Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 20 maart 2013 9.30 – 13.00 uur Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II
Onderwerp: Agenda 09.30 – 13.00 uur
01
Opening en vaststelling agenda
02
Vaststelling verslag vergadering
03
a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen
04
Aanvalsplan laaggeletterdheid Holland Rijnland In Holland Rijnland zijn naar schatting 50.000 mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Deze mensen hebben vaak een zwakkere positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. In opvolging van de wervingscampagne Maak een nieuwe start! van de roc’s en gemeenten, waarin veel aandacht is besteed aan de problematiek rond laaggeletterdheid, wordt voorgesteld om met meerdere publieke en private partijen actieplannen op te stellen om laaggeletterdheid in de regio te bestrijden. Voorstel: In te stemmen met het aangaan van een regionaal bondgenootschap met meerdere partijen om gezamenlijk acties te ondernemen om laaggeletterdheid in de regio te bestrijden (zie hoofdstuk 5 in bijgevoegde notitie).
05
Focus 2014 In 2010 is een agenda voor de bestuurlijke periode 2010-2014 opgesteld, Focus 2014. Afgelopen najaar is ambtelijk de stand van zaken opgemaakt inzake de voorgenomen doelen in Focus 2014. Dit is gedaan aan de hand van een zogenaamd ‘stoplichtenmodel’ dat is bijgevoegd. Voorstel: 1. Kennisnemen van de voortgangsrapportage Focus 2014 onderdeel Sociale Agenda. 2. Uit te spreken, dat de voortgang in de realisatie van de opgaven goed is. 3. Uit te spreken, dat geen bijstellingen en nadere afspraken nodig zijn op de in de Focus 2014 geformuleerde opgaven.
06
Handreiking Visie Uitbreiding Wmo De werkgroep Wmo binnen het project 3D bereidt de uitbreiding van de Wmo voor met de nieuwe taken die overkomen uit de AWBZ: de begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Als eerste is een visie op deze nieuwe taken beschreven. De opgestelde concept-visie is bijgevoegd en dient als handreiking voor gemeenten bij de opstelling van hun lokale visie. Voorstel: 1. In te stemmen met de concepthandreiking Visie uitbreiding Wmo en de daarin beschreven vernieuwingsmogelijkheden; 2. De werkgroep Wmo te verzoeken het vernieuwingskader verder uit te werken.
1
07
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland Op 1 maart is in een besloten conferentie met instemming kennis genomen van een toekomst-model voor de jeugdzorg in Holland Rijnland, waarbij gewerkt wordt met gebiedsgebonden jeugdhulp-teams. In bijgevoegde notitie wordt dit toekomstmodel geschetst. Daarnaast is kennisgenomen van de noodzaak om regionale afspraken te maken over de jeugdbescherming en jeugdreclassering in het nieuwe stelsel. Voorstel: 1. In te stemmen met de verdere uitwerking van de vorming en werkwijze van jeugd en gezinsteams zoals beschreven in het document Toekomstmodel Jeugdstelsel Holland Rijnland om in september met een definitief voorstel te komen. 2. Te onderzoeken of en hoe de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering belegd kan worden door een volledig door Holland Rijnland aan te sturen deel van het huidige Bureau Jeugdzorg.
08
Discussienotitie transitie jeugdzorg in relatie tot aanpalende ontwikkelingen De transitie van de jeugdzorg raakt tal van andere beleidsterreinen als (passend) onderwijs, veiligheid, gezondheidszorg, OGGZ, wonen etc. Portefeuillehouders hebben gevraagd om een advies hoe om te gaan met deze verschillende bestuurlijke petten. Bijgaande discussienotitie beschrijft een aantal dilemma’s en geeft advies voor strategische/ bestuurlijke opstelling. Voorstel: 1. Kennis te nemen van de discussienotitie transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen en de discussie te voeren of men de adviezen uit de notitie als uitgangspunt wil nemen.
09
Voortzetten RAS-activiteiten in 2014 Tijdens het PHO Sociale Agenda van 14 november 2012 is ingestemd om de RASsubsidie 2013 aan te vullen door het aanvragen van extra subsidie bij de provincie en het aanwenden van het positief rekenresultaat van Holland Rijnland over 2012 (conform besluit van het AB van 19 december 2012). Hierdoor lijkt er voor het jaar 2013 voldoende dekking te zijn om het zorgniveau op peil te houden en de RASactiviteiten voort te zetten. Per 2014 komt deze dekking te vervallen. Het PHO wordt gevraagd zich uit te spreken over het voortzetten van de activiteiten in 2014. Voorstel: De gemeenten te adviseren om: Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW) in 2014 met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); Postief Opvoeden (Triple P niveau 3) in 2014 met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); Het Dagelijks Bestuur te adviseren om: School Maatschappelijk Werk (SMW) in 2014 regionaal in te kopen met het van de gemeenten te verkrijgen het regionale deel van de gemeentelijke invoeringsmiddelen Wmo en jeugd, conform de tabel 4 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RASactiviteiten 2014” (bijlage 1); ReSet in 2014 uit het regionaal transitiebudget van de provincie te financieren, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); het project 3D jeugd in 2014 uit het regionaal transitiebudget van de provincie te financieren, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1).
1. 2.
3.
4. 5.
10
Decentralisatiebrief Plasterk en samenwerking 3D Holland Rijnland In de Decentralisatiebrief van minister Plasterk worden gemeenten op korte termijn gevraagd onder een aantal voorwaarden congruente samenwerkingsverbanden rond de decentralisaties te vormen. Dit moet voor 1 januari 2014 zijn gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken is al in het voorjaar van 2013 (uiterlijk 31 mei) duidelijkheid nodig over de verbanden waarin gemeenten de decentralisaties willen gaan uitvoeren.
2
Voorstel: 1. Een brief te sturen naar het Ministerie van BZK als reactie op de Decentralisatiebrief waarin de gekozen samenwerking met betrekking tot de drie decentralisaties binnen Holland Rijnland wordt beschreven. 11
Aanvulling strategische visie 3D In de strategische visie 3D ‘Op eigen kracht’ zijn de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ niet toegelicht. In de diverse werkgroepen die de regionale visie verder uitwerken blijken dit relevante en terugkerende begrippen te zijn. Als leidraad voor de werkgroepen wordt een nadere toelichting gegeven van beide begrippen. 1. Voorstel: Instemmen met de toelichting van de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ in aanvulling op de strategische visie 3D ‘Op eigen kracht’ als leidraad voor de werkgroepen die de diverse onderwerpen van de strategische visie uitwerken.
12
Uitwisseling insteek gemeenten tav bezuinigingstaakstellingen 3D In de bestuurlijke meedenkgroep 3D is onlangs gesproken over de impact van de bezuinigingsopgaven binnen de 3 decentralisaties in combinatie met een aantal open einderegelingen binnen de decentralisaties. De heer Du Chatinier uitte zijn grote zorg hierover en de behoefte om met de portefeuillehouders hierover van gedachten te wisselen: hoe wordt er binnen de verschillende gemeenten tegenaan gekeken hoe met deze bezuinigingsdoelstellingen en open einde-regelingen moet worden omgegaan. En hoe kunnen we de transformatie-noodzaak die hieruit voorvloeit goed binnen de gemeenten over het voetlicht krijgen.
13
Rondvraag en sluiting
Volgende Datum Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag
vergaderingen 15 mei 2013 19 juni 2013 (extra) 18 september 2013 6 november 2013 4 december 2013 (extra)
Tijd 9.30-13.00 9.30-13.00 9.30-13.00 9.30-13.00 9.30-13.00
3
Locatie Teylingen Voorschoten Kaag en Braassem Alphen aan den Rijn Hillegom
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 13 februari 2013
Aanwezig:
Gemeente Holland Rijnland Leiderdorp Leiderdorp Kaag en Braassem Katwijk Leiden Lisse Alphen aan den Rijn Noordwijkerhout Rijnwoude Boskoop
Naam R.A. van Gelderen (voorzitter) H.L. Zilverentant L. Maat F. M. Schoonderwoerd I.G. Mostert F. de Wit A.D. de Roon M.H. du Chatinier B.J.M. de Haas M.J. Wolters J.A. de jager
Gemeente Oegstgeest Zoeterwoude Zoeterwoude Teylingen Voorschoten Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland Holland Rijnland Projectleider 3D
Naam J.J.G.M. Roeffen C. den Ouden E.G.E.M. Bloemen C.M.L. Lambrechts I.C.J. Adema-Nieuwenhuizen F. de Lorme van Rossem P. Duijvensz I. de Bruyne-Schild E. Koster R. van Oosterhoudt
Verhinderd:
Nieuwkoop Hillegom Noordwijk
A.Muilwijk G. Kleijheeg L.J. van Ast
Alphen aan den Rijn Katwijk Holland Rijnland
H.I.P. Oppatja D.C.W. Binnendijk A.M.W. Hogervorst
Agendapunt
Advies
Besluit
01
Opening en vaststelling agenda
Vaststellen agenda
Mevrouw van Gelderen geeft aan, dat zij nog formeel benoemd moet worden als DB lid. Zij vraagt akkoord voor het voorzitterschap. Het pho is akkoord. Mevrouw van Gelderen heet de nieuwe wethouders De heer Roeffen en mevrouw Wolters welkom. Dhr. Roeffen benoemt dat één van de opdrachten van de nieuwe coalitie van de gemeente Oegstgeest een oriëntatie op haar positie is in de regio en m.b.t. regionale samenwerking. De heer de Jager geeft aan, dat hij graag vanuit de komende fusie van de ABR-gemeenten aanschuift bij dit overleg. De heer de Roon geeft aan, dat hij en dhr. De Haas namens de vijf Bollengemeenten spreken. De heer Schoonderwoerd spreekt ook namens gemeente Nieuwkoop.
O2
Vaststelling verslag vergadering 14 november 2012
Nr.
Het verslag van 12 december 2012 wordt ongewijzigd vastgesteld.
03
a. mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. Terug/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen
a. geen mededelingen b. Mevrouw Bloemen maakt nav de subsidieaanvragen RAS jeugd de opmerking dat nu de landelijke website CJG.nl online is. Zij vraagt zich af in hoeverre hier een dubbeling bestaat met ons virtueel CJG. Ons virtuele CJG heeft een link met de landelijke website. Het kan ook een aanvulling zijn. Vraag naar dubbeling wordt ambtelijk uitgezocht en het pho wordt hierover geïnformeerd. c. geen opmerkingen t.a.v. terug-en vooruitblik bestuurlijke overleggen.
04
3D Persoonsgebonden De werkgroep 3D persoonsgebonden budget vraagt het budget portefeuillehoudersoverleg of dit concept aansluit bij de verwachting over het resultaat van de opdracht aan de werkgroep
Opmerkingen vanuit het pho: - waardering voor de notitie - meer aandacht voor innovatieve oplossingen als zorgcoöperatie. - meer regie vanuit de gemeenten op collectief als het kan, individueel als het moet. - omvang problematiek helder in beeld brengen. - wat meer aandacht voor kostenbeheersing - nagaan of PGB ondergebracht kan worden bij Sociale Verzekeringsbank De voorzitter concludeert: - complimenten voor het stuk - meer scenario’s aan bod laten komen met name op het vlak van individueel/collectief - aandacht voor innovatie - aard en omvang problematiek helder in beeld brengen
05
Instellen Stuurgroep 3D
Instellen van een Stuurgroep 3D als voortzetting van de bestuurlijke meedenkgroep
Opmerkingen vanuit het PHO: - De heer de Roon geeft aan dat de omvang van de stuurgroep slagvaardigheid in de weg staat. Hij pleit voor één vertegenwoordiger per subregio en deelname van de voorzitter van dit pho. Hij brengt naar voren dat een te grote stuurgroep de gedachtewisseling in het pho kan verminderen. - De heer de Jager wijst op het belang van het goed aangehaakt zijn van de ABR gemeenten op het proces. Hij pleit voor opname Boskoop in de stuurgroep. - Mevrouw Bloemen geeft aan, dat de 3D gebaseerd is op de platformfunctie van HR, zij vindt het van dit uitgangspunt geen vanzelfsprekendheid dat voorzitter pho ook voorzitter stuurgroep wordt. De voorzitter kan wel als liaison fungeren. Zij pleit ervoor nog eens goed naar de voorgestelde bevoegdheden van de stuurgroep te kijken. In de stuurgroep moeten niet alleen de grote gemeenten vertegenwoordigd zijn. - De heer Schoonderwoerd vindt dat bestuurlijke meedenkgroep prettig gewerkt heeft. De groep omvat zowel kleine als grote gemeenten. - De heer du Chatinier brengt naar voren, dat het van belang is dat er nu een stuurgroep komt. Hij onderstreept het belang van de koppeling met de stuurgroep ketenaanpak. Hij is voorstander van het aanhaken van Boskoop. Het pho besluit: - Akkoord met instellen stuurgroep. - de eerste opdracht luidt om voor het PHO van 15 mei met een voorstel te
komen voor de opdracht van de stuurgroep, de omvang en samenstelling en de verhouding tot andere bestuurlijke gremia zoals het PHO.
06
Jaarverslag Regionaal Voorstel: bureau leerplicht 1. Naar aanleiding van het jaarverslag RBL 2011-2012 meningsvormend te discussiëren over de signalen die de uitvoering van de leerplicht- en RMC-functie opleveren voor het lokale en regionale jeugdbeleid en voorbereiding op de transitie jeugdzorg en de participatiewet. 2. Naar aanleiding van vaststelling van het beleidsplan leerplicht 2013-2014 meningsvormend te discussiëren hoe om te gaan met de prestatie-indicatoren voor het RBL in 2013 en 2014 3. Kennisnemen van de bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland, Algemeen Bestuur Holland Rijnland, portefeuillehouderoverleg sociale agenda Holland Rijnland en de gemeenteraden van de bij het RBL aangesloten gemeenten met betrekking tot het jaarverslag RBL.
Ellen Koster van het RBL verzorgt een presentatie over de cijfers voor leerplicht, VSV en Jongerenloket (zie bijlage). 1. Portefeuillehouders discussiëren naar aanleiding van de presentatie en de oplegnotitie behorende bij het haarverslag RBL: Dhr. De Wit stelt dat de cijfers over voortijdig schoolverlaten uit het jaarverslag die in november 2012 zijn gepubliceerd significant afwijken van de cijfers die het ministerie in februari 2013 heeft gepubliceerd. Hiervoor zijn plausibele verklaringen, maar toch schept dit verwarring. Het RBL wordt gevraagd of en welke vsvcijfers in het volgende jaarverslag worden gepubliceerd. Dhr. De Wit stelt vast dat het aantal meldingen van vaerzuim niet 1 op1 gerelateerd is aan de omvang van het verzuim. Het RBL kan slechts registreren wat gemeld wordt. Bij duididing van de cijfers moet dit gerealiseerd worden. Dhr. De Wit pleit ook voor aandacht voor GGZ-jongeren gezien de komst van Wet op Passend Onderwijs. T.a.v. de thuiszittersproblematiek is gesproken over de inzet van het instrument ‘actietafel thuiszitters’. Hierbij wordt aan wethouders onderwijs gevraagd een bemiddelende rol in te nemen. Dhr. De Haas geeft aan dat dit instrument enkel effectief kan worden ingezet als alle andere mogelijkheden zijn benut. Anders is de rol en positie van de wethouder onduidelijk. Dhr. Mostert doet de oproep om als RBL nauw samen te (blijven) werken met de lokale infrastructuur rondom jeugd: de verwijsindex, de methodiek van 1 gezin 1 plan en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Dhr. Du Chatinier heeft behoefte aan een visie van het RBL op haar rol en positie bij de drie transities (3D: jeugdzorg, overheveling begeleiding AWBZ en participatiewet) en de invoering van de Wet op Passend Onderwijs, zowel in RMC-regio Zuid-Holland Noord als Zuid-Holland Oost (waar de Rijnstreek onder valt). Dhr. De Wit merkt op dat dan ook andere ketenpartners en uitvoerders hiertoe gevraagd moet worden. Geadviseerd is om de stuurgroep 3D in oprichting tot een nadere opdrachtformulering te laten komen richting het RBL. 2. De meningen over het op 100% van effectindicatoren zijn verdeeld. De vijf Bollengemeenten en Leiderdorp pleiten voor meer realistische prestatie-indicatoren. De overige portefeuillehouders onderkennen dat 100% niet realistisch is, maar wel het streven zou moeten zijn, en het mogelijk maakt goed te monitoren in welke mate de resultaten afwijken van het wensbeeld. 3. kennisgenomen wordt van de bevoegdheden van de verschillende gremia t.a.v. het jaarverslag RBL. Mw. Bloemen merkt op dat eerst het PHO hierover spreekt, dan het AB.
07
Opmerkingen vanuit het pho Jongerenloket Holland Voorstel: Mevrouw Bloemen geeft aan, dat zij het jaarverslag Rijnland Jaarverslag 1. Kennis te nemen van het jaarverslag onduidelijk vindt. Zij kan niet de vinger erachter 2012 Jongerenloket 2012 krijgen, wat voor activiteiten het Jongerenloket precies 2. Naar aanleiding van de jaarrapportage 2012 meningsvormend te discussiëren over de uitvoert. 149 trajecten zijn negatief geëindigd. De signalen die de uitvoering van de Rmcvraag is dus wat voor activiteiten het Jongerenloket trajectbegeleiding en de uitvoering van de ontplooit. poortwachterfunctie opleveren. De heer Maat geeft aan, dat hij de poortwachterfunctie 3. In te stemmen met de voorgestelde winst vindt. Het probleem van niet voorhanden zijn van BBL plekken ligt niet bij het Jongerenloket, denk maar planning om te komen tot een aan de bouwsector. opdrachtformulering voor de periode vanaf De heer de Roon brengt naar voren, dat hij een licht 1 januari 2014 kritische houding heeft. Hij heeft de indruk, dat de 4. De begeleidingsgroep Jongerenloket de samenwerking met de sociale dienst beter kan. De opdracht te verlenen te starten met vraag of het Jongerenloket de goede uitvoerder is, is uitwerking van opties tot formulering van wat hem betreft aan de orde. de opdracht van het Jongerenloket voor de periode na 1 januari 2014. De heer Schoonderwoerd geeft aan, dat op het Serviceplein van Alphen aan den Rijn nu een geïntegreerde dienstverlening geboden wordt. De functie Jongerenloket is hier ook belegd en er is geen sprake van een apart loket. Hij sluit zich aan bij de twijfels van de heer de Roon. De heer du Chatinier pleit net als bij leerplicht voor het goed aansluiten bij het jeugdbeleid en de benadering van de 3D’s. het gaat om ontschotting. Hij vraagt hoe de afstemming met het bedrijfsleven geregeld is. Mevrouw Lambrechts vraagt of voor het verschijnen van de kadernota inzicht in de kosten en baten kan komen. De heer Roeffen geeft aan dat voor de gemeente Oegstgeest alle opties open zijn. Het is van belang de huidige samenwerkingsovereenkomst te evalueren. De heer de Wit bepleit ook eerst een evaluatie uit te voeren alvorens over de toekomst te spreken. De diversiteit aan reflecties vanuit het pho onderstreept het belang van een evaluatie. Hij vindt het een stevige conclusie, dat de poortwachtersfunctie zo’n groot beslag inneemt. Dit vraagt om bezinning op taak Jongerenloket. Hij vindt dat het jaarverslag zelf duidelijker is, dan van vorig jaar. Paul Duijvensz antwoordt op vragen naar de relatie met het bedrijfsleven, dat dit via het project Jongeren naar de arbeidsmarkt verloopt. Vanuit het Ja project zijn sectorale
Projecten opgezet, bijvoorbeeld een project bij het distributiecentrum Zeeman in Alphen aan den Rijn. ROC leiden heeft samen met de kenniscentra een grote inspanning geleverd om voor dit studiejaar extra BBL plaatsen te vinden. De eerste verantwoordelijkheid voor het vinden van BBL-plaatsen ligt bij het ROC. Paul Duijvensz geeft aan dat nu gesprekken met de gemeenten gepland zijn, waarin zowel de evaluatie als de toekomst van het Jongerenloket aan de orde komen. In de tijdsplanning is het lastig, evaluatie en de toekomstige positie van het Jongerenloket helemaal uit elkaar te houden. Het pho besluit: - voor positionering van het Jongerenloket nog alle opties open zijn; - voor positiebepaling een goede evaluatie nodig is; - tijdig inzicht in de kosten nodig is. 08
Evaluatie Overeenkomst voortgezet special onderwijs Cluster IV
Voorstel:
De heer de Wit leidt het voorstel in. De aanpak is geslaagd. Het aantal thuiszitters als gevolg van gebrek aan capaciteit is sterk afgenomen en er is een gedifferentieerd aanbod aan Kennisnemen van: VSO. De gemeenten hebben zicht op de gevolgen van het geboden aanbod voor de gemeenten. 1. De door de Stuurgroep VSO cluster IV vastgestelde bijdrage over 2012 aan de Leo De heer Zilverentant sluit zich hierbij aan. De gemeenten zien, dat de aanpak gewerkt heeft. De aanpak van de Kannerschool in de exploitatie van de nevenvestigingen in Leiden, Leiderdorp en thuiszittersproblematiek heeft gewerkt. Hij heeft het beeld dat er wel een verschuiving plaatsvindt van het soort Teylingen. onderwijs dat gegeven moet worden. Er is nu wel een goede 2. De door de projectgroep VSO cluster IV opgestelde evaluatie van de overeenkomst infrastructuur, die dit op kan vangen. Deze stuurgroep kan VSO Cluster IV in de regio Holland Rijnland afgesloten worden. Het pho deelt conclusies van de evaluatie
09
Wijziging berekening tariefstelling voor Wmo geïndiceerde klanten voor de Regiotaxi
Het DB positief te adviseren over onderstaand voorstel: 1.
2.
3.
De heer De Roon geeft een toelichting op het voorstel, dat door de Vijf Bollengemeenten geformuleerd is. Het uitgangspunt blijft, dat voor alle deelnemende gemeenten in de taxi hetzelfde tarief gevraagd wordt. De vijf gemeenten het uitgangspunt dat alle klanten van de worden geconfronteerd met forse kostenstijgingen. Regiotaxi ín de taxi hetzelfde tarief per Het voorstel gaat uit van een verhoging van de eigen klantgroep (OV, 65+, 65-, nachttarief) bijdrage. Deze komt hoger te liggen dan in het voorstel van betalen te handhaven; Holland Rijnland. De klanttarieven blijven verbonden met de prijs van het OV. Het voorstel gaat uit van het opheffen van de berekening van het klanttarief voor Wmo het onderscheid tussen 65+ en 65-. Volgens de heer De geïndiceerde reizigers te relateren aan de Roon is dit onderscheid niet meer van deze tijd. huidige OV tarieven en deze in te laten Hij stelt voor om de nieuwe tarieven vast op 1 juli aanstaande in te laten gaan. gaan per 1 januari 2014; Reactie op voorstel vijf Bollengemeenten - de heer Maat geeft aan, dat het huidige voorstel van advisering over beleidsinhoudelijke Holland Rijnland al leidt tot een aanzienlijke verhoging onderwerpen de Regiotaxi aangaande in het voor de klant. En verdere verhoging is niet wenselijk. vervolg plaats te laten vinden door zowel Een verhoging per 1 juli zal veel rompslomp met zich het portefeuillehoudersoverleg Sociale meebrengen. Hij kan het voorstel van de vijf Agenda als het portefeuillehoudersoverleg Bollengemeenten niet steunen. Verkeer. - Mevrouw Adema steunt het voorstel van Holland Rijnland. Het voorstel van de vijf Bollengemeenten leidt tot een te grote stijging van het tarief voor de klanten. De gebruikers van de Regiotaxi hebben niet de mogelijkheid het reguliere OV te benutten, het is geen luxeprobleem. - Mevrouw Wolters is geen voorstander van het voorstel van de vijf Bollengemeenten. Het leidt tot een te forse tariefstijging. De doelgroep heeft nu al te maken met stapelingseffecten. - De heer Mostert brengt naar voren, dat Katwijk de belbus buiten dit systeem heeft gehouden. Wmo vervoer is compensatie voor het OV. Het is van belang aan de voorkant te beginnen, wanneer kan je met de reguliere bus. Het compensatiebeginsel moet als uitgangspunt blijven. Het voorstel van Holland Rijnland doet hier beter recht aan. - De heer du Chatinier brengt naar voren, dat het gaat om of je wel of niet Wmo geïndiceerd bent, het onderscheid 65+ en 65- is hier niet relevant. - De heer Schoonderwoerd ondersteunt het voorstel van Holland Rijnland. Hij ziet wel mogelijkheden om de tariefstijging per 1 juli in te laten gaan.
De heer de Roon reageert op de gemaakte opmerkingen. Hij geeft aan, dat de vijf Bollengemeenten geconfronteerd worden met enorme kostenstijgingen. Hij vindt het jammer dat hier weinig begrip voor is. Hij constateert, dat de wethouders op een niet onbelangrijk punt ver uit elkaar liggen. De heer de Wit reageert, dat Leiden zeker begrip heeft voor de argumentatie en met de vijf Bollengemeenten meevoelt. Alleen komt Leiden tot een andere afweging. De heer Schoonderwoerd geeft aan, dat nieuwe beschikkingen zijns inziens niet nodig zijn. Mevrouw de Bruyne-Schild licht toe, dat voor de Leidse regio wel nieuwe beschikkingen nodig zijn, als de tariefstijging per 1 juli ingaat. De voorzitter concludeert dat praktisch een tariefstijging per 1 juli niet mogelijk lijkt. De heer de Roon geeft aan, dat de vijf Bollengemeenten het voorstel staande houden. Voorzitter licht toe, dat vanuit dit pho advies naar het pho Verkeer en vervoer van aanstaande vrijdag 15 februari gaat. Daarna zal het DB van Holland Rijnland een besluit nemen. Pho advies aan het pho Verkeer en vervoer is verdeeld. De meerderheid steunt het Holland Rijnland voorstel. De vijf Bollengemeenten houden het voorstel staande. 10
Rondvraag
-
de heer Maat complimenteert de voorzitter. Als kandidaat voorzitter heeft zij het uitstekend gedaan. Op 1 maart is er een besloten conferentie over de toekomst van de jeugdzorg. Ook portefeuillehouders onderwijs zijn van harte uitgenodigd. Op 14 maart organiseert het Zorgkantoor een conferentie over de gevolgen van de afbouw van de AWBZ.
Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen a/d Rijn 03b
Onderwerp: Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming
Voorstel:
ter kennisneming
Ingekomen stukken Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap betreft Beslissing bezwaar gemeente Alphen aan den Rijn ID College betreft VSV conferentie Uitgaande stukken
Ter kennisneming Monitor Aanpak Kindermishandeling Holland Rijnland Toelichting Monitor RAAK Holland Rijnland
1
Holland Rijnland Monitor Aanpak Kindermishandeling
1
© 2012 Nederlands Jeugdinstituut Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Mariska Zoon Erik Jan de Wilde René van Vianen
Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon 030 - 230 63 44 Website www.nji.nl E-mail
[email protected]
2
Inhoudsopgave 1.
Inleiding…………………………………………………………………………………… 4 1.1 Monitor Aanpak Kindermishandeling.……………………………………………..……. 4 1.2 Leeswijzer…………………………………………………………………………………………… 4
2.
Aard en omvang kindermishandeling…………….…………………………….. 2.1 Prevalentie kindermishandeling……………………………………………………………. 2.2 Meldingen gedifferentieerd………………………………………………………………….. 2.2.1 Alphen aan den Rijn ………….……………………………………………….... 2.2.2 Hillegom …………………………………………………………………………….. 2.2.3 Kaag en Braassem ……………………………………………………………….. 2.2.4 Katwijk ……………………………………………………………………………….. 2.2.5 Leiden ………………………………………………………………………………... 2.2.6 Leiderdorp ………………………………………………………….…..………….. 2.2.7 Lisse …………………………………………………………………………………... 2.2.8 Nieuwkoop ………………………………………………..……………………….. 2.2.9 Noordwijk ………………………………………………………………………….. 2.2.10 Noordwijkerhout ………………………………………………..…………….. 2.2.11 Oegstgeest ……………………………………………………………….……….. 2.2.12 Rijnwoude …………………………………………………………………….….. 2.2.13 Teylingen ………………………………………………………………...……….. 2.2.14 Voorschouten ……………………………………………………………..…….. 2.2.15 Zoeterwoude ……………………………………………………………………..
3.
Kwaliteit van de ketenaanpak...................................................……… 42 3.1 De 55 voorwaarden van Hermanns……………………………………………………….. 42 3.2 Samenvatting van de indicatoren…………………………………………………………. 42
4.
Conclusies………………………………………………………………………………… 4.1 Kwaliteit van de ketenaanpak..…………………………………………………………….. 4.2 Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling………………………………. 4.3 De koppeling tussen aard en omvang en ketenaanpak…………………………….
5 5 12 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40
44 44 45 45
Bijlagen……………………………………………………………………………………………… 47 Bijlage 1. Indicatoren Aanpak Kindermishandeling…………………………………….. 47 Bijlage 2. Over het Nederlands Jeugdinstituut……………………………………………. 61
3
Inleiding Inzicht in de aanpak van kindermishandeling is voor een gemeente van belang inzake de komende transitie voor de jeugdzorg. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd (van preventie tot curatie). De gemeenten krijgen daarmee ook de financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg. De kosten van kindermishandeling en (behandel)interventies kunnen behoorlijk oplopen. De vraag is hoe gemeenten de financiële kosten kunnen beperken.
1.1 Monitor Aanpak Kindermishandeling In het kader van hoe verder met de regionale aanpak kindermishandeling is door het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van de Bernhard van Leer Foundation een monitor voor gemeenten ontwikkeld. Deze monitor beoogt de stand van zaken bij de aanpak van kindermishandeling voor een gemeente weer te geven. Het is een instrument dat gebruikt kan worden om vragen te stellen en te leren. Op welke punten gaat het goed bij de regionale aanpak en op welke punten kan de een gemeente haar aanpak verbeteren? De monitor meet twee aspecten: 1. Aard en omvang van kindermishandeling. 2. Kwaliteit van de ketenaanpak. Bij de aard en omvang gaat het om een schatting per gemeente van de prevalenties van kindermishandeling alsmede het aantal meldingen van kindermishandeling bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). De beoordeling van de kwaliteit van de ketenaanpak komt voort uit het gedeelte van de monitor dat is ingevuld door de gemeente zelf en betreft vragen over de aanpak/het beleid dat de gemeente hanteert ten aanzien van kindermishandeling.
1.2 Leeswijzer Voor u ligt het definitieve rapport voor de regio Holland Rijnland. Een eerdere versie (waarin alleen cijfers bekend waren voor de gemeente Leiden) is met de gemeente Leiden besproken op 26 juni 2012. Naar aanleiding van dat gesprek zijn nog enkele aanpassingen gedaan. Tevens zijn de cijfers van de gehele regio Holland Rijnland toegevoegd. In het volgende hoofdstuk wordt de aard en omvang van kindermishandeling in de regio Holland Rijnland gepresenteerd. De kwaliteit van de ketenaanpak wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 worden een aantal conclusies en aanbevelingen op een rij gezet. In de bijlage is de gehele, door de regio ingevulde, monitor terug te vinden.
4
2. Aard en omvang kindermishandeling 2.1 Prevalentie kindermishandeling Bij de aard en omvang gaat het allereerst om een schatting van de prevalenties van kindermishandeling op basis van bevolkingsstatistieken. Uit een studie van Alink, Van IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg, Pannebakker, Vogels en Euser (2011) 1 naar de omvang en aard van mishandeling van kinderen en jeugdigen van 0-17 jaar in Nederland, blijkt dat de geschatte omvang van kindermishandeling in 2010 (de jaarprevalentie) uitkomt op ongeveer 34 gevallen van kindermishandeling op iedere 1.000 kinderen (3,4%). In tabel 2 is op basis van dit percentage uitgerekend hoeveel jeugdigen dat in de regio Holland Rijnland zouden zijn (ongewogen prevalentieschatting). Cijfers worden per gemeente gegeven. De prevalentie van kindermishandeling hangt echter af van de aanwezigheid van meerdere risicofactoren. Risicofactoren zijn bijvoorbeeld een laag opleidingsniveau of werkloosheid van de ouder(s) of eenoudergezinnen (Alink et al., 2011). De geschatte prevalentie van kindermishandeling kan anders uitvallen wanneer er meer of minder risicofactoren aanwezig zijn in een gemeente (gewogen prevalentieschatting). In tabel 2 is daarom ook te lezen wat de gewogen prevalentieschatting is in de regio Holland Rijnland. In tabel 1 wordt allereerst een overzicht gegeven van het aantal jeugdigen, zowel in Nederland als in de regio Holland Rijnland, opgedeeld per gemeente.
Aantal jeugdigen (CBS)
2010
2011
LANDELIJK, totaal aantal jeugdigen:
3.720.329
3.705.692
17101 3482 7249 6370
17012 3618 7150 6244
4436 859 1919 1658
4430 890 1933 1607
6064 1078 2639 2347
5988 1059 2602 2327
ALPHEN AAN DEN RIJN, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: HILLEGOM, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: KAAG EN BRAASSEM, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: Tabel 1. Aantal jeugdigen.
Alink, L., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir Publishers. 1
5
Aantal jeugdigen (CBS) KATWIJK, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: LEIDEN, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: LEIDERDORP, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: LISSE, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: NIEUWKOOP, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: NOORDWIJK, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: NOORDWIJKERHOUT, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: OEGSTGEEST, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: RIJNWOUDE, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: Vervolg tabel 1. Aantal jeugdigen.
6
2010
2011
15685 3182 6615 5888
15563 3161 6606 5796
22422 5015 9120 8287
22276 5057 8999 8220
6218 1095 2670 2453
6138 1075 2636 2427
5047 919 2155 1973
5041 930 2161 1950
6471 1150 2723 2598
6318 1104 2699 2515
5175 998 2145 2032
5114 975 2121 2018
3508 568 1559 1381
3455 561 1498 1396
5532 941 2327 2264
5485 975 2306 2204
4430 811 1880 1739
4360 809 1842 1709
Aantal jeugdigen (CBS)
2010
2011
8984 1579 4015 3390
8941 1557 3934 3450
5543 1060 2313 2170
5646 1097 2385 2164
1877 279 757 841
1837 278 742 817
Prevalentie
2010
2011
ALPHEN AAN DEN RIJN Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen2 prevalentieschatting:
581 359
578 358
HILLEGOM Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
151 129
151 129
KAAG EN BRAASSEM Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
206 174
204 172
KATWIJK Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
533 506
529 502
LEIDEN Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
762 618
757 614
LEIDERDORP Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
211 139
209 137
TEYLINGEN, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: VOORSCHOTEN, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: ZOETERWOUDE, totaal aantal jeugdigen: 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar: Vervolg tabel 1. Aantal jeugdigen.
Tabel 2. Geschatte prevalentie kindermishandeling.
2
De geschatte ongewogen prevalentie werd hier gecorrigeerd op grond van een regressiemodel dat de beste voorspelling leverde voor variatie in meldingen.
7
Prevalentie
2010
2011
LISSE Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
172 203
171 203
NIEUWKOOP Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
220 159
215 155
NOORDWIJK Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
176 169
174 167
NOORDWIJKERHOUT Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
119 121
117 119
OEGSTGEEST Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
188 188
186 186
RIJNWOUDE Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
151 125
148 123
TEYLINGEN Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
305 226
304 225
VOORSCHOTEN Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
188 150
192 152
ZOETERWOUDE Ongewogen prevalentieschatting (3,4%): Gewogen prevalentieschatting:
64 52
62 51
Vervolg tabel 2. Geschatte prevalentie kindermishandeling.
In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van het aantal meldingen van kindermishandeling aan de afdeling AMK van het Bureau Jeugdzorg. Het is niet bekend in de lokale keten (jeugdgezondheidszorg, politie, kinderopvang, onderwijs et cetera) bij hoeveel kinderen zij vermoedens hebben van kindermishandeling. De lokale instellingen kunnen dit vastleggen in de Verwijs Index Risicojongeren (VIR), maar een betrouwbare bron voor gegevensanalyse vormt de VIR nog niet. Wel is het een gegeven dat veel professionals in de lokale keten en burgers hun zorgen uiten bij de Bureaus Jeugdzorg: de toegang en het AMK. De vijftien Bureaus Jeugdzorg hebben deze (gezamenlijke) toegang verschillend vormgegeven. Beide bronnen zouden benut moeten worden om een compleet beeld te krijgen van het totaal aantal casus dat gemeld wordt en waarbij kindermishandeling (mogelijk) speelt. De zorgmeldingen bij Bureau Jeugdzorg (Toegang) worden in een ander systeem geregistreerd en het gaat hier niet uitsluitend om jeugdigen waarbij vermoedens
8
van kindermishandeling speelt. Deze gegevens zijn niet gebruikt. De afdeling AMK van het Bureau Jeugdzorg maakt gebruik van een landelijk registratiesysteem waarin alle meldingen van professionals en burgers staan. Hoewel het hier een selectie betreft van de totale groep zijn het deze cijfers waarvoor om praktische redenen (beschikbaarheid) voor gekozen is. Naast de meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van het Bureau Jeugdzorg komen er meldingen over kindermishandeling binnen bij Bureau Jeugdzorg (Toegang). Een gedeelte hiervan wordt doorgeleid voor nader onderzoek naar het AMK en komt dus wel in de cijfers terug, een ander gedeelte wordt door de Toegangsmedewerkers zelf opgepakt en afgehandeld en zit dus niet in de cijfers van het AMK. De cijfers van Bureau Jeugdzorg (Toegang) zijn in dit document niet meegenomen. In onderstaande cijfers betreft het altijd kinderen, geen gezinnen.
Aantallen kindermishandeling
2010
2011
Aantal vermoedens van kindermishandeling jeugdgezondheidszorg / politie/ VIR
onbekend
onbekend
Aantal zorgmeldingen Bureau Jeugdzorg
onbekend
onbekend
Betrokken kinderen uit ALPHEN AAN DEN RIJN 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
375 85 210 80
330 64 164 102
Betrokken kinderen uit HILLEGOM 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
45 11 22 12
57 13 26 18
Betrokken kinderen uit KAAG EN BRAASSEM 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
49 9 28 12
52 13 26 13
Betrokken kinderen uit KATWIJK 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
161 42 76 43
197 60 87 50
Betrokken kinderen uit LEIDEN 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
513 125 239 149
434 132 182 120
Betrokken kinderen uit LEIDERDORP 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
59 9 34 16
67 13 28 26
Tabel 3. Aantal meldingen bij AMK.
9
Aantallen kindermishandeling
2010 57 11 28 18
2011 61 13 33 15
Betrokken kinderen uit NIEUWKOOP 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
91 17 53 21
80 11 46 23
Betrokken kinderen uit NOORDWIJK 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
95 21 42 32
81 12 44 25
Betrokken kinderen uit NOORDWIJKERHOUT 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
40 5 24 11
40 7 17 16
Betrokken kinderen uit OEGSTGEEST 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
50 6 18 26
42 7 14 21
Betrokken kinderen uit RIJNWOUDE 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
49 7 27 15
57 17 30 10
Betrokken kinderen uit TEYLINGEN 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
91 20 44 27
70 22 30 18
Betrokken kinderen uit VOORSCHOTEN 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
93 30 39 24
84 17 36 31
Betrokken kinderen uit ZOETERWOUDE 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
7 2 1 4
12 4 6 2
Betrokken kinderen uit LISSE 0 tot 4 jaar: 4 tot 12 jaar: 12 t/m 18 jaar:
Vervolg tabel 3. Aantal meldingen bij AMK.
