwerken met migrantenorganisaties.
In het project Kom Erbij in Alphen aan den Rijn is veel ervaring opgedaan in het bereiken van allochtone en autochtone lager opgeleide ouders. Tips zijn onder meer (http://www.jso.nl): • organiseer activiteiten die ouders aanspreken, zoals bijeenkomsten gericht op het vergroten van de onderwijskansen van kinderen of groepsbijeenkomsten waarin ouders ervaringen uit kunnen wisselen; • betrek ouders persoonlijk bij verschillende activiteiten over de opvoeding van hun kind; • reik kennis over de ontwikkeling van hun kind aan; • bespreek concrete opvoedingsvaardigheden; • laat de activiteiten uitvoeren door maatschappelijk consulenten die afkomstig zijn uit de doelgroep; zij vervullen een brugfunctie tussen de allochtone doelgroep en instellingen. Tips specifiek voor het bereiken van allochtone vaders zijn te vinden in de publicatie Vaders over Opvoedingsondersteuning (Buysse, Nienhuis 2007).
Het CJG kan beter afgestemd worden op allochtone jeugdige en ouders. Hoewel algemene programma’s voor een brede doelgroep effectief kunnen zijn, sluit het aanbod beter aan het is aangepast op de belevingswereld van specifieke groepen.
Wat gebeurt er al in de regio? De vijftien gemeenten in Holland Rijnland werken sinds 2007 samen met de zorgpartijen in het project Ketenaanpak Jeugd om de zorg aan jeugdigen en hun gezinnen te verbeteren (http://www.hollandrijnland.nl).
Vanuit de Ketenaanpak hebben de gemeenten een gemeenschappelijke basisvisie op het CJG ontwikkeld. Het CJG is er voor alle doelgroepen. Het is daarom van belang rekening te houden met de specifieke wensen en mogelijkheden van de diverse doelgroepen. Doelgroepdifferentiatie vindt bijvoorbeeld plaats in het zorgaanbod, de communicatie/pr, de indeling van het gebouw en de informatievoorziening.
Alle gemeenten hebben inmiddels een CJG. Ook is er in regionaal verband een virtueel CJG voor ouders (http://www.cjgzuidhollandnoord.nl) en jeugdigen (http://www.hoezitdat.info) ontwikkeld. In 2011en 2012 ligt de nadruk op het versterken van de CJG’s.
In Holland Rijnland is er vanuit de Ketenaanpak een goede structuur voor samenwerking.
Wat kunnen we van anderen leren? Diversiteit in het jeugdbeleid Het Verwey-Jonker Instituut heeft in opdracht van ZonMw een beschrijving gemaakt van ruim dertig goede voorbeelden op het gebied van migranten en opvoeding. • Het stedelijke platform Eenheid in Diversiteit bestaat uit jongeren, die actief zijn bij maatschappelijke en politieke organisaties van allochtone en autochtone jongeren (http://www.nji.nl). De jongeren adviseren instellingen over diversiteit in hun jeugdbeleid om de voorzieningen beter toegankelijk te maken voor allochtone jongeren.
54
• •
Om Marokkaanse multiprobleemgezinnen te bereiken is de Marokkaanse zelforganisatie Al Amal het project Tussen In gestart (http://www.al-amal.nl). Tussen In leidt vrijwilligers op tot vertrouwenspersonen. Deze vertrouwenspersonen maken ouders bewust van hun problemen. Vanuit het opgebouwde vertrouwen leren de ouders hulp accepteren en worden deze gezinnen naar de reguliere hulpverlening geleid.
Een ander initiatief voortkomend uit het programma Diversiteit in het jeugdbeleid zijn dialoogbijeenkomsten. Deze zijn georganiseerd om het contact tussen de CJG’s en etnische minderheden op lokaal niveau te bevorderen. Organisaties informeren elkaar, geven aan wat ze voor elkaar kunnen betekenen en hoe ze samen tot betere zorg voor de jeugd kunnen komen. Het is een initiatief van de samenwerkingsverbanden aangesloten bij het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Meer informatie is te vinden in de publicatie Het wantrouwen voorbij (LOM 2012).
In de handreiking Bereik alle doelgroepen optimaal (Sproet, Van Wieringen 2011) zijn verschillende voorbeelden te vinden voor vormgeving van CJG’s, zodat zij allochtone ouders en kinderen beter bereiken. In Tilburg wordt opvoedingsondersteuning bijvoorbeeld aangeboden op plaatsen waar allochtone ouders komen, zoals het Vadercentrum, moskee en Centrum buitenlandse vrouwen. In Haarlem werkt het CJG nauw samen met de welzijnsinstelling ‘Haarlem effect’ om de allochtone groepen te bereiken.
Het betrekken van (allochtone) jongeren, werken met sleutelfiguren en vindplaatsgericht werken helpen om het aanbod beter toegankelijk te maken voor allochtone jeugdigen en ouders.
4.2.3
Aanbevelingen
1 Ga na aan welke laagdrempelige ondersteuning niet-westerse ouders en jeugdigen in de regio behoefte hebben. 2 Sluit in het CJG en bij de CJG-partners meer aan op de behoeften en beleving van nietwesterse ouders en jeugdigen: a Het consultatiebureau is een laagdrempelige voorziening waar ook niet-westerse ouders goed bereikt worden. Dit aanbod is bij uitstek geschikt om in meerdere contacten een vertrouwensband op te bouwen, zo mogelijk met een vaste contactpersoon. Deze kan laten zien wat een CJG is en met welke vragen ouders terechtkunnen. b Zorg voor diversiteit in het personeelsbestand van (de ketenpartners van) het CJG. c Zorg dat er binnen het CJG voldoende deskundigheid over de doelgroep aanwezig is. 3 Werk vanuit het CJG aan een actieve benadering van niet-westerse gezinnen en investeer in een outreachende aanpak: a Bied opvoedingondersteuning aan op plaatsen waar niet-westerse ouders al komen. Werk daarin samen met sleutelfiguren, bijvoorbeeld voor werving voor bijeenkomsten. b Werk outreachend in het Opvoedbureau en het SMW. Maak daarbij gebruik van positieve ervaringen en tips van bijvoorbeeld Home-Start. c Zoek contacten met zelforganisaties en wissel informatie uit. Breng het aanbod onder de aandacht, bijvoorbeeld via dialoogbijeenkomsten. d Ga na in hoeverre de huidige informatie vanuit het CJG toegankelijk is voor niet-westerse jeugdigen en ouders, bijvoorbeeld wat betreft taal(gebruik), herkenbare afbeeldingen (niet alleen van autochtone ouders en kinderen) en mogelijkheid van tolken. e Profileer het CJG zo, dat het niet direct geassocieerd wordt met BJz. Daardoor wordt de drempel om hulp te zoeken voor (Antilliaans-Nederlandse) ouders verlaagd.
55
4 Ga voor het programma Triple P na, voor zover nog niet bekend, hoe het bereik van nietwesterse ouders is en wat de effecten zijn voor verschillende doelgroepen en stem zo nodig de aanpak van het programma af op de uitkomsten. 5 Maak de registratie op orde, zodat kan worden nagegaan of de maatregelen om nietwesterse ouders en jeugd te bereiken effect sorteren.
4.3
Kwetsbare jeugdigen: bereik eenoudergezinnen
4.3.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Het bereik van kwetsbare groepen, waaronder eenoudergezinnen, is een aandachtspunt vanuit de regio in het kader van doorontwikkeling van de CJG’s. Vooral in verschillende minder stedelijke gemeenten in Holland Rijnland krijgen jeugdigen te maken met echtscheiding en/of groeien op in een eenoudergezin. Dat geldt voor Lisse, Hillegom, Teylingen, Leiderdorp, Oegstgeest en Noordwijkerhout. Dat blijkt uit de Sociale Barometer (http://www.ris-zh.nl). Jeugdigen uit eenoudergezinnen en stiefgezinnen hebben behoefte aan extra steun en zitten met specifieke ondersteuningsvragen.
Wat is de aard van het probleem? Echtscheiding kan op korte en lange termijn negatieve gevolgen hebben. Kinderen van gescheiden ouders presteren slechter op school, hebben meer gedragsproblemen, voelen zich psychisch en emotioneel minder goed, hebben een lager zelfbeeld en hebben meer problemen met sociale relaties dan kinderen uit intacte gezinnen. Als volwassenen hebben ze een grotere kans psychische problemen te ontwikkelen en scheiden zijzelf vaker dan kinderen uit intacte gezinnen. Ook delinquent gedrag wordt in verband gebracht met de voortdurende conflicten tussen ouders in scheidingssituaties (http://www.nji.nl). Met name een scheiding met een hoog conflictniveau verhoogt het risico op problemen.
Vaak wordt gedacht dat kinderen met gescheiden, gelukkige ouders beter af zijn dan met ongelukkige ouders die bij elkaar blijven. Kinderen zijn alleen beter af bij een scheiding als er zeer ernstige ruzies tussen ouders zijn. Beschermende factoren voor het ontstaan van problemen door scheiding zijn betrokkenheid van vaders bij de opvoeding, een goede vaderbinding en een goed functionerende ouder bij wie het kind de meeste tijd woont (Spruijt 2009).
Laag opgeleide ouders en gezinnen waarin weinig betrokkenheid van vaders bij de opvoeding is, scheiden vaker (Broeders, Wolswinkel 2010, Spruijt 2009). Jeugdigen uit gezinnen met één ouder, met een lage opleiding, uit gezinnen met een laag inkomen en/of een niet-westerse achtergrond hebben een verhoogde kans in te stromen in de jeugdzorg (SCP 2009). Naarmate meer risicofactoren aanwezig zijn, wordt de kans op instroom in de jeugdzorg groter (Ince, Van der Pijll 2009).
Ouders in eenoudergezinnen en stiefgezinnen ervaren vaker problemen in de opvoeding dan ouders uit tweeoudergezinnen met beide biologische ouders. Zij maken zich onder meer zorgen over emotionele problemen bij hun kind (verlatingsangst, teruggetrokken gedrag) en het stellen van grenzen bij gedeeld ouderschap. Bij stiefgezinnen hangen problemen samen met de overgang naar een nieuw samengesteld gezin. Met name in eenoudergezinnen die zijn ontstaan door echtscheiding, lopen kinderen risico op problemen. Dit komt omdat deze ouders meer
56
opvoedingsstress ervaren, onder meer omdat ze een partner missen, conflicten hebben rond afstemming met de ex-partner en door financiële problemen (http://www.nji.nl).
Ouders uit eenoudergezinnen en stiefgezinnen hebben behoefte aan extra steun en aan laagdrempelig en deskundig advies. Zij vinden dat het hulpaanbod te weinig rekening houdt met hun situatie (Van Egten et al 2008). Eenoudergezinnen ervaren bij een combinatie van problemen het opvoedingsprobleem meestal niet als het probleem met de hoogste prioriteit. Ze hebben vaak veel praktische problemen (zoals omgangsregeling), waardoor ze niet toekomen aan het zoeken naar hulp. Als de problemen zich opstapelen trekken anderen aan de bel of komen jeugdigen in aanraking met de jeugdzorg (Doelman-van Geest et al 2010).
Kinderen die betrokken zijn bij een echtscheiding ervaren vaker problemen.
Wat is de omvang van het probleem? In 2010 hebben 919 jeugdigen te maken gehad met een echtscheiding in Holland Rijnland. In de vijf jaar tussen 2006 en 2010 hebben 5.074 jeugdigen te maken gehad met een echtscheiding. Dit is exclusief het aantal jeugdigen waarvan de ouders ongehuwd uit elkaar zijn gegaan. Ter indicatie: in heel Nederland wordt 40% van de kinderen buiten een huwelijk geboren (http://www.nji.nl).
In Lisse, Hillegom en Teylingen en in mindere mate in Leiderdorp, Oegstgeest en Noordwijkerhout krijgt een bovengemiddeld aandeel jeugdigen te maken met echtscheiding. Hoewel de problematiek in de meer stedelijke gemeenten niet bovengemiddeld is, gaat het in absolute aantallen wel om een grote groep jeugdigen. Het aantal jeugdigen dat betrokken is bij een scheiding is tussen 2006 en 2010 met 14% gedaald. Ook hier zijn grote verschillen tussen gemeenten. In verschillende gemeenten is het aantal juist toegenomen, het sterkst in Oegstgeest en Teylingen.
Circa 12.500 jeugdigen groeien in Holland Rijnland op in een eenoudergezin. Vooral in de minder stedelijke gemeenten van Holland Rijnland groeien relatief veel jeugdigen op in een eenoudergezin. Tabel 5
Aantal jeugdigen in een eenoudergezin1 in 2007-2011
gemeente
aantal
%
ontwikkeling 2007-2011
alphen aan den rijn
1.969
12,2
4
hillegom
477
11,4
-7
kaag en braassem
409
7,3
-5
katwijk
1.094
7,5
5
leiden
3.165
15,3
-8
leiderdorp
725
12,5
-6
lisse
515
10,8
11
nieuwkoop
458
7,7
11
noordwijk
591
12,3
17
noordwijkerhout
335
10,3
-2
oegstgeest
629
12,2
5
rijnwoude
340
8,3
-5
teylingen
840
10,0
24
57
gemeente
aantal
%
voorschoten
628
11,7
5
zoeterwoude
137
7,9
-12
12.312
11,1
1
holland rijnland
ontwikkeling 2007-2011
1
Een eenoudergezin is een huishouden met één volwassene en minimaal één kind dat staat ingeschreven op hetzelfde adres. Dit is inclusief co-ouderschap. Bij co-ouderschap is de betrokkenheid van de andere ouder waarschijnlijk groter dan wanneer er geen sprake is van co-ouderschap. Een rode markering geeft aan dat de gemeente boven het gemiddelde van gemeenten met dezelfde mate van stedelijkheid scoort. bron: Sociale Barometer, http://www.ris-zh.nl
In Holland Rijnland is het aantal jeugdigen dat opgroeit in een eenoudergezin tussen 2007 en 2011met 1% toegenomen. Per gemeente verschilt die ontwikkeling sterk. In Leiden is het aantal bijvoorbeeld gedaald, terwijl het aantal in Teylingen en Noordwijk fors is gestegen.
Het bereik van eenoudergezinnen met licht pedagogische hulp varieert per aanbod. Bij Opvoedbureaus komen 12% van de vragen van eenoudergezinnen. Dit komt ongeveer overeen met het aandeel in de bevolking. Wel is het aandeel eenoudergezinnen lager dan op grond van hun gebruik van jeugdzorg verwacht zou worden. In de jeugdzorg zijn eenoudergezinnen namelijk veel sterker oververtegenwoordigd. Dat roept de vraag op of de eenoudergezinnen niet eerder in het lokale veld geholpen hadden kunnen worden. Home-Start heeft een hoog bereik van eenoudergezinnen: 35% van de ondersteunde gezinnen is een eenoudergezin. Bij het SMW in de Duin- en Bollenstreek heeft 13 à 14% van de problemen te maken met echtscheiding (Van Essen et al 2012).
Jeugdigen uit eenoudergezinnen zijn oververtegenwoordigd bij BJz, in de vrijwillige toegang en nog meer in de Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (http://www.ris-zh.nl 8). Het is niet bekend of jeugdigen uit nieuw samengestelde gezinnen ook sneller met BJz in aanraking komen.
Vooral in de minder stedelijke gemeenten groeien relatief veel jeugdigen op in een eenoudergezin. Eenoudergezinnen zijn vooral oververtegenwoordigd in de jeugdzorg, maar maken ook gebruik van het pedagogische hulpaanbod.
4.3.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Onderzoek naar de effecten van interventies voor gezinnen in scheiding is beperkt aanwezig, is in veel gevallen oud en kent vaak methodologische beperkingen. Op basis van beschikbare gegevens kunnen voorzichtig enkele conclusies over effectiviteit getrokken worden (Ince 2012). • Kortdurende, gestructureerde, groepsgerichte interventies voor kinderen in de basisschoolleeftijd (9-12 jaar) kunnen helpen bij het omgaan met problemen rond de scheiding. Voorbeelden van erkende interventies zijn KIES en JES (http://www.nji.nl9). • Er zijn weinig signalen dat oudergerichte interventies werken. Interventies voor ouders kunnen effectief zijn als ze er in slagen het opvoedend handelen van de ouders te verbeteren. In Nederland zijn er nog geen erkende oudergerichte interventies.
8 9
Tabellen achtergrond gebruikers BJz. Dossier scheiding.
58
•
Mediation kan helpen de verstandhouding tussen ouders te verbeteren en hun begrip voor de behoeften van het kind te vergroten. Mediation is vooral gericht op het komen tot afspraken over zaken die met de scheiding te maken hebben, zoals een ouderschapsplan.
In de Gooi- en Vechtstreek is onderzoek gedaan naar de resultaten van het programma Triple P in relatie tot de gezinssituatie en culturele achtergrond. Triple P, het Positief Pedagogisch Programma, is een programma voor opvoedingsondersteuning aan ouders met kinderen van 0-16jaar, waarin ouders een positieve opvoedstijl aanleren. Het is een theoretisch goed onderbouwde interventie (http://www.nji.nl). Triple P wordt internationaal gebruikt zonder specifieke aanpassingen voor eenoudergezinnen en niet-westerse gezinnen. Het doel van het onderzoek is na te gaan of Triple P niveau 3 vergelijkbare resultaten geeft voor twee- en eenoudergezinnen en voor westerse en niet-westerse gezinnen (http://www.triplep-nederland.nl). In het onderzoek is geen significant verband gevonden tussen de resultaten van Triple P niveau 3 en de culturele achtergrond, dat wil zeggen dat bewijs dat het programma voor eenoudergezinnen vergelijkbare resultaten geeft ontbreekt. Wel suggereren de cijfers dat de begeleiding bij eenoudergezinnen met jongens minder vaak met goed resultaat wordt afgesloten dan bij eenoudergezinnen met meisjes (Luijer 2012).
Voor eenoudergezinnen is het belangrijk dat hulp wordt geboden voor de praktische problemen in een gezin. Pas als die zijn opgelost, kan de ouder zich inzetten voor problemen die in de opvoeding ervaren worden. Deze vorm van hulp is vaak niet integraal ontwikkeld vanwege financiële en organisatorische problemen. Gezinnen krijgen daardoor met veel verschillende hulpverleners te maken, wat het vertrouwen in de hulpverlening niet ten goede komt (Doelman-van Geest et al 2010).
Als er praktische problemen zijn in een gezin, moeten die eerst worden aangepakt.
Wat gebeurt er al in de regio? De vijftien gemeenten in Holland Rijnland werken sinds 2007 samen met de zorgpartijen in het project Ketenaanpak Jeugd om de zorg aan jeugdigen en hun gezinnen te verbeteren (http://www.hollandrijnland.nl).
Vanuit de Ketenaanpak hebben de gemeenten een gemeenschappelijke basisvisie op het CJG ontwikkeld (http://www.hollandrijnland.nl). Het CJG is er voor alle doelgroepen. Het is daarom van belang rekening te houden met de specifieke wensen en mogelijkheden van de diverse doelgroepen. Doelgroepdifferentiatie vindt bijvoorbeeld plaats in het zorgaanbod, de communicatie/PR, de indeling van het gebouw en de informatievoorziening.
Alle gemeenten hebben inmiddels een CJG. Ook is er in regionaal verband een virtueel CJG voor ouders (http://www.cjgzuidhollandnoord.nl) en jeugdigen (http://www.hoezitdat.nl) ontwikkeld. Op de websites is informatie te vinden over het thema scheiden. In 2011en 2012 ligt de nadruk op het versterken van de CJG’s. De gemeenten werken ook samen in de Regionale Agenda Samenleving (RAS). Vanuit de RASmiddelen zijn in 2010 projecten rond echtscheiding uitgevoerd (Kwadraad 2011). Dit betreft: • KIES, een spel- en praatgroep voor kinderen in echtscheidingssituaties (Rijnstreek en Leiden en omstreken). KIES wordt daarnaast ook vanuit gemeentelijke middelen gefinancierd. • Groep voor kinderen in stiefgezinnen of nieuw samengestelde gezinnen (Alphen aan den Rijn). Het is niet bekend hoeveel jeugdigen en gezinnen hiervan gebruik hebben gemaakt.
59
De provinciale RAS-middelen worden vanaf 2013 jaarlijks afgebouwd en met gemeentelijke middelen voor preventief jeugdbeleid gelijktijdig opgebouwd. De huidige bestuursovereenkomsten zijn dan afgelopen en de bestuursovereenkomsten RAS nieuwe stijl 2013-2016 staan in het teken van de transitie jeugdzorg (provincie Zuid-Holland 2012).
Wat kunnen we van anderen leren? Kindvriendelijk scheiden De gemeenten in Noord-Veluwe waren met hun project Kindvriendelijk Scheiden een van de vijf winnaars van de verkiezing Kind- en Gezinsvriendelijke Initiatieven 2010. Via de website http://www.kindvriendelijkscheidennoordveluwe.nl werden ouders geïnformeerd om de scheiding zo goed mogelijk te regelen. Daarnaast was er een folder voor ouders die werd verspreid via scholen, huisartsen, advocaten en hulpverleningsinstanties. Inmiddels zijn alle onderdelen van het project ondergebracht in het reguliere aanbod van de samenwerkingspartners, aangestuurd vanuit het CJG. Het aanbod varieert van gespreksgroepen voor kinderen, echtscheidingsspreekuur door een maatschappelijk werker, advocaat en omgangsondersteuning door een geschoolde vrijwilliger (Liefering, Mulder 2012).
CJG Hoeksche Waard Het CJG Hoeksche Waard heeft veel geïnvesteerd in het verbeteren van de bekendheid en het imago van het CJG. Ouders wisten niet dat ze bij het CJG konden binnenlopen met vragen en problemen en als ze dat deden wist het CJG nog onvoldoende hoe ze daarmee moesten omgaan. Ook wisten organisaties niet zeker of ouders die rechtstreeks naar het CJG werden verwezen de juiste hulp kregen. Dat bleek uit onderzoek naar het imago van het CJG Hoeksche Waard onder organisaties rondom het CJG (Doelman-van Geest, Van Essen 2011).
Sinds begin 2012 verspreidt CJG Hoeksche Waard bijvoorbeeld een speciale CJG-krant. In de krant informeert het CJG over wat zij doet, waarvoor ouders hier terechtkunnen en welke organisaties in het CJG werkzaam zijn. De krant wordt huis aan huis bezorgd en is ook verkrijgbaar op gemeentehuizen en consultatiebureaus in de Hoeksche Waard (http://www.binnenmaas.nl).
De gemeenten in Noord-Veluwe wonnen een prijs met hun project Kindvriendelijk scheiden. De Hoeksche Waard investeert in het vergroten van de bekendheid van het CJG.
4.3.3
Aanbevelingen
1 Zorg voor een sluitend aanbod rond echtscheiding voor ouders en kinderen in het CJG. Bijvoorbeeld door: a Aanbod vanuit het CJG onder de loep te nemen, wat gebeurt er bijvoorbeeld met KIES en de groep met stiefgezinnen als de RAS-middelen afgebouwd worden? b Na te gaan of het Opvoedbureau eenoudergezinnen voldoende bereikt. Besteedt het Opvoedbureau voldoende aandacht aan de specifieke problematiek? Is het bij ouders bekend dat ze met vragen rond scheiding terechtkunnen bij het Opvoedbureau? c Aandacht voor huisvestings-, juridische en financiële problematiek. d Informatie over scheiden en de invloed daarvan op kinderen te blijven geven, onder meer op de website van het CJG en/of via folders. 2 Ga voor het programma Triple P na, voor zover nog niet bekend, hoe het bereik van eenoudergezinnen is en wat de effecten zijn voor verschillende doelgroepen en stem zo nodig de aanpak van het programma af op de uitkomsten.
60
4.4
Onderwijs: passend onderwijs
4.4.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Vanaf augustus 2014 wordt de Wet passend onderwijs van kracht. Dit vereist aanpassingen binnen gemeenten, CJG’s en Zorgadviesteams (ZAT’s).
Wat is de aard van het probleem? Ondersteuning aan zorgleerlingen in het onderwijs wordt op dit moment geregeld via landelijke indicatiestellingen en leerlinggebonden financiering (rugzakjes). De rijksoverheid heeft geconstateerd dat er een te grote groei is van het aantal rugzakjes en indicatiestellingen en dat veel van de ondersteuning plaatsvindt buiten het leslokaal om. Daarnaast moet een aantal leerlingen te lang wachten op een passende onderwijsplek.
Met de Wet passend onderwijs krijgen scholen vanaf augustus 2014 de plicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het geld dat nu via de rugzakjes wordt uitgekeerd, wordt vanaf dan uitgekeerd aan regionale samenwerkingsverbanden van instellingen van regionaal en speciaal onderwijs (http://www.rijksoverheid.nl). In Holland Rijnland betreft dit - in het huidige voorstel - Leiden en omstreken, Katwijk, Noordwijk en omstreken, Alphen aan den Rijn en omstreken (PO), Leiden en omstreken, Katwijk, Noordwijk en omstreken, Midden-Holland en Rijnstreek (VO) (http://www.passendonderwijs.nl).
Het is bekend dat de leerling die passend onderwijs nodig heeft, regelmatig dezelfde is die gebruikmaakt van lokale ondersteuning en/of jeugdzorg (Messing, Bouma 2011), dus van het CJG. De gemeenten staan voor de uitdaging een sluitende aanpak voor het jeugdveld te ontwikkelen waar jeugdigen niet tussen wal en schip vallen, niet van het kastje naar de muur worden gestuurd, maar waar ook zaken niet dubbel worden gedaan.
De Wet passend onderwijs heeft gevolgen voor de rol van CJG en gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer en de huisvesting van scholen, maar hebben niet de regierol bij het organiseren van passend onderwijs. Wel is in het wetsvoorstel opgenomen dat het samenwerkingsverband van scholen zijn plannen bespreekt met gemeenten om tot overeenstemming te komen.
Aangezien gemeenten wel verantwoordelijk zijn voor de sluitende aanpak rond jeugdigen, zoals voorgesteld in de nieuwe Jeugdwet, is het van belang te zorgen dat ondersteuning vanuit het CJG en de scholen aanvullend is. Hier is dus wel degelijk een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten.
De gemeenten staan, samen met het onderwijs, voor de uitdaging een sluitende aanpak voor het jeugdveld te ontwikkelen waar jeugdigen niet tussen wal en schip vallen, niet van het kastje naar de muur worden gestuurd, maar waar ook zaken niet dubbel worden gedaan. 61
Wat is de omvang van het probleem? De regio heeft, vergeleken met de provincie, relatief minder achterstandsleerlingen 10 in het basisonderwijs, minder voortijdig schoolverlaters (vsv) uit het VO en mbo.
Holland Rijnland heeft 9,4% achterstandsleerlingen en 2,8% vsv’ers, gemiddeld is dit in ZuidHolland 16,7 en 3,8%. De gemeenten Leiden en Katwijk hebben vergeleken met gemeenten met dezelfde stedelijkheid wel relatief veel achterstandsleerlingen. Daarnaast ligt het aandeel vsv’ers in Leiden, Noordwijk, Noordwijkerhout, Rijnwoude en Nieuwkoop boven het gemiddelde. In Leiden wonen veel Marokkaans-Nederlandse jongeren. Deze zijn nog altijd oververtegenwoor- digd in de cijfers over werkloosheid en schooluitval (CVV 2012). De jongeren zijn sterk oververtegenwoordigd in het praktijkonderwijs en ondervertegenwoordigd in het hoger onderwijs. Scholieren vallen vooral uit bij de overgang van het vmbo naar het mbo en in de eerste twee klassen van het mbo. Belangrijke oorzaken zijn een verkeerde opleidingskeuze en persoonlijke omstandigheden die leiden tot structureel spijbelgedrag (http://www.hollandrijnland.nl).
In de kleine gemeenten van Holland Rijnland hebben de meeste achterstandsleerlingen ouders die beiden maximaal een vmbo-k opleiding hebben of waarvan de opvoedende ouder maximaal deze opleiding heeft gehad (een zogenaamde 0,3-leerling). In Leiden en Alphen aan den Rijn zijn veel achterstandsleerlingen waarvan een van beide ouders maximaal basisonderwijs heeft gehad, een zogenaamde 1,2-leerling (Van Essen et al 2012).
In het schooljaar 2010-2011gaan 1.805 leerlingen van 4-11 jaar en 1.627 van 12 jaar en ouder naar een vorm van speciaal basisonderwijs of speciale scholen in Holland Rijnland (http://www.ris-zh.nl). Holland Rijnland heeft relatief de meeste jeugdigen van 12 jaar en ouder in het speciaal basisonderwijs en op speciale scholen: 36 per 1.000 12-18-jarigen. In heel Zuid-Holland is dit gemiddeld 29.
Daarnaast heeft de regio in schooljaar 2010-20111.160 vsv’ers uit het VO en mbo (Sociale Barometer). Van deze laatste groep is het duidelijk dat er zeer waarschijnlijk problemen zijn op meerdere leefgebieden. Voor de overige jeugdigen met leerproblemen is dat niet duidelijk. Een gedeelte heeft alleen problemen in het onderwijs, terwijl anderen juist op meerdere leefgebieden problemen ervaren. Zeer waarschijnlijk ervaren deze kinderen op andere terreinen ook problemen en krijgen ze ook hulp of aanpassingen in de thuissituatie.
Er zijn relatief weinig achterstandsleerlingen in Holland Rijnland, uitgezonderd Katwijk en Leiden. Holland Rijnland heeft wel veel jeugdigen in het speciaal basisonderwijs en op speciale scholen.
4.4.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Het is van belang voor gemeenten en CJG’s onderscheid te maken tussen de verschillende aspecten van de samenwerking met de zorgstructuren op scholen. Zoals onderscheid tussen bestuurlijke, organisatorische en inhoudelijke aspecten van de samenwerking. Algemeen uit
11
Dit zijn leerlingen in het reguliere basisonderwijs die volgens het Ministerie van OCW behoren tot een achterstandscategorie. De achterstand is gebaseerd op een laag opleidingsniveau van een of beide ouders. Voor iedere leerling met een gewicht van 0,3 of 1,2 krijgt de school extra geld (http://www.rijksoverheid.nl). Leerlingen waarvan beide ouders maximaal lager beroepsonderwijs hebben gevolgd zijn een zogenaamde 0,3-leerling. Leerlingen waarvan één ouder alleen basisonderwijs heeft gehad zijn een 1,2- leerling. Een uitgebreide toelichting is te vinden in het RIS (http://www.ris-zh.nl).
62
gangspunt moet zijn: ‘Samenwerking heeft alleen nut wanneer partijen elkaar nodig hebben om gezamenlijke vraagstukken op te lossen’ (Brinkman et al 2010).
Bij het bestuurlijke aspect van de samenwerking gaat het erom: wie zijn de samenwerkingspartners? Het maakt nogal verschil vanuit wiens uitgangspunt gekeken wordt. Vanuit een reguliere basisschool zijn dit wellicht (de partners van het) CJG en de gemeente waarin de school staat. Voor basisscholen in het speciaal onderwijs en het middelbare onderwijs worden dit al meerdere gemeenten en wellicht meerdere CJG’s. Voor gemeenten zijn samenwerkingspartners het CJG, ZAT’s in de eigen gemeente en mogelijk ZAT’s in andere gemeenten. Vanuit scholen, CJG’s en gemeenten is het van belang bestuurlijke drukte zo veel mogelijk te vermijden. Dit betekent dat het algemene uitgangspunt moet zijn ‘lokaal maatwerk en regionale werkbaarheid’ (Wols- winkel, Broeders 2009). Met de komst van de regionale samenwerkingsverbanden rond passend onderwijs kan dit wellicht vereenvoudigd worden. Bijvoorbeeld door bestuurlijk alleen met het samenwerkingsverband te overleggen.
De organisatorische aspecten van de samenwerking hebben met name te doen met de vraag: ‘wie heeft in welke casus welke verantwoordelijkheden?’ en ‘hoe wordt de samenwerking rond algemene preventie ingestoken?’ Een belangrijk aspect daarvan is informatie-uitwisseling. Hierover moeten duidelijke afspraken gemaakt worden tussen aanbieders. Het is in ieder geval van belang dat ZAT en CJG elkaars zorg- en begeleidingsaanbod kennen (Wolswinkel, Broeders 2009). Daarnaast is het van belang een jeugdige maar in één overleg te bespreken, dus óf in het zorgnetwerk van het CJG óf in het ZAT. Dit vraagt veel van de vertrouwensband tussen deze twee vormen van overleg. In Holland Rijnland is casuïstiekoverleg nu nog vaak per domein georganiseerd en vindt er te weinig uitwisseling en afstemming plaats.
Inhoudelijk is het van belang complementair aan elkaar te zijn. Het doel van het ZAT is ‘Diverse zorgverleners werken samen in en om de school om te zorgen dat elke jongere zijn diploma haalt’. Het streven van het CJG in Holland Rijnland is: jeugdigen en ouders helpen bij de opvoeding en het opgroeien, zodat alle jeugdigen gezond en veilig kunnen opgroeien, zich kunnen ontwikkelen en naar vermogen kunnen meedoen in de samenleving. Deze laatste doelstelling is een stuk breder dan die van het ZAT.
Kinderen kunnen op verschillende leefgebieden (gezin, school, openbare ruimte) problemen ervaren en veroorzaken. Coördinatieproblemen tussen CJG en onderwijs ontstaan met name als een kind op meerdere leefgebieden problemen ervaart of als er meerdere kinderen met verschillende levensfasen uit een gezin met problemen komen.
Het is van belang te beseffen dat zorg over onderwijsgrenzen heen wordt georganiseerd (Wolswinkel, Broeders 2009). In tabel 6 wordt aangegeven waar idealiter jeugdigen het eerst terechtkomen als ze problemen ervaren of door wie zorgen worden geconstateerd. Dit verschilt nogal per levensfase, waarbij de school steeds nadrukkelijker in beeld komt. Tabel 6 laat zien dat onderwijs steeds belangrijker wordt, maar dat als er hulp nodig is op meerdere leefgebieden jeugdigen al snel met meerdere zorgstructuren te maken krijgen.
Tabel 6
Ondersteuning op leefgebieden en in levensfasen
leefgebied
0-4
4-12
12+
gezin
cjg/eerstelijnsgezondheidszorg
cjg/eerstelijnsgezondheidszorg/onderwijs
onderwijs/eerstelijnsgezondheidszorg/cjg
onderwijs
onderwijs
openbare ruimte school
veiligheidshuis/cjg
bron: Tympaan Instituut
63
In de visie van de Holland Rijnland ligt de primaire verantwoordelijkheid bij ouders. Maar betrokkenheid van de bredere sociale omgeving, zoals familie, vrienden en buren, is van belang voor de opvoeding. Ook het onderwijs is een belangrijke omgeving voor het kind. Daarom is het van belang dat er afstemming en samenwerking is tussen onderwijs en CJG’s.
Vanuit de literatuur wordt de vraag neergelegd of het haalbaar is nu al te werken met het uitgangspunt 1-gezin-1-plan, met name als jeugdigen zich uit één gezin in verschillende levensfasen bevinden. Dit betekent dat óf alle multiprobleemgezinnen bij het CJG komen óf dat in het ZAT de hulpverlening rond hele gezinnen moet worden besproken. Beter is wellicht 1-kind-1-plan waarbij echte ernstige multiprobleemgezinnen maatwerk krijgen (‘de kinderen waar je van wakker ligt’).
Wel zouden voor specifieke groepen afspraken kunnen worden gemaakt rond de zorgcoördinatie. Over Marokkaans-Nederlandse jongens tussen 4 en 12 jaar zou bij onderwijsachterstanden de school eerder kunnen overleggen met het CJG. Onderwijsachterstanden zijn een zeer belangrijke voorspeller voor crimineel gedrag op latere leeftijd. Een andere optie is af te spreken dat het ZAT bij justitiële problemen van een Marokkaans-Nederlandse puber het CJG infor- meert als deze puber een jonger broertje heeft. Een oudere broer met een criminele achter- grond blijkt uit onderzoek ook een belangrijke voorspeller voor crimineel gedrag (http://www.vng.nl).
Besef dat zorg over onderwijsgrenzen heen wordt georganiseerd. Bepaal wie in welke casus verantwoordelijkheden heeft.
Wat gebeurt er al in de regio? De regio Holland Rijnland heeft een strategische visie en regionale aanpak rondom de drie decentralisaties werk, Wmo en jeugd opgesteld. De ontwikkelingen rond passend onderwijs sluiten aan op die van de transitie jeugdzorg. Op dertien onderwerpen verkiest Holland Rijnland een regionale boven een lokale aanpak (Holland Rijnland 2012b).
De gedachtengang van de regio voor (toegang tot) ondersteuning is in tabel 7 aangegeven. De tabel is opgesteld door de Werkgroep Toegang die een voorstel heeft gedaan voor een integrale toegang voor ondersteuning op alle leefgebieden, zoals wonen, werken, gezondheid, gezin, veiligheid, onderwijs, inkomen, vrije tijd en sociale contacten (Werkgroep Toegang Holland Rijnland 2012).
64
Tabel 7
Uitgangspunten voor ondersteuning in Holland Rijnland
van
naar
standaardoplossingen
maatwerk
indiceren
arrangeren
aanvraag
vraag
recht op een voorziening
benodigde voorziening
aanbodgericht
vraaggericht
een plan per leefgebied
één plan alle leefgebieden
individuele klant
klantsysteem (partner,kinderen)
wet en regelgeving
ruimte voor de professional
controle
vertrouwen
praten over klanten
praten met klanten
bron: Werkgroep Toegang Holland Rijnland 2012
Voor de aanpak van de transitie jeugdzorg wordt voortgebouwd op de samenwerking vanuit de ketenaanpak. De vijftien gemeenten in Holland Rijnland werken al sinds 2007 samen met de zorgpartijen in het project Ketenaanpak Jeugd om de zorg aan jeugdigen en hun gezinnen te verbeteren (http://www.hollandrijnland.nl). In de ketenaanpak werken kernpartners in de preventieve en curatieve zorg samen, zoals GGD, BJz, MEE, maatschappelijk werk, zorgaanbieders uit de geïndiceerde jeugdzorg, GGZ en LVG. Ook de samenwerkingsverbanden voor het primair en voorgezet onderwijs zijn aangehaakt.
Vanuit de ketenaanpak wordt gewerkt aan (http://www.hollandrijnland.nl): • borging en implementatie van zorgcoördinatie, onder meer via de methode 1-gezin-1-plan en de regionale verwijsindex JeugdMATCH; • doorontwikkeling van de CJG’s; • vraaggestuurde zorg voor jeugd. De gemeenten en samenwerkingsverbanden PO en VO in de regio willen naar een integrale werkwijze voor jeugdigen en gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben vanuit zowel onderwijs als jeugdhulp of andere gemeentelijke voorzieningen. Om dit te realiseren starten in oktober 2012 pilots 1Plan: van indiceren naar arrangeren (http://www.hollandrijnland.nl). Met 1Plan maken professionals en jeugdige/gezin samen een integraal zorgplan: wat is de hulpvraag, hoe wordt de eigen kracht versterkt en welke rol kan het sociale netwerk daarbij spelen? De zorg thuis en op school moeten in elkaars verlengde plaatsvinden. De pilotteams bestaan onder andere uit medewerkers van CJG, jeugdzorg, MEE en ZAT’s in het PO en VO. Zo nodig wordt specialistische zorg ingeschakeld, bijvoorbeeld vanuit de GGZ (http://www.hollandrijnland.nl). De teams krijgen werkmodellen aangereikt die zij in de praktijk uitproberen om na te gaan of het bijdraagt aan het integraal arrangeren van zorg en ondersteuning. Op basis van de praktijkervaringen worden de modellen doorontwikkeld.