10
2.2 Meldingen gedifferentieerd In deze paragraaf wordt per gemeente drie tabellen gegeven. De volgende tabellen geven meer differentiatie aangebracht naar type contactnemer, type mishandeling en het vervolg na de melding. In tabel 4 wordt gekeken naar het verwijsgedrag van specifieke doelgroepen. Per leeftijdsgroep wordt aangegeven waar de melding vandaan komt. De melding kan betrekking hebben op meerdere kinderen in het gezin. Het totaal aantal contactnemers in de verschillende leeftijdsgroepen (0-4; 412; 12-18 jaar) ligt dan ook lager. Hier staat ook het AMK tussen. Dit komt omdat het AMK de bevoegdheid heeft om als één kind uit een gezin gemeld is, ook voor een eventueel aanwezige broertjes of zusjes onderzoek te doen naar hun situatie. Tabel 5 beschrijft het type geregistreerde vorm van kindermishandeling. De totalen in deze tabel zijn hoger dan het aantal meldingen in tabel 3. Het verschil kan komen doordat er vaak meerdere contactnemers een melding doen over hetzelfde kind, en omdat er bij één kind vaak sprake is van meerdere soorten mishandeling. Volgens Alink et al. (2011) is er in bijna de helft van de gevallen sprake van comorbiditeit: bijna de helft van de mishandelde kinderen is slachtoffer van meerdere vormen van mishandeling. Nadat er een melding is gedaan wordt onderzoek gestart door het AMK. In tabel 6 wordt aangegeven wat het vervolg is geweest na dit onderzoek. Een onderzoek door het AMK kan verschillende uitkomsten hebben: - Er kan op basis van onderzoek geconcludeerd worden dat er geen sprake is van kindermishandeling. - Het onderzoek door het AMK kan kindermishandeling niet bevestigen. Maar ook het tegendeel kan niet worden bewezen: het AMK kon niet voldoende informatie achterhalen. - De mishandeling van het kind stopte voordat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling het onderzoek afsloot. - Mishandeling is vastgesteld. De ouders werken vrijwillig mee aan hulpverlening. Het AMK verwijst het gezin door naar vrijwillige vormen van hulpverlening. - Mishandeling is vastgesteld. Ouders werken niet vrijwillig mee of de veiligheid van het kind is in gevaar. Het AMK draagt de casus over aan de Raad voor de Kinderbescherming. Zij doen nader onderzoek en kunnen om een justitiële maatregel verzoeken bij de kinderrechter. De categorieën in tabel 6 vertonen geen overlap.
11
2.2.1 Alphen aan den Rijn
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
5 0 45 0 3 0 0 0 0 0 2 1
9 2 39 8 7 0 0 0 7 0 0 0
56
74
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
13 93 5 6 5 3 3 7 1 8 4 4 152
25 111 4 11 2 8 1 10 0 7 7 5 191
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB
6
5
80
34
1
1
Huisarts/ Ziekenhuis
3
4
GGZ
0
4
Bureau Jeugdzorg
1
10
Overige Jeugdzorg
2
0
AMK
6
2
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
1
0
Onderwijs
4
3
Welzijn
3
4
Overig
4
10
Totaal
111
77
Tabel 4.1. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
12
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Alpen a/d Rijn
Alpen a/d Rijn
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
113
16,3
74
12,5
8,3
41
5,90
37
6,30
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
51
7,40
27
4,60
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
162
23,4
128
21,7
Seksueel Misbruik
2,2
8
1,20
9
1,50
Psychisch geweld
8,9
68
9,80
62
10,5
PCF/MbP
0,2
3
,40
0
,00
22,2
217
31,4
232
39,3
0,1
3
,40
0
,00
11,3
26
3,80
21
3,60
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
692
590
Tabel 5.1. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Alpen a/d Rijn
Alpen a/d Rijn
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
6
1,6
4
1,2
Mishandeling niet bevestigd
11,7
33
8,7
20
6,0
Mishandeling beëindigd
7,8
7
1,8
2
,6
60,2
303
79,7
267
79,5
12,5
28
7,4
34
10,1
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
3
0,8
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
2,7
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
380
Tabel 6.1. Vervolg na onderzoek door AMK.
13
336
2.2.2 Hillegom
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
0 0 7 1 1 0 0 0 1 0 0 0
0 0 7 0 2 0 0 0 1 0 0 0
10
11
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
1 13 0 3 1 0 0 2 0 0 0 0 20
1 9 0 4 0 0 1 3 0 2 0 0 20
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
0
0
Politie
5
6
CJG / GGD / CB
0
1
Huisarts/ Ziekenhuis
4
0
GGZ
2
0
Bureau Jeugdzorg
2
1
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
1
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
1
3
Welzijn
0
0
Overig
1
0
Totaal
16
11
Tabel 4.2. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
14
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Hillegom
Hillegom
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
14
16,7
9
8,70
8,3
9
10,7
11
10,6
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
4
4,80
4
3,80
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
22
26,2
30
28,8
Seksueel Misbruik
2,2
1
1,20
5
4,80
Psychisch geweld
8,9
8
9,50
11
10,6
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
25
29,8
33
31,7
0,1
0
,00
0
,00
11,3
1
1,20
1
1,00
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
84,0
104
Tabel 5.2. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Hillegom
Hillegom
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
0
0
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
3
6,7
4
7,1
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
34
75,6
44
78,6
12,5
8
17,8
8
14,3
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
45
Tabel 6.2. Vervolg na onderzoek door AMK.
15
56
2.2.3 Kaag en Braassem
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
1 0 7 0 0 0 0 0 0 0 0 4
1 0 2 0 1 1 0 0 0 0 0 1
12
5
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
2 10 0 1 3 0 0 0 0 2 0 2 20
0 12 0 4 0 3 0 0 0 1 0 2 22
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
1
0
Politie
6
8
CJG / GGD / CB
0
0
Huisarts/ Ziekenhuis
4
1
GGZ
0
0
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
3
0
Welzijn
0
0
Overig
1
2
Totaal
15
11
Tabel 4.3. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
16
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Kaag en Braassem
Kaag en Braassem
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
12
13,6
19
18,8
8,3
3
3,40
10
9,90
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
6
6,80
8
7,90
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
20
22,7
26
25,7
Seksueel Misbruik
2,2
4
4,50
0
,00
Psychisch geweld
8,9
8
9,10
8
7,90
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
34
38,6
28
27,7
0,1
0
,00
0
,00
11,3
1
1,10
2
2,00
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
88,0
101
Tabel 5.3. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Kaag en Braassem
Kaag en Braassem
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
0
0
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
4
8,2
4
7,4
Mishandeling beëindigd
7,8
2
4,1
1
1,9
60,2
40
81,6
48
88,9
12,5
3
6,1
1
1,9
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
49
Tabel 6.3. Vervolg na onderzoek door AMK.
17
54
2.2.4 Katwijk
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
3 0 34 1 2 0 0 1 6 4 6 2
6 0 25 0 4 0 2 0 0 0 1 1
59
39
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
9 40 2 5 2 2 2 3 3 2 4 0 78
7 44 1 2 0 1 0 2 0 0 0 5 62
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
4
3
Politie
32
37
CJG / GGD / CB
4
2
Huisarts/ Ziekenhuis
0
3
GGZ
1
0
Bureau Jeugdzorg
1
1
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
3
2
Welzijn
0
0
Overig
4
0
Totaal
49
48
Tabel 4.4. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
18
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Katwijk
Katwijk
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
37
13,2
45
12,5
8,3
17
6,00
28
7,80
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
22
7,80
26
7,20
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
60
21,4
98
27,1
Seksueel Misbruik
2,2
5
1,80
5
1,40
Psychisch geweld
8,9
21
7,50
34
9,40
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
100
35,6
112
31,0
0,1
1
,40
0
,00
11,3
18
6,40
12
3,30
0
,00
1
,30
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
281
361
Tabel 5.4. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Katwijk
Katwijk
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
0,6
7
3,6
Mishandeling niet bevestigd
11,7
4
2,4
10
5,1
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
1
,5
60,2
153
92,7
156
79,6
12,5
4
2,4
20
10,2
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
3
1,8
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
1,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
165
Tabel 6.4. Vervolg na onderzoek door AMK.
19
196
2.2.5 Leiden
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
13 0 68 12 11 1 1 2 4 3 4 5
9 2 60 7 6 2 1 3 4 2 6 4
125
113
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
18 110 2 11 2 2 0 5 0 4 1 13 174
21 125 7 13 10 1 4 8 6 5 7 6 217
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
14
7
Politie
65
89
CJG / GGD / CB
1
3
Huisarts/ Ziekenhuis
11
14
GGZ
4
8
Bureau Jeugdzorg
4
4
Overige Jeugdzorg
1
2
AMK
10
14
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
5
Onderwijs
8
12
Welzijn
1
3
Overig
8
6
Totaal
127
167
Tabel 4.5. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
20
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Leiden
Leiden
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
174
18,2
97
12,9
8,3
64
6,70
48
6,40
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
52
5,40
45
6,00
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
248
25,9
206
27,3
Seksueel Misbruik
2,2
24
2,50
21
2,80
Psychisch geweld
8,9
91
9,50
57
7,60
PCF/MbP
0,2
1
,10
1
,10
22,2
269
28,1
254
33,7
0,1
1
,10
0
,00
11,3
34
3,50
23
3,10
0
,00
1
,10
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
958
754
Tabel 5.5. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Leiden
Leiden
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
7
1,3
2
,5
Mishandeling niet bevestigd
11,7
34
6,5
30
6,9
Mishandeling beëindigd
7,8
15
2,9
12
2,7
60,2
423
81
365
83,5
12,5
40
7,7
25
5,7
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
3
0,6
1
,2
Onbekend
0,4
0
0
1
,5
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
522
Tabel 6.5. Vervolg na onderzoek door AMK.
21
437
2.2.6 Leiderdorp
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
1 0 9 0 2 0 0 0 0 0 0 0
0 0 6 0 2 0 0 0 0 0 0 0
12
8
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
0 21 0 0 3 0 0 0 0 1 0 0 25
9 21 0 2 0 1 0 1 0 1 0 0 35
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
0
0
Politie
17
14
CJG / GGD / CB
2
0
Huisarts/ Ziekenhuis
2
0
GGZ
2
0
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
1
0
AMK
0
2
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
3
1
Welzijn
0
0
Overig
0
0
Totaal
27
17
Tabel 4.6. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
22
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Leiderdorp
Leiderdorp
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
15
16,1
12
11,9
8,3
3
3,20
10
9,90
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
7
7,50
4
4,00
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
25
26,9
28
27,7
Seksueel Misbruik
2,2
2
2,20
7
6,90
Psychisch geweld
8,9
5
5,40
5
5,00
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
34
36,6
34
33,7
0,1
0
,00
0
,00
11,3
2
2,20
1
1,00
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
93,0
101
Tabel 5.6. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Leiderdorp
Leiderdorp
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
1,7
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
9
15
2
3,0
Mishandeling beëindigd
7,8
3
5
0
,0
60,2
46
76,7
62
92,5
12,5
1
1,7
3
4,5
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
60
Tabel 6.6. Vervolg na onderzoek door AMK.
23
67
2.2.7 Lisse
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
3 0 7 1 0 0 0 0 0 0 0 0
3 0 6 1 1 0 0 0 0 0 0 0
11
11
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
6 8 4 0 0 0 0 3 0 3 0 2 26
1 9 0 1 3 0 0 7 0 1 0 0 22
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
0
0
Politie
13
11
CJG / GGD / CB
1
0
Huisarts/ Ziekenhuis
0
2
GGZ
2
0
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
3
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
1
2
Welzijn
0
0
Overig
0
1
Totaal
17
19
Tabel 4.7. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
24
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Lisse
Lisse
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
28
23,0
17
13,3
8,3
8
6,60
13
10,2
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
15
12,3
11
8,60
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
30
24,6
35
27,3
Seksueel Misbruik
2,2
5
4,10
3
2,30
Psychisch geweld
8,9
12
9,80
13
10,2
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
22
18,0
34
26,6
0,1
0
,00
0
,00
11,3
2
1,60
2
1,60
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
122
128
Tabel 5.7. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Lisse
Lisse
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
4
7
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
4
7
5
8,2
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
39
68,4
49
80,3
12,5
10
17,5
7
11,5
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
57
Tabel 6.7. Vervolg na onderzoek door AMK.
25
61
2.2.8 Nieuwkoop
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
2 0 2 0 3 1 0 0 2 0 0 0
3 0 9 1 0 1 0 0 2 0 0 1
11
16
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
6 21 0 1 6 2 0 5 1 1 0 0 43
7 27 0 1 2 2 0 3 0 0 0 4 46
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
4
4
Politie
8
10
CJG / GGD / CB
0
0
Huisarts/ Ziekenhuis
2
0
GGZ
1
1
Bureau Jeugdzorg
0
1
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
4
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
2
0
Welzijn
1
0
Overig
0
3
Totaal
22
19
Tabel 4.8. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
26
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Nieuwkoop
Nieuwkoop
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
40
21,4
33
18,8
8,3
10
5,30
9
5,10
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
9
4,80
12
6,80
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
40
21,4
50
28,4
Seksueel Misbruik
2,2
2
1,10
0
,00
Psychisch geweld
8,9
26
13,9
18
10,2
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
50
26,7
42
23,9
0,1
0
,00
0
,00
11,3
10
5,30
12
6,80
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
187
176
Landelijk
Nieuwkoop
Nieuwkoop
2011
2010
2011
Tabel 5.8. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
0
0
1
1,3
Mishandeling niet bevestigd
11,7
7
7,6
9
11,5
Mishandeling beëindigd
7,8
2
2,2
5
6,4
60,2
76
82,6
58
74,4
12,5
7
7,6
2
2,6
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
3
3,8
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
92
Tabel 6.8. Vervolg na onderzoek door AMK.
27
78
2.2.9 Noordwijk
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
2 0 8 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4 0 7 1 4 0 0 0 0 0 0 0
10
18
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
10 24 0 4 1 0 0 1 0 1 0 0 41
5 20 1 2 0 2 0 2 0 6 0 0 38
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
3
4
Politie
13
16
CJG / GGD / CB
2
0
Huisarts/ Ziekenhuis
3
0
GGZ
3
0
Bureau Jeugdzorg
0
2
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
3
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
3
3
Welzijn
0
0
Overig
0
1
Totaal
27
29
Tabel 4.9. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
28
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Noordwijk
Noordwijk
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
28
15,0
31
18,8
8,3
19
10,2
13
7,90
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
18
9,60
8
4,80
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
33
17,6
41
24,8
Seksueel Misbruik
2,2
8
4,30
2
1,20
Psychisch geweld
8,9
24
12,8
23
13,9
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
49
26,2
46
27,9
0,1
0
,00
0
,00
11,3
8
4,30
1
,60
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
187
165
Landelijk
Noordwijk
Noordwijk
2011
2010
2011
Tabel 5.9. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
3
3,2
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
10
10,5
4
5,0
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
76
80
75
93,8
12,5
6
6,3
1
1,3
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
95
Tabel 6.9. Vervolg na onderzoek door AMK.
29
80
2.2.10 Noordwijkerhout
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
0 1 2 0 1 0 0 0 2 0 0 0
1 0 2 0 1 0 0 0 1 0 0 0
6
5
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
1 15 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 17
5 10 0 1 2 0 0 1 0 0 2 1 22
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
1
1
Politie
11
7
CJG / GGD / CB
0
0
Huisarts/ Ziekenhuis
0
0
GGZ
1
1
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
1
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
1
0
Welzijn
0
0
Overig
0
1
Totaal
15
10
Tabel 4.10. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
30
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK Affectieve Verwaarlozing
Landelijk
Noordwijkerhout
Noordwijkerhout
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
12,0
8
10,3
13
20,6
8,3
3
3,80
4
6,30
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
3
3,80
4
6,30
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
16
20,5
13
20,6
Seksueel Misbruik
2,2
3
3,80
0
,00
Psychisch geweld
8,9
15
19,2
5
7,90
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
26
33,3
22
34,9
0,1
0
,00
0
,00
11,3
4
5,10
2
3,20
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
78,0
63
Tabel 5.10. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Noordwijkerhout
Noordwijkerhout
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
0
0
1
2,6
Mishandeling niet bevestigd
11,7
0
0
2
5,3
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
37
92,5
35
92,1
12,5
3
7,5
0
,0
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
40
Tabel 6.10 Vervolg na onderzoek door AMK.
31
38
2.2.11 Oegstgeest
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
0 0 6 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 5 0 0 0 0 0 0 0 0 0
6
5
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
2 9 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11
1 12 1 0 0 0 0 2 0 1 0 1 18
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
2
1
Politie
14
20
CJG / GGD / CB
0
2
Huisarts/ Ziekenhuis
0
0
GGZ
1
0
Bureau Jeugdzorg
1
1
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
0
1
Welzijn
0
0
Overig
0
1
Totaal
18
26
Tabel 4.11. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
32
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Oegstgeest
Oegstgeest
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
7
9,30
6
9,80
8,3
2
2,70
4
6,60
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
4
5,30
1
1,60
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
17
22,7
13
21,3
Seksueel Misbruik
2,2
2
2,70
2
3,30
Psychisch geweld
8,9
4
5,30
8
13,1
PCF/MbP
0,2
1
1,30
0
,00
22,2
36
48,0
27
44,3
0,1
0
,00
0
,00
11,3
2
2,70
0
,00
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
75,0
61
Tabel 5.11. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Oegstgeest
Oegstgeest
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
2
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
4
8
6
15,4
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
42
84
31
79,5
12,5
3
6
0
,0
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
5,1
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
50
Tabel 6.11. Vervolg na onderzoek door AMK.
33
39
2.2.12 Rijnwoude
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
6 0 3 0 3 0 0 0 0 0 0 1
0 0 5 0 0 0 0 0 1 0 0 0
13
6
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
5 11 0 4 2 0 0 0 0 2 3 1 28
1 13 0 2 0 0 0 2 0 0 2 0 22
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
0
0
Politie
3
9
CJG / GGD / CB
0
0
Huisarts/ Ziekenhuis
0
0
GGZ
3
0
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
3
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
0
1
Welzijn
0
0
Overig
0
0
Totaal
6
13
Tabel 4.12. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
34
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Rijnwoude
Rijnwoude
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
14
16,7
18
14,3
8,3
1
1,20
15
11,9
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
2
2,40
13
10,3
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
24
28,6
29
23,0
Seksueel Misbruik
2,2
0
,00
2
1,60
Psychisch geweld
8,9
7
8,30
15
11,9
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
34
40,5
32
25,4
0,1
0
,00
0
,00
11,3
2
2,40
2
1,60
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
84,0
126
Tabel 5.12. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Rijnwoude
Rijnwoude
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
2
3
5,5
Mishandeling niet bevestigd
11,7
6
12
5
9,1
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
43
86
42
76,4
12,5
0
0
5
9,1
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
50
Tabel 6.12. Vervolg na onderzoek door AMK.
35
55
2.2.13 Teylingen
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
0 0 14 0 4 0 0 0 1 0 1 0
5 0 7 0 2 2 2 0 1 0 0 2
20
19
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
0 21 0 1 0 0 0 2 0 0 2 0 26
12 20 3 2 0 3 0 1 0 0 0 1 42
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
1
4
Politie
16
14
CJG / GGD / CB
0
1
Huisarts/ Ziekenhuis
1
4
GGZ
0
0
Bureau Jeugdzorg
0
1
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
0
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
3
1
Welzijn
0
1
Overig
0
1
Totaal
21
27
Tabel 4.13. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
36
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Teylingen
Teylingen
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
28
16,0
9
8,70
8,3
12
6,90
8
7,70
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
9
5,10
5
4,80
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
53
30,3
23
22,1
Seksueel Misbruik
2,2
4
2,30
2
1,90
Psychisch geweld
8,9
20
11,4
6
5,80
PCF/MbP
0,2
0
,00
1
1,00
22,2
39
22,3
46
44,2
0,1
0
,00
0
,00
11,3
10
5,70
4
3,80
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
175
104
Tabel 5.13. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Teylingen
Teylingen
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
1,1
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
10
10,9
9
12,3
Mishandeling beëindigd
7,8
1
1,1
0
,0
60,2
78
84,8
58
79,5
12,5
2
2,2
6
8,2
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
92
Tabel 6.13. Vervolg na onderzoek door AMK.
37
73
2.2.14 Voorschoten
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
3 0 10 0 1 0 0 0 1 1 0 1
1 1 21 1 6 0 0 0 2 0 0 0
17
32
1 22 2 1 1 0 0 0 0 2 0 1 32
4 25 2 1 0 0 0 4 0 0 0 0 37
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal 4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal 12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
4
3
Politie
17
12
CJG / GGD / CB
0
1
Huisarts/ Ziekenhuis
1
0
GGZ
0
0
Bureau Jeugdzorg
2
0
Overige Jeugdzorg
1
0
AMK
0
5
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
1
0
Welzijn
0
0
Overig
2
1
Totaal
29
23
Tabel 4.14. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
38
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK
Landelijk
Voorschoten
Voorschoten
2011
2010
2011
Affectieve Verwaarlozing
%
N
%
N
%
12,0
30
15,9
24
15,7
8,3
8
4,20
6
3,90
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
11
5,80
4
2,60
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
49
25,9
40
26,1
Seksueel Misbruik
2,2
2
1,10
1
,70
Psychisch geweld
8,9
24
12,7
12
7,80
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
57
30,2
59
38,6
0,1
0
,00
0
,00
11,3
8
4,20
7
4,60
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
189
153
Tabel 5.14. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Voorschoten
Voorschoten
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
1
1,1
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
0
0
5
5,9
Mishandeling beëindigd
7,8
3
3,2
0
,0
60,2
88
94,6
75
88,2
12,5
1
1,1
5
5,9
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
93
Tabel 6.14. Vervolg na onderzoek door AMK.
39
85
2.2.15 Zoeterwoude
Meldingen per leeftijdsgroep en contactnemer
2010
2011
0 tot 4 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Kinderopvang Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Welzijn Overig Totaal
0 0 2 0 0 1 0 0 0 0 1 0
0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 2
4
2
4 tot 12 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt) Politie CJG / GGD / CB Huisarts/ Ziekenhuis GGZ Bureau Jeugdzorg Overige Jeugdzorg AMK Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf Onderwijs Welzijn Overig Totaal
0 5 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 6
1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
12 t/m 18 jaar: Sociale omgeving (familie, buurt)
0
2
Politie
2
0
CJG / GGD / CB
0
0
Huisarts/ Ziekenhuis
0
0
GGZ
0
0
Bureau Jeugdzorg
0
0
Overige Jeugdzorg
0
0
AMK
0
1
Vrouwenopvang / Blijf van mijn Lijf
0
0
Onderwijs
0
1
Welzijn
0
0
Overig
0
0
Totaal
2
4
Tabel 4.15. Meldingen bij AMK gedifferentieerd naar leeftijdsgroep en contactnemer.
40
Type geregistreerde vorm kindermishandeling bij AMK Affectieve Verwaarlozing
Landelijk
Zoeterwoude
Zoeterwoude
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
12,0
5
21,7
3
15,8
8,3
3
13,0
0
,00
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke Verwaarlozing
7,4
3
13,0
0
,00
Pedagogische Verwaarlozing
27,5
4
17,4
5
26,3
Seksueel Misbruik
2,2
1
4,30
0
,00
Psychisch geweld
8,9
2
8,70
0
,00
PCF/MbP
0,2
0
,00
0
,00
22,2
5
21,7
9
47,4
0,1
0
,00
0
,00
11,3
0
,00
2
10,5
0
,00
0
,00
Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis Overig / anders Geen
0
Totaal
23,0
19
Tabel 5.15. Type geregistreerde vorm van kindermishandeling
Vervolg na onderzoek door AMK
Landelijk
Zoeterwoude
Zoeterwoude
2011
2010
2011
%
N
%
N
%
Geen mishandeling vastgesteld
7,0
0
0
0
,0
Mishandeling niet bevestigd
11,7
0
0
0
,0
Mishandeling beëindigd
7,8
0
0
0
,0
60,2
7
100
12
100
12,5
0
0
0
,0
0
0
0
0
,0
Vertrokken met onbekende bestemming
0,5
0
0
0
,0
Onbekend
0,4
0
0
0
,0
Mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening Mishandeling bevestigd, onderzoek door Raad van de Kinderbescherming Overleden na mishandeling
Totaal
7
Tabel 6.15. Vervolg na onderzoek door AMK.
41
12
3. Kwaliteit van de ketenaanpak 3.1 De 55 voorwaarden van Hermanns Hermanns (2008)3 heeft uitgewerkt welke 55 punten zodanig van belang zijn om een sluitende aanpak van kindermishandeling te bewerkstelligen. De indicatoren van de monitor zijn afgeleid van deze voorwaarden van Hermanns (2008). Niet alle voorwaarden kunnen in de monitor aan bod komen. Er is daarom voor een selectie gekozen, de kritische succesfactoren. Deze factoren zijn opgesteld aan de hand van eerdere rapportages van het NJi, een discussie met de implementatieadviseurs en op basis van de interviews met coördinatoren van gemeenten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot 13 indicatoren, verdeeld over de onderwerpen ‘Samenwerking’, ‘Een aanbod voor iedereen’, ‘Aandacht voor ouders en kinderen in risicosituaties’, ‘Aandacht voor individuele risicogezinnen’, ‘Zorg bij de eerste signalen van problemen’, ‘Reacties op vermoeden van kindermishandeling’ en ‘Fataal verlopen kindermishandeling’. Deze indicatoren zijn voorzien van verschillende vragen die tezamen bestaan uit een oplopende schaal. Een indicator kan afwezig, aanwezig, operationeel of geborgd zijn. Wanneer de eerste vraag met ‘nee’ of ‘minder dan 50%’ beantwoordt wordt, is de indicator afwezig. Wanneer alle vragen positief beantwoord worden, is de indicator geborgd. Hoe meer indicatoren er operationeel en geborgd is, hoe meer er sprake is van een sluitende aanpak. In deze monitor worden de termen omgezet naar een overzichtelijk stoplicht. Hierbij geldt het volgende: afwezig is rood, aanwezig is oranje, operationeel is geel, geborgd is groen. In bijlage 1, de volledige monitor, staat per indicator bij welke vraag hier sprake van is.
3.2 Samenvatting van de indicatoren De regio Holland Rijnland heeft in 2012 de monitor Aanpak Kindermishandeling ingevuld. De volledige monitor is te vinden in de bijlage. In tabel 7 wordt een samenvatting gegeven, waarbij u in één oogopslag kunt zien welke indicatoren afwezig dan wel geborgd zijn.
Hermanns, J. (2008). Het bestrijden van kindermishandeling: Een aanpak die werkt. Utrecht/Den Haag: Nederlands Jeugdinstituut/ Ministerie van VWS.
3
42
Indicatoren ketenaanpak
Stoplicht
Samenwerking 0.1 Effectiviteit ketensamenwerking
groen
Een aanbod voor iedereen 1. Pedagogische advisering
groen
2. Voorlichting aan alle ouders over geweldloos opvoeden
geel
3. Voorlichting aan kinderen over kindermishandeling
oranje
Aandacht voor ouders en kinderen in risicosituaties 4. Inzet buurtgerichte programma's
oranje
Aandacht voor individuele risicogezinnen 5. Screenen van zwangere vrouwen
rood
Zorg bij de eerste signalen van problemen 6. Beschikbaarheid van gezinsondersteuning
groen
7. Bemoeizorg
groen
Reacties op vermoeden van kindermishandeling 8. Training van professionals
groen
9. Gebruik meldcode
geel
Meldcode bestuurlijk vastleggen
geel
Aandachtsfunctionaris
oranje
Rapporteren meldcode
rood
10. Samenwerking tussen politie en AMK
geel
11. ‘Wrap Around Care’
oranje
Fataal verlopen kindermishandeling 12. Stappenplan bij calamiteiten
geel
Tabel 7. Samenvatting van de indicatoren – kwaliteit van de ketenaanpak.
43
4. Conclusies 4.1 Kwaliteit van de ketenaanpak De monitor bestaat uit 13 indicatoren, verdeeld over zeven onderwerpen. Deze indicatoren zijn voortgekomen uit de 55 voorwaarden voor het bestrijden van kindermishandeling die Hermanns (2008) heeft opgesteld. Wat valt er op uit de monitor? 1.
In de monitor worden vijf indicatoren groen gescoord (geborgd), namelijk ‘Effectiviteit ketensamenwerking’, ‘Pedagogische advisering’, ‘Beschikbaarheid van gezinsondersteuning’, ‘Bemoeizorg’ en ‘Training van professionals’. Dit betekent dat de regio een lange termijn visie heeft bij de aanpak van kindermishandeling, welke beschreven is in een beleidsplan die jaarlijks wordt geëvalueerd. Het CJG, alsmede andere voorzieningen, heeft informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien. Er worden pedagogische spreekuren aangeboden, waarover jaarlijks wordt gerapporteerd. Het CJG heeft tevens instrumenten beschikbaar waarmee professionals actief kunnen zoeken naar signalen van kindermishandeling. Er worden (evidence based) interventies ingezet voor ouders met problemen met betrekking tot opvoeden en opgroeien, waarover jaarlijks wordt gerapporteerd. Ook heeft het CJG cijfers beschikbaar over het percentage ouders dat zij niet bereikt en werkt met het protocol ‘niet verschijnen zonder bericht’. Het CJG verantwoordt zich hierover jaarlijks aan de gemeenten. De regio heeft een scholingsprogramma voor het signaleren van kindermishandeling en rapporteert jaarlijks over het aantal medewerkers dat een scholing gevolgd heeft. 2. Het onderwerp ‘Screenen van zwangere vrouwen’ dient extra aandacht. Deze indicator is rood (afwezig). Het percentage zwangere vrouwen dat gescreend wordt op risico’s is laag en het is onbekend of er bij screening een (gevalideerd) instrument gebruikt wordt en of het programma VoorZorg wordt ingezet bij zwangere vrouwen met risico’s. 3. Andere indicatoren zijn oranje of geel. Dit betekent dat de regio wat betreft deze indicatoren (goed) op weg zijn, maar dat er ruimte is voor verbetering. Zo komt uit de indicator ‘Voorlichting aan alle ouders’ naar voren dat het CJG wel communicatiemiddelen als folders of een website ter beschikking heeft met informatie over geweldloos opvoeden en dat zij mondeling informatie geeft aan ouders, maar dat hier niet over wordt gerapporteerd. Uit de indicator ‘Voorlichting aan kinderen over kindermishandeling’ komt naar voren dat het CJG wel communicatiemiddelen ter beschikking heeft met informatie voor kinderen, maar dat er op scholen zijn niet tot nauwelijks effectief gebleken interventies zijn ingevoerd waarin de nadruk wordt gelegd op het verstrekken van informatie over kindermishandeling aan kinderen. Er is in de regio geen structureel beleid omtrent het geven van voorlichting aan kinderen. Over de inzet van buurtgerichte programma’s is nog veel onbekend. De indicator ‘Wrap Around Care’ is oranje. Er wordt wel volgens het model gewerkt en er worden evidence based interventies ingezet, maar hier wordt niet over gerapporteerd. Ook is er geen standaard werkwijze toegepast voor de beoordeling van het risico op kindermishandeling met betrekking tot het besluitproces. Uit de monitor blijkt tevens dat de indicator ‘Samenwerking tussen politie en AMK’ op één vraag na geborgd is. In de regio zijn afspraken gemaakt over de samenwerking met de politie, er wordt door de verantwoordelijke instelling bij de politie actief naar informatie over het gezin gevraagd en er wordt door de gemeenten gerapporteerd hoe vaak maatregelen zijn ingezet en met welk effect. Het percentage meldingen van kindermishandeling of huiselijk geweld (waar kinderen bij betrokken zijn) waarbij de politie actief is betrokken bij het stoppen van kindermishandeling is echter laag. Ook de indicator ‘Stappenplan bij calamiteiten’ is op één vraag na groen. De indicator is geel
44
omdat onbekend is of de gemeenten rapporteren over het aantal keer dat het NODOprotocol is toegepast.
4.2 Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling De meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling is een vijfstappenplan waarin staat wat een professional het beste kan doen bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. Professionals in de zorg, onderwijs, kinderopvang en justitie worden verplicht met een meldcode te werken als zij een signaal krijgen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het doel van de verplichting is dat sneller en adequater wordt ingegrepen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling, zodat het geweld stopt. Uit de monitor blijkt dat het CJG en de (jeugdgezondheids)zorginstellingen gebruik maken van de meldcode en deze ook bestuurlijk hebben vastgelegd (van de prenatale zorg is dit echter niet bekend). Binnen deze instellingen is tevens een aandachtsfunctionaris benoemd (ook is dit van de prenatale zorg niet bekend). Er wordt bij deze instellingen nog niet gerapporteerd over het aantal keer dat er gebruik gemaakt werd van de meldcode. Gegevens over het gebruik en vastleggen van de meldcode bij het onderwijs en kinderopvang ontbreken, de regio heeft hier geen zicht op.
4.3 De koppeling tussen aard en omvang en ketenaanpak Wanneer naar de cijfers van alle gemeenten wordt gekeken kunnen een aantal conclusies worden getrokken: 1. Het aantal jeugdigen is, in de lijn van de landelijke trend, in de regio iets afgenomen. Alleen in de gemeente Voorschoten is een stijging te zien in het aantal jeugdigen in 2011 ten opzichte van 2011. 2. Het aantal meldingen kindermishandeling bij het AMK neemt in sommige gemeenten in 2011 iets af ten opzichte van 2010, namelijk in Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Voorschoten. In de gemeenten Alphen a/d Rijn en Leiden neemt het aantal meldingen een stuk af. In de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Leiderdorp, Lisse, Rijnwoude en Zoeterwoude neemt het aantal meldingen kindermishandeling bij het AMK toe in 2011 ten opzichte van 2010. In de gemeente Katwijk neemt het aantal meldingen een stuk toe. In de gemeente Noordwijkerhout is het aantal meldingen exact gelijk in 2010 en 2011. 3. Wanneer gekeken wordt naar het aantal meldingen bij het AMK ten opzichte van het (ongewogen) prevalentiecijfer kan landelijk gezegd worden dat dit ongeveer 16% is. Dit betekent dat bij 16 op de 100 kinderen die volgens de prevalentiecijfers (Alink et al., 2011) slachtoffer zijn van kindermishandeling, onderzoek plaatsvindt naar de mishandeling (in 2011). Uitgerekend is welk percentage dat voor de gemeenten is: - Alphen a/d Rijn: 57,1% - Hillegom: 37,7% - Kaag en Braassem: 25,5% - Katwijk: 37,2% - Leiden: 57,3% - Leiderdorp: 32,1% - Lisse: 35,7% - Nieuwkoop: 37,2% - Noordwijk: 46,6% - Noordwijkerhout: 34,2%
45
- Oegstgeest: 22,6% - Rijnwoude: 38,5% - Teylingen: 23,0% - Voorschoten: 43,8% - Zoeterwoude: 19,4% 4. In de regio Holland Rijnland zijn in 2011 verreweg de meeste meldingen afkomstig van politie, dit geldt voor (bijna) alle gemeenten in alle leeftijdscategorieën. Alleen de gemeente Zoeterwoude is hier een uitzondering op. Hier geldt dat in de leeftijdscategorie 0-4 jaar de meeste meldingen van GGZ komen. In de twee andere leeftijdscategorieën is dit de sociale omgeving. Wat opvalt is dat in 2011 in alle gemeenten weinig wordt gemeld door kinderopvang en het onderwijs. Wanneer gekeken wordt naar de ingevulde monitor is af te zien dat er ook bij de gemeente niet bekend is of kinderopvang en onderwijs gebruik maken van de meldcode. 5. Het type kindermishandeling dat bij het AMK het meest geregistreerd is, is in 2011 in (bijna) alle gemeenten ‘getuige van huiselijk geweld’. In de gemeenten Lisse en Nieuwkoop is dit ‘pedagogische verwaarlozing’. 6. Uit tabel 6, vervolg na melding, valt af te lezen dat in alle gemeenten het vervolg na onderzoek in de meeste gevallen in 2011 ‘mishandeling bevestigd, overgedragen naar vrijwillige hulpverlening’ is.
46
Bijlagen Bijlage 1. Indicatoren - Monitor Aanpak Kindermishandeling
0.1 Effectiviteit ketensamenwerking Status:
groen
Onderbouwing: (aanwezig)
De gemeente heeft een lange termijn visie bij de aanpak van kindermishandeling.
ja ja
(operationeel)
De gemeente beschikt over een (beleids)plan waarin de sluitende aanpak van kindermishandeling in activiteiten is uitgewerkt. In het beleidsplan is een ketenregisseur benoemd. Het beleidsplan bevat een beschrijving van de gewenste resultaten.
ja
De gemeente evalueert jaarlijks de behaalde resultaten van dit beleidsplan in de vorm van een rapportage. Opmerkingen:
ja
(geborgd)
47
ja
Op hoofdlijnen is er een lange termijn visie. In het jaarplan huiselijk geweld staat een gedeelte over de aanpak kindermishandeling. Over dit jaarplan wordt jaarlijks gerapporteerd.
1. Pedagogische advisering Status:
groen
Onderbouwing:
Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien Kinderdagverblijven hebben informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien Peuterspeelzalen hebben informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien Voor- en naschoolse voorziening voor kinderen vanaf 4 jaar hebben informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien Basisscholen hebben informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien
ja
Scholen in het voortgezet onderwijs hebben informatie beschikbaar voor ouders over opvoeden en opgroeien Het CJG biedt individuele of groepsgewijze pedagogische spreekuren aan voor ouders
ja
De spreekuren worden gehouden door pedagogisch geschoolde medewerkers
ja
CJG rapporteert jaarlijks over het bereik van deze pedagogische spreekuren
ja
Opmerkingen:
leeg
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
48
ja
ja
ja
ja
ja
2. Voorlichting aan alle ouders over geweldloos opvoeden Status:
geel
Onderbouwing:
Het CJG heeft communicatiemiddelen (folders, website) ter beschikking met informatie over geweldloos opvoeden en specifieke risicogedragingen zoals shakenbabysyndroom. Het CJG geeft ouders mondeling informatie over geweldloos opvoeden en specifieke risicogedragingen zoals het shakenbabysyndroom, bij een van de eerste contactmomenten op het consultatiebureau. Het percentage ouders dat groepsgewijze opvoedingsvoorlichting in de periode vóór en kort na de geboorte aangeboden krijgt is: Het CJG rapporteert jaarlijks over het aantal ouders dat informatie kreeg over geweldloze opvoeding en groepsgewijze opvoedingsvoorlichting ontving in een jaarverantwoording. Dit is in het beleid vastgelegd. Opmerkingen:
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
49
ja
ja
Minder dan 50%
nee
Het CJG geeft informatie over geweldloos opvoeden en SBS op indicatie. Dus bijvoorbeeld als onderdeel van stevig ouderschap en wanneer ouders aangeven dat ze het opvoeden stressvol vinden.
3. Voorlichting aan kinderen over kindermishandeling Status:
oranje
Onderbouwing:
Het CJG heeft communicatiemiddelen (folders, website) ter beschikking met informatie voor kinderen over geweld en misbruik tegen kinderen. Het percentage scholen dat effectief gebleken interventies heeft ingevoerd waarin de nadruk wordt gelegd op het verstrekken van informatie over kindermishandeling aan kinderen (zoals het ‘Marietje Kessels Project’ of ‘Safe You, Safe Me’) is: op basisscholen: op scholen in het voortgezet onderwijs: Er is in de gemeente (in samenwerking met schoolbesturen) een structureel beleid omtrent het herhaaldelijk geven van voorlichting aan kinderen en jeugdigen op scholen. Opmerkingen:
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
50
ja
Minder dan 50% Minder dan 50% nee
leeg
4. Inzet buurtgerichte programma's Status:
oranje
Onderbouwing: (aanwezig)
Er is vastgesteld in welke wijken er sprake is van verhoogde opvoedingsproblemen. In de wijken met verhoogde opvoedingsproblematiek is extra pedagogisch hulpaanbod beschikbaar. Het hulpaanbod bestaat uit onderwijsachterstandsprogramma’s (zoals vooren vroegschoolse programma’s) gekoppeld aan een intensieve, bredere oudermodule, zoals gezinsbegeleiding. De beoogde doelgroep maakt gebruik van het beschikbare aanbod aan buurtgerichte programma’s. De financiering van de inzet van de buurtgerichte programma’s is gedurende de looptijd van het beleid gewaarborgd. Het is bekend hoeveel gezinnen gebruik maken van het hulpaanbod. Opmerkingen:
(operationeel)
(geborgd)
51
ja ja
weet niet
weet niet
weet niet
weet niet leeg
5. Screenen van zwangere vrouwen Status:
rood
Onderbouwing:
Het percentage zwangere vrouwen dat door de verpleegkundige wordt gescreend op risico’s is: De verloskundige maakt daarbij gebruik van een instrument voor de screening. Het instrument dat de verloskundige gebruikt voor screening, is een gevalideerd instrument zoals de ‘Dunedin Family Services Indicator’. Bij zwangeren vrouwen met risico’s wordt het programma ‘VoorZorg’ ingezet. Het is bekend bij hoeveel van de zwangere vrouwen er sprake is van een risicosituatie. Het is bekend hoe vaak het programma ‘Voorzorg’ is ingezet. Opmerkingen:
(aanwezig) (operationeel)
(geborgd)
52
Minder dan 50%
weet niet leeg
weet niet weet niet leeg leeg
6. Beschikbaarheid gezinsondersteuning Status:
groen
Onderbouwing:
Het CJG heeft instrumenten (screeningslijsten, gespreksprotocollen) beschikbaar waarmee professionals actief kunnen zoeken naar signalen van kindermishandeling. Het CJG biedt (kortdurende) interventies aan voor ouders met problemen over opvoeden en opgroeien. Het CJG werkt met het gespreksprotocol ‘Samen Starten’, waarmee professionals zorgwekkende opvoedingssituaties vroeg kunnen signaleren. Het CJG werkt met evidence based interventies (zoals ‘Triple P', 'Minder Boos en Opstandig', ‘Parent Management Training', 'Homestart', 'Stevig Ouderschap', 'Moeders informeren Moeders' of ‘Video Home Training’). Het CJG heeft een coördinerende rol bij het inzetten van deze interventies. Het CJG rapporteert jaarlijks over het bereik van de (verschillende) interventies. Opmerkingen:
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
53
ja
ja
weet niet
ja
ja ja leeg
7. Bemoeizorg Status:
groen
Onderbouwing:
Het CJG (0-4 jaar) heeft cijfers beschikbaar voor de gemeente over het percentage ouders dat zij niet bereikt. Het CJG (0-4 jaar) werkt met het protocol ‘Niet verschijnen zonder bericht'. Het CJG (0-4 jaar) verantwoordt zich jaarlijks aan de gemeente over het aantal ‘Niet verschijnen zonder bericht' en welke acties zij onderneemt om het percentage 'niet verschenen zonder bericht' omlaag te brengen. Opmerkingen:
(aanwezig) (operationeel)
(geborgd)
54
ja
ja ja
leeg
8. Training van professionals Status:
groen
Onderbouwing:
De gemeente stimuleert een scholingsprogramma voor het signaleren van kindermishandeling. Het programma voorziet in scholing van medewerkers van de volgende voorzieningen: Het CJG Kinderopvangvoorzieningen (kinderdagverblijf, peuterspeelzaal) Voorschoolse en naschoolse voorzieningen Basisonderwijs Voortgezet onderwijs De gemeente rapporteert in hun jaarverslag over het aantal medewerkers dat een scholing heeft gevolgd (bereik). Opmerkingen:
(aanwezig) (operationeel)
(geborgd)
55
ja
ja ja ja ja ja ja
De gemeente doet dit via de coördinator regionale aanpak kindermishandeling. Die rapporteert over het aantal bereikte organisaties/medewerkers.
9. Gebruik meldcode Status:
geel
Onderbouwing: (aanwezig)
De volgende instellingen maken gebruik van de meldcode: De prenatale zorg (verloskundigen en kraamzorg) Het CJG (0-4) De jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar) De zorgaanbieders Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen Voor- en naschoolse voorzieningen Basisscholen Scholen in het voortgezet onderwijs
ja ja ja ja 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75%
Meldcode bestuurlijk vastgelegd Status:
geel
Onderbouwing: (operationeel)
De volgende instellingen hebben het gebruik van de meldcode bestuurlijk vastgelegd: De prenatale zorg (verloskundigen en kraamzorg) Het CJG (0-4) De jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar) De zorgaanbieders Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen Voor- en naschoolse voorzieningen Basisscholen Scholen in het voortgezet onderwijs
56
weet niet ja ja ja 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75%
Aandachtsfunctionaris Status:
oranje
Onderbouwing:
In de volgende instellingen is er een aandachtsfunctionaris Huiselijk Geweld en Kindermishandeling benoemd: De gemeente De prenatale zorg (verloskundigen en kraamzorg) Het CJG (0-4) De jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar) De zorgaanbieders
(operationeel)
Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen Voor- en naschoolse voorzieningen Basisscholen Scholen in het voortgezet onderwijs
nee weet niet ja ja ja 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75% 50 tot 75%
Rapporteren meldcode Status:
rood
Onderbouwing:
De volgende instellingen rapporteren over het aantal keer dat zij gebruik maakten van de meldcode en met welk resultaat: De gemeente De prenatale zorg (verloskundigen en kraamzorg) Het CJG (0-4) De jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar) De zorgaanbieders
(geborgd)
Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen Voor- en naschoolse voorzieningen Basisscholen Scholen in het voortgezet onderwijs Opmerkingen:
57
nee nee nee nee nee Minder dan 50% Minder dan 50% Minder dan 50% Minder dan 50% Over kinderdagverblijven, vooren naschoolse voorzieningen en scholen zijn de gegevens niet bekend.
10. Samenwerking tussen politie en AMK Status:
geel
Onderbouwing:
In de gemeente zijn er afspraken over de samenwerking met de politie rondom meldingen van kindermishandeling of huiselijk geweld waar kinderen bij betrokken zijn. Bij meldingen van kindermishandeling vraagt de verantwoordelijke instelling bij de politie actief naar informatie over het gezin. Het percentage meldingen van kindermishandeling of huiselijk geweld (waar kinderen bij betrokken zijn) bij het AMK waarbij de politie actief is betrokken bij het stoppen van kindermishandeling is:* De gemeente rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad hoe vaak maatregelen (justitie, tijdelijk huisverbod) zijn ingezet en met welk effect. Opmerkingen:
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
ja
ja
Minder dan 50%
ja
Het AMK vraagt regelmatig gegevens op bij de politie, maar niet in alle gevallen. Bij de meeste gevallen van kindermishandeling is politie ingrijpen niet nodig.
* Bedoeld wordt dat bij alle meldingen bij het AMK door het AMK informatie opgevraagd wordt bij de politie over de achtergrond van het gezin. Er zijn drie punten essentieel voor inschatten veiligheid van het kind: 1.
Ga altijd op huisbezoek.
2.
Zie of spreek het kind.
3.
Vraag informatie op bij de politie: politie weet vaak meer over een gezin (eventuele eerdere meldingen van huiselijk geweld, of ouder(s) eerder veroordeeld is/zijn etc.).
58
11. ‘Wrap Around Care’ Status:
oranje
Onderbouwing:
Hulpverlening aan mishandelde kinderen wordt door de lokale instellingen (zoals CJG) uitgevoerd volgens het ‘Wrap Around Care'model. Het is duidelijk welke instelling de regie heeft over het gezin en de betrokken instellingen werken met ‘1 Gezin, 1 Plan'. Er is een standaard werkwijze toegepast voor de beoordeling van het risico op kindermishandeling met betrekking tot het besluitproces. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gevalideerd risicotaxatie-instrument zoals de ‘California Family Risk Assessment’ (CFRA), het ‘Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid’ (LIRIK) of de ‘Child Abuse Risk Evaluation-Nederland’ (CARE-NL). In de hulpverlening aan mishandelde kinderen is er sprake van een geprotocolleerde samenwerking tussen de volgende instellingen: Jeugdzorginstellingen Verslavingszorg Psychiatrie Gehandicaptenzorg Sociale dienst Reclassering Sociale woningbouw Andere instellingen: Deze ketenpartners zetten evidence based interventies in, zoals ‘multisysteemtherapie’, ‘Intensieve Pedagogische Thuishulp’ of ‘Project 12-ways’. Het CJG rapporteert jaarlijks over het aantal gezinnen waarbij eerder genoemde interventies zijn toegepast. * Het CJG heeft inzicht in ‘1 Gezin, 1 Plan’ en weet de knelpunten te benoemen. Opmerkingen:
(aanwezig)
(operationeel)
(geborgd)
ja
ja
nee
ja ja ja ja nee ja weet niet leeg ja
nee
ja Verschillende organisaties hebben een aandachtsfunctionaris die geschoold is in de CARE-NL, maar dit is geen standaard werkwijze. Er is zijn Regionale Afspraken rondom de Meldcode gemaakt tussen een groot aantal organisaties.
* Dat is nu nog aan provincies, maar vooruitlopend op de transitie jeugdzorg is deze vraag onderdeel van deze monitor (aan gemeenten).
59
12. Stappenplan bij calamiteiten met betrekking tot kindermishandeling Status:
geel
Onderbouwing: (aanwezig)
De gemeente heeft een stappenplan voorhanden bij calamiteiten. Bij het overlijden van een kind waarbij kindermishandeling een mogelijke doodsoorzaak is, wordt door de betreffende instelling altijd aangifte bij de politie gedaan. In de gemeente is de ‘NODO’-procedure (nader onderzoeken doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen) ingevoerd. De gemeente rapporteert aan de gemeenteraad over het aantal keer dat de ‘NODO’-procedure is toegepast. Opmerkingen:
(operationeel)
(geborgd)
60
ja ja
ja
weet niet
leeg
Bijlage 2. Over het Nederlands Jeugdinstituut Het Nederlands Jeugdinstituut is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedingsvraagstukken. Het werkterrein van het Nederlands Jeugdinstituut strekt zich uit van de jeugdgezondheidszorg, opvang, educatie en jeugdwelzijn tot opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdbescherming evenals aangrenzende werkvelden als onderwijs, justitie en internationale jongerenprojecten.
Missie De bestaansgrond van het Nederlands Jeugdinstituut ligt in het streven naar een gezonde ontwikkeling van jeugdigen, en verbetering van de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving. Om dat te kunnen bereiken is kennis nodig. Kennis waarmee de kwaliteit en effectiviteit van de jeugd- en opvoedingssector kan verbeteren. Kennis van de normale ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen, preventie en behandeling van opvoedings- en opgroeiproblemen, effectieve werkwijzen en programma’s, professionalisering en stelsel- en ketenvraagstukken. Het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelt, beheert en implementeert die kennis.
Doelgroep Het Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, staffunctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd en opvoeding. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar genereren ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt het probleemoplossend vermogen te vergroten en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening te verbeteren.
Producten Het werk van het Nederlands Jeugdinstituut resulteert in uiteenlopende producten zoals een infolijn, websites, tijdschriften, e-zines, databanken, themadossiers, factsheets, diverse ontwikkelings- en onderzoeksproducten, trainingen, congressen en adviezen.
Meer weten? Met vragen over het Nederlands Jeugdinstituut of zijn beleidsterreinen kunt u op werkdagen van 9 tot 13 uur terecht bij onze Infolijn, telefoon (030) 230 65 64 of via e-mail
[email protected]. Voor de meest actuele informatie: www.nederlandsjeugdinstituut.nl.
61
1. Inko mende docu menten - 1073
1: I
l
Aan bestuur en directies van de VO scholen en MBO instellingen; aan de portefeuillehouders RMC; aan de betrokken ambtelijke ondersteuning; aan de werkgevers en overige betrokkenen
Datum : 26 februari 2013 Kenmerk: EB/IG Betreft: V-\(SV-conferentie 4 april 2013
Geachte dames en heren, In aansluiting op de vooraankondiging van 22 januari jl. nodig ik u graag uit voor de V-VSV-conferentie (=Voorkomen Voortijdig Schoolverlaten) op donderdagmiddag 4 april a.s. van 13.30-17.00 uur bij het Scalacollege, Diamantstraat 31 te 2403 AS Alphen aan den Rijn. Het wordt een productieve werkconferentie, die als titel heeft: "Passie of professie, waar kies je voor?" Tijdens de werkconferentie zullen de voorlopige resultaten van de eerste convenantsperiode (20082012) bekend gemaakt worden. Op 7 maart 2012 is er een nieuw convenant afgesloten dat tot 2016 loopt. Hoe zal de arbeidsmarkt er na 2016 uit zien en wat moeten we de komende jaren (ondanks de economische crisis) doen om het bereikte resultaat vast te houden en te versterken? De afgelopen jaren hebben we ons samen met onder andere, VO en MBO scholen, RMC-gemeenten, UWV, werkgevers, COLO, CJG, Jeugdzorg , SMW en Veiligheidshuis ingezet om het aantal voortijdig schoolverlaters in onze regio behoorlijk terug te dringen. En dat is gelukt. Samen staan we voor de uitdaging de komende jaren er nog een schepje bovenöp te doen. Ik ben ervan overtuigd da~ we met onze gezamenlijke inzet er in slagen deze ambitie te realiseren . Dat is in het belang van onze jonge inwoners en ook in het belang van de economische ontwikkeling in onze regio . We rekenen daarom op_ uw aanwezigheid en inbreng in het debat. Aanmelden voor deze bijeenkomst kan digitaal bij mevrouw J. Schipper (
[email protected]) of door het invullen en opsturen van het bijgevoegde formulier. Als u zich al heeft opgegeven voor deze conferentie, hoeft u dat niet nogmaals te doen .
-----
Met vri~ndelijke groet,
$1y jvan de Bree
Pfojectleider V-VSV regio 27. Domeindirecteur Oriëntatie en Toeleiding ROG 1D College ROC ID College Gouda Groen van PrinsterersingeJ 52 · 280 5 TE Gouda · Postbus 70 · 2800 AB Gouda t el (0 88) 222 1777· fax (0 182) 53 91 38 · e-m ail info@id co llege.nl · w ww .idco llege.nl
Sca n nummer 1 van 1 - ScanpaÇ!ina 1 van 3
1. In komen de documenten - 1073
Het pro.gramma ziet er als volgt uit:
13.30- 13.45 uur:
Inloop met koffie of thee
13.45- 13.50 uur:
Welkomstwoord door de dagvoorzitter.
13.50-14.05 uur:
Opening door Wethouder Michel du Chatinier van Alphen aan den Rijn. In zijn openingswoord geeft hij aan wat volgens hem de afgelopen periode heeft gewerkt en wat minder, welke zijn dilemma's/vraagpunten zijn. Hij vraagt u daarop te reageren .
14.05- 14.50 ul:lr:
Frans Meijers (lector Haagse Hogeschool) gaat in op de vraag wat je (vooral op school) moet doen om de ambitie van 2016 te behalen. Dr. Frans Meijers is gespecialiseerd in onderzoek naar en advies over de relatie tussen educatie, arbeid en levensloop. Hij doet veel onderzoek naar de communicatie tussen docenten en jongeren. Welke attitude/omgeving is gewenst zodat jongeren ruimte krijgen om zelf een gevoel voor richting eri identiteit te ontwikkelen en hun stip aan de horizon ontdekken ?
14.50-15.15 uur:
koffie en theepauze
15.15-15.45 uur:
Wat vindt de Jeugd (Tom Lash) daar van ? De 18 jarige Tom Lash, finalist van Cameretteri 2012, besloot na het behalen van zijn HAVO-diploma, als cabaretier zijn passie te volgen. Hij deelt met u op zijn eigen wijze zijn ervaringen in het onderwijs en zijn visie daar op.
15.45- 16.05 uur:
Resultaten VSV- convenant 2008-2012 door Nahied Rezwani van OCW Mevrouw Rezwani is accountmanager van het ministerie van OCW betrokken bij de uitvoering van het VSV- convenant in o.a. deze regio. Zij zal u informeren over de in deze regio bereikte resultaten en suggesties çloen voor de komende periode.
16.05- 16.25 uur
Sluiting door Wethouder Marion Suijker van de RMC contactgemeente Gouda In haar afsluiting gaat wethouder Suijker in op de leereffecten van vanmiddag. Wat is de "gouden tip" die we elkaar moeten meegeven? Welk nieuw inzicht heeft vanmiddag gebracht? Zij nodigt u uit met haar in discussie te gaan.
16.25-17.00 uur:
informeel samenzijn met hapje en drankje
ROC ID College Gouda Groen van Prinst erersingel 52 · 2805 TE Gouda · Postbus 70 · 2800 AB Gouda t el (088) 222 1777· f ax (0182) 53 91 38 · e-mail
[email protected]· · www .idcollege.nl
Sca n nummer 1 va n 1 - Scan pagina 2 van 3
1. 1nkomendedocumenten -1073
AANMELDFORMULIER
JA! Ik neem deel aan de V-VSV-Conferentie (Voorkomen Voortijdig SchooiVerlaten) 2013 Datum: Locatie: Tijdstip:
donderdag 4 april 2013 Scalacollege, Diamantstraat 31 te 2403 AS Alphen aan den Rijn van 13.30-17.00 uur
Organisatie: Naam:
(per persoon graag 1 formulier invullen) Functie:
E-mail adres:
Telefoonnummer:
U wordt verzocht zich vóór 25 maart a.s. voor deze bijeenkomst aan te melden, op één van de volgende manieren:
Per e-mail:
jschipper@idcollege. nl
óf Per post:
ROG 10 College Domein Oriëntatie en Toeleiding T.a.v. mevrouw J. Schipper Postbus 70 2800 AB Gouda
ROC ID College Gouda Groen van Prinsterersingel 52 · 2805 TE Gouda · Postbus 70 · 2800 AB Gouda tel (0 88) 222 1777· f ax (0182) 53 91 38 · e-mail
[email protected] · www.idcollege .nl
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 3
1. Inkomende documenten- 989
Dienst Uitvoering Onderwijs
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Gemeente Alphen aan den Rijn College van Burgemeester en wethouders Per adres : Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland T.a.v. mw. I. van Breda Postbus 558 2300 AN LEIDEN
Datum Betreft
~
Europaweg 2 2711 AH Zoetermeer Postbus 606 2700 ML Zoetermeer www .bezwaarschriftenoc w.nl
Contactpersoon mr. R.J. Oskam
5 FEB 2013
Beslissing op bezwaar
T 079 - 323 4458 E roland .oskam @duo.nl
Geacht college, Inleiding
Alvorens in te gaan op de gronden van uw bezwaarschrift hecht ik er aan u uitleg te geven over de verschillende wetswijzigingen en de gevolgen daarvan voor de door uw gemeente uit te voeren taken op het terrein van volwasseneneducatie. Bij brief aan de Tweede Kamer van 16 februari 2011 1 heb ik mijn uitgangspunten met betrekking tot beroepsonderwijs en volwasseneneducatie uiteengezet. Eén van die uitgangspunten is dat het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (hierna : vavo) onder rechtstreekse aansturing van het Rijk wordt gebracht. Dat heeft gevolgen voor de bekostiging van het vavo en daarmee eveneens voor de aan de gemeente toe te kennen budgetten. De rechtstreekse aansturing van het vavo door het Rijk en de daarmee samenhangende bekostiging is verwerkt in de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie alsmede in de Wet participatiebudget (hierna: Wpb) en het daarop gebaseerde Besluit participatiebudget. De wetswijziging is op 1 januari 2013 in werking getreden. 2 Dit betekent dat regionale opleidingencentra (roc's) vanaf 1 januari 2013 de bekostiging voor het verzorgen van vavo niet langer ontvangen van gemeenten maar van de rijksoverheid. De reden om over te gaan tot de rechtstreekse aansturing is gelegen in het feit dat daarmee het vavo toegankelijk wordt voor alle volwassenen, nu de besluitvorming daarover niet meer is voorbehouden aan gemeenten. Immers het stond de gemeenten vrij om het educatiebudget al dan niet in te zetten voor vavo. Gemeenten hebben dan ook in hun educatiebeleid accenten gelegd. Niet alle gemeenten maakten de keuze om vavo in te kopen, daardoor kon het zijn dat in de ene gemeente wel deelgenomen kon worden aan publiek bekostigd vavo en in de andere gemeente niet. Dat is een onwenselijke situatie. De wetgever heeft met de bovengenoemde wetswijziging een einde aan die situatie gemaakt.
1 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 31 524, nr. 88 Staatsblad 2012, nr. 450
1
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 6
Onze referentie DUO/OND-2013/2680 U Uw referentie 12/1801
1. Inkomende documenten- 989
Dienst Uitvoering Onderwijs
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Een andere wijziging in mijn educatiebeleid, zoals tot uitdrukking gebracht in het Actieplan laaggeletterdheid 2012-2015, is om prioriteit aan te brengen in het aanbod van overige educatie. 3 Met het gewijzigde artikel 7 .3.1, eerste lid van de WEB is het aanbod van educatie aangepast. Uit de memorie van toelichting bij deze wetswijziging blijkt dat de wetgever prioriteit legt bij het verhogen van de beheersing van de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen onder volwassenen. 4 Het nieuwe aanbod van overige educatie omvat opleidingen die zijn gericht op alfabetisering van volwassenen en opleidingen die zijn gericht op beheersing van het ingangsniveau dat nodig is voor het volgen van onderwijs. Het gaat hierbij om opleidingen Nederlandse taal en rekenen en opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) op verschillende niveaus. Daarnaast is ook de berekening van het participatiebudget om bekostiging van de overige educatie mogelijk te maken met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Voorheen werd de berekening van het participatiebudget gebaseerd op louter objectieve maatstaven. Met de wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur, het Besluit participatiebudget5 , is het mogelijk gemaakt om de verdel ing van de OCW bijdrage aan het participatiebudget over de gemeenten mede te baseren op twee prestatie-indicatoren, te weten de behaalde certificaten NT2 en ingekochte trajecten basis vaardigheden. Daarnaast blijven twee objectieve maatstaven gehandhaafd, te weten het aantal laagopgeleiden binnen de gemeente en het aantal allochtonen binnen de gemeente. Feiten Op 28 september 2012 is aan u een besluit toegestuurd waarbij de OCW bijdrage van het participatiebudget is vastgesteld op € 203.199,00. Bij brief van 6 november 2012 hebt u bezwaar gemaakt tegen dit besluit. U hebt het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland gemachtigd uw bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. De hoorzitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2013. Op 19 december 2012 is de beslistermijn om op uw bezwaarschrift te beslissen met 6 weken verdaagd. Met deze brief wordt op uw bezwaar beslist. Besluit Uw bezwaarschrift heeft er toe geleid dat ik het besluit van 28 september 2012 in stand laat met een verbetering van de gronden waarop het besluit is genomen . Onderstaand zal ik uiteenzetten hoe ik tot dat oordeel ben gekomen.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 28 760, nr. 22 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 146, nr. 3 5 Zie Staatsblad 2008, 589, Staatsblad 2010, 124 en Staatsblad 2012, 524
4
2
Scan nummer 1 van 1 - Scan pagina 2 van 6
1. In kome nde documenten - 989
Dienst Uitvoering Onderwijs
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap Overwegingen Algemeen De Wpb heeft als onderwerp de financiering van onderdelen van de Wet werk en bijstand, de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs. Gemeenten ontvangen van het Rijk één participatiebudget. De verantwoording vindt plaats volgens de systematiek van "Single information en Single audit" (SiSa). De verdeling van het educatiebudget voor 2013 In het Besluit Participatiebudget is geregeld hoe de educatiemiddelen worden verdeeld over de gemeenten. Het budget voor 2013 wordt verdeeld op basis van vier maatstaven, die elk voor 25% meewegen. De vier maatstaven voor de verdeling van het educatiegeld zijn: 1. Volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau 2. Volwassen inwoners met een bepaalde etnische achtergrond 3. Ingekochte trajecten basisvaardigheden 4 . Behaalde certificaten staatsexamens Nederlands als tweede taal (NT2) De maatstaven 1 en 2 zijn gebaseerd op CBS gegevens. Maatstaven 3 en 4 zijn gebaseerd op de SiSa 2011-opgave van de gemeenten. Uw bezwaar Namens u zijn de volgende bezwaren naar voren gebracht. In het bezwaarschrift wordt gesteld dat de prestatie-indicatoren vaag en multiinterpretabel zijn en niet weerspiegelen wat gemeenten in werkelijkheid aan output hebben geleverd. De verdeling die op basis van deze indicatoren tot stand is gekomen zou daardoor volkomen willekeurig zijn. Ten aanzien van uw stelling dat de verdeling van het budget in strijd met het verbod van willekeur tot stand is gekomen overweeg ik als volgt. Van wil lekeur kan alleen sprake zijn wanneer de norm van de wettelijke bepaling ruimte had gelaten om al dan niet het budget toe te kennen. In de belangenafweging die vervolgens had moeten plaatsvinden bij deze beoordelingsruimte had er dan sprake moeten zijn van een kennelijk onredelijke afweging die gekwalificeerd kan worden als willekeur. Artikel 4 van het Besluit participatiebudget, dat ziet op de toekenning van het budget over het jaar 2013, laat echter geen enkele beoordelingsruimte. Als de parameters zijn ingevuld en de berekening is gemaakt, dan volgt daar een bedrag uit. Ik heb vervolgens geen bevoegdheid om dat bedrag te matigen of te verhogen vanwege een belang dat met het Besluit participatiebudget zou moeten worden gediend. De aard van artikel 4 van het Besluit brengt met zich mee dat daar een gebonden beschikking uit voortvloeit waarbij aan de totstandkoming van het besluit geen belangenafweging vooraf gaat. Ik concludeer dan ook dat er geen sprake is van willekeur. Voor zover uw bezwaar zich richt tegen de verdeelsystematiek als zodanig merk ik het volgende op. De manier waarop de berekening plaatsvindt, is een gevolg van een beleidsmatige keuze. Deze is vastgelegd in het gewijzigde Besluit participatiebudget. Dit is een algemeen verbindend voorschrift en het is gelet op het gestelde in artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk om hiertegen bezwaar aan te tekenen.
3
Scan nummer 1 van 1 - Scan pagina 3 van 6
1. Inkomende documenten - 989
Dienst Uitvoering Onderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap U hebt aangegeven de prestatie-indicatoren vaag en multi-interpretabel te vinden. Er zou bijvoorbeeld niet helder zijn wat er onder traject basisvaardigheden moet worden verstaan. Gemeenten konden daarom niet bepalen welke trajecten daaronder vallen. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten, welke sinds eind 2008 op regelmatige basis hebben plaatsgevonden, is aangegeven dat de WEB en het Besluit participatiebudget ruimte bieden om het begrip traject naar eigen inzicht in te vullen. De Wpb noch het Besluit participatiebudget verzetten zich tegen het splitsen van trajecten in cursussen. Het stond u derhalve vrij om trajecten te splitsen en in blokken of delen aan te bieden en als zodanig te verantwoorden . Eén en ander voor zover die verantwoording de accountantstoets kan doorstaan. Overigens deel ik u nog mede dat de door de gemeenten aangeleverde gegevens, met betrekking tot ingekochte trajecten geen uitschieters naar boven of naar beneden, te zien geven . Uit cijfermatig onderzoek van die gegevens komt naar voren dat 394 van de 415 gemeenten een percentage ingekochte trajecten per laagopgeleide inwoners heeft dat de 2,5% niet te boven gaat. Er zijn 15 gemeenten bij wie dat percentage tussen de 2,5% en 3,5% beloopt. En er zijn slechts 6 gemeenten waar dat percentage de 3,5% te boven gaat. Bovendien zijn deze gegevens geaccordeerd door de accountant. Derhalve was er geen aanleiding om te concluderen dat de gemeenten over het algemeen twijfel hadden hoe deze parameter in te vullen, dan wel dat er gemeenten zijn die bewust trajecten hebben gesplitst in meerdere delen om op die manier de parameter van "ingekochte trajecten basisvaardigheden" te kunnen beïnvloeden. Als uw stelling dienaangaand juist zou zijn, hadden de percentages ingekochte trajecten voor de laagopgeleiden grotere fluctuaties gekend. Bovendien geeft nu juist het niet nader ingekaderde begrip traject basisvaardigheden aan gemeenten de gewenste beleidsvrijheid om maatwerk te leveren. Niet iedere deelnemer aan overige educatie heeft een gelijke behoefte aan begeleiding, intensiteit en duur van een opleiding. Door het aan de gemeenten te laten om hierin te variëren, kan beter aangesloten worden bij de mogelijkheden en wensen van deelnemers aan overige educatie. Het niet nader definiëren van het begrip traject en daardoor inkaderen is uitdrukkelijk door de VNG als wens naar voren gebracht. Het inkaderen van het begrip traject naar duu r, omvang en intensiteit zou het maatwerk van gemeenten te veel aan banden leggen.
In het bezwaarschrift wordt tevens gesteld dat niet bij alle gemeenten bekend was dat overige educatie, zowel de ingekochte trajecten basisvaardigheden als ook de behaalde NT2 certificaten, ook bekostigd kon worden met andere middelen dan van educatie. Er wordt gesteld dat deze twee parameters derhalve geen zuivere basis vormen voor de berekening om tot verdeling van het educatiebudget te komen .
4
Scan nummer 1 van 1 -Scan pa ina 4 van 6
1. In kome nde documenten - 989
Dienst Uitvoering Onderwijs
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Binnen het participatiebudget dat u als gemeente toegekend heeft gekregen is niet bepaald dat alleen de bijdrage van OCW mag worden besteed aan volwasseneneducatie. De wet noch het besluit verplichten u tot die manier van besteden. Uit de memorie van toelichting op de wet6 blijkt de bedoeling van de wetgever met de invoering van het participatiebudget, namelijk het bundelen en stroomlijnen van de bestaande op participatie gerichte geldstromen waardoor grotere beleidsvrijheid en minder administratieve lasten ontstaan. Het kan in vergelijking met de situatie voor de ontschotting en dus met drie afzonderlijke budgetten niet meer voorkomen dat het budget voor het ene doel is uitgeput terwijl voor het andere doel een budget overschot bestaat. Die bedoeling blijkt eens te meer daar waar de memorie van toelichting uitleg geeft over de bestedingsregels . Daar valt onder meer het volgende te lezen: Bij het formuleren van de bestedingsregels zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • De besteding van middelen moet leiden tot verhoging van de participatiegraad. • Gemeenten dienen meer ruimte te krijgen om combinatietrajecten aan te bieden. • Individuele gemeenten dienen ruimte te krijgen om naar eigen inzicht meer nadruk op één of meer van de doelen van de ontschotte participatiebudgetten te leggen. • Uit het feit dat de middelen zijn bedoeld voor participatievoorzieningen volgt dat de middelen niet kunnen worden aangewend voor de financiering van uitvoeringskosten. • Voor het overige blijven de huidige bestedingsmogelijkheden van de afzonderlijke budgetten inburgering, educatie en re-integratie, tenminste voortbestaan. Uw stelling dat het aantal ingekochte trajecten geen zuivere basis vormt om als parameter te dienen nu de gemeente niet op de hoogte was van de mogelijkheid om niet alleen de OCW bijdrage van het participatiebudget aan educatie te spenderen, kan ik dan ook niet volgen. De mogelijkheden die de Wpb en het Besluit participatiebudget u bieden had u naast de informatie die over dit onderwerp via voorlichting door de betrokken ministeries naar buiten is gebracht ook kunnen lezen in de toelichting op wet- en regelgeving. Tot slot wordt er in het bezwaarschrift gesteld dat uw gemeente noch het roe waar u als gemeente de opleidingen inkoopt, beschikt over de uitslagen van de staatsexamens NT2 en dat u die informatie heeft moeten betrekken van DUO. Ik ben van mening dat cursisten die op kosten van de overheid gebruik maken van faciliteiten om een opleiding te volgen, gevraagd kan worden een kopie van een behaald certificaat te overleggen aan de gemeente of het roe. Dat komt mij niet voor als een buitensporige manier om verantwoording af te leggen over de besteding van Rijks gelden. Ik ben van mening dat u uw administratie hier op heeft kunnen inrichten, nu sinds de invoering van het participatiebudget, 1 januari 2009, bekend was dat op enig moment subjectieve parameters de hoogte van het toe te kennen budget mede zouden gaan bepalen.
6
Tweede kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31567, nr. 3
5
Scan nummer 1 va n 1 - Scan pag ina 5 va n 6
1. Inkomende documenten- 989
Dienst Uitvoering Onderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap Ter informatie wijs ik u er nog op dat uit de berekeningssystematiek volgt dat de vergoeding in 2013 voor een basisvaardighedentraject ongeveer € 370,00 en voor een certificaat NT2 € 4.900,00 bedraagt. Sommige gemeenten hebben aangegeven vergeten te zijn het juiste aantal certificaten bij OCW op te geven danwel dat zij de NT2-trajecten met name bij inburgering hebben verantwoord. Hierdoor lijkt het achteraf gezien alsof verantwoording van de behaalde NT2 certificaten bij het OCW deel van het participatiebudget tot een gunstiger resultaat had geleid. Bovendien verklaart dit in zekere mate de opgetreden herverdeeleffecten.
Voorbehoud in beschikking In de beschikking van 28 september 2012 is aangegeven dat de toekenning voor 2013 onder voorbehoud was van het tijdig afronden van de procedure rond weten regelgeving. De toekenning was gebaseerd op een nog niet in werking getreden wijziging van de berekeningssystematiek. Nu de wijziging van het Beslu it participatiebudget per 1 januari 2013 in werking is getreden laat ik de rechtsgevolgen op dit onderdeel in stand. Conclusie Gelet op het bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 28 september 2012, ongegrond. Relevante wetsartikelen Voor de relevante wetsartikelen verwijs ik naar de artikelen 2, 4 en Sa van de Wet participatiebudget, artikel 4 van het Besluit Participatiebudget, artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, artikel 7.3.1. Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede de nota procedure aanlevering jaarstukken versie Circulaire SiSa 2011.
Hoogachtend, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de directeur Onderwijsinstellingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs,
drs. Steven van Spijker
U kunt tegen deze beschikking beroep instellen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag, postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Het beroepschrift moet binnen 6 weken na de dag waarop de beschikking u is toegezonden aan de rechtbank worden gestuurd.
6
Scan nummer 1 van 1 - Scan paqin a 6 van 6
Monitor RAAK Holland Rijnland
Inleiding In november 2012 heeft het Nederlands Jeugdinstituut(NJi) voor de regio Holland Rijnland een monitor uitgevoerd naar de implementatie van een sluitende aanpak kindermishandeling. In deze monitor wordt het aantal meldingen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) per gemeente weergegeven en wordt de kwaliteit van de ketenaanpak beoordeeld. Holland Rijnland maakte deel uit van de pilot van de monitor. De monitor is nog niet in andere regio’s uitgevoerd en dus kunnen we de resultaten niet vergelijken. Hieronder een korte introductie in het onderwerp kindermishandeling, een samenvatting van de resultaten en vervolgens conclusies en vervolgstappen voor de regio Holland Rijnland. Gemeente‐specifieke informatie kunt u terugvinden in de monitor zelf. Deze is als bijlage toegevoegd.
Kindermishandeling Onder kindermishandeling wordt verstaan 1 Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Er zijn verschillende vormen van kindermishandeling. In de monitor is onderscheid gemaakt in: Affectieve verwaarlozing (negeren, onverschilligheid, isoleren, etc.) Lichamelijke mishandeling (slaan, schudden, knijpen, branden etc.) Lichamelijke verwaarlozing (tekort aan: voeding, kleding, slaap, medische zorg) Pedagogische verwaarlozing (bijvoorbeeld niet naar school laten gaan) Seksueel misbruik PCF/MbP: Münchausen by proxy: (Een psychische, sociale of lichamelijke afwijking bedenken, verergen of aanbrengen bij een slachtoffer om zo zelf aandacht te krijgen van medisch personeel) Getuige van huiselijk geweld Meisjesbesnijdenis
Meldingen Advies en Meldpunt Kindermishandeling Uit de Nationale Prevalentiestudie 2 mishandeling van kinderen en jeugdigen blijkt dat jaarlijks 3,4% van de kinderen mishandeld wordt. Uit de monitor wordt duidelijk dat in Nederland
1
Definitie uit de Wet op de Jeugdzorg Onderzoek naar het vóórkomen van kindermishandeling, uitgevoerd in 2010 door Lenneke Alink, Rien van IJzendoorn, Marian Bakermans‐Kranenburg, Fieke Pannebakker, Ton Vogels en Saskia Euser.
2
gemiddeld 16% van deze kinderen gemeld wordt bij het AMK. In alle gemeenten van Holland Rijnland ligt het gemelde percentage kinderen hoger tot veel hoger dan het landelijke gemiddelde. Dit wil zeggen dat er in onze regio goed gesignaleerd wordt. Een groot deel van het aantal kinderen dat mishandeld wordt (op basis van onderzoekscijfers) wordt gemeld bij het AMK. Dit komt voornamelijk door de goede afspraken tussen de politie en het AMK. De politie is in de meeste gemeenten de organisatie die het meeste kinderen meldt bij het AMK. Scholen melden relatief weinig. De scholen zelf geven aan dat zij hun relatie met ouders goed willen houden en daardoor liever door een ander organisatie laten melden als dat nodig is. Natuurlijk is melden van kindermishandeling bij het AMK niet altijd het doel bij het aanpakken van kindermishandeling. Als hulpverleners of andere professionals de mishandeling kunnen stoppen, hoeft er niet gemeld te worden. Het doel van het AMK is ook om de mishandeling te stoppen en het gezin te helpen. Als hulpverleners dat zelf kunnen doen, is inzet van het AMK niet meer nodig. Verder wordt duidelijk uit de monitor dat na onderzoek door het AMK in de meeste gevallen hulp wordt ingeschakeld. Er zijn weinig gevallen waarin wordt geconstateerd dat er geen sprake is van kindermishandeling en dus zijn de meeste meldingen bij het AMK ook terecht.