De samenwerkingsverbanden PO en VO in de regio werken aan de voorbereidingen op het passend onderwijs. In het beleidsplan van samenwerkingsverband VO Leiden (Samen verder) is samenwerking met ketenpartners een actiepunt, wat zijn de huidige afspraken en overeenkomsten tussen onderwijs en jeugdzorg en in hoeverre zijn hierin verbeteringen nodig? Voor het PO heeft Leiden een regionaal loket VIA (https://www.wsnsregioleiden.nl). Dit is het centrale loket waarin onderwijs en jeugdzorgpartners (zoals CJG en jeugdzorg) samenwerken. Hier worden integrale arrangementen toegekend aan kinderen die om welke reden dan ook vastgelopen zijn op school en waar er een relatie ligt met de thuissituatie.
65
Verder werkt de regio in RMC-verband (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie vsv) samen in de aanpak van voortijdig schooluitval. De gemeenten in Holland Rijnland vallen onder twee RMC-regio’s. Dit zijn: • Zuid-Holland Noord (Duin- en Bollenstreek en Leidse regio), waar de RMC-functie is ondergebracht bij samenwerkingsorgaan Holland Rijnland; • Zuid-Holland Oost (Rijnstreek en Midden-Holland).
Zuid-Holland Noord heeft haar visie en beleidsagenda vsv uitgewerkt in een meerjarenprogramma (Regiegroep VSV 2010). De regio signaleert daarin dat het ondanks de inzet nog niet gelukt is voortijdig schooluitval terug te dringen tot het gewenste niveau. Een verklaring is, dat de aanpak zich nog te weinig focust op een daadkrachtige samenwerking en duidelijkheid omtrent processen, rollen en verantwoordelijkheden. Daarnaast maakt het grote aantal betrokken organisaties op lokaal, regionaal, provinciaal en rijksniveau het moeilijk overzicht te houden over het geheel van de activiteiten en daarop te sturen. Een van de pijlers is dan ook een resultaatgerichte aanpak met een nieuwe cultuur van samenwerken tussen ketenpartners: werken vanuit een gemeenschappelijk kader met duidelijke afspraken over doelstellingen, maatregelen en resultaten.
Gemeenten en onderwijs werken samen aan een integrale werkwijze voor jeugdigen en gezinnen die zowel hulp vanuit het lokale veld als het onderwijs krijgen. De samenwerking vanuit de Ketenaanpak biedt daarvoor een goede basis.
Wat kunnen we van andere leren? Voorlopers passend onderwijs en zorg voor jeugd In 2012 zijn 34 voorloperprojecten ingediend bij de Ministeries van VWS en OCW. Twee van deze projecten, Pilot schoolgebonden zorgteams in het PO/VO Nieuwe Waterweg Noord en Brabant Noordoost - Verbanden verbinden, zijn nuttig ter inspiratie.
Pilot schoolgebonden zorgteams in het PO/VO Nieuwe Waterweg Noord De regio heeft de ambitie dat 80% van de vraagstukken van leerlingen en ouders opgelost kunnen worden in schoolgebonden zorgteams. Met de pilot moet antwoord worden gegeven op de volgende vragen: • Welke expertise moet aanwezig zijn in de schoolgebonden zorgteams? • Welke mandaten zijn nodig om integrale hulp te kunnen bieden? • Hoe verhoudt het team zich tot het CJG? • Kunnen casussen die niet kunnen worden oplost in de teams overgedragen worden naar één centraal punt?
Brabant Noordoost - Verbanden verbinden In de regio is de afgelopen jaren geëxperimenteerd met het inschakelen van ondersteuning voor leerling en/of gezin direct via het ZAT, zonder indicering via BJz. In de komende jaren wil men deze werkwijze voortzetten en verbreden naar de jeugd-GGZ en de AWBZ-begeleiding. In het voorloperproject moet er vooral antwoord komen op de vragen: • Wat is de meest efficiënte overlegstructuur voor gemeenten, samenwerkingsverbanden en zorgverleners in de regio? • Kan er (voortijdige) ontheffing worden verkregen voor de nu geldende landelijke indicatiestelling? Hoe kunnen procedures en criteria rond signalering, verwijzing en diagnose worden afgestemd tussen scholen en zorgpartijen (in de ZAT’s)?
66
Een ander goed voorbeeld is:
BO-JOZ-regisseur kop van Noord-Holland In de kop van Noord-Holland werken gemeenten, zorginstellingen en onderwijs (niet vrijblijvend) samen. Doel is te komen tot een ononderbroken keten van onderwijs en zorg voor kinderen van 9 maanden tot 23 jaar. De komende jaren wordt samengewerkt rond de volgende thema’s: • verdere ontwikkeling en structurele implementatie van ZAT’s; • gecoördineerde ontwikkeling en implementatie van passend onderwijs; • gecoördineerde ontwikkeling en implementatie van CJG’s.
Er is een zogenoemde BO-JOZ-regisseur aangesteld die de schakel is tussen de instellingen en beleidsmakers. Een belangrijk winstpunt is, dat scholen via de regisseur betrokken worden bij het beleidsproces. Hierdoor staan ‘de neuzen meer dezelfde kant op’ en cultuurverschillen wor- den opgeheven.
De regio Nieuwe Waterweg Noord experiment met schoolgebonden zorgteams. NoordBrabant voert een pilot uit waarin leerlingen/gezinnen ondersteuning krijgen zonder indicatie van BJz. Noord-Holland werkt, via een BO-JOZ–regisseur, aan een sluitende keten van onderwijs en zorg.
4.4.3
Aanbevelingen
1 Blijf gebruikmaken van de regionale samenwerking vanuit de ketenaanpak. Met deze succesvolle samenwerking is inmiddels ruime ervaring opgedaan. Een belemmerende factor kan zijn dat de regio Rijnstreek qua samenwerkingsverbanden passend onderwijs en RMC-regio bij de regio Midden-Holland hoort. 2 Zorg ervoor dat alle zorg rond jeugd in het CJG aanwezig is (denk bijvoorbeeld aan de jeugdGGZ en MEE), zodat scholen hier niet apart mee om de tafel hoeven. 3 Zorg dat de juiste personen in de ZAT’s en CJG kennis hebben over elkaars ondersteuning. Wees bewust van het feit dat deze netwerken regionaal opereren. 4 Heb zicht in hoeverre er vertrouwen is tussen de verschillende netwerken. Stel hier bijvoorbeeld een specifieke regisseur voor aan. 5 Maak in overleg met de scholen afspraken in welk netwerk jeugdigen primair besproken worden. Laat ouders en jongeren hier zelf een stem in hebben. 6 Houd niet dwangmatig vast aan het criterium 1-gezin-1-plan, maar werk eerst toe naar 1-kind-1-plan en kijk vandaar uit welke stappen er moeten worden gezet om tot 1-gezin-1-plan te komen. Maak afspraken rond de coördinatie van specifieke doelgroepen waarbij het betrekken van het hele gezin van belang is, bijvoorbeeld Marokkaans-Nederlandse jongens. Zorg in de tussentijd voor maatwerk voor ‘echte’ multiprobleemgezinnen. 7 Stuur, samen met de regionale samenwerkingsverbanden van scholen, op prestaties (‘geconstateerde problemen en gevonden oplossingen’) van de netwerken en niet op output (‘aantal besproken kinderen’). Maak randvoorwaarden die ervoor zorgen dat instellingen handelen in het belang van het kind en over hun eigen grenzen heen kunnen kijken en niet in hun eigen (financiële) belang. Denk hierbij aan een aantal uren extra om bijvoorbeeld ondersteuning te geven aan een jonger broertje zonder indicatie vanuit instelling A, zodat instelling B niet ook ingeschakeld hoeft te worden.
67
4.5
Ondersteuning voor (zorg)jeugd: de pedagogische civil society
4.5.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt De regio Holland Rijnland wil de pedagogische civil society versterken. Landelijk is de tendens om als overheid meer afstand te nemen en de verantwoordelijkheid meer bij burgers en maatschappelijke organisaties te leggen.
Wat is de aard van het probleem? Momenteel vinden grote veranderingen plaats in het jeugdbeleid. Per 1januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor kinderen, jongeren en hun opvoeders. Het idee daarachter is dat gemeenten de jeugdzorg herkenbaarder, dichter bij en minder bureaucratisch kunnen organiseren. Zij moeten hun nieuwe taken verwezenlijken met een aanzienlijke besparing (http://www.jso.nl).
Naast de aandacht voor jeugdigen en hun ouders die zorg nodig hebben, is er steeds meer aandacht voor de positieve ontwikkeling van alle jeugdigen. Daarvoor is het van groot belang dat zij opgroeien in een sociale opvoedingsomgeving, waarin mensen zich betrokken en medeverantwoordelijk voelen: de pedagogische civil society (Gemmeke 2011). Ook de regio Holland Rijnland erkent dit belang en heeft daarom het versterken van de pedagogische civil society tot speerpunt benoemd.
De regio Holland Rijnland wil dat de jeugd opgroeit in een omgeving waar mensen zich betrokken en medeverantwoordelijk voelen.
Wat is de omvang van het probleem? De regio Holland Rijnland scoort iets beter dan gemiddeld in de provincie op het aspect betrokkenheid bij de buurt. Van de inwoners van Holland Rijnland vindt 45,7% dat zij in een gezellige buurt wonen waar veel saamhorigheid is. In de provincie is dit 42,8%. Ook vindt 72,8% van de inwoners van Holland Rijnland dat mensen in de buurt prettig met elkaar omgaan tegenover 66,4% in de hele provincie. Het percentage inwoners dat vindt dat mensen in de buurt elkaar nauwelijks kennen is in Holland Rijnland iets lager dan in de provincie als geheel: 25,9 in Holland Rijnland tegenover 29,2 in de provincie. Wat betreft de sociale contacten hebben de inwoners van Holland Rijnland iets meer contact met buurtbewoners dan in de provincie Zuid-Holland als geheel: 39,5% van de inwoners heeft veel contact met andere buurtbewoners tegenover 38,3% in de provincie (Sociale Barometer).
Deze cijfers vormen een gunstig uitgangspunt voor het versterken van de pedagogische civil society in Holland Rijnland.
De cijfers over de sociale betrokkenheid bij de buurt vormen een gunstig uitgangspunt voor het versterken van de pedagogische civil society in de regio Holland Rijnland.
68
4.5.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? De pedagogische civil society Onder de pedagogische civil society wordt verstaan: gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen (http://www.nji.nl). Het begrip is in 2011geïntroduceerd door de pedagoog prof.dr. Micha de Winter. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze opgenomen zijn in sociale netwerken die groter zijn dan het gezin alléén. De Winter pleit daarom voor een versterking van de pedagogische civil society (http://www.uu.nl).
In een goed functionerende pedagogische civil society voelen burgers zich betrokken bij de kinderen en jeugdigen in hun omgeving. Burgers zijn bereid om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen. Iedereen die betrokken is bij opvoeden, opgroeien en gezondheid van de jeugd maakt deel uit van die pedagogische civil society: gezin, familie en vriendenkring, maar ook buren, leerkrachten, sportcoaches of buurtbewoners. Voor vrijwilligers en professionals in diverse organisaties zijn begeleidende en faciliterende taken weggelegd (http://www.nji.nl).
Beïnvloeden van de pedagogische civil society Uit een buurtanalyse van de DSP-groep blijkt dat de pedagogische kracht van een buurt wordt beïnvloed door verschillende factoren (Broeders et al 2012): • sociaaleconomische status/positie van de buurt; • etnische diversiteit (aandeel niet-westerse allochtonen); • opleidingsniveau; • mate van doorstroming in de buurt; • gemeentegrootte en mate van stedelijkheid.
Hoe ouders, jeugd en buurtbewoners met elkaar omgaan is niet in directe zin te beïnvloeden. De pedagogische civil society kan niet georganiseerd worden door de overheid of instellingen. Wel kunnen omstandigheden gecreëerd worden die uitnodigen tot kennismaking, dialoog, netwerkvorming en het ontwikkelen en uitvoeren van eigen initiatieven. Daarbij is het belangrijk dat wordt aangesloten bij wat er al is aan activiteiten en initiatieven van burgers. Het initiatief ligt dus bij de burgers. De rol van professionals is faciliteren, ondersteunen en soms uitlokken. Het CJG kan bijvoorbeeld ontmoetingsplaatsen mogelijk maken of activiteiten van ouders en andere buurtbewoners onder de aandacht brengen (Gemmeke 2011).
Rol van gemeenten in de pedagogische civil society Gemeenten hebben een belangrijke voorwaardenscheppende rol bij het versterken van de pedagogische civil society door het faciliteren en stimuleren van sociale netwerken en steunstructuren rond jeugd en gezin (Van Dijk, Gemmeke 2010).
In de factsheet Opvoeden samen met de buurt (Wolswinkel 2011) worden voorbeelden, tips en ideeën gegeven waarmee gemeenten hun pedagogische rol kunnen versterken. De kernpunten zijn: • samenwerking regisseren, bijvoorbeeld door een gezamenlijke pedagogische wijkvisie met alle samenwerkingspartners op te stellen; • CJG benutten en aansluiting zoeken bij vindplaatsen van ouders en jongeren, bijvoorbeeld door inlooppunten dichtbij jongeren en hun ouders in de buurt te organiseren; • de pedagogische rol van reguliere organisaties stimuleren en faciliteren, bijvoorbeeld door voorwaarden aan subsidieverstrekking te verbinden, zoals invulling geven aan wijk/buurtgericht werken en inzetten op eigen kracht en verantwoordelijkheid;
69
• •
aandacht geven aan de fysiek-ruimtelijke opvoedomgeving, bijvoorbeeld door woningcorporaties te stimuleren om in hun beleid en ruimtelijke plannen jongeren te betrekken; eigen kracht en verantwoordelijkheid stimuleren, bijvoorbeeld door een bewustwordingscampagne voor burgers, burgerinitiatieven met subsidie te ondersteunen of beheer van speeltuinen, gebouwen en speelveldjes in handen van jongeren/ouders zelf te leggen.
Rol CJG in pedagogische civil society Als een gemeente werk wil maken van het versterken van de pedagogische civil society, is het verstandig dat het CJG daarbij betrokken wordt. Het CJG kan door zijn centrale positie in het lokale jeugdbeleid, een belangrijke rol vervullen (Gemmeke 2011). De DSP-groep wijst in haar rapport ‘Opvoeden samen met de buurt’ tevens op de belangrijke rol van buurtorganisaties (Wolswinkel 2011). Zij zouden gestimuleerd en ondersteund moeten worden in hun pedagogische opgave. Buurtorganisaties staan vaak in contact met kinderen en ouders en zijn daardoor in staat om de pedagogische kracht van een buurt structureel te versterken. Dit levert vaak meer op dan nieuwe, losse initiatieven en projecten die minder kinderen en ouders bereiken, tijdelijk van aard zijn en niet structureel werken. De buurtorganisaties moeten dan wel hun rol in de pedagogische civil society concreter formuleren. Dat kan door stil te staan bij hun pedagogische meerwaarde en zich af te vragen welke boodschap en sociale vaardigheden ze kinderen willen bijbrengen (Broeders et al 2012).
Het CJG kan door zijn centrale positie een belangrijke rol vervullen in het versterken van de pedagogische civil society.
Wat gebeurt er al in de regio? De regio heeft aangegeven dat ze werk wil maken van het versterken van de pedagogische civil society in Holland Rijnland. In januari 2012 heeft de regio de regionale beleidsnota ‘Op eigen kracht’ opgesteld (Van Oosterhoudt 2012). Deze nota is geschreven naar aanleiding van de drie transities (jeugd, werk en AWBZ). In haar visie op de rol en taak van de gemeente stelt de regio onder meer: ‘Voor de jeugd is een gunstig opgroeiklimaat een belangrijke voorwaarde te kunnen opgroeien tot zelfstandige en participerende volwassenen. Een stimulerend en ondersteunend gezin en een sterk sociaal netwerk is hiervoor belangrijk. Evenals een school waar het bieden van optima- le ontwikkelingskansen centraal staat. Vragen en problemen worden zo vroeg mogelijk gesignaleerd en opgepakt om zwaardere problematiek te voorkomen. Daarbij wordt gewerkt volgens de principes van 1-gezin-1-plan: • versterken van de eigen competenties; • herstel van het dagelijkse leven; • een integraal ondersteuningsplan samen met het gezin; • de inzet van het eigen sociale netwerk; • gebruikmaken van de sociaal-maatschappelijke infrastructuur. De gemeenten in de regio zien voor zichzelf de taak de sociaal-maatschappelijke infrastructuur te versterken en het gezin en het sociale netwerk van inwoners te ondersteunen.
De opgestelde visie en doelen (Van Oosterhoudt 2012) worden momenteel nader uitgewerkt en geconcretiseerd.
70
De gemeenten in de regio Holland Rijnland willen de sociaalmaatschappelijke infrastructuur versterken en het gezin en het sociale netwerk van inwoners ondersteunen. Momenteel wordt uitgewerkt hoe de regio hier werk van wil maken.
Wat kunnen we van anderen leren? Allemaal Opvoeders In het project Allemaal Opvoeders hebben elf gemeenten verkend hoe het CJG een rol kan hebben in het versterken van de pedagogische civil society (http://www.allemaalopvoeders.nl).
Zo is er in diverse wijkcentra in Enschede wekelijks de gelegenheid voor moeders van jonge kinderen om elkaar te ontmoeten, over de kinderen te spreken en informatie uit te wisselen. Kinderen spelen met elkaar onder begeleiding van een vrijwilliger. Regelmatig wordt een themaochtend georganiseerd en vinden uitstapjes en creatieve activiteiten plaats.
In de wijk Born in Sittard is in 2010 het project Respect gestart. Het doel is om jongere en oudere buurtbewoners met elkaar in contact te brengen en gezamenlijk activiteiten voor de buurt te laten organiseren die zijzelf belangrijk vinden. Door de positieve contacten durven bewoners ook makkelijker met elkaar in gesprek te gaan als er iets aan de hand is. Het aantal overlastmeldingen in de wijk is sterk teruggelopen.
Op de landelijke burendag zetten ruim dertig gezinnen in Zaanstad zich in als vrijwilliger in de wijk voor het onderhoud van de tuin van het openluchtzwembad en de bibliotheek en voor diverse activiteiten op de burendag zelf. Het doel van de gezinsvrijwilligersactiviteiten is het geven van een voorbeeld aan de kinderen en het vergroten van de contacten in de wijk.
De Vreedzame Wijk Gemeenten kunnen wijk- en buurtgericht werken stimuleren door een gezamenlijke pedagogische wijkvisie met alle samenwerkingspartners op te stellen. De Vreedzame Wijk is een methodiek (voortkomend uit de Vreedzame School) om een eenduidige pedagogische aanpak in de wijk te realiseren. Zo’n gezamenlijke pedagogische aanpak moet ertoe leiden dat alle wijkpartners vanuit eigen kracht en vanuit een gezamenlijk en eenduidig pedagogisch gedachtegoed bijdragen aan een positief opvoed- en opgroeiklimaat voor de jeugd in de wijk. Door met alle partners dezelfde boodschap uit te dragen wordt deze versterkt. Op die manier ervaren kinderen en jongeren immers dat overal dezelfde omgangsnormen gelden: op school, thuis en op straat. De gemeente vervult in dit proces een trekkersrol, waarbij het van belang is dat de bewoners en betrokken organisaties de uitwerking en de uitvoering zelf oppakken. De gemeente Hoorn bijvoorbeeld heeft op deze manier met alle betrokken partijen een wijkvisie opgesteld (Wolswinkel 2011).
Gemeente Den Bosch De gemeente Den Bosch zet sportwerkers in buurten in waar kinderen weinig bewegen. Zij organiseren onder meer gymlessen op scholen en naschoolse activiteiten: kidsgym en meidenclub. Voor de gymlessen op school maakt de sportwerker gebruik van reguliere sportverenigingen die clinics verzorgen tijdens de gymles op school. Deze samenwerking is onder andere bedoeld om meer kinderen naar de reguliere sportvereniging te krijgen. De sportwerker werkt samen met de welzijnsinstelling en diverse sportverenigingen en legt te behalen resultaten vast in de wijkplannen van de gemeente (Wolswinkel 2011).
71
Een verkenning voor het versterken van een pedagogische civil society heeft plaatsgevonden in elf gemeenten onder de titel Allemaal Opvoeders. Ook in Hoorn en Den Bosch is ervaring opgedaan.
4.5.3
Aanbevelingen
1 Ontwikkel een visie op de pedagogische civil society en draag deze uit naar partners als het CJG, scholen, sportverenigingen, buurthuizen et cetera. Betrek in elk geval het CJG bij het formuleren van deze visie. 2 Geef de pedagogische civil society een expliciete plek in de concretisering van de in de nota ‘Op eigen kracht’ opgestelde visie en doelen. 3 Geef het CJG de opdracht een rol te nemen in deze visie en deze in te bedden in het lokale jeugd- en welzijnsbeleid. 4 Stimuleer en ondersteun scholen, kinderopvangorganisaties, jongeren- en welzijnswerk, sportverenigingen en zelforganisaties in hun pedagogische opgave en uitdaging. Regisseer de samenwerking tussen de organisaties. 5 Faciliteer en stimuleer sociale netwerken en steunstructuren rond jeugd en gezin. Bijvoorbeeld door: a kansen voor ontmoeting te creëren; b dialoog over opvoeding te stimuleren; c te investeren in houding en competenties van de (CJG-)professional, zodat deze vraaggericht, klantversterkend en omgevingsgericht werkt; d jeugdparticipatie en vrijwillige inzet door jeugd te stimuleren. 6 Maak gebruik van buurtorganisaties en hun contacten met kinderen en ouders om de pedagogische kracht van een buurt structureel te versterken. Dit levert vaak meer op dan nieuwe, losse initiatieven en projecten die minder kinderen en ouders bereiken, tijdelijk van aard zijn en niet structureel werken. 7 Herken en erken bestaande initiatieven van ouders, jeugd en buurtbewoners. Trek samen met hen op, vraag wat zij nodig hebben om hun activiteiten te versterken maar laat het initiatief en eigenaarschap zo veel mogelijk bij hen liggen. 8 Zorg voor voldoende, goede en veilige ontmoetingsplekken in buurten, waaronder speelvelden en speeltuinen. 9 Richt de omgeving anders in. Situeer wonen, werken en vrijetijdsbesteding dichter bij elkaar. 10 Plaats voorzieningen en woningen voor diverse leeftijdscategorieën bij elkaar in de buurt.
4.6
Ondersteuning voor (zorg)jeugd: doorontwikkeling CJG
4.6.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Er mist een regionale gedeelde aanpak rond het doorontwikkelen van het CJG.
Wat is de aard van het probleem? Knelpunten in de samenwerking Het CJG in Holland Rijnland is een netwerkorganisatie. De taken van het CJG worden uitgevoerd door organisaties als JGZ, (School)maatschappelijk werk en andere organisaties rond opvoeden
72
en zorg onder regie van gemeenten. Daarnaast is de frontoffice van het CJG (fysiek, telefonisch en digitaal) regionaal bepaald, zodat de uitstraling naar buiten zo veel mogelijk uniform is.
De regionale doelen van Holland Rijnland zijn: • leveren van een bijdrage aan de realisatie van een laagdrempelige preventieve voorziening voor jeugdigen en ouders met opvoedings- en opgroeivraagstukken op lokaal niveau; • realiseren van meerwaarde voor ‘kind en gezin’ door het initiëren van verbeteringen op het gebied van samenwerking en communicatie tussen de vele instellingen en op de diverse bestuurlijke niveaus. (Regionale werkgroep CJG 2008)
Er is onrust onder gemeenteambtenaren en professionals van instellingen over de huidige ontwikkeling van het CJG in Holland Rijnland. Dit heeft te maken met de vraag over wat er nu regionaal en wat lokaal wordt bepaald en het feit dat medewerkers hun eigen organisatie als eerste prioriteit blijven zien (Holland Rijnland 2011).
Op dit moment functioneert de frontoffice van het CJG nog niet overal naar behoren. Dit uit zich onder andere in de matige telefonische bereikbaarheid van het CJG (Werkgroep CJG 2012). Een gedeeltelijke verklaring hiervoor is het gebrek aan gedegen samenwerking tussen de ketenpartners.
CJG moet transitieproof zijn Met het oog op de transitie jeugdzorg is het van belang dat de huidige knelpunten worden opgelost. Een goed werkend CJG is immers de basis van het nieuwe beleid. Voor een goede uitvoering van de jeugdzorg in het kader van 1-gezin-1-plan en het versterken van de eigen kracht is het nog belangrijker dat organisaties over elkaars grenzen heen kijken en de opvoeding ondersteunen in plaats van overnemen.
Wat is de omvang van het probleem? In 2012 hebben alle gemeenten in Holland Rijnland een of meerdere CJG-locaties. De situatie in de gemeenten en CJG’s is nu zeer verschillend. Er wordt onder andere gestreefd naar minimumkwaliteitseisen (bijvoorbeeld rond coördinatie en casuïstiekoverleg), deskundigheidsbevordering en pilots voor nieuwe werkwijzen (Samenwerkende gemeenten Holland Rijnland 2012).
Iedere gemeente in Holland-Rijnland heeft een CJG. Ze verschillen echter in grote mate en er is geen duidelijke gedeelde regionale visie over de doorontwikkeling van het CJG.
4.6.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Bij de doorontwikkeling van het CJG is het van belang de volgende stappen in acht te nemen: • Start het beleidsproces met een goed beeld van de vragen, risico’s en de problemen waar jeugdigen, ouders en docenten mee te maken hebben. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen latente en manifeste problemen. De eerste zijn risico’s die in de regio aanwezig zijn en problemen die zijn geconstateerd in onderzoek, bijvoorbeeld met behulp van GGD-vragenlijsten. De manifeste problemen zijn de problemen waarmee ouders daadwerkelijk naar het CJG komen. • Ga met de betrokken organisaties om tafel om hun visie en rol bij de aanpak van de vragen, risico’s en problemen te bespreken. Leg de focus vooral op het beter maken van de hulp aan
73
•
jeugdigen, ouders en medeopvoeders en besteed minder aandacht aan de abstracte, procesmatige kant (‘we moeten beter samenwerken’, ‘we moeten beter afstemmen’). Meet resultaten en effecten met prestatie-indicatoren (Van Yperen, Van Woudenberg 2011).
Volgens Van Yperen en Van Woudenberg (2011) vertalen gemeenten de stelselwijzigingen te makkelijk naar vergadertafels met vertegenwoordigers van instellingen. Een manier om dit te voorkomen is de zorgcoördinatie zo veel mogelijk bij het gezin zelf te laten. Dit betekent dat het CJG via het gezin te weten kan komen welke hulpverlening in het gezin betrokken is en het gezin kan aangeven hoe het de zorg het best georganiseerd zou willen zien. Als het gezin niet in staat is deze regie op zich te nemen ligt de eerste keuze bij iemand uit het netwerk van het gezin. Het gezin is in ieder geval te allen tijde zelf lid van het zorgteam.
De volgende uitgangspunten zouden volgens Van Yperen en Van Woudenberg (2011) centraal moeten staan bij het vormen van een nieuw jeugdbeleid in een regio: • sterke en positieve basis in de samenleving voor jeugd en ouders door het versterken van informele en sociale steun in de algemene voorzieningen (paragraaf 4.4); • samenhangende zorgstructuur waarbij de opvoeding wordt versterkt en niet overgenomen (Van Yperen, Van Woudenberg 2011).
Deze uitgangspunten zijn in de regio opgepakt. Het is met name gelukt een visie en prestatieindicatoren te formuleren. Hierbij blijft het wel van belang in het oog te houden dat registreren en meten van deze prestatie-indicatoren een onderdeel van de werkwijze van de verschillende organisaties is en geen doel op zich. Het is van belang de indicatoren, die aanbieders registreren, zo te kiezen dat de succesbepalende factoren en de effecten van hulp en preventie worden gemeten. De keuze voor indicatoren dient niet uitsluitend bepaald te worden omdat ze zijn opgelegd door de financiers en overheden (Van Yperen 2012).
Op dit moment is de registratie door aanbieders in Zuid-Holland erg divers en met name gericht op financiële verantwoording. In de toekomst moet dit verschuiven richting effectmetingen, zeker met het oog op de transitie van de jeugdzorg (Van Essen, Nienhuis 2012).
Samenwerken in het CJG Regio en gemeenten moeten het in het kader van de transitie jeugdzorg eens worden over regionale afstemming en lokale invulling van het jeugdbeleid. Daarnaast is het van belang dat de samenwerking tussen organisaties voorspoedig verloopt.
Een van de knelpunten in Holland Rijnland is dat samenwerking tussen organisaties lastig is, terwijl dit cruciaal is bij het slagen van het 1-gezin-1-planprincipe en het goede verloop van een gemeenschappelijk Klant Contact Centrum. Problemen in de samenwerking zijn: • het is lastig om autonomie op te geven; • er kan een onduidelijke machtsstructuur ontstaan; • er ontstaat competitie tussen organisaties die ongeveer hetzelfde doen; • er ontstaat een nieuwe werkelijkheid, die soms als een verlies wordt ervaren. Daarnaast heeft iedere organisatie en overheidsinstantie zijn eigen kijk op de situatie en ervaart andere knelpunten (figuur 2).
74
Figuur 2
Kernbegrippen rond spelers, proces en omgeving
bron: Bremekamp et al 2009
In het geval van het CJG werken medewerkers als het ware met een dubbele identiteit: die van het CJG en die van de moederorganisatie. Het is daarom van groot belang dat professionals inzien waarom het CJG een verbetering voor hun professie en hun cliënt is (De Vries et al 2010). Tiggelaar (De Vries et al 2010) formuleerde de volgende verandertips aan leidinggevenden van het CJG om dit te realiseren: • Betrek de juiste mensen. Investeer niet alle aandacht in de mensen die voorop lopen en degenen die overal tegen zijn, maar zorg dat je de middengroep meekrijgt. • Zorg voor een gevoel van urgentie. Als medewerkers bijvoorbeeld niet inzien dat 1-gezin-1plan nu moet worden ingevoerd lukt het niet. • Beschrijf concreet en gewenst gedrag op persoonlijk, team- en managementniveau. • Ken de momenten die er werkelijk toe doen in een proces. • Benadruk niet wat er fout gaat of nog ontbreekt, maar wat er al wel goed gaat.
De oplossing ligt niet bij het weghalen van de oorzaken, maar in het toevoegen van succesvolle elementen. Het gaat om zichtbaar maken van goed gedrag en voor medewerkers zichtbaar maken hoe dit goede gedrag bijdraagt aan de uiteindelijke doelstellingen.
Zorg voor een goed beeld van de latente en manifeste problemen en het effect van de hulp in het CJG. Zorg voor een positieve aanpak om de samenwerking in het CJG te verbeteren.
75
Wat gebeurt er al in de regio? •
•
• •
De regio heeft een beleidsplan ontwikkeld waarin de visie, aanpak en prestatie-indicatoren zijn vastgelegd. Dit plan is gebaseerd op een onderzoek dat is gedaan door De Jeugdzaak naar de huidige stand van zaken in de CJG’s. Sociale agenda zorg voor jeugd (met name traject 2 en 3). Er wordt vooral geïnvesteerd in trajecten die instroom in de jeugdzorg zo veel mogelijk voorkomen en uitstroom zo veel mogelijk bevorderen. De regio is een van de voorlopers van ‘passend onderwijs en zorg voor jeugd’. Hierin wordt met name de uitvoering 1-gezin-1-plan verder uitgewerkt (Oberon 2012). Er zijn werkbezoeken van ambtenaren aan instellingen geweest (Samenwerkende gemeenten Holland Rijnland 2012).
Wat kunnen we van anderen leren? Betere samenwerking CJG via sociale media In het Centrum voor Jeugd en Gezin Haarlemmermeer werken hulpverleners samen door gebruik te maken van de nieuwste technologieën (tablets) in combinatie met allerlei sociale media.
Het CJG in de gemeente Haarlemmermeer is een netwerkorganisatie, waarbinnen een goede en snelle samenwerking van hulpverleners zorgt voor informatie, voorlichting en advies rondom opvoeden en opgroeien. Juist deze samenwerking is lastig te organiseren. De fysieke afstand is groot en het aantal (organisatieoverstijgende) overleggen steeg snel. Bovendien heeft iedere organisatie eigen systemen, die lastig en kostbaar aan elkaar te koppelen zijn. De consulenten ervoeren hierdoor een overmatig gebruik van e-mail, beperkt inzicht in het onderlinge (kennis)netwerk en beperkte toegang tot onderlinge agenda’s (en contactpersonen).
De consulenten kregen een tablet (iPad) met internetverbinding. De consulenten bedachten vervolgens zelf welke sociale media gemakkelijk ingezet konden worden om de knelpunten in hun werkproces te stroomlijnen. Een belangrijk element hierin is dat de ingezette sociale media niet vaststaan; een medium kan indien nodig vervangen worden door een andere. Momenteel werken de consulenten samen via het open source platform Ning. Op dit intranet kunnen de consulenten van de verschillende organisaties kennisdelen en netwerken. Verder gebruiken ze Skype om zaken met elkaar (groepsgesprek) af te stemmen. Google Docs en Google Forms worden gebruikt om systeemonafhankelijk samen documenten op te stellen en aantekeningen te registreren. Google Calendar gebruiken ze om agenda’s te delen.
Wat heeft het opgeleverd? • verbeterde samenwerking met gezinnen; • verbeterde samenwerking binnen het CJG; • kennisdeling binnen en buiten het CJG; • verbeterde bereikbaarheid; • onafhankelijker werken; • snel en integraal aanpakken van vragen van gezinnen. (http://goedopgelost.overheid.nl)
Stages in Gelderland Tijdens de Gelderse week van de jeugdzorg (2011) en de Week van de opvoeding (2012) hebben bestuurders, politici en ambtenaren stage gelopen bij verschillende jeugdzorginstellingen. In totaal zijn er 115 stages gedaan. Hierdoor krijgen de ‘stagiaires’ meer inzicht in het dagelijkse werk en de mogelijkheid om te spreken met jongeren en ouders die te maken hebben met jeugdzorg.
76
Dit heeft geleid tot meer begrip over en weer. Van iedere stage is een openbaar verslag gemaakt (http://www.voordejeugd.nl, http://www.weekvandejeugdzorggelderland.nl).
In de Haarlemmermeer geven CJG-medewerkers zelf richting aan de samenwerking met behulp van sociale media. Stages in Gelderland hebben tussen politici, ambtenaren en jeugdzorgmedewerkers over en weer voor meer begrip gezorgd.
4.6.3
Aanbevelingen
1 Probeer in het CJG met name het gedrag van medewerkers te veranderen door ze te laten merken dat hun gedrag ertoe doet. 2 Creëer begrip voor elkaar en inzicht in hoe verschillende partijen tegen de transitie aankijken. Organiseer bijvoorbeeld stages voor ambtenaren, politici en bestuurders in de jeugdzorg. Wellicht kunnen er ook stages voor medewerkers georganiseerd worden om meer zicht te krijgen op hoe anderen het aanpakken. 3 Vier successen. In veel zaken rond het CJG loopt de regio Holland Rijnland al voorop. Laat zien wat er in de afgelopen jaren al is bereikt. 4 Accepteer dat niet alles gelijk perfect geregeld is. Maak een tijdpad richting 2016. Formuleer welke doelstellingen minimaal moeten worden gehaald om het CJG transitieproof te hebben. Maak de cruciale zaken urgent. 5 Zorg voor goede prestatie-indicatoren. Formuleer deze in overleg met de grote aanbieders (zoals Kwadraad en de GGD Hollands Midden). 6 Probeer bottom-up te werken. Creëer de mogelijkheid voor mensen op de werkvloer om zelf de samenwerking in te richten. 7 Maak inzichtelijk hoeveel geld er nu wordt geïnvesteerd in het CJG door gemeenten en de regio. Bedenk ook welke investeringen zich op de lange termijn (met het oog op de transitie) terugbetalen.
Het Tympaan Instituut kan via verdiepend onderzoek concreet na gaan wat de huidige stand van zaken rond de ontwikkeling van het CJG is. Gedacht kan worden aan samenwerking, communicatie, scheiding lokaal/regionaal, bereikbaarheid, inzet van eigen kracht, verschuiving van registratie richting effectmeting en zorgcoördinatie. Met de resultaten kan in de vervolgmeting beter beoordeeld worden in hoeverre sprake is van vooruitgang in de ontwikkeling van het CJG.
77
78
5
Samenhangende thema’s
5.1
Inleiding
Sommige thema’s overstijgen de individuele pijlers uit de Sociale Barometer. Dat is het geval voor de drie decentralisaties: transitie jeugdzorg, transitie AWBZ 2012 en Participatieweg (voorheen Wet werken naar vermogen)
De rijksoverheid wil gemeenten verantwoordelijk maken voor de jeugdzorg, de extramurale AWBZ-begeleiding overhevelen naar de Wmo en op termijn ook de Participatiewet invoeren. Daarnaast spelen de ontwikkelingen rond passend onderwijs. Dit geeft gemeenten de kans een samenhangend integraal beleid voor kwetsbare burgers te voeren. Ondanks de onduidelijkheid over de transities - de transitie AWBZ en de Participatiewet, is het van belang dat gemeenten zich voorbereiden.
De decentralisaties zijn vooral relevant voor de pijlers participatie en jeugd.
5.2
Drie decentralisaties
5.2.1
Wat is er aan de hand?
Knelpunt Om de drie decentralisaties vorm te geven moet integraal gewerkt worden in het sociale domein. Vragen en problemen van burgers houden zich niet aan de beleidsmatige verkokering, maar vragen een integrale aanpak. Ook in Holland Rijnland moet toegewerkt worden naar de effectuering van de drie decentralisaties en naar integraal werken in het sociale domein.
Wat is de aard van het probleem? Ons sociale stelsel blijkt niet aan te sluiten op de huidige vraag. Het staat behoorlijk onder druk. Vandaar dat drie decentralisaties in ontwikkeling zijn. Door nieuwe verkiezingen en een nieuw kabinet wordt het proces wat vertraagd. Het samenbrengen van activiteiten onder gemeentelijke aansturing biedt kansen voor een veel effectievere en efficiënter georganiseerde aanpak op het hele sociale domein. Hierbij is een samenhangende en integrale benadering op het sociale domein een voorwaarde (VNG 2012b).
Om de decentralisaties succesvol te maken is het van belang dat er niet alleen een transitie plaatsvindt, maar ook een transformatie (figuur 3).
79
Figuur 3
Relatie van transitie en transformatie met het decentralisatieproces
bron: TransitieBureau 2012b
Het transitieproces is de wijziging van het huidige stelsel, zoals wet- en regelgeving en budgetverdeling. Dit heeft directe impact op de organisatie van de uitvoering, omdat verantwoordelijkheden van de betrokken partijen en financieringsstromen wijzigen. Daarnaast is er het transformatieproces. Dit is gericht op het realiseren van de beoogde inhoudelijke effecten van de stelselwijziging, zoals verandering van cultuur en werkwijze van instellingen en het gedrag van professionals en burgers (TransitieBureau 2012b).