Kwaliteit ketenaanpak De kwaliteit van de ketenaanpak wordt gescoord op 13 indicatoren die gebaseerd zijn op het 55‐ punten programma dat Jo Hermanns schreef. Volgens Hermanns zou het implementeren van die 55 punten leiden tot een sluitende aanpak van kindermishandeling. Aan elk van de 13 indicatoren heeft het NJi een waarde gegeven; groen is geborgd, geel is operationeel, oranje is aanwezig en rood is afwezig. De score in Holland Rijnlands is als volgt: Samenwerking 0. Effectiviteit ketensamenwerking groen Er is jaarlijks een werkplan aanpak kindermishandeling, waarover ook jaarlijks wordt gerapporteerd en er is een coördinator voor de regionale aanpak kindermishandeling (RAAK). Ook in 2013 is binnen het steunpunt huiselijk geweld een RAAK‐coördinator, gefinancierd door centrumgemeente Leiden. De aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld gaan steeds meer hand in hand. Dat krijgt waarschijnlijk op termijn ook vorm in het samengaan van het Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling. Een aanbod voor iedereen 1. Pedagogische advisering groen 2. Voorlichting aan alle ouders over geweldloos geel opvoeden 3. Voorlichting aan kinderen over oranje kindermishandeling
De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) spelen een belangrijke rol in de aanpak van kindermishandeling. Doordat daar pedagogische advisering en voorlichting over geweldloos opvoeden beschikbaar is voor alle ouders wordt hier positief gescoord. Ook andere organisaties (o.a. scholen en kinderdagverblijven) zijn goed op de hoogte door de georganiseerde voorlichtingen over de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De voorlichting voor geweldloos opvoeden voor ouders kan verbeteren. Informatie is wel beschikbaar, maar wordt niet aan alle ouders uitgedeeld. De kinderen in Holland Rijnland krijgen geen specifieke voorlichting over kindermishandeling. Wel is er aandacht voor het onderwerp in bredere voorlichtingen/trainingen, zoals weerbaarheid en wensen&grenzen. Dit lijkt voldoende. Aandacht voor ouders en kinderen in risicosituaties 4. Inzet buurtgerichte programma's oranje Het buurtgerichte werken heeft in de aanpak kindermishandeling niet de prioriteit gekregen. Uitgangspunt is dat de preventie en signalering van kindermishandeling overal goed vormgegeven moet worden. Aandacht voor individuele risicogezinnen 5. Screenen van zwangere vrouwen rood Er is bij de RAAK‐coördinator onvoldoende bekend over de aanpak kindermishandeling bij verloskundigen en de kraamzorg. Zorg bij de eerste signalen van problemen 6. Beschikbaarheid van gezinsondersteuning groen 7. Bemoeizorg groen Ook in de zorg bij eerste signalen van problemen speelt het CJG een belangrijke rol. Doordat de medewerkers daar goed zijn uitgerust om de eerste signalen te herkennen en daar de juiste zorg op in te zetten (waaronder 1Gezin1Plan, Stevig Ouderschap), scoort Holland‐Rijnland op dit onderwerp groen. Reacties op vermoeden van kindermishandeling 8. Training van professionals groen 9. Gebruik meldcode geel ‐ meldcode bestuurlijk vastleggen geel ‐ aandachtsfunctionaris oranje ‐ rapporteren meldcode rood 10. Samenwerking tussen politie en AMK geel 11. ‘WrapAround Care’ oranje
In Holland Rijnland is veel aandacht besteed aan het informeren van organisaties over de aanstaande wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn voorlichtingen georganiseerd en trainingen beschikbaar gesteld. Onduidelijk is welke organisaties werken met de meldcode en hoe vaak ze dat doen/hebben gedaan. De verwachting is dat de organisaties hun voorbereidingen getroffen hebben. Dit is niet zeker omdat we organisaties niet vragen hierover te rapporteren. Zij worden door hun inspecties gecontroleerd hierop, zodra de wet zijn intrede doet. Fataal verlopen kindermishandeling 12. Stappenplan bij calamiteiten geel
Conclusie en vervolgstappen Over het algemeen geeft de beoordeling een positief beeld. De meeste onderwerpen zijn groen of geel. Daar waar onderwerpen oranje of rood zijn is soms ruimte voor verbetering, maar kan ook getwijfeld worden aan de mate waarin het realistisch of zelfs wenselijk is om groen te scoren. Een voorbeeld hiervan is dat er nu rood staat bij rapporteren meldcode. Wij vinden het niet wenselijk dat organisaties gaan rapporteren aan ons over de meldcode. De inspecties controleren dit en voor ons is het geen toegevoegde waarde. Zeker gezien de transitie van de jeugdzorg is het raadzaam om de aanpak van kindermishandeling door te zetten en te verbeteren. Hiermee wordt het preventieve jeugdveld versterkt, waardoor inzet vanuit de tweedelijns zorg voorkomen wordt. Voor 2013 staan de volgende onderwerpen die in de monitor genoemd worden op de agenda van de RAAK‐coördinator: Het verbeteren van de voorlichting over geweldloos opvoeden voor ouders door de jeugdgezondheidszorg, met name het Shaken Baby Syndroom. Inzicht krijgen in de aanpak kindermishandeling bij verloskundigen en kraamzorgorganisaties. Herhalen van voorlichtingen over de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Meer inzicht krijgen in het gebruik van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in het onderwijs. Het blijven versterken van de aanpak kindermishandeling in de CJG’s. Daarnaast is er aandacht voor het programma “In Veilige Handen” dat zich richt op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij vrijwilligersorganisaties. Het NJi voert deze monitor in 2013 nogmaals uit, daarin worden de cijfers van 2012 meegenomen. Uit het RAAK‐budget zijn hiervoor middelen beschikbaar. Nanda van Beest (gemeente Leiden), Ellen Burgers (gemeente Nieuwkoop) en Cora Koopman (coördinator RAAK), januari 2013.
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Aanvalsplan Laaggeletterdheid Holland Rijnland Basistaak xEfficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Geletterdheid is een randvoorwaarde voor een gezonde, veerkrachtige, welvarende en duurzame samenleving waarin alle burgers actief deelnemen. Datum: Informerend
20 maart ‘13
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
15 mei ‘13
5.
Advies PHO
In te stemmen met het aangaan van een regionaal bondgenootschap met meerdere partijen om gezamenlijk acties te ondernemen om laaggeletterdheid in de regio te bestrijden (zie hoofdstuk 5 in bijgevoegde notitie).
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
In Holland Rijnland zijn naar schatting 50.000 mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Deze mensen hebben vaak een zwakkere positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. In opvolging van de wervingscampagne Maak een nieuwe start! van de roc’s en gemeenten, waarin veel aandacht is besteed aan de problematiek rond laaggeletterdheid, wordt voorgesteld om met meerdere publieke en private partijen actieplannen op te stellen om laaggeletterdheid in de regio te bestrijden.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
8.
Inspraak
NeeX Ja, door: Wanneer:
9.
Financiële gevolgen
XBinnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten:
10.
Bestaand Kader
Structureel/incidenteel Relevante regelgeving: Wet educatie en beroepsonderwijs Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 20 maart 2013 9.30 – 13.00 uur Gemeentehuis Alphen aan den Rijn Commissiekamer II 04
Onderwerp: Aanvalsplan Laaggeletterdheid Holland Rijnland
Beslispunten: In te stemmen met het aangaan van een regionaal bondgenootschap met meerdere partijen om gezamenlijk acties te ondernemen om laaggeletterdheid in de regio te bestrijden (zie hoofdstuk 5 in bijgevoegde notitie). Inleiding: De schatting is dat ongeveer 50.000 mensen tussen 15 en 74 jaar in Holland Rijnland laaggeletterd zijn (13,4%). Ze hebben moeite met lezen en schrijven en daardoor loopt hun participatie in de samenleving in gevaar. De roc’s en gemeenten in Holland Rijnland hebben de afgelopen jaren met de wervingscampagne Maak een nieuwe start! veel aandacht besteed aan laaggeletterdheid en het bestrijden daarvan in deze regio. Hierdoor is de nieuwe instroom op de lees- en schrijfcursussen met 50% gestegen in de eerste jaren. Helaas is te constateren dat, door de halvering van het budget voor volwasseneneducatie en het stopzetten van deze campagne in 2012, deze instroom sterk is teruggelopen. Een plan van aanpak voor de voortzetting van de bestrijding van laaggeletterdheid binnen de regio Holland Rijnland is daarom op dit moment zeer relevant. Het ministerie van OCW heeft de stichting Lezen en Schrijven opdracht gegeven om regio’s te ondersteunen bij het opzetten van een bondgenootschap, waarin verschillen partijen, zoals bijvoorbeeld het bedrijfsleven, onderwijs, gemeenten en andere regionale maatschappelijke partners, met elkaar actieplannen opstellen om laaggeletterdheid in de regio aan te pakken en betrokkenen taalscholing aan te bieden. De bestuurlijke regiegroep (portefeuillehouders De Haan, Oppatja en Mostert) geeft daarbij prioriteit aan taalscholing ter bevordering van arbeidsparticipatie. In hoofdstuk 5 van de bijgevoegde notitie wordt de voorgestelde aanpak van de bestrijding van laaggeletterdheid in de regio uiteengezet. Beoogd effect: Binnen 3 jaar is het aantal laaggeletterden met 10% afgenomen. Argumenten: Bestrijding van laaggeletterdheid bespaart de overheid geld Een groot deel van de mensen die een financiële relatie met de gemeenten hebben, hebben moeite met lezen en schrijven. Het verminderen van laaggeletterdheid bespaart forse uitgaven aan uitkeringen, schuldsaneringen en zorgkosten. De bestrijding van laaggeletterdheid bespaart de samenleving landelijk naar schatting 537 miljoen euro per jaar.
3
De gemeenten zijn niet alleen eigenaar van de problematiek rond laaggeletterdheid Laaggeletterdheid is niet alleen het probleem van gemeenten. Er zijn andere probleemeigenaren, zoals werkgevers, huisartsen, wooncorporaties en andere maatschappelijke organisaties. De laaggeletterden en de gehele samenleving hebben voordeel aan de geletterdheid van de regio. De middelen voor educatie zijn alleen inzetbaar voor taal en rekenen Met ingang van 2013 kunnen de regionale middelen voor volwasseneneducatie alleen ingezet worden voor taal en rekenen. Dit betekent dat de middelen voor educatie gericht zijn op de verhoging van het taalnivo van laagopgeleiden en anderstalign. Het ministerie van OCW heeft daarom ook een gedeelte van de middelen voor educatie bestemd voor de campagne van de stichting Lezen en Schrijven om de gemeenten en regio's te ondersteunen bij de bestrijding van laaggeletterdheid. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de werving voor volwasseneneducatie Met ingang van 2013 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de werving van deelnemers voor taal - en rekenscholing van volwassenen bij de roc's. De middelen voor volwasseneneducatie mogen hier niet meer voor ingezet worden. De gemeenten moeten daarom investeren in de bevordering van instroom op de taal- en rekencursussen bij de roc's. De instroom op de lees- en schrijfcursussen is teruggelopen sinds de stopzetting van de wervingscampagne Maak een nieuwe start! Door de sterke terugloop van het budget voor educatie in de afgelopen jaren is per 2011 het budget voor de wervingscampagne 'Maak een nieuwe start! gehalveerd en per 2012 stopgezet. Dit heeft geresulteerd in een drastische terugloop van de nieuwe instroom van cursisten. Kanttekeningen/risico’s: De middelen voor volwasseneneducatie zijn niet voldoende om alle laaggeletterden in de regio te scholen Ten opzichte van 2009 zijn de middelen voor VE teruggelopen naar 25%. Dit betekent dat de scholing van alle laaggeletterden niet alleen uit deze middelen gefinancierd kunnen worden. Daarom zullen er met de partners in het bondgenootschap afspraken gemaakt moeten worden over de financiering van de verschillende doelgroepen van de laaggeletterden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld ook investeren in de taalscholing van hun werknemers die moeite hebben met rekenen, lezen en schrijven. Financiën: De stichting Lezen en Schrijven financiert voor een dag per week een regiomanager voor het bondgenootschap (zie hoofdstuk 5 in bijgevoegde notitie) en alle bondgenoten krijgen van hen masterclasses Herkennen en Doorverwijzen, communicatiemiddelen zoals herkenningswijzers en posters en individuele ondersteuning op maat. Holland Rijnland zal vanuit haar taak in de VE ook een gedeelte van deze formatie inzetten voor de coördinatie in deze regio. De Lees- en schrijfcursussen worden gefinancierd met VE-middelen van de gemeenten. Bij het vormen van een bondgenootschap zal financiering door de andere partners ook meegenomen worden.
4
Communicatie: Indien de gemeenten instemmen met het aangaan van een bondgenootschap, dan zullen de regiomanager, de ambtelijke stuurgroep en bestuurlijke regiegroep met elkaar bondgenoten inventariseren. Daarna zullen de gekozen bondgenoten benaderd worden. In april zal dan een bijeenkomst georganiseerd worden om de potentiële bondgenoten te informeren over en motiveren voor de aanpak van de bestrijding van laaggeletterdheid in deze regio. Evaluatie: De aanpak van het bondgenootschap bestaat uit 4 fases: agenderen van het onderwerp laaggeletterdheid; opstellen van activiteitenplannen; uitvoering van de activiteitenplannen; bestendigen van de aanpak. Deze aanpak wordt na een jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast. Bijlage:
-
Notitie Aanpak Laaggeletterdheid in Holland Rijnland
5
Notitie Aanpak Laaggeletterdheid in Holland Rijnland 1.
Inleiding
De roc’s en gemeenten in Holland Rijnland hebben in het kader van volwasseneneducatie (VE) de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan laaggeletterdheid en het bestrijden daarvan in deze regio. Mede door de wervingscampagne Maak een nieuwe start! heeft er een veelheid aan activiteiten plaatsgevonden om laaggeletterdheid in de regio en bij de gemeenten onder de aandacht te brengen. Ook zijn de lees- en schrijfcursussen binnen de VE in deze regio altijd prioriteit. Met ingang van 2012 is besloten om deze aandacht voor laaggeletterdheid te implementeren en intensiveren binnen de werkwijze van de gemeenten. De stichting Lezen en Schrijven zal de regio hierin ondersteunen. Op de certificaatuitreiking van 19 juni jl. is afgesproken dat een regiegroep bestaande uit drie portefeuillehouder van de Sociale Agenda een plan van aanpak vast gaan stellen. In deze notitie wordt de problematiek rond laaggeletterdheid uiteen gezet, de regionale aanpak tot nu toe weergegeven en een plan van aanpak voorgesteld. Het is van belang dat de aanpak van laaggeletterdheid structureel wordt ingebed binnen de gemeenten, bij Sociale Zaken, maar ook binnen de uitvoering van de WMO en bij partners in de gemeente, zoals werkgevers en de maatschappelijke instellingen. 2. Maatschappelijk belang van geletterdheid Het vermogen om te kunnen lezen en schrijven is een basisrecht voor elk individu. Geletterdheid is een randvoorwaarde voor een gezonde, veerkrachtige, welvarende en duurzame samenleving waarin alle burgers actief deelnemen. 3. Landelijke situatie Nederland telt 1,5 miljoen laaggeletterden tussen de 15 en 74 jaar. Dit is 13 % van alle Nederlanders in die categorie. Bijna driekwart hiervan is autochtoon. Laaggeletterdheid komt voor bij jong en oud, werkend en niet-werkend, man en vrouw. Oorzaken van Laaggeletterdheid De oorzaken voor laaggeletterdheid zijn verschillend: -concentratiestoornissen, schoolverzuim door ziekte, te weinig aandacht op school of weggezakte vaardigheden. Dom zijn deze mensen niet, gelet op de strategieën en oplossingen die ze dag in dag uit gebruiken om zich, ondanks hun laaggeletterdheid, in het dagelijks leven te redden. Vaak hebben ze een uitstekend geheugen en een groot voorstellingsvermogen. Kenmerken en risico’s van laaggeletterdheid Laaggeletterde volwassenen hebben relatief lage inkomens en minder kans op werk dan anderen. Ook zijn zij vaker werkloos. Laaggeletterde volwassenen met een betaalde baan hebben bovendien veel minder kans dan anderen op een opleiding of training verzorgd door de werkgever. Aangezien volwassenen met een laag niveau van geletterdheid meer geconfronteerd worden met werkloosheid, zijn ze vaker aangewezen op een uitkering. De samenleving kan, door taal- en rekenvaardigheden te verbeteren, uitkeringsgeld besparen en belastinginkomsten winnen. Laaggeletterdheid kost de samenleving namelijk naar schatting 537 miljoen euro voor zorg, sociale zekerheid en justitie. Investeringen in verhoging van het geletterdheidniveau hebben een grote invloed op sociale cohesie, kritisch burgerschap en participatie in het maatschappelijke leven. Er ligt dan ook een directe relatie tussen het verminderen van laaggeletterdheid en de doelstellingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Bij laaggeletterden is de participatie in het maatschappelijke leven vaak zeer beperkt. Laaggeletterden nemen nauwelijks deel aan georganiseerde activiteiten in buurten, scholen, bewonersverenigingen en politieke partijen.
Weer terug naar school? Hoewel laaggeletterde volwassenen heel veel te winnen hebben bij scholing, zijn ze hiertoe moeilijk te activeren. Hieronder volgt een lijst van de belangrijkste drempels om weer naar school te gaan en te leren lezen en schrijven: - Schaamte en taboe; - Negatieve schoolervaringen; - Faalangst en gebrek aan vertrouwen in het eigen leervermogen; - Vermijden en compenseren: Veel laaggeletterden hebben geleerd om zich op een andere manier te redden. De motieven om weer naar school te gaan zijn als volgt: - Kinderen en kleinkinderen; - Het wegvallen van een partner; - Handhaving of positieverbetering op de arbeidsmarkt; - Tijd en gelegenheid. Voordelen bij het aanpakken van laaggeletterdheid door gemeenten: Winst door lagere kosten Een groot deel van de mensen die een financiële relatie met de gemeenten hebben, hebben moeite met lezen en schrijven. Het verminderen van laaggeletterdheid bespaart forse uitgaven aan uitkeringen, schuldsaneringen en zorgkosten. Een casus uit Delft onderschrijft dit (bron: Beantwoording motie Taalonderwijs en bezuinigingen inburgering, gemeente Delft, november 2012) --Om goed inzicht te krijgen in de basisvaardigheden van de WWB-doelgroep hebben we afgelopen 2 maanden alle nieuwe instroom in de WWB een taal- en rekentoets afgenomen (m.u.v. HBO- en WO-gediplomeerden). Om op de arbeidsmarkt voldoende zelfredzaam te zijn, is veelal een taalniveau op B1 1 noodzakelijk. Tabel 1: Het % deelnemers taaltoets met uitslag onder B1
Onderdeel Spreken Luisteren Lezen Schrijven
% < B1 34% 62% 77% 62%
De resultaten van de toetsing op taal laten zien dat een groot deel van de deelnemers (N=65) moeite heeft met een of meerdere taalonderdelen. Ruim een derde heeft een achterstand op spreken. Met luisteren en schrijven heeft bijna twee derde moeite. Voor lezen ligt het percentage nog hoger. Ruim driekwart heeft moeite met lezen, waarbij 51 % van de deelnemers een uitslag behaalt onder A2-niveau. ---
Winst door grotere productiviteit en flexibiliteit van werknemers Geletterde medewerkers in bv de groenvoorziening of stadsreiniging zijn minder afhankelijk van collega’s, kunnen zelfstandiger werken en zijn productiever. Dat komt omdat ze bijvoorbeeld 1
Toelichting: De meeste Nederlanders lezen en begrijpen Nederlands op niveau B1. Laaggeletterd zijn de mensen die onder A2-niveau functioneren; Iemand met taalniveau A2 is geen functioneel analfabeet meer, maar is vaak nog onvoldoende zelfredzaam op arbeidsmarkt. Hiervoor is veelal een B1-niveau noodzakelijk; Ter vergelijking: de norm voor het Inburgeringexamen is niveau A2.
2
werkinstructies beter kunnen lezen en begrijpen en rapportages kunnen opstellen. Medewerkers zijn bovendien op meerdere functies inzetbaar. Ook neemt de veiligheid onder de werknemers toe doordat zij beter kennis kunnen nemen van veiligheidsvoorschriften en –instructies. Winst door betere communicatie met burgers Beter leren lezen en schrijven zorgt ervoor dat burgers informatie van onze gemeenten beter kunnen begrijpen en beoordelen. Brieven met instructies over bv parkeervergunningen, het aanvragen van een bouwvergunning via internet of het schrijven van een sollicitatiebrief als onderdeel van een UWV-procedure wordt eenvoudiger. Dit scheelt tijd en moeite in begeleiding door onze klantmanagers en baliemedewerkers en verbetert de interactie tussen de gemeente en de burger. Winst door een actievere bevolking Mensen die kunnen lezen en schrijven nemen actiever deel aan de maatschappij. Ze voelen minder schaamte en zullen daardoor vaker deelnemen aan (vrijwilligers)activiteiten, gaan stemmen, kunnen voorlezen, etc. 4. Regionale situatie De schatting is dat ongeveer 50.000 mensen tussen 15 en 74 jaar in Holland Rijnland laaggeletterd zijn (13,4%). Bijlage 2 geeft overzicht van het percentage laaggeletterden per gemeente in de regio. De in het vorige hoofdstuk genoemde oorzaken, kenmerken en risico’s van laaggeletterheid zijn ook in deze regio van toepassing. Maak een nieuwe start! Sinds 2004 bestaat binnen Holland Rijnland de wervingscampagne Maak een nieuwe start!. In deze campagne werken Holland Rijnland, de gemeenten en de roc’s samen. De beoogde effecten van deze campagne zijn: 1. Stijging van het aantal nieuwe deelnemers aan lees-, schrijf en rekencursussen; 2. Bewustwording en bekendheid realiseren: inwoners van de regio Holland Rijnland en medewerkers van gemeenten, UWV’s, bibliotheken, maatschappelijk instellingen, onderwijs en gezondheidsdiensten zijn geïnformeerd over laaggeletterdheid, de oorzaken en de gevolgen daarvan en kunnen laaggeletterden herkennen, motiveren en doorverwijzen. 3. Deskundigheidsbevordering: de deelnemers aan lees-, schrijf en rekencursussen, en met name die welke functioneren als ambassadeurs, beschikken(door interne begeleiding en adviezen) over meer vaardigheden om naar buiten te treden. Hierdoor kunnen laaggeletterden worden herkend, gemotiveerd en doorverwezen. De activiteiten met, voor en door deelnemers verbeteren het functioneren en vergroten het zelfvertrouwen, de motivatie en het doorzettingsvermogen. 4. Deskundigheid bevorderen van professionele verwijzers zoals medewerkers van gemeenten, UWV’s, bibliotheken, maatschappelijke instellingen, onderwijs en gezondheidsdiensten door het adviseren van en mede organiseren van trainingen ‘Een laaggeletterde herkennen dat is één, maar dan…..?’ Hierdoor kunnen laaggeletterden beter worden herkend, gemotiveerd en doorverwezen. In bijlage 2 worden de activiteiten van Maak een nieuwe start! in 2010 weergegeven. Financiering Maak een nieuwe start! Maak een nieuwe start! is in de eerste jaren gefinancierd met middelen van de provincie ZuidHolland en de gemeenten Leiden. Vanaf 2009 kwam de financiering vooral via de middelen van VE en een bijdrage van de gemeenten Leiden. Ten opzichte van de middelen voor VE in 2009 zijn deze de afgelopen jaren teruggebracht met 73%. Het is daarom steeds moeilijker om middelen in te zetten voor deze wervingscampagne. Daarnaast mogen de middelen voor VE met ingang van 2013 niet meer ingezet worden voor werving. Dit is volgens het ministerie van OCW de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Daarom wordt voorgesteld om activiteiten ter bestrijding van laaggeletterdheid te implementeren bij de gemeenten.
3
De gemeenten hebben verschillende contacten met hun burgers, waaronder ook laaggeletterden. Zij bezoeken de WMO-loketten, zitten in de schuldsanering, ontvangen correspondentie van de gemeenten, krijgen een uitkering en/of zijn medewerkers bij bijvoorbeeld de afdelingen Groenvoorziening of Gemeentereiniging. De gemeenten zouden de volgende acties kunnen ondernemen om laaggeletterdheid te bestrijden: - Medewerkers van de afdelingen Sociale Zaken/Werk en Inkomen zouden geschoold en geïnformeerd moeten worden om laaggeletterdheid te herkennen en laaggeletterden te bewegen/motiveren/verwijzen om taalscholing te volgen; - Loketmedewerkers zouden op dezelfde wijze geschoold kunnen worden. - De afdelingen communicatie kunnen de communicatie richting burgers en cliënten vereenvoudigen. - De scholing van laaggeletterden valt onder Volwasseneneducatie. De beleidsambtenaren die hier binnen de gemeenten verantwoordelijk voor zijn kunnen binnen de gemeenten acties ondernemen om laaggeletterdheid uit de taboesfeer te halen. - De portefeuillehouders kunnen met andere betrokken en committeerde partijen voor een periode van 3 jaar een bondgenootschap aangaan, waarin gezamenlijk de acties van de partijen worden opgesteld en de bovengenoemde acties worden meegenomen. Regionale activiteiten Holland Rijnland heeft de taak om het beleid voor VE op te stellen en heeft daarom een aanjagende rol bij het bestrijden van laaggeletterdheid in de regio. Verder biedt Holland Rijnland een platform om de aanpak van laaggeletterdheid bespreekbaar te maken in de regio. Holland Rijnland is ook voorzitter van de ambtelijke stuurgroep Maak een nieuwe start!. Een van de regionale activiteiten is het organiseren van een jaarlijkse certificaatuitreiking voor de cursisten van de lees- en schrijfcursussen bij de roc’s. Op deze bijeenkomsten worden de cursisten in het zonnetje gezet, omdat zij hun best doen om te leren lezen, schrijven en rekenen. Daarnaast krijgen de gemeenten een pluim voor de activiteiten die zij het afgelopen jaar hebben ondernomen om laaggeletterdheid in hun gemeenten terug te dringen. De gemeente met de meeste en indrukwekkendste activiteiten krijgt een superpluim. Gemeentelijke activiteiten De activiteiten die gemeenten in Holland Rijnland in de periode 2006 – 2011 hebben ondernomen zijn onder andere: - interviews tussen ambassadeurs en gemeentebestuurders in lokale kranten; - Makkelijk Leespleinen in de Bibliotheek; - Informatie op de gemeentesite; - Lesbezoeken van gemeentebestuurders; In bijlage 3 worden alle activiteiten per gemeente weergegeven. Resultaten Maak een nieuwe start! Door middel van de activiteiten van de wervingscampagne Maak een nieuwe start! is er in de regio bekendheid met laaggeletterdheid gerealiseerd en zijn er medewerkers van verschillende gemeenten en instelling bewust gemaakt van het bestaan van deze problematiek. Hiervoor zijn vooral ook de zogenoemde ambassadeurs ingezet als ervaringsdeskundigen. Daarvoor zijn zij ondersteund en getraind door de projectmedewerkers van de roc’s. Dit alles heeft in de eerste jaren van het project geresulteerd in een stijging van de instroom het aantal nieuwe cursisten voor de cursussen Lezen en Schrijven bij de roc’s in de regio. Van 211 nieuwe cursisten in 2005 is de deelname opgelopen naar 305 nieuwe cursisten in 2010. Helaas is te constateren dat de nieuwe instroom in 2011 en 2012 sterk is teruggelopen. Een van de belangrijkste oorzaak hiervoor is de halvering van het budget in 2011 en het stopzetten van de financiering in 2012 voor de wervingscampagne. Een plan van aanpak voor de voortzetting van de bestrijding van laaggeletterdheid binnen de regio Holland Rijnland is daarom op dit moment zeer relevant.
4
5. Plan van aanpak bestrijding laaggeletterdheid Holland Rijnland Nu de middelen van VE alleen nog ingezet kunnen worden voor taalscholing en de wervingscampagne Maak een nieuwe start! is gestopt, is het van groot belang dat er binnen Holland Rijnland een plan van aanpak voor de bestrijding van laaggeletterdheid en een wervingsplan wordt in gezet. Holland Rijnland wil hetgeen er in de regio met het project Maak een nieuwe start! en bij gemeenten is uitgevoerd implementeren in de regio, bij de gemeenten, het bedrijfsleven en relevante maatschappelijke organisaties. Wat willen we gaan doen? Ook in onze regio blijkt dat laaggeletterdheid niet door één persoon of één instantie worden opgelost. We zullen alle kansen moeten aangrijpen wanneer we met laaggeletterden in aanraking komen! De gemeente ziet laaggeletterden via bijvoorbeeld de balies van de schuldhulpverlening. Een werkgever ziet een laaggeletterde wanneer een medewerker minder productief en meer ziek is. Een arts ziet een laaggeletterde wanneer hij zijn instructies niet begrijpt. Maar “zien” is relatief: ze hebben geen “L” op hun voorhoofd en weten hun tekortkoming uitstekend te verbloemen. De bekendste smoes is nog wel: “kunt u het even opschrijven, ik ben m’n bril vergeten!”. De landelijke Stichting Lezen & Schrijven helpt regio's in Nederland om het probleem succesvol aan te pakken. Voorbeelden zijn de regio’s Groningen, West-Friesland en Parkstad in Limburg. In deze regio’s vormen publieke én private partijen gezamenlijk namelijk een Bondgenootschap tegen Laaggeletterdheid. Deze partijen hebben verschillende achtergronden: lokale overheden, maatschappelijk werk, bibliotheken, onderwijsinstellingen, woningcorporaties, uitzendbureau’s, taalbureau’s, kinderopvangorganisaties en zorginstellingen. Het ondertekenen van zo’n Bondgenootschap is vrijwillig, maar deelname is geen vrijblijvendheid. Deze werkgevers én dienstverleners nemen namelijk voor meerdere jaren hun verantwoordelijkheid voor de realisatie van 3 acties: 1. laaggeletterden herkennen en doorverwijzen naar een geschikte cursus 2. waar nodig en mogelijk: de eigen communicatiematerialen aanpassen en 3. activiteiten organiseren die dit thema uit de taboe-sfeer halen en de lol en het nut van lezen en schrijven benadrukken. Al de bondgenoten krijgen in een vastgestelde periode vanuit de stichting masterclasses, communicatiemiddelen en ondersteuning op maat om deze acties uit te kunnen voeren. Hierdoor dragen deelnemers niet alleen allemaal een verantwoordelijkheid voor deze problematiek, maar hebben ook een belang bij het oplossen ervan! een ex-laaggeletterde kan zich beter redden in de samenleving, kan bijsluiters van medicijnen lezen, kan solliciteren, heeft minder schulden. medewerkers zijn minder ziek, zijn gemotiveerder, hebben doorgroeimogelijkheden en kunnen veiliger werken. gemeenten krijgen een actievere bevolking en bijvoorbeeld lagere kosten voor uitkeringen. Hoe gaan we dat doen? De aanpak van de stichting omvat 4 fasen. Indien een regio bereid is deze aanpak te volgen en het ministerie van OCW stemt hiermee in, dan kan Stichting Lezen & Schrijven ondersteuning bieden in de vorm van adviesuren en de inhuur van een regiomanager. Fase 1: agenderen. De regionale trekker/regiomanager zorgt voor agendering van het probleem door gerichte communicatie en activiteiten. Hij/zij zoekt alle relevante werkgevers, dienstverleners en regisseurs in de regio, brengt ze bij elkaar in een bondgenootschap.
5
Fase 2: opstellen activiteitenplan. De regiomanager stelt een activiteitenplan op. In dit bondgenootschap spreken de deelnemers af om in ieder geval 3 jaar alles te doen wat binnen hun mogelijkheden ligt om laaggeletterdheid aan te pakken. Dit gebeurt zoveel mogelijk en bij voorkeur binnen bestaande structuren om de kosten en de moeite voor de organisaties zoveel mogelijk te beperken. Fase 3: uitvoeren van het activiteitenplan. De regiomanager zorgt ervoor dat er workshops en masterclasses Herkennen & Doorverwijzen worden gegeven. Dit kan door de stichting gebeuren, maar ook door bv het ROC ID College of ROC Leiden. Daarnaast ondersteunt hij/zij de bondgenoten om de eigen communicatiematerialen te vereenvoudigen, brengt in beeld wat het taalaanbod is en maakt zich sterk voor voldoende en passend taalaanbod, ook voor de langere termijn. Ook zorgt hij/zij ervoor dat taal als een rode draad door de financiële relatie tussen de gemeente en haar cliënten loopt. Tenslotte zorgt hij/zij samen met de bondgenoten voor activiteiten op het gebied van lees- en schrijfbevordering. Fase 4: Bestendigen. Tenslotte borgt de regiomanager de aanpak in het dagelijkse werk van alle professionals en formaliseert het bondgenootschap. Hij zorgt er dus voor dat de output in de regio op peil blijft. Ook zorgt hij/zij ervoor dat het thema op een leuke manier op de kaart blijft, bv door middel van activiteiten op lees- en schrijfbevordering. Hoe doen we dat concreet in de regio? Fase 1: agenderen (tot medio mei 2013) 1. Stuurgroep Maak een nieuwe start! komt met dit voorstel 6 december 2012; 2. Ambtelijk advies op voorstel AO Participatie 31 januari 2013; 3. Voorstel voorleggen tijdens date tussen portefeuillehouders Sociale Agenda Alphen, Leiden en Katwijk 14 februari 2013; 4. Voorstel aan het voorleggen PHO 20 maart; 5. Potentiële bondgenoten activeren. Vanaf 20 maart; 6. Expertmeeting houden met potentiële bondgenoten: 24 april; 7. Ondertekening bondgenootschap: medio mei 2013 Fase 2: opstellen activiteitenplan (vanaf medio mei 2013) 8. Samen met de bondgenoten opstellen van een activiteitenplan. Dit plan beslaat 3 subregio’s met elk hun eigen specifieke bondgenoten: Leidse regio, Rijnstreek, en Duin- en Bollenstreek. Tot medio 2013 Fase 3 uitvoeren van het activiteitenplan (vanaf medio 2013) 9. Instellen projectgroep van bondgenoten 10. Uitvoeren acties Fase 4 Bestendigen (vanaf medio 2014) 6. Financiering De stichting Lezen en Schrijven financiert de regiomanager en alle bondgenoten krijgen van hen masterclasses Herkennen en Doorverwijzen, communicatiemiddelen zoals herkenningswijzers en posters en individuele ondersteuning op maat. Holland Rijnland zal vanuit haar taak in de VE ook een gedeelte van deze formatie inzetten voor de coördinatie in deze regio. De Lees- en schrijfcursussen worden gefinancierd met VE-middelen van de gemeenten. Bij het vormen van een bondgenootschap zal financiering door de andere partners ook meegenomen worden.
6
Bijlage 1
Bijlage 2:
Inhoudelijke verantwoording 2010 Wervingscampagne Alfabetisering Regio Holland Rijnland
Maak een nieuwe start!
Prestatieafspraken MAAK EEN NIEUWE START! 2010
In de subsidievaststelling wervingscampagne Maak een nieuwe start! 2010 door Holland Rijnland, wordt gerefereerd aan de volgende prestatieafspraken: 5. Stijging van het aantal nieuwe deelnemers aan alfabetiseringscursussen in vergelijking met het voorgaande jaar 6. Bewustwording en bekendheid realiseren: inwoners van de regio Holland Rijnland en medewerkers van gemeenten, UWV’s, bibliotheken, maatschappelijk instellingen, onderwijs en gezondheidsdiensten zijn geïnformeerd over laaggeletterdheid, de oorzaken en de gevolgen daarvan en kunnen laaggeletterden herkennen, motiveren en doorverwijzen. 7. Deskundigheidsbevordering: de deelnemers aan alfabetiseringstrajecten, en met name die welke functioneren als ambassadeurs, beschikken(door interne begeleiding en adviezen) over meer vaardigheden om naar buiten te treden. Hierdoor kunnen laaggeletterden worden herkend, gemotiveerd en doorverwezen. De activiteiten met, voor en door deelnemers verbeteren het functioneren en vergroten het zelfvertrouwen, de motivatie en het doorzettingsvermogen. 8. Deskundigheid bevorderen van professionele verwijzers zoals medewerkers van gemeenten, UWV’s, bibliotheken, maatschappelijke instellingen, onderwijs en gezondheidsdiensten door het adviseren van en mede organiseren van trainingen ‘Een laaggeletterde herkennen dat is één, maar dan…..?’ Hierdoor kunnen laaggeletterden beter worden herkend, gemotiveerd en doorverwezen.
1. Aantal deelnemers scholingstrajecten 1.1 Instroomcijfers
Instroom 2010 Instroom ROC Leiden Instroom ROC ID College Totaal
85 27 112
Instroom 2009 Instroom ROC Leiden Instroom ROC ID College Totaal
87 27 114
1.2 Cijfers nieuwe instroom per gemeente 2010
Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen
6 1 2 21 49 3 7 1 2 2 3 2 5
6*
9
Voorschoten Wassenaar Zoeterwoude Totaal
3 3 2 112
* In Alphen aan den Rijn zijn in de periode april t/m december 6 nieuwe deelnemers ingestroomd (ID College). Alphen aan den Rijn hoorde in 2010 officieel nog niet tot het werkgebied van MENS. 1.3 Totaal aantal deelnemers 2010
Het aantal deelnemers aan cursussen Basiseducatie op BSE-niveau 1 van ROC Leiden in 2010 was 213 (in 2009: 172; in 2008: 170;in 2007: 195; in 2006: 202; in 2005: 190). Het aantal deelnemers aan cursussen Basiseducatie op BSE-niveau 1 van ROC ID College Lisse/Katwijk in 2010 was 72 (in 2009: 49; in 2008: 45; in 2007: 36; in 2006: 16; in 2005: 21). Het aantal deelnemers aan budgetteergroepen van ROC Leiden voor de Stadsbank Leiden was 222 (in 2009: 165). Dit is een toename van 34,5 %. In 2010 waren er geen deelnemers van ROC ID College Lisse/Katwijk die een cursus Budgetteren volgden (in 2009: 21). Deelnemers aan de cursussen Budgetteren zijn veelal ook laaggeletterd. 1.4 Aantal deelnemers per gemeente
Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Wassenaar Zoeterwoude Totaal
ROC Leiden 6 3 6 12 122 8
1 8 1 8 2 10 14 8 4 213
ROC ID College 20* 8 37 11 3 7 6
72
De instroom van nieuwe deelnemers in 2010 is zowel bij ROC ID College als bij ROC Leiden gelijk gebleven, in vergelijking met 2009. Het aantal deelnemers in 2010 in vergelijking met 2009 is bij ROC Leiden gestegen met 41 (toename bijna 24%) en bij ROC ID College met 23 (toename van bijna 47%). Ook waren er in 2010 bij ROC Leiden 57 Budgetteerdeelnemers meer dan in 2009: een toename van 34,5 %. * Alphen aan den Rijn hoorde in 2010 officieel nog niet tot het werkgebied van MENS. Er waren in 2010 in totaal 20 deelnemers in Alphen aan den Rijn.
10
2. Bewustwording en bekendheid realiseren
Maak 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
een nieuwe start! had in 2010 bijzondere activiteiten om doelstelling 2 te bereiken: De Certificaatuitreiking Het verschijnen van jubileumkrant Maak een nieuwe start! De Week van de Alfabetisering Activiteiten ambassadeurs Interview over 0800 0234444 Artikel in PORTAAL
2.1 Certificaatuitreiking
Op 23 juni 2010 organiseerde Maak een nieuwe start! voor de vijfde keer de feestelijke uitreiking van certificaten aan deelnemers van lees- schrijf- en rekengroepen van ROC Leiden en ROC ID College. De ambassadeurs kregen een prachtig boeket voor hun inzet van het afgelopen jaar. Wethouders en ook een burgemeester reikten de certificaten uit aan de deelnemers van hun eigen gemeente. Tussen het uitreiken door was er een luchtige noot met een serieuze ondertoon, uitgevoerd door Teds Gelegenheids Cabaret. De Superpluim voor de gemeente met de meeste inzet werd dit jaar in ontvangst genomen door een terecht trotse wethouder De Haan van de gemeente Leiden. Ook was er een stand met informatie over wat de bibliotheek Leiden te bieden heeft voor laaggeletterden. De avond werd afgesloten met de uitreiking van de jubileumkrant Maak een nieuwe start!. 2.2. Jubileumkrant Maak een nieuwe start!
Ter gelegenheid van het 5-jarig bestaan van Maak een nieuwe start! werd een bijzondere wervingskrant gemaakt, die in september met de huis-aan-huiskranten werd verspreid over 175.000 huishoudens in de gehele regio Holland Rijnland. N.B. Voor deze jubileumkrant zijn extra middelen ter beschikking gesteld: door de gemeente Leiden €2.200, door ROC ID College € 4.000, door ROC Leiden € 4000 en door Holland Rijnland €2.200. 2.3
De week van de Alfabetisering
In Hillegom werd een Lees en schrijfplein in de bibliotheek geopend, in aanwezigheid van ambassadeur Marianne. In Kaag en Braassem las de wethouder voor in een kinderdagverblijf. In Katwijk was een workshop Voorlezen in de bibliotheek. In Lisse was er in de bibliotheek, met ambassadeur Wilma een bijeenkomst over het belang van taal. In Leiden volgden deelnemers in de bibliotheek een workshop Interviews en Persberichten. In Leiderdorp verscheen een dubbelinterview met ambassadeur Caroline en de wethouder. In Teylingen was een dubbelinterview met ambassadeur Wilma en de wethouder. In Voorschoten verscheen een dubbelinterview met ambassadeur Lucinda en de wethouder. In het radioprogramma Lunch van de NCRV werd ambassadeur Hans geïnterviewd. Activiteiten ambassadeurs (zie ook 2.3) Ook in 2010 waren de ambassadeurs zeer actief, ze hebben meegewerkt aan interviews, artikelen, presentaties en lezingen: Een interview van Lucinda met rekendocent, geplaatst in het LD. Een presentatie van Lisette voor de Stadsbank Leiden. Een presentatie van Frans op de Taalkrachtdag in Katwijk. Een interview van Fred in de Wassenaarsche krant. 2.4
11
Een informatiebijeenkomst van Hans voor Leiderdorpse gemeentemedewerkers. Een presentatie van Lisette voor nieuwe medewerkers van ROC Leiden. 2.5
Interview over 0800 0234444
In een interview voor de Stadskrant werd door een projectmedewerker uitgelegd hoe de aanmelding en inschrijving voor alfabetiseringsgroepen verloopt. 2.6
artikel in PORTAAL
Woningbouwvereniging PORTAAL plaatste een artikel over alfabetisering, geschreven door de projectleider, in hun bulletin dat verspreid wordt over alle huurders van PORTAAL in de regio Leiden.
3. Deskundigheidsbevordering ambassadeurs
Alle ambassadeurs zijn steeds ingepraat, voorbereid en begeleid bij de hierboven beschreven activiteiten. Zij durven ervoor uit te komen dat ze een probleem hebben met lezen en schrijven. De deelnemers, en met name de deelnemers die functioneren als ambassadeurs, beschikken over meer vaardigheden om naar buiten te treden. Door het bespreken van de ambassadeursactiviteiten in de lesgroepen trekken zij ook andere deelnemers over de streep om ambassadeur te worden.
9. Deskundigheidsbevordering professionele verwijzers
In februari en maart zijn er overleggen geweest met alle gemeenten over een training aan medewerkers. Een training aan medewerkers van Leiden was gepland, maar is niet doorgegaan. Door gebrek aan financiële middelen zijn er geen trainingen meer gepland.
Hoe verder in 2011 ?
Voor 2011 zijn de financiële middelen voor MAAK EEN NIEUWE START! verder ingekrompen, tot een totaalbudget van € 50.000. Het gebied van MAAK EEN NIEUWE START! omvat vanaf 2011 ook de gemeenten Alphen aan de Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude, naast de regio Duin en Bollenstreek, de regio Leiden en de gemeente Wassenaar. Afgesproken is om het netwerk van verwijzers te onderhouden, deelnemers enthousiast te houden en een (laatste?) certificaatuitreiking te organiseren. Ook zullen er in samenwerking met bibliotheken activiteiten in de Week van de Alfabetisering worden georganiseerd. Onderzocht wordt hoe de activiteiten van MAAK EEN NIEUWE START! overgedragen kunnen worden, bijvoorbeeld aan de afdelingen Onderwijs en Marketing van de beide ROC’s.
12
Bijlage 3: Overzicht activiteiten per gemeente
Lisse Nieuw instroom 2007 3 activiteiten -
2008 3
2009
2010 7
2011 3
Voorlezen nationale voorleesdagen: Wethouder en burgemeester met een ambassadeur interview burgemeester en ambassadeur deelname fietstocht in Week van de Alfabetisering uitreiking makkelijk-lezen-exemplaar aan ambassadeur door burgemeester tijdens Nederland Leest opening Lees- en Schrijfplein bibliotheek boekjes voor Lees- en Schrijfplein bibliotheek informatie op gemeentesite in ontvangst nemen van chocoladeletters lesbezoek wethouder interview wethouder en ambassadeur gemeentedate met Zoeterwoude
Hillegom Nieuw instroom 2007 5 activiteiten -
2008 5
2009
2010 1
2011 4
plan van aanpak opgesteld Bibliobus interview wethouder en ambassadeur in personeelsblad en lokale krant training, een laaggeletterde herkennen interview wethouder in blad van Holland Rijnland Voorlezen nationale voorleesdagen: burgemeester en ambassadeur Opening Lees- en Schrijfplek in bibliotheek boekjes voor Lees- en Schrijfplek gratis bibliotheekpassen estafette met boekjes baliemedewerkers zijn getraind in herkennen en doorverwijzen ambtenaren gevraagd om in makkelijke taal te schrijven informatie op gemeentesite in ontvangst nemen van chocoladeletters cie onderwijs ontvangt ambassadeur ambtenaar onderwijs verzorgt lezing op provinciale netwerkbijeenkomst
Oegstgeest Nieuw instroom 2007
2008
2009
2010
2011
13
1 activiteiten -
2
3
3
chocoladeletters in ontvangst nemen baliemedewerkers zijn getraind in het herkennen en doorverwijzen informatie op gemeentesite
Teylingen Nieuw instroom 2007 2 activiteiten -
2008
2009 4
2010 5
2011 1
2010 2
2011 2
lesbezoek wethouder artikel in personeelsblad deelname fietstocht in week van de alfabetisering 2x interview wethouder en ambassadeur informatie op gemeentesite in ontvangst nemen van chocoladeletters cie welzijn ontvangt ambassadeur corsowagen 2012 in teken van laaggeletterdheid
Noordwijk Nieuw instroom 2007 7 activiteiten -
2008 3
2009 4
deelname fietstocht week van de alfabetisering informatie op gemeentesite in ontvangst nemen van chocoladeletters lesbezoek burgemeester opening Leesplein 4you in bibliotheek ambtenaren zijn gevraagd om te schrijven in makkelijke taal chocoladeletters in ontvangst genomen
Noordwijkerhout Nieuw instroom 2007 4 activiteiten -
2008 3
2009
2010 2
2011 3
baliemedewerkers zijn getraind in herkennen en doorverwijzen bijstandsbestand wordt doorgelicht, voor wie is een cursus nuttig Bibliobus artikelen in de krant formulierenloket presentatie op informatieavond WMO
14
-
in ontvangst nemen van chocoladeletters cie samenlevingszaken ontvangt ambassadeur informatie op gemeentesite
Katwijk Nieuw instroom 2007 8 activiteiten -
2008 8
2009 2
2010 21
2011 16
Bibliobus deelname fietstocht week van de alfabetisering uitreiken eerste rol promotieviltjesbij Quick Boys Makkelijk Lezen Plein in de bibliotheek Opening Makkelijk Lezen Plein baliemedewerkers zijn getraind in herkennen en doorverwijzen interview wethouder en ambassadeur tv-interview voor lokale tv met medewerker project formulierenbrigade opgezet artikel klare taal in personeelsblad 2x lesbezoek wethouder informerende gesprekken met afdeling personeel en openbare werken chocoladeletters in ontvangst genomen wethouder reikt exemplaren Tijdschrift Lekker Lezen uit
Leiden Nieuw instroom 2007 29 activiteiten -
2008 51
2009 34
2010 49
2011 45
week van de alfabetisering: ambtenaren herschrijven brief in makkelijke taal Bibliobus Politici bezoeken lessen Wethouder opent tentoonstelling Taal Centraal op station Leiden Centraal deelname fietstocht Week van de Alfabetisering ambtenaren bij themadag laaggeletterdheid baliemedewerkers zijn getraind in herkennen en doorverwijzen wethouder optent MLP in bibliotheek een reeks van 4 artikelen in de Stadskrant lesbezoek wethouder interview burgemeester lunchlezing chocoladeletters in ontvangst nemen interview in personeelsblad deelnemer training herkennen/doorverwijzen cursisten interviewen raadslid voor artikel in krant
15
-
Voorschoten Nieuw instroom 2007 1 activiteiten -
2008 6
2009 4
2010 3
2011 3
2010 3
2011 6
Chocoladeletters in ontvangst nemen Interview wethouder en ambassadeur Informatie op gemeentesite
Leiderdorp Nieuw instroom 2007
2008 6
2009 1
activiteiten -
Bibliobus deelname fietstocht week van de alfabetisering plan van aanpak opgesteld chocoladeletters in ontvangst nemen 2x interview wethouder en ambassadeur presentatie ambassadeur voor ambtenaren
Zoeterwoude Nieuw instroom 2007
2008 1
2009 1
2010 2
2011 4
activiteiten -
Lesbezoek burgemeester Informatie op gemeentesite Artikel in lokale krant Gemeentedate met Lisse Chocoladeletters in ontvangst nemen
Kaag & Braassem Nieuw instroom 2007
2008 3
2009 1
2010 2
2011
activiteiten -
informatie op gemeentesite startsein verspreiding promotieviltjes door wethouder chocoladeletters in ontvangst nemen Voorlezen Nationale voorleesdagen
16
Alphen a/d Rijn Nieuw instroom 2007 1 activiteiten -
2008 2
2009
2010 6
2011 8
Uitnodiging 2e kamerlid voor gesprek met ambassadeurs
Nieuwkoop Nieuw instroom 2007
2008
2009 4
2010 1
2011
2010 2
2011
2010 3
2011 4
activiteiten -
Geen belangstelling om activiteiten te ontplooien
Rijnwoude Nieuw instroom 2007
2008 1
2009 1
activiteiten -
Geen belangstelling om activiteiten te ontplooien
Wassenaar Nieuw instroom 2007
2008
2009
activiteiten -
Interview wethouder met ambassadeur In ontvangst nemen van chocoladeletters
17
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Focus 2014 Basistaak Efficiencytaak XPlatformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
1.
3.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Datum: Besluitvormend
13 maart 2013
2.
6.
Datum: Adviserend
Kennisnemen van de voortgangsrapportage Focus 2014 Uit te spreken, dat de voortgang in de realisatie van de opgaven goed is. Uit te spreken, dat geen bijstellingen en nadere afspraken nodig zijn op de in de Focus 2014 geformuleerde opgaven.
In 2010 is een agenda voor de bestuurlijke periode 2010-2014 opgesteld, Focus 2014. Afgelopen najaar is ambtelijk de stand van zaken opgemaakt inzake de voorgenomen doelen in Focus 2014. Dit is gedaan aan de hand van een zogenaamd ‘stoplichtenmodel’ dat is bijgevoegd.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
8.
Inspraak
Nee
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten:
10.
Bestaand Kader
Structureel/incidenteel Relevante regelgeving:nvt Eerdere besluitvorming: AB 27 oktober 2010: vaststelling Focus 2010-2014
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie:
Pho Sociale Agenda 20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II
Agendapunt:
5
Onderwerp: Focus 2014
Beslispunten: 1. Kennisnemen van de voortgangsrapportage Focus 2014 onderdeel Sociale Agenda. 2. Uit te spreken, dat de voortgang in de realisatie van de opgaven goed is. 3. Uit te spreken, dat geen bijstellingen en nadere afspraken nodig zijn op de in de Focus 2014 geformuleerde opgaven. Inleiding: Het project Focus 2014 is in 2010 gestart. Het doel was te komen tot een hernieuwde agenda, die voor de bestuursperiode 2010-2014 focus in de samenwerking aanbracht. Voor de sociale agenda zijn vier hoofdopgaven geformuleerd: a het tegengaan van schoolverzuim; b het terugdringen van voortijdig schoolverlaten; c aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt d het verbeteren van de zorg aan kinderen en gezinnen. Deze hoofdopgaven zijn vertaald naar te bereiken Smart-doelstellingen voor de taakvelden jeugd, voortijdig schoolverlaten, participatie en cultuur. De ambtelijke overleggen Jeugd, Participatie en Cultuur hebben het afgelopen najaar gesproken over de voortgang van Focus 2014. Dit is gedaan aan de hand van een ‘stoplichtenmodel’. Hieruit wordt duidelijk, dat over het geheel genomen goede voortgang is geboekt. Deze voortgangsrapportage is op 14 januari 2013 besproken met de voorzitter van de Adviesgroep Sociale agenda, Wim van Poelgeest, de trekker van Focus 2014 voor de sociale agenda namens de gemeentesecretarissen, Erwin Stolk en de manager Sociale Agenda, Mieke Hogervorst. Verder is de rapportage aan de orde geweest in de Ambtelijke Adviesgroep Sociale Agenda van 31 januari. In beide overleggen is geconstateerd dat de voortgang op Focus 2014 goed is en dat bijstelling van afspraken niet nodig is. De betrokkenen bij genoemd overleg willen de voortgangsrapportage met de bevindingen delen met het pho Sociale Agenda. Beoogd effect: Realiseren van voortgang in de realisatie van de opgaven in de sociale agenda. Argumenten: 1.1
Bestuurlijk draagvlak voor realisatie opgaven essentieel Focus 2014 is een project, dat de geheel sociale agenda omvat. Het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda vervult hierin een centrale rol. Het pho kan aan de hand van deze voortgangsrapportage een beoordeling uitspreken over de mate van voortgang binnen de sociale agenda. 3
2.1
Succesvolle samenwerking heeft geleid tot resultaten Uit de voortgangsrapportage komt naar voren, dat er geen zaken’ in het rood’ staan. Op de beleidsterreinen jeugd, participatie en cultuur zijn concrete resultaten geboekt. Ketenaanpak jeugd heeft onder andere geresulteerd in een betere aansluiting tussen het lokale preventieve jeugdbeleid en het provinciaal jeugdzorgbeleid. Onderdelen hiervan zijn de realisatie van de verwijsindex, doorontwikkeling 1 gezin-1 plan, doorontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Het voortijdig schoolverlaten is substantieel teruggedrongen. Op het vlak van participatie wordt een gezamenlijke werkgeversbenadering van gemeenten, SW-bedrijven en UWV vorm gegeven. Op het onderdeel cultuurparticipatie is een gezamenlijke subsidieaanvraag cultuurparticipatie voor de jaren 2011 en 2012 tot stand gekomen.
2.2
3d Aanpak is gevolg van succesvolle samenwerking Met de geformuleerde doelen van Focus 2014 is vooruitgelopen op de decentralisatieopgaven. De ervaringen die binnen de regio zijn opgedaan met de ketenaanpak jeugd hebben de basis gelegd voor de 3D aanpak. Holland Rijnland is met haar 3D aanpak een landelijk voorbeeld geworden. Een belangrijke sleutel van de samenwerking is, dat gemeenten zelf een centrale rol hebben in de uitwerking van onderwerpen. Een tweede belangrijke sleutel is dat lokaal maatwerk altijd mogelijk blijft. Niet voor niets is het uitgangspunt bij de 3D aanpak, ‘regionaal voorbakken en lokaal afbakken’.
Kanttekeningen/risico’s: 1.1 Ontwikkelingen Wmo nog niet voorzien Bij de formulering van de Focus opgaven, waren de ontwikkelingen op het vlak van de Wmo nog niet voorzien. Op dit moment is de decentralisatie van de AWBZ en de hiermee samenhangende ontwikkelingen belegd binnen de 3D aanpak. Financiën: Dit voorstel heeft geen financiële gevolgen. Communicatie: De uitkomsten van deze rapportage worden gecommuniceerd via de 3D lijn en via de reguliere Holland Rijnland communicatie. Evaluatie: Vindt periodiek plaats, afhankelijk van onderwerpen en beleidsterrein. Bijlage: 1. Stand van zaken Focus 2014 Sociale Agenda
4
Stand van zaken Focus 2014 Sociale Agenda Leeswijzer: K: Kernbeslissing H: hoofdopgaven uit de strategische agenda; ER: ER-doelstelling (meer, minder, beter, goedkoper etc) S: SMART-doelstelling I: inspanning (alle inspanningen die in strategische agenda staan) Verantw. = verantwoordelijke gemeentelijke portefeuillehouder en verantwoordelijke gemeentelijke ambtenaar Svz = Stand van zaken Legenda Groen Prestatiedoel is gerealiseerd of verloopt volgens planning Geel Aandacht nodig op onderdelen Rood Prestatiedoel wordt in 2011 niet gehaald Status
Hoofdopgave/ER-doel/Smartdoel Jeugd Aansluiting lokaal preventief jeugdbeleid en provinciaal jeugdzorgbeleid (H) Het realiseren van een efficiënte en effectieve samenwerking tussen alle betrokken partijen op het terrein van zorg voor jeugdigen (H) a. implementeren verwijsindex bij maatschappelijke zorgpartijen die in 2009 nog niet waren aangesloten b. inrichting virtueel Centrum voor Jeugd en gezin c. doorontwikkeling werkwijze 1 gezin 1 plan, uitrol bij diverse maatschappelijke partijen, training van alle professionals om hiermee te werken d. organiseren van diverse randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van centra voor jeugd en gezin;
Verantw.
Toelichting De stand van zaken in de uitvoering van Focus 2014 is positief, getuige de vele groenen vakjes. De meeste prestatiedoelen zijn gerealiseerd of lopen volgens planning. Daarbij zijn echter 2 kanttekeningen te maken. 1. het betreft een stand van zaken. Door bijvoorbeeld bezuinigingen, wegvallen van de middelen uit de regionale agenda samenleving kan de kleur weer veranderen in geel. 2. Sinds het opstellen van Focus 2014 heeft het kabinet Rutte I besloten de gehele jeugdzorg onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te brengen. Deze transitie wordt regionaal voorbereid. De doelen en inspanningen zijn niet opgenomen in Focus. De notitie ‘Hart voor de jeugd in Holland Rijnland’ geeft meer informatie.
e. vastleggen van afspraken over taakverdeling tussen instanties bij de zorg voor jeugd en gezin. Een sluitend aanbod van zorg voor jeugd en gezin voor jeugdigen en gezinnen die een beroep doen op opvoed- en opgroeiondersteuning of (na)zorg is deze tijdig en zo laagdrempelig als mogelijk beschikbaar (H); f. Inkoop licht ambulante hulp uit de RAS-middelen. g. Opstellen gezamenlijk visie op de gewenste zorg voor jeugd en gezin in de regio; h. Bijstellen basispakket opvoed- en opgroeiondersteuning
i. Oplossen van knelpunten in de nazorg voor jeugdigen die uitstromen uit de geïndiceerde jeugdzorg of detentie j. Indien delen van de provinciale verantwoordelijkheid op het gebied van jeugdzorg worden overgeheveld naar de gemeenten, wordt deze verantwoordelijkheid in regionaal verband opgepakt, vanwege efficiëntie, de schaalgrootte van de voorzieningen en de specifieke deskundigheid die is vereist. Het verbeteren van preventieve hulp aan jeugdigen en hun ouders (ER): 1. Ouders en jeugdigen kunnen laagdrempelig, mondeling, telefonisch en digitaal informatie en advies ontvangen (S) 2. Jeugdigen met problemen worden sneller gesignaleerd een sneller geholpen (S) 3. Jeugdigen en hun ouders worden sneller toegeleid naar passende hulp (S) 4. Stijging gebruik licht pedagogische hulp. Waar mogelijk
Ad i. Meetlat Opvoed- en opgroeiondersteuning, met kwaliteitseisen voor interventies en inzicht in aanbod is opgeleverd. Bijstelling van huidige aanbod wordt meegenomen bij transitie jeugdzorg. Ad j. Organisaties geïndiceerde jeugdzorg kunnen knelpunten voor nazorg door gemeenten niet kwantificeren, zijn nu zelf bezig om jeugdigen in hun zorg beter voor te bereiden op de tijd na de jeugdzorg. Door transitie jeugdzorg valt scheiding tussen financiers (provincie en gemeenten) weg.
wordt gewerkt met bewezen effectieve methodieken (S) 5. Gezinnen met meervoudige problematiek ontvangen hulp die is afgestemd met alle relevante partijen volgens 1 gezin1plan (S) Handhaven leerplicht en het terugdringen voortijdige schooluitval (H) Het waarborgen van het recht op onderwijs voor leerplichtige of kwalificatieplichtige kinderen (H) 1. Uitvoeren en evalueren van het beleidsplan en werkplan leerplicht 2009-2012 2. Intensiveren advisering over en toezicht op het verzuimbeleid en de verzuimregistratie van scholen zodat alle scholen voldoende kunnen melden in 2012 (conform doelstelling 100% van de schoolvestigingen meldt verzuim) 3. Opstellen samenwerkingsafspraken met de inspectie om als het nodig blijkt de handhavende taak richting scholen vorm te geven. 4. Holland Rijnland stelt een beleidskader op voor de gemeenten en scholen voor de zorg rondom scholen 5. Opstellen Regionale educatieve agenda met gemeenten en scholen Alle jongeren die daartoe in staat zijn verlaten het onderwijs met een startkwalificatie (diploma op niveau MBO-2, havo of vwo) (H) 6. Intensiveren samenwerking tussen RBL en Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude bij de uitvoering van de leeren startkwalificatieplicht en onderlinge afstemming van het uitvoeringsbeleid
7. Ontwikkelen van een regionale visie op de bestrijding van voortijdig schoolverlaten; opstellen van een regionaal meerjarenprogramma voortijdig schoolverlaten. Hierin worden onderling afspraken gemaakt hoe voortijdig schoolverlaten bestreden gaat worden en wie welke instrumenten daartoe financiert 8. Opstellen RMC-plan 9. Evaluatie jongerenloket en besluitvorming in 2011 over een eventuele continuering. 10. Stimuleren dat de jongerenloketten inhoudelijk meet afstemmen en met elkaar methodes en instrumenten uitwisselen. Meer leerlingen tot 23 jaar halen hun startkwalificatie (ER) 1. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (jongeren tot 23 jaar, woonachtig in RMC 026 Zuid Holland Noord dat het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie) bij de convenantscholen is in schooljaar 2010-2011 40% lager dan de 1137 vsv`ers in schooljaar 2005-2006 en neemt in de periode 2012/2014 verder af. (S) 2. Alle kinderen van 5 /17 jaar in RMC 026 Zuid Holland Noord volgen onderwijs op een (passende) school (S)
Participatie en arbeidsmarktbeleid Hoofdopgave/ER-doel/Smartdoel
Verantw.
Toelichting
Participatie en arbeidsmarktbeleid
Terugdringen jeugdwerkloosheid (k) Leerlingen hoger opleiden door ze langer te scholen en jongeren te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan. (H) Uitvoeren Actieplan Jeugdwerkloosheid.
conform projectplan en doelstelling.
Oplossen knelpunten in de begeleiding van jongeren naar werk of onderwijs; uniformering financieringsregelingen voor trajecten voor jongeren.
door bezuinigingen is het aantal mogelijke trajecten voor jongeren geminimaliseerd.
Prioriteren van het kwalificeren van jongeren. Het beschikken over een startkwalificatie geeft jongeren een beduidend grotere kans op duurzame participatie op de arbeidsmarkt.
kern van het RMC-beleid t.a.v. voortijdig schoolverlaten. Wordt breed op ingezet door gemeenten en onderwijs.
Intensiveren van de inzet van instrumenten in alle Holland Rijnland gemeenten. Dit betekent dat jongeren zowel een beroep kunnen doen op de voormalige Holland Rijnland en Rijnstreek instrumenten.
afspraken zijn gemaakt: in het kader van het actieplan jeugdwerkloosheid zijn voor jongeren uit alle HR-gemeenten dezelfde instrumenten beschikbaar
Verbinding onderwijsagenda met vraag uit de arbeidsmarkt (K)
Ontwikkelen van regionaal arbeidsmarktbeleid waarbij met onderwijs- en werkgeverspartijen afspraken tot stand komen om beter aan te sluiten op de vraag op de arbeidsmarkt. (H);
Macrodoelmatigheid (aansluiting onderwijsaanbod op vraag van regionale arbeidsmarkt) is een wettelijke eis aan het onderwijs. Wijze van invulling is eigen verantwoordelijkheid. Er vind nog geen openlijk gesprek tussen werkgevers en onderwijs plaats, wel op deelterreinen en op brancheniveau. regionale techniekagenda van het RPA is hiervan een voorbeeld.
Samen met de economische agenda wordt een regionale agenda arbeidsmarkt opgesteld waarbij concrete speerpunten worden uitgekozen om met onderwijspartijen UWV en werkgevers afspraken over te maken. Hierbij wordt aangehaakt bij de ontwikkeling van werkpleinen. In de gemeenschappelijke regionale agenda dienen de doelen, instrumenten en uitvoerenden specifiek benoemd te worden.
In 2011 is door AB gezamenlijke focus op regionaal arbeidsmarktbeleid vastgesteld. Daarnaast heeft 3D-traject werk een start gemaakt met de afstemming tussen gemeentelijk doel en UWV en sociale werkvoorziening op het gebied van arbeidstoeleiding.
Naar meer samenhang in de participatieketen (H) Verhoging van de maatschappelijke participatie in het algemeen en de arbeidsparticipatie in het bijzonder door een samenhangende inzet van instrumenten in het kader van het participatiebudget.(H) Formuleren van een algemene participatievisie voor de regio.
onderdeel van 3D-traject werk?
Regionale vraaggerichte inkoop van educatietrajecten bij de ROC’s tot 2013. Hierbij wordt rekening gehouden met specificaties naar subregio. Voorbereiden op de marktwerking voor volwasseneneducatie per 2013. Regionale afstemming arbeidstoeleidingsinstrumenten.
onderdeel van 3D-traject werk.
Over zaken, die uit het ReKO voortkomen en die om een regionale bestuurlijke besluitvorming vragen, wordt in het portefeuillehoudersoverleg Arbeidsmarkt en Economie besloten. Met de arbeidsmarktpartners wordt onderzocht hoe tot een bestuurlijk ReKO te komen, waarbij de voormalige Rijnstreek is aangesloten.
Reko is opgeheven. In het kader van de transitie werk wordt door sociale diensten/UWV en sociale werkvoorziening gewerkt aan gezamenlijke werkgeversbenadering. AAG is ambtelijke stuurgroep 3D-traject. PHO wordt benut als bestuurlijk platform.
Afstemming werkwijze sociale diensten, UWV en Jongerenloketten op het gebied van het behalen van een startkwalificatie en de uitstroom naar werk. De RMC regelgeving en de Wet Investeren in Jongeren formuleren hier en verschillend accent.
Met poortwachtersfunctie in samenwerkingsovereenkomst jongerenloket is afstemming tussen RMC-doel en sociale dienst goed geregeld.
Het inrichten en verder ontwikkelen van (een) werkplein(en). Uitwisselen en afstemmen werkwijze Werkpleinen binnen Holland Rijnland
onderdeel van 3D-traject werk.
Opmerkingen vanuit het AO -
Gemeenten herkennen zich niet in het beeld dat door bezuinigingen het aantal trajecten voor jongeren geminimaliseerd is. Project Ja (Jongeren naar de Arbeidsmarkt) is voor alle jongeren toegankelijk. Het project kent verschillende instrumenten (oa. Training, werkgeversoriëntatie stage )Dit project loopt in ieder geval door tot de zomervakantie 2013. Gemeente Teylingen herkent zich wel in dit beeld, vooral trajecten richting onderwijs zijn beperkt. Algemeen participatievisie is al opgenomen in het 3D traject. In de basisnotitie van Rike van Oosterhoudt is inleiding op participatie en eigen kracht uitgewerkt.
-
Meerwaarde van deze evaluatie is beperkt. Het zou nuttiger zijn een geactualiseerde versie van Focus 2014 op te stellen. De waardering van de onderdelen in de kleuren klopt De geformuleerde doelen (bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs arbeidsmarkt) liggen buiten de invloedssfeer van de gemeente.
Cultuurparticipatie Hoofdopgave/ER-doel/Smartdoel
Verantw.
Toelichting
Het bieden van een platform voor kennisuitwisseling en beleidsafstemming (H)
1. Opstellen subsidieaanvragen Cultuurparticipatie voor de jaren 2011 en 2012. 2. Formuleren regionale visie op kunst en cultuur, cultuurparticipatie en –educatie, erfgoed en archieven voor 2013 en de volgende jaren, mede in relatie tot het belang van recreatie. 3. Afstemmen en versterken van de samenhang in het aanbod van cultuurparticipatie en –educatie van alle gemeenten in Holland Rijnland.
De subsidieaanvragen 2010 en 2012 zijn opgesteld. Er is een regionale visie geformuleerd op kunst en cultuur. De koppeling met erfgoed en archieven mede in relatie tot recreatie en toerisme is niet verder uitgewerkt. Er is vooral nadruk komen te liggen op de landelijke deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016. Hiermee wordt de regionale samenhang van cultuureducatie in het primair onderwijs gewaarborgd.
Bevorderen van cultuurparticipatie en cultuureducatie in de regio (ER) 1. In 2011 is er in de regio een toename van deelname aan culturele activiteiten ten opzichte van 2010 (S)
De deelname is met 20% verhoog ten opzichte van 2010.
2. Meer projecten cultuurparticipatie en cultuureducatie in de regio zijn succesvol en hebben het beoogde effect bereikt. (S)
De projecten waren allen succesvol en hebben effect gehad.
3. Er zijn voldoende middelen beschikbaar voor de uitvoering van de regionale culturele activiteiten (S)
In 2011 zijn naast reserves uit 2010, de RAS 2011 ook extra middelen toegekend door de provincie.
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
Handreiking visie uitbreiding Wmo
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. Bij voorkeur alle drie, maar in elk geval één van de drie. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
20 maart 2013
5.
Advies PHO
1. Instemmen met de concepthandreiking visie uitbreiding Wmo en de daarin beschreven vernieuwingsmogelijkheden 2. De werkgroep Wmo verzoeken het vernieuwingskader verder uit te werken.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
De concepthandreiking visie Wmo beschrijft de regionale visie op de uitbreiding voor de Wmo, de randvoorwaarden voor de implementatie en mogelijkheden voor vernieuwing en besparing. Na instemming van het portefeuillehoudersoverleg kan de werkgroep aan de slag met de beschreven vernieuwing.
8.
Inspraak
Nee Ja, door: hulpaanbieders en hulpvragers Wanneer:2e kwartaal 2013
9.
Financiële gevolgen
nvt
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Regeerakkoord Rutte II Eerdere besluitvorming: - ‘Op eigen kracht’ Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. Decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. Vastgesteld in het PHO Sociale Agenda 15 februari 2012
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
2
Adviesnota PHO Vergadering:
portefeuillehouderoverleg Sociale agenda
Datum: Locatie:
20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II
Agendapunt:
06
Onderwerp: Handreiking visie uitbreiding Wmo
Beslispunten: 1. In te stemmen met de concepthandreiking Visie uitbreiding Wmo en de daarin beschreven vernieuwingsmogelijkheden; 2. De werkgroep Wmo te verzoeken het vernieuwingskader verder uit te werken. Inleiding: De werkgroep Wmo binnen het project 3D bereidt de uitbreiding van de Wmo voor met de nieuwe taken die overkomen uit de AWBZ: de begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Als eerste is een visie op deze nieuwe taken beschreven. Een regionaal gedeelde visie vormt de basis van de verdere uitwerking en implementatie. De visie geeft richting aan de gewenste vernieuwing: - het ontwikkelingen van cliëntprofielen op basis van zelfredzaamheid - het uitwerken van cliëntprofielen in arrangementen en budgetten - het leren in de praktijk met deze nieuwe werkwijze in pilots - de inzet van technologie zoals domotica - gewijzigde huisvestingsbehoeften in kaart brengen en opnemen in/verbinden met de regionale woonvisie Holland Rijnland. De notitie is op 28 februari jl. besproken in de Stuurgroep 3D. Daarbij zijn de volgende aandachtspunten meegegeven voor de uitwerking: - toevoegen als randvoorwaarde: borging van kwaliteit van de ondersteuning die geleverd wordt; - besteed ruim aandacht aan de gevolgen van de extramuralisering in de AWBZ voor de wijziging in de huisvestingsbehoeften en de implicaties voor de regionale woonvisie van Holland Rijnland; - benadruk meer het cliëntperspectief, wat is de rol en zeggenschap van cliënten, mantelzorgers en uitvoerders van ondersteuning. Het beleidskader op het niveau van Holland Rijnland wordt gevormd door: - de strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland, ‘Op eigen kracht’. Vastgesteld PHO Sociale Agenda 15 februari 2012 en Holland Rijnland faciliteert de tijdelijke regionale projectorganisatie. Beoogd effect: Conform het motto van de regionale aanpak 3D: ‘regionaal voorbakken, lokaal afbakken’, is deze visie opgesteld omdat een gedeelde visie en een gedeeld referentiekader noodzakelijk is
3
als basis voor de uitwerking en besluitvorming. Vandaar dat we spreken over een handreiking. De vraag is dus niet om deze visie in alle gemeenteraden vast te stellen. Argumenten: 1. De stelselwijzigingen in welzijn en zorg impliceren een andere verantwoordelijkheid van burgers, partners in uitvoering en de overheid en maken een explicitering van de visie noodzakelijk. Het rijk verschuift fors in taken. Er wordt meer verwacht van burgers. Onderdelen van de AWBZ worden overgeheveld naar de Wmo en Zorgverzekeringswet. Dit leidt tot nieuwe verhoudingen. 2. De veranderde visie in combinatie met de kortingen op het budget maken vernieuwing/transformatie gewenst en noodzakelijk. De stelselherziening biedt een kans om de ver doorgeschoten regulering en verkokering te herzien. Dit kan ruimte bieden aan de mensen die op ondersteuning zijn aangewezen. Het is ook noodzakelijk omdat ca. 25% gekort wordt op het huidige budget. 3. Een regionaal gedeelde visie over de uitbreiding van de Wmo is de basis voor de verdere uitwerking en besluitvorming. Bij de verdere uitwerking zal op een gegeven moment de vraag aan de orde komen in hoeverre we in de inkoop, implementatie en uitvoering op onderdelen samen willen doen en hoe ver deze samenwerking gaat. Met andere woorden: ‘bakken we ook regionaal af?’ Om hierin keuzes te kunnen maken is een gezamenlijke start en basis noodzakelijk. Kanttekeningen/risico’s: 1. Door de regionale visie uitbreiding Wmo niet lokaal vast te stellen, bestaat het risico op accentverschillen. Dit zou opgelost kunnen worden door te besluiten de visie overal lokaal vast te stellen. Deze aanpak past echter niet in de insteek van het project. Bovendien maken de gemeenten verschillende keuzes over de wijze waarop visies door gemeenteraden worden vastgelegd en volgen daarbij een verschillend tempo. Diverse gemeenten bedden de visie in in een bredere visie voor het sociale domein of voor de gehele Wmo. De strekking van de lokale visie dient overeen te komen met de regionale visie om spanning in de uitwerking te voorkomen. 2. Uitwerking van (deel-)visies staan op gespannen voet met elkaar. Alle werkgroepen starten met de uitwerking van een (deel-)visie als basis voor de uitwerking. Deze (deel-) visies dienen elkaar aan te vullen. Dit geldt ook voor de uitwerkingen. In het project wordt hier op toegezien.
Communicatie en participatie Deze conceptvisie is tot stand gekomen in nauw overleg met een aantal zorgaanbieders. Het concept wordt besproken met meer zorgaanbieders en hulpvragers. Ook worden zij betrokken bij de uitwerking van de vernieuwing. Bijlagen: Handreiking visie uitbreiding Wmo
4
HOLLAND RIJNLAND
Handreiking visie Uitbreiding Wmo 18-2-2013
Visie uitbreiding Wmo
Inhoudsopgave 1
Inleiding
2
2
Context
4
3
Waar hebben we het over? Inleiding AWBZ algemeen Begeleiding , kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging: o wat houdt het in? o wie maken er gebruik van? Relatie met de Wmo Verstrekkingsvormen/levering van de zorg
6
4
Visie op begeleiding en verzorging
8
5
Randvoorwaarden implementatie visie
10
6
Vernieuwing en besparing Inleiding Mate van vernieuwing Vernieuwing vanuit de visie Hoe verder met vernieuwing
12
1
Visie uitbreiding Wmo
Hoofdstuk 1 Inleiding Op 15 februari 2012 hebben de portefeuillehouders van de gemeentes in Holland Rijnland een strategische visie op de drie decentralisaties werk, Wmo en jeugd vastgesteld: “Op eigen kracht”. Samengevat ziet deze er als volgt uit: De meeste inwoners van de gemeenten participeren optimaal naar eigen vermogen in de samenleving en nemen hiervoor de verantwoordelijkheid: op eigen kracht. Zij gaan naar school, aan het werk, leiden een actief sociaal leven met vrienden en binnen diverse verenigingen. Zij voorzien zelfstandig in hun levensonderhoud, voeden hun kinderen op en regelen de ondersteuning die in het leven soms nodig is. Op sommige momenten lukt het niet op eigen kracht, dan is ondersteuning nodig. Deze ondersteuning is gericht op het hervinden of versterken van de eigen kracht. Als deze ondersteuning in het gezin, het sociale netwerk of de sociaal-maatschappelijke infrastructuur onvoldoende beschikbaar is of onvoldoende georganiseerd wordt door het maatschappelijk middenveld en werkgevers steekt de gemeente een hand uit. Dit leidt tot de volgende maatschappelijke effecten in het sociale domein: Inwoners zijn zelfredzaam en participeren op eigen kracht met inzet van informele netwerken in de samenleving. Inwoners die (even) niet (meer) op eigen kracht kunnen participeren ontvangen hulp in het gezin en het sociale netwerk. Dit ondersteuningsaanbod past bij de vraag van de inwoner, zijn of haar gezin en sociale netwerk. In de samenleving is aandacht voor elkaar en contact met elkaar vanzelfsprekend (civil society), waar nodig en mogelijk stimuleert de gemeente deze transformatie van houding en gedrag van inwoners, maatschappelijk middenveld en eigen organisatie. De inzet van de gemeente en het maatschappelijk middenveld focust op integrale dienstverlening, preventie en vroeg signalering en nieuwe arrangementen voor hulp en ondersteuning. Daarmee komt een beweging op gang van complexe of langdurige ondersteuning naar informele hulp. De Holland Rijnland werkgroep Wmo (subwerkgroep visie 1 ) heeft de opdracht gekregen deze strategische visie uit te werken voor de nieuwe taken extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging (incl. kortdurend verblijf) onder de Wmo. Samenvatting visie De opgave voor gemeenten rond de nieuwe taken in de Wmo is groot. De focus in de visie ligt op het stimuleren van de eigen kracht van inwoners zodat zij zo lang mogelijk zelf, zonder (professionele) ondersteuning zelfredzaam kunnen zijn. Holland Rijnland wil dit doen door te vernieuwen. Vernieuwing vindt plaats op een aantal onderdelen: het loslaten van de grondslagen en het zoeken naar nieuwe cliëntprofielen (gebaseerd op zelfredzaamheid), het goed op elkaar laten aansluiten van informele ondersteuning, gemeentelijke (collectieve welzijns-)voorzieningen, het weghalen van overlap in aanbod en een goede aansluiting op andere vormen van ondersteuning en zorg. Dit leidt tot een geheel nieuw ondersteuningsaanbod voor mensen die nu gebruik maken van AWBZbegeleiding, verzorging en/of kortdurend verblijf. Echter, de opgave kan niet alleen gerealiseerd worden door te vernieuwen. Ook besparingen zullen nodig zijn.
1
Samenstelling werkgroep: Enna Bongers (Leiden), Anja Krijnberg (Alphen aan den Rijn), Marja vanBruggen (Leiderdorp), Geerdine Krayenbosch (Teylingen), Anja van Oost (Katwijk)
2
Visie uitbreiding Wmo Korte leeswijzer Dit visiedocument bevat een aantal onderdelen: een visie, randvoorwaarden voor het uitvoeren van deze visie (implementatie) en een overzicht met mogelijkheden om te vernieuwen en te besparen. Hoofdstuk 2 en 3 zijn korte beschrijvingen van de huidige ontwikkelingen, de context en de inhoud van de nieuwe taken en de cliënten die momenteel uit de AWBZ begeleiding, verzorging en kortdurend verblijf krijgen. Hoofdstuk 4 bevat de visie, hoofdstuk 5 de randvoorwaarden voor de implementatie. Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de mogelijkheden voor vernieuwing, innovatie en besparing. Afgesloten wordt met een paragraaf over wat de volgende stappen zijn in de uitwerking van deze visie. Er is voor gekozen een en ander zo kort en bondig mogelijk te formuleren om de visie goed leesbaar te houden. Daarom wordt er soms verwezen naar de bijlage.