Om het transformatieproces goed vorm te geven zijn vier vragen voor gemeenten van belang: • Wat willen we bereiken? • Met welke partijen en in welke vormen? • Met welke aanbod? • Op welke manier? (TransitieBureau 2012b)
Knelpunten waarvoor gemeenten een oplossing moeten zoeken zijn de financiële schotten, de uiteenlopende protocollen en de bestuurlijke en ambtelijke verkokering (VNG 2012b)
Samenwerking tussen gemeenten is wenselijk om de drie decentralisaties te realiseren. Het biedt mogelijkheden om de nieuwe (en bestaande) taken van gemeenten goed uit te voeren, de kosten in de hand te houden en de kwetsbaarheid van processen te verminderen (VNG 2012a).
Een groep die extra aandacht vraagt in dit proces zijn jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Voor gemeenten is het een nog onbekende groep met complexe, omvangrijke problematiek. Als zij niet op tijd de juiste begeleiding krijgen, zijn de maatschappelijke en financiële risico’s groot, bijvoorbeeld een groter beroep op maatschappelijke opvang, bijstand en justitie. Andere aandachtspunten zijn dagbesteding, vervoer van doelgroepen en de opeenstapeling van maatregelen waar inwoners mee te maken krijgen (VNG 2012a).
Het is belangrijk dat de transformatie uitgaat van de burger en zijn sociale omgeving. Wat heeft iemand nodig om op eigen kracht mee te kunnen doen? Er moet ruimte komen voor de eigen kracht van burgers met een op-maat-ondersteuning door professionals. Een stelsel dat uitgaat van burgerkracht gaat dan ook uit van verschillen tussen mensen. Dit kan niet als mensen binnen het sociale domein als ‘generieke doelgroepen’ worden aangesproken, maar vraagt een
80
aanpak op maat die verankerd is in de lokale leefwereld van burgers. De nieuwe benadering dichtbij en samen met burgers - met nieuwe vormen en instrumenten vereist een ingrijpende omslag binnen gemeenten en betrokken instellingen (VNG 2012b).
Verschillende elementen van drie decentralisaties vragen om een oplossing: • Hoe geef je burgers ondersteuning op maat door middel van een integrale benadering? Is het samenstellen van arrangementen het antwoord daarop? • Geef je vorm aan het beheer van het eigen dossier door de burger? Zo ja, hoe doe je dat? • Hoe organiseer je de verantwoording aan burgers en wat verantwoord je dan: effectiviteit, kwaliteit, doelmatigheid van dienstverlening? Welke instrumenten zet je in? • Hoe zorg je voor een samenhangende en transparante informatievoorziening met een waarborging van de privacy en standaardisatie daar waar mogelijk (intern, professioneel en naar burgers)? • Hoe geef je de regiefunctie van de gemeente vorm zodat de gemeente zich gaat gedragen als een krachtige netwerkpartner? Hoe zorg je voor een professioneel bondgenootschap tussen gemeenten en maatschappelijke partners? Hoe speelt de gemeente in op de noodzakelijke samenwerking met grotere en bovenregionale partijen? Zijn er synergievoordelen (efficiency)? • Hoe stroomlijn en bevorder je de uitvoeringskracht van gemeenten? Hoe zorg je hierbij voor samenwerking waar dat kan tussen gemeenten onderling en andere partijen? • Hoe organiseer je samenhangende aanpak en planning voor de decentralisaties met een ontkokerd beleidsproces? Hoe creëer je meer interne samenhang tussen nu nog gescheiden domeinen van werk, maatschappelijke ondersteuning en jeugd en onderwijs? • Wat is de overlap van cliënten in aantallen en activiteiten in het kader van Participatieweg (voorheen Wwnv), op het terrein van de AWBZ en jeugdzorg. (VNG 2012b)
Regionale samenwerking is noodzakelijk om uitvoering te geven aan de drie op handen zijnde transities. Er zijn veel vraagstukken die om een oplossing vragen.
Wat is de omvang van het probleem? Een aantal indicatoren in de Sociale Barometer (http://www.ris-zh.nl) kan in verband worden gebracht met de drie transities. Met name de indicatoren ‘kwetsbare groepen’, ‘ondersteuning zorgbehoevenden’ en ‘ondersteuning arbeidsgehandicapten en werkzoekenden’ van de pijler Participatie en ‘kwetsbare jeugdigen’ en ‘ondersteuning voor (zorg)jeugd’ van de pijler jeugd.
5.2.2
Wat kunnen we doen?
Wat zegt de literatuur? Het is belangrijk de ondersteuning voor burgers integraal, over de domeinen heen, te organiseren. De vraag staat dan centraal en niet de institutionele omgeving. Wanneer burgers vanuit meerdere domeinen ondersteuning krijgen, kan de administratieve last fors worden verminderd. Ook kan synergie worden bereikt door het bundelen van voorzieningen die nu nog gescheiden worden georganiseerd (denk aan het organiseren van vervoer of de activering van uitkeringsgerechtigden) en kan een betere balans worden gevonden tussen collectieve voorzieningen en individuele ondersteuning (bijvoorbeeld in de samenwerking tussen re-integratie en welzijn). Ook kunnen afspraken met burgers worden gemaakt over wederkerigheid en eigen verantwoordelijkheid (VNG 2012b).
81
De transities zijn gestoeld op de eigen kracht van mensen. Er wordt in algemeenheid geen hulp en zorg meer geboden, maar diensten. Daarbij past het niet meer dat er buiten de gezinnen om dossiers bestaan, waar de gezinnen zelf niet bij kunnen. De burger in zijn eigen kracht zetten betekent de burger serieus nemen, het beheer over het eigen dossier geven. Dat betekent voor professionals investeren in contact en burgers laten doen wat ze kunnen. Dat vraagt om professionals in de rol van sociale dienstverlener (VNG 2012b).
Gemeenten leggen over de breedte van het sociale domein verantwoording af aan hun burgers via de gemeenteraad. Gemeenten kunnen de kwaliteit van verantwoording vergroten door het standaardiseren en professionaliseren van instrumenten, indicatoren, normen, benchmarks en sociale indices (klanttevredenheidsonderzoek). Daarnaast zorgen gemeenten voor burgerinspraak vooraf over beleid en voor zaken als een ombudsfunctie of een sociale raadsman. Ook de Wmo-raad is een voorbeeld van burgerinspraak. Het organiseren van klachtrecht is een aandachtspunt (VNG 2012b).
Adequate informatievoorziening kan een impuls geven aan de gewenste omslag naar dienstverlening op maat en bijdragen aan een meer efficiënte uitvoering: één burger (of diens gezin), één dossier en optimale logistieke ondersteuning van het proces. Het is van belang, dat alle bij de decentralisaties betrokken partijen een gezamenlijke agenda opstellen om de informatievoorziening in het sociale domein vorm te geven. Uiteraard gaat het daarbij om een eenvoudig en transparant systeem. Gegevens moeten eenvoudig vast te leggen zijn en worden waar mogelijk meervoudig gebruikt. De koppeling van systemen moet op veilige wijze gebeuren en de privacy moet worden gewaarborgd (bindende afspraken met samenwerkingspartners). Standaardisatie moet toegepast worden, daar waar mogelijk, en koppelingen geëffectueerd met bestaande overheidsvoorzieningen. Het is belangrijk een zorgvuldige balans te vinden tussen het recht op autonomie/zelfsturing enerzijds (burger als eigenaar van zijn eigen dossier) en vlotte gegevensuitwisseling tussen professionals anderzijds. Als de burger de beheerder is van zijn eigen dossier, moet de gemeente aan de burger informatieplicht kunnen opleggen (VNG 2012b).
De gemeenten (als effectieve netwerkpartner) kunnen de opgaven in het sociale domein alleen realiseren samen met maatschappelijke partners. Voor de partners waarmee de gemeente een subsidie- of inkooprelatie onderhoudt, is het van belang dat gemeenten een goede balans vinden tussen sturing geven en ruimte bieden. Ook met andere maatschappelijke partijen (eerstelijnszorg, scholen, werkgevers, woningcorporaties, politie/justitie et cetera) is samenwerking nodig. Hier liggen kansen voor preventie, het bieden van laagdrempelige toegang tot ondersteuning en het doen van vroegtijdige investeringen om latere uitgaven te voorkomen. Specifiek is aandacht nodig voor de samenwerking met verzekeraars en zorgkantoren. Zorgverzekeraars hebben een groot belang bij de aanpak van gemeenten in het sociale domein (bijvoorbeeld preventie) vice versa. Partijen zijn van elkaar afhankelijk, omdat de uitgaven van de een kunnen zorgen voor een kostenbesparing bij de ander (VNG 2012b).
Om de gewenste integrale benadering in het sociale domein tot stand te brengen moeten gemeenten voldoende uitvoeringskracht opbouwen. Dat betekent dat zij meer interne samenhang tussen nu nog gescheiden werelden van werk, maatschappelijke ondersteuning, jeugd en onderwijs moeten creëren, maar ook dat zij moeten beschikken over voldoende kennis en capaciteit om de transitie en transformatie te realiseren. Ook is het belangrijk aanpalende beleidsvelden in beeld te brengen en in samenhang te bezien (VNG 2012b).
In het kader van synergievoordelen is het van cruciaal belang in kaart te brengen hoe groot met name de groep cliënten is die onder de verschillende domeinen valt. Ook is het belangrijk te weten wat de overlap aan activiteiten en diensten is. Daar moet een inventarisatie op plaatsvinden (VNG 2012b). 82
Met de drie decentralisaties komt er veel op de gemeenten af. Dat vraagt onder andere om visieontwikkeling, deskundigheidsbevordering en uitvoeringskracht.
Wat gebeurt er al in de regio Na het verschijnen van het lenteakkoord op 25 mei 2012 heeft in de Regio Holland Rijnland een herijking plaatsgevonden van het project rond de drie decentralisaties (Holland Rijnland 2012a). Er lijkt, ook in het nieuwe regeerakkoord, nog steeds draagvlak voor de drie decentralisaties. De regio is het erover eens dat de strategische visie Op eigen kracht (Holland Rijnland 2012b) met de kernwaarden inwoners centraal, integrale aanpak, herontwerpen niet aan betekenis heeft ingeboet. Daarnaast dient de voorbereiding op de transitie jeugdzorg door te gaan. Het werkdocument ‘Integrale toegang tot het sociale domein’ omvat een ideaaltypische procesbeschrijving van de toegang tot de ondersteuning op alle leefgebieden van het sociale domein (Holland Rijnland 2012a). In januari 2013 wil men starten met diverse pilots om de beschreven werkwijze te toetsen en scenario’s te ontwikkelen voor de uitvoering.
De Werkgroep Toegang Holland Rijnland (2012) heeft een procesbeschrijving gemaakt van de toegang voor ondersteuning op alle leefgebieden van het sociale domein, zoals bijvoorbeeld: wonen, werken, gezondheid, gezin, veiligheid, onderwijs, inkomen, vrije tijd en sociale contacten. De omslag in denken die daarvoor nodig is, is samengevat in onderstaand schema. van
naar
standaardoplossingen
maatwerk
indiceren
arrangeren
aanvraag
vraag
recht op een voorziening
benodigde voorziening
aanbodgericht
vraaggericht
een plan per leefgebied
één plan alle leefgebieden
individuele klant
klantsysteem (partner,kinderen)
wet en regelgeving
ruimte voor de professional
controle
vertrouwen
praten over klanten
praten met klanten
bron: Werkgroep Toegang Holland Rijnland 2012
Wat kunnen we van anderen leren? Er is nog weinig ervaring opgedaan omdat de transities nog in voorbereiding zijn. Wel is een publicatie verschenen van de Wmo-werkplaatsen Supportgericht werken in de Wmo (MOVISIE 2012).
Vanwege de drie transities moeten gemeenten een nieuwe visie ontwikkelen. Dit vraagt een omslag in denken en samenwerking op regioniveau.
5.2.3
Aanbevelingen
1
Bekijk de beleidsvrijheid op lokaal niveau en bepaal welke synergievoordelen het meest kansrijk zijn. Kies prioriteiten en bepaal de termijn waarop dit voordeel wordt behaald.
83
2
Stem in regionaal verband af wat regionaal en wat lokaal opgepakt wordt. Doe dit in samenwerking met andere gemeenten en uitvoeringspartners. 3 Stel de (kwetsbare) burger en zijn omgeving centraal bij de visieontwikkeling (dienstverlening op maat). 4 Bepaal of wordt toegewerkt naar het beheer van de burger over zijn eigen dossier (termijn vaststellen). 5 Ontwikkel een strategie over de inzet van eigen kracht van de burger. 6 Bepaal hoe de verantwoording aan de burger vorm krijgt (standaardiseren en professionaliseren). 7 Organiseer adequate informatievoorziening, zowel intern als naar de doelgroepen toe. 8 Zorg voor een goede maar eenvoudige registratie en benut daarbij de mogelijkheid systemen te koppelen. 9 Ga ervan uit dat de gemeente als spil functioneert (regisseur en netwerkpartner) en maak in dat kader afspraken met andere partijen. 10 Investeer in kennis en capaciteit om uitvoeringskracht te genereren. 11 Inventariseer de overlap van activiteiten en doelgroepen voor de drie transities. 12 Organiseer binnen het gemeentelijke apparaat draagvlak voor het integrale werken en investeer hierin.
84
Literatuur Schriftelijke documentatie Aedes. Wijkondernemingen. Tijdschrift over de veranderende relatie tussen samenleving en overheid 2012;1. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012. Bams JWK, Houben JMJ. Blik op Wijkeconomie en leefbaarheid. Den Haag: Tympaan Instituut, 2012. Bremekamp R, Kaats E, Opheij W. Een nieuw kijkglas voor een heldere blik op samenwerken. Holland Management Review 2009;127. Brinkman B, Voetee C, Prinsen B, Baat M de. Jeugdketens sluitend verbinden. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2010. Broeders A, Broenink N, Duijvestijn P, Fransen N, Wolswinkel L. Opvoeden samen met de buurt. Buurtanalyse en eindconclusies. Amsterdam: DSP-groep, 2012. Broeders A, Wolswinkel L. Scheiding en de zorg voor kinderen. Handreiking voor gemeenten. Amsterdam: DSP-Groep, 2010. Broek A van den, Kleijnen E, Keuzenkamp S. Naar Hollands gebruik. Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten. Verdiepingsstudie diversiteit in het jeugdbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2010. Buddingh H. Gemeenten willen bedrijvigheid weer in de wijk. Rotterdam: NRC Handelsblad, 2008. Bureau Buiten en Radboud Universiteit Nijmegen. Wijkeconomie: de kleine ondernemer aan het woord. Utrecht: Bureau Buiten, 2009. Buysse WH, Nienhuis T. Vaders over opvoedingsondersteuning. Resultaten van groepsgesprekken met vaders uit moeilijk bereikbare doelgroepen over hun behoefte aan opvoedingsondersteuning. Den Haag: Tympaan Instituut, 2007. Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CVV). Trendsignalement 2012. 20 ontwikkelingen in maatschappelijke veiligheid. Utrecht: CVV, 2012. Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (CG-Raad). Handreiking Compensatieplicht en Kanteling. Utrecht: CG-Raad, 2010. De Jeugdzaak. CJG in beeld. Almere 2012. De kracht van de pedagogische civil society. Versterking van een positieve sociale opvoed- en opgroeiomgeving. Brochure. Utrecht: Nederlans Jeugdinstituut, 2010. Doelman-van Geest HA. Blik op: informele zorg verlicht. Den Haag: Tympaan Instituut, 2011. Doelman-van Geest HA, Essen AM van. Onbekend maakt gelukkig niet onbemind, onderzoek naar het imago van het CJG Hoeksche Waard. Den Haag, Tympaan Instituut, 2011. Doelman-van Geest HA, Essen AM van, Plug AM. Risicojeugdigen in het pedagogische hulpaanbod en de jeugdzorg. Het bereik van allochtone jeugdigen en jeugdigen uit eenoudergezinnen in Zuid-Holland. Den Haag: Tympaan Instituut, 2010. Dompseler N van, Tanja A, Vermaas M. Beter bereiken mantelzorgers. Dichtbij en samenhangend. Utrecht: Expertisecentrum Mantelzorg, 2010. Dool R van den, Elling A. Sportersmonitor 2008. Utrecht: Mulier Instituut, 2009. Drechtsteden. ‘Van claims naar oplossingen’. Plan van aanpak ‘Kanteling’ Wmo. Dordrecht: Drechtsteden, 2011. Egten C van, Zeijl E, Hoog S de, Nankoe C, Petronia E. Gezinnen van de toekomst. Opvoeding en opvoedingsondersteuning. Den Haag: E-Quality, 2008. Essen AM van, Bams JWK, Nienhuis T, Jacobs ME. Monitor jeugdbeleid en jeugdzorg in Holland Rijnland. Vervolgmeting 2010. Den Haag: Tympaan Instituut, 2012. Essen AM van, Nienhuis T. Alles genoteerd? Inzicht in de registratie van hulp aan jeugdigen en gezinnen in het CJG in Zuid-Holland. Den Haag: Tympaan Instituut, 2012. Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling (JSO). Toolkit Gezonde Levensstijl. Gouda: Meander (JSO), 2011. Gemeente Katwijk. Sportnota 2012-2/2017, ‘Katwijk in beweging, een leven lang sport en bewegen voor iedereen’. Katwijk: gemeente Katwijk, 2012. Gemeente Leiden. Regionale Beleidsvisie Verslavingspreventie Zuid-Holland Noord. Leiden: gemeente Leiden, 2012.
Gemeente Oegstgeest. Beleidsnota sport 2012-2016, ‘Bewegen is gezond voor jong en oud’. Oegstgeest: gemeente Oegstgeest, 2012. Gemeente Schiedam. Nota wijkeconomie 2010-2015, de lokale economie in wijk en stad stimuleren. Schiedam: gemeente Schiedam, 2009. Gemeente Westvoorne. Conceptbeleidsplan ‘Iedereen telt’. Westvoorne: gemeente Westvoorne, 2012. Gemmeke M. De rol van de Centra voor Jeugd en Gezin bij versterking van de pedagogische civil society. Handreiking voor gemeenten. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2011. Gemmeke M, Dijk M van. De kracht van de pedagogische civil society. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2010. GGD Hollands Midden. Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid. Leiden: GGD Hollands Midden, 2011. GGD Zuid-Holland West. Factsheet lichaamsbeweging en gewicht. Volwassenenonderzoek 2009. Zoetermeer: GGD Zuid-Holland West, 2009. Habiforum. Economische initiatieven in stadswijken. Delft: Habiforum, 2006. Heineke D, Bruin H de, Engelsman L den, Peters J. Beter bereikt? Een onderzoek naar het bereik van CJG’s onder migrantengezinnen. Utrecht: Conclusion advies en management, 2012. Hoenderkamp J, Bos Y. Inventarisatie gemeentelijke inzet Pakketmaatregel. Maastricht: PC Kwadraat, 2010. Holland Rijnland. Meerjarenprogramma 2010-2014. Uitwerking van visie en beleidsagenda vsv Zuid-Holland Noord. Holland Rijnland. Notitie ‘achtergronden en motieven’ inzake de concretisering van visie CJG. Leiden: Holland Rijnland, 2011. Holland Rijnland. Herijking project 3D. 2012a. Holland Rijnland. Op eigen kracht. Strategische visie en plan van aanpak decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. 2012b. Holland Rijnland. Werkdocument integrale toegang tot het sociale domein. 2012c Hortulanus R, Machielse A, Meeuwesen L. Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Elsevier Overheid: Den Haag, 2003. Ince D, Pijll M van der. Factsheet culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2009. Ince D. Wat werkt bij scheiding? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2012. Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij (KNHM). Werkplaats 14 Overheidsparticipatie. Arnhem: KNHM, 2012. Kwadraad. Rapportage Maatschappelijk Werk voor Jeugd Holland Rijnland en Rijnstreek 2010. In het kader van RASmiddelen voor preventieve Jeugdhulp, periode: 1januari-31december 2010. Gouda: Kwadraad, 2011. Liefering A, Mulder S. CJG-bericht. Nieuws over het CJG uit de Gelderse gemeenten. Velp: Spectrum, 2012. Lier W van, Scherpenzeel R, Storms O. Samen met mantelzorgers beleid opstellen. Utrecht: Expertisecentrum Mantelzorg, 2010. Luijer S. Triple P niveau 3 in Gooi en Vechtstreek in relatie tot gezinssituatie en culturele achtergrond. Bussum: GGD Gooi & Vechtstreek 2012. Lupi T. Buurtbinding. Van veenkolonie tot VINEX-wijk. Amsterdam: Aksant, 2005. Lustgraaf M van de. Natuurlijk, een netwerkcoach! Van A naar Beter in 10 stappen. Bunnik: Mezzo, 2009. Messing C, Bouma G. Invoering passend onderwijs: een complexe en ingrijpende operatie. Jeugd en co 2011;03. Maat JW van de, Zwet R van der. Eenzaamheid, verkenning. MOVISIE: Utrecht, 2010. Machielse A. Sociaal isolement bij ouderen. Gepubliceerd in Geron, tijdschrift over ouder worden en maatschappij 2006a;2. Machielse A. Sociaal isolement voorkomen en bestrijden. Lezing Universiteit Utrecht, 3 oktober 2006b. Ministerie van Economische Zaken. Handboek wijkeconomie. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken, 2010. MOVISIE. Bereiken van mantelzorgers. Utrecht: MOVISIE, 2010. MOVISIE. Supportgericht werken in de Wmo. Uterecht: MOVISIE, 2012. Muijres M, Aarts N. Welkom in Rotterdam. Een studie naar interculturele ontmoetingen tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ Rotterdammers. Wageningen: Wageningen University & Research Centre, Wetenschapswinkel, 2011. Nienhuis T, Doelman-van Geest HA. Alle ballen in de lucht. Het leggen van effectieve verbindingen. Een handreiking voor mantelzorg- en vrijwilligersbeleid. Den Haag: Tympaan Instituut, 2011. Nienhuis T, Plug AM, Essen AM van, Doelman-van Geest HA. Invloed ontwikkeling demografie en risicofactoren op de vraag naar jeugdzorg. Staat van de Jeugd. Den Haag: Tympaan Instituut, 2011.
2
Oberon. Voorlopers passend onderwijs en zorg voor de jeugd. Samenvatting plannen. Utrecht: Oberon, 2012. Oosterhoudt R van. Op eigen kracht. Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. Leiden: Holland Rijnland, 2012. Oudijk D, Boer A de, Woittiez I, Timmermans J, Klerk M de. Mantelzorg uit de doeken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2010. Partnership Vroegsignalering Alcohol, Brijder Verslavingszorg en GGD Hollands Midden. Protocol Vroegsignaleren Risicovol Alcoholgebruik Volwassenen. Leiden: GGD Hollands Midden, 2010. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Bedrijvigheid en leefbaarheid in stedelijke woonwijken. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving 2010. Platvoet L, Poelgeest M van. Amsterdam als Emancipatiemachine. Bussum: THOTH, 2005. Potters-Kemp C, Slagman J. Systeemgerichte en integrale ondersteuning van mantelzorgers in Leiden. Leiden: Potterskemp Consultancy en Bureau Informele Zorg, 2012. Provincie Zuid-Holland. Ontwerp Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016. Het perspectief centraal. Den Haag: provincie Zuid-Holland, 2012. Ramdas S. Toolkit gezonde levensstijl. Gouda: JSO, 2011. Regiegroep VSV. Richting en resultaat voor de regio. Visie en beleidsagenda voortijdig schoolverlaten 2010-2014 ZuidHolland Noord. Leiden: Regiegroep VSV, 2010. Regio Holland Rijnland. Op eigen kracht. Decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. Versie 1.0, Leiden, januari 2012. Regionale Werkgroep CJG. Centra voor jeugd en gezin in Zuid-Holland Noord (plan van aanpak). Leiden: Holland Rijnland, 2008. Rijnkels H (red). Transitie AWBZ-begeleiding naar de Wmo. Stappenplan en kritiek tijdpad voor gemeenten. Amersfoort: BMC, 2011. RIVM. Kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid, RIVM rapport 630950002/2003. Tympaan Instituut. Factoren en methoden voor een leefbare publieke ruimte. Den Haag: Tympaan Instituut, 2011. Samenwerkende gemeenten Holland Rijnland. Bijlage 1: Stand van zaken transitie/transformatie jeugdzorg Holland Rijnland. Leiden: Holland Rijnland, 2012. Samenwerkingsverband Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Het wantrouwen voorbij. Etnische minderheidsgroepen en reguliere jeugdzorgvoorzieningen in dialoog. Utrecht: LOM, 2012. Samenwerkingsverband VO Midden-Holland en Rijnstreek. Beleidsvoorbereidingen Passend Onderwijs. Gouda: Samenwerkingsverband VO Midden-Holland en Rijnstreek, 2012. Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Het wantrouwen voorbij, etnische minderheidsgroepen en reguliere jeugdvoorzieningen in dialoog. Utrecht: LOM, 2012. Schrijvers C, Snoek A, Ende D van den. Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder volwassenen. Rotterdam: IVO addiction Research Institute, 2010. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De jeugd een zorg. Ramings- en verdeelmodel 2007. Den Haag: SCP, 2009. Sproet M, Wieringen J van. Bereik alle doelgroepen optimaal. Op weg naar een cultuursensitief Centrum voor Jeugd en Gezin. Utrecht: Pharos, 2011. Spruijt E. State-of-art 2009: Kinderen en echtscheiding. Utrecht: Universiteit Utrecht, 2009. Stokkom B van, Toenders N. De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken. Amsterdam: University Press, 2010. Tiessen-Raaphorst A, Verbeek D, Haan J de, Breedveld K (red). Sport: Een leven lang. Rapportage sport 2010. Den Haag/Den Bosch: Sociaal en Cultureel Planbureau/Mulier Instituut, 2010. Tilburg T van, Jong-Gierveld J de (red). Zicht op eenzaamheid: achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen: Van Gorcum, 2007. TransitieBureau Begeleiding in de Wmo (TransitieBureau). Stappenplan decentralisatie AWBZ-begeleiding. Den Haag: TransitieBureau, 2011. TransitieBureau Begeleiding in de Wmo (TransitieBureau). Cliëntgroepen extramurale AWBZ-begeleiding. Deel 2: mogelijkheden voor vernieuwing. Den Haag: TransitieBureau, 2012a. TransitieBureau Begeleiding in de Wmo (TransitieBureau). Decentralisatie betekent transitie en transformatie. Nieuwe verantwoordelijkheden, rollen en opgaven in maatschappelijke ondersteuning. Den Haag: TransitieBureau, 2012b.
3
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De kanteling financieel. Kosten en baten van een nieuwe aanpak in de Wmo. Den Haag: VNG, 2010. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Factsheets Samenhang Decentralisaties. Den Haag: VNG, 2012a. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bouwen op de kracht van burgers. Den Haag: VNG, 2012b. Visitatiecommissie Wijkenaanpak. Toekomst van de wijkenaanpak: doorzetten en loslaten (Deel 1). Den Haag: Visitatiecommissie Wijkenaanpak, 2011. Vries J de, Peters T, Kuyvenhoven N, Spijkers F, Vogels M. Het organiseren van samenwerking in het Centrum voor Jeugd en Gezin. In 7 stappen naar een succesvol CJG. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2010. Werkgroep CJG. Evaluatie Regionale telefonische bereikbaarheid Centra voor Jeugd en Gezin. Leiden: Holland Rijnland, 2012. Werkgroep Toegang Holland Rijnland. Een goede toegang is meer dan een brede deur en een lage drempel. Integrale toegang tot het sociale domein. Leiden: Werkgroep Toegang Holland Rijnland, 2012. Wolswinkel L, Broeders A. De verbinding van CJG met onderwijs, inspiratie en aanknopingspunten. Amsterdam: DSPGroep, 2009. Wolswinkel L. Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van de gemeente. Amsterdam: DSP-groep, 2011. Yperen T van, Woudenberg A van. Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2011. Yperen T van. Verbetering telt. Werken met prestatie-indicatoren in de zorg voor jeugd. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2012.
Websites http://1vjongerenpanel.eenvandaag.nl
Jongerenpanel EenVandaag
http://goedopgelost.overheid.nl
Goed opgelost!
http://kansenzones.nu
Kansenzones
http://nhg.artsennet.nl
Artsennet
http://nl.wikipedia.org
WikipediA
http://www.al-amal.nl
Al Amal
http://www.alcoholdebaas.nl
Alcoholdebaas
http://www.alcoholinfo.nl
Alcohol info
http://www.allemaalopvoeders.nl
Nederlands Jeugdinstituut
http://www.andergeld.nl
Stichting Ander Geld
http://www.binnenmaas.nl
gemeente Binnenmaas
http://www.bureaubuiten.nl
Bureau Buiten
http://www.burendag.nl
Burendag
http://www.cjgzuidhollandnoord.nl
Centrum voor Jeugd en Gezin Zuid-Holland Noord
http://www.coachmethode.nl
COACH methode
http://www.communityart.nl
Scart http://www.dehoop.org De Hoop ggz
http://www.divers.nl
Welzijnsonderneming Divers
http://www.dsp-groep.nl
DSP-groep
http://www.ede.nl
gemeente Ede
http://www.expertisecentrummantelzorg.nl
Expertisecentrum Mantelzorg
http://www.fiets-fit.nl
Fiets-Fit
http://www.hoezitdat.info
Hoezitdat.info
http://www.hollandrijnland.nl
Holland Rijnland
http://www.internetconsultatie.nl
Overheid.nl
http://www.invoeringwmo.nl
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
http://www.jongerenopgezondgewicht.nl
Jongeren Op Gezond Gewicht
4
http://www.jso.nl
JSO
http://www.jso.nl/Placemaking
JSO Placemaking
http://www.kei-centrum.nl
Kei/platform 31
http://www.kennislink.nl
Kennislink.nl
http://www.kindvriendelijkscheidennoordveluwe.nl
Kindvriendelijk Scheiden Noord Veluwe
http://www.leiden.nl/gemeente
gemeente Leiden
http://www.loketgezondleven.nl
Loketgezondleven.nl
http://www.meezhe.nl
MEE Zuid-Hollandse Eilanden
http://www.mourispb.nl
Mouris Projecten Bureau
http://www.movisie.nl
MOVISIE
http://www.nationaalkompas.nl
Nationaal Kompas Volksgezondheid
http://www.nicis.nl
Nicis Institute
http://www.nisb.nl
Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen
http://www.nji.nl
Nederlands Jeugdinstituut
http://www.oranjefonds.nl
Oranje Fonds
http://www.passendonderwijs.nl
Passend Onderwijs
http://www.pbl.nl
Planbureau voor de Leefomgeving
http://www.pps.org
Project for Public Spaces
http://www.rijksoverheid.nl
Rijksoverheid
http://www.ris-zh.nl
Regionaal Informatiesysteem Samenleving
http://www.ris-zh.nl/sociale_barometer
Sociale Barometer
http://www.rivm.nl
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
http://www.seniorenhobbycentrum.nl
Stichting Senioren Hobbycentrum
http://www.smartagent.nl
Smartagent
http://www.socialevraagstukken.nl
Sociale Vraagstukken
http://www.stap.nl
Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid
http://www.start-to-run.nl
Start to run
http://www.triplep-nederland.nl
Triple P Nederland
http://www.tympaan.nl
Tympaan Instituut
http://www.uu.nl
Universiteit Utrecht
http://www.vng.nl
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
http://www.voordejeugd.nl
Voor de jeugd
http://www.vrhm.nl
Veiligheidsregio Hollands Midden
http://www.weekvandejeugdzorggelderland.nl
Gelderse week van de JeugdZorg 2012
http://www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl
Wegwijzer Jeugd en Veiligheid
http://www.welkominrotterdam.nl
Welkom in Rotterdam
http://www.zorgatlas.nl
Nationale Atlas Volksgezondheid
http://www.zorgwelzijn.nl
Zorg + Welzijn
http://www.zuid-holland.nl
provincie Zuid-Holland
https://www.wsnsregioleiden.nl
Weer samen naar school regio Leiden
Overige bronnen Bureau Jeugdzorg Centrum Indicatiestelling Zorg
5
Bijlage 1
Pijler leefomgeving: indicatoren en gegevens indicator leefomgeving
gegeven
bron gegeven
1 overlast en vervuiling
a
cbs1-ivm2
percentage mensen dat aangeeft dat drugsoverlast vaak voorkomt in de buurt
b percentage mensen dat aangeeft dat er in de buurt vaak dronken mensen op straat zijn
cbs-ivm
c percentage mensen dat aangeeft dat bekladding van mu- cbs-ivm ren, gebouwen vaak voorkomt in de buurt
2 kwaliteit openbare ruimte
d percentage mensen dat aangeeft dat rommel op straat vaak voorkomt in de buurt
cbs-ivm
e percentage mensen dat aangeeft dat hondenpoep op straat vaak voorkomt in de buurt
cbs-ivm
f
percentage mensen dat aangeeft dat vernieling van straatmeubilair vaak voorkomt in de buurt
cbs-ivm
g percentage mensen dat aangeeft dat overlast door omwonenden vaak voorkomt
cbs-ivm
h percentage mensen dat aangeeft dat overlast van zwervers/daklozen vaak voorkomt
cbs-ivm
i
percentage mensen dat aangeeft dat overlast door hore- cbs-ivm ca vaak voorkomt
j
percentage mensen dat aangeeft dat te hard rijden in de buurt vaak voorkomt
cbs-ivm
k percentage mensen dat aangeeft dat parkeeroverlast in de buurt vaak voorkomt
cbs-ivm
l
beoordeling leefbaarheid woonbuurt (rapportcijfer van 1-10)
cbs-ivm
a percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de stelling: wegen, paden, pleintjes zijn goed onderhouden
cbs-ivm
b percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de stelling: plantsoenen en parken zijn goed onderhouden
cbs-ivm
c percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de stelling: buiten wordt goed verlicht
cbs-ivm
d percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de stelling: goede speelplekken voor kinderen zijn aanwezig
cbs-ivm
e percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de stelling: goede voorzieningen voor jongeren zijn aanwezig
cbs-ivm
f beoordeling woonomgeving (rapportcijfer 1-10)
cbs-ivm
3 betrokkenheid bij de buurt a percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling over het functioneren van de gemeente: heeft aandacht voor verbeteren leefbaarheid en veiligheid
indicator leefomgeving
gegeven
bron gegeven
3 betrokkenheid bij de buurt b percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling over het functioneren van de gemeente: informeert buurt met betrekking tot de aanpak leefbaarheid. c percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling over het functioneren van de gemeente: betrekt buurt bij aanpak leefbaarheid d percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling over het functioneren van de gemeente: is bereikbaar voor meldingen en klachten e percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling over het functioneren van de gemeente: reageert op meldingen en klachten f percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de cbs-ivm volgende stelling: de mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks
4 veiligheid en criminaliteit
g percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de volgende stelling: de mensen in deze buurt gaan op een prettige manier met elkaar om.
cbs-ivm
h percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de volgende stelling: ik woon in een gezellige buurt, waar veel saamhorigheid is
cbs-ivm
i
percentage mensen dat het (helemaal) eens is met de volgende stelling: ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt wonen
cbs-ivm
j
percentage mensen dat het afgelopen jaar zelf actief is geweest bij het verbeteren van de buurt
cbs-ivm
a percentage mensen dat aangeeft dat mensen vaak worden lastig gevallen op straat in de buurt
cbs-ivm
b percentage mensen dat aangeeft dat bedreiging in de buurt vaak voorkomt
cbs-ivm
c percentage mensen dat aangeeft dat gewelddelicten vaak cbs-ivm voorkomen in de buurt
2
d percentage mensen dat aangeeft dat straatroof vaak voorkomt in de buurt
cbs-ivm
e beoordeling veiligheid woonbuurt (rapportcijfer 1-10)
cbs-ivm
f aantal vermogensdelicten per 100 inwoners van 12 jaar en ouder naar woongemeente verdachte
klpd3
g aantal geweldsmisdrijven tegen personen per 100 inwoners van 12 jaar en ouder naar woongemeente verdachte
klpd
h aantal vernielingen en delicten openbare orde per 100 inwoners van 12 jaar en ouder naar woon-gemeente verdachte
klpd
i
klpd
aantal verkeersdelicten per 100 inwoners van 12 jaar en ouder naar woongemeente verdachte.
indicator leefomgeving
gegeven
bron gegeven
5 voorzieningen
a aantal ziekenhuisbedden naar inwoneraantal
adresboek vvzs4
b gemiddelde afstand in kilometers tot ziekenhuis (inclusief cbs buitenpolikliniek) voor inwoners van zuid-holland c gemiddelde afstand in kilometers tot ziekenhuis (exclusief buitenpolikliniek) voor inwoners van zuid-holland
cbs
d aantal bedden in verpleeghuizen/verzorgingshuizen naar inwoneraantal 75+
adresboek vvzs
e huisartsendichtheid: aantal huisartsen fte naar inwoneraantal
nivel
f aantal sporthallen per inwoneraantal
sportservice
g aantal zwembaden naar inwoneraantal
sportservice
5
h aantal bushalten per inwoneraantal
ov9292
i
aantal bibliotheken naar inwoneraantal
probiblio
j
nabijheid voorzieningen: kinderdagverblijf
cbs
k nabijheid voorzieningen: buitenschoolse opvang
cbs
1 2 3 4 5
Centraal Bureau voor de Statistiek. Integrale Veiligheidsmonitor. Korps landelijke politiediensten. Adresboek verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen en serviceflats. Cijfers aangevraagd, nog niet binnen.