3
Visie uitbreiding Wmo
Hoofdstuk 2 Context De uitbreiding van de Wmo met extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een groot aantal aangekondigde wijzigingen voor het sociale domein. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de komende wijzigingen in welzijn en zorg en wordt ingegaan op een aantal relevante wijzigingen in Werk en Jeugd. Dit geheel bepaalt de context waarin de uitbreiding van de Wmo met begeleiding en persoonlijke verzorging plaatsvindt. De visie op begeleiding en persoonlijke verzorging moet worden gezien in deze veranderende context. Stelselwijziging in de zorg Het regeerakkoord ‘Bruggen Slaan’ van VVD-PvdA kondigt aan dat de regering de komende periode in de langdurige en welzijnszorg een omslag wil maken naar meer maatwerk, meer zorg in de buurt, meer samenwerking tussen de verschillende aanbieders, maar ook naar houdbaar gefinancierde voorzieningen. Dit uit zich onder andere in de volgende maatregelen: -
-
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening waarin de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg (vanaf ZZP 5) wordt georganiseerd. Hiermee wordt de extramuralisering van de AWBZ-zorg verder doorgevoerd. De ZZP’s 1 t/m 4 verdwijnen, waarmee mensen pas veel later een indicatie krijgen voor een intramurale voorziening en dus langer thuis blijven wonen. Extramurale verpleging wordt in 2017 van de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Hiermee moet de verpleegkundige zorg buiten instellingen worden verbeterd, wordt wijkverpleging bevorderd en wordt een sterke eerste lijn gestimuleerd waar de huisarts integraal deel van uitmaakt. Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging. De aanspraken worden beperkt, dienstverlening wordt versoberd en meer gericht op waar ze het hardste nodig is en gaat vallen onder de wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanspraken op huishoudelijke hulp worden vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. Dit laatste gaat gepaard met een korting op de budgetten van 75%.
In algemene zin zegt de regering onder het hoofdstuk “zorg” uit het regeerakkoord, vooral preventie te willen ondersteunen. Daarnaast geven zij prioriteit aan kwaliteitsverbetering in de zorg, kostenverlaging en verbeteren van samenwerking tussen zorgaanbieders. Hieronder worden nog een paar specifieke effecten van het geheel aan wijzigingen toegelicht. De wijkverpleegkundige en de relatie met eerstelijns zorg Ook de extramurale verpleging wordt in de toekomst overgeheveld. Hoewel dit geen onderdeel is van de Wmo, is het een belangrijke schakel in de keten. Vooral omdat de rol van de wijkverpleegkundige verder wordt versterkt, is het van belang om de relatie met begeleiding en verzorging goed te leggen. De relatie met eerstelijnszorg wordt ook steeds belangrijker.
Meer beroep op Wmo voorzieningen door extramuralisering Door de verdere extramuralisering (afschaffing van ZZP 1 t/m 4) blijven mensen langer zelfstandig wonen. Het betreft een groep mensen die wel al een vorm van zorg nodig hebben. Hierdoor zal het beroep op Wmo voorzieningen stijgen. Ook stijgt de druk op de mantelzorg. Een groot deel van de indicaties voor een intramurale voorziening wordt aangevraagd om de mantelzorger te ontlasten. Door de verdere doorvoering van de extramuralisering zal de druk op de mantelzorger en vrijwilligers verder toenemen.
4
Visie uitbreiding Wmo Deze verdere doorvoering van het scheiden van wonen en zorg is van grote invloed op de keten in de sociale omgeving. Er ontstaan nieuwe vraagstukken in de keten van ondersteuning op het gebied van wonen, zorg en welzijn doordat mensen langer zelfstandig blijven wonen, maar al wel een zwaardere vorm van zorg nodig hebben dan dat nu gebruikelijk is. Daarbij verandert ook nog eens de rol van de woningbouwcorporaties. Terugbrengen hulp bij het huishouden De hulp bij het huishouden wordt teruggebracht tot een inkomensafhankelijke voorziening. Hiermee vervalt niet alleen een vorm van ondersteuning, maar vervalt ook een belangrijk instrument dat preventief wordt ingezet. Het bieden van huishoudelijk ondersteuning kan zwaardere ondersteuningsvormen voorkomen. Bovendien kan de huishoudelijke hulp een belangrijke signaalfunctie vervullen. In combinatie met de extramuralisatie kan de vraag naar een voorziening als hulp bij het huishouden stijgen. Bij het uitwerken van alternatieven moeten we ook rekening houden met de preventieve en signalerende rol van de hulp bij het huishouden. Relatie met voorzieningenaanbod uit decentralisaties Jeugd en Werk Het huidige voorzieningenaanbod is historisch gegroeid vanuit de verschillende wetten en regelingen. In de huidige praktijk zien we veel overlap en in de voorzieningen, ontbreekt vaak de samenhang en zijn ze niet altijd vanuit de behoefte van de cliënt vormgegeven. Niet alleen de voorzienigen die nu onderdeel van de AWBZ zijn, worden hervormd, maar ook voorzieningen als beschut werken (WSW). Bovendien is er een belangrijke relatie tussen tegenprestatie uit de Participatiewet en vrijwilligerswerk en zijn er meerdere vormen van dagbesteding die verschillende doelen kennen. De toekomstige Participatiewet zegt dat mensen zoveel mogelijk moeten worden begeleid naar betaald werk, maar dat voor de groep die dit niet kan, meedoen op een andere manier belangrijk is. Delen van de decentralisaties uit de AWBZ worden onderdeel van de nieuwe Jeugdwet. Al deze wijzigingen tegelijkertijd bieden een kans om het geheel aan voorzieningen vraaggericht, in samenhang met elkaar, vorm te geven. Wat betekent dit alles? De wijzigingen in de zorg betekenen dat er op drie niveaus wijzigingen plaatsvinden: -
-
De visie op welzijn en zorg verandert. Er wordt meer gekeken naar de eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen. Dit betekent dat het beeld over wat inwoners van de overheid kunnen verwachten verandert en er een ander beroep wordt gedaan op de samenleving, zoals beschreven in hoofdstuk 1. Er vindt een stelselwijziging plaats. De partners in het veld en hun verantwoordelijkheden wijzigen. Dit vraagt om andere afspraken in de samenwerkingsketen en een andere vorm van regie door de gemeente. De veranderde visie, maar ook de beperktere financiële middelen, vragen om een andere aanpak. Dit betekent dat een transformatie nodig is om onze (inhoudelijke) doelen kunnen realiseren.
5
Visie uitbreiding Wmo
Hoofdstuk 3 Waar hebben we het precies over? Begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf in de AWBZ 1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt een kort beeld gegeven van de functies extramurale begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf 2 zoals die nu nog onder de AWBZ vallen. Wat wordt eronder verstaan, welke doelen en inhoud heeft deze zorg. Kortom,een korte omschrijving van de huidige situatie voor verder te gaan naar de visie op begeleiding en verzorging vanuit de Wmo (hoofdstuk 4). Uitgebreidere informatie over de inhoud van de huidige AWBZ-zorg staat in bijlage 1. Informatie uit dit hoofdstuk is gebaseerd op de studies die Bureau HHM in 2012 heeft gedaan naar verzorging en begeleiding en de handreiking van het Transitiebureau van het Ministerie van VWS over de cliëntgroepen AWBZ. 2. AWBZ algemeen De AWBZ zorg is ingedeeld in zeven zorgfuncties nl: 1. Persoonlijke verzorging 2. Verpleging 3. Begeleiding 4. Behandeling 5. Kortdurend verblijf 6. Verblijf in een instelling 7. Voortgezet verblijf op psychiatrische grondslag De vetgedrukte functies zullen met ingang van 1 januari 2015 onderdeel worden van de Wmo. a. wat houden de functies in? 1. Persoonlijke verzorging Het doel van persoonlijke verzorging is het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij activiteiten op het gebied van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen zoals aankleden, douchen, medicatie innemen, lichte wondverzorging (ADL). 2. Begeleiding Het doel van begeleiding is de bevordering, het behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing kan worden voorkomen. De functie begeleiding binnen de AWBZ is bedoeld voor mensen met die matige of zware beperkingen hebben op het gebied van sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en probleemgedrag. 3. Kortdurend verblijf Het doel van kortdurend verblijf is om degene die iemand gewoonlijk thuis verzorgt en permanent toezicht nodig heeft, te ontlasten. Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt maximaal drie etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. b. Wie maken er gebruik van? In de AWBZ, onder andere voor verzorging en begeleiding worden de volgende cliëntgroepen onderscheiden: - Mensen een somatische aandoening en/of chronische ziekte - Mensen met en psychogeriatrische ziekte en/of aandoening - Mensen met een psychiatrische ziekte en/of aandoening - Mensen met een verstandelijke handicap - Mensen met een zintuiglijke handicap - Mensen met een lichamelijke handicap
2
In het vervolg wordt er alleen gesproken over begeleiding en verzorging. Daarmee wordt ook kortdurend verblijf bedoeld.
6
Visie uitbreiding Wmo Bij persoonlijke verzorging is de groep gebruikers met een somatische ziekte en/of aandoening vanaf 65 jaar het grootst. Bij begeleiding zijn dit de groepen met een psychiatrische ziekte en/of aandoening en de verstandelijk gehandicapten. De palliatieve zorg, namelijk ondersteuning voor mensen met een ongeneeslijke ziekte in de laatste fase van hun leven, valt onder de functie begeleiding. Er kan echter ook sprake zijn van persoonlijke verzorging. Bovenstaande geeft aan dat er sprake is van een grote diversiteit aan cliënten (verschillende beperkingen) die gebruik maken van verschillende typen zorg en ondersteuning. Elke cliënt heeft eigen behoeften die, door verschillen in beperking(en) en verschillende maten van beperking(en), verschilt van behoeften van andere cliënten. In de ontwikkeling van de visie moet hier rekening mee gehouden worden. 3. Begeleiding & verzorging onder de Wmo: compensatieplicht In de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning gericht op participatie en zelfredzaamheid (de Wmo is een participatiewet). Het resultaat staat centraal. Dit is anders dan de situatie in de AWBZ, waar begeleiding geleverd wordt op basis van een individuele aanspraak. Financiering en sturing zijn eerder gericht op het product dan op het resultaat. Begeleiding, verzorging en kortdurend verblijf zullen onder het ‘compensatiebeginsel’ in de Wmo gaan vallen. Tot op heden bevat het compensatiebeginsel binnen de Wmo vier terreinen: - het voeren van een huishouden; - het zich verplaatsen in en om de woning; - het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en - het ontmoeten van medemensen en het op basis hiervan aangaan van sociale verbanden. Met de overgang van de aangegeven functies uit de AWBZ naar de Wmo wordt het compensatiebeginsel uitgebreid met “het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen, het structureren van het persoonlijk leven en het voeren van de regie daarover”. Mogelijk wordt deze omschrijving bij de verdere uitwerking van het Regeerakkoord nog aangepast. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven wat de visie van de gemeenten in Holland Rijnland is op het bieden van begeleiding en verzorging binnen het kader van de Wmo en vanuit de compensatieplicht die gemeenten in de Wmo hebben.
7
Visie uitbreiding Wmo
Hoofdstuk 4 Visie op begeleiding en verzorging in de WMO Een visie op begeleiding en verzorging geeft invulling en richting aan de uitvoering van de nieuwe Wmo-taken in de toekomst. Deze visie wordt hieronder beschreven. Uitgangspunt bij de totstandkoming van deze visie is de strategische visie van Holland Rijnland “Op eigen kracht”, waarbij ook de verbinding met de andere decentralisaties belangrijk is. In het kader hieronder staat dit uitgeschreven. Uit “Op eigen kracht”: Het merendeel van de mantelzorgers en vrijwilligers vindt het gelukkig vanzelfsprekend om hulp en ondersteuning te bieden. Deze hulp mag niet tot overbelasting leiden. De gemeente heeft hier een belangrijke signalerende functie. De ondersteuning beperkt zich dan ook niet tot de directe hulpvrager maar ook tot diens gezin en sociale netwerk. Soms is de ondersteuning op die plek meer op zijn plaats. De gemeenten willen de nieuwe gemeentelijke taken zorgvuldig invoeren in samenhang met de andere nieuwe taken. Dit betekent dat de nieuwe taken uitgevoerd worden vanuit de integrale strategische visie op het sociale domein. (…). Het gaat (…) daarbij om het herijken van de sociale infrastructuur, het versterken van het sociale netwerk, het breed organiseren van de toegang tot de ondersteuning en het kiezen van de uitvoeringspartners. (p. 19)
Een doorvertaling van de regionale strategische visie naar de uitbreiding van de Wmo met begeleiding en verzorging luidt als volgt: Inwoners van de Holland Rijnland gemeenten kunnen allemaal meedoen, kunnen zich ontplooien en verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf, voor elkaar en de leefomgeving. Voor de groep inwoners voor wie dat niet haalbaar is, is tijdelijke of langdurige ondersteuning beschikbaar. Iedere inwoner kan met zijn talenten, mogelijkheden, beperkingen en problemen meedoen. De kracht van de samenleving wordt benut om diegenen die dat nodig hebben informeel te helpen en te steunen om mee te doen (eigen kracht, 0e lijn). Inwoners die er in het dagelijkse leven niet (helemaal) uitkomen kunnen in hun directe (informele) omgeving terecht voor informatie, advies en lichte hulp. Als dat niet lukt, kunnen zij een beroep doen op algemene voorzieningen of op een vangnet van ervaren professionals (1e lijn) die op zoek gaan naar de kracht van mensen zelf en hun netwerk. Iedere inwoner regisseert zijn eigen leven en de manier waarop hij meedoet. Waar mogelijk zonder hulp, maar soms ook met op één of meer leefgebieden. Voor de kleine groep inwoners die langdurige ondersteuning nodig heeft, wordt de regierol zo bij een professional of specialist (2e lijn) belegd. Doel is om met elkaar (cliënten, gemeenten en zorgaanbieders) te bouwen aan een Wmo-systeem voor cliënten dat aansluit bij de huidige Wmo-praktijk. Om dit te bereiken is vernieuwing nodig. Echter, de financiële opgave die gepaard gaat met de decentralisatie is dermate groot dat vernieuwing niet de oplossing voor alles is. Er moet tegelijk gezocht worden naar vormen van besparing: om de financiële opgave te halen zijn ook besparingen onvermijdelijk. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de mogelijkheden voor vernieuwing die uit de visie af te leiden zijn. Ook worden dan mogelijkheden voor besparing beschreven. In de visie (vetgedrukte gedeelte hierboven) komt een aantal elementen naar voren. Deze worden hieronder toegelicht. 1. Eigen kracht en zelfredzaamheid centraal
8
Visie uitbreiding Wmo Eigen kracht en kunnen staan voorop. We gaan uit van de eigen kracht en zelfredzaamheid van de inwoner en zijn of haar sociale netwerk. Wij faciliteren dit door te zorgen voor een adequate ondersteuning van de informele zorg en een goed en toegankelijk aanbod aan algemene en collectieve voorzieningen. Wanneer nodig en aanvullend op de informele zorg, wordt ondersteuning door professionals ingezet. We streven er naar deze professionele begeleiding zo tijdelijk en beperkt mogelijk te laten zijn. Ondersteuning vanuit de gemeente is altijd gericht op het hervinden en versterken van de eigen kracht zodat mensen het uiteindelijk weer zelf kunnen (uiteraard binnen de grenzen van wat mogelijk is). 2. Regie in eigen hand Bij het centraal stellen van de eigen kracht en zelfredzaamheid van onze inwoners past het uitgangspunt van ‘regie in eigen hand’. Inwoners moeten zoveel als mogelijk in staat gesteld worden zelf de regie te voeren over hun leven en de ruimte en zeggenschap krijgen de ondersteuning die zij nodig hebben naar eigen inzicht en toegepast op hun eigen situatie en vraag in te richten. Dit uitgangspunt heeft consequenties voor de wijze waarop wij de ondersteuning organiseren en de manier waarop wij inwoners hierbij faciliteren. Aspecten die in dit kader van belang zijn, zijn cliëntondersteuning, de inzet van het instrument PGB en cliëntinvloed. 3. Dicht bij de cliënt georganiseerd Het dicht bij de cliënt organiseren van zorg is anders gezegd ‘lokaal wat lokaal kan, (sub)regionaal wat moet’ (zoals verwoord in de strategische visie). Aansluiting bij de leefwereld en omgeving van de inwoner is hierbij het doel. Maatwerk bij individuele gemeenten is hiervoor mogelijk. Wel kan bekeken worden op welke manier de ondersteuning dichtbij de cliënt georganiseerd wordt (bijv. via regionale aanbieders met aanbod op wijkniveau). Dicht bij de cliënt georganiseerd houdt bovendien in dat er geen drempel moet zijn wanneer iemand ondersteuning nodig heeft. De benodigde ondersteuning moet toegankelijk zijn, zonder teveel bureaucratie. Aandachtspunt is in dit geval de (geografische) ruimte die we geven aan keuzevrijheid in relatie tot eventuele bijkomende (vervoers)kosten. 4. Integrale ondersteuning (‘3D proof’) De decentralisatie van de begeleiding en verzorging staat niet op zichzelf. Er zijn verbindingen en op onderdelen overlap met de decentralisaties van de Participatiewet en de Jeugdzorg. Er zijn ook raakvlakken met het bestaande WMO-beleid. Deze relaties bieden kansen om tot een goed afgestemd aanbod aan ondersteuning op diverse leefgebieden voor onze inwoners te komen. Voorbeeld hiervan zijn de mogelijkheden van het combineren van arbeidsmatige dagbesteding en dagbesteding als onderdeel van begeleiding. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan. Door de verschillende leefgebieden zoals wonen, werken en leren, gezin, financiën en vrije tijd in samenhang te brengen, worden de participatiemogelijkheden vergroot. Verbinden leidt zo tot winst, zowel voor de cliënt als voor de gemeente. Bij de organisatie van de ondersteuning gaan we uit van het principe ‘één gezin, één regisseur’. 5. Naar nieuwe cliëntprofielen / loslaten doelgroepenbeleid De cliëntprofielen zoals die nu in de AWBZ bestaan (grondslagen) gaan uit van het hebben van een beperking. Ze gaan niet uit van het behalen van zelfredzaamheid en het te behalen resultaat door ondersteuning. In deze visie staat het behalen van het resultaat en het vergroten van de zelfredzaamheid wel centraal. Door aanbod te baseren op nieuwe cliëntprofielen, uitgaande van zelfredzaamheid en resultaatgerichtheid, kunnen we tot een nieuw aanbod aan ondersteuning komen. Deze cliëntprofielen leiden tot een aanbod dat dwars door het bestaande aanbod per doelgroep en dus ook dwars door de huidige sectoren (verstandelijk gehandicapten, geestelijke gezondheidszorg, ouderen, etc.) heenloopt. Bijvoorbeeld: zintuiglijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten kunnen een vergelijkbare ondersteuningsvraag/-behoefte hebben waarin het accepteren van de beperking en het zoeken naar (praktische) oplossingen thuis, op school of werk centraal staan. Op die manier kunnen beide cliënten zelfredzaam zijn. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de randvoorwaarden die aan de visie gesteld worden. De randvoorwaarden geven een kader waarbinnen de visie geïmplementeerd moet worden. De randvoorwaarden zijn minder abstract dan (de elementen uit) de visie.
9
Visie uitbreiding Wmo Hoofdstuk 5
Randvoorwaarden implementatie visie Om de in de hoofdstuk 4 beschreven visie zo goed mogelijk in de praktijk uit te kunnen werken, is hieronder een aantal randvoorwaarden beschreven. Ook deze randvoorwaarden sluiten (evenals de visie) aan bij de regionale strategische visie “Op eigen kracht”. Ook is er aansluiting bij het gedachtegoed van De Kanteling in de Wmo (zie www.vng.nl/dekanteling). De randvoorwaarden gaan voornamelijk over het zoeken naar de goede vormen van ondersteuning en het leggen van de goede verbindingen tussen verschillende vormen van zorg (meer efficiëntie, geen dubbele zorg). Daarmee hebben de randvoorwaarden een ander karakter dan de elementen uit de visie in hoofdstuk 4. 1. Uitgaan van individueel maatwerk De zorgvraag van de cliënt is leidend voor de invulling van de begeleiding en de verzorging. We gaan uit van wat de cliënt nodig heeft om (weer) te kunnen participeren en daarmee van het uiteindelijk beoogde resultaat. We hanteren daarom geen standaardoplossingen maar kijken naar oplossingen die vraaggericht, adequaat, flexibel en toereikend zijn. Het ondersteuningsaanbod past bij de vraag van de inwoner, zijn of haar gezin en het sociale netwerk. Uiteindelijk betekent dit dat het huidige versnipperde aanbod (elke doelgroep heeft “eigen” instellingen met elk een eigen zorg/ondersteuningsaanbod) niet per sé in stand gehouden wordt. 2. Goede aansluiting op bestaande gemeentelijke (collectieve) voorzieningen De decentralisatie van de begeleiding en verzorging naar de Wmo biedt kansen om op lokaal niveau deze ondersteuning te organiseren. Er kunnen verbindingen gelegd worden met andere WMO voorzieningen. Zo is de gemeente bijvoorbeeld via het welzijnswerk al verantwoordelijk voor vormen van begeleiding die aansluiten bij, en wellicht zelfs overlappen met de AWBZ-begeleiding (o.a. het maatschappelijk werk en de ouderenadviseurs). Het gaat hier ook om het verbreden van collectieve voorzieningen. Ook kunnen er verbindingen gelegd worden met andere gemeentelijke domeinen zoals het reintegratiebeleid, het woonbeleid en onderwijs. Door een goede aansluiting te zoeken worden begeleiding en verzorging doelmatiger en effectiever georganiseerd. 3. Nadruk op preventie en vroegsignalering Een focus op preventie en vroegsignalering leidt tot een stevig fundament dat inwoners stimuleert en kansen biedt om te participeren in de samenleving. Door een goede preventie en vroegsignalering is dat verwachting dat inwoners niet of minder snel een beroep hoeven doen op professionele ondersteuning. Het betekent ook dat de gemeente het accent legt op algemene en basisvoorzieningen. Een individueel arrangement is pas aan de orde als algemene of collectieve voorzieningen geen soulaas bieden. De rol van de gemeente ligt in dit kader in het versterken van de sociaal-maatschappelijke infrastructuur en in het ondersteunen van het gezin en het sociale netwerk van inwoners (bijvoorbeeld via mantelzorgondersteuning of het maatschappelijk werk). 4. Formele en informele zorg: goede verbinding In de huidige situatie bestaat er een redelijke scheiding tussen de formele zorg die een cliënt ontvangt en de informele zorg die via het sociale netwerk geleverd wordt. Deze scheiding kan er in een aantal gevallen toe leiden dat er gaten vallen in de ondersteuning of juist dat er dingen dubbel gedaan worden. Wanneer de begeleiding en verzorging onder de WMO komen te vallen, komt er (nog) meer nadruk te liggen op de zorg die vanuit de directe omgeving van de cliënt geleverd kan worden (informele zorg). In eerste instantie wordt informeel geleverd. Door in te zetten op een goede verbinding en afstemming tussen de formele en informele zorg en hier concrete afspraken over te maken met zorgaanbieders streven we naar een situatie waarin de formele aanvullend is op de informele zorg en waar de formele zorg, als die echt nodig is, de informele zorg versterkt. 5. Van welzijn naar professionele zorg: vloeiende overgang De huidige bevoegdheidsverdeling maakt dat welzijn een gemeentelijke taak is en dat professionele zorg (grotendeels) via het Rijk georganiseerd is. In de praktijk kan dit voor cliënten tot de situatie leiden dat zij zeer abrupt van de ene voorziening overgeplaatst moeten worden naar de andere
10
Visie uitbreiding Wmo wanneer zich wijzigingen in hun ondersteuningsbehoeften voordoen. Met de decentralisatie van de begeleiding en verzorging naar de WMO gaan er steeds meer vormen van professionele zorg tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoren. Dit biedt mogelijkheden om de overgang van ondersteuning op welzijnsgebied naar ondersteuning in de vorm van professionele zorg meer in een vloeiende lijn te laten verlopen. 6. Goede aansluiting WMO-AWBZ-Zorgverzekeringswet In ons denken en doen staat onze inwoner centraal, ook de inwoner die op enigerlei wijze beperkt is in zijn of haar functioneren. Deze inwoners zijn doorgaans aangewezen op ondersteuning en komen daarbij in aanraking met verschillende wetten en regelingen op het gebied van welzijn en zorg: de WMO, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet. Elke wet heeft zijn eigen toegang en zijn eigen bekostiging. Met de overgang van de begeleiding en de verzorging vanuit de AWBZ naar de WMO en met het scheiden van wonen en zorg, worden schotten tussen systemen verplaatst. We streven er echter naar de schotten voor de cliënt zo min mogelijk zichtbaar te laten zijn in de ondersteuning die cliënten krijgen. Een dergelijke ketenbenadering vergroot de kansen op het bieden van kwalitatief goede multidisciplinaire zorg, zonder gaten of onnodige overlappingen. 7. Kiezen juiste schaalniveau (regionaal/lokaal/wijkniveau) Gemeenten ontvangen minder geld voor de ondersteuning en moeten deze zo efficiënt mogelijk organiseren. De keuze voor de schaal waarop we bepaalde vormen van ondersteuning organiseren, is mede afhankelijk van de omvang van de desbetreffende doelgroep. Per type zorg kan de benodigde schaalgrootte anders zijn. Voor de zorg voor ouderen (veel mensen per eenheid oppervlakte) kan dat gebied kleiner zijn, dan voor bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking. Voor deze groep is een groter gebied nodig om aantrekkelijk te zijn voor een zorgaanbieder. Uiteraard ligt er hier een link met het visie-element ‘dicht bij de cliënt georganiseerd’. Dit vraagt per ondersteuningsvorm om een afgewogen keuze in de schaal waarop deze zorg georganiseerd wordt en om afspraken met de desbetreffende aanbieder over de wijze waarop de ondersteuning beschikbaar is voor de cliënt. 8. Bevorderen inclusief beleid Niet alle inwoners die ondersteuning nodig hebben, zijn per definitie kwetsbaar. Kwetsbaarheid wordt bepaald door de mate van beperking (draaglast) in combinatie met de mogelijkheid om dit op te vangen (draagkracht). Voor bepaalde groepen inwoners bij wie draaglast en draagkracht niet in balans zijn, geldt dat zij meer gebruik zouden kunnen maken van ‘gewone’ voorzieningen wanneer deze hier een mogelijkheid voor zouden bieden. Er is niet altijd een aparte voorziening of activiteit voor deze inwoners nodig. Er kan zodoende winst behaald worden door (nog) meer in te zetten op een inclusieve samenleving en het WMO beleid hier op te richten. Algemene voorzieningen zouden zo veel als mogelijk toegankelijk moeten zijn voor iedereen, met of zonder beperking.
11
Visie uitbreiding Wmo
Hoofdstuk 6 Vernieuwing en besparing Inleiding In hoofdstuk 4 is aangegeven dat de focus ligt op het zoeken naar (inhoudelijke) vernieuwing om de taken begeleiding en verzorging goed in te voeren. In dit hoofdstuk verkennen we daarom de vernieuwingsmogelijkheden en geven we aan hoe hier in Holland Rijnland mee omgegaan kan worden. We maken hierbij onder meer gebruik van de handreiking van het transitiebureau “Ciëntgroepen extramurale AWBZ begeleiding; mogelijkheden voor vernieuwing” en het rapport “Verkenning AWBZ functie Extramurale Persoonlijke Verzorging” (van bureau HHM) uit 2012. Veel gemeenten experimenteren al met de mogelijkheden voor vernieuwing. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de al lopende pilots en experimenten in de regio Holland Rijnland. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt beschreven wat de volgende stappen kunnen zijn om de uitvoering van de visie (i.c. vernieuwing) verder vorm te geven. Vernieuwing vs. besparing Van belang is om hier aan te geven dat er in eerste instantie wordt gezocht naar vernieuwing. Door vernieuwing kunnen besparingen gerealiseerd worden. Besparingen zijn noodzakelijk, want met alleen vernieuwing is het niet mogelijk de financiële opgave te realiseren. Mogelijkheden voor besparingen zijn al genoemd in de randvoorwaarden in het vorige hoofdstuk. In dit hoofdstuk worden meer voorbeelden gegeven. Mate van vernieuwing
In zijn algemeenheid wordt verondersteld dat de mate van vernieuwing samen hangt met de
kwetsbaarheid van de doelgroepen. Kwetsbaarheid wil overigens niet zeggen dat er geen vernieuwing mogelijk is. Bij bijna alle cliëntgroepen wordt aangenomen dat innovatie mogelijk is. Een gedeelte van de nieuwe doelgroep heeft zeer gespecialiseerde ondersteuning nodig. Bij deze groep zal er minder ruimte zijn om vanuit de Wmo gedachte te komen tot een alternatief voor de huidige zorg zoals die wordt geleverd vanuit de AWBZ. Echter dit neemt niet weg dat we kijken naar vernieuwingsmogelijkheden vanuit de visie die in principe gelden voor alle doelgroepen.
Vernieuwing vanuit de visie Vernieuwing bestaat niet alleen uit het aanbieden van iets nieuws. Het kan ook gaan om het zoeken van verbindingen zowel tussen de drie decentralisaties als binnen de decentralisatie van de AWBZ op zich, het aanbieden van bestaand aanbod aan andere doelgroepen of een andere organisatie van de ondersteuning. De voorstellen voor vernieuwing sluiten aan bij de visie uit hoofdstuk 4 en de randvoorwaarden in hoofdstuk 5. De voorstellen hebben we als volgt geordend: 1. Kanteling naar eigen kracht 2. Ontschotting doelgroepen en middelen a. Opstellen van innovatieve cliëntprofielen en innovatieve arrangementen 3. Verbinding met andere beleidsterreinen 4. Een andere organisatie van de ondersteuning /zorg a. Integrale toegang b. Zorg en ondersteuning dichtbij: wijkteams/interventieteams/sociale teams 5. Overig a. Domotica/technologie b. Vervoer c. Huisvesting Deze mogelijkheden worden hieronder beschreven. 1. Kanteling naar eigen kracht Om de omslag naar meer “eigen kracht, eigen netwerk, vrijwilligers en algemene en collectieve voorzieningen voorliggend op individuele voorzieningen” te kunnen maken, is innovatie noodzakelijk. In onderstaand schema is aangegeven waar gemeentes in kunnen investeren om dit voor elkaar te krijgen.
12
Visie uitbreiding Wmo Kanteling
Innovatie
Eigen kracht
Eigen kracht en zelforganiserend vermogen leren aanspreken Niet bij alle cliëntengroepen is eigen kracht en het zelforganiserend vermogen vanzelfsprekend aanwezig. Dit betekent dat gemeenten samen met professionele organisaties dit waar mogelijk eerst moeten opbouwen.
Netwerk
Netwerk ontwikkelen, ondersteunen en leren benaderen Professionele organisaties zetten hierop in.
Vrijwilligers
Vernieuwd vrijwilligerswerk De inzet van informele ondersteuning door vrijwilligers en mantelzorgers uit de wijk en omgeving rondom de cliënt is bij alle cliëntgroepen mogelijk. Voor een goede kwaliteit van deze ondersteuning is het belangrijk dat gemeenten zorgen voor voorlichting en scholing van vrijwilligers in kennis van en attitude naar de cliënten. Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten zorgen voor een professionele ondersteuning waarop de informele steunstructuren kunnen terugvallen
Algemene voorzieningen
Welzijn Nieuwe Stijl en dekkend aanbod Algemene en collectieve voorzieningen kunnen voor een deel van de cliëntgroepen een (gedeeltelijke) oplossing zijn. In sommige gevallen is het zelfs goed mogelijk om het aanbod voor doelgroepen te combineren, zoals voor cliënten met een verstandelijke beperking en ouderen. Ook is het de moeite waard te onderzoeken hoe zoveel mogelijk kan worden aangesloten op reguliere voorzieningen.
Collectieve voorzieningen
Individuele voorzieningen collectief organiseren Organisaties met een collectief aanbod moeten meer individueel maatwerk gaan leveren door hun aanbod af te stemmen op individuele, kwetsbare burgers
Individuele voorzieningen
Scherp inkopen, aanbesteden, subsidiëren
2. Ontschotting doelgroepen en middelen Onder de (nieuwe) doelgroepen inwoners met een ondersteuningsvraag “zitten” inwoners met ondersteuningsvragen op diverse terreinen. Een inwoner met bv. een verstandelijke beperking heeft te maken met vragen op het gebied van onderwijs , wonen, werken , inkomen, participatie en zorg die in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. Nu moeten zij langs verschillende loketten en krijgen zij te maken met diverse uitvoeringsinstanties en financieringsstromen. Schotten tussen zorgverleners en financieringsstromen belemmeren een optimale inzet van mensen en middelen en daarmee een optimaal resultaat voor de cliënt. Door de middelen die overkomen niet verkokerd maar integraal in te zetten, kan een vernieuwend en samenhangend aanbod worden ontwikkeld en aangeboden 3 . Het opstellen van innovatieve cliëntenprofielen en innovatieve arrangementen kan hierin als instrument gebruikt worden: a. Innovatieve cliëntenprofielen & innovatieve arrangementen Om het compensatiebeginsel op de aspecten begeleiding en verzorging in te vullen wordt een set van cliëntenprofielen gemaakt (zie ook element 5. van de visie in hoofdstuk 4). Van elke profiel is bekend welke resultaten van de ondersteuning (compensatie)verwacht mogen worden om de “dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, het persoonlijk leven te structureren en daarover de regie te voeren”. Bij het maken van de profielen wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid en het zelfoplossend vermogen van de cliënt en zijn netwerk. Deze globale cliëntprofielen zijn nodig als instrument om bij individuele cliënten een indruk te kunnen krijgen van haalbare resultaten en het daarvoor benodigde arrangement. Bij elk profiel hoort een ruw arrangement waaruit blijkt welke integrale ondersteuning nodig is om het resultaat, bv. een toename van bv zelfredzaamheid op één of meer domeinen, te behalen. De uiteindelijke ondersteuning van een cliënt is maatwerk en krijgt vorm d.m.v. individuele arrangementen. Een individueel arrangement kan bestaan uit individuele en collectieve en informele en formele ondersteuning. De opbouw van de arrangementen volgt de Wmo-uitgangspunten (eerst eigen kracht en sociaal netwerk, dan algemene en collectieve voorzieningen, uiteindelijk pas individuele zorg en ondersteuning).
3
Er is nog geen duidelijkheid over de middelen die meekomen, noch over of de middelen “ontschot” naar de gemeenten komen.
13
Visie uitbreiding Wmo Het in beeld brengen van de mate van zelfredzaamheid of de ontwikkelingsmogelijkheden van een cliënt is niet altijd eenvoudig. Hier zijn verschillende werkwijzen voor. Een goed voorbeeld betreft de in het onderstaande kader door de GGD van Amsterdam ontwikkelde ‘zelfredzaamheidmatrix’. Zelfs kan gekeken worden naar de mogelijkheid om de zelfredzaamheidsmatrix aan te laten sluiten op de innovatieve cliëntprofielen. Ter illustratie: de zelfredzaamheidsmatrix De zelfredzaamheidmatrix is een geordend systeem waarbij aan elf levensgebieden (zoals inkomen, dagbesteding, huisvesting en fysieke en geestelijke gezondheid) een waarde voor zelfredzaamheid wordt toegekend. Zelfredzaamheid is de uitkomst van vaardigheden, omstandigheden en beweegredenen om goed in het dagelijks leven te functioneren. Hiervoor worden in de matrix vijf niveaus onderscheiden, van minimale zelfredzaamheid waardoor de persoon een acuut probleem heeft, tot volledige zelfredzaamheid. Met de matrix kunnen professionals een beoordeling geven van de zelfredzaamheid van een persoon. Op basis van deze zelfredzaamheid kunnen cliëntprofielen en integrale zorg- en ondersteuningsarrangementen ontwikkeld worden. De uitgangspunten van de zelfredzaamheidmatrix sluiten goed aan bij de wens om uit te gaan van de mogelijkheden van inwoners in plaats van hun beperkingen en bij de behoefte om los te komen van de grondslagen en omschrijvingen van beperkingen zoals deze nu in de AWBZ gehanteerd worden. De matrix biedt ons de gelegenheid om toe te werken naar integrale ondersteuning op maat en vervolgens ook te bepalen in hoeverre de geboden ondersteuning nu uiteindelijk heeft bijgedragen aan het continueren dan wel versterken van de participatie en zelfredzaamheid (het gewenste resultaat).
3. Verbinding met andere beleidsterreinen Bij alle cliëntgroepen worden mogelijkheden gezien voor de verbinding met andere beleidsterreinen. Het gaat bv om werk, onderwijs, cultuur, sport, wonen, inkomen, vervoer en hulp bij het huishouden. De opgave aan de gemeenten in samenwerking met andere partijen is om ervoor te zorgen dat deze verbindingen ook daadwerkelijk tot stand worden gebracht. Voor veel cliënten die nu begeleiding en persoonlijke verzorging ontvangen, geldt dat dit maar een onderdeel is van de zorg en ondersteuning die zij ontvangen. Het is aan de gemeenten om de begeleidingen verzorging in te vullen in samenwerking en goede afstemming vanuit al hun beleidsterreinen en met de rest van de ketenpartners. Daarin is veel efficiency en effectiviteit te behalen. Voor wat betreft de uitbreiding van de Wmo is de verbinding van activering, werk en maatschappelijke ondersteuning erg kansrijk. Voorbeeld: verbinding van activering/werk en maatschappelijke ondersteuning De diverse vormen van begeleiding en dagbesteding kunnen beter op elkaar afgestemd en waar mogelijk met elkaar gecombineerd worden. Vanuit de SW-bedrijven is werkbegeleiding goed ontwikkeld, bij de zorgaanbieders is de psychosociale begeleiding goed ontwikkeld. De deelnemers vanuit de Wsw krijgen betere psychosociale begeleiding (met de deelnemer meedenken en ondersteuning bieden in de ontwikkeling). De deelnemers vanuit de dagbesteding krijgen meer werknemersvaardigheden en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt. Voor de instellingen die vormen van dagbesteding aanbieden is het aantrekkelijk om die activiteiten beter te benutten door meer cliënten van andere gemeenten of van andere organisaties deel te laten nemen. Hierdoor kunnen activiteiten rendabeler worden of kunnen de onrendabele activiteiten afgestoten worden en de cliënten overgedragen worden aan een andere aanbieder. 4. Andere organisatie van de ondersteuning Integrale toegang en zorg en het werken in gebiedsgerichte teams zien we bij uitstek als kansen om de ondersteuning efficiënter en effectiever voor de inwoners te organiseren. a. Integrale toegang Wanneer gemeentes bij burgers met meervoudige problemen (en met hen) een integrale ondersteuningsbehoefte kunnen vaststellen hoeven burgers minder vaak informatie te geven en hebben gemeentes beter zicht op de vraag achter de vraag en hoeven aanbieders minder gesprekken te voeren ( 3D werkgroep integrale toegang)
14
Visie uitbreiding Wmo b. Zorg en ondersteuning dichtbij: werken in gebiedsgerichte teams Innovatie kan gevonden worden in het hanteren van een werkwijze die een aantal beleidsdomeinen en trajecten met elkaar verbindt (welzijn, armoedebeleid, activering, zorg, begeleiding, maatschappelijke opvang en individuele verstrekkingen). Zo kunnen er teams ingesteld worden die voor deze verbinding zorgen. Het doel is om door middel van deze teams tot een geïntegreerde aanpak te komen van mensen die het niet “op eigen kracht en met behulp van het netwerk” redden. Een dergelijk team wordt samengesteld uit medewerkers van organisaties die op de genoemde terreinen werkzaam zijn. De medewerkers zijn uitgeleend door hun organisatie en beschikken over de juiste kennis en vaardigheden om vanuit de eigen kracht van de burger probleem op te lossen. Er is sprake van een grote vrijheid en gezamenlijk professioneel handelen. Er wordt gewerkt volgens de methodiek van één gezin, één plan, een regisseur. Met deze aanpak kan er in de wijken (over de schaalgrootte wordt verschillend gedacht) , dicht bij de mensen, maatwerk geleverd worden. Omdat het team breed wordt opgezet hoeven huishoudens met problemen op verschillende terreinen niet langer veel verschillende instanties af. Het team heeft korte lijnen en weinig bureaucratie, kan snel handelen en eenvoudige zaken direct oplossen. Bij meer complexe problemen zorgt het team voor een goede coördinatie van de benodigde hulp. Sociale teams kunnen in een bepaald (of meerdere) postcodegebieden, per wijk of per kern opgezet worden. De wijk moet in deze context niet meer gezien worden als het gebied “tussen de spoorlijn, een snelweg en een agrarisch gebied” maar meer als een organisatorisch verband daar waar men iets met elkaar heeft. In de Holland Rijnland regio wordt o.a. in Leiden geëxperimenteerd met sociale teams. 5. Overig a. Domotica/technologie Bij de meeste cliëntgroepen is veel mogelijk met technologie. Verbindingen op afstand kunnen ervoor zorgen dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Ook hulpmiddelen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Voor een aantal cliënten groepen worden mogelijkheden gezien in e-health, telezorg en social media. De mogelijkheden kunnen wellicht nog uitgebreid worden door technologie voor bepaalde cliëntgroepen (bijvoorbeeld pictogrammen voor dagstructuur via touchscreen voor autisten) ook (na aanpassing) te gebruiken voor andere cliëntgroepen (ouderen met beperkingen). b. Vervoer Gemeenten zijn verantwoordelijk voor verschillende vormen van doelgroepen vervoer. Gemeenten regelen al het leerlingenvervoer, Wsw vervoer, Wmo vervoer (bv regiotaxi) en (niet overal) de welzijnsbus/belbus. Met de decentralisaties AWBZ en jeugd komen daar de volgende vervoersvormen bij: Vervoer binnen de jeugdzorg Vervoer binnen de huidige AWBZ functie begeleiding (binnen de extramurale begeleiding betreft 1/3 van de kosten het vervoer van en naar de dagbesteding. M.i.v 2013 is er een bezuiniging op deze vervoerskosten doorgevoerd van 150 miljoen (landelijk).Gemeenten hebben de keuze om ondersteuning (begeleiding/dagbesteding ) zonder het vervoer en /of dit vervoer zelf te gaan regelen. Vernieuwing en besparing kunnen gevonden worden in: Werk- en dagactiviteiten vinden vaak plaats in eigen accommodaties. Deze accommodaties zijn niet altijd in de eigen wijk. Er vindt veel vervoer plaats om mensen naar hun activiteit te brengen. Dagbesteding en begeleiding dichtbij de burger organiseren en laten aansluiten op de sociale infrastructuur die er al is, scheelt vervoerskosten. Daarnaast kunnen de mogelijkheden benut worden om het vervoer met meer vrijwillige inzet te realiseren. Bundelen van verschillende vervoersvormen en er bv voor kiezen om verschillende groepen samen te laten reizen of verschillende vormen van vervoer gezamenlijk in te kopen. c. Huisvesting Adequate huisvesting zorgt ervoor dat cliënten langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Samenwerking van gemeenten met woningbouwcorporaties is hierin belangrijk. Door te zorgen voor diversiteit in bewoners, kan bovendien de “kracht van de lokale gemeenschap” worden benut.