3
Bijlage 2
Pijler participatie: indicatoren en gegevens indicator participatie
gegeven
bron gegeven
1 kwetsbare groepen
a percentage volwassenen met obesitas per gemeente
ggd’s1
b percentage volwassenen met overmatig alcoholgebruik ggd’s per gemeente
2 sociale contacten
c percentage volwassenen (19-64 jaar) dat niet voldoet aan de norm gezond bewegen per gemeente
ggd’s
d aantal huishoudens dat een algemene bijstandsuitkering (abw) ontvangt per 100 huishoudens
cbs
e percentage niet-werkende werkzoekenden
uwv2werkbedrijf
f aantal personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering per 1.000 inwoners
cbs
a raming van het aantal 19-64-jarigen dat zich ernstig eenzaam voelt
ggd’s
b raming van het aantal 19-64-jarigen dat zich zeer ernstig ggd’s eenzaam voelt
3 ondersteuning zorgbehoevenden
c raming van het aantal 65-plussers dat zich ernstig eenzaam voelt
ggd’s
d raming van het aantal 65-plussers dat zich zeer ernstig eenzaam voelt
ggd’s
e percentage mensen dat het helemaal eens is met de stelling 'veel contact met andere buurtbewoners'
cbs-ivm
a percentage extramurale cliënten met een geldige indicatie voor awbz-zorg op totaal bevolking
ciz3
b percentage extramurale cliënten met een geldige indi- ciz catie voor awbz-zorg met begeleiding op totaal bevolking c percentage extramurale cliënten (65+) met somatische ciz of psychogeriatrische problematiek van totaal aantal 65-plussers d percentage extramurale cliënten met een verstandelijke ciz beperking van het totaal aantal inwoners e begrote gemeentelijke uitgaven in euro’s per inwoner aan huishoudelijke verzorging in zuid-holland
cbs
f begrote gemeentelijke uitgaven in euro’s per inwoner aan voorzieningen gehandicapten
cbs
g percentage extramurale cliënten met somatische problematiek (0-64 jaar) of lichamelijke beperking van totaal aantal inwoners
ciz
h percentage extramurale cliënten (18-plus) met psychia- ciz trische problematiek van totaal aantal 18-plussers
indicator participatie
gegeven
4 ondersteuning arbeidsgehandicapten en werkzoekenden
a aantal personen werkzaam in de sociale werkvoorresearch voor beleid/ ziening die begeleid werken bij een reguliere werkgever ministerie van szw4 per 1.000 15-64-jarigen
5 ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers
bron gegeven
b aantal wachtenden voor sociale werkvoorziening per 100 15-64-jarigen
research voor beleid/ ministerie van szw
c gemiddelde wachtduur voor een sociale werkvoorziening in zuid-holland, in maanden
research voor beleid/ ministerie van szw
d aantal wajong-uitkeringen per 1.000 inwoners
cbs
e begroting participatiebudget
cbs
f begrote gemeentelijke uitgaven in euro’s per inwoner aan bijstandsverlening en inkomensvoorzieningen in zuid-holland
cbs
a ontwikkeling van vrijwilligersbeleid volgens gemeenten movisie, tympaan instituut b ontwikkeling van mantelzorgbeleid volgens gemeenten movisie, tympaan instituut c beschikbaarheid basisfuncties voor mantelzorgers volgens gemeenten
movisie, tympaan instituut
d mate waarin mantelzorgers van basisfuncties gebruikmaken volgens gemeenten
movisie, tympaan instituut
e percentage 19-64-jarigen dat het afgelopen jaar mantel- ggd’s zorg heeft gegeven (raming) f percentage 65-plussers dat het afgelopen jaar mantelzorg heeft gegeven (raming) 1 2 3 4
2
Gemeentelijke (of Gemeenschappelijke) Gezondheids Diensten. Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen. Centrum Indicatiestelling Zorg. Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
ggd’s
Bijlage 3
Pijler jeugd: indicatoren en gegevens indicator jeugd
gegeven
1 kwetsbare jeugdigen
a aantal extramurale awbz-cliënten met een verstande- ciz lijke beperking van 0-17 jaar per 100 0-17-jarigen
2 jeugdcriminaliteit
bron gegeven
b raming van het aantal 10-11-jarigen met (ernstig) overgewicht
ggd’s
c aantal jeugdigen (0-17 jaar) per 100 inwoners van 0-17 jaar in een eenouderhuishouden
cbs
d aantal niet-westerse allochtone jeugdigen (0-17 jaar) per 100 inwoners van 0-17 jaar
cbs
e aantal jeugdigen (0-17 jaar) per 100 inwoners van 0-17 jaar in een uitkeringsgezin (bijstand)
verwey-jonker instituut, cbs
f aantal jeugdigen (0-17 jaar) per 100 inwoners van 0-17 jaar betrokken bij een scheiding
cbs
g aantal tienermoeders (15 -19 jaar) per 100 vrouwen van 15-19 jaar
cbs
a aantal verdachten per 1.000 inwoners van 12-17 jaar
klpd
b aantal meldingen jeugdoverlast bij de politie per 1.000 inwoners
klpd
c aantal jeugdigen dat instroomt in de jeugdreclassering per 1.000 inwoners van 12-17 jaar
bureau jeugdzorg
d aantal ingeschreven jeugdigen (12-17 jaar) bij bureau bureau halt halt per 1.000 inwoners van 12-17 jaar
3 onderwijs
e percentage mensen dat aangeeft dat overlast van groepen jongeren in de buurt vaak voorkomt
cbs-ivm
f percentage mensen dat aangeeft dat jeugdcriminaliteit in de buurt vaak voorkomt
cbs-ivm
a aantal achterstandsleerlingen in het basisonderwijs per 1.000 inwoners van 4-12 jaar
cbs
b aantal voortijdig schoolverlaters vanuit het voortcfi gezet onderwijs en het mbo op het totaal aantal leerlingen in het vo voortgezet onderwijs en mbo c aantal havo/vwo-geslaagden op totaal aantal geslaag- cbs den vo 4 werkloosheid
a aantal niet-werkende werkzoekenden van 15-26 jaar per 100 15-26-jarigen
uwv werkbedrijf
b aantal jeugdigen (18-24 jaar) met een wajonguitkering per 100 18-24-jarigen
cbs
c aantal jeugdigen (16-26 jaar) met een bijstandsuitkering per 100 16-26-jarigen
cbs
indicator jeugd
gegeven
bron gegeven
5 ondersteuning voor (zorg)jeugd
a aantal gemelde jeugdigen bij het amk in zuid-holland per 1.000 inwoners van 0-17 jaar
bureau jeugdzorg
b aantal aanmeldingen bij bureau jeugdzorg per 100 inwoners van 0-17 jaar
bureau jeugdzorg
c verhouding gebruik basisset pedagogisch hulpaanbod1 en indicatiebesluiten jeugdzorg
bureau jeugdzorg en aanbieders pedagogisch hulpaanbod
d aantal jeugdigen dat instroom in de jeugdbescherming per 1.000 inwoners van 0-17 jaar
bureau jeugdzorg
1
De basisset pedagogisch hulpaanbod bestaat uit de volgende hulpvormen: Opvoedbureau, Algemeen Maatschappelijk Werk, Schoolmaatschappelijk werk, Jeugd Preventie Team, ReSet en Stevig Ouderschap.
Regioverkenning Holland Rijnland kost € 14,80 en is onder vermelding van 0515 te bestellen bij het Tympaan Instituut
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Subsidieaanvraag Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente Met de subsidieaanvragen kunnen regionale activiteiten op het gebied van cultuureducatie uitgevoerd worden voor leerlingen in het primair onderwijs, die voldoen aan het beleid van de gemeenten. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
12 december ‘12
1. In te stemmen met de subsidieaanvragen van de Museumgroep Leiden en Parkexpressie in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit (bijlagen 1 en 2); 2. De subsidieaanvraag 100% te matchen (bijlage 3).
Op het PHO van 14 november jl. zijn de eerste concepten van de subsidieaanvragen Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 besproken. Naar aanleiding van die bespreking en na overleg met het Fonds voor Cultuurparticipatie zijn de aanvragen aangepast, zodat zij aansluiten bij de behoeften van de gemeenten, de betrokken basisscholen en voldoen aan de criteria van de subsidieregeling.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
Nee X Ja, door: Wanneer: Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: Structureel/incidenteel X n.v.t. Relevante regelgeving: deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 Eerdere besluitvorming: Intentieverklaring in 5 juli 2012
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO
Datum: Locatie:
12 december 2012 9.00 – 11.00 uur Stadhuis Alphen aan den Rijn
Agendapunt:
09
Onderwerp: Subsidieaanvragen Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016
Beslispunten: 1. In te stemmen met de subsidieaanvragen van de Museumgroep Leiden en Parkexpressie in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 (bijlagen 1 en 2); 2. De subsidieaanvraag 100% te matchen door de gemeenten(bijlage 3). Inleiding: Met de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016 biedt het ministerie van OCW via het Fonds voor Cultuurparticipatie culturele instellingen de kans om vraaggerichte culturele activiteiten uit te voeren in het primair onderwijs. Doel van deze stimuleringsregeling is om cultuureducatie een kwaliteitsimpuls te geven. Op het PHO van 14 november jl. zijn de conceptaanvragen van de Museumgroep Leiden en Parkexpressie meningsvormend besproken. De bijgevoegde definitieve aanvragen worden nu ter besluitvorming voorgelegd. Door beide aanvragende instellingen wordt samengewerkt met andere lokale en regionale instellingen voor cultuureducatie. Het gaat om een samenhangend programma van cultuureducatie voor en met het primair onderwijs in de regio waarin de basisscholen, de deelnemende (matchende) gemeenten en de relevante culturele instellingen zich herkennen. Het gaat om bestaand aanbod waarin gefocust wordt op een inhoudelijk kwalitatieve verdieping van de cultuureducatie in het primair onderwijs. Beoogd effect: Het bereiken van samenhang tussen kunst-, erfgoed- en media-educatie in het primair onderwijs enerzijds en tussen deze vormen van educatie en andere leergebieden van het primair onderwijs anderzijds. Argumenten: 1.1 Er komt meer verdieping en kwaliteit in cultuureducatie In de voorgestelde programma’s zal het accent liggen op het bevorderen van de vakinhoudelijke deskundigheid van de groepsleerkrachten en een doorlopende leerlijn. Als groepsleerkrachten meer kennis hebben over cultuureducatie, dan zullen zij hierin beter lessen kunnen geven en dit ook gebruiken voor andere vakken en in volgende leerjaren. Hierdoor wordt de leeropbrengst vergroot.
3
1.2 Er komt meer samenhang in het bestaande aanbod van cultuureducatie De scholen in het primair onderwijs nemen cultureel aanbod af bij verschillende regionale en lokale instellingen. Om versnippering van dit aanbod te voorkomen, wordt er met de nieuwe programma’s, naast verdieping, ook meer samenhang aangebracht in het bestaande aanbod van cultuureducatie in het primair onderwijs. 1.3 De subsidieaanvragen sluiten aan bij de behoefte van de scholen en gemeenten De programma’s in de subsidieaanvragen zijn afgestemd met de schoolbesturen en de gemeenten in de regio. Het zijn programma’s die in de afgelopen jaren ontwikkeld zijn, met veel succes worden afgenomen door het primair onderwijs en veelal gesubsidieerd worden door de gemeenten. De subsidieaanvragen sluiten daarom goed aan bij de behoefte van de scholen en gemeenten. 2.1 De gemeenten kunnen zich vinden in de voorgestelde programma’s De voorgestelde programma’s zijn een voortzetting van bestaand aanbod waar de gemeenten tevreden over zijn. Dit bestaande aanbod is in het verleden ook medegefinancierd door de gemeenten. 2.2 De gemeenten hebben een intentieverklaring afgegeven aan OCW In juli 2012 hebben de gemeenten een intentieverklaring afgegeven aan het ministerie van OCW. Hierin hebben de gemeenten ingestemd met de door het Fonds gestelde criteria aan deze deelregeling en de matching door de gemeenten, onder voorbehoud van een goedgekeurde begroting. Financiën: De voorgestelde programma’s worden gefinancierd uit de deelregeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie en dit wordt 100% gematched door de gemeenten. Daarnaast wordt door de scholen uit de Prestatiebox (€10,90 per leerling) ook middelen ingezet voor het aanbod. Het Fonds voor Cultuurparticipatie stelt maximaal € 312.650,00 beschikbaar voor cultuureducatie in het primair onderwijs in Holland Rijnland, inclusief Boskoop en Wassenaar. De aanvraag van de Museumgroep Leiden is € 239.215,00. De aanvraag van Parkexpressie is € 63.607,00. Deze bedragen worden 100% gematched door de gemeenten. Evaluatie: Er wordt een landelijke monitor ontwikkeld en na twee jaar vindt er een evaluatie plaats over de jaren 2013 en 2014. Bijlagen: 1.a 1.b 1.c 1.d 1.e 2.a 2.b 2.c 3.
Subsidieaanvraag Museumgroep Leiden; Activiteitenplan Museumgroep Leiden; Overzicht Ontwikkeling, vernieuwing en verdieping Museumgroep Leiden; Communicatieplan Museumgroep Leiden; Begroting Museumgroep Leiden; Subsidieaanvraag Parkexpressie; Kwaliteitsimpuls Parkexpressie; Begroting Parkexpressie; Overzicht matching gemeenten.
4
Bijlage la:
Online aanvraagformulier Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit Welkom bij het digitale aanvraagformulier van het Fonds voor Cultuurparticipatie. U hebt ervoor gekozen om een aanvraag te doen voor een vierjarige programmasubsidie. Dit aanvraagformulier vormt een belangrijk onderdeel van uw subsidieaanvraag. Een ander belangrijk onderdeel is het activiteitenplan dat u bij deze aanvraag kunt uploaden. Dit activiteitenplan mag maximaal 5000 woorden zijn. De regeling Basis voor de beoordeling van uw aanvraag is de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 20 13-2016, inclusief de toelichting op de regeling. Kijk op http://www.cultuurparticipatie.nl/subsidies/Cultuureducatie met Kwaliteit/ voor meer informatie. We raden u aan om de regeling en de toelichting zorgvuldig te lezen voordat u het formulier invult. De regeling en toelichting bevatten belangrijke informatie over bijvoorbeeld de procedure, de beoordelingscriteria, drempelnormen en weigeringsgronden (wanneer kunt u niet aanvragen), de minimale en maximale hoogte van de subsidie die het fonds verstrekt, etcetera. Waar nodig vindt u in het aanvraagformulier een toelichting op de vragen die worden gesteld. Heeft u vragen of twijfelt u of de regeling of een onderdeel daarvan voor u van toepassing is, neem dan contact met ons op. U vindt onze gegevens op www.cultuurparticipatie.nl Na 14 december 17.00 uur kunt u uw aanvraag niet meer aanvullen of wijzigen. Zorg er dus voor dat uw aanvraag volledig is en een compleet beeld geeft van uw organisatie en activiteiten. Praktische zaken Het aanvraagformulier bestaat uit een aantal onderdelen : Een uitleg van de weigeringsgronden (1) Een aantal vragen over uw organisatie en de activiteiten die u gaat organiseren (2) Een begroting en financièle gegevens 2013- 2016 (3) Een aantal uploads (4) Schriftelijke ondertekening (5) Via onderstaande links komt u bij de verschillende onderdelen van het aanvraagformulier. Zorg ervoor dat u alle vragen beantwoordt, want we nemen alleen volledige aanvragen in behandeling. Om de aanvraag in te dienen, drukt u op de knop 'formulier definitief verzenden'. Als u dat heeft gedaan kunt u niets meer wijzigen. Zorg er dus voor dat u alle vragen heeft beantwoord voordat u op deze knop drukt. U kunt de aanvraag tussentijds opslaan en later weer verder gaan. Als u niet alle velden van het formulier invult, krijgt u een melding wanneer u het formulier indient. Beantwoord de vragen kernachtig en zo mogelijk puntsgewijs. Houd daarbij rekening met de maximale ruimte die het formulier u daarvoor biedt. Uw activiteitenplan biedt ruimte voor een meer uitgebreide toelichting. U kunt uw aanvraag alleen digitaal indienen. Dat kan tot 14 december 17.00 uur. Het is niet mogelijk om na dit moment nog een aanvraag, of wijzigingen of aanvullingen op de ingediende aanvraag in te dienen. Zorg er dus voor dat de volledige aanvraag op tijd binnen is. De aanvraag moet worden voorzien van een schriftelijke handtekening en een schriftelijke getekende adhesieverklaring. Deze stuurt u per post naar het FCP binnen één week na het digitaal indienen van uw aanvraag. Aanwijzingen hiervoor vindt u bij onderdeel 5 van dit aanvraagformulier. N.B. De deadline van 14 december 17.00 geldt voor het digitaal indienen van de aanvraag. Het insturen van de handtekening en originele adhesieverklaring kan nog tot maximaal een week na indiening.
Planning Vm 31 oktober 2012 kunnen concepten aan het Fonds worden voorgelegd. 14 december 17.00 deadl ine indiening. 1 maart 2013 deadline beschikking. 31 mei 2013 17.00 deadline aangepast plan.
1. Weigeringsgronden
'iiJI
\ 'l'L:J • :u JJ,!t:::
~II •
i[:}tl
Bij de beoordeling of een aa nvraag in aanmerking komt voor s ubsidie w ordt een aantal weigeringsg ronden gehanteerd. U vindt deze gronden in artikel 1.5 van de regeling. Voor de regeling, kijk op www.cultuurparti cipatie.nl Beantwoord de volgende vragen. All e vragen elienen met ja beantwoord te worden om in behandeling genomen te kunnen worden. Heeft u v ragen, neem dan contact met ons op. a) Is door de gemeente(n) en/of provincie(s) waar uw activ iteiten plaatsvineten een Intentieverklaring afgegeven voor deelname aan de regeling (zie bijlage 1 bij de regeling voor een overzicht van deelnemende gemeenten en provincies)? X Ja 0 Nee b} Doet u ee n aa nvraag voor minimaal € 45.000,- per jaar? X Ja O Nee c) Gaat uw aanvraag vergezeld van een adhesievcrklaring v an de gemeente(n) en/of provincie waar u uw activiteiten gaat uitvoeren? X Ja 0 Nee
2. Een aantal vragen over uw organisatie en de activiteiten die u gaat organiseren
I~ Is/zijn (een deel van) uw activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwi ng van het cu rriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie teneinde doorgaande leerlijnen te realiseren door scholen di e zich daarmee willen onderscheiden?
XJa 0 Nee
Beschrijf w elke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het doel van de activiteiten -de locatie waa r de activiteiten plaatsvinden -op welke leeftijdsg roep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activ iteiten gerekend kunnen worden - welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van cle activitei ten.
Logica brengt je van A naar B. Verbeelding brengt je overal. Albert Eins tein
Stel je voor: Het is november 2016. Emma, leerling van groep 7 van een school uit de regio Holland Rijnland, bereidt zich voor op een voorstelling van het Internationaal Danstheater, die ze komende week gaat bezoeken in de sporthal van haar dorp. Ze zoekt informatie en bekijkt een trailer via de digitale leerlingenomgeving en herkent raakvlakken met de tentoonstelling 'Anders Afghanistan' die ze vorig jaar heeft bezocht (toen ze nog in groep 6 zat) in Museum Volkenkunde in Leiden. Wat ze nog niet weet is dat ze deze winter met de klas, in het kader van geschiedenis, de film 'Oorlogswinter' naar het boek van Jan Terlouw gaat bekijken en dat ze een werkstuk gaat maken over wat het betekent voor kinderen om in een oorlogssituatie op te groeien. Daarvoor zal ze ook delen uit het dagboek van Anne Frank lezen, via de site van 'Het Achterhuis' beelden van dat achterhuis bekijken en zelf met haar smartphone een fotoreportage maken hierover. Wat ze ook nog niet weet, is dat ze komend voorjaar een gedicht gaat schrijven over leven in vrede in vrijheid en wat dat voor je betekent. Naar aanleiding van deze gedichten komt er een docent van de muziekschool en gaan de leerlingen hun gedicht in een rap omzetten. Bovendien gaan ze in de tekenles een affiche maken van hun gedicht. Al deze affiches worden op 4 en 5 mei tentoongesteld in de lokale bibliotheek. De projecten waar Emma in de loop van haar schooljaren actief vorm aan geeft zijn voortgekomen uit het programma Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen, dat 2013 is gestart. In dat j aar zijn er referentiekaders per leeftijdsgroep ontwikkeld, van waaruit doorlopende leerlijnen zijn ontstaan, die vervolgens in 2015 geconcretiseerd werden in projecten en activiteiten voor en door het onderwijs en het culturele veld, aangevuld met cursussen en trainingen voor onderwijsgevenden en educatief medewerkers. Het programma Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen is mede mogelijk gemaakt door financiering van alle gemeenten in de regio Holland Rijnland en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Doel van het programma is om kinderen te laten uitgroeien tot zelfbew uste en creatieve mensen die actief meedoen aan de samenleving, een deel van die samenleving willen zijn en er een positieve bijdrage aan willen leveren. Terug naar december 2012 : De ambities zijn hoog, de eerste stappen in de samenwerking zijn gemaakt, missie, motto en doelen worden geformuleerd. Bovenstaand sfeerbeeld van Emma in 2016 hebben we geschetst aan gemeenteambtenaren en aan ve rtegenwoordigers
van scholen en uit het culturele veld. Immers: 'Als je een schip wilt bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven. In plaats daarvan, leer ze verlangen naar de enorme eindeloze zee.' (Antoine de Saint-Exupéry)
Onder het motto Leren van gisteren en vandaag vaar de cultuureducatie van morgen willen alle samenwerkende partners (basisscholen, gemeenten en culturele instellingen) kinderen in de regio laten uitgroeien tot zelfbewuste en creatieve mensen die actief meedoen aan de samenleving, een deel van die samenleving willen zijn en er een positieve bijdrage aan willen leveren. Doel van het programma is het bereiken van samenhang tussen kunst-, erfgoed- en media-educatie enerzijds en tussen deze vormen van educatie en andere leergebieden van het onderwijs anderzijds. Het programma draagt zo actief bij aan de culturele ontwikkeling van leerlingen. Scholen voelen zich door het programma gesterkt in hun taak leerlingen te begeleiden bij het ontplooien van (kunstzinnige en sociaal-emotionele) competenties en het ontwikkelen van historisch besef, actief burgerschap en sociale integratie. De ideale vorm van cultuureducatie kent volgens Museumgroep Leiden, Bp/usC, Kunstgebouw, de scholen en gemeenten uit de regio Holland Rijnland de volgende elementen (geënt op de kerndoelen 54, 55 en 56 en geïnspireerd op Cultuur in de Spiegel). A. Leerlingenniveau Doelstellingen cultuureducatie (kunst, erfgoed- en media-educatie):
1. Leerlingen verwerven inzicht in hun eigen cultuur, de cultuur van de ander (dichtbij) en de grotere culturen om hen heen (dorp, regio, land, wereld) 2.
Leerlingen ontwikkelen het vermogen om bewust te reflecteren op hun eigen cultuur, de cultuur van de ander en de (cultuur van de) wereld
De doelstellingen worden bereikt door: a. Leerlingen verwerven dit inzicht en ontwikkelen dit vermogen door zich te leren uitdrukken over een bepaald onderwerp (kerndeel 54) Uitdrukken kan op vele manieren, denk aan beeld, taal, beweging, spel, muziek, e.d. b.
Leerlingen verwerven inzicht en ontwikkelen het vermogen om bewust te reflecteren op uitingen (kunst) van henzelf en van anderen (kerndoel55) Reflecteren is ordenen en waarderen
c.
Leerlingen verwerven kennis en doen ervaring op met de cultuur van de ander, de cultuur van de school, van de regio, van de stad en van de wereld (kerndoel 56)
B.
Leerkrachtenniveau Begeleiden leer- en ontwikkelproces
Om dit leer- en ontwikkelproces van de leerling goed te begeleiden is het van groot belang dat de leerkracht inzicht en kennis heeft bij welke activiteiten welke doelstellingen het meest geschikt zijn. De mate waarin de leerkracht in staat is zijn inzicht in en kennis over de doelstellingen toe te passen bij de activiteit, bepaalt de kwaliteit van de begeleiding van de leerlingen in hun leer- en ontwikkelproces. Verankering, samenhang en doorlopende leerlijnen binnen het onderwijs worden noch van buitenaf door instellingen gerealiseerd, noch door het laten plaatsvinden van een serie activiteiten. De leerkracht speelt de sleutelrol bij het zorgen voor verankering, samenhang en doorlopende leerlijnen binnen het curriculum van de school. De leerkracht heeft de taak om in acht jaar basisonderwijs de activiteiten en ervaringen te verbinden met de doelstellingen. Dáár willen de samenwerkende partners naartoe, dat is ons 'vergezicht'. Dat willen we doen door middel van een samenhangend programma cultuureducatie voor en met het primair onderwijs in de regio Holland Rijnland, inclusief de stad Leiden, waarin de basisscholen, de deelnemende (matchende) gemeenten en de relevante culturele instellingen zich
herkennen. Het programma heeft als motto Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen. Leren van gisteren en vandaag; dit gaat zowel voor de kinderen als voor de samenwerkingspartners op. De leerlingen leren van gisteren en vandaag, bijvoorbeeld doordat ze zich verdiepen in kunst, monumenten, verhalen en rituelen. De samenwerkingspartners binnen dit programma door de cultuureducatieve pareltjes van gisteren en vandaag uit deze regio mee te nemen in een cultuureducatief programma voor morgen. Met Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen werken Museumgroep Leiden, Kunstgebouw, Bibliotheek plus Centrum voor kunst en cultuur (BplusC) en lokale culturele instellingen- samen met een vertegenwoordiging uit het primair onderwijs in de regio- aan een gezamenlijk referentiekader dat scholen ondersteunt bij het (theoretisch en/of praktisch) inrichten van cultuureducatie die past bij de visie en mogelijkheden van de school en haar culturele omgeving. Het gaat om een richtinggevend, inhoudelijk overzicht van kennis, vaardigheden en attituden die de leerlingen in hun culturele loopbaan moeten leren kennen, doen en ontwikkelen. Dit geeft alle betrokkenen een gezamenlijk idioom, zodat het spreken over cultuureducatie een gezamenlijk vertrekpunt heeft waarbij iedereen dezelfde taal spreekt. Het idee is vervolgens dat scholen- naast een aantal vaste basiscompetenties-een selectie kunnen maken van competenties die zij belangrijk vinden, op basis van hun visie en mogelijkheden. Vervolgens kunnen ze die competenties koppelen aan specifieke kunstdisciplines, aan verschillende domeinen, aan interdisciplinaire thema's en aan andere leergebieden/kerndoelen. Ook hier kunnen scholen bepalen op welke manier zij de competenties willen ontwikkelen, wat kan variëren van een specifieke tot meer leergebied overstijgende aanpak. Tot slot kunnen ze bepalen in welk leerjaar (in welke fase van de ontwikkeling van het kind) de competenties het meest thuishoren en welke activiteiten hier dan aan verbonden kunnen worden. De activiteiten samen vormen een of meerdere doorlopende leerlijn(en). De activiteiten van de samenwerkende partners zijn erop gericht dit referentiekader en deze doorlopende leerlijnen te begeleiden en te zorgen voor afstemming, onderlinge samenhang en verdieping, zowel in de mogelijkheden van de scholen als in de mogelijkheden van het culturele veld. De Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad adviseren in hun in juni 2012 verschenen advies een referentiekader cultuureducatie te (laten) ontwikkelen: 'dit biedt een overzicht van de doorgaande leerlijn met betrekking tot kennis, vaardigheden en attituden die alle leerlingen nodig hebben voor een culturele loopbaan en maakt duidelijk dat cultuureducatie onlosmakelijk verbonden is met andere leergebieden. Het toont tevens de mogelijkheid door verdiepend onderwijs.' Hoe het gezamenlijk referentiekader ontwikkeld wordt, staat beschreven onder 2.14 en 4.1. Vanuit het gezamenlijke referentiekader willen we komen tot doorlopende leerlijnen cultuureducatie. Uitgangspunten daarbij zijn: • aansluiting bij de kerndoelen en het onderwijsprogramma • aansluiting bij de (culturele) ontwikkelingsstadia van kinderen • inhoudelijke samenhang tussen cultuureducatieve activiteiten (kunst-, erfgoed- en media-educatie) • structuur in de samenwerking tussen onderwijs en culturele sector • aandacht voor de plaats van cultuur in andere dan cultuurvakken Door de aansluiting bij het curriculum van het onderwijs kunnen scholen de doorlopende leerlijn een structurele plaats geven in hun lesprogramma. De culturele instelling vormt zo een verlengde en geïntegreerde leeromgeving van de school. Tevens is er sprake van aansluiting van het basisonderwijs op het voortgezet onderwijs en evt. hoger onderwijs. Door meerdere leerlijnen aan te bieden, kunnen scholen kiezen voor de leerlijn die aansluit bij hun schoolprofiel en ambitie. Vertrekpunt zijn de huidige programma's van diverse aanbieders zoals Museum en School van Museumgroep Leiden, Kijk/Kunsten Doe/Kunstvan Kunstgebouw, Cultuur& Schoolvan BplusC, Erfgoedspoor van lokale erfgoedinstellingen en projecten van lokale culturele instellingen. Vanuit deze succesvolle engewaarde programma's wordt samen met het onderwijs een kwaliteitsslag gemaakt door ze gefaseerd om te zetten in een nieuw samenhangend en verdiepend programma en levert daarmee een bijdrage aan de doelstellingen van de regeling. De ontwikkeling wordt ingezet met voorhoede scholen en culturele instellingen. Gedurende het traject zullen steeds meer scholen aan het nieuwe programma deelnemen (zie activiteitenplan en bijlagen). Hoe de doorlopende leerlijnen ontwikkeld worden, staat beschreven onder 2.14 en 4.1. De activiteiten richten zich op leerlingen van groep 1 t/m 8 in het primair onderwijs in de regio Holland Rijnland en de stad Leiden (200 scholen). Het unieke van dit programma is dat de samenwerkende instellingen de volle breedte van het leergebied kunstzinnige oriëntatie tot een totaalprogramma kunnen verweven. Concreet omvat dit de disciplines: muziek, dans, theater,
beeldende kunst, foto, film, literatuur, immaterieel en materieel erfgoed en media-educatie. De disciplines zullen nadrukkelijk in verband worden gebracht met de andere leergebieden. De activiteiten van het programma vinden plaats in alle deelnemende gemeenten binnen de regio Holland Rijnland (waaronder de stad Leiden): op de scholen zelf, in musea, in centra voor de kunsten en bij kunstinstellingen als theaters of filmzalen. De activiteiten vinden zoveel mogelijk in de eigen gemeente en de directe culturele omgeving van de schoo l plaats. Op dit moment zijn betrokken culturele instellingen elk verantwoordelijk voor hun eigen programma. In de loop van de uitvoeringsperiode van de deelregeling wordt onderzocht bij wie de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het gezamenlijke totaalprogramma het beste kan liggen. Elke betrokken organisatie blijft echter in de eerste plaats verantwoordelijk voor de eigen activiteiten en wordt mede verantwoordelijk voor de gezamenlijke context waarbinnen de activiteit plaatsvindt.
Omschrijving deelactiviteit
Aantal scholen
Aantalleerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Educatief medewerkers
Zie de bijlagen: Tijdpad 2013-2016, Bereik activiteiten en Samenstelling programma . Deze bijlagen zijn toegevoegd aan het activiteitenplan.
DraagUdragcn (ee n deel van) uw activ iteiten bij aan cle vakinhoudelijke dos kundigheid van leerkrachten, vakdocenten on educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie? Denk hierbij aan zowel de peelagogisch-didactische vaardi gheden als aan de vaardigheden i n verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed.
X Ja
D Nee Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in cloze omschrijving ook: - het doel va n cle activiteiten
-de locatie waa r de activiteiten plaatsvinden - op w elke leeftijdsgroep de activiteiten zich ric hten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kur1nen worden - welke bij de aa nvraag betrokken instelling(en) verantw oordelijk Is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
Cultuur is de verruiming van het denkvermogen en van de geest. Jawaharlal Nehru
Samen met de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur zijn de scholen, gemeenten en culturele instellingen in de regio Holland Rijnland (inclusief de stad Leiden) van mening dat cultuureducatie in het hart van het onderwijs thuishoort. Voor cultuureducatie van hoge kwaliteit is voldoende deskundigheid in iedere school en iedere culturele instelling nodig. Dit vergt het benutten van passies en talenten van leerkrachten, kunstvakdocenten en educatief medewerkers bij culturele instellingen - en deskundigheidsbevordering daar waar nodig. In onze regio ontwikkelen we nieuwe scholingstrajecten (cursussen, studiemiddagen, nascholingstrajecten e.d.) om de onderwijskundige, vakinhoudelijke kennis en vaardigheden te vergroten, evenals een positieve attitude/ motivatie te bevorderen. Daarnaast bouwen we bestaande deskundigheidsbevorderende activiteiten, zoals ICC cursussen en cultuurnetwerken, uit. Hogeschool Leiden wordt als samenwerkingspartner bij de nieuwe initiatieven betrokken . Als verdieping op bestaande projecten brengen we op drie niveaus meer deskundigheid (kenn is, vaardigheden en/of attitude) binnen de school en of instelling. 1. Een deskundige - bijvoorbeeld van Hogeschool Leiden- geeft een presentatie over het belang en de waarde van cultuureducatie binnen het onderwijscurriculum, maakt met scholen/culturele instellingen de vertaling van het referentiekader naar de dagelijkse praktijk. Zoals het in kaart brengen wat er op scholen/ binnen culturele instellingen aan cultuureducatie plaatsvindt, wat er binnen de kerndoelen past en wat niet. Dit kan o.a. door scholing, een (team)training of een toelichting tijdens een (team)vergadering. 2. Een deskundige neemt met het schoolteam bestaande cultuureducatieve programma's in school onder de loep. Op basis hiervan kan de plaats van cultuureducatie-aansluitende op de visie van de school- herijkt worden . Het schoolteam onderzoekt op welke onderdelen de school tekort komt en hoe en waarom aanvulling gewenst is. De school formuleert wat de waarde is van cultuureducatie voor de school. Dit kan o.a. door een teamtraining, workshops, praktische oefeningen voor het team en/of de individuele leerkracht . 3. Een deskundige werkt met scholen/culturele instellingen aan tips en gereedschappen om met bestaande programma's en deskundigheid meer van de gewenste doelen te realiseren. Dit kan door o.a. (vakinhoudelijke) workshops of (net)werkbijeenkomsten. Bovenstaande wordt ontwikkeld naast de bestaande trajecten voor deskundigheidsbevordering in Holland Rijnland en Leiden. Deze activiteiten worden georganiseerd door het Cultuurnetwerk Primair Ond erwijs in Leiden, een initiatief van Museumgroep Leiden en Bp/usC, en door Kunstgebouw. De activiteiten zijn aan de hand van drie peilers opgezet: 1. Een fysiek netwerk in de vorm van twee bijeenkomsten per jaar 2. Een digitaal netwerk in de vorm van Linked In 3. Een cursus Intern Coördinator Cultuureducatie (ICC) om de deskundigheid binnen het basisonderwijs én de cultuursector te vergroten. In 2016 is er een structuur waarmee scholen, teams en individuele leerkrachten zich kunnen trainen om in het (boven)school- en leerling-curriculum cultuureducatie de vorm en inhoud te geven waarmee aan de doelstellingen van de prestatiebox wordt voldaan. De activiteiten vinden plaats in deelnemende gemeenten binnen de regio Holland Rijnland (inclusief Leiden) : op de scholen zelf, bij Hogeschool Leiden, in musea, in centra voor de kunsten en bij kunstinstellingen als theaters of filmzalen. De activiteiten vinden zoveel mogelijk in de eigen gemeente en de directe culturele omgeving van de school plaats.
Omschrijving deelactiviteit
Aa ntal scholen
Aantal leerlingen
Aantal medewerkers primair onderwij s
Educatief medewerkers
Netwerkbijeenkomst (per bijeenkomst )
12-15
0
15-20
15-20
Cursus ICC (per cursus)
5-10
0
5-10
5-10
Digitaa l netwerk (lopend)
16 (Leiden e.o.)
0
19 (Leiden e.o.)
76
Cursus ICC verdieping (per cursu s)
5-10
0
5-10
5-10
Op leiding Cultuurbegeleider post hbo
Indien van start: 10
0
10
0
Teamtraining
6-8
0
6-8
6-8
Presentatie tijdens (team)vergadering
16-20
0
160-200
30-40
Workshop (per keer)
16-20
320-400 (indirect)
16-20
16-20
Werkbijeenkomst (per keer)
6-8
0
6-8
6-8
Cultuurklas pabo (per jaa r)
1 (Hogeschool Leiden)
0
30 (pabostud enten)
5
Is/zijn (een deel van) uw activiteiten gericht op het versterken van de relatie van de sc hoolmet cle lokale culturele en sociale omgeving ten behoeve va n de kunstzi nnige on culturele ontwikkeling van leerlingen? Hierbij gaat het om duurzame on Intensieve samenwerking.
X Ja O Nee Beschrij f welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in cleze omschrijvi ng ook:
- het doel van de activiteiten - de locatie waar de activiteiten plaatsv inden -op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten -tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden - welke bij de aa nvraag betrokken lnstelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
Nooit snapt kunst mij Loe5je
Met het programma Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen willen we de ondersteuning van scholen en culturele instellingen bij het vormgeven aan cultuureducatie regionaal versterken. Zoals uit bovenstaande paragrafen blijkt, wordt de ondersteuning meer efficiënt en samenhangend ingericht, zodat de huidige versnippering vermindert. De cultuursector in de regio Holland Rijnland (inclusief Leiden), met als voorhoede Museumgroep Leiden, BplusC en Kunstgebouw, willen structureler met elkaar en met het primair onderwijs in de regio samenwerken. Dat doen we door een gezamenl ij k referentiekader en doorlopende leerlijnen cultuureducatie te ontwikkelen, deskundigheidsbevordering van leerkrachten, kunstvakdocenten en educatief medewerkers van culturele instellingen op te zetten, door het in stand houden van bestaande en het opzetten van nieuwe netwerken. Dit gebeurt door een gefaseerde aanpak voor de komende vier jaar, waarbij we bestaande en door de scholen zeer gewaardeerde cultuureducatieve programma's als vertrekpunt nemen om te komen tot samenhang en verdieping. Belangrijk hierbij is dat scholen en culturele instellingen samen de plek van cultuureducatie (her)definiëren . Onze ervaring is dat scholen en culturele instellingen bereid zijn van elkaar leren, de praktijk voortdurend evalueren en waar nodig is verbeteren en verder ontwikkelen . Door voortdurend samen te werken krijgt cultuureducatie de plaats die het verdient: in het hart van het onderwijs!
Omsc hrijving deelactiviteit
Zie de bijlagen : Tijdpad 20132016, Bereik activiteiten en Samenstelling programma . Deze bijlagen zijn toegevoegd aan het activiteitenplan.
Aantal scholen
Aantal leerlingen
Aantal meelewerkers primair onderwij s
Aantal educatief medewe rkers
Dragen de activiteiten bij aan het ontwikkelen en toepassen van ee n instrum entarium voor het beoordelen van de culturele ontwikkeling van leerlingen? Hierbij staat de leeropbrengst centraa l en wordt een duidelijke relatie gelegd met de kerndoelen op het gebied van ku nstzinnige oriëntati e binnen het primair onderwijs.
0 Ja X Nee Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het cl oel van de activite iten -de locatie waar de activiteiten plaatsvinden - op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden -welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoeri ng van de activiteiten.
Omschrijving deelactiviteit
Aanta l schol en
Aantalleerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
Rij toevoegen
I~
I'E"r:1Nîi
I
Aantal scholen
Aantalleerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
Aantalleerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
Aantal leerlingen
Aa ntal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
l= ~ ~ ;~~
I
Aantal scholen
I~
!Th:mfl'!-<~ffl
I
Aantal scholen
l&m
~J ~..{Il[;j
I
Aantal scholen
Aantalleerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
Geef in onderstaande schema's per kalenderjaar aan:
.
hoeveel scholen u in totaal gaat bereiken met alle activiteiten tezamen hoeveel leerlingen u gaat bereiken met alle activiteiten tezamen . hoeveel meelewerkers van scholen (school besturen, directies, ICC-ers, lee rkrachten, enz) betrokke n zij n bij alle activiteiten tezamen - hoeveel educatief meelewerkers van culturele Instellingen betrokken zijn bij alle activiteiten tezamen
BEREIK 2013 BEREIK 2014 BEREIK 2015 BEREII< 2016
AANTAL SCHOLEN
AANTAL LEERLINGEN
170 170 170 170
42500 42500 42500 42500
AANTAL MEDEWERKERS P.O. 1700 1700
1700 1700
AANTAL EDUCATIEF MEDEWERKERS 23-35 23-35 23-35 23-35
Met het programma willen we minimaal 85% van de 200 scholen bereiken (=170 scholen). Het bereik is gedurende de periode gelijk, maar de mate waarin de scholen hun cultuureducatie vernieuwen en verdiepen neemt in de loop van de jaren toe.
··. Met de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit worden activiteiten ondersteund die gedurende een periode van vier jaar worden ontwikkeld en uitgevoerd. Daarom wordt bij beoordelingscriteria óók gelet op de beoogde ontwikkeling van de activiteiten gedurende de gehele looptijd.
Kwaliteit van de aanvraag a) Omschrijf welke probleemstelling ten grondslag ligt aan de aanvraag en op welke manier de voorgenomen activiteiten hierop een antwoord zijn. Besteed hierbij ook aandacht aan de manier waarop de versc hillende voorgenomen activiteiten met elkaar samenhangen.
In de regio Holland Rijnland, inclusief de stad Leiden, vinden op dit moment veel activiteiten plaats in het primair onderwijs op het gebied van cultuureducatie, mede dankzij gelden uit het Actieplan Cultuurbereik, de Regionale Agenda Samenleving (RAS) en inzet van gemeenten, scholen en culturele instellingen . De gemeenten onderschrijven de uitgangspunten van de rijksregeling Cultuureducatie met kwaliteit en willen dat zoveel mogelijk leerlingen uit het primair onderwijs kwalitatief hoogwaardige cultuureduca tie, bestaande uit kunst- erfgoed- en media-educatie, krijgen. Samenwerking tusse n gemeenten, scholen en lokale, regionale en provinciale instellingen is hierbij van wezenlijk belang. Nu de provincie Zuid-Holland zicht terugtrekt van het beleidsterrein cultuur willen de samenwerkende gemeenten in de regio, d.m.v. de gezamenlijke aanvraag Cultuureducatie met kwaliteit, hun specifieke taak op dit terrein zo goed mogelijk oppakken. De gemeenten bundelen hiervoor hun krachten met die van het culturele veld en het primair onderwijs. Dat doen we onder het motto: Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen. Onder dit motto willen de samenwerkende partijen (scholen, gemeenten en culturele ve ld) tot een samenhangend programma cultuureducatie voor en met het primair onderwijs in de regio Holland Rijnland, inclusief de stad Leiden, komen, waarin de basisscholen, de deelnemende (matchende) gemeenten en de relevante culturele instellingen zich kunnen herkennen. Vertrekpunt daarbij zijn de huidige programma's van diverse culturele aanbieders zoals Museum en School van Museumgroep Leiden, Kijk/ Kunst en Doe I Kunst van Kunstgebouw, Cultuur & School van BplusC, Erfgoedspoor van lokale erfgoedinstellingen en projecten van lokale culturele instellingen. Deze bestaande programma's worden omgevormd tot een nieuw, samenhangend en verdiepend programma en leveren daa rmee een bijdrage aan de doelstellingen van de regeling. Uitgangspunten: Met Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen werken Museumgroep Leiden, Kunstgebouw, Bibliotheek plus Centrum voor kunst en cultuur (BplusC) en lokale culturele instellingen- sa men met een vertege nwoordiging uit het prima ir onderwijs in de regio -aan een gezamenlijk referentlekader dat scholen ondersteunt bij het (theo retisch en/of praktisch) inrichten van cultuureducatie en dat past bij de visie en moge lijkheden van de school en haar culturele omgeving. De Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad adviseren in hun in juni 2012 verschenen advies een referentiekader cultuureducatie te (laten) ontwikkelen: 'd it biedt een overzicht van de doorgaande leerlijn met betrekking tot kennis, vaardigheden en attituden die alle leerlinge n nodig hebben voor een culturele loopbaan en maakt duidelijk dat cultuureducatie onlosmakelijk verbonden is met andere leergebieden. Het toont tevens de mogelijkheid door verdiepe nd onderwijs.' Vanuit het gezamenlijke referentiekader willen we komen tot doorlopende leerlijnen cultuureducatie. Uitgangspunten daarbij zijn: • aa nsluiting bij de kerndoelen en het onderwijsprogramma • aansluiting bij de (culturele) ontwikkelingsstad ia van kinderen • inhoudelijke samenhang tusse n cultuureducatieve activiteiten (kunst-, erfgoed - en media-educatie) • structuur in de samenwerking tussen onderwijs en culturele sector • aandacht voor de plaats van cultuur in andere dan cu ltuurvakken 'Gisteren en vandaag': Scholen in de regio Holl and Rijnland vinden cultuureducatie belangrijk, vooralsnog maken zij met name gebruik van programma's van culturele instellingen . Zij nemen programma's af van diverse culturele instellingen, al dan niet in ee n structuur of in maatwerk. Op deze manier vindt kun st-, erfgoed en media-ed ucatie haa r weg in het primair onderwijs. • Scholen financieren het huidige aanbod vanuit de €10,90 uit de prestatiebox, veelal aangevuld met subsidie van de gemeente (tot en met 2012 gematcht door de provincie Zuid-Holland;)
•
Kunst-, kunsteducatieve- en erfgoed inste llingen hebben ieder hun eigen programma; er is geen onderlinge samenhang; zijn in min of meerdere mate toe aan herziening en vernieuwing;
•
Culturele instelli ngen hebben binnen de huidige programma's diverse rollen. De belangrijkste zijn die van intermediair, productontwikkelaar, adviseur;
Samenhang van de voorgenomen activiteiten: Door de ontwikkeling van een gezamenlijk referentiekader, een gezamenlijk idioom, zijn onderwijs en culturele instellingen bezig met onderlinge afstemming. Doelen en structuur achter lesprogramma's worden beter zichtbaar. Scholen krijgen handvatten om aanbod dat zij van 'elders' halen te benoemen en in te passen in hun visie, aansluitend bij hetgeen ze zelf binnen school doen. Daarmee wordt helder waa rin activiteiten zich onderscheiden en hoe ze bij dragen aan de culturele bagage van leerlingen en hoe zij passen binnen de culturele ontwikkeling van leerlingen . Dat vraagt vervolgens om bewustwording bij leerkrachten, vakdocenten en educatief medewerkers van culturele instellingen : 'doen we goede dingen en doen we de dingen goed?'. Dit proces willen we verdiepen door verschillende activiteiten te organiseren op het gebied van deskundigheidsbevordering. b) Omschrijf zo con creet mogelijk wat de doelstelling(en) van de aanv raag zijn, onderverdeeld in doelstellingen voor de ee rste twee jaar en doe lstellingen voor de gehele periode van 4 j aar.
De Cultuureducatie van morgen wordt via vier wegen bereikt: • een gezamenlijk te ontwikkelen referentiekader Doel: inzicht krijgen in de huidige situatie en onderzoeken van mogelijkheden en wensen om de stap naar meer samenhang, lokale diversiteit en opbouw te zette n • gezamenlijk te ontwikkelen doorlopende leerlijnen Doel: leerlijnen met horizontale (samenhang met andere vakken) en verticale (binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie) aansluiting bij het onderwijs, die passen bij de ontwikkelingsstadia van het kind en bij de visie van de school • deskundigheidsbevordering Doel: het beter benutten van de kwaliteiten van leerkrachten, kunstvakdocenten en educatief medewerkers en die waar nodig is te vergroten d.m.v. een samenhangend pakket van deskundigheidsbevorderende activiteiten • realisatie van een haalbare versterking va n cultuureducatie Doel: verankering van cultuureducatie op een manier die past bij de eigen situatie, mogelijkheden en visie van de school/culturele instelling, waarbij de focus ligt op kwaliteit en verdieping van het cultuureducatieve programma De doelstellingen worden in een concrete aanpak vertaa ld . Dat willen we doen volgens de 'drietaps raket' method iek (zie schema bijlage bij activiteitenplan): •
trap 1: een kleine voorhoede, of wel kopgroep, bestaande uit 6-8 vertegenwoordigers vanuit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit het culturele veld. Vanuit verschillende denominaties en gemeenten, zowel beleidsmatig als praktijk gericht. Deze voorhoede groep is actief en intensief betrokken bij de te realiseren ontwikkelingen. Met deze kopgroep willen we het gesprek aangaan, ideeën en ervaringen uitwisselen omtrent visie en leerstofaanbod van cultuureducatie binnen de school. Van daaruit worden ambit ies geformuleerd voor de verdieping (en vernieuwing) van de bestaande programma's. Deze groep vormt de 'denktank' en met deze scholen en instellingen geven we vorm aan de' kapstok' waaraan vervolgens de 'jassen' kunnen worden gehangen . De metafoor kapstok zien we als basis van waaruit je verder kan bouwen, je jassen op kan hangen; een kapstok die uitnodigt om er iets mee te doen. Kortom met deze groep scholen en culturele instellingen gaan we daadwerkelijk de diepte in; formuleren we belang en waarde van cultuureducatie in het algemeen om van daaruit de vertaalslag te maken naar leerlijnen en activiteiten binnen die leerlij nen. De kopgroep fu ngeert ook als ambassadeur en draagt uitkomsten van bovenstaande uit naar de klankbordgroep en pelotongroep scholen. Met deze voorhoede scholen en culturele instellingen ontwikkelen we pilot-projecten, trainingen en workshops m.b.t. de voorgenomen doelstellingen. Concrete projecten en concepten voor deskundigheidsbevordering om te verkennen en om uit te zoeken wat de beste aanpak is; die indicaties opleveren omtrent omvang, inpassing en haalbaarheid voor de pelotongroep van scholen
•
trap 2: een klankbordgroep, bestaande uit 10-12 vertegenwoordigers vanuit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit het culturele veld. Vanuit verschillende denominaties en gemeenten, zowel beleidsmatig als praktijk gericht. Deze klankbordgroep biedt een luisterend oor, reflecteert en geeft feedback op concrete voorstellen uit de voorhoede groep, waarna bijstelling en implementatie van de pilots kan plaatsvinden
•
trap 3: een achterhoede groep, of wel het peloton, bestaande uit circa 85% van de deelnemende scholen en circa 70% van de deelnemende instellingen uit het culturele veld; projecten en activiteiten zijn dusdanig ontwikkeld dat ze inpasbaar zijn en geïmplementeerd kunnen worden voor deze groep scholen en culturele instellingen
Concreet gekoppeld aan ons plan betekent dit het volgende qua activiteiten: 1. Met de voorhoed e een referentiekader uitwerken, nagaan of dit ook draagvlak heeft onder het klankbord (hebben we de juiste begrippen en competenties in beeld?) 2. Met de voorhoede bepalen wat er nodig is om de deskundigheid te bevorderen in het onderwijs en binnen culturele instellingen, dit toetsen aan de behoefte bij het klankbord en dit in gang zetten 3. Met de voorhoede willen bekijken hoe we projecten uit de huidige programma's beter kunnen afstemmen op elkaar en op het referentiekader 4. Met de voorhoede willen bepalen wat er nu mist in de huidige programma's, welke actuele ontwikkelingen ze vertaald willen zien in nieuw programma en hiertoe nieuw programma ontwikkelen dat aansluit op het referentiekader 5. Met de voorhoede doorlopende leerlijnen uitwerken waar zij in eerste instantie mee willen werken, de bruikbaarheid toetsen bij het klankbord {hebben we doorlopende leerlijnen te pakken die aansluiten op de behoeften van meerdere scholen, is er genoeg draagvlak hier ons programma aan op te hangen+ door de school in te vullen met activiteiten die ze in eigen huis kunnen uitvoeren in het kader van deze doorlopende leerlijn, is de kapstok geschikt om in meerdere scholen te plaatsen, zodat we jassen kunnen gaan uitzoeken om eraan op te hangen?) 6. Met de voorhoede gaan bepalen hoe we de doorlopende leerlijnen willen gaan invullen, welke activiteiten we willen ontwikkelen, checken of deze activiteiten ook aansluiten op de behoefte van het klankbord (zijn er genoeg activiteiten die maakt dat er voor ieder wat wils te kiezen is, dat elke school keuze heeft welke jassen ze aan de kapstok willen hangen vanuit het programma, maar ook door de school zelf?), 7. en met de voorhoede gaan bepalen hoe we de deskundigheid (nog meer) kunnen bevorderen en dit bij het klankbord checken (zodat de scholen gebruik kunnen maken van hun eigen kwaliteiten en beter kunn en bepalen welke externe activiteiten ze willen inpassen in de doorlopende leerlijnen, welke jassen ze er zelf aan kunnen hangen en welke er besteld moeten worden?) Voor een precieze planning verwijzen we hierbij naar het activiteitenplan en de bijbehorende schema's uit de bijlage.
c) Geef bondig aan op welke manier u van plan bent de activiteiten te monitoren en evalueren.
1e helft 2013: Kwantitatieve en kwalitatieve nulmeting onder de directeuren van alle scholen in de regio: visie op cultuureducatie, aard van en samenhang tussen alle culturele activiteiten, huidige stand van zaken m.b.t. inzet leerkrachten en icc'ers, beschikbare financiële middelen en fte's, inhoudelijke ambities tot en met 2016. 1e helft 2013: Kwantitatieve en kwalitatieve nulmeting onder alle gemeenten in de regio: beleidvisie inzake cultuur en cultuureducatie, inhoudelijke ambities, lokale samenwerking tussen onderwijs en culturele instellingen, beschikbare financiële middelen. Einde schooljaar 2013-2014 tot en met 2015-2016: Jaarlijks worden de directeuren van alle scholen in de regio schriftelijk bevraagd op de inhoudelijke resultaten die zij in het desbetreffende schooljaar binnen het kader van het programma Cultuureducatie met kwaliteit en Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen binnen de school hebben gerealiseerd. Daarnaast vinden halverwege elk schooljaar in alle deelnemende gemeenten werkbij ee nkomsten plaats. Hier bespreken de educatieve medewerkers van betrokken culturele instellingen, inhoudelijk verantwoordelijken vanuit de scholen en beleidsmedewe rkers van de deelnemende gemeenten de per school vastgestelde ambities in relatie tot de behaalde resultaten. Op basis van deze gesprekken worden vervolgacties vastgesteld. De gesprekken worden gevoerd aan de hand van een vast gespreksopzet; hierdoor kunnen lokale uitkomsten in regionale/landelijke co ntext worden geplaatst.
Najaar 2016: Eind meting. Hierin wordt op basis van schriftelijk onderzoek onder alle schooldirecteuren de inhoudelijke, financiële en organisatorische verankering van cultuuronderwijs in de regio aan de hand van de doelstellingen van het programma Cultuureducatie met kwaliteit en Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen gemeten. Ook wordt onderzocht op welke wijze de scholen na 2016 in de dan geldende context cultuureducatie blijven vormgeven. De eindmeting wordt teruggekoppeld aan beleidsvertegenwoordigers van de deelnemende gemeenten.
De gerichtheid op verankering van cultuureducatie in het prima ir onderwijs a) Geef aan welke kennis en ervaring aanwezig is binnen de deelnemende culturele Instellingen over samenwerking met het primair onderwijs.
Zowel Museumgroep leiden, Kunstgebouw, als BplusC leiden, hebben ruime kennis over en erva ring met samenwerking met het primair onderwijs: •
Bovenstaande culturele instellingen zijn voortdurend in gesprek met leerkrachten, icc'ers, directies en besturen om op koers te blijven en in te spelen op veranderingen;
•
Elke deelnemende gemeente in de regio kent een werkgroep, bestaande uit icc'ers, leerkrachten of directieleden, waarmee de culturele instelling/ inste llingen samenwerkt. Binnen een programma regelt de school de praktische zaken en de culturele instelling/ instellingen zorgen voor de inhoudelijke kwaliteit;
•
Bovenstaande instellingen realiseren de ICC cursus {gecertificeerd), initië ren netwerken voor icc'ers en vakleerkrachten, verzorgen workshops en trainingen op het gebied van kunstzinnige oriëntatie
•
Bovenstaande instellingen hebben medewerkers in dienst met zowel een onderwijskundige als een kunstvak/ erfgoed/media achtergrond.
b) Form uleer op beknopte wijze wat uw visie is op cultuureducatie in het primair onderwijs en hoe u daarmee wilt bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen van het landelij ke programma Cultuureducatie met l<walltelt (beoordeling behalen kerndoelen, we rken met een doorgaande leerlijn, onderhouden en verdiepen bekwaamheden leraren, bevorderen van een beleid door culturele instellingen).
Visie: De samenwerkende partners in de regio Holland Rijnland (inclusief Leiden) willen een bijdrage leveren aan de culturele ontwikkeling van leerlingen in het primair onderwijs in de regio. Cultuureducatie met kwaliteit draagt bij aan de culturele ontwikkeling van leerlingen en zij groeien daarmee uit tot zelfbewuste mensen die actief meedoen aan de samenleving, een deel van die samen leving willen zijn en er een positieve bijdrage aan willen leveren. Scholen voelen zich door het programma geste rkt in hun taak leerlingen te begeleiden bij het ontplooien van {kunstzinnige) competenties en het ontwikkelen van historisch besef, actief burgerschap en sociale integratie. Met Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen werken Museumgroep Leiden, Kunstgebouw, Bibliotheek plus Centrum voor kunst en cultuur (BplusC) en lokale culturele instellingen- samen met een vertegenwoordiging uit het primair onderwijs in de regio- aan een gezamenlijk referentiekader dat scholen ondersteunt bij het (theoretisch en/of praktisch) inrichten van cultuureducatie die past bij de visie en mogelijkheden van de school en haar culture le omgeving. Vanuit het gezamenlijke referentiekader willen we komen tot doorlopende leerlijnen cultuureducatie. Uitgangspunten daarbij zijn: • aansluiting bij de kerndoelen en het onderwijsprogramma • aansluiting bij de (culturele) ontwikkelingsstadia van kinderen • inhoudelijke samenhang tussen cultuureducatieve activiteiten {kunst-, erfgoed- en media-educatie) • structuur in de samenwerking tussen onderwijs en cu lturele sector • aandacht voor de plaats van cultuur in andere dan cultuurvakken Deze uitgangspunten gebruiken wij ook om te bepalen op welke manier we de deskundigheid van leerkrachten het beste kunnen onderhouden, aanvullen en verdiepen en hoe wij cul turele instellingen kunnen stimuleren hun beleid daarop af te stemmen. Op deze manier willen we een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstellingen van het programma
Cultuureducatie met kwaliteit. c) Geef aan in welke mate de te ontwikkelen activiteiten di enstbaar zijn aa n een doorlopende lee rlijn binnen het schoolcurriculum. Geef de beoogde resultaten aa n na twee j aar en na vier jaar.
Zie 2.14b. d) Geef aan erlke aa ndacht u geeft aa n de ontwikkeling en verdieping van kennis van educatief medewerkers van de culturele instellingen en van medewerkers van scholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz.)
Zie 2.14b.
Afstemming en samenwerking tussen het culturele veld en het onderwijs a) Geef aa n op welke manier met welke medewerkers van scholen (de schoolbestu ren, directies, ICC·e rs, lee rkrac hten, enz.) wordt sa mengewerkt. Betrek hierin de versc hillende fases in het proces: de totstandkoming van de aanvraag, het uilwerken van de activiteiten, de uitvoer van de activiteiten en de monitoring en evaluatie daa rvan in de komende j aren.
Fase 0: totstandkoming van de aanvraag : Vanuit de opdracht aan Museumgroep Leiden (door de gemeente Leiden en Holland Rijnland) en Kunstgebouw (Holland Rijnland) hebben beide partijen samen of alleen verkennende gesprekken gevoerd met schoolbesturen en -directies op basis van een presentatie van de plannen van de overheid en het fonds en een eerste opzet van het gezamenlijk plan. In een later stadium hebben zij BplusC hierbij betrokken, aangezien deze partij een groot bereik heeft onder Leidse scholen en samenwerkt met kleine(re) lokale culturele instellingen en ondernemers. Vanaf dat moment denkt BplusC ook (inhoudelijk en organisatorisch) mee bij het formuleren van de aanvraag bij het fond s en gaat mee naar gesprekken met directies van Leidse scholen. Dit om de draagkracht van de plannen en aanwezige expertise op het gebied van cultuureducatie ook in Leide n volledig te kunnen benutten. De drie partijen bereiden in een wekelijks overleg gezamenlijk de aanvraag voor. In een digitale nieuwsbrief houd en we de besturen, scholen, culturele instellingen en gemeenten op de hoogte van de vorderingen van de aanvraag. Fase 1: uitwerken van de referenti ekader en doorlopende leerlijn en De drie partij en bereiden in een tweewekelijks overleg gezamen lijk de maandelijkse gesprekken en werkbijeenkomsten met scholen (directies, ICC'ers en leerkrachten) en met andere culturele instellingen voor. We gaan ervan uit dat de scholen en culturele inste llingen in de loop van het proces steeds bete r weten hoe ze cultuured ucatie willen vormgeven.
We starten met een voorhoede groep: scholen en culturele instellingen die enthousiast zijn en expertise en tijd hebben om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het referentiekader en de doorlopende leerlijnen (inclusief de pilots). Belangrijk is dat de directeur/icc'er/leerkracht/educatief medewerker meedenkt, maar dat deze persoon altijd gesteund wordt door de directie (en indirect het bestuur). Ook wordt onderzocht welke kwaliteiten scholen en culturele instellingen in huis hebben, welke nu nog onbenut zijn, waar expertise te halen valt en hoe dit kan bijdragen aan deskundigheidsbevordering. Afhankelijk van de praktische mogelijkheden (spreiding over de regio, werktijden e.d.) van de voorhoede bekijken we hoe de bijeenkomsten het beste georganiseerd kunnen worden. In eerste instantie ligt de focus bij de voorhoede groep. In tweede instantie zetten wij een klankbordgroep in om het referentiekader en de doorlopende leerlijnen te toetsen aan meer algemene bruikbaarheid. Tot slot werken de resultaten ook door tot in de achterhoede groep, of wel het peleton. In een digitale nieuwsbrief houden we de besturen, scholen, culturele instellingen en gemeenten op de hoogte van de vorderingen van de uitwerking van activite iten. Fase 2: uitvoering van de activiteiten De resultaten uit de maandelijkse gesprekken en werkbijeenkomsten met scholen en culturele inste llingen bouwen de partijen uit tot een activiteitenplan (inclusief pilot). Aan deze activiteiten kan de voorhoede altijd deelnemen, eventueel aangevuld door het klankbord of de achterban. De activiteiten worden uitgevoerd door experts (van de partijen zelf of van andere culturele instellingen). Onderdeel hiervan is ook het zoeken van samenhang binnen het huidige aanbod, deze samenhang verder uitdiepen en verbindingen leggen door de drie partijen. _In een digitale nieuwsbrief houden we de besturen, scholen, culturele instellingen en gemeenten op de hoogte van de vorderingen van de uitvoering van activiteiten. Fase 3: Monitoring en evaluatie gedurende het proces Elk halfjaar dient een evaluatie- en voortgangsgesprek plaats te vinden in de voorhoede. Bevindingen uit gesprekken met het klankbord of signalen uit de achterban nemen wij hierin ook mee. Op basis van de resultaten van deze evaluatie- en voortgangsgesprekken starten wij elke nieuwe fase op en stellen zo nodig het plan bij.
b) Geef aa n op w elke manier w ordt toegewerkt naar ee n gedeeld begrippenkade r tussen de culturele instelling( en) en de scho len. Denk daa rbij met name aan de mate waarin de betrokken culture le instellingen en scholen van elkaar weten welke kennis er aa nwezig is bij de partners en welke Ideeën er leven over het inzetten van die kennis binnen de verschillende activiteiten.
In fase 1 bereiden de drie partijen een theoretisch referentiekader voor. Vanuit dit concept starten de gesprekken en werkbijeenkomsten. Vanaf dit punt is er een gedee ld begrippenkader. Het is aan de drie partijen om de achterliggende kennis en de keuze voor dit kader over te dragen. Scholen kunnen hierover in gesprek om gezamenlijk het referentiekader bij te schaven en werkbaar te maken. De drie partijen gebruiken voor het opbouwen van dit kader actuele methoden als C-zicht en de Culturele Loper, theorieën en raamwerken als Cultuur in de Spiegel en TULE, en kennis over culturele ontwikkelingsstadia van kinderen. Hiermee bouwen zij een kapstok die scholen kan helpen cultuureducatie beter te verankeren in hun curriculum. In fase 2 komt deze kennis gedoseerd bij de scholen terecht via presentaties, werkbijeenkomsten, onderzoeken naar schoolbeleid en opdrachten in de praktijk. Het is belangrijk dat scholen de kennis in de vingers krijgen, oftewel: theorie kunnen verbinden met de schoolpraktijk om hier een kwaliteitsslag te kunnen gaan maken. Fase 2 kan dus soms door fase 1 heenlopen door tussentijds de theorie van het referentiekader en leerlijnen aan de praktijk te koppelen en deze vervolgens bij te stellen. Bovendien neemt na verloop van tijd neemt de expertise toe waardoor scholen en culturele instellingen beter overwogen of bewustere keuzes (meer kwaliteit en samenhang) kunnen maken en dus ook beter weten wat ze willen (welke kennis ze wel of niet willen inzetten bij verschillende activiteiten) en hoe ze dat vastleggen in een doorlopende leerlijn en schoolplan/beleidsplan.
I c) Geef aa n wann eer de ervaringen van de betrokken c ulturele instellingen en scholen worden uitgewisselel en wat er is afgesproken over de
uitkomsten hiervan.
Gaandeweg het hele proces is het belangrijk met de betrokkenen terug te koppelen wat de ervaringen (praktijk) zijn en hoe die zich tot de theorie verhouden. Aan het einde van elke bijeenkomst in de voorhoede is het belangrijk een evaluatierondje in te lassen. Maar ook aan het einde van elke fase (meestal per half jaar) is het belangrijk de resultaten te bundelen om het klankbord te 'voeden'. Die koppelt ook zijn bevindingen weer terug aan de voorhoede. Gaandeweg het proces integreren de drie partijen en andere betrokken culturele instellingen verworven kennis al in het lopende aanbod, zodat er ook feedback komt vanuit de achterban. Dit dient ook besproken te worden in de voorhoede (jaarlijks en hoe later in de tijd, hoe intensiever). De voorhoede is verantwoordelijk voor het bundelen van krachten, resultaten en bevindingen, het aanpassen van het lopende aanbod, plus de communicatie rond dit hele proces. Evaluatierondes sluiten dus nauw aan bij de fases beschreven in de deelactiviteiten uit 2.2.
Het nummer van uw aanvraag:
I~
~JJ.! .....,,IJ:fi! u;:! I iTiTi1 [t[l<[t
I?
lf:.T~ • .,.-
•Jt: ••
~ Vul hier ontbrekende of afwijkende gegevens in
Voornaam
Hans
Tussenvoegsel
Van
Achternaa m
Oei
MN
M
E-mailadres hoofd contactpersoon project
[email protected]
! 071513 9186
Telefoonnummer Functie
lg
directeur
...................... 11--"'t: ilm
~,
~
i'".<.:iL~I,!Jj.!l"
'""
Vul hier ontbrekende of afwijkende gegevens in
Statutaire naam Instelling
Stichting Museumgroep Leiden
Rechtsvorm
Stichting
Telefoonnummer
071513 9186
Mobiel numm er
06 43657702
E-mailadres organisatie
[email protected]
Website organisatie
www. mu seumgroeQ.n i
Kvk-nummer
41169881
Jaar van oprichting
1996
Stationsweg 41
Vestigingsadres (= KvK-adres)
Postcode vestigingsadres
2312 AT
Vestigingsplaats
Leiden
Postadres
Postbus 190
(indien afwijkend van vcstiglngsadrcs)
Postcode postadres
2300 AD
Plaats postadres
Leiden
Bankrekeningnummer
7528503
Rekening ten name van
Stichting Museumgroep Leiden
BTW-nummer
8057.15.964 B 01.2240
(indien BTW-pllchtlg)
I~
(o)I_A'.{:.(.i'l. h "· if.(~<:r.i P· ·"'(;:l -""ft">. d ~J.:.lltr::ifl[o1 • {iUm-n·~ :. " lrrrr;:{ l ~w.:w -
"!~;;~ '
• i loJIT~1:1 'lf!m
a) Heeft uw Instelling in 2009, 2010 en 2011 subsidie ontvangen van de gemeente of provincie?
X Ja->
ga door naar vraag 2.18 c
0 Nee-> ga door naa r vraag 2.1 8 b
b) Spreekt de gemeente of provincie in de bijgesloten adhesieverkl aring het vertro uwen in uw duurzame potentieel ui t?
X Ja->
ga door naar vraag 2.18 c
0 Nee-> u kunt ni et aanvragen
c) Ontvangt uw instelling de komende belaidsperiode subsidie van de gemeente of provincie?
0 Ja-> ga door naar vraag 2.18 e X Nee-> ga door naar vraag 2.1 8 cl
cl) Spreekt de gemee nte of provincie in de bijgesloten adhesievcrklaring hel vertrouwen in uw duurzame potenti eel ui t? X Ja-> ga door naar vraag 2.18 e
0 Nee -> u kunt niet aa nvragen
e) Werkt u samen met andere Instellingen in het kader van deze aa nvraag? Zo j a, geef aa n met welke en waa r deze Instellingen gevesti gd zij n.
Kunstgebou w, Broekmo lenweg 16, 2289 BE Rijswijk
BplusC, Nieuwstraat 4, 2312 KB Leiden
Overige culturele instellingen in Holland Rijnland worden in 2013 benaderd. f) Werkt u samen met instellingen die onderdeel uitm aken van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige s ubsidie van een Rijkscu ltuurfonds ontvangen? X Ja ->
ga door naa r vraag 2.18 g
0 Nee-> ga door naar vraag 2.18 h
g) Is bij de aa nvraag een bijlage bijges loten waaruit gemotiveerd blijkt dat de activiteiten die zijn opgenomen In deze aa nvraag geen onderdeel uitmal<en van de goedgekeurde plannen in het kader van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige s ubsidie va n een Rijkscultuurfonds. (zie onderdeel 4.5)
X Ja->
ga door naar vraag 2.18 h
0 Nee-> u kunt ni et aanvragen
h) Welke relatle is gelegd tussen de activiteiten en het doel van de Regeling Prestatiebox primair onderwij s?
Deze aanvraag beoogt om binnen vier jaar te komen tot een integraal hoogwaardig cultuureducatief aanbod waarbij zowel de bijdragen uit het fonds als de bijdragen uit de prestatiebox gezamenlijk worden benut om dit doel te realiseren.
i) Welke financiële Inbreng hebben cle betrokken scholen hij de activiteiten van de aanvraag?
De financiële inbreng per school en per gemeente is voor 2013 nog divers. Deze kan variëren van een gemeente die alle kosten voor haar rekening neemt tot scholen die zelf de kosten van educatieve programma's dragen (al dan niet indirect gesteund door een gemeente). Een van de belangrijkste doelstellingen van onze subsidieaanvraag is om te komen tot een integraal aanbod waarbij alle beschikbare budgetten worden gebruikt voor hoogwaardige cultuureducatie. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de bijdragen uit de prestatiebox een onderdeel uitmaken van het beschikbare budget. De financiële inbreng vanuit de scholen wordt daarmee dan ook gegarandeerd. Daarnaast steken (voorhoede en klankbord) scholen tijd in de ontwikkeling van het referentiekader en de doorlopende leerlijnen.
Functie
Directeur Projectmanager Educatie Medewerker Educatie Webmarketeer
Totaal Fte
Fte
Besc hrijving functie
1
0,8 0,8 0,4
3
Rij toevoegen
WJ}:
Functie
Fte
Beschrijving functie
geen
Totaal Fte
~ r:'r:l:-1 f l r~.;fh:r:'bn 1 •
Naam
Rij toevoegen
.......
~
I
..,._
..-.
..........
t~Wt'l·, ~m
Functie
Benoemd tot: (cld-rnm-jjjj) Bekleedt functie s inds : (dd-mmjjjj)
Drs. P. Voogt
Voorzitter Dagelijks Bestuur
Prof. Dr. P. J. ter Keurs
Penningmeester
Dr. P.J.A. Kessler
Lid Dagelijks bestuur Totaal aantal leden 3
Totaa l aantal leden 3
Rij toevoegen
Beqrotinq 2013
Cultuureducatie met kwaliteit in het primair onderwijs
(deelregeiTn!J curtuuredUCdUe mer I<W~fitelt v4n het Fonds voor Cu/luurpMtidJ»Ue)
DUGriiiJO rond• voor
~~
U?
Overige bi dragen b1Jdr~~n rl'lu~ r~useum en Settooi blJdrbOM sdloletl l
ITOV.lit OITGXOM
47U301
ttotm tRkoRStm
40000
J3U4B p.nl 102000
p.nl. p.nl
4714361
4. Een aantal uploads, waaronder uw activiteitenplan voor de periode 2013-2016 Artikel 3.4. van de regeling bepaalt dat u als bijlagen complete programmagegevens en jaarrekeningen over de jaren 2009, 2010 en 2011 bij de aanvraag voegt. Hierbij geven we u een aantal aanwijzingen: - Gebruik documenten in pdf-formaat. - Het Fonds voor Cultuurparticipatie vraagt bij de Kamer van Koophandel een uittreksel op van uw organisatie. -Informatie die we niet hebben opgevraagd, nemen we niet mee in de beoordeling van uw aanvraag. Belangrijk:
> U kunt per vak maar één bestand uploaden. Heeft u meerdere documenten dan vragen wij u om deze samen te voegen.
> Uploads met een * zijn verplicht.
I~
/!'(tHVII.t:m:IiJ.:mi-JT
Activiteitenplan met daarin aandacht voor:
... .. ..
Algemene activiteitenformatie Doelstellingen en bijdrag e aan het programm a Doelgroep informatie Toelichting op de financiering voorzien van begroting en dekkingsplan Toelichting op de wijze waarop de activiteiten w orden verankerd in het prim air onderwijs Monitoring en evaluatie Uitvoering/activiteiten
Zie bijlage
~
ACTIVITEITENPLAN COMM UNICATIEPLAN BEGROTING
-7
Als u naar het volgend of vorig onderdeel gaat met automatisc h geliploa dt.
I~
1 ~1 .
l:j.'I ·
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
bovenaa n de pagina wordt hel bestand
!1El1J'
Een plan van aanpak met betrekking tot de monitoring en evaluatie met kosten ter hoogte van minimaal 2% van de tota le activiteitenlas len, met daarin aandacht voor:
... ...
Aanleidin g van het proj ect (pro bleemanalyse) Vragen die richting geven aan de monitoring en evaluatie Einddoel en tussendoelen van het project, zo mogelijk uitgezet in de tijd Criteria waa raan de doeltreffendheid (eventueel ook doelmatigheid) van het project is af te meten Type evaluatie: procesevaluatie en/of effectenvaluatie achteraf Het soort Informatie dalnodig is orn monitor- en evaluatievragen te beantwoorden Do in formatiebronnen en de wijze waarop Informatie wordt v erzameld en geanalyseerd De w ijze waa rop verslag w ordt uitgebracht van de aanpak, bevindingen en conclusies Do uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van monitoring en evaluatie Hoe scholen en andere relevante partijen (sla keholders) worden betrokken bij de monitoring on eva luatie • aa nzien van landelijke monitoring, evaluatie, kennisuitw isseling en kennisdeling Planning en begroting
.. ..
.
Verwachtingenten
Monevaplan: •
Eerste helft 2013: kwantitatieve en kwalitatieve nulmeting onder de directeuren van alle scholen in de regio: visie op cultuureducatie, aard van en samenhang tussen alle culturele activiteiten, huidige stand van zaken mbt inzet leerkrachten en icc-ers, beschikbare financiële middelen en fte's, inhoudelijke ambities tot en met 2016.
•
Eerste helft 2013:Kwantitatieve en kwalitatieve nulmeting onder alle gemeenten in de regio: beleidvisie inzake cultuur en cultuureducatie, inhoudelijke ambities, lokale samenwerking tussen onderwijs en cul turele instellingen, beschikbare financiële middelen .
•
Einde schooljaar 2013-2014 tot en met 2015-2016: jaarlijks worden de directeuren van alle scholen in de regio schriftelijk bevraagd op de inhoudelijke resultaten die zij in het desbetreffende schooljaar binnen het kader van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit/Cultuureducatie van Morgen binnen de school hebben gerealiseerd.
•
Daarnaast vinden halverwege elk schooljaar in alle deelnemende gemeenten werkbijeenkomsten plaats. Hier bespreken de educatieve medewerkers van betrokken culturele instellingen en inhoudelijk verantwoordelijken vanuit de scholen de per school vastgestelde ambities in relatie tot de behaalde resultaten . Op basis van deze gesprekken worden vervolgacties vastgesteld. De gesprekken worden gevoerd aa n de hand van een vast gespreksformat; hierdoor kunnen lokale uitkomsten in regionale I landelijke context worden geplaatst.
•
Najaar 2016: eindmeting . Hierin wordt op basis van schriftelijk onderzoek onder alle schooldirecteuren de inhoudelijke, financiële en organisatorische verankering van cul tuuronderwijs in de regio aan de hand van de doelstellingen van het Programma Cultuureducatie met Kwaliteit/Cultuureducatie van Morgen gemeten. Ook wordt onderzocht op welke wijze de scholen na 2016 in de dan geldende context cultuureducatie blijven vormgeven.
Al s u naar het volgend of vorig onderdeel gaat met automatisch geliploadt.
tfiB)
rJF.F.TTr:f.t ·
Vorig onderdeelVolgend o nderdeel
bovenaan de pagina wordt het bestand
.....
·· ~JJ
J aa rrekening 2011 Jaarrekening 2010 J aarrekening 2009
f- -7 Als u naa r het volgend of vorig onderdeel gaat met autom atisch geüploadt.
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
bovenaan de pagina w ordt het bestand
I~ Do adhesieverklaring is getekend door de verantwoordelijke wethouder of gedeputeerde. Het originele getekende exemplaa r moet ook per post aa n het Fonds worden toegestuurd. Doe dit binnon één week na het digitaal ind ienen van uw subsidieaanvraag. Zie voor meer informatie hierover bij onderdeel 5 van dit formulier. In de verklaring wordt in ieder geval: verklaard dat minimaa l100% van het aangevraagde bedrag gematcht zal worden door do gemeente of provincie eventueel in sa menwerking met andere s ubsidiepartners ; toegelicht welke financiële bij drage de betrokken gemcenten en provincies ieder afzonderlijk leveren aan een aanvraag waarin er sa menwerking plaatsvindt tussen culturele instellingen afkomstig uit verschillende gemeenten of prov incies en hoe dit past binnen het budget dat voor elk van de gemeenten of provincies afz onderlijk binnen deze beschikbaar is; toegelicht wie de centrale aa nvrager is waaraa n de s ubsidie zal w orden toegekend; v erklaa rd dat het geld, waa rmee de gemeente of provincie de aa nvraag rn atcht, niet afkomstig is uit middelen bestemd voor de onderwijsbekostlging ; toegelicht hoe de aa nvraag past binnen de lokale of provinciale beleid sprioriteiten ter zake; toegelicht hoe de aa nvraag samenh angt met eventuele andere aanvragen uit deze lfde gemee nte of provincie ; aangegeven of er spra ke is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2 van deze regeling.