15
Visie uitbreiding Wmo Randvoorwaarden, zodat mensen met beperkingen er ook daadwerkelijk kunnen wonen, zijn voorzieningen in de buurt en toegankelijkheid van ruimtes. Daarnaast kan er beter gebruik gemaakt worden van het vastgoed voor dagbesteding/ dagvoorzieningen door deze ruimtes ook te gebruiken voor niet beperkte bewoners. Dit geldt ook andersom: algemene (collectieve) ruimtes gebruiken voor mensen met een beperking.
6.3
Hoe nu verder met vernieuwing ?
Voorgesteld wordt om vanuit de visie en uitgangspunten de komende periode de genoemde vernieuwingsmogelijkheden verder uit te werken: 1 Ontwikkelen van cliëntenprofielen (uitgaande van zelfredzaamheid ) en het vertalen daarvan in resultaten en arrangementen in de regio. Wie: Gezamenlijk proces met zorg en welzijnspartner en cliëntenvertegenwoordiging (Zorgbelang). 3 D breed 2
Uitwerking van cliëntenprofielen in arrangementen in budgetten Wie: Gezamenlijk proces met zorg en welzijnspartner en cliëntenvertegenwoordiging (Zorgbelang). 3 D breed.
3
Holland Regio als proeftuin (pilots op verschillende plekken in de regio): Leren uit de praktijk is wenselijk om de hiervoor genoemde vernieuwingsmogelijkheden uit te zoeken, uit te werken en uit te proberen. Middels proeftuinen kan uitgezocht worden of “nieuwe aanpakken” (zoals werken in gebiedsgerichte teams, van indiceren tot arrangeren, dagbesteding in de wijk etc) werken en of deze daadwerkelijke financiële voordelen opleveren. In Holland Rijnland is al een aantal pilots op het gebied van de toegang gestart . Ook zijn er binnen de regio op verschillende plekken initiatieven die dagbesteding zo veel mogelijk in de directe omgeving van de “inwoners” willen organiseren en daarin aansluiten bij de lokale sociale infrastructuur en het welzijnswerk. Actie 1: inventariseren van de opbrengsten van de al lopende initiatieven. Pilots in de regio inventariseren en monitoren; Actie 2: op die onderwerpen/thema’s waar nog niet “uitgeprobeerd” wordt en waar dat wel meerwaarde heeft, pilots initiëren; Uitgangspunt bij het opzetten van verdere proeftuinen op het gebied van de nieuwe taken onder de Wmo kan zijn: Starten met vernieuwingsmogelijkheden die(naar verwachting) voor de grootste “opbrengsten” zullen zorgen. Logischerwijze zullen deze liggen bij de grootste cliëntengroepen binnen de HR gemeenten: mensen met een verstandelijke beperking, met een psychiatrische of psychische beperking en ouderen met somatische en/of psychogeriatrische problematiek.
3
Domotica/technologie: PM
4
Voor wat betreft de mogelijkheden om het vervoer slimmer en goedkoper te organiseren wachten we de resultaten van de 3D werkgroep “vervoer” af.
5
Huisvestingsbehoefte ten gevolge van extramuralisering in kaart brengen en opnemen in de regionale woonvisie van Holland Rijnland.
16
Visie uitbreiding Wmo Bijlage 1 Nadere informatie functies Begeleiding, Verzorging en kortdurend verblijf binnen AWBZ
In deze bijlage wordt kort aangegeven wat de functies inhouden, om welke cliëntgroepen het gaat en hoe de verstrekking vanuit de AWBZ geschied.
1. Begeleiding: wat houdt het in? De functie begeleiding in de AWBZ is bedoeld voor mensen met somatische, psychogeriatrische, psychiatrische problematiek of mensen met verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van : • Sociale redzaamheid, • Bewegen en verplaatsen, • Psychisch functioneren, • Geheugen en oriëntatie, • Probleemgedrag. Doel van de functie: bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing wordt voorkomen. De begeleiding draagt eraan bij dat cliënten optimaal kunnen functioneren op allerlei levensgebieden: zelfzorg, wonen, werken, financiën, vrije tijd, sociaal netwerk en contacten met instanties. De begeleiding ondersteunt cliënten vaak op het terrein van structuur en dagritme en omvat ook praktische hulp bij en overname van taken op het gebied van zelfzorg, huishouden en administratie. Naast de activiteiten die de begeleider met of voor de cliënt uitvoert is vooral de persoon van de begeleider en de relatie met de begeleider van belang: iemand die op het juiste niveau contact maakt. Daarmee is de begeleiding een belangrijke factor in de kwaliteit van het leven van cliënten Extramurale begeleiding wordt meestal langdurig en in een lage frequentie aangeboden en is bedoeld om de situatie van de cliënt stabiel te houden. Soms is er sprake van kortdurende, intensieve begeleiding. Begeleiding wordt zowel individueel als in groepsverband aangeboden. Begeleiding in groepsverband bestaat voor het grootste gedeelte uit dagbesteding. Concrete voorbeelden: woonbegeleiding, praktische pedagogische thuishulp en gezinsondersteuning, begeleiding tijdens voortgezet speciaal onderwijs, thuisbegeleiding, dagactiviteiten voor GGZ, dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking, logeerhuizen, zaterdagopvang voor kinderen met een verstandelijke beperking, sport voor mensen met een verstandelijke beperking, vakantieactiviteiten voor mensen met een verstandelijke beperking, activerende psychiatrische thuiszorg, inloophuizen, ontmoetingsgroepen begeleiding bij rehabilitatieprojecten verslaafden. Dagbesteding dient twee doelen. In de eerste plaats biedt dagbesteding mensen structuur in dag en week en biedt het sociale kontakten en bezigheden. Voor mensen onder de 65 jaar is het bovendien de bedoeling dat het hen zoveel mogelijk in een situatie brengt die te vergelijken is met de werkomgeving van niet-beperkte mensen. Het tweede doel van dagbesteding is ontlasting van mantelzorgers. Door mensen met een beperking delen van de dag buitenshuis op te vangen, is het voor mantelzorgers vol te houden om de rest van de tijd de zware zorglast te dragen. Dagbesteding met een al dan niet arbeidsmatig karakter wordt onder de AWBZ geboden door organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg en organisaties voor de geestelijke gezondheidszorg
Om welke cliëntengroepen gaat het?
De volgende cliëntengroepen kunnen onderscheiden worden 1. Ouderen 65+ met somatische of psychogeriatrische problematiek (bijvoorbeeld dementie) 2. Volwassenen met psychiatrische problematiek (bijvoorbeeld Borderline, Anorexia etc) 3. Mensen met een verstandelijke beperking (bijvoorbeeld syndroom van Down) 4. Mensen met een zintuiglijke beperking (bijvoorbeeld blind of doofheid) 5. Mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte (bijvoorbeeld dwarslaesie, artrose etc.) 6. Jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen.
17
Visie uitbreiding Wmo Met name in de extramurale GGZ en verstandelijk gehandicaptenzorg (VG) maakt begeleiding een groot deel uit van de totaal geleverde ondersteuning. Bijna alle mensen in deze sector krijgen begeleiding en overige functies worden maar in beperkte mate geleverd. Het gaat in de meeste gevallen om individuele begeleiding. Ook mensen met extramurale AWBZ zorg op basis van een lichamelijke of verstandelijke beperking krijgen in veel gevallen begeleiding. Bij deze groep is er vaak ook sprake van andere vormen van AWBZ zorg, met name persoonlijke verzorging en verpleging, maar ook van ondersteuning vanuit de Wmo. In de extramurale ouderen zorg speelt begeleiding een minder grote rol. Van de bijna 250.000 ouderen die extramurale AWBZ zorg gebruiken, krijgt ongeveer 1 op de 6 ouderen begeleiding. Hier gaat het in de meeste gevallen om dagbesteding. Ongeveer 50 % van de mensen die die begeleiding ontvangen, maakt ook gebruik van andere vormen van zorg. In de ouderenzorg en bij mensen met een lichamelijke beperking gaat het vaak om lichaamsgebonden zorg op het gebied van persoonlijke verzorging en verpleging. Bij deze groepen is het onderscheid zorg-begeleiding redelijk goed te maken. In de Geestelijke Gezondheidszorg en Verstandelijke Gehandicapten ligt dat anders: hier hebben alle vormen van zorg voornamelijk betrekking op psychosociaal functioneren en welbevinden. Vormen van begeleiding ‐ In de directe omgeving: kortdurende begeleiding gericht op het aanleren van vaardigheden of gedrag van de verzorger(s) hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van cliënt. ‐ Individueel of in groepsverband: Begeleiding in groepsverband kan aangewezen zijn omdat de verzekerde vanwege de aard, omvang en duur van zijn beperking niet in staat is om tot een vorm van dagstructurering te komen, ook niet door onderwijs of arbeid. ‐ Begeleiding en respijtzorg: begeleiding kan ook tot doel hebben te voorkomen dat degene die gebruikelijke zorg verleent overbelast raakt. Meestal wordt dit als respijtzorg aangeduid. ‐ Begeleiding bij vervoer van thuiswonende verzekerde naar dagbesteding: Een instelling die dagbesteding levert dient verantwoord vervoer te bieden aan de cliënten die een indicatie hebben gekregen voor vervoer. Ook indien er begeleiding in verband met de problematiek bij het vervoer nodig is, is dat de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. De activiteiten waarop de begeleiding zich richt ‐ Compenseren van regelvermogen: helpen plannen van activiteiten; regelen van dagelijkse zaken; structureren van de dag, nemen van besluiten, stimuleren en voorbereiden van gesprekken. ‐ Praktische hulp zelfredzaamheid: administratie, beheren geld, oefenen met reizen met het openbaar vervoer, oefenen van vaardigheden, hulp bij contacten in de sociale omgeving, hulp bij communicatie (afasie) ‐ Overnemen toezicht: aansturen van gedrag elders/thuis ‐ Ondersteuning mantelzorger: leren omgaan met de beperking van de geïndiceerde. Begeleiding en vervoer Vooral de jeugd (o-17 jaar) en de ouderen (65+) die gebruik maken van begeleiding hebben een indicatie voor vervoer. Met name van de doelgroep 75 + maakt 96% gebruik van vervoer gekoppeld aan een indicatie voor groepsbegeleiding (dagbesteding). Palliatieve zorg Palliatieven zorg is een onderdeel van de functie begeleiding. Palliatieve zorg is zorg voor mensen met een ongeneeslijke ziekte in de laatste fase van hun leven. De Rijksoverheid geeft subsidie aan vrijwilligers en netwerken die deze zorg verlenen. Palliatieve zorg richt zich op kwaliteit van leven en een waardige afronding van het leven. Onderdelen van palliatieve zorg: pijn en andere ziektesymptomen behandelen; psychologische en sociale problemen behandelen; aandacht geven aan zingeving en spiritualiteit; de patiënt ondersteunen bij een zo goed mogelijke kwaliteit van leven; de patiënt en de naasten ondersteunen bij
18
Visie uitbreiding Wmo het afronden van het leven en bij het afscheid nemen; naasten ondersteunen bij de omgang met de zieke en bij rouwverwerking na het overlijden. Patiënten kunnen op de volgende plekken palliatieve zorg krijgen: thuis; in een hospice of bijna-thuishuis; in een verzorgings- of verpleeghuis of in ziekenhuizen. De patiënt mag zelf kiezen waar de zorg plaatsvindt. Vaak willen mensen het liefst thuis verzorgd worden door naasten en met hulp van zorgverleners die aan huis komen. Het komt voor dat dit niet mogelijk is. In dat geval wordt de patiënt verzorgd in een hospice, een bijna-thuis-huis of een andere instelling. Een hospice en een bijna-thuis-huis zijn huizen waar mensen sterven in een sfeer die de thuissituatie zo veel mogelijk benadert.
2. Persoonlijke verzorging : wat houdt het in?
Voor de functie Persoonlijke verzorging geldt dat alle grondslagen recht kunnen geven op deze functie. Daarvoor moet wel zijn vastgesteld dat verzekerde (en/of gebruikelijke zorger) 1. Beperkingen heeft op het gebied van persoonlijke zorg en 2. de vaardigheden/kennis mist om de persoonlijke zorg zelfstandig uit te voeren en deze vaardigheden/kennis ook niet kan aanleren of 3. de vaardigheden/kennis mist om de persoonlijke zorg zelfstandig uit te voeren, maar wel leerbaar/trainbaar is om de handelingen rondom persoonlijke zorg aan te leren. Bij het vaststellen van de benodigde zorg en ondersteuning wordt rekening gehouden met alternatieve vormen van zorg (gebruikelijke zorg en vrijwilliger mantelzorg). Als hiervan sprake is, dan wordt dit in mindering gebracht op de omvang van het indicatiebesluit. Gebruikelijke zorg is ‘de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden aan elkaar onderling te bieden. Wanneer er sprake is van gebruikelijke zorg is geen aanspraak op AWBZzorg.
Om welke cliëntengroepen gaat het bij persoonlijke verzorging? De volgende 11 klantgroepen worden onderscheiden (onderzoek bureau HHM 11 september 2012: verkenning AWBZ functie Extramurale Persoonlijke Verzorging) : 1. Kortdurende zorg – somatische grondslag (bv na een ziekenhuisopname). Vaak in combinatie met verpleging. 2. Langdurige zorgbehoeftige ouderen: oudere cliënten die langdurig zijn aangewezen op alleen de functie persoonlijke verzorging en de huidige voorzieningen Wmo . 3. Langdurige zorgbehoeftige ouderen met regieverlies: bij deze groep is persoonlijke verzorging de eerst gesignaleerde zorgvraag. Deze oudere moeten in de gaten gehouden worden en de regiefunctie moet gedeeltelijk worden overgenomen. Hiervoor is begeleiding nodig (en huidige Wmo) 4. Langdurige zorgbehoeftige ouderen met regieverlies en mantelzorg: het overnemen van het regievermogen wordt ingevuld door de mantelzorg. Om de mantelzorger te ontlasten wordt begeleiding ingezet (en huidige Wmo) 5. Thuiswonende dementerenden: op psychogeriatrische grondslag begeleiding en verzorging (en huidige Wmo) 6. Lichamelijk gehandicapt langdurig: lichamelijke grondslag. Het betreft hier cliënten met aangeboren of verworven lichamelijke beperkingen die zijn aangewezen op persoonlijke verzorging en begeleiding . De zorg wordt langdurig afgenomen als voorwaarde om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Vaak ook sprake van een voorziening vanuit de Wmo. 7. Oudere psychiatrische cliënten (hulpbehoevend): thuiswonende psychiatrische cliënten hebben in alle gevallen tenminste begeleiding. Een deel maakt ook gebruik van behandeling. Ook is er vaak sprake van persoonlijke verzorging (en Wmo). 8. Jongere psychiatrische cliënten: het gaat hier vaak om gezinnen waar structuur nodig is. Persoonlijke verzorging wordt vaak kortdurend gebruikt om bij deze gezinnen binnen te komen om daarna begeleiding in te kunnen zetten. Vaak in combinatie met jeugdzorg (en Wmo). 9. Cliënten met een verstandelijke beperking(grondslag: deze cliënten wonen vaak begeleid en hebben door cognitieve beperkingen persoonlijke verzorging en begeleiding nodig).
19
Visie uitbreiding Wmo 10. Cliënten met niet aangeboren hersenletsel (NAH) : Grondslag lichamelijke handicap. Cliënten wonen vaak begeleid en hebben door cognitieve beperkingen persoonlijke verzorging en begeleiding nodig. 11. Cliënten met een zintuiglijke beperking: het gaat hier veelal om oudere mensen die qua gehoor- en gezichtsvermogen achteruit gaan. Client moet aanwijzingen krijgen of worden geholpen met de verrichtingen. Het gaat hier om een combinatie van persoonlijke verzorging en begeleiding. Bij persoonlijke verzorging gaat het in de praktijk om cliënten die zelfstandig wonen al dan niet met een partner. Verreweg de grootste groep bestaat uit ouderen boven de 75 jaar met een somatische beperking (klantengroepen 2, 3 en 4). In twee derde van de gevallen gaat het om vrouwen. 3. Kortdurend verblijf: wat houdt het in? Bij kortdurend verblijf logeert een zorgvrager maximaal 3 etmalen per week in een instelling, bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hiervoor komt zij of hij alleen in aanmerking als permanent toezicht nodig is. Het doel van kortdurend verblijf is om degene die gewoonlijk thuis de verzorging ( mantelzorg) doet, te ontlasten. Kortdurend verblijf valt onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (ABWZ). Om welke cliëntengroepen gaat het bij kortdurend verblijf? Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben, omdat ze anders niet op tijd zorg krijgen. Permanent toezicht is zorg waarbij het nodig is op (on)regelmatige momenten actief op te letten. Dit kan zijn omdat iemand fysieke zorg nodig heeft vanwege valgevaar, of zorg op ongeregelde en/of vaak voorkomende tijden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij mensen met ernstige hartaandoeningen en longaandoeningen of dementie. Voor kortdurende verblijf moet sprake zijn van een lichamelijke, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Kortdurend verblijf is niet bedoeld om het normale, dagelijkse toezicht van ouders op kinderen over te nemen. Permanent toezicht is namelijk niet hetzelfde als de dagelijkse zorg die ouders normaal gesproken aan hun kinderen bieden. In de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012 staat voor welke leeftijd welke vorm van ouderlijk toezicht gebruikelijk is.
4. Zorglevering Om zorg uit de AWBZ te krijgen is een grondslag en een indicatie nodig. Grondslagen Er moet sprake van een medische reden zijn (grondslag) waardoor iemand bepaalde activiteiten niet zelfstandig kan verrichten maar hierbij hulp nodig heeft. De volgende grondslagen kunnen recht geven op zorg: • Somatische aandoening of beperking • Psychogeriatrische aandoening of beperking • Psychiatrische beperking • Verstandelijke beperking • Lichamelijke beperking • Zintuigelijke beperking Indicering, verstrekking en eigen bijdrage Een burger, familielid, huisarts, zorgaanbieder of ziekenhuis meldt bij het CIZ (indicatieorgaan) dat er behoefte is aan ondersteuning van een burger met een beperking. Het CIZ is het indicatieorgaan en geeft de AWBZ indicaties af. Sinds enkele jaren bestaat ook de mogelijkheid dat zorgaanbieders zelf bepaalde indicaties stellen i.p.v. het CIZ. Het gaat om de Standaardindicatieprotocollen (SIP’s) en herindicaties via taakmandaat. Een aanzienlijk deel van de indicaties wordt op deze wijze versneld afgegeven. Als er sprake is van kinderen jonger dan 18 jaar met een psychiatrische grondslag wordt een
20
Visie uitbreiding Wmo aanvraag voor zorg bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) gedaan. Bij de functie kortdurend verblijf is ook het Bureau Jeugdzorg (BJZ) gerechtigd een indicatie af te geven De burger wordt door het CIZ geïnformeerd over een of meerdere instellingen die de burger kan helpen. Dat betreft bij Zorg In Natura een instelling die wettelijk is toegelaten tot het bieden van zorg onder de AWBZ. Bij een persoongebondenbudget (PGB) mag de burger zelf bepalen wie de zorg levert. De zorgaanbieder bepaalt in overleg met de burger de kwaliteit en aard van de gewenste ondersteuning en declareert de kosten bij het Zorgkantoor. Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) krijgt een melding van het indicatiebesluit en betaalt op voordracht van het Zorgkantoor de zorgaanbieder voor geleverde zorguren en int eventueel een eigen bijdrage bij de burger. De omvang van de begeleiding en de persoonlijke verzorging wordt uitgedrukt in “klassen”: een gemiddeld aantal uren met een bepaalde bandbreedte of aantal dagdelen per week. Persoonsgebonden budget (PGB) en Zorg in Natura (ZiN) Voor de Persoonlijke verzorging geldt met ingang van 2013 een nieuwe PGB regeling. Hierbij moeten cliënten zich eerst oriënteren op de zorg in natura. Een beroep op de PGB regeling voor Persoonlijke Verzorging is alleen mogelijk als de cliënt van mening is dat er geen passende zorg in natura beschikbaar is en komen cliënten pas na één jaar gebruik van ZIN in aanmerking voor een PGB, tenzij op voorhand duidelijk is dat er sprake is van een langdurige zorgvraag. Cliënten die alleen de indicatie ‘begeleiding’ (eventueel in combinatie met kortdurend verblijf) hebben, krijgen alleen een PGB als deze indicatie geldig is voor minimaal 10 uur per week. Begeleiding voor een dagdeel geldt als 1 uur. Gezinnen mogen de uren begeleiding bij elkaar optellen.
5. Afbakening tussen de diverse functie binnen de AWBZ en de Wmo Onderscheid persoonlijke verzorging en verpleging De afbakening tussen de functies persoonlijke verzorging en Verpleging is in de praktijk moeizaam, wordt niet eenduidig uitgelegd. In principe geld dat activiteiten waarvan het gebruikelijk is dat verzekerden die kunnen uitvoeren, en behandelingen waarbij sprake is van een lokale intacte huis horen thuis onder de functie Persoonlijke verzorging. Handelingen waarbij een specifieke deskundigheid nodig horen bij Verpleging. Onderscheid tussen begeleiding en persoonlijke verzorging Wanneer er naast lichte beperkingen bij persoonlijke zorg ook beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid, kan er voor de zogenoemde ‘zorg met de handen op de rug’ een aanspraak zijn op Persoonlijke verzorging. Het gaat dan om toezicht, aansturen en stimuleren bij het zelf uitvoeren van deze persoonlijke zorg. Hulp bij het plannen en evalueren van de persoonlijke zorg kan ook onderdeel vormen van de aanspraak op de functie begeleiding. Wmo Uit de cijfers van het CBS is op te maken dat ongeveer 52% van de mensen met persoonlijke verzorging en ouder dan 18 jaar ook Hulp bij het Huishouden vanuit de Wmo ontvangt. Het is niet algemeen bekend hoeveel cliënten zowel AWBZ als ondersteuning vanuit de Wmo ontvangen.
Bijlage 2: overzicht met pilots in de regio Holland Rijnland PM
21
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente De aanstaande wet op de jeugdhulp verplicht gemeenten bij grote delen samen te werken. Daarnaast gaat de transitie gepaard met grote bezuinigingen. Regionale samenwerking is nodig om nieuwe en innoverende manieren van werken te ontwikkelen, efficiency te bereiken en risico’s te beperken.
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
1. In te stemmen met het bijgaande voorstel om de vorming en werkwijze van jeugd en gezinsteams verder uit te werken om in september met een definitief voorstel te komen. 2. Te onderzoeken of en hoe de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering belegd kan worden door een volledig door Holland Rijnland aan te sturen deel van het huidige Bureau Jeugdzorg
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
8.
Inspraak
Nee Ja, door: Wanneer:
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten:
10.
Bestaand Kader
Structureel/incidenteel Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
portefeuillehouderoverleg Sociale agenda 20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II 07
Onderwerp: Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
Beslispunten: 1. In te stemmen met de verdere uitwerking van de vorming en werkwijze van jeugd en gezinsteams zoals beschreven in het document Toekomstmodel Jeugdstelsel Holland Rijnland om in september met een definitief voorstel te komen. 2. Te onderzoeken of en hoe de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering belegd kan worden door een volledig door Holland Rijnland aan te sturen deel van het huidige Bureau Jeugdzorg. Inleiding: Algemene context Het kabinet Rutte II is voornemens de gehele jeugdzorg per 1-1- 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten te brengen. Het gaat hierbij om de huidige preventieve taken in het kader van de WMO, uitgebreid met de huidige door de provincie aangestuurde jeugdhulpverlening, de GGZ jeugd, de zorg voor licht verstandelijke jeugd (LVB), de jeugdbescherming, de jeugdreclassering en de gesloten jeugdzorg (jeugdzorg plus). Er komt een nieuwe wet jeugdhulp en gemeenten ontvangen één integraal budget voor alle vormen van jeugdhulp. De wet verplicht gemeenten regionaal samen te werken bij de onderdelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Ook bij dure residentiele zorg is gezamenlijke financiering een optie. Naast de overheveling van taken, de transitie, moet er ook een inhoudelijke vernieuwing, transformatie, plaatsvinden. Het huidige systeem dat erg aanbod en versnipperd is moet naar een vraaggestuurde in integrale werkwijze. Bijgaand voorstel geeft een aanzet om te komen tot gebiedsgerichte, lokale jeugd en gezinsteams die ene groot deel van de hulp op ambulante wijze kunnen uitvoeren. Deze wekwijze vraagt een omslag in het huidige veld. Daarom willen we zo vroeg als mogelijk onderzoeken of en op welke wijze deze teams kunnen werken. Een en ander moet leiden tot een uitgewerkt voorstel in september 2013, waarbij we als eindplaatje in 2014 in alle gemeenten kunnen proefdraaien met degelijke teams. Er is een duidelijke relatie met de huidige pilots toegang jeugd “van indiceren naar arrangeren” en de plannen voor o.a. toegang en /of sociale wijkteams vanuit de WO en het 3D traject. Uiteraard worden deze nauw betrokken en uitgewerkt in het definitieve voorstel. Daarnaast verplicht de wet regionaal samen te werken bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het gaat hier om het zogenaamde gedwongen kader, op uitspraak van de kinderrechter en na bijvoorbeeld onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering stelt de wet specifieke kwaliteitseisen. Alleen gecertificeerde instellingen mogen deze taken uitvoeren. Daarnaast lijkt het verstandig gedwongen en vrijwillige kader gescheiden te houden.
3
Om deze redenen stellen wij voor te onderzoeken of en hoe uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering belegd kan worden door een volledig door de gemeenten van Holland Rijnland aan te sturen deel van het huidige Bureau Jeugdzorg. Beleidskader Richting gevend is de (concept) wet jeugdhulp. Deze wordt naar verwachting 1-1- 2014 gepubliceerd. Gemeenten moeten een jaar voor het inwerkingtreden van de wet hun regionale samenwerking geregeld en vastgelegd hebben. Rol Holland Rijnland Gemeenten hebben besloten bij de drie decentralisaties en hier specifiek de transitie van de jeugdzorg nauw samen te werken. Beoogd effect: Het voorstel moet uiteindelijk leiden tot een ontwerp voor de jeugdhulp in Holland Rijnland. Om daar te komen is nadere uitwerking en ontwikkeling van de nieuw te vormen jeugd en gezinsteams nodig. Daarnaast moet de optie om de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering bij een volledig door Holland Rijnland aan te sturen deel van het huidige Bureau Jeugdzorg De uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te beleggen nader onderzocht worden op haalbaarheid, kosten, kwaliteit, relatie met de Raad voor de Kinderbescherming en afstemming tussen vrijwillig en gedwongen kader, onder andere via de werkwijze 1 gezin 1 plan verder worden onderzocht en uitgewerkt Argumenten: a) de transitie van de jeugdzorg vraagt om een integrale en vraaggestuurde manier van werken, dichtbij gezinnen, jeugd, onderwijs, kinderopvang etc. De jeugd en gezinsteams kunnen daarvoor een goede vorm zijn b) de mogelijke vorming van jeugd en gezinsteams vraagt om andere manieren van weken van uitvoerende instellingen. Om hen hierin mee te nemen is tijdige uitwerking nodig, zoveel mogelijk samen met de uitvoerende instellingen c) het werken met en in jeugd en gezinsteams is nieuw. Daarom willen we voor 1-1- 2015 ervaring opdoen met dergelijke teams in alle gemeenten. Een pilotfase wordt voorbereid, indien mogelijk in samenwerking met de huidige financiers (provincie, rijk, zorgverzekeraars en zorgkantoor) d) de transitie van de jeugdzorg geeft veel onzekerheid bij de huidige aanbieders van jeugdhulp. Daarnaast zijn er nieuwe partijen op de markt. Het getuigt van bestuurlijke nauwkeurigheid oog te hebben voor het perspectief van uitvoerende instellingen en hen zo snel mogelijk inzicht te geven in waar gemeenten naar toe willen in het nieuwe jeugdhulpstelsel. Door de plannen tijdig met hen uit te werken en te onderzoeken wordt huidige deskundigheid bewaard en ingezet e) de wet stelt kwaliteitseisen aan de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering en het werk vraagt specifieke deskundigheid in o.a. juridische trajecten. Deze deskundigheid is nu aanwezig binnen het huidige Bureau Jeugdzorg, dat nu gefinancierd en aangestuurd wordt door de provincie. Het lijkt verstandig gebruik te maken van deze expertise in het nieuwe jeugdhulpmodel f) de jeugdbescherming en jeugdreclassering vormen het zogenaamde gedwongen kader, op uitspraak van de rechter en kan leiden tot onder toezicht stellingen, uit huis plaatsingen en jeugdreclasseringmaatregelen. Het lijkt verstandig gedwongen en vrijwillig kader te scheiden, maar wel zeer nauw samen te werken volgens de werkwijze van 1 gezin 1 plan.
4
Kanttekeningen/risico’s: Omdat het hier nog gaat om richtingsvoorstellen die nader uitgewerkt worden, zijn risico’s nog niet te geven. Wel moet als kanttekening geplaatst worden dat de wet nog niet gereed is en dat het financiële verdeelmodel nog niet bekend is (ws in mei circulaire). Dit is echter geen reden om af te wachten, maar wel een reden om alvast zoveel mogelijk zaken te onderzoeken en uit te werken. Daarbij zijn de grote lijnen van de wet bekend en zijn de landelijke financiële kaders in beeld. Financiën: Bij de uitwerking zal uiteraard gekeken worden naar financiële consequenties. Voor de andere uitwerking en mogelijke pilots willen we graag een beroep doen op transitiemiddelen van de provincie en willen we in gesprek gaan met o.a. zorgverzekeraars over de inzet vanuit de GGZ jeugd. Communicatie: Na instemming met de voorstellen zal er een communicatieplan worden opgesteld. Daarbij is vooral de communicatie naar de gemeenteraden van belang. We willen hen vroegtijdig meenemen in deze koers/gedachten. Daarvoor zullen regionale bijeenkomsten worden gehouden voor raadsleden. Ook de communicatie naar de huidige zorgaanbieders is van belang. Daarvoor wordt de huidige projectgroep ketenaanpak, waarin gemeenten en zorginstellingen met elkaar aan tafel zitten, gebruikt. De plannen moeten in nauwe samenspraak met cliënten worden uitgewerkt. We vragen Zorgbelang met ons hiervoor een traject te ontwikkelen. Ook regionale uren van JSO worden hiervoor ingezet. Evaluatie: Omdat het hier gaat om uitwerking van plannen kan er nog geen sprake zijn van evaluatie. Wel zal het uitgewerkte voorstel in september voorstellen bevatten voor monitoring en evaluatie Bijlagen: - Toekomstmodel Jeugdstelsel Holland Rijnland.
5
Jeugdstelsel Holland Rijnland
Toekomstmodel
Inhoud Aanleiding.....................................................................................................2 Toekomstmodel ...........................................................................................2 Pijler 1: De pedagogische gemeenschap..................................................4 Pijler 2: Basisvoorzieningen......................................................................4 Pijler 3: Jeugd&gezinsteam ......................................................................5 Pijler 4: Specialisten .................................................................................6 Pijler 5: Verbinding met andere stelsels: 1Gezin1Plan ............................7 Marsroute (een aanzet) ...............................................................................7
Hoogmade, 4 maart 2013 Quirien van der Zijden & Karel Diephuis
Partners in Jeugdbeleid
Aanleiding Pilots van indiceren naar arrangeren Per 2015 draagt het rijk alle taken op het gebied van jeugdzorg over aan gemeenten. Daarmee verdwijnt ook het huidige systeem van indicatiestellingen via de Bureaus Jeugdzorg (voor jeugdzorg en jeugd-ggz) en het CIZ (voor jeugd met een verstandelijke beperking). In de pilots “van indiceren naar arrangeren” wordt onderzocht hoe de toegang tot ondersteuning en hulp vanaf 2015 beter kan worden georganiseerd. Geheel conform het regeerakkoord staat de werkwijze 1Gezin1Plan daarbij centraal: in de toekomstige situatie kan op basis van een gezinsplan alle benodigde hulp en ondersteuning worden ingeschakeld. De pilots zijn voorbereid vanaf het voorjaar 2012 en daadwerkelijk gestart in oktober 2012 (in Leiden, Noordwijk en Alphen aan den Rijn). De geplande einddatum is september 2013. Partners in Jeugdbeleid verzorgt de begeleiding. Eerste bevindingen en inzichten In de aanloop naar, en de eerste fase van, de pilots zijn een aantal dingen duidelijk geworden: a. Ondersteuning arrangeren op basis van 1Gezin1Plan is en blijft een goede doelstelling. Er is echter nog wel een flinke kwaliteitsslag nodig. Lang niet alle professionals in de regio zijn in staat om 1Gezin1Plan naar behoren uit te voeren. b. De zorgpartners in de regio doen sterk hun best te anticiperen op de toekomst en daarbij hun organisatiebelang veilig te stellen. Begrijpelijk. Maar er ontstaat een soort “acquisitiecircus” met steeds meer spelers die zich steeds breder profileren. Het toch al versnipperde jeugdstelsel wordt hiermee nog onoverzichtelijker. Het is daarom belangrijk dat gemeenten de regie nemen en duidelijk maken welke kant het op gaat met het jeugdstelsel en wat daarbij van de spelers wordt verwacht.
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
2
c. De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten gaat met forse bezuinigingen gepaard. Het is daardoor niet mogelijk om in 2015 een beetje hetzelfde te doen als de jaren ervoor en geleidelijk veranderingen door te voeren. Een fundamentele herschikking en vereenvoudiging van het jeugdstelsel is niet alleen inhoudelijk wenselijk maar ook financieel absoluut noodzakelijk. d. Er zijn inspirerende voorbeelden van het slimmer organiseren van zorg. Waarbij met minder geld meer kwaliteit kan worden gerealiseerd. Dit is aangetoond in diverse Doorbraakprojecten die door Partners in Jeugdbeleid werden begeleid. Maar ook buiten de jeugdsector in bijvoorbeeld de Buurtzorg zijn baanbrekende resultaten geboekt. Advies aan gemeenten Bovenstaande inzichten hebben ertoe geleid dat we de gemeenten adviseren op korte termijn te komen tot een gezamenlijk gedragen toekomstmodel voor het jeugdstelsel in Holland Rijnland. Opdat de resterende tijd tot aan 2015 kan worden benut om dit nieuwe stelsel met de zorgpartners in de regio verder uit te werken en in te richten. In deze notitie schetsen we zo’n toekomstmodel. De hierboven beschreven inzichten zijn er in verwerkt. Tot slot geven we een voorzet voor de marsroute om tot nadere uitwerking en implementatie te komen.
Toekomstmodel Op de volgende pagina treft u het toekomstmodel aan, gevolgd door een beschrijving van de 5 pijlers van dit model: 1. De pedagogische gemeenschap 2. Basisvoorzieningen 3. Jeugd&gezinsteams 4. Specialistische voorzieningen 5. Verbinding met andere stelsels De werkwijze 1Gezin1Plan is de verbindende factor tussen deze pijlers.
Partners in Jeugdbeleid
Toekomstmodel Jeugdhulp
Specialisten bieden: • Consultatie • Diagnostiek • Therapeutische interventies • (deeltijd) verblijf
Hulp in gedwongen kader
1Gezin1Plan Met en door: - Gezin en Sociaal netwerk - Jeugd&gezinsteam - Basisvoorzieningen - Specialisten - Gedwongen hulp - WMO - Werk en inkomen - Schuldhulp - Sociale teams - Woningbouw
Specialist ernstige gezinsproblematiek Specialist psychiatrie en verslaving
Specialist Licht Verstandelijke Beperking
Jeugd&gezinswerkers bieden: • Consultatie en advies aan basisvoorzieningen • Ambulante begeleiding (kort/lang/intensief/extensief) • 1Gezin1Plan • Zonodig inschakelen specialisten • Zonodig inschakelen jeugdbescherming
Jeugd&gezinsteams
Basisvoorzieningen CJG/JGZ, onderwijs, kinderopvang, welzijn, huisarts, 1ste lijns gezondheidszorg, sociale teams
Basisvoorzieningen bieden: • Hun reguliere aanbod • Preventieve programma’s • Consulteren Jeugd&gezinsteam • Indien hulp en begeleiding nodig is die de reguliere werkzaamheden overstijgen wordt jeugd&gezinsteam ingeschakeld
Pedagogische gemeenschap Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
3
Partners in Jeugdbeleid
Pijler 1: De pedagogische gemeenschap
Pijler 2: Basisvoorzieningen
Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de pedagogische gemeenschap in gemeenten, buurten en wijken. In een goed functionerende pedagogische gemeenschap zijn burgers betrokken en bereid om in hun eigen sociale netwerk en in het publieke domein verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te nemen. Een pedagogische gemeenschap wordt gevormd door ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches of bijvoorbeeld lokale ondernemers.
De tweede pijler in het jeugdstelsel zijn de basisvoorzieningen. Onder basisvoorzieningen verstaan we hier die voorzieningen waar vrijwel alle ouders en kinderen komen. Denk daarbij aan de jeugdgezondheidszorg, peuterspeelzalen, scholen, kinderopvang, huisartsen en andere eerste lijnsvoorzieningen in de gezondheidszorg. Maar ook meer preventieve voorzieningen als opvoedbureau’s, sport, welzijnswerk of scouting.