Upload hier de adhesieverklaring:
f- --7 Als u naar het volgend of vorig onderdeel gaat met de Vorig onderdeelVolgend onderdeel automatisch geüploaclt.
14lm
bovenaan do pagina wordt het bestanel
[:Th'ï11.f1 rnu ;:~JIJJjj~ll'tJD~ml 1mm ~Til r::n•1
Indien u samenwerkt met instellingen die onderdeel uitmaken van de cul turele Basisinfrastructu ur of ee n meerjarige subsidie van een Rijkscultu urfonds ontvangen dient bij de aanvraag een bijlage hijges loten te worden waaruit gemotiveerd blijkt dat de activiteiten opgenomen deze aanvraag geen onderdoel ultm aken van de goedgekeurde plannen in het kader van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige subsi die van een Rijksc ultuurfonds . Upload hier de bijlage:
Indien dit niet op uw aa nvraaa van toepass i mi is hoeft u hier niets te uploaden.
f- --7 Als u naa r het volgend of vori g onderdeel gaat met do Vorig onderdeelVolgend onderdeel automatisch goliploadt.
I~
bovenaan de pagina wordt het bestand
1=r:II1i1 :f~Qil~ i1il r:m
Bij de aanvraaç1 elient een lijst met scholen bijgesloten te worden die voornemens is deel te nemen aan de activiteiten in de periode 2013-2016. Upload hier de lijst met betrokken scholen:
f- --7 Als u naar het volgend of vorig onderdeel gaat met de Vorig onderdee lVolgend onderdeel autom atisch gcüploaclt.
Itfill
bovenaan de pagina wordt het bestand
J: r:m:m~ i11H r
- Een ingescand bankafschrift of, indien u gebruik maakt van internetbankieren, een pdf-bestancl van de webpagina. - Het rekenin gnummer en de tenaamstelling moet duidelijk zichtbaar zijn. - Het bankafschrift mag niet ouder zijn clan 1 j aar.
Upload hier hot bankafschrift:
f- --7 Als u naar het volgend of vorig onderdeel gaat met de Vorig onderdeelVolgend onderdeel automatisch gcüploadt.
bovenaan de pagina wordt het bestand
llài3 Als uw gelui els- en/of beeldmateriaa l online staat, vul dan hieronder de url's in.
5. Schriftelijke ondertekening
Naam instelling
Stichting Museumgroep Leiden
Dossiernummer
Naam bevoegd functionaris voor de aa nvragende organisatie
Functie
J.A. va n Oei
directeur
Akkoord digitale communicatie Bij deze verklaar ik, dat ik voldoende bereikbaar ben op het in de aanvraag vermelde a-mailadres en ga akkoord met alle digitale communicatie en informatie-uitwisseling met het Fonds met betrekking tot deze aanvraag.
Datum
13 DECEMBER 201 2
Plaats
Leiden
Onderteke ning Met uw handtekening bevestigt u de digitale aanvraag en dat deze naa r waa rheid Is ingevul d.
Als u een van belde knoppen hieronder gebrui kt, komt u in een scherm waa rbij u het formulier In Wo rd of POF kunt bekij ken of opslaan. Gebruik een van deze twee opties om cle laatste pagina af te drukken en daa rna het fo rmulier te ondertekenen en op te sturen.
Bijlage 1b: Activiteitenplan 2012-2016 Leren van gisteren en vandaag voor de cultuureducatie van morgen
Begrippen Voorhoede: 6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit de cultuursector Klankbord: 10-12 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit de cultuursector Peloton: circa 85% van het primair onderwijs (=170 van de 200 basisscholen) en circa 70% van de culturele instellingen
2012 beginsituatie Vertrekpunt zijn de huidige succesvolle en hoog gewaardeerde programma's van diverse aanbieders zoals Museum en School van Museumgroep Leiden, Kunstmenu en Kunst in uitvoering van Kunstgebouw, Cultuur & Schoolvan BplusC, Erfgoedspoorvan lokale erfgoedinstellingen en projecten van lokale culturele instellingen. De cultuureducatieve pareltjes van gisteren en vandaag uit deze regio nemen we mee in een cultuureducatief programma voor morgen. Vanuit deze programma's wordt samen met het onderwijs een kwaliteitsslag gemaakt door ze gefaseerd om te zetten in een nieuw samenhangend en verdiepend programma. De ontwikkeling wordt ingezet met Voorhoede scholen en culturele instellingen. Gedurende het traject zullen steeds meer scholen aan het nieuwe programma deelnemen. Hier volgt een korte beschrijving van de huidige programma's, ter verduidelijking van de beginsituatie. Museumgroep Leiden/Museum en School De zeven grote Leidse Musea hebben zich verenigd in een samenwerkingsverband: Museumgroep Leiden. (Stichting) Museumgroep Leiden coördineert, initieert en geeft leiding aan de samenwerkingsprojecten van de Leidse Musea. Tevens realiseert Museumgroep Leiden daar waar nodig extra financiering voor projecten van de Leidse musea. Tot de samenwerkingsprojecten behoren o.a. gezamenlijke educatieve projecten voor het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Een van die educatieve projecten is Museum en School. Sinds 1998 nemen basisscholen deel aan dit project. De betrokken erfgoedinstellingen zijn: • Hortus botanicus Leiden Museum Volkenkunde Naturalis • Museum De Lakenhal Rijksmuseum van Oudheden Regionaal Archief Leiden • SieboldHuis • • Museum Boerhaave
•
• •
ledere erfgoedinstelling heeft een basisschoolgroep omarmd en speciaal hiervoor één of meerdere Museum en Schoollesprogramma's ontwikkeld. Een lesprogramma beslaat drie dagdelen waarvan één dagdeel in het museum plaatsvindt. Het programma start met een voorbereiding en inleiding in de klas. Leerkrachten krijgen een handleiding met suggesties voor klassikale en individuele opdrachten. Tijdens de voorbereiding maken de leerlingen kennis met het museum en het onderwerp. In het museum wacht de leerlingen een sprankelend programma waarbij actief en ontdekkend leren centraal staat. Museumvoorwerpen vormen hierbij een bron van informatie en inspiratie. Het lesprogramma wordt verzorgd door museumdocenten van het museum. De leerkrachten en begeleiders vervullen een ondersteunende taak. De museumles duurt 1,5 tot 2 uur. De verwerking na afloop van het bezoek vindt plaats in de klas. Ook hiervoor zijn materialen en lessuggesties ontwikkeld en te downloaden van de website. Naar eigen inzicht kan het programma door de leerkracht verder worden aangevuld.
Doel van het programma is museumbezoek een structurele plaats te geven in het lesprogramma van de basisscholen. Leerlingen bezoeken ieder schooljaar een andere erfgoedinstelling. Op deze wijze hebben ze bij het verlaten van de basisschool kennis hebben gemaakt met een breed aanbod van erfgoededucatie. Ze zullen zijn uitgegroeid tot ware museumexperts. Museum en School wordt mede mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van de provincie Zuid-Holland en de deelnemende gemeenten. Dit zijn de gemeenten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Deelname voor scholen uit deze gemeenten is door de financiële bijdragen van de provincie en gemeenten gratis. Aan Museum en School nemen 24.000 leerlingen uit 12 gemeenten in Holland Rijnland deel. Kunstgebouw/Kunstmenu en Kunst in uitvoering Kunstgebouw is de provinciale organisatie voor kunst en cultuur in Zuid-Holland. Kunstgebouw organiseert en ontwikkelt innovatieve projecten, lespakketten en educatief materiaal over kunst voor het primair onderwijs, bso, voortgezet onderwijs en mbo in Zuid-Holland. Kunstgebouw heeft twee soorten programma's voor het basisonderwijs: Kunstmenu en Kunst in uitvoering. Bij Kunstmenu bezoeken de kinderen uit groep 1 tot en met 8 een dans- of theatervoorstelling, een concert, film of vertelvoorstelling. Of ze krijgen beeldende kunst in de klas. Door deze kunstontmoeting ontdekken kinderen hoe inspirerend kunst kan zijn. Bij elke activiteit hoort educatief materiaal, bestaande uit een lerarenhandleiding, vaak aangevuld met een cd of dvd. Dit materiaal geeft de leerkracht informatie over leerdoelen en lesideeën. Bij Kunst in uitvoering gaan leerlingen zelf creatief aan de slag met inspirerende projecten en kunstzinnige projecten. Inspiratie, creativiteit en vaardigheden zijn de drie pijlers onder ieder project. De nadruk ligt hierbij op de actieve kunsteducatie. De kunst komt letterlijk in de klas. Om het project meteen goed op de rails te zetten en daarmee een kwaliteitsimpuls te geven, is de start vaak met een gastles door een gespecialiseerde vakdocenten. De leerlingen ontdekken zo waar hun eigen talenten, passie en mogelijkheden liggen.
Kunstmenu en Kunst in uitvoering zijn complete en samenhangende programma's die voldoen aan de landelijke kwaliteitsrichtlijnen. De prijs per leerling voor Kunstmenu en Kunst in uitvoering is € 7,00 en wordt (vanaf schooljaar 2013-2014) € 8,45. Scholen betalen dit uit de CE PO-gelden. Aan Kunstmenu en Kunst In uitvoering nemen ruim 27.500 leerlingen uit 10 gemeenten in Holland Rijnland deel. Bp/usC/Cultuur & School Vanaf 2008 zijn Bibliotheken Leiden & Leiderdorp, Leidse Volksuniversiteit K&O, Het Leidse Volkshuis, Muziekschool Leiden en Omstreken samen verder gegaan onder de naam Bibliotheek plus Centrum voor kunst en cultuur; BplusC. Met de fusie verhuisde het programma Cultuur & School (inclusief projectleider, subsidie en opdracht om cultuureducatie vorm te geven) van de gemeente Leiden naar BplusC. Voorafgaand aan de fusie hadden de organisaties al een lange geschiedenis op het gebied van cultuureducatie, taalstimulering en leesbevordering.
BplusC biedt verschillende projecten, producten, voorstellingen en algemene producten en activiteiten voor het basisonderwijs. Projecten zijn lessen gegeven door een vakleerkracht, jeugdbibliothecaris of mediacoach eventueel met (les)materialen ter ondersteuning. Producten zijn (les)materialen met eventueel een introductieles ter ondersteuning. Voorstellingen zijn theater-, dans-, muziek-, of multidisciplinaire voorstellingen die uitgevoerd worden door professionele theatergezelschappen. Algemene producten en activiteiten zijn niet-schoolgebonden, maar wel speciaal ontwikkeld of georganiseerd voor kinderen. Het aanbod is zeer divers: van media- tot kunst- en erfgoededucatie. BplusC werkt met vakleerkrachten en experts op het gebied van Toneel, Dans, Muziek, Musical, Beeldende kunst, Taal en Media en Cultureel erfgoed. Daarbij onderscheidt BplusC zich met kruisbestuivingen tussen verschillende disciplines. De meeste projecten en voorstellingen worden aangeboden binnen Cultuur & School, een succesvol programma vol cultuureducatie. Cultuur & Schoof bestaat al bijna 30 jaar. Vanaf dit schooljaar (2012-2013)
kunnen scholen kiezen uit drie pakketten en twee varianten hierop: Cultuur Basis, Cultuur Basis voor SBO, Cultuur Plus, Cultuur Flex en Cultuur Flex voor SO. Scholen betalen per leerling of per groep een eigen bijdrage en BplusC investeert een gedeelte van haar eigen inkomsten in de ontwikkeling van Cultuur & Schoof. Scholen kunnen ook projecten en producten kiezen uit Cultuur Vrij of in overleg projecten en producten op maat
aanvragen. Bpfusc werkt op het gebied van cultuureducatie structureel samen met Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland, Rembrandts dochters, PRAE, RAP Architectuurcentrum, Jeugdtheaterschool Leiden en Museum De Lakenhal. Sinds 2011 werkt zij samen met Museumgroep Leiden binnen het project Cultuurnetwerk Primair Onderwijs Leiden. In 2011 namen aan Cultuur & School van BpfusC ruim 16.000 leerlingen uit Leiden deel. In 2013 zijn dat er naar verwachting 8.000 (wegens wegvallen subsidie en personele inzet). In de gemeenten Leiderdorp, Voorschoten, Oegstgeest en Wassenaar maken scholen ook gebruik van projecten en producten. Diverse lokale erfgoedinstellingen/Erfgoedspoor Erfgoedspoor biedt leerlingen van 8 tot 16 jaar een doorgaande leerlijn erfgoededucatie, waarbij de scholen en de erfgoedinstellingen binnen een gemeente structureel met elkaar samenwerken. Archief, historische vereniging, museum en tal van andere erfgoedorganisaties bieden projecten aan die een bijzondere invulling geven aan vakgebieden als geschiedenis en aardrijkskunde.
Erfgoedspoor biedt vanaf groep 5 t/m leerjaar 3 ieder schooljaar één project, dat altijd bestaat uit drie lessen. Leerlingen gaan in de kernles 'naar buiten', om daar het authentieke erfgoed te ontdekken. Zo wordt geschiedenisles een belevenis! Scholen betalen € 3 per leerling per project.
Erfgoedspoor of een variant ervan is actief in Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest en Teylingen. Theater De Speelkring/Jacoba van Beieren De Speelkring verzorgt muziektheaterdagen voor groep 6. Dit zijn levende geschiedenislessen waarbij kinderen terug gaan naar de middeleeuwen en kennismaken met Jacoba van Beieren. De dag wordt afgesloten met een bezoek aan de ruïne van Teylingen. Er doen 50 scholen uit Teylingen, Oegstgeest, Lisse en Noordwijkerhout mee.
2013 Ontwikkeling referentiekader W ie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkelen van een systematische beschrijving van wat leerlingen in opeenvolgende fasen van het onderwijs moeten kennen en kunnen aan basisvaardigheden op het gebied van kunstzinnige oriëntatie. Het referentiekader beschrijft beheersingsniveaus. Het kader geeft voor ieder niveau aan welke kennis en vaardigheden erbij horen
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2013 is er een door het primair onderwijs en de cultuu rsector gedragen referentiekad er waaraan doorlopende leerlijnen gekoppeld kunnen worden
Vernieuwing huidige programma's Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Verbindi ngen leggen in huidige programma's van culturele instellingen:
tussen de programma's onderling tussen programma's en referentiekader Hierdoor ontstaat (meer) samenhang. Voorho ede, Klankbord en Peloton nemen allen deel aan deze vernieuwde programma's Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2013 is 10% van de huidige progra mma's vernieuwd
Uitvoering vernieuwde programma's Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instelli ngen
Wat
Deelname aan (vernieuwde) huidige programma's
Wanneer
Gehele jaar, circa 3 activit eiten per klas (buiten de door de school zelf georganiseerde activiteiten)
Resu ltaat
In 2013 nemen 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen deel aan de, deels vernieuwde, huidige programma's
Verdieping duurzame relatle school met lokale culturele en sociale omgeving Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Digi tale nieuwsbrief waarin procesvoortgang wordt beschreven
Wanne er
Tweemaandelijkse editie voor alle scholen en culturele instellingen
Resultaat
170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culture le instellingen zijn in 2013 minimaal 3 keer geïnformeerd over het traject Cultuureducatie met kwaliteit en de wijze waarop dit in deze regio is ingezet . Al gelang de zelfgekozen ambitie is een basisschool of cu lturele instelling intensief of minder intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het project
Verdieping van deskundigheidsbevordering in het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Inventarisa tie van wensen op gebied van deskundigheidsbevordering
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2013 zijn de wensen op het gebied van deskundigheidsbevordering van 12-16 Voorhoede basisscholen en culturele instellingen geïnventariseerd
Uitvoering deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Uitvoering bestaande traject en op het gebied van deskundigheidsbevordering zoals icc cursussen en cu ltuurnetwerken
Wanneer
Afhankelijk van de activiteit
Resultaat
In 2013 zijn er 30 nieuwe icc'ers opgeleid en is de deskundigheid op basisscholen en bij culturele instellingen bevorderd d.m.v. deelname aan 2 netwerkbijeenkomsten
Doorontwikkelen programma's Wie
Museumgroep Leiden
Wat
Vanaf schooljaar 2013-2014 is de doorlopende leerlijn binnen Museum en School versterkt doordat de programma's nog beter op elkaar en op het onderwijs aansluiten. Museumgroep Leiden scherpt de kwaliteitseisen waaraan de lesprogramma's van de Leidse musea voldoen hiertoe aa n. Daarnaast worden verbanden gelegd t ussen de huidige programma's Museum en School va n Museumgroep Leiden, Cultuur & School va n BplusC en Doe I Kunst en Kijk I Kunst van Kunstgebouw
Wanneer
Gehele jaar, circa liesprogramma per klas verspreid over 3 dagdelen
Resu ltaat
In 2013 nemen 24.000 leerlingen deel aan het verbeterde gezamenlijk educatieve programma van Museumgroep Leiden
Doorontwikkelen programma's Wie
Kunstgebouw
Wat
Vanaf schooljaar 2013-2014 verandert Kunstgebouw Kunstmenu in Kijk f Kunst en Kunst in uitvoering in Doe f Kunst. Daarmee wil Ku nstgebouw de kwa liteit van beide programma's nog meer verbeteren en verdiepen . Belangrijkste vera nderingen zijn : Een aantrekkelijke leerlingensite met individuele opdrachten (zelfst andig werken, verbinding met andere vakken) Vervoer van de beeldende projecten wordt geregeld door Kunstgebouw Handleidingen komen ook digitaa l beschikbaar Doe/Kunst is ook modulair besch ikbaar (meer maatwerk op vraag van de school) Elke project van Doe f Kunst start met een gastles (kwaliteitsimpuls). Hiermee maakt Kunstgebouw een start met vernieuwing van haar huidige programma's
Wanneer
Gehele jaar, circa l iesprogramma per klas
Resu ltaat
In 2013 nemen 27.500 leerlingen deel aan de verbeterde en ve rdiepte programma's van Kunstgebouw
Doorontwikkelen programma's Wie
BplusC
Wat
In schooljaar 2012-2013 biedt BplusC Cultuur & School nieuwe stijl voor het eerst aan. Hierin zitten 25% vertrouwde (alle projecten uit 2011-2012 en daarvoor) en 75% nieuwe projecten (uitbreiding). De nieuwe projecten en het lesmateriaal worden getest en geëva lueerd. BplusC stemt samen met de scholen en vakleerkrachten de projecten en het totaalprogramma indien nodig (nog) beter op elkaar af. In schooljaar 2013-2014 gaat Cultuur & School nieuwe stijl het tweede jaa r in. De ervaringen van het voorgaande schooljaar bepalen het programma (zoals succes, omvang, waardering, wensen, keuzemogelijkheden). Daarnaast wi l BplusC verbanden leggen tussen de huidige programma's Cultuur & School en Museum en School en dat commun iceren naar de scholen.
Wanneer
Gehele jaar, circa l iesprogramma per klas
Resultaat
In 2013 nemen 8.000 leerlingen deel aan de verbeterde programma's van BplusC
2014 Bijstellen referentlekader Wie
Klankbord (10-12 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Terugkoppeling op het door de Voorhoede ontwikkelde referentiekader zodat dit zo nodig bijgesteld kan worden
Wanneer
1• helft 2014
Resultaat
In de 1• helft van 2014 is er een bijgesteld referentiekader dat bij 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de cu ltu rele instellingen geïmplementeerd kan worden
Implementatie referentlekader Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en cu lturele instellingen
Wat
Invoering van het referentiekader bij scholen en culturele organisaties
Wanneer
2• helft 2014
Resultaat
In 2014 is het referentiekader bij 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen geïmplementeerd
Ontwikkeling doorlopende leerlijnen Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Vanuit het gezamenlijk refere ntiekader worden doorlopende leerlijnen ontwikkeld. In de doorlopende leerlijnen wordt aangegeven waaraan alle leerlingen op dat niveau zouden moeten voldoen. Hierbij is aandacht voor horizontale en verticale aansluiting en samenhang (vgl. Fianne Konings)
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resu ltaat
In de 2• helft van 2014 zijn doorlopende leerlijnen ontwikkeld zodat in de 1• helft van 2015 de eerste serie pilots ontwikkeld kan worden
Vernieuwing huidige programma's en ontwikkeling nieuw programma Wie
Voorhoede 6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Verbindingen leggen in huidige en nieuwe programma's van cu lt urele instellingen:
tussen de programma's onderling tussen programma's en referentiekader Hierdoor ontstaa t {meer) samenhang. Voorhoede, Klankbord en Peloton nemen allen deel aan deze vernieuwde programma's Ontwikkeling nieuw programma dat aansluit bij het referentiekader en de doorlopende leerlijnen. Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen nemen deel aan het nieuwe programma Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2014 is 20% van de huidige programma's vernieuwd In 2014 bestaat 20% van het programma uit een nieuw on twikkeld programma dat aanslu it bij het referentiekader
Uitvoering vernieuwd e programma's en nieuw programma Wie
Voorhoede, Klankbo rd en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Deelname aan vernieuwde programma's en nieuw programma
Wanneer
Gehele jaa r, circa 3 activit eiten per klas (bui ten de door de school zelf georganiseerde activi teiten)
Resultaat
In 2014 is 20% va n de huidige programma's vernieuwd en nemen 150 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen deel aa n de, deels vernieuwde, huidige programma's In 2014 bestaat 20% van de programma's uit een nieuw on twikkeld programma en nemen 1620 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen nemen deel aa n het nieuwe programma
Verdieping duurzame relatle school met lokale culturele en sociale omgeving Wie
Voorhoede, Kla nkbord en Peloton basisscholen en cu lturele instellingen
Wat
Digitale nieuwsbrief waarin procesvoo rtgang wordt beschreven
Wanneer
Tweemaandelijks aan alle scholen en cu ltu rele instellingen
Resu ltaat
170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de cultu rele instellingen zijn in 2014 minimaal 3 keer geïnformeerd over het t raject Cultuureducatie met kwaliteit en de wijze waa rop dit in deze regio is ingezet. Al gelang de zelfgekozen ambitie is een basisschool of culturele instelling intensief of minder intensief betrokken bij de ontwikkeli ng en uitvoering van het project
Verdieping van deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vert egenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkeling scholingstrajecten die aansluiten op de wensen op het gebied van deskundigheidsbevordering
Wa nneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaa t
In 2014 zij n 3 nieuwe scholingstrajecten gerealiseerd. Deze traj ect en sluiten aan bij de behoeftes van het primair onderwij s en de cu ltuursector
Uitvoering deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Uitvoering bestaande en nieuwe traj ecten op het gebied van deskundigheidsbevordering zoals icc cursussen, cultuurnet werken, cursussen, studiemiddagen en nascholingstraj ecten
Wanneer
Afhankelijk va n de activiteit
Resu ltaat
In 2014 zijn er 30 nieuwe icc'ers opgeleid en is de deskundigheid op basisscholen en bij cu lturele instellingen bevorderd d.m.v. deelname aan act ivi teiten op het gebied van deskun digheidsbevordering
2015 Bijstellen doorlopende leerlijnen Wie
Klankbord (10-12 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit cultuu rsector)
Wat
Terugkoppeling op de door de Voorhoede ontwikkelde doorlopende leerlijnen zodat deze zo nodig bijgesteld kunnen worden
Wann eer
1~ helft 2015
Resultaat
In de 1• helft van 2015 zijn er bijgestelde doorlopende leerlijnen die bij 100 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen geïmplementeerd kunnen worden. In de 1• helft van 2015 zijn er door het primair onderwij s en de cultuursector gedragen doorlopende leerlijnen waar een eerste serie pilots voor ontwikkeld kan worden
Implementatie doorlopende leerlijnen Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en cu lturele inst ellingen
Wat
Invoering van doorlopende leerlijnen bij Voorhoede, Klankbord en Pelot on basisschol en en culturele instellingen
Wann eer
1een 2e helft 2015
Resultaa t
In 2015 zijn de doorlopende leerlijnen bij 100 Voorhoede (1• helft 2015) en Klankbord en Peloton (2• helft 2015) basisscholen en culturele instellingen geïmplementeerd
Ontwikkeling pilots (serie 1) Wi e
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cu ltuursector)
Wa t
Ontwikkelen van proefprojecten voor doorlopend e leerlijnen (serie 1)
Wanneer
1~ helft 2015
Resu ltaat
In de 1• helft van 2015 is de eerste serie proefprojecten klaar zoda t deze in de 2• helft van 2015 getest kan worde n bij de Voorhoede en de Klankbord groep (16-20 basisscholen en culturele instellingen)
Testen pilots (serie 1) Wie
Voorh oede en Klankbord basissch olen en culturele instellingen
Wat
Test en van serie 1 van de pro efprojecten bij de Voorhoede en Klankbord groep
Wanneer
2~ helft
Resultaat
Proefprojecten (serie 1) zijn getest bij de Voorhoede en de Klankbord groep (16-20 basisscholen en culturele instellingen ) zodat ze zo nodig bijgesteld kunnen worden in de 1~ helft van 2016
2015
Ontwikkeling pilots (serie 2) Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkelen van proefprojecten voor doorlopende leerlijnen (serie 2)
Wanneer
2• helft 2015
Resultaat
In de 2• helft van 2015 is de tweede serie proefprojecten klaar zoda t deze in de 1• helft van 2016 getest kan worden bij de Voorhoede en de Klankbord groep (16-20 basisscholen en culturele instellingen)
jontwikkeling nieuw programma
Wie
Voorhoede (6-8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkeling nieuw programma dat aansluit bij het referentiekader en de doorlopende leerlijnen. Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen nemen deel aan het nieuwe programma
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2015 bestaa t 40% van het programma uit een nieuw ontwikkeld programma dat aansluit bij het referentiekader. 20% bestaat uit een nieuw programma, ingebed in doorlopende leerlij nen
Uitvoering vernieuwde programma's en nieuw programma Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Deelname aan vernieuwde programma's en nieuw programma
Wanneer
Gehele jaar, circa 3 activiteiten per klas (buiten de door de school zelf georganiseerde activiteiten)
Resu ltaat
In 2015 is 20% van de huidige programma's vernieuwd en nemen 150 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen deel aan de, deels vernieuwde, huidige programma's In 2014 bestaat 60% van de programma's uit een nieuw ontwikkeld programma en nemen 1620 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen nemen deel aan het nieuwe programma
Verdieping duurzame relatie school met lokale culturele en sociale omgeving W ie
Voorhoede, Kla nkbord en Peloton basisscholen en culturele instelli ngen
Wat
Digitale nieuwsbrief waarin procesvoortgang wordt beschreven
Wanneer
Tweemaandelijks aan alle scholen en culturele instellingen
Resultaat
170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen zijn in 2015 minimaal 3 keer geïnformeerd over het traject Cultuureducatie met kwaliteit en de wijze waarop dit in deze regio is ingezet. Al gelang de zelfgekozen ambitie is een basisschool of cu lturele instelling intensief of minder intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het project
Verdieping van deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede (6- 8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkeling en bij stellen van scholingstrajecten die aansluiten op de wensen op het gebied van deskundigheidsbevordering
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaa r
Resultaat
In 2015 zijn 6 nieuwe scholingstrajecten gerealiseerd en/of bijgesteld. Deze trajecten sluiten aan bij de behoeftes van het primair onderwijs en de cultuursector
Uitvoering deskundigheidsbevordering in het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Uitvoering bestaande en nieuwe trajecten op het gebied van deskundigheidsbevordering zoals icc cursussen, cultuurnetwerken, cursussen, studiemiddagen en nascholingstrajecten
Wanneer
Afhankelijk van de activiteit
Resultaat
In 2015 zijn er 30 nieuwe icc'ers opgeleid en is de deskundigheid op basisscholen en bij culturele instellingen bevorderd d.m.v. deelname aan nieuwe activiteiten op het gebied van deskundigheidsbevordering
2016 Bijstellen pilots (serie 1) Wie
Klankbord (10-12 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wa t
Bijst ellen van de eerste serie proefprojecten n.a.v. terugkoppeling door Voorhoede en Klankbord
Wanneer
1" helft 2016
Resultaat
In de 1• helft van 2016 is de eerste serie proefprojecten bijgesteld zodat de projecten in de 2" helft van 2016 geïmplementeerd kunnen worden bij 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen
Testen pilots (serie 2) W ie
Voor hoede en Klankbord basisscholen en cu lturele instellingen
Wat
Testen va n serie 2 van de proefprojecten bij de Voorhoede en Klankbord groep
Wanneer
1" helft 2016
Resultaat
Proefprojecten (serie 2) zij n getest zodat ze zo nodig bijgesteld kunnen worden in de 2" helft van 2016
Bijstellen pilots (serie 2) Wie
Klankbord (10-12 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 10-12 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Bijst ellen van de eerste serie proefprojecten n.a.v. terugkoppeling door Voorhoede en Klankbord
Wanneer
2• helft 2016
Resultaat
In de 2" hel ft van 2016 is de tweede serie proefprojecten bijgest eld zodat de projecten in de 1" helft van 2017 geïmplementeerd kun nen worden bij 170 Voo rhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen
Implementatie pilots (serie 1) Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wa t
Invoering van de eerste serie doorlopende leerlijnen bij scholen en culturele organisaties
Wanneer
2" helft 2016
Resultaat
In 2016 is de eerste serie doorl opende leerlijnen geïmplementeerd bij 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en cul turele instellingen
Ontwikkeling nieuw programma Wie
Voorhoede 6-8 vertegenwoordigers uit het primai r onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cultuursector)
Wat
Ontwikkeling nieuw programma dat aansluit bij het referentiekader en de doorlopende leerlij nen. Het nieuwe programma is ontwikkeld a.d. h.v. de geteste pilots. Voorhoede, Kla nkbord en Peloton basisscholen nemen deel aan het nieuwe programma. Voorhoede, Klankbord en Peloton nemen allen deel aan dit nieuwe programma
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2016 is er een nieuw ontwikkeld programma da t aansluit bij het referentiekader en de doorlopende leerlijnen. 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen nemen deel aan het nieuwe programma. Binnen 20% van dit nieuwe programma is sprake van verdieping
luitvoering nieuw programma
Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Deelname aan nieuw programma
Wanneer
Gehele jaar, circa 3 activiteiten per klas (buiten de door de school zelf georganiseerde activiteiten)
Resultaat
In 2016 is er een nieuw ontwikkeld programma en nemen 170 Voo rhoede, Klankbord en Peloton basisscholen deel aan het nieuwe programma
Verdieping duurzame relatle school met lokale culturele en sociale omgeving Wie
Voorhoede, Klankbord en Pelot on basisscholen en cu lturele instelli ngen
Wat
Digi tale nieuwsbrief waarin procesvoortgang wordt beschreven
Wanneer
Tweemaandelijks aan alle scholen en culturele instellingen
Resultaat
170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen zijn in 2016 minimaal 3 keer geïnformeerd over het traject Cultuureducatie met kwaliteit en de wijze waarop dit in deze regio is ingezet. Al gelang de zelfgekozen ambitie is een basisschool of culturele instelling intensief of minder intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het project
Verdieping van deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede (6- 8 vertegenwoordigers uit het primair onderwijs en 6-8 vertegenwoordigers uit cul tu ursect or)
Wat
St ructureren van scholingstrajecten
Wanneer
Elke 6 weken komt de Voorhoede groep bij elkaar
Resultaat
In 2016 is er een st ructuur waarmee primair onderwijs en cu ltuursector zich kunnen t rainen om cultuureducatie de vorm en inhou d te geven waarmee aan de doelstellingen van de prestat iebox word t voldaan
Uitvoering deskundigheidsbevordering In het primair onderwijs en bij de cultuursector Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Uitvoering van scholingstrajecten op het gebied van deskundigheidsbevordering zoals icc cursussen, cu ltuurnetwerken, cursussen, studiemiddagen en nascholingstrajecten
Wanneer
Afhankelijk van de activiteit
Resu ltaat
In 2016 trai nen leerkrachten en medewerkers van culturele instellingen zich zodat zij cu ltuureducatie de vorm en inhoud kunnen geven waarmee aan de doelstellingen van de prestatiebox wordt voldaan
Terug- en vooruitblik Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instell ingen
Wat
Evaluatie van gehele proces
Wann eer
2• helft 2016
Resultaat
Proces naar een samenhangend programma cultuureducatie is geëvalueerd en aandachtspunten worden meegenomen in de ontwikkeling en uitvoering van het programma en de samenwerking in 2017
2017 Implementatie pilots (serie 2)
Wie
Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en culturele instellingen
Wat
Invoering van de tweede serie doorlopende leerlijnen bij scholen en culturele organisaties
Wanneer
2e helft 2017
Resultaat
In 2017 is de tweede serie doorlopende leerlijnen geïmplementeerd bij 170 Voorhoede, Klankbord en Peloton basisscholen en de culturele instellingen
Bijlage 1c: Ontwikkelen, vernieuwen en verdiepen Werking 3‐traps raket Schema activiteiten 2013‐2016 (2.2) Schema bereik activiteiten 2013‐2016 (2.2) Samenstelling programma in de periode 2013‐2016
Werking 3‐traps raket
1. 2.
Klankbord reflecteert en test
Referentiekader, Leerlijnen en Pilots (getest en bijgesteld)
Referentiekader, Leerlijnen en nieuwe Programma (geïmplementeerd)
3.
Voorhoede ontwikkelt en test
Referentiekader, Leerlijnen en Pilots (ontwikkeld)
Peloton neemt over
4 .
Voorhoede, Klankbord en Peloton dragen het geheel
5.
Schema activiteiten 2013‐2016 Voorhoede 6‐8 scholen en 6‐8 culturele instellingen
Klankbord 10‐12 scholen ( 100‐ 120 lkr en 2500‐3000 lln) en 10‐12 culturele instellingen (edu medew)
Peloton 85% scholen (170 scholen met 170 lkr en 42500 lln) en 70 % culturele instellingen
2013
1e helft 2014
2e helft 2014
1e helft 2015
2e helft 2015
1e helft 2016
2e helft 2016
+ Ontwikkelen referentiekader + Huidige programma’s vernieuwen + Uitvoeren vernieuwde programma’s + Verdiepen duurzame relatie school en culturele omgeving + Verdieping deskundigheids‐ bevordering
+ Huidige programma’s vernieuwen + Uitvoeren vernieuwde programma’s + Ontwikkelen nieuw programma (deel 1) + Verdieping deskundigheids‐ bevordering
+ Implementeren referentiekader + Ontwikkelen doorlopende leerlijnen + Uitvoeren nieuw programma (deel 1) + Verdieping deskundigheids‐ bevordering
+ Implementeren doorlopende leerlijnen + Ontwikkelen Pilots (serie 1) + Uitvoeren nieuw programma (deel 1) + Ontwikkelen nieuw programma (deel 2) + Verdieping deskundigheids‐ bevordering
+ Testen Pilots (serie 1) + Ontwikkelen Pilots (serie 2) + Uitvoeren nieuw programma (deel 2) + Verdieping d + Verdieping deskundigheids‐ bevordering uurzame relatie
+ Testen Pilots (serie 2) + Uitvoeren nieuw programma (deel 2) + Ontwikkelen nieuw programma (deel 3) + Verdieping deskundigheids‐ bevordering
+ Implementeren Pilots (serie 1) + Uitvoeren nieuw programma (deel 3) + Verdieping deskundigheids‐ bevordering + Terug‐ en vooruitblik
+ Uitvoeren vernieuwde programma’s + Verdiepen duurzame relatie school en culturele omgeving + Uitvoeren deskundigheids‐ bevordering
+ Bijstellen referentiekader + Uitvoeren vernieuwde programma’s + Testen pilot t.b.v. nieuw programma
+ Implementeren referentiekader + Uitvoeren nieuw programma (deel 1)
+ Bijstellen doorlopende leerlijnen + Uitvoeren nieuw programma (deel 1)
+ Implementeren doorlopende leerlijnen + Testen Pilots (serie 1) + Uitvoeren nieuw programma (deel 2)
+ Bijstellen Pilots (serie 1) + Testen Pilots (serie 2) + Uitvoeren nieuw programma (deel 2)
+ Implementeren Pilots (serie 1) + Bijstellen Pilots (serie 2) + Uitvoeren nieuw programma (deel 3) + Terug‐ en vooruitblik
+ Uitvoeren vernieuwde programma’s + Verdiepen duurzame relatie school en culturele omgeving + Uitvoeren deskundigheids‐ bevordering
+ Uitvoeren vernieuwde programma’s
+ Implementeren referentiekader + Uitvoeren nieuw programma (deel 1)
+ Uitvoeren nieuw programma (deel 1)
+ Implementeren doorlopende leerlijnen + Uitvoeren nieuw programma (deel 2)
+ Uitvoeren nieuw programma (deel 2)
+ Implementeren Pilots (serie 1) + Uitvoeren nieuw programma (deel 3) + Terug‐ en vooruitblik
Nieuw programma: na ontwikkeling (op basis van inzichten/wensen Voorhoede op dat moment) uitvoeren: 1e jaar testen en bijstellen, 2e jaar implementeren en 3e jaar en later evt. aanpassen op basis van vernieuwde inzichten/wensen scholen op dat moment). Pilots: Nieuw programma, ingebed in doorlopende leerlijnen (=verdieping), implementeren Pilots (serie 2) 1e helft 2017. Uitvoering deskundigheidsbevordering en Verdiepen duurzame relatie school en culturele omgeving vanaf 2013 voor Voorhoede, Klankbord en Peloton van toepassing.
Schema bereik activiteiten 2013‐2016 Scholen
Leerlingen
Medewerkers scholen (ontwikkeling)
Medewerkers scholen (implementatie)
Culturele instellingen
Medewerkers culturele instellingen (ontwikkeling)
Medewerkers culturele instellingen (implementatie)
Voorhoede
6‐8 (3‐4%)
1.500‐2.000
6‐8
60‐80
6‐8
6‐8
30‐40
Klankbord
10‐12 (5‐6%)
2.500‐3.000
10‐12
100‐120
10‐12
10‐12
50‐60
Peloton
170 (85%)
42.500
0
1.700
7 (70%)
14‐21
14‐21
Voor een omschrijving van deelactiviteiten, zie 2.2. Leerlingen op basis van gemiddeld 250 per school. Medewerkers scholen op basis van gemiddeld 10 per school. Medewerkers culturele instellingen op basis van gemiddeld 2‐3 uitvoerenden per instelling. Percentages op basis van 200 scholen in onze regio en 10 grote cuturele instellingen. NB. Bij de Voorhoede en de Klankbord groepen gaan wij ervan uit dat we verdieping kunnen bereiken (= vernieuwd programma, ingebed in doorlopende leerlijnen, zowel uitgevoerd door scholen zelf als door culturele instellingen). Bij het Peloton gaan wij ervan uit dat we in ieder geval vernieuwing kunnen bereiken (= vernieuwd programma, al dan niet ingebed in doorlopende leerlijnen, al dan niet uitgevoerd door scholen zelf, al dan niet uitgevoerd door culturele instellingen). Verdieping = minimaal 8‐10% Vernieuwing = minimaal 70%
Samenstelling programma (periode 2013‐2016) • % doorontwikkelen programma•s • % programma•s vernieuwd • % nieuw programma, aansluitend op referentiekader (vernieuwing) • % nieuw programma, ingebed in doorlopende leerlijnen (verdieping)
20
20
20
20
20 40
40
40 60 60
jan-jul 2013
aug-dec jan-jul 2013
2014
aug-dec jan-jul 2014
2015
aug-dec jan-jul 2015
2016
aug-dec jan-jul 2016
2017
COMMUNICATIEPLAN CULTUUREDUCTIE MET KWALITEIT 2013 Inleiding Het programma Cultuureducatie met kwaliteit heeft als doel cultuureducatie in het primair onderwijs een kwaliteitsimpuls te geven. Momenteel speelt cultuureducatie in het basisonderwijs slechts een marginale rol. Deels wordt dit veroorzaakt door een andere prioriteitenkeuze. Vaak is dit ingegeven door gebrek aan geld en tijd, maar ook door gebrek aan deskundigheid bij de scholen. Om hier verandering in aan te brengen willen de culturele instellingen Museumgroep Leiden, Kunstgebouw en BplusC samen met andere culturele instellingen, in nauwe samenspraak met de scholen in het primair onderwijs in de regio Holland-Rijnland een vernieuwd en verdiepend educatief programma ontwikkelen. In een programma met een looptijd van 4 jaar worden scholen in de regio door middel van verdieping en vernieuwing van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie, in staat gesteld zich door middel van doorlopende leerlijnen te onderscheiden. Doelstellingen: I. Het ontwikkelen van een referentiekader II. Het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen III. Het implementeren van een vernieuwd en verdiepend programma bij zoveel mogelijk scholen in de regio Holland-Rijnland Communicatiedoelgroepen: Scholen in de regio Holland-Rijnland (bestuurders, directeuren, ICCers) Culturele instellingen opererend in de regio Holland Rijnland Gemeenten van de regio Holland-Rijnland Communicatiedoelstellingen 2013 Uitleggen aan alle scholen in de regio wat wordt beoogd met het programma Cultuureducatie met kwaliteit Informeren van scholen over keuzes m.b.t. de betrokkenheid bij het programma, met als doel dat een aantal van deze scholen zal deelnemen aan de voorhoedegroep en de klankbord groep Informeren van alle scholen over het te ontwikkelen referentiekader Informeren van scholen en culturele instellingen over het programma m.b.t. de deskundigheidsbevordering 2014 2015 2016
Betrokkenheid van scholen verkrijgen/ vergroten voor de implementatie van het referentiekader Informeren van scholen over de opzet, ontwikkelingen en thema’s van de te ontwikkelen doorlopende leerlijnen Betrokkenheid van scholen verkrijgen/ vergroten voor de implementatie van de doorlopende leerlijnen Successen van de pilots breed uitdragen om deelname van het aantal scholen te vergroten Successen van de verschillende leerlijnen en verschillende pilots communiceren om meer scholen tot deelname te stimuleren
Communicatieplan 2013 Het programma Cultuureducatie met kwaliteit zal in 2013, na de beschikking van het fonds, van start gaan. 2013 zal wat betreft de communicatie vooral in het teken staan van het informeren en betrekken van scholen bij de ontwikkeling van de plannen. Veel tijd en dus menskracht zullen gestoken worden in de contacten met de scholen. Wij willen aan scholen laten zien wat dit programma kan opleveren, zodat zij zich aan het project willen verbinden. Dat zal de belangrijkste communicatie uitdaging voor 2013 zijn. In 2013 zullen ook de huidige programma’s worden vernieuwd c.q. worden doorontwikkeld. De communicatie over projecten die meer verdiepend zijn, zal vanaf 2014 plaatsvinden. Het in 2013 te ontwikkelen referentiekader is behoorlijk abstract en dus lastig om over te communiceren. Aan de hand van concrete voorbeelden zal dan ook dit referentiekader meer handen en voeten gegeven worden. Dan zal het ook eenvoudiger zijn om een groter aantal scholen bij het plan te betrekken. Voor het ontwikkelen van een referentiekader worden een aantal scholen gevraagd deel te nemen in de voorhoede- en klankbordgroep. De communicatie in deze groepen zal hoofdzakelijk mondeling zijn. Wel zullen de resultaten met zo veel mogelijk scholen en overige stakeholders worden gedeeld. Nieuwsbrieven, netwerkbijeenkomsten en een website met achtergrondinformatie zijn daarbij de belangrijkste communicatiemiddelen. Communicatieboodschap 2013 De regeling Cultuureducatie met kwaliteit biedt scholen de uitgelezen kans om hun programma cultuureducatie naar een hoger plan te tillen. Scholen worden door middel van verdieping en vernieuwing van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie, met dit programma daartoe in staat gesteld. (Nb jaarlijks zal naar aanleiding van de bevindingen van het jaar ervoor een aangepast communicatieplan gemaakt worden) Media: Netwerkbijeenkomsten Bijeenkomsten met voorhoedegroep en klankbordgroep voor het ontwikkelen van de referentiekaders Bijeenkomsten voor alle scholen in de regio voor uitleg over de referentiekaders en het versterken van de verbondenheid met het programma. Schoolbezoeken Uitleg van het programma Cultuureducatie met kwaliteit (In het najaar 2012 zijn de meeste scholen nog nauwelijks op de hoogte van dit programma) Scholen enthousiasmeren voor deelname aan het programma bv in een voorhoede groep die zich bezighoudt met de vernieuwing en de verdieping. Alle scholen uitleggen dat het huidige programma ook verbeterd zal worden Telefonisch: het nabellen van scholen Publicaties Over het nieuwe referentiekader Nieuwsbrieven (digitaal) nieuwsbulletin aan scholen (digitaal) nieuwsbulletin naar alle stakeholders (gemeenten, fonds, culturele instellingen, etc.) Website een platform voor het delen van kennis het geven van achtergrondinformatie bv. over beleid (te downloaden bestanden) het creëren van een virtueel netwerk
Begroting 2013
Cultuureducatie met kwaliteit in het primair onderwijs
(deelregeling Cultuureducatie met kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie)
Opmerkingen begrotingsposten corresponderen met activiteiten plan 2013 -2016 bijdrage scholen (prestatiebox) en overige inkomsten zijn wel vermeld maar niet in begroting 2013 opgenomen
Uitgaven
Inkomsten
ALGEMENE KOSTEN Coordinatiekosten (7%) administratiekosten accountantskosten Monitoringskosten (2%) bereik meten onderzoek Communicatiekosten netwerkbijeenkomsten schoolbezoeken / telefonisch contact publicaties (drukwerk) nieuwsbrieven website
Matchingsbijdragen gemeenten Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Wassenaar Zoeterwoude
ACTIVITEITEN KOSTEN (zie activiteitenplan 2013-2016) Ontwikkelkosten refentiekader bijeenkomsten van de voorhoede groep ontwikkelen van een referentiekader Vernieuwing huidige programma's verbinden en verdiepen programma's van culturele instellingen ontwikkeling nieuwe programma's Uitvoeringskosten vernieuwing deelname scholen aan eerste vernieuwde programma's
33000
9000
38000
239215
60000
36000
80000
Verdieping duurzame relatie school/culturele-sociale omgeving informeren van alle stakeholders
5000
Verdieping en uitvoering deskundigheidsbevordering bijeenkomst voorhoedegroep inventarisatie wensen Doorontwikkeling programma's versterken/ verbeteren lopende programma's
7000
TOTAAL UITGAVEN
(13 gem)
Bijdrage Fonds voor Cultuurparticipatie
239215
Overige bijdragen
210430
478430
bijdragen musea Museum en School bijdragen scholen Kunstmenu extra bijdrage scholen vanaf 2013/2014 bijdragen scholen prog. van Bplus C bijdragen externen extra bijdrage scholen vanaf 2013/2014 TOTAAL INKOMSTEN
40000 138348 p.m 102000 p.m. p.m 478430
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Bijlage 2a:
Online aanvraagformulier Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit Welkom bij het digitale aanvraagformulier van het Fonds voor Cultuurparticipatie. U hebt ervoor gekozen om een aanvraag te doen voor een vierjarige programmasubsidie. Dit aanvraagformulier vormt een belangrijk onderdeel van uw subsidieaanvraag. Let op: bij dit aanvraagformulier hoort een toelichting met informatie over de manier waarop het formulier dient te worden ingevuld. Klik hier voor deze toelichting Een ander belangrijk onderdeel is het activiteitenplan dat u bij deze aanvraag kunt uploaden. Dit activiteitenplan mag maximaal 5000 woorden zijn. De regeling Basis voor de beoordeling van uw aanvraag is de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016, inclusief de toelichting op de regeling. Klik voor meer uitleg over de regeling We raden u aan om de regeling en de toelichting zorgvuldig te lezen voordat u het formulier invult. De regeling en toelichting bevatten belangrijke informatie over bijvoorbeeld de procedure, de beoordelingscriteria, drempelnormen en weigeringsgronden (wanneer kunt u niet aanvragen), de minimale en maximale hoogte van de subsidie die het fonds verstrekt etcetera. Waar nodig vindt u in het aanvraagformulier een toelichting op de vragen die worden gesteld. Heeft u vragen of twijfelt u of de regeling of een onderdeel daarvan voor u van toepassing is, neem dan contact met ons op. U vindt onze gegevens op www.cultuurparticipatie.nl Praktische zaken Het aanvraagformulier bestaat uit een aantal onderdelen: • • • • •
Een uitleg van de weigeringsgronden (1) Een aantal vragen over uw organisatie en de activiteiten die u gaat organiseren (2) Een begroting 2013 - 2016 (3 en 4) Een aantal uploads (5 en 6) Schriftelijke ondertekening (7)
Via onderstaande links komt u bij de verschillende onderdelen van het aanvraagformulier. Zorg ervoor dat u alle vragen beantwoordt, want we nemen alleen volledige aanvragen in behandeling. Om de aanvraag in te dienen, drukt u op de knop ‘formulier definitief verzenden’. Als u dat heeft gedaan kunt u niets meer wijzigen. Zorg er dus voor dat u alle vragen heeft beantwoord voordat u op deze knop drukt. U kunt de aanvraag tussentijds opslaan en later weer verder gaan. Als u de verplichte velden van het formulier niet invult, krijgt u een melding wanneer u het formulier indient. Beantwoord de vragen kernachtig en zo mogelijk puntsgewijs. Houd daarbij rekening met de maximale ruimte die het formulier u daarvoor biedt. Uw activiteitenplan biedt ruimte voor een meer uitgebreide toelichting. U kunt uw aanvraag alleen digitaal indienen. Dat kan tot 14 december 17.00 uur. Het is niet mogelijk om na dit moment nog een aanvraag, of wijzigingen of aanvullingen op de ingediende aanvraag in te dienen. Zorg er dus voor dat de volledige aanvraag op tijd binnen is. De aanvraag moet worden voorzien van een schriftelijke handtekening en een schriftelijke getekende adhesieverklaring. Deze stuurt u per post naar het FCP binnen één week na het digitaal indienen van uw aanvraag. Aanwijzingen hiervoor vindt u bij onderdeel 7 van dit aanvraagformulier. Planning t/m 31 oktober 2012 kunnen concepten aan het Fonds worden voorgelegd. 14 december 17.00 deadline indiening. 1 maart 2013 bekendmaking besluiten.
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
1. Weigeringsgronden
1.1
Weigeringsgronden CeK
Weigeringsgrond Bij de beoordeling of een aanvraag in aanmerking komt voor subsidie wordt een aantal weigeringsgronden gehanteerd. U vindt deze gronden in artikel 1.5 van de regeling. Voor de regeling, klik hier . Beantwoord de volgende vragen. Alle vragen dienen met ja beantwoord te worden om in behandeling genomen te kunnen worden. Heeft u vragen, neem dan contact met ons op.
a) Is door de gemeente(n) en/of provincie(s) waar uw activiteiten plaatsvinden een intentieverklaring afgegeven voor deelname aan de regeling?
Ja Nee b) Doet u een aanvraag voor minimaal € 45.000,- per jaar?
Ja Nee c) Gaat uw aanvraag vergezeld van een adhesieverklaring van de gemeente(n) en/of provincie waar u uw activiteiten gaat uitvoeren?
Ja Nee
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
2. Een aantal vragen over uw organisatie en de activiteiten die u gaat organiseren
2.1
Activiteiten gericht op de ontwikkeling, verdieping en vernieuwing.
Is/zijn (een deel van) uw activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie teneinde doorgaande leerlijnen te realiseren door scholen die zich daarmee willen onderscheiden?
Ja Nee Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het doel van de activiteiten - de locatie waar de activiteiten plaatsvinden - op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden - welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
Algemeen: De onder punt 2.1, 2.3 en 2.5 beschreven activiteiten vormen samen 1 geheel met als doel de kwaliteit van cultuureducatie binnen de deelnemende scholen op structurele wijze te verhogen. De einddoelen zijn: - de leerkrachten (team) van een deelnemende school zelf voldoende kennis en vaardigheden (dmv coaching en deskundigheidsbevordering) hebben om goede basislessen cultuureducatie te geven en deze vaardigheden ook in verbinding met andere leergebieden kunnen toepassen. - scholen zelf doorlopende leerlijnen hebben ontwikkeld, dan wel een keuze hebben gemaakt uit bestaande doorlopende leerlijnen, en deze toepassen. - culturele instellingen hun aanbod op de vraag van de scholen afstemmen. - vermindering van afname van een aanbodgericht kennismakingsprogramma culturele activiteiten naar een vermeerdering van een vraaggestuurd verdiepingsprogramma. Bij 2.1 leggen wij het accent op het gehele schoolteam en het te volgen proces om cultuureducatie (kunst :beeldend, muziek, dans, theater; media en erfgoed) de juiste plaats in het schoolcurriculum te geven. Vanuit de huidige overlegstructuren met de schoolbesturen en schooldirecties zal overlegd worden met welke scholen in 2013 gestart zal worden. Op dit moment verwachten wij dat dat in eerste instantie minimaal 7 scholen zullen zijn. Bij deze scholen houden we een nulmeting cultuureducatie waarbij we inzicht krijgen in de huidige stand van zaken, de ambities en wat er nodig is om deze ambities te bereiken. Op basis daarvan zal per school –maatwerk- een stappenplan ontwikkeld worden. Er zal twee maal per jaar een intervisie bijeenkomst voor de deelnemende scholen over cultuureducatie in het curriculum worden georganiseerd. Ook zullen de voorwaarden waarop scholen mee kunnen doen aan dit programma vastgesteld worden, o.a. commitment van de schooldirectie en het hele team, monitoring en evaluatie, eventuele financiële bijdrage van de school, hetzij in geld hetzij in mensuren, hetzij beide. Gezien het budget is jaarlijkse deelname mogelijk voor een beperkt aantal scholen tegelijk.
De activiteiten vinden plaats in alle deelnemende gemeenten (Alphen a/d Rijn, Boskoop, Rijnwoude, Nieuwkoop), op de scholen zelf. Waar gewenst vinden activiteiten plaats bij de culturele instellingen in de eigen gemeente en de directe culturele omgeving van de school. Er zal waar mogelijk samengewerkt worden met de volgende culturele instellingen: Alphen aan den Rijn: Parkexpressie, Streekmuziekschool, Bibliotheek Rijn en Venen, Streekarchief Rijnlands Midden, Archeon, Jeugdtheaterhuis Boskoop: Boomkwekerijmuseum Rijnwoude: Stichting Kunst en Cultuur, Historische Vereniging, Kunstgebouw Daarnaast zullen de landelijke ontwikkelingen op het gebied van cultuureducatie, bijv. door het Kennisinstituut dat ontstaat uit de samenvoeging van Cultuurnetwerk en Kunstfactor gevolgd worden en waar mogelijk ingezet.
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
2.2
Schema activiteiten gericht op de ontwikkeling, verdieping en vernieuwing.
Geef in onderstaand schema per specifieke activiteit aan: - hoeveel basisscholen gaat u bereiken met deze activiteit - hoeveel leerlingen uit het primair onderwijs u gaat bereiken met deze activiteit - hoeveel medewerkers van basisscholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz) betrokken zijn bij deze activiteit - hoeveel educatief medewerkers van culturele instellingen betrokken zijn bij deze activiteit Als er subsidie wordt toegekend, vormen deze cijfers de basis voor de prestatieafspraken die we met u maken. Zorg er dus voor dat de aantallen realistisch zijn en aansluiten op de begroting bij deze aanvraag.
Omschrijving deelactiviteit Ontwikkelen instrument voor 0-meting cultuureducatie Uivoeren 0-meting + analyse
Aantal scholen nvt
Aantal leerlingen nvt
Aantal medew.prim.onderw. nvt
Educatief medewerkers 3
7
7 -14(1 directeur en/of 1 icc’er per school)
3
Ontwikkelen stappenplan per school mbt curriculum
7
1400 (We gaan uit van 200 leerlingen gemiddeld per school) Ca. 1400
3
Intervisie scholen mbt cultuureducatie Ontwikkelen convenant deelname aan het programma (actief commitment scholen en culturele instellingen)
7
Ca. 1400
7-14 of ? (1 directeur en/of 1 icc ‘er per school) of met het hele team 7-14 (1 of 2 per school)
3
7 (naast algemene ook specifieke voorwaarden per school/discipline/instelling)
Ca. 1400
7-14
3
2.3
Activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid
Dragen (een deel van) uw activiteiten bij aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie? Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed.
Ja Nee Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het doel van de activiteiten - de locatie waar de activiteiten plaatsvinden - op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden - welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
DOEL: Er is een direct verband tussen de vakinhoudelijke deskundigheidsbevordering van de groepsleerkrachten en de kwaliteit van de lessen en in het verlengde daarvan de prestaties van de leerlingen en de leeropbrengst. Door het vergroten van de vaardigheid van de groepsleerkrachten en de inzet van het hele schoolteam -creëren van draagvlak- kan gewerkt worden aan het ontwikkelen van, dan wel een keuze maken uit, beschikbare doorlopende leerlijnen voor de kunst- en cultuurdisciplines. Het betreft groepsleerkrachten en leerlingen van groep 1 t/m 8. De deskundigheidsbevordering kan gevolgd worden in een of meerdere van de disciplines: beeldende vakken, theater, muziek, dans, media(kunsten), erfgoed, literatuur. Parkexpressie als procesbegeleider en de instelling die de gekozen discipline als kerntaak heeft, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten. De activiteiten zullen voornamelijk in de school plaatsvinden. Naast het vormen van een theoretisch kader (studiemiddagen, training) zullen de activiteiten vooral “op de werkvloer” plaatsvinden. Een vakleerkracht ondersteunt de groepsleerkracht tijdens de lessen. Door dit train-de-trainer principe zal de groepsleerkracht steeds meer kennis en zelfvertrouwen krijgen in de gewenste disciplines. Hierbij wordt ingespeeld op de passies en talenten van de groepsleerkracht. De kennis en ervaringen die opgedaan zijn bij de invulling en uitvoering van de combinatiefunctie cultuur zullen de basis voor dit programma zijn, aangevuld met de uitkomsten van de 0-meting en de gesprekken met de deelnemend scholen. In Alphen a/d Rijn wordt vanuit Parkexpressie al 3 jaar invulling gegeven aan de combinatiefunctie cultuur waarbij, in nauw overleg, vakleerkrachten samen met de groepsleerkrachten werken aan cultuureducatie projecten. In overleg met de deelnemende scholen wordt de combinatiefunctie cultuur vanaf 2014 voortgezet en uitgebouwd als onderdeel van de kwaliteitsimpuls cultuureducatie.
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
De vakleerkrachten en educatief medewerkers van de culturele instellingen zijn vanuit hun professie en vakdidactische achtergrond experts op het gebied van dans, theater, beeldende vakken, muziek, media en erfgoed. Het betreft groepsleerkrachten en leerlingen van groep 1 t/m 8. De deskundigheidsbevordering kan gevolgd worden in een of meerdere van de disciplines: beeldende vakken, theater, muziek, dans, media(kunsten), erfgoed, literatuur. Parkexpressie zal als procesbegeleider met de deelnemende scholen een stappenplan op maat ontwikkelen en daarbij de van toepassing zijnde culturele instellingen betrekken. Omdat dit gedetailleerde proces pas in 2013 zal plaatsvinden, kan nu slechts een algemeen overzicht van activiteiten worden gegeven, gebaseerd op de ervaring uit de combinatiefunctie cultuur en een aantal orienterende gesprekken die al met schoolbesturen en schooldirecties hebben plaatsgevonden. Specificering volgt in de loop van 2013. Daaruit volgt ook een specificering van de vervolgtrajecten in de volgende jaren. Stap 1: (theoretisch) kader. Er wordt gestart met een korte cursus deskundigheidsbevordering voor groepsleerkrachten. Een representatief deel van een team van een school doet hieraan mee om de opgedane kennis te kunnen delen en te bewaren binnen de school. In de gekozen discipline wordt een korte praktische cursus aangeboden waarin leerkrachten tools en technieken aangereikt krijgen en een koppeling gemakt wordt met het toepassen en gebruiken van de methodes. Stap 2: Voorbeeldlessen De vakdocent/professional geeft meerdere gastlessen per groep waarbij de leerkracht ziet hoe tools en technieken in de praktijk gebracht kunnen worden (coaching door reflectie). Hiernaast wordt een opdrachtsituatie gecreeerd waarbij de vakdocent de leerkracht ondersteunt bij de voorbereiding om een les te maken en uit te voeren. Stap 3: Coaching leerkracht tijdens de les De leerkracht geeft zelf een aantal lessen in de gekozen discipline. De vakdocent coacht door een of meerdere lessen te volgen en te evalueren. Stap 4: Evaluatie en borging Aan het eind van het traject komt de vakdocent de opgedane ervaring en het groeiproces “toetsen” bij het team. Er wordt een concrete plan gemaakt om te verankeren. Wat is er nodig binnen de school om lessen in de discipline te kunnen blijven geven? Zijn de lessen beschreven? Welke lijn is gevolgd? Kennisdeling binnen de school en waar mogelijk ook buiten de school. Het opzetten en/of aanvullen van de leerlijn.
2.4
Schema bijdrage aan vakinhoudelijke deskundigheid
Geef in onderstaand schema per specifieke activiteit aan: - hoeveel basisscholen gaat u bereiken met deze activiteit - hoeveel leerlingen uit het primair onderwijs u gaat bereiken met deze activiteit - hoeveel medewerkers van basisscholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz) betrokken zijn bij deze activiteit - hoeveel educatief medewerkers van culturele instellingen betrokken zijn bij deze activiteit Als er subsidie wordt toegekend, vormen deze cijfers de basis voor de prestatieafspraken die we met u maken. Zorg er dus voor dat de aantallen realistisch zijn en aansluiten op de begroting bij deze aanvraag. Omschrijving deelactiviteit Stappenplan per school mbt deskundigheidsbev. groepsleerkracht Training theoretisch kader/praktische vaardigheden Inzet vakdocenten op scholen /coaching leerkrachten
Aantal scholen 7
Aantal leerlingen 1400 (uitgaande van 200 leerlingen per school)
7
nvt
7
1400 (uitgaande van 200 leerlingen per school)
Aantal medew.prim.onderw. Afhankelijk van de keuze van de school zoveel mogelijk leerkrachten Afhankelijk van de keuze van de school zoveel mogelijk leerkrachten Zoveel mogelijk leerkrachten na overleg met de school
Educatief medewerkers 5-7
5-7
5-7
Activiteiten gericht op de relatie van de school met de lokale culturele en sociale omgeving 2.5
Is/zijn (een deel van) uw activiteiten gericht op het versterken van de relatie van de school met de lokale culturele en sociale omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen? Het gaat om duurzame en intensieve samenwerking,
Ja Nee
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het doel van de activiteiten - de locatie waar de activiteiten plaatsvinden - op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden - welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
Door het betrekken van de culturele instellingen bij de activiteiten onder 2.1 en 2.3 wordt ook gewerkt aan het versterken van de relaties. Parkexpressie is procesbegeleider bij de uitvoering van het programma Cultuureducatie met kwaliteit. Vanuit haar expertise op het gebied van cultuureducatie, haar uitgebreide netwerk en plaats binnen de culturele basisinfrastructuur, o.a. door de uitvoering van de combinatiefunctie cultuur, zal Parkexpressie als “spin in het web” zorg dragen voor de aansluiting van, het nu nog versnipperde, vraag en aanbod. Wij stimuleren en ondersteunen scholen om hun vraag op cultuureducatief gebied duidelijk te formuleren en culturele instellingen om aanbod te ontwikkelen dat bij deze vraag aansluit. Dit doen wij o.a. door het organiseren van een aantal intervisiebijeenkomsten waarbij scholen en culturele instellingen elkaar ontmoeten en informeren en duurzame en intensieve samenwerking zich kan ontwikkelen. In 2013 start Parkexpressie de ontwikkeling van een gemakkelijk toegankelijk Digitaal Cultuurplatform waarbij alle partijen elkaar kunnen ontmoeten, informatie kunnen vinden en vooral kennis kunnen uitwisselen. Tevens vinden scholen hier het aanbod van Kunstgebouw en lokale culturele instellingen, verdiepend lesmateriaal en informatie en ‘best practices’ over de uitvoering van het nieuwe programma op de deelnemende scholen. In het schooljaar 2013-2014 zal het platform in bedrijf zijn en in de volgende jaren steeds verder “gevuld” en ontwikkeld worden. Deze digitale tool zal voor alle scholen en culturele instellingen beschikbaar zijn. Zo kunnen ook de niet-deelnemende scholen kennis nemen van de ontwikkelingen vanuit de kwaliteitsimpuls.
2.6
Schema relatie van de school met de lokale culturele en sociale omgeving
Geef in onderstaand schema per specifieke activiteit aan: - hoeveel basisscholen gaat u bereiken met deze activiteit - hoeveel leerlingen uit het primair onderwijs u gaat bereiken met deze activiteit - hoeveel medewerkers van basisscholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz) betrokken zijn bij deze activiteit - hoeveel educatief medewerkers van culturele instellingen betrokken zijn bij deze activiteit Als er subsidie wordt toegekend, vormen deze cijfers de basis voor de prestatieafspraken die we met u maken. Zorg er dus voor dat de aantallen realistisch zijn en aansluiten op de begroting bij deze aanvraag. Omschrijving deelactiviteit Implementatie functie procesbegeleiding
Aantal scholen 7 tot 67
Ontwikkeling digitaal platform Implementatie digitaal platform Intervisie scholen/instellingen
7
2.7
67 7
Aantal leerlingen 1400 tot 13.400 (uitgaande van 200 leerlingen per school) 1400
Aantal medew.prim.onderw. Aantal niet bekend. Minimaal icc’ers
Educatief medewerkers 3
7-14
3 + externen
13.400 (uitgaande van 200 leerlingen per school) 1400
Aantal niet bekend. Minimaal icc’ers per school 7-14
Alle medewerkers die bij de activiteiten betrokken zijn Min. 1 per cult. instelling
Activiteiten die bijdragen aan het ontwikkelen van instrumentarium
Dragen de activiteiten bij aan het ontwikkelen en toepassen van een instrumentarium voor het beoordelen van de culturele ontwikkeling van leerlingen? Hierbij wordt de leeropbrengst centraal gesteld en een duidelijke relatie gelegd met de kerndoelen op het gebied van kunstzinnige oriëntatie binnen het primair onderwijs.
Ja Nee Beschrijf welke specifieke activiteiten hierbinnen vallen. Benoem in deze omschrijving ook: - het doel van de activiteiten - de locatie waar de activiteiten plaatsvinden - op welke leeftijdsgroep de activiteiten zich richten - tot welke discipline de activiteiten gerekend kunnen worden
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
- welke bij de aanvraag betrokken instelling(en) verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
De landelijke ontwikkelingen dit gebied, o.a. van het nieuwe Kennisinstituut, zullen wij intensief volgen en zodra beschikbaar ook toepassen.
2.8
Schema bijdrage aan ontwikkeling van instrumentarium
Geef in onderstaand schema per specifieke activiteit aan: - hoeveel basisscholen gaat u bereiken met deze activiteit - hoeveel leerlingen uit het primair onderwijs u gaat bereiken met deze activiteit - hoeveel medewerkers van basisscholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz) betrokken zijn bij deze activiteit - hoeveel educatief medewerkers van culturele instellingen betrokken zijn bij deze activiteit Als er subsidie wordt toegekend, vormen deze cijfers de basis voor de prestatieafspraken die we met u maken. Zorg er dus voor dat de aantallen realistisch zijn en aansluiten op de begroting bij deze aanvraag.
2.9
Totaalbereik
Geef in onderstaande schema's per kalenderjaar aan: - hoeveel scholen u in totaal gaat bereiken met alle activiteiten tezamen - hoeveel leerlingen u gaat bereiken met alle activiteiten tezamen - hoeveel medewerkers van scholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz) betrokken zijn bij alle activiteiten tezamen - hoeveel educatief medewerkers van culturele instellingen betrokken zijn bij alle activiteiten tezamen
2.10
Bereik 2013
Totaal
2.11
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
7
1400 (gemiddeld 200 leerlingen per school)
105 (uitgaande van 15 medewerkers per school)
14
Aantal scholen
Aantal leerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
7 tot 14
1400 tot 2800
105 tot 210
14 tot 18
Aantal scholen
Aantal leerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
14 tot 21
2800 tot 4200
210 tot 315
18 tot 22
Bereik 2015
Totaal
2.13
Aantal leerlingen
Bereik 2014
Totaal
2.12
Aantal scholen
Bereik 2016
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Totaal
2.14
Aantal scholen
Aantal leerlingen
Aantal medewerkers primair onderwijs
Aantal educatief medewerkers
21 tot 28
4200 tot 5600
315 tot 420
22 tot 26
Beoordelingscriteria
Met de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit worden activiteiten ondersteund die gedurende een periode van vier jaar worden ontwikkeld en uitgevoerd. Daarom wordt bij beoordelingscriteria óók gelet op de beoogde ontwikkeling van de activiteiten gedurende de gehele looptijd.
Kwaliteit van de aanvraag a) Omschrijf welke probleemstelling ten grondslag ligt aan de aanvraag en op welke manier de voorgenomen activiteiten hierop een antwoord zijn. Besteed hierbij ook aandacht aan de manier waarop de verschillende voorgenomen activiteiten met elkaar samenhangen. Huidige situatie: Op de meeste scholen neemt cultuureducatie nog een marginale plaats in het curriculum in. Contact met culturele instellingen en hun expertise beperkt zich veelal tot een afname van een (receptief) kennismakingsaanbod of een projectmatige samenwerking. De vakinhoudelijke deskundigheid van groepsleerkrachten is vaak onvoldoende voor het geven van lessen in het leergebied kunstzinnige orientatie. Bij veel scholen ontbreekt de definiering van doelen voor cultuureducatie en wordt er nog nauwelijks gewerkt met doorlopende leerlijnen op dit gebied. De coordinatie van het aanbod cultuureducatie is versnipperd. Nieuwe situatie: In overleg met de deelnemende gemeenten en een vertegenwoordiging van scholen en schoolbesturen is besloten dat gemeenten het afnemen van een basisvoorziening culturele activiteiten met ingang van schooljaar 2013-2014 niet meer financieel ondersteunen maar deze (matching)gelden inzetten voor het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en een daarbij passend aanbod en creeren zo kansen voor scholen om deze ambitie uit te voeren. De aanwezige expertise vanuit de combinatiefunctie cultuur, zowel bij scholen als culturele instellingen, is de basis voor het nieuw te ontwikkelen programma. Jaarlijks kan een klein aantal scholen –actief commitment- meedoen aan het nieuwe programma. Per school zal, na een 0-meting en analyse, in overleg een stappenplan ontwikkeld worden. Er is een direct verband tussen de deskundigheidsbevordering (vak inhoud en didactiek) van de groepsleerkrachten en de kwaliteit van de lessen en in het verlengde daarvan de prestaties van de leerlingen en de leeropbrengst. Door het vergroten van de vaardigheid van de groepsleerkrachten en de inzet van het hele schoolteam -creëren van draagvlak- kan gewerkt worden aan het ontwikkelen van een visie en doelen op het gebied van cultuureducatie en opname daarvan in het curriculum. Door het inzetten van de vakleerkrachten en educatief medewerkers van de culturele instellingen op de scholen groeit kennis en begrip van elkaars vakgebied. Vanuit de functie procesbegeleider zal Parkexpressie een duurzame samenwerking tussen partijen stimuleren.
b) Omschrijf zo concreet mogelijk wat de doelstelling(en) van de aanvraag zijn, onderverdeeld in doelstellingen voor de eerste twee jaar en doelstellingen voor de gehele periode van 4 jaar. 2013 en 2014 - Uitvoeren van het basisaanbod voor het lopende schooljaar 2012-2013 volgens reeds gemaakte afspraken. - Ontwikkelen en uitvoeren van stappenplannen met 7 deelnemende scholen – maatwerk- mbt cultuurvisie, deskundigheidsbevordering van leerkrachten. - Het versterken van de samenwerking van scholen met culturele instellingen en de samenwerking van culturele instellingen onderling. - Het implementeren van de functie procesbegeleider door Parkexpressie. - Het ontwikkelen van een digitaal cultuurplatform als informatie- en kennisinstrument voor zowel scholen als culturele instellingen. - Scholen informeren over de keuzemogelijkheden basisaanbod voor schooljaar 2013-2014 en verder. Scholen worden gestimuleerd en ondersteund zelf de regie in handen te nemen bij het ontwikkelen van een cultuurvisie, de opname daarvan in het curriculum, het scheppen van de voorwaarden om de ambities waar te maken, o.a. door deskundigheidsbevordering van de leerkrachten aangevuld met structurele samenwerking met culturele instellingen. 2013 zal vooral in het teken staan van het ontwikkelen van de diverse activiteiten en programma’s in nauw overleg met de scholen en culturele instellingen. In 2014 zal de daadwerkelijk implementatie van de ontwikkelde activiteiten plaatsvinden, of zoveel eerder als dat mogelijk blijkt. Tevens zal in 2014 en begin worden gemaakt “nieuwe” scholen die aan het programma gaan deelnemen. 2015 en 2016 Uitbreiding van het aantal deelnemende scholen. De intensieve ondersteuning van de scholen die in 2013 en 2014 gestart zijn wordt afgebouwd c.q. aangepast (borging).
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
c) Geef bondig aan op welke manier u van plan bent de activiteiten te monitoren en evalueren.
Op 29 november a.s. nemen wij deel aan een kennisdag over monitoring en evaluatie m.b.t. de kwaliteitsimpuls en zullen daarna hiervoor een plan schrijven. Daarin zal waarschijnlijk het volgende worden opgenomen: - Het opstellen van een jaarplan en het maken van een draaiboek. - Tussentijdse controle van het algemene proces en het bewaken van het halen van de doelstellingen per kwartaal. - Vanuit de combinatiefunctie cultuur is al ruime ervaring in het proactief meekijken tijdens processen en uitvoering van projecten, met als doel tussentijds bij te sturen indien nodig. Betrokkenen: educatief medewerkers/vakleerkrachten, groepsleerkrachten, icc’ers, schooldirecteur, procesbegeleiding/coordinator.
De gerichtheid op verankering van cultuureducatie in het primair onderwijs a) Geef aan welke kennis en ervaring aanwezig is binnen de deelnemende culturele instellingen over samenwerking met het primair onderwijs.
De educatief medewerkers van de culturele instellingen hebben zowel een onderwijskundige als een kunstvak/erfgoed/media achtergrond. Bij de ontwikkeling van culturele activiteiten door de culturele instellingen staat altijd de leeropbrengst (kerndoelen) centraal. De culturele instellingen in Alphen a/d Rijn werken al een aantal jaren samen met de scholen aan de uitvoering van cultuureducatieve activiteiten die opgenomen waren in het basisprogramma Cultuurpalet. De culturele instellingen zullen vanuit het coordinerend aanspreekpunt/procesbegeleiding doorlopend geinformeerd worden over de ontwikkelingen binnen het onderwijs op cultuureducatief gebied en zonodig zal het volgen van een bijscholing gestimuleerd worden. De vakdocenten die vanuit de combinatiefunctie cultuur werken met de leerkrachten en leerlingen hebben allemaal een gerichte opleiding gevolgd en een ruime ervaring in het opstellen en uitvoeren van lesprogramma’s, gericht op het primair onderwijs. Parkexpressie coordineert de combinatiefunctie cultuur en beschikt over een uitgebreid netwerk mbt scholen en culturele instellingen. Parkexpressie zal ook de coordinatie van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit op zich nemen.
b) Formuleer op beknopte wijze wat uw visie is op cultuureducatie in het primair onderwijs en hoe u daarmee wilt bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen van het landelijke programma Cultuureducatie met Kwaliteit (beoordeling behalen kerndoelen, werken met een doorgaande leerlijn, onderhouden en verdiepen bekwaamheden leraren, bevorderen van een beleid door culturele instellingen). Cultuur is een onmisbare schakel in de persoonlijke ontwikkeling. Het speelt een belangrijke rol in betekenisgeving, zingeving en sociale samenhang. Onderwijs in kunst en cultuur stimuleert verbeeldingskracht, creativiteit, flexibibiliteit en sociale vaardigheden. Cultuureducatie is een van de leergebieden in het primair onderwijs. Omdat dit leergebied uit verschillende, veelal creatieve disciplines bestaat hebben scholen (tijdelijk) extra ondersteuning nodig. Immers, als groepsleerkrachten meer kennis hebben over dit leergebied zullen zij hierin betere lessen kunnen geven, waardoor de leeropbrengst van de leerlingen groter is. Deze ondersteuning is bedoeld om de vakinhoudelijke deskundigheid, en daarmee het zelfvertrouwen op dit gebied, van leerkrachten te vergroten. De samenwerking van scholen met educatieve dienstverleners kan zich dan ontwikkelen naar een verdiepender niveau in tegenstelling tot het kennismakingsniveau waarop die samenwerking nu vaak gebaseerd is. Het leveren van maatwerk per school, per leerkracht is belangrijk. Elke school heeft een eigen identiteit en elke leerkracht heeft eigen passies en talenten en zal niet alle disciplines uit het leergebied beheersen. Ervaring vanuit de combinatiefunctie cultuur leert dat naast meer scholing, leerkrachten voorkeur hebben om samen met specialisten te experimenteren met nieuwe ideeen en methodieken. Zo is er gelegenheid om vakinhoudelijke kwesties samen aan te pakken, te reflecteren op de praktijk en feedback te krijgen.Daarbij richten we ons op het bevorderen van de vakinhoudelijke kennis van groepsleerkrachten – en van de deskundigen- in de context van zijn praktijkkennis. Een “hele-school-aanpak” is essentieel voor het welslagen van het programma. Belangrijk is het draagvlak bij directie (en bestuur). Uit tijdoogpunt geven scholen vaak de voorkeur aan kortdurende workshops. De praktijk leert dat langere programma’s (min. 1 jaar) betere en blijvender resultaten opleveren. Om de huidige versnippering tegen te gaan wordt vanuit 1 coordinerend aanspreekpunt/procesbegeleider, Parkexpressie, gewerkt. Alle kennis wordt gedeeld via het Digitaal Cultuurplatform en in face-to-face contacten met en tussen de betrokkenen (scholen, instellingen, vakleerkrachten, educatief medewerkers).