Gemeenten vervullen een stimulerende rol bij het versterken van de pedagogische gemeenschap. Denk bijvoorbeeld aan een kindvriendelijke inrichting van wijken en de participatie van burgers daarbij of het stimuleren en steunen van burgerinitiatieven die de gemeenschap versterken. Ook CJG’s dienen zich expliciet te richten op het versterken van de pedagogische gemeenschap, bijvoorbeeld door ontmoetingsplekken te creëren en activiteiten te stimuleren op het gebied van pedagogische uitwisseling tussen ouders.
Principes van positief opvoeden 1. 2. 3. 4.
Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden Kinderen laten leren door positieve ondersteuning Realistische verwachtingen hebben van kinderen Een aansprekende discipline hanteren
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
4
Basisvoorzieningen bieden hun reguliere aanbod, inclusief hun preventieve programma’s. In het nieuwe jeugdstelsel wordt van deze voorzieningen bovendien gevraagd dat zij expliciet maken hoe zij daarbij de principes van positief opvoeden hanteren. Het versterken van de eigen kracht en het stimuleren van sociale netwerken maken daarvan onderdeel uit. Op het moment dat medewerkers in een basisvoorziening pedagogische vragen hebben of zich zorgen maken over een kind kunnen zij terecht bij het jeugd&gezinsteam (pijler 3). Op de eerste plaats voor consultatie en advies, zodat ze zelf weer verder kunnen met het kind en gezin. Heeft een gezin hulp en begeleiding nodig die de reguliere werkzaamheden overstijgen dan kunnen ouders, al dan niet met hulp van de basisvoorziening, het jeugd&gezinsteam inschakelen. Gino is druk in de klas en kan zich slecht concentreren op zijn werk. De leerkracht praat hierover met de ouders, die dit herkennen. Zou er sprake zijn van ADHD? Samen gaan ze in gesprek met de jeugd&gezinswerker die regelmatig op school komt. Deze geeft de leerkracht tips voor de omgang met Gino en voert gesprekken met de ouders. Er blijken thuis veel spanningen te zijn doordat de familie van vader tijdelijk inwoont. Met hulp van de jeugd&gezinswerker vinden ouders manieren om Gino toch de nodige rust en structuur te geven. Dit werpt zijn vruchten af, ook op school.
Partners in Jeugdbeleid
Pijler 3: Jeugd&gezinsteam Deze derde pijler is nieuw in het jeugdstelsel en moet een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp én de vermindering van het gebruik van (dure) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante hulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor de basisvoorzieningen én voor de aansturing door de gemeenten. Wat doen jeugd&gezinswerkers? Jeugd&gezinswerkers werken ambulant en zijn te vinden in de basisvoorzieningen: zij zijn te vinden op scholen, in de CJG’s en binnen gezondheidscentra. Desgewenst komen ze bij gezinnen thuis. De medewerkers geven consultatie en advies: ze denken mee met de mensen die in de basisvoorzieningen werken. Gezinnen die meer hulp nodig hebben dan de basisvoorzieningen zelf kunnen bieden krijgen ambulante begeleiding. Deze begeleiding kan variëren. Van enkele gesprekken met ouders die zich geen raad weten met hun opstandige puber. Tot een langdurig begeleidingstraject voor een gezin met meervoudige problematiek. Met zo’n gezin stelt de jeugd&gezinswerker een gezinsplan op, samen wordt bekeken wie kunnen helpen bij het realiseren van de gezinsdoelen. Zonodig schakelt de jeugd&gezinswerker daarbij specialisten in (pijler 4), of ondersteuning vanuit andere domeinen (pijler 5). Op het moment dat jeugd&gezinswerkers zich zorgen maken over de ontwikkeling van een kind maar ouders, ondanks extra inspanningen vanuit het team, geen hulp willen aanvaarden schakelen zij de Raad van de Kinderbescherming in. Wanneer dit, na tussenkomst van de kinderrechter, leidt tot een maatregel dan werkt de jeugd&gezinswerker nauw samen met de (gezins)voogd.
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
5
Wie zitten in deze teams? De teams bestaan uit 6-12 ambulante hulpverleners die worden gecoacht door een gedragswetenschapper. Een team wordt gevormd door een mix van ambulant werkers die samen een brede expertise hebben. Expertise op het gebied van de meest voorkomende opvoed- en opgroeiproblemen die kunnen worden veroorzaakt door gezinsomstandigheden, psychiatrische aandoeningen, lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen. In het huidige stelstel is deze expertise versnipperd over het JeugdMaatschappelijkwerk, MEE, de Toegang van Bureau jeugdzorg, de AWBZzorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking, de provinciaal gefinancierde Jeugd&opvoedhulp, alsmede de 1ste en 2de lijns jeugd-GGZ die wordt bekostigd door de zorgverzekeraars. Hoe zijn de teams georganiseerd? Een gezin met vragen kan op de locatie van een basisvoorziening, of per telefoon of mail contact leggen met het team. Op basis van de eerste vraagstelling bekijkt het team wie de begeleider van het gezin wordt. Met de andere leden van het team heeft het gezin verder geen contact. Het team is vooral van belang voor het versterken van de kwaliteit van de individuele medewerkers. De teams zijn ”lean” georganiseerd: geen kantoor, minimale bureaucratie en overleg, grote mate van zelfsturing en ondersteuning door moderne ICT (smartphone, tablet, Apps). Om de kwaliteit van de hulp te waarborgen is er sprake van intensieve teamcoaching en intervisie onder begeleiding van een gekwalificeerde gedragswetenschapper. In de regio Holland Rijnland ontstaan op deze wijze meerdere teams die ieder hun eigen werkgebied (wijk, gemeente, subregio) bedienen. De coachende gedragswetenschappers vormen samen ook een team, ook zij worden zorgvuldig gecoached in hun werk. Omdat er sprake is van een grote mate van zelfsturing blijft de verdere overhead beperkt.
Partners in Jeugdbeleid
Ontwikkelingstraject: Er moeten nog vele vragen worden beantwoord in de aanloop naar deze teams. Ten dele vooraf, ten dele gaandeweg. Bijvoorbeeld: - Hoeveel inwoners kan 1 team gemiddeld bedienen? - Hoeveel teams zijn dat voor de gehele regio? - Wat is de gewenste samenstelling van een team? Welke variaties zijn wenselijk voor specifieke wijken, gemeenten, subregio’s? - Welke vormen van zorg worden straks door deze teams geboden en welke niet? (welke plek krijgen bijvoorbeeld crisishulp, zorgmeldingen, gezinscoaches, begeleiding pleegouders). - Wat is de meest effectieve en efficiënte manier om tot deze teams te komen? Bijvoorbeeld starten met detachering vanuit de huidige organisaties en in enkele jaren toewerken naar een nieuwe stichting? - Maken de teams deel uit van het CJG? Op termijn één stichting? - Wat zijn de arbeidsrechtelijke en juridische consequenties? - Hoe ziet het financiële plaatje er uit? - Wat is de beste strategie om het gewenste einddoel te bereiken? Hoe benutten we de huidige samenwerkingsrelaties met, en de expertise van, de zorgpartners is de regio? Hoe te realiseren dat daarbij de inhoud voorop blijft staan en organisaties zich daaraan dienstbaar opstellen, ongeacht hun organisatiebelang. Aan het eind van deze notitie wordt nader op deze vragen ingegaan.
Pijler 4: Specialisten De vierde pijler wordt gevormd door de specialisten. Het gaat hier om organisaties met specialistische expertise op het gebied van opgroeien en opvoeden in situaties waar sprake is van ernstige of complexe problemen ten gevolge van: ∗ problematische gezinssituaties ∗ psychiatrische stoornissen ∗ verslaving ∗ (licht) verstandelijke beperkingen Ouders en/of medewerkers van het jeugd&gezinsteam met specialistische vragen kunnen terecht bij deze specialisten. Op de eerste plaats voor consultatie en advies, zodat ze zelf weer verder kunnen. Ook wanneer een kind of gezin nadere diagnostiek of een specifieke behandeling nodig heeft wordt een specialist ingeschakeld. Deze behandeling vindt in principe ambulant plaats. Maar het kan nodig zijn dat de jeugdige (tijdelijk) in een setting van de specialist verblijft, voor dagbehandeling of 24-uurs verblijf. Bij 24-uursverblijf heeft een pleeggezin de uitdrukkelijke voorkeur. 1Gezin1Plan blijft bij alle interventies het uitgangspunt: de specialisten leveren een bijdrage aan het realiseren van de gezinsdoelen die in dat plan zijn geformuleerd. De jeugd&gezinswerker helpt ouders bij het bewaken van de samenhang en de continuïteit. Het inschakelen van het gedwongen kader via de Raad voor de Kinderbescherming, de samenwerking met de (gezins)voogd en jeugdreclassering, alsmede plaatsing in een gesloten setting wordt in het model ook beschouwd als het inschakelen van een specialistische voorziening. Samenwerking volgens 1Gezin1Plan vormt ook daar de basis.
Yaelle trekt zich steeds meer terug. Haar moeder heeft daarover gesprekken met een jeugd&gezinswerker. Door deze gesprekken lukt het moeder om weer contact te krijgen met Yaelle. Het meisje blijkt zich te snijden en heftige suïcidale gedachten te hebben. De ouders schrikken zich rot en durven haar niet meer alleen te laten. De jeugd&gezinswerker organiseert met spoed een gesprek met de jeugdpsychiater. Deze adviseert een korte observatieopname in de kliniek. Na 3 observatiedagen wordt in een gesprek met ouders, Yaelle, de begeleider uit de kliniek, de kinderpsychiater en de jeugd&gezinswerker een plan voor vervolg opgesteld. Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
6
Partners in Jeugdbeleid
Pijler 5: Verbinding met andere stelsels: 1Gezin1Plan
Marsroute (een aanzet)
Uitgangspunt van 1Gezin1Plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jongeren, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren. Met behulp van de werkwijze 1Gezin1Plan wordt een integraal gezinsplan opgesteld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de Wmo, Werk en inkomen, schuldhulpverlening, volwassenzorg en onderwijs. 1Gezin1Plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale wijkteams en het veiligheidshuis.
1. Bestuurlijke besluitvorming (voorjaar 2013) ∗ De 15 gemeenten in Zuid Holland Noord maken afspraken over het gezamenlijk verder uitwerken en inrichten van het toekomstmodel ∗ Tevens vaststellen van de gezamenlijke strategie omtrent communicatie, regie en samenwerking met de zorgpartijen
Uitgangspunten 1Gezin1Plan 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Versterk de zelfregulering van gezinnen Investeer in samenwerkingsrelatie met gezin Werk multisystemisch Versterk het sociaal netwerk Werk planmatig en doelgericht Zorg voor continuïteit
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
2. Communicatie en afspraken met zorgpartijen (voorjaar 2013) ∗ Presentatie toekomstmodel en marsroute ∗ Afspraken over de wijze waarop zorgpartners en gemeenten hierin samen optrekken, onder regie van de gemeenten
3. Inhoudelijke uitwerking (medio 2013 – medio 2014) In samenwerking met de zorgpartijen, en bij voorkeur op basis van een pilot, moeten de volgende vragen worden beantwoord: ∗ Hoeveel inwoners kan 1 team gemiddeld bedienen? Hoeveel teams zijn dat voor de gehele regio? ∗ Wat is de gewenste samenstelling van een team? Welke variaties zijn wenselijk voor specifieke wijken, gemeenten, subregio’s? ∗ Welke vormen van zorg worden straks door deze teams geboden en welke niet? (welke plek krijgen bijvoorbeeld crisishulp, zorgmeldingen, gezinscoaches, begeleiding pleegouders). ∗ Ontwikkeling van een inhoudelijke methodiek en de praktische werkwijze van de teams, inclusief scholingsplan. ∗ Bepalen op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp (jeugd&gezinsteams én specialisten) kan worden gestimuleerd en bewaakt ∗ Relatie met sociale domein / sociale teams
7
Partners in Jeugdbeleid
4. Financieel, juridische en organisatorische uitwerking (medio 2013medio 2014) ∗ Begroting op de 4 pijlers: o budget versterken pedagogische gemeenschap o budget (gemeentelijke) basisvoorzieningen: met name JGZ en preventie hulp o budget jeugd&gezinsteams o budget specialisten ∗ Bepalen van de meest effectieve en efficiënte manier om tot de jeugd&gezinsteams te komen. Bijvoorbeeld door te starten met detachering vanuit bestaande organisaties en in enkele jaren toewerken naar een nieuwe stichting. ∗ Arbeidsrechtelijke mogelijkheden en beperkingen ∗ Tijdpad bepalen waarin de betrokken zorgpartijen hun taken en aangegane verplichtingen (arbeidscontracten, huisvesting ed.) zorgvuldig kunnen afbouwen ∗ Bepalen op welke wijze specialisten vanaf 2015 worden gecontracteerd ∗ Bepalen hoe prikkels kunnen worden ingebouwd om de inzet van (specialistische) hulp terug te dringen. ∗ Voorbereiden detachering van jeugd&gezinswerkers die met ingang van 2015 van start gaat (sollicitatieprocedures, teams samenstellen, contracten etc.) 5. Projectorganisatie Gezien de complexiteit en de tijdsdruk is een slagvaardig projectteam nodig voor de uitwerking van het model en de begeleiding van de herinrichting van het nieuwe jeugdstelsel. Dit projectteam zou moeten bestaan uit een kwartiermaker met een klein ondersteuningsteam met expertise op het gebied van inhoud, organisatie, financiën en juridische/arbeidrechtelijke zaken. Deze expertise waar mogelijk moeten worden ingezet vanuit de betrokken gemeenten. Maar ook vanuit de betrokken zorginstanties kan om een bijdrage worden gevraagd.
Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland
8
Partners in Jeugdbeleid
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Discussienotitie transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente De transitie van de jeugdzorg raakt tal van andere beleidsterreinen als (passend) onderwijs, veiligheid, gezondheidszorg, OGGZ, wonen etc. Portefeuillehouders hebben gevraagd om een advies hoe om te gaan met deze verschillende bestuurlijke petten. Bijgaande discussienotitie beschrijft een aantal dilemma’s en geeft advies voor strategische/ bestuurlijke opstelling.
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Kennis te nemen van de discussienotitie transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen en de discussie te voeren of men de adviezen uit de notitie als uitgangspunt wil nemen.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
De transitie van de jeugdzorg raakt tal van andere beleidsterreinen als (passend) onderwijs, veiligheid, gezondheidszorg, OGGZ, wonen etc. Portefeuillehouders hebben gevraagd om een advies hoe om te gaan met deze vewrschillende bestuurlijke petten. Bijgaande notitie beschrijft een aantal dilemma’s en geeft advies voor strategische/ bestuurlijke opstelling. De rode lijn daarbij is:laat de transitie leidend zijn en redeneer vanuit clienten en niet vanuit (beleids) domeinen.
8.
Inspraak
Nee Ja, door: Wanneer:
9.
Financiële gevolgen
Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten:
10.
Bestaand Kader
Structureel/incidenteel Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming:
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
portefeuillehouderoverleg Sociale agenda 20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II 08
Onderwerp: Discussienotitie relatie transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen.
Beslispunten:Kennis te nemen van de notitie en Inleiding: Algemene context De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten raakt tal van andere beleidsterreinen. De portefeuillehouders hebben gevraagd om een advies/discussienotitie over hoe om te gaan met deze verschillende bestuurlijke “petten”. -
Beleidskader Transitie jeugdzorg
-
Rol Holland Rijnland Het PHO heeft gevraagd om een discussie notitie die binnen de platformfunctie gevoerd kan worden
Beoogd effect: Een handvat bij de bestuurlijke discussie hoe om te gaan met diverse aanpalende beleidsterreinen en wisselende bestuurlijke “petten”. Argumenten: 1. de bestuurlijke dilemma’s worden in beeld gebracht 2. er wordt advies gegeven hoe hiermee om te gaan Kanttekeningen/risico’s: n.v.t. Het betreft hier een discussienotitie, geen besluit. Financiën: n.v.t. Communicatie: n.v.t. Evaluatie: n.v.t.
Bijlagen: Discussienotitie transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen
3
Transitie jeugdzorg en aanpalende beleidsterreinen
Probleemstelling De transitie van de jeugdzorg raakt aan een behoorlijk aantal andere beleidsterreinen en domeinen (veiligheid, gezondheidszorg, onderwijs etc.). Het is daarmee complex te bepalen hoe en waar welke besluitvorming plaatsvindt. Ook de relatie wat regionaal, wat subregionaal en wat lokaal wordt besloten en uitgevoerd speelt daarbij een rol. Deze korte notitie wil een aantal concrete voorstellen en uitgangspunten meegeven, hoe portefeuillehouders in dit krachtenveld het beste kunnen opereren. Transitie Jeugdzorg algemeen Gemeenten zijn nu al verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid. Belangrijke pijlers daarbij zijn de jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar (JGZ door de GGD) via de Wet Publieke Gezondheidszorg en de WMO, prestatieveld 2, dat informatie en advies, opvoedingsondersteuning, vroegsignalering, toeleiding naar zorg en coördinatie van zorg omvat Zoals bekend gaat alle jeugdzorg per 1-1- 2015 naar de gemeenten. De transitie omvat de volgende onderdelen: Jeugdhulpverlening (na indicatie van Bureau Jeugdzorg door instellingen als Cardea, Horizon. Huidige regisseur en financier: de provincie) Jeugdbescherming en jeugdreclassering: het zogenaamde gedwongen kader op uitspraak van de kinderrechter. Bij de jeugdbescherming gaat het om onder toezicht stellingen (van een voogd) en om uit huis plaatsingen. Bureau Jeugdzorg voert deze taken momenteel uit. JB en JR vallen nu onder verantwoordelijkheid van ministerie van V & J, bekostiging en sturing loopt via de provincies. Jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg) in deze regio De Vaart van Horizon (bekostiging loopt momenteel via de ;provincie GGZ jeugd (nu via de zorgverzekeraar en de AWBZ) Uitvoering door vrijgevestigde eerste- en tweede lijns psychologen, Rivierduinen en Curium Zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking (nu via AWBZ). Uitvoering door oa. Ipse de Bruggen, MEE, Haardstee, Gemiva, Philadelphia etc. Pleegzorg. Dit is feitelijke een bepaalde vorm van zorg. Uitvoering door Horizon. Bekostiging en regie: provincie Het huidige systeem van indicatiestellingen vervalt. De huidige versnipperde financiering wordt vervangen door 1 budget bij gemeenten. De op handen zijnde wet verplicht gemeenten regionaal samen te werken bij de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Transformatie Het huidige jeugdzorgsysteem moet op de schop. Versnippering en stijgende aantallen kinderen en gezinnen die een beroep doen op (zware) jeugdzorg en daarmee voortdurende kostenstijgingen zijn mede oorzaken van de noodzaak tot verandering. Te snel etiketten opplakken, een aanbod gericht systeem en te weinig beroep op en betrokkenheid van eigen kracht, regie en inzet van sociale netwerken zijn andere motieven voor verandering en vernieuwing. Tot slot moet de jeugdzorg
sterker verbonden worden met alle domeinen in het leven van kinderen en gezinnen (onderwijs, werk en inkomen, huisvesting, etc.) Van denken in domeinen naar denken vanuit mensen In het huidige systeem zien we dat de zorg veelal georganiseerd is vanuit domeinen. Daarbij valt te denken aan onderwijs, veiligheid en de gezondheidszorg. Soms is de wijk invalshoek. We zien dan ook dat er vanuit deze domeinen tal van plekken zijn waar gezinnen, kinderen en jongeren besproken worden (op school, in een veiligheidsoverleg, in een wijk), terwijl er lang niet altijd verbinding bestaat tussen deze overleggen Belangrijk is dan ook bij het nadenken over een jeugdzorgsysteem uit te gaan van het individu: het kind, de jongere, het gezin en niet vanuit domeinen als onderwijs, veiligheid etc. Dat zijn en blijven wel plekken waar signalering plaatsvindt, maar dat wil niet zeggen dat de zorg ook vanuit dat domein moet worden georganiseerd. Centraal staat het denken en werken vanuit integrale hulplannen: 1 gezin/kind/jongere, 1 plan, 1 contactpersoon Dilemma: de transitie jeugd gaat uit van cliënt en integrale zorg, terwijl die nu vaak vanuit domeinen en branches is georganiseerd, hoe maken we deze omslag zo snel en efficiënt mogelijk en welke rol spelen de huidige domeinen daarbij? Onderwijs als vindplaats en tweede milieu Heel belangrijk in het leven van de jeugd is het onderwijs; de school waarop ze een groot deel van de dag doorbrengen. De school is het tweede milieu en het is niet verwonderlijk dat problemen vaak daar gesignaleerd worden. Snelle en adequate inzet van hulp is dan nodig. Kinderen kunnen ook problemen thuis en op school hebben. In die gevallen moet de hulp en zorg op school en thuis hand in hand gaan. In het kader van passend onderwijs moeten gemeenten en onderwijs hierover afspraken maken met elkaar via een integraal zorgplan voor een leerling. Dat moet gebeuren in op overeenstemming gericht overleg. Dit OOGO is vooral en uitsluitend lokaal georganiseerd! Het voert te ver aan te geven wat er allemaal onder deze afspraken valt. Voor deze notitie is van belang te bepalen op welk niveau deze afspraken gemaakt worden. Het herontwerp van het hele jeugdzorgsysteem zal vooral regionaal op Holland Rijnland niveau worden uitgewerkt. Het gaat dan vooral om visie, kaders, waar mogelijk en nodig gezamenlijke inkoop en financiering etc. Voor het onderwijs zal de regionale visie vertaald moeten worden naar subregionale afspraken op het niveau van de samenwerkingsverbanden voor PO en VO (Leidse regio, Duin en Bollenstreek en Rijnstreek). Hiervoor is de Regionale Educatieve Agenda (REA) het platform. Niet alle regio’s hebben echter al een REA. Momenteel zien we deze regionale overleggen ook in die subregio’s van de grond komen. Tot slot kennen veel gemeenten een Lokale Educatieve Agenda (bijvoorbeeld over VVE) Deze 3 niveaus zijn complementair, maar het begint met een regionale visie. Die regionale visie moet ervoor zorgen dat zorg lokaal, dichtbij, en integraal wordt opgepakt en uitgevoerd. In de wg passend onderwijs/jeugdzorg zal worden uitgewerkt wat waar en op welk niveau moet worden afgestemd en besloten. Er zijn landelijke modellen die hierbij gebruikt zullen worden.
Dilemma: Hoe verhouden regionale, sub regionale en lokale afspraken zich tot elkaar in de samenwerking en afstemming met het onderwijs? Hoe verhouden ambtelijk en bestuurlijk onderwijs en jeugdzorg zich tot elkaar? Advies: Ontwikkel de visie op de aansluiting tussen onderwijs en zorg regionaal en vertaal dit naar subregionale en lokale afspraken Laat de transitie leidend zijn, zowel bestuurlijk als ambtelijk. Veiligheid Jongeren die in aanraking komen met politie en justitie hebben vaak ook problemen thuis en op school. We zien dan ook dat bijvoorbeeld justitiële casusoverleggen steeds meer zorgpartijen betrekken. De jeugdzorginstellingen die straks door de gemeente worden aangestuurd, zullen niet aangestuurd worden vanuit het veiligheidshuisgremium. De gemeente heeft hierdoor de mogelijkheid een eenduidige werkwijze te verzekeren. Deelname van zorginstellingen op verzoek van politie en justitiële casusoverleggen worden geregisseerd vanuit het CJG. Soortgelijke regie kent het CJG naar het onderwijsveld. Anderzijds zien we ook dat de invalshoek van veiligheid te beperkt is om problemen in een heel gezin (broertjes en zusjes die bijvoorbeeld nog geen misstappen hebben begaan) aan te pakken. Afstemming met zorg in de breedte, onderwijs, werk etc. is vaak nodig. Wanneer er sprake is van jeugdbescherming of jeugdreclassering (op uitspraak van de rechter) komt men vaak in een vanuit veiligheid georganiseerde zorgketen terecht. Ook hier weer met beperkingen. In onze toekomstvisie moeten we toe naar integrale hulpplannen (1 gezin 1 plan altijd en vanaf het begin), die gericht zijn op perspectief en die integraal van aard zijn. Dergelijke jongeren en gezinnen hebben vaak al een verleden in de jeugdzorg. Een maatregel wordt dan onderdeel van het integrale zorgplan en er wordt toezicht gehouden door de voogd, maar er ontstaat geen apart zorgcircuit. Deze werkwijze en visie moeten ook vanuit veiligheid worden erkend en toegepast. Het mag duidelijk zijn dat het opzetten en uitvoeren van zorgplannen dichtbij mensen plaatsvindt. Daarom is het niet logisch deze taak bij bijvoorbeeld het Veiligheidshuis te beleggen, maar zoveel mogelijk lokaal en subregionaal te werken vanuit de CJG’s. Veiligheidspartners worden actief betrokken op basis van hun specifieke rol (bijvoorbeeld OM, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming etc.). De afstemming met de huidige en verplichte justitiële casusoverleggen wordt verder uitgewerkt. Tot slot ligt er een relatie met HALT en het Jeugdpreventieteam. Het JPT wordt bemand door Bureau Jeugdzorg en werkt zeer nauw samen met de politie en is daar ook gehuisvest. Het is de vraag is uitvoering door Bureau Jeugdzorg blijft, gezien de nog onduidelijke plaats van het huidige Bureau Jeugdzorg. Wat wel moet blijven is de korte lijn met de politie. Dus JPT voorlopig voortzetten, met de vraag onder welke vlag. Relatie HALT en jeugdzorg moet nog worden uitgewerkt. Voor de Duin en Bollenstreek geldt het vraagstuk van de plek van JPP (door Kwadraad)
Dilemma: Hoe verhoudt de ontwikkeling in het veiligheidsomein (Veiligheidshuis, veiligheidsregio) zich tot de transitie van de jeugdzorg? Advies: Laat de transitie leidend zijn en kijk hoe veiligheid hierop aangehaakt wordt. Gezondheidszorg Belangrijkste spelers hier zijn de huisarts en de jeugdgezondheidszorg en dan vooral die van 0-4 jaar. De huisarts houdt bij de transitie het recht op doorverwijzen naar de GGZ. Enerzijds een goede zaak omdat de huisarts voor veel mensen een vertrouwenspersoon is, anderzijds risicovol omdat de huisarts geen brede integrale zorg kan inzetten, het voor een financieel risico zorgt (de gemeente moet de jeugd GGZ wel betalen en het een tweede toegang vormt die ook als bypass gebruikt kan worden. De huisartsen zijn betrokken bij de pilots van indiceren naar arrangeren die nu in de regio plaatsvinden. Op basis van de ervaringen kan gewerkt worden aan duidelijke afspraken met huisartsen hoe dit samenspel met de gemeente eruit moet komen te zien. Dat zal op regionaal niveau worden ingezet, maar moet lokaal ook tot duidelijke en werkbare afspraken leiden. De GGD/RDOG is uitvoerder van de jeugdgezondheidszorg, een belangrijke signaleerder. Vooral het consultatiebureau heeft een groot en breed bereik en ziet veel opgroei en opvoedproblemen, vooral in de leeftijd van 0-2 jaar. Daarna worden de contactmomenten mindere en zijn kinderopvang en peuterspeelzaal belangrijke plekken voor signalering. Bij de JGZ 4-19 is het contact met ouders en kinderen beduidend minder frequent en is de school belangrijk. De JGZ is via de CJG’s nauw betrokken bij de zorg in en om de school. Momenteel wordt, op basis van besluiten van de bestuurscommissie, gewerkt aan flexibilisering van het takenpakket en aan fusie met de RDOG Midden Holland. Flexibilisering betekent dat gekeken wordt hoe het contact met kinderen waar het goed mee gaat minder frequent en intensief kan, waarmee meer tijd vrijkomt voor kinderen die meer aandacht en ondersteuning nodig hebben. Er moet daarbij onderscheid worden gemaakt in een wettelijk verplicht uniform deel (verplichte controles, inentingen etc.) en een maatwerkdeel, dat gemeenten vrij kunnen invullen. Er is sprake van dat het maatwerkdeel uit de WPG gaat, waarmee gemeenten vrij zijn deze vormen van dienstverlening ook elders te beleggen. Overigens is landelijk nog niet bekend en bepaald hoe de relatie WPG en jeugdwet eruit zal komen te zien. Wel zien we bij de GGD een neiging om in het licht van flexibilisering en integratie delen van het maatwerk onder te brengen in het uniforme deel en het bedrag per inwoner (BPI). Hoewel flexibilisering en integratie zijn besloten binnen de RDOG moeten we deze ontwikkelingen steeds in het licht van de transitie bezien. Dat maakt dat we terughoudend moeten zijn met al te grote wijzigingen binnen het takenpakket van de JGZ zolang de contouren van het jeugdzorgstelsel nog in ontwikkeling zijn. Het is overigens ook de vraag of het besluit tot integratie van werkzaamheden verstandig si als beide regio’s andere modellen zullen kiezen en ontwikkelen voor het jeugdzorgstelsel.
De GGD is een gemeenschappelijke regeling en daarmee een publiekrechtelijke instelling onder regie van gemeenten. De RDOG (als uitvoeringsorganisatie) zelf wil graag met gemeenten in gesprek over haar mogelijke rol bij de transitie. Het wordt afgeraden hier op in te gaan voordat er een basisvisie en herontwerp ligt. Het zijn de gemeenten die (op beleidsniveau) nu aan zet zijn om strategische keuzes te maken en te sturen op een jeugdzorg die hen voor ogen staat. Uiteraard is de inbreng van uitvoerders belangrijk. Anderzijds zijn zij ook onderdeel van het probleem en hebben zij organisatiebelangen. Advies is ook hier uit te gaan van het belang van de cliënt. Dilemma’s: Hoe verhoudt de bestuursopdracht over integratie en flexibilisering van de JGZ zich tot het toekomstige jeugdzorgsysteem? Advies: Laat de transitie hierin leidend zijn. Durf deels af te wijken van eerder genomen besluiten in RDOG verband of bezie die in het licht van de transitie en draag dit uit. OGGZ/Huiselijk Geweld/Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Ook de OGGZ is betrokken bijvoorbeeld waar het gaat om verslavingszorg en zwerfjongeren. Leiden is hier centrum gemeente. Het is aan te bevelen met OGGZ ambtenaren te kijken of, waarover en hoe afgestemd kan/moet worden. Volgens de wet moeten het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK, nu bij Bureau Jeugdzorg) en het Steunpunt Huiselijke Geweld (nu bij de GGD), integreren en 1 front office krijgen. Hier zal een werkgroep zich over buigen, waarin ook de verantwoordelijke ambtenaar van de centrumgemeente in participeert. Wonen Huisvesting speelt vanuit jeugdzorg een rol bij bijvoorbeeld jongeren die uit residentiële zorg of uit detentie komen. Er is verder vraag naar begeleid/beschut wonen met een mentorgezin nabij en pleeggezinnen hebben vaak specifieke wooneisen. Goede samenwerking met het domein wonen is daarbij van groot belang. Dit is vooral een lokale zaak. WMO en Werk De samenhang met Wmo en Werk vindt plaats in het 3D trajecten is daarnaast ook een lokale aangelegenheid! Advies Het huidige systeem gaat uit van organisatie in domeinen: veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg, wijken, GGZ etc. De visie op een toekomstig jeugdzorgstelsel gaat uit van de cliënt en wat die nodig heeft. We gaan van indiceren naar arrangeren, waarbij de focus ligt op het versterken van de eigen kracht, met behulp van het eigen sociale netwerk. Indien nodig halen we specifieke deskundigheid erbij, we verwijzen niet door. We gaan uit van integrale zorg en ondersteuningsplannen zoveel mogelijk onder regie van de cliënt zelf, die dichtbij en snel ingezet wordt. Dat is een wezenlijke en fundamenteel andere manier van denken en werken. Daarom is het advies dan ook om gezamenlijke bestuurlijke ontwikkeling en
besluitvorming uitsluitend plaats te laten vinden vanuit het regionale traject, zowel ambtelijk als bestuurlijk. Vanuit dat traject zal op initiatief van het transitieproces waar nodig overleg worden geïnitieerd met domeinen, instellingen, branches, cliënten etc.
Opereer vanuit de visie die uitgaat van de cliënt Organiseer en praat niet vanuit domeinen Besluitvorming en coördinatie altijd via PHO Sociale Agenda
Marion Goedhart, 16 januari 2013
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
Voortzetten RAS-activiteiten in 2014
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
X Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Financiële dekking van RAS-activiteiten komt per 2014 grotendeels te vervallen.
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend 14 maart 2013
20 maart 2013
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
5.
Advies PHO
De gemeenten te adviseren om: 1. Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW) in 2014 voor een bedrag van € 480.000,- met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); 2. Postief Opvoeden (Triple P niveau 3) in 2014 voor een bedrag van € 16.000,- met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); Het Dagelijks Bestuur te adviseren om: 3. School Maatschappelijk Werk (SMW) in 2014 voor een bedrag van € 375.000,-, regionaal in te kopen, vanuit de van de gemeente te verkrijgen middelen voor het project 3D, onderdeel Ketenaanpak Jeugd, conform de tabel 4 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); 4. binnen de projectbegroting 3D 2014, waarvan Ketenaanpak Jeugd onderdeel uitmaakt, € 375.000,- te dekken uit het regionaal transitiebudget van de provincie, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1). 5. ReSet in 2014 voor een bedrag van € 320.000,- uit het regionaal transitiebudget van de provincie te financieren, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1);
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
In het PHO van 19 september 2012 is onder andere ingestemd de gemeenten te adviseren om de financiering van ReSet mogelijk te maken door in 2014 11,56% en in 2015 35,5% van de kosten voor de gemeentelijke rekening te nemen. Uit het voorstel ‘Inzet gemeentelijke middelen als gevolg van dalende RAS-subsidie Jeugd 2013 – 2016’: “In 2013 zal er voor ReSet € 320.000,- worden begroot. Dit bedrag kan in 2013 nog volledig uit de RAS-middelen betaald worden. Vanaf 2014 is echter aanvulling vanuit de gemeenten gewenst, te weten € 37.000,- in 2014 en € 114.000,- in 2015.” Indien wordt ingestemd met bijgaand bekostigingsvoorstel kunnen middelen die de gemeenten voor ReSet reserveren voor JMW en Triple P worden ingezet.
2
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Tijdens het PHO Sociale Agenda van 14 november 2012 is ingestemd om de RAS-subsidie 2013 aan te vullen door het aanvragen van extra subsidie bij de provincie en het aanwenden van het positief rekenresultaat van Holland Rijnland over 2012 (conform besluit van het AB van 19 december 2012). Hierdoor lijkt er voor het jaar 2013 voldoende dekking te zijn om het zorgniveau op peil te houden en de RAS-activiteiten voort te zetten. Per 2014 komt deze dekking te vervallen. Het PHO wordt gevraagd zich uit te spreken over het voortzetten van de activiteiten in 2014. x Nee Ja, door: Wanneer: Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: € 496.000,- (structureel vanaf 1-2014 tot 1-12015/transitie jeugdzorg), € 375.000,- voor de projectorganisatie 3D 2014 wordt dit najaar aan het AB worden voorgelegd, zoals reeds in 2011 en 2012 is gedaan. Relevante regelgeving: Provinciaal beleid en regelgeving Eerdere besluitvorming: Tijdens het PHO Sociale Agenda van 14 november 2012 is ingestemd om de RAS-subsidie 2013 aan te vullen door het aanvragen van extra subsidie bij de provincie en het aanwenden van het positief rekenresultaat van Holland Rijnland over 2012 (conform besluit van het AB van 19 december 2012).
* weghalen wat niet van toepassing is
3
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO Sociale Agenda
Datum: Locatie:
20 maart 2013 Alphen aan den Rijn
Agendapunt:
09
Onderwerp: Voortzetten RAS-activiteiten in 2014
Beslispunten: De gemeenten te adviseren om: 1. Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW) in 2014 voor een bedrag van € 480.000,- met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); 2. Postief Opvoeden (Triple P niveau 3) in 2014 voor een bedrag van € 16.000,- met gemeentelijke middelen te financieren, conform de tabel 3 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); Het Dagelijks Bestuur te adviseren om: 3. School Maatschappelijk Werk (SMW) in 2014 voor een bedrag van € 375.000,-, regionaal in te kopen, vanuit de van de gemeente te verkrijgen middelen voor het project 3D, onderdeel Ketenaanpak Jeugd, conform de tabel 4 uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); 4. binnen de projectbegroting 3D 2014, waarvan Ketenaanpak Jeugd onderdeel uitmaakt, € 375.000,- te dekken uit het regionaal transitiebudget van de provincie, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1). 5. ReSet in 2014 voor een bedrag van € 320.000,- uit het regionaal transitiebudget van de provincie te financieren, conform het voorstel uit de bijlage “Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014” (bijlage 1); Inleiding: De provincie heeft in haar brief van 8 november 2012 kenbaar gemaakt dat de RAS per 1 juli 2013 wordt beëindigd (bijlage 3). De RAS maakt plaats voor een nieuw regionaal transitiebudget (bijlage 4). Met dit transitiebudget mag echter geen preventieve jeugdzorg worden ingekocht. Het is uitsluitend bestemd voor regionale activiteiten ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. Voor de periode 1 januari 20013 tot 1 juli 2013 wordt wel nog eenmalig (€ 728.133,- inclusief € 75.000,- coördinatiekosten) RAS-subsidie verleend, bij wijze van afbouw van de subsidierelatie (bijlage 5). Tijdens het PHO Sociale Agenda van 14 november 2012 is ingestemd om de RAS-subsidie 2013 aan te vullen door het aanvragen van extra subsidie bij de provincie en het aanwenden van het positief rekenresultaat van Holland Rijnland over 2012 (conform besluit van het AB van 19 december 2012). Hierdoor lijkt er voor het jaar 2013 voldoende dekking te zijn om het 4
zorgniveau op peil te houden en de RAS-activiteiten voort te zetten. Per 2014 komt deze dekking te vervallen. Het PHO wordt gevraagd zich uit te spreken over het voortzetten van de activiteiten in 2014. Beoogd effect: Beoogd wordt om het zorgniveau in 2014 minimaal op hetzelfde peil als dat van 2012 en 2013 te houden. Hieraan is onlosmakelijk verbonden dat de transitie van de jeugdzorg snel dichterbij komt. Argumenten: 1.1 t/m 5.1 Behouden van het opgebouwde preventieve jeugdzorgaanbod tot aan de transitie De gemeenten erkennen het belang van het zorgvuldig opgebouwde aanbod van licht ambulante zorg, zeker met het oog op de komende transitie van de jeugdzorg. Daarom hebben de portefeuillehouders zich eind 2012, ten opzichte van de provincie, ingespannen voor het behoud hiervan. De koerswijziging van de provincie ten aanzien van de RAS was immers een onverwachte en verontrustende beweging, waarop de regio heeft aangegeven nog steeds veel waarde te hechten aan het op peil houden van het zorgniveau. Het is dan ook een logisch gevolg dat de inspanningen voor behoud van de zorg in 2013 ook in 2014, tot aan de transitie van de jeugdzorg, gepleegd worden. 1.2 t/m 5.2 Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid voor de preventieve jeugdzorg Met de inzet van lokale en regionale middelen nemen de gemeenten in Holland Rijnland hun verantwoordelijkheid voor de preventieve jeugdzorg. Gemeenten zijn hier primair verantwoordelijk voor, de provincie niet. 2013 kan daarbij beschouwd worden als een overgangsjaar. De bijdragen van gemeenten aan de preventieve jeugdzorg lopen immers op, terwijl dat van de provincie afneemt. De lijn die hierbij gevolgd wordt sluit aan bij de transitie: verschuiving van (financiële) verantwoordelijkheden naar gemeenten. 1.3 t/ 5.3 De RAS-activiteiten lijken de instroom in de geïndiceerde jeugdzorg te beperken Inmiddels zijn de uitvoerende instellingen vier jaar bezig met de uitvoering van de nietgeïndiceerde ambulante hulp in het kader van de RAS. In deze periode heeft Bureau jeugdzorg een daling