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
c) Geef aan in welke mate de te ontwikkelen activiteiten dienstbaar zijn aan een doorlopende leerlijn binnen het schoolcurriculum. Geef de beoogde resultaten aan na twee jaar en na vier jaar. Het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen op zich is geen doelstelling. Door het bevorderen van de deskundigheid op cultuureducatief gebied binnen de scholen, kunnen de scholen zelf, eventueel in samenwerking met culturele instellingen, een passende doorlopende leerlijn ontwikkelen, dan wel een keuze maken uit de landelijk beschikbare leerlijnen. Parkexpressie neemt op het Digitaal Cultuurplatform een overzicht van de beschikbare doorlopende leerlijnen op.
d) Geef aan welke aandacht u geeft aan de ontwikkeling en verdieping van kennis van educatief medewerkers van de culturele instellingen en van medewerkers van scholen (schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz.) Door een continue, proactieve procesbewaking en –sturing bereiken we een optimaal rendement. We maken o.a. gebruik van het train de trainer principe.
Afstemming en samenwerking tussen het culturele veld en het onderwijs a) Geef aan op welke manier met welke medewerkers van scholen (de schoolbesturen, directies, ICC-ers, leerkrachten, enz.) wordt samengewerkt. Betrek hierin de verschillende fases in het proces: de totstandkoming van de aanvraag, het uitwerken van de activiteiten, de uitvoer van de activiteiten en de monitoring en evaluatie daarvan in de komende jaren. M.b.t. de invulling en uitvoering van de combinatiefunctie cultuur (vanuit Parkexpressie) wordt regelmatig overleg gevoerd met de schoolbestuurders en de directies, icc-ers en leerkrachten van de deelnemende scholen, alsook met de vakdocenten/educatief medewerkers van de culturele instellingen. In Alphen a/d Rijn is overleg geweest met de klankbordgroep Cultuurpalet. Deze groep zal, naast de schoolbesturen en de stuurgroep combinatiefunctie, deelnemen aan overleg mbt de expliciete invulling van de kwaliteitsimpuls in Alphen. In Nieuwkoop heeft de gemeente na overleg met de scholen geinventariseerd welke scholen aan het programma willen deelnemen. In Boskoop en Rijnwoude moeten de gesprekken met de scholen nog plaatsvinden. De scholen zijn wel door de gemeenten geinformeerd over de kwaliteitsimpuls. Door de korte termijn tussen het ontvangen van de beschikking voor de aanvraag door Parkexpressie (15 oktober j.l.) en het indienen van de aanvraag (14 december 2012) is er slechts in grote lijnen overleg geweest met de schoolbesturen en schooldirecties. Dit komt omdat in de opdracht van de gemeenten aan Parkexpressie in eerste instantie ook het behouden van het huidige kennismakingsaanbod culturele activiteiten binnen de kwaliteitsimpuls opgenomen was. Informeel overleg met het Fonds wees uit dat de opdracht van de gemeenten aangepast moest worden omdat de kwaliteitsimpuls zich op nieuw beleid richt. Dit heeft gezorgd voor een vertraging in het overlegproces met de scholen.
b) Geef aan op welke manier wordt toegewerkt naar een gedeeld begrippenkader tussen de culturele instelling(en) en de scholen. Denk daarbij met name aan de mate waarin de betrokken culturele instellingen en scholen van elkaar weten welke kennis er aanwezig is bij de partners en welke ideeën er leven over het inzetten van die kennis binnen de verschillende activiteiten. Naast intensieve face-to-face contacten zal het nog te ontwikkelen digitale platform een belangrijke rol gaan spelen in de uitwisseling van kennis en ervaringen. Door de korte tijd die tussen de opdrachtverlening en de einddatum voor de aanvraag zit, is dit punt is in ontwikkeling en nog niet in detail uitgewerkt.
c) Geef aan wanneer de ervaringen van de betrokken culturele instellingen en scholen worden uitgewisseld en wat er is afgesproken over de uitkomsten hiervan. Dit punt is in ontwikkeling en nog niet in detail uitgewerkt. De uitwisseling van ervaringen komt in ieder geval aan bod bij: - intervisie bijeenkomsten - overleggen met scholen en/of culturele instellingen - via het Digitaal Cultuurplatform
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
- via de 0-meting - tijdens de tussentijdse evaluaties
2.15
Aanvraagnummer
Het nummer van uw aanvraag:
2.16
9542283
Gegevens hoofdcontactpersoon instelling Vul hier ontbrekende of afwijkende gegevens in
Voornaam
A.
Tussenvoegsel Achternaam
Bosboom-van den Broek
M/V
vrouw
E-mailadres hoofdcontactpersoon project
[email protected]
Telefoonnummer
06-44884736
Functie
Coordinator Parkeducatie
2.17
Man Vrouw
Gegevens organisatie Vul hier ontbrekende of afwijkende gegevens in
Statutaire naam instelling
Stichting Parkexpressie
Rechtsvorm
Stichting
Telefoonnummer
0172-493737
Mobiel nummer E-mailadres organisatie
[email protected]
Website organisatie
http://www.parkexpressie.nl
Kvk-nummer
28036651
Jaar van oprichting
1970
Vestigingsadres (= KvK-adres)
Cornelis Geellaan 2
Postcode vestigingsadres
2406 JG
Vestigingsplaats
ALPHEN AAN DEN RIJN
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Postadres (indien afwijkend van vestigingsadres)
Cornelis Geellaan 2
Postcode postadres
2406 JG
Plaats postadres
ALPHEN AAN DEN RIJN
Bankrekeningnummer
1464.82.646
Rekening ten name van
Stichting Parkexpressie
BTW-nummer (indien BTW-plichtig)
0041.14.644
2.18
Overige betrokken culturele instellingen en onderwijs
a) Heeft uw instelling in 2009, 2010 en 2011 subsidie ontvangen van de gemeente of provincie?
Ja Nee
Indien Ja; ga door naar vraag 2.18 c) Indien Nee; 2.18 b)
b) Spreekt de gemeente of provincie in de bijgesloten adhesieverklaring het vertrouwen in uw duurzame potentieel uit?
Ja Nee
Indien Ja; ga door naar 2.18 c) Indien Nee; U kunt niet aanvragen
c) Ontvangt uw instelling de komende beleidsperiode subsidie van de gemeente of provincie?
Ja Nee
Indien Ja; ga door naar 2.18 e) Indien Nee; ga door naar 2.18 d)
d) Spreekt de gemeente of provincie in de bijgesloten adhesieverklaring het vertrouwen in uw duurzame potentieel uit?
Ja Nee
Indien Ja; ga door naar 2.18 e) Indien Nee; U kunt niet aanvragen
e) Werkt u samen met andere instellingen in het kader van deze aanvraag? Zo ja, geef aan welke en waar deze instellingen gevestigd zijn.
Alphen aan den Rijn: Parkexpressie, Streekmuziekschool, Bibliotheek Rijn en Venen, Streekarchief Rijnlands Midden, Archeon, Jeugdtheaterhuis Boskoop: Boomkwekerijmuseum Rijnwoude: Stichting Kunst en Cultuur Rijnwoude, Historische Vereniging, Kunstgebouw
f) Werkt u samen met instellingen die onderdeel uitmaken van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige subsidie van een Rijkscultuurfonds ontvangen?
Ja
Indien Ja; ga door naar vraag 2.18 g) Indien Nee; ga door naar vraag 2.18 h)
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Nee g) Is bij de aanvraag een bijlage bijgesloten waaruit gemotiveerd blijkt dat de activiteiten die zijn opgenomen in deze aanvraag geen onderdeel uitmaken van de goedgekeurde plannen in het kader van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige subsidie van een Rijkscultuurfonds. (zie onderdeel 6.1)
Ja Nee
Indien Ja; ga door naar vraag 2.18 h) Indoen Nee; u kunt niet aanvragen
h) Welke relatie is gelegd tussen de activiteiten en het doel van de Regeling Prestatiebox primair onderwijs? Zie bij punt i)
i) Welke financiële inbreng hebben de betrokken scholen bij de activiteiten van de aanvraag?
De afname van een basisaanbod culturele activiteiten door de scholen (o.a. programma Kunstgebouw en het Cultuurpalet (Alphen)) werd tot 2013 door de gemeenten (subsidie) en scholen (prestatiebox) bekostigd. Vanaf 1 januari vervalt de gemeentelijke subsidie hiervoor en komen de kosten voor afname van een basisaanbod culturele activiteiten geheel voor rekening van de scholen. De intentie is dat deelnemende scholen (een deel van) de gelden die zij nu aan een basisaanbod besteden, zullen inzetten voor de kwaliteitsimpuls. De financiering van de combinatiefunctie cultuur in Alphen a/d Rijn is voor 30% afkomstig van het onderwijs waarmee een deel van de € 10,90 per leerling al is besteed. Met de schoolbesturen is besproken dat de financiele inbreng van de betrokken scholen in eerste instantie in mensuren zal zijn, aangevuld met (een bijdrage in) de aanschaf van materialen en een bedrag per leerling, waarschijnlijk € 2,00.
2.19
Personeel vast
Hieronder geeft u aan hoe uw organisatie eruit ziet. Geef aan welke vaste functies er zijn binnen uw organisatie en wat die functies op hoofdlijnen inhouden. Functie Directeur Coordinator cursussen Boekhouding Coordinator combinatiefunctie cultuur/educatie Medewerkers filmhuis Coordinator theater Medewerkers foyer Vakdocenten
Fte 1 0,83 0,56 0,22 0,89 0,56 0,53 3,47
Beschrijving functie
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
2.20
Personeel overig (inhuur, tijdelijk, etc)
Geef aan voor welke functies u personeel inhuurt en wat deze functies in hoofdlijnen inhouden. Geef bij elke functie aan om hoeveel fte het gaat. Functie Vakdocenten combinatiefunctie cultuur 2 Theater technici 12 vrijwilligers foyer 55 vrijwilligers filmhuis 8 vrijwilligers theater 6 vrijwilliger onderhoud 20 vrijwilligers diversen
2.21
Fte 0,78
Beschrijving functie
Bestuursleden of leden Raad van Toezicht
Naam Rob Beukema Albert Verduijn Jeoffrey Bloemen Andries Zoetmulder Marie Helene Zengerink
Functie Voorzitter Penningmeester Secretaries Algemeen bestuurslid Algemeen bestuurslid
Bekleedt functie sinds 2006 2003 2009 1970 2011
Benoemd tot Geen aftreedschema
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
3. Een begroting 2013-2016 - LASTEN Conceptbegroting bijgevoegd als bijlage A.
3.2
Coördinatiekosten
3.3
Activiteitenlasten
Activiteitenlasten Tot de activiteitenlasten behoren lasten die direct samenhangen met de activiteiten van uw instelling. De modelbegroting is opgemaakt voor de vier categorieën activiteiten die in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit ontwikkeld kunnen worden: - activiteiten gericht op de ontwikkeling, verdieping en vernieuwing; - activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid; - activiteiten gericht op de relatie van de school met de lokale en sociale omgeving; - activiteiten die bijdragen aan het ontwikkelen van instrumentarium. Bij personeelskosten kunt u denken aan lesuren vakdocenten, trainingsuren leerkrachten, coaching teams, enz. Geef per kostenpost in de daarvoor bestemde velden aan of het gaat om een vast contract, een tijdelijk contract, inhuur of overige personeelskosten. Onder materiële lasten worden verstaan: lesmaterialen, leermiddelen, enz.
3.4
Activiteitenlasten
3.5
Activiteitenlasten
3.6
Activiteitenlasten
3.7
Activiteitenlasten
3.8
Activiteitenlasten
3.9
Activiteitenlasten
3.10
Activiteitenlasten
3.11
Monitoring en evaluatie
Monitoring en evaluatie Onder monitoring en evaluatie verantwoordt u de kosten voor het onderzoeken en evalueren van uw activiteiten. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn belangrijk om de kwaliteit van cultuureducatie te verbeteren. Om die reden moet minimaal 2% van de totale activiteitenlasten aan monitoring en evaluatie worden besteed.
3.12
TOTALE LASTEN FTE
2013
2014
2015
2016
Totaal Coördinatiekosten/FTE (3.1 t/m 3.2)
8905,00
8905,00
8905,00
8905,00
Totale Activiteitenlasten/FTE (3.3 t/m 3.10)
110.305,00
110.305,00
110.305,00
110.305,00
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Totale kosten monitoring en evaluatie (3.11)
8004,00
8004,00
8004,00
8004,00
Totale Lasten ( 3.1 t/m 3.11)
127.214,00
127.214,00
127.214,00
127.214,00
% Coördinatiekosten (max. 7% van totale lasten )
7%
7%
7%
7%
% Monitoring en evaluatie kosten t.o.v totale lasten (min. 2% )
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
4. Een begroting 2013-2016 - BATEN ZIE BIJLAGE A CONCEPTBEGROTING
4.1
Subsidie FCP
Aangevraagde subsidie Geef aan voor welk bedrag u een aanvraag doet bij het Fonds voor Cultuurparticipatie. Dit bedrag dient minimaal €45.000,- te zijn en kan nooit meer zijn dat het matchingsbedrag dat voor de gemeente of provincie waar uw activiteiten plaatsvinden is vastgesteld (zie bijlage 1 van de regeling).
2013 Aangevraagde subsidie FCP
4.2
63.607,00
2014 63.607,00
2015 63.607,00
2016 63.607,00
Matchingsbijdrage
Matching Gemeente of Provincie Vul hier het bedrag in dat door de gemeente of provincie waar uw activiteiten plaatsvinden wordt gematcht. Dit bedrag dient minimaal €45.000,- te zijn en gelijk of hoger te zijn aan het bedrag dat bij het Fonds voor Cultuurparticipatie wordt aangevraagd.
2013
2014
2015
2016
Matching Provincie Matching Gemeente
63.607,00
63.607,00
63.607,00
63.607,00
127.214,00
127.214,00
127.214,00
127.214,00
Matching Totaal
Subsidie FCP + Matching Gemeente en Provincie
4.3
Overige subsidies/opbrengsten
Opbrengsten Onder de opbrengsten verantwoordt u alle inkomsten die te relateren zijn aan de activiteiten die u en uw partners in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit ontwikkelen. N.B. Loonkostensubsidies saldeert u met de loonkosten. Bijdragen van de onderwijsinstellingen worden niet meegenomen in het bepalen van de eigen inkomstennorm. Onder publieksinkomsten vallen die inkomsten die direct aan de publieks- of deelnemersactiviteiten zijn gekoppeld, zoals kaartverkoop, verkoop van programma’s, beeld- of geluiddragers, enz.
4.4
Overige subsidies/opbrengsten
Sponsorinkomsten betreffen alle inkomsten uit sponsoring door ondernemingen.
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
4.5
Overige subsidies/opbrengsten
Overige inkomsten betreffen alle inkomsten die niet onder publieks- en sponsorinkomsten vallen.
4.6
Overige subsidies/opbrengsten
Onder subsidies/bijdragen geeft u een opsomming van alle overige niet-structurele subsidies van overheden of publieke fondsen en incidentele projectsubsidies alsook contributies, schenkingen, donaties of legaten en bijdragen van particulieren, bedrijven, goededoelenloterijen en private fondsen.
4.7
Totale overige opbrengsten 2013
2014
2015
2016
Publieksinkomsten Sponsorinkomsten Overige inkomsten Andere subsidies/bijdragen
Totale overige opbrengsten
4.8
Bijdrage onderwijsinstellingen
Bijdrage van onderwijsinstellingen Hier vermeldt u de bijdrage in contanten en het aantal gekapitaliseerde uren à € 35 die u eerder heeft genoemd bij vraag 2.18 i. Bijdrage van onderwijsinstellingen worden niet gerekend tot de matchingsbijdrage van de gemeente of provincie waar uw activiteiten plaatsvinden.
4.9
TOTALE BATEN 2013
2014
2015
2016
Subsidie FCP (4.1)
63.607,00
63.607,00
63.607,00
63.607,00
Matchingsbijdrage totaal (4.2)
63.607,00
63.607,00
63.607,00
3.607,00
Bijdrage onderwijsinstellingen (4.8)
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Totale Baten (4.1 t/m 4.8)
127.214,00
127.214,00
127.214,00
127.214,00
Totale overige opbrengsten ( 4.3 t/m 4.6)
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
5. Een aantal uploads, waaronder uw activiteitenplan voor de periode 2013-2016 ZIE BIJLAGE B, CONCEPT UPLOAD ACTIVITEITENPLAN
5.1
Activititeitenplan
Activiteitenplan met daarin aandacht voor: • • • • • • •
Algemene activiteitenformatie Doelstellingen en bijdrage aan het programma Doelgroep informatie Toelichting op de financiering voorzien van begroting en dekkingsplan Toelichting op de wijze waarop de activiteiten worden verankerd in het primair onderwijs Monitoring en evaluatie Uitvoering/activiteiten
Upload hier uw activiteitenplan 2013-2016:
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina dan wordt het
bestand automatisch geüploadt.
5.2
Plan monitoring en evaluatie
Een plan van aanpak met betrekking tot de monitoring en evaluatie met kosten ter hoogte van minimaal 2% van de totale activiteitenlasten, met daarin aandacht voor: • • • • • • • • • • • •
Aanleiding van het project (probleemanalyse) Vragen die richting geven aan de monitoring en evaluatie Einddoel en tussendoelen van het project, zo mogelijk uitgezet in de tijd Criteria waaraan de doeltreffendheid (eventueel ook doelmatigheid) van het project is af te meten Type evaluatie: procesevaluatie en/of effectenvaluatie achteraf Het soort informatie dat nodig is om monitor- en evaluatievragen te beantwoorden De informatiebronnen en de wijze waarop informatie wordt verzameld en geanalyseerd De wijze waarop verslag wordt uitgebracht van de aanpak, bevindingen en conclusies De uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van monitoring en evaluatie Hoe scholen en andere relevante partijen (stakeholders) worden betrokken bij de monitoring en evaluatie Verwachtingen ten aanzien van landelijke monitoring, evaluatie, kennisuitwisseling en kennisdeling Planning en begroting
Upload hier uw plan monitoring en evaluatie:
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met bestand automatisch geüploadt.
5.3
Jaarrekeningen
Jaarrekening 2011 Jaarrekening 2010 Jaarrekening 2009
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina dan wordt het
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met bestand automatisch geüploadt.
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina dan wordt het
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
6. Een aantal uploads - vervolg Belangrijk:
> U kunt per vak maar één bestand uploaden. Heeft u meerdere documenten dan vragen wij u om deze samen te voegen. > Uploads met een * zijn verplicht. > Bestanden kunnen maximaal 12 MB groot zijn. Bij bestanden rond deze grootte kan het uploaden langer duren.
6.1
Adhesieverklaring
De adhesieverklaring is getekend door de verantwoordelijke wethouder of gedeputeerde. Het originele getekende exemplaar moet ook per post aan het Fonds worden toegestuurd. Doe dit binnen één week na het digitaal indienen van uw subsidieaanvraag. Zie voor meer informatie hierover bij onderdeel 5 van dit formulier. In de verklaring wordt in ieder geval: • verklaard dat minimaal 100% van het aangevraagde bedrag gematcht zal worden door de gemeente of provincie eventueel in samenwerking met andere subsidiepartners; • toegelicht welke financiële bijdrage de betrokken gemeenten en provincies ieder afzonderlijk leveren aan een aanvraag waarin er samenwerking plaatsvindt tussen culturele instellingen afkomstig uit verschillende gemeenten of provincies en hoe dit past binnen het budget dat voor elk van de gemeenten of provincies afzonderlijk binnen deze beschikbaar is; • toegelicht wie de centrale aanvrager is waaraan de subsidie zal worden toegekend; • verklaard dat het geld, waarmee de gemeente of provincie de aanvraag matcht, niet afkomstig is uit middelen bestemd voor de onderwijsbekostiging; • toegelicht hoe de aanvraag past binnen de lokale of provinciale beleidsprioriteiten ter zake;
• toegelicht hoe de aanvraag samenhangt met eventuele andere aanvragen uit dezelfde gemeente of provincie;
• aangegeven of er sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2 van deze regeling.
Upload hier de adhesieverklaring:
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met de
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina wordt het
bestand automatisch geüploadt.
6.2
Bewijslast Regeling op het specifiek cultuurbeleid
Indien u samenwerkt met instellingen die onderdeel uitmaken van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige subsidie van een Rijkscultuurfonds ontvangen dient bij de aanvraag een bijlage bijgesloten te worden waaruit gemotiveerd blijkt dat de activiteiten opgenomen deze aanvraag geen onderdeel uitmaken van de goedgekeurde plannen in het kader van de culturele Basisinfrastructuur of een meerjarige subsidie van een Rijkscultuurfonds.
Upload hier de bijlage:
Indien dit niet op uw aanvraag van toepassing is, hoeft u hier niets te uploaden.
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met de
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina wordt het
bestand automatisch geüploadt.
6.3
Betrokken scholen
Bij de aanvraag dient een lijst met scholen bijgesloten te worden die voornemens is deel te nemen aan de activiteiten in de periode 2013-2016.
Upload hier de lijst met betrokken scholen:
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
→
bovenaan de pagina dan wordt het
bestand automatisch geüploadt.
6.4
Bankafschrift
- Een ingescand bankafschrift of, indien u gebruik maakt van internetbankieren, een pdf-bestand van de webpagina. - Het rekeningnummer en de tenaamstelling moet duidelijk zichtbaar zijn. - Het bankafschrift mag niet ouder zijn dan 1 jaar.
Upload hier het bankafschrift:
Als u naar het vorig of volgend onderdeel gaat met
←
Vorig onderdeelVolgend onderdeel
bestand automatisch geüploadt.
6.5
Geluids- en/of beeldmateriaal
Als uw geluids- en/of beeldmateriaal online staat, vul dan hieronder de url's in.
→
bovenaan de pagina dan wordt het
CONCEPTAANVRAAG PARKEXPRESSIE 30 november 2012
7. Schriftelijke ondertekening Schriftelijke ondertekening 7.1
Schriftelijke ondertekening van uw digitale aanvraag Cultuureducatie met Kwaliteit
U vraagt subsidie aan namens een rechtspersoon. Om die reden moet de aanvraag worden ondertekend door degene die hiertoe bevoegd is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Uw aanvraag moet compleet worden gemaakt met een handtekening. Hiervoor dient u de getekende adhesieverklaring van de gemeente of provincie waar uw activiteiten plaatsvinden op te sturen samen met een print van alleen deze pagina, onderdeel 7 van de aanvraag, voorzien van een handtekening. Doe dit binnen één week na het digitaal indienen van uw subsidieaanvraag. Deze ondertekende pagina is meteen de schriftelijke bevestiging van uw aanvraag. Voor het insturen van deze pagina kunt u gebruik maken van het volgende postadres: Fonds voor Cultuurparticipatie t.a.v. Cultuureducatie met Kwaliteit Postbus 465 3500 AL Utrecht Naam instelling
Stichting Parkexpressie
Dossiernummer
9542283
Naam bevoegd functionaris voor de aanvragende organisatie
W.van den Broek
Functie
Directeur
Akkoord digitale communicatie
Bij deze verklaar ik, dat ik voldoende bereikbaar ben op het in de aanvraag vermelde e-mailadres en ga akkoord met alle digitale communicatie en informatie-uitwisseling met het fonds met betrekking tot deze aanvraag.
Datum
13 december 2012
Plaats
Alphen aan den Rijn
Ondertekening Met uw handtekening bevestigt u de digitale aanvraag en dat deze naar waarheid is ingevuld.
Met de knoppen [Tussentijds opslaan] of [Opslaan en stoppen] onderaan deze pagina komt u in een scherm waarbij u het formulier in Word of PDF kunt bekijken of opslaan. Gebruik een van deze twee opties om de laatste pagina af te drukken en daarna het formulier te ondertekenen en op te sturen.
Kwaliteitsimpuls Cultuureducatie voor het primair onderwijs – toelichting dd. 30 november 2012 Bijlage 2b: Van aanbod, naar vraag, naar eigen ontwikkeling Inleiding: De gemeenten Alphen a/d Rijn, Boskoop, Rijnwoude en Nieuwkoop hebben via het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland aan Parkexpressie gevraagd om bij het Fonds voor Cultuurparticipatie een aanvraag te doen voor het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Zij stellen daarvoor matching gelden ter beschikking en creëren zo kansen voor de scholen om deze ambitie uit te voeren. Op 15 oktober 2012 ontving Parkexpressie de opdrachtverlening (dd. 11 oktober 2012) van Holland Rijnland. Omdat het lange tijd onduidelijk was naar welke culturele organisatie het penvoerderschap zou gaan, hebben wij maar een korte periode gehad voor inhoudelijk overleg met de gemeenten, scholen en culturele instellingen. Wij betreuren dat ten zeerste omdat wij er van overtuigd zijn dat we juist samen met hen kunnen komen tot een optimale invulling van de nieuwe taakstelling. Naast het indienen van de aanvraag gaan de overleggen met de gemeenten, scholen en culturele instellingen door. Achtergrond en huidige situatie: De afgelopen jaren hebben de scholen voor primair onderwijs in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop, Rijnwoude en Nieuwkoop een basisaanbod cultuuractiviteiten afgenomen van Kunstgebouw en het lokale (Alphen aan den Rijn) Cultuurpalet. Het Cultuurpalet is ondergebracht bij Bibliotheek Rijn en Venen. Het Cultuurpalet wordt gefinancierd door de gemeente Alphen aan den Rijn en de scholen samen. In Alphen aan den Rijn wordt al 3 jaar op een zestal scholen gewerkt met de combinatiefunctionaris cultuur. Hierbij worden, schoolbreed en vraaggericht, vakdocenten in diverse kunstdisciplines ingezet waarbij veel ruimte is voor het principe “train de trainer”. De combinatiefunctie cultuur wordt gecoördineerd vanuit Parkexpressie. De scholen in Rijnwoude ontvangen een subsidie van de gemeente voor afname van een programma culturele activiteiten van Kunstgebouw. In Nieuwkoop en Boskoop nemen de scholen het aanbod van Kunstgebouw af, waarvoor zij geen subsidie van de gemeente ontvangen. Daarnaast maken diverse scholen in de meeste gemeenten gebruik van het programma Erfgoedspoor, waarvoor zij geen subsidie van de gemeenten ontvangen. Per 1 januari 2014 fuseren de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude. Er is nog geen gezamenlijke cultuurvisie. De gemeenten gaven in overleg met de schoolbesturen in de opdrachtverlening o.a. aan het huidige, veelal receptieve, basisaanbod culturele activiteiten voor alle scholen te willen behouden, en dit uit te laten groeien tot één nieuw, samenhangend en verdiepend programma. Ook de scholen gaven aan te hechten aan de huidige basisvoorziening en de financiële ondersteuning daarvan door gemeenten. Onderzoek door Parkexpressie wees uit dat het culturele aanbod en de gemeentelijke bijdrage in de deelnemende gemeenten zo uiteenlopend is dat het zowel organisatorisch als financieel onhaalbaar is een dergelijke programma culturele activiteiten te ontwikkelen. Bovendien bleek een dergelijk programma niet in lijn met de uitgangspunten van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Dit werd bevestigd tijdens de informele toetsing van het conceptplan op 31 oktober jl. In overleg met de deelnemende gemeenten en een vertegenwoordiging van scholen en schoolbesturen is besloten dat gemeenten het afnemen van een basisvoorziening culturele activiteiten met ingang van schooljaar 2013‐2014 niet meer financieel ondersteunen en deze gelden inzetten voor het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en een daarbij passend aanbod. De aanwezige expertise vanuit de combinatiefunctie cultuur, zowel bij scholen als culturele instellingen, is de basis voor het nieuw te ontwikkelen programma. In het kort: het accent zal liggen op het bevorderen van de vakinhoudelijke deskundigheid van de groepsleerkrachten. Immers, als groepsleerkrachten meer kennis hebben over dit leergebied zullen zij hierin betere lessen kunnen geven, waardoor de leeropbrengst groter is. Dit programma zal, naast specifieke trainingen – theoretisch kader en praktische vaardigheden‐ en coaching, voor een groot deel
1
Kwaliteitsimpuls Cultuureducatie voor het primair onderwijs – toelichting dd. 30 november 2012 “op de werkvloer” plaatsvinden, d.w.z. tijdens de lessen, in de klas onder leiding van vakdocenten. Ook zullen de voorwaarden waarop scholen mee kunnen doen aan dit programma vastgesteld worden, o.a. commitment van de schooldirectie en het hele team, monitoring en evaluatie, eventuele financiële bijdrage van de school, hetzij in geld hetzij in mensuren, hetzij beide. Op 29 november a.s. nemen wij deel aan een kennisdag over monitoring en evaluatie m.b.t. de kwaliteitsimpuls en zullen daarna hiervoor een plan schrijven. Gezien het budget is jaarlijkse deelname mogelijk voor een beperkt aantal scholen tegelijk. Van aanbod, naar vraag, naar eigen ontwikkeling Cultuur is een onmisbare schakel in de persoonlijke ontwikkeling. Om diverse redenen neemt cultuureducatie nog te vaak een marginale plek in het curriculum van scholen in het primair onderwijs in. Cultuur speelt een belangrijke rol in betekenisgeving, zingeving en sociale samenhang. Cultuureducatie kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van leergebied‐overstijgende vaardigheden, zoals analyseren, evalueren en creëren. In de periode 2013‐2016 wil Parkexpressie, samen met de scholen en culturele instellingen een kwaliteitsslag maken op het gebied van cultuureducatie naar een invulling die van ‘buiten’ naar ‘binnen’ gaat, van aanbod‐ naar vraag gestuurd. Dat doen wij door o.a. de vakinhoudelijke deskundigheid van de groepsleerkrachten te vergroten. Maar ook stimuleren wij de culturele instellingen aanbod te ontwikkelen dat aansluit bij de vraag van de scholen. In 2013 start Parkexpressie samen met de scholen en culturele instellingen de ontwikkeling van een referentiekader cultuureducatie welke voortkomt en aansluit bij de nieuwe regeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie en de vraag van de scholen. Cultuureducatie met Kwaliteit in de Rijnstreekgemeenten met ingang van 1 januari 2013: Binnen de Rijnstreek is door betrokkenen, op basis van bovenstaande, gekozen om invulling te geven aan de volgende doelstellingen uit de regeling: 1. Activiteiten gericht op de ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie binnen de deelnemende scholen. 2. Vakinhoudelijke deskundigheidsbevordering van leerkrachten. 3. Het versterken van de relatie van de school met de lokale culturele en sociale omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen. Ad 1. In 2013 voert Parkexpressie een nulmeting uit bij de aan de pilot deelnemende scholen (7) en schoolbesturen met als doel te inventariseren op welke wijze cultuureducatie nu wordt ingevuld, wat de ambitie is voor de toekomst en wat ervoor nodig is om die te bereiken. De uitkomsten van de nulmeting zijn bepalend voor het te ontwikkelen vervolgtraject. Gebaseerd op eerder opgedane ervaringen, o.a. vanuit de combinatiefunctie cultuur, verwachten wij dat dit vervolgtraject uit zowel algemene als school specifieke activiteiten zal bestaan. Hierbij denken we aan het organiseren en begeleiden van intervisie bijeenkomsten tussen de deelnemende scholen en het begeleiden van schoolteams bij het opstellen en waar mogelijk het verdiepen en vernieuwen van een visie op cultuureducatie –curriculum‐ . Van de deelnemende scholen en culturele instellingen wordt een actief commitment gevraagd Ad. 2. Er is een direct verband tussen de deskundigheidsbevordering (vakinhoud en didactiek) van de groepsleerkrachten en de kwaliteit van de lessen en in het verlengde daarvan de prestaties van de leerlingen en de leeropbrengst. Door het vergroten van de vaardigheid van de groepsleerkrachten en de inzet van het hele schoolteam ‐creëren van draagvlak‐ kan gewerkt worden aan het ontwikkelen van, dan wel een keuze maken uit, beschikbare doorlopende leerlijnen voor de kunst‐ en cultuurdisciplines. Dit programma zal, naast specifieke trainingen ( theoretisch kader en praktische vaardigheden in diverse disciplines), studiemiddagen (materiaalkennis en –gebruik, kennis (lokaal) erfgoed, lesopbouw) en
2
Kwaliteitsimpuls Cultuureducatie voor het primair onderwijs – toelichting dd. 30 november 2012 coaching, voor een groot deel “op de werkvloer” plaatsvinden, d.w.z. tijdens de lessen, in de klas onder leiding van vakdocenten, waarbij ingespeeld wordt op de passies en talenten van de groepsleerkracht. Ad 3. Bij de uitvoering van het programma Cultuureducatie met kwaliteit is Parkexpressie ‘spin in het web’ vanuit haar expertise op het gebied van cultuureducatie o.a. door de uitvoering van de combinatiefunctie cultuur. Momenteel is het lokale en regionale aanbod op het gebied van cultuur educatieve activiteiten versnipperd. Als procesbegeleider zal Parkexpressie hierbij zorg dragen voor een kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod. Dit doen wij o.a. door het organiseren van bijeenkomsten waarbij scholen en instellingen elkaar ontmoeten en informeren en duurzame en intensieve samenwerking zich kan ontwikkelen. In 2013 start Parkexpressie de ontwikkeling van een gemakkelijk toegankelijk Digitaal Cultuurplatform waarbij alle partijen elkaar kunnen ontmoeten, informatie kunnen vinden en vooral kennis kunnen uitwisselen. Tevens vinden scholen hier het aanbod van Kunstgebouw en lokale culturele instellingen, verdiepend lesmateriaal en ‘best practices’ en informatie over de uitvoering van het nieuwe programma op de deelnemende scholen. In het schooljaar 2013‐2014 zal het platform in bedrijf zijn en in de volgende jaren steeds verder “gevuld” en ontwikkeld worden. Deze digitale tool zal voor alle scholen en culturele instellingen beschikbaar zijn. Zo kunnen ook de niet‐ deelnemende scholen kennis nemen van de ontwikkelingen vanuit de kwaliteitsimpuls. Ook zullen de voorwaarden waarop scholen mee kunnen doen aan dit programma vastgesteld worden, o.a. actief commitment van de schooldirectie en het hele team, monitoring en evaluatie, eventuele financiële bijdrage van de school, hetzij in geld hetzij in mensuren. Gezien het budget is jaarlijkse deelname mogelijk voor een beperkt aantal scholen tegelijk. 2013 ‐ Parkexpressie vervult haar rol als procesbegeleider voor het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. ‐ Het programma culturele activiteiten voor schooljaar 2012‐2013 wordt volgens eerder gemaakte afspraken uitgevoerd (Cultuurpalet Alphen aan den Rijn). ‐ Met de betrokken scholen wordt aansluiting van de Combinatiefunctie Cultuur aan het nieuwe programma onderzocht. ‐ Nulmeting 7 pilot scholen. ‐ Organiseren intervisie bijeenkomsten over de plaats van cultuureducatie in het curriculum. ‐ Start traject programmaontwikkeling deskundigheidsbevordering op de pilotscholen. ‐ Start ontwikkeling Digitaal Cultuurplatform. ‐ Monitoring en evaluatie van alle activiteiten. 2014 ‐ In 2014 zullen de in 2013 opgestarte activiteiten worden vervolgd. ‐ Op de 7 pilotscholen zal de uitvoering van het programma deskundigheidsbevordering starten. ‐ Alle ervaringen en ontwikkelingen zullen vastgelegd worden en beschikbaar gesteld via het Digitaal Cultuurplatform. ‐ In de loop van 2014 zal met een volggroep van 7 scholen deelname aan het programma in 2015 voorbereid worden, o.a. door een nulmeting. Wij verwachten van deze scholen dat zij, mede door het Digitaal Cultuurplatform en de “best practices” van de scholen uit de pilotgroep, al intern voorbereidend overleg gevoerd hebben, dan wel hebben meegekeken bij de pilotscholen. ‐ Monitoring en evaluatie van alle activiteiten. Werkend vanuit het principe “voortschrijdend inzicht”
3
Kwaliteitsimpuls Cultuureducatie voor het primair onderwijs – toelichting dd. 30 november 2012 zullen onderdelen van het programma of aangepast worden. 2015 en 2016 Globaal kan gesteld worden dat na uitgebreide evaluatie van de activiteiten in 2013 en 2014, de in die jaren ingezette lijn voortgezet zal worden. Daarnaast is er veel aandacht voor borging van de onderwijsprogramma’s en deskundigheid binnen de schoolteams.
4
BIJLAGE A
CONCEPTBEGROTING AANVRAAG CULTUUREDUCATIE MET KWALITEIT 30 NOVEMBER 2012
BIJLAGE 2C: INKOMSTEN SUBSIDIE FCP ALPHEN A/D RIJN BOSKOOP RIJNWOUDE NIEUWKOOP subtotaal
2013 totaal budget 63.607 40.064 8.300 10.243 5.000 127.214 2013
UITGAVEN uitvoering aanbod schooljaar 2012‐2013 Alphen personeelskosten materiaalkosten Opstart kwaliteitsimpuls ontw. Commitment deelname scholen 0‐meting, analyse en stappenplan mbt curriculum personeelskosten materiaalkosten Deskundigheidsbevordering Stappenplan per school/discipline training theoretisch kader en praktische vaardigheden coaching "on the job" intervisie deelnemende scholen borging deskundigheid personeelskosten materiaalkosten Relatie school en culturele en sociale omgeving procesbegeleiding kwaliteitsimpuls ontwikk.,implem., onderhoud digitaal cultuurplatform intervisie scholen/culturele instellingen personeelskosten materiaalkosten (externen)
13.650 27.055
2014
2015
2016
40.705
210 uur 140 uur
175 uur 70 uur 14.000 1.500
15.500
9.800 1.000
150 uur 60 uur 8.820 10.800 500
18.000 4.000
190 uur 140 uur 1456 uur 30 uur 37 uur 74.120 22.000 4.025
150 uur 120 uur 1252 uur 40 uur 252 uur 76.188 78.145 3.577
125 uur 120 uur 1040 uur 50 uur 503 uur 77.196 79.765 3.039
80.235
19.600 12.500
290 uur 104 uur 40 uur 17.360 32.100 4.000
290 uur 80 uur 40 uur 17.220 21.360 4.000
290 uur 80 uur 40 uur 17.220 21.220 5.000
22.220
245 uur 175 uur 30 uur
290 uur 160 uur 40 uur
125 uur 50 uur 7.350 9.320 500
7.850
coordinatiekosten
8.905
8.905
8.905
8.905
8.905
monitoring en evaluatie
8.004
8.004
8.004
8.004
8.004
127.214
127.214
127.214
127.214
TOTAAL UITGAVEN
Bijlage 3: Matchingsgelden van de gemeenten Cultuureducatie met kwaliteit 2013 Alphen Boskoop Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Wassenaar Zoeterwoude
Maximale matching € 40.064,-€ 8.300,-€ 11.459,-€ 14.161,-€ 34.370,-€ 65.310,-€ 14.688,-€ 12.409,-€ 14.828,-€ 14.037,-€ 8.608,-€ 12.539,-€ 10.243,-€ 19.623,-€ 13.369,-€ 14.152,-€ 4.490,--
Beschikbaar € 40.064,-€ 8.300,-€ 11.459,-€ 14.161,-€ 34.370,-€ 65.310,-€ 14.688,-€ 12.409,-€ 5.000,-€ 14.037,-€ 8.608,-€ 12.539,-€ 10.243,-€ 19.623,-€ 13.396,-€ 14.152,-€ 4.490,--
Totaal
€ 312.650,--
€ 302.822,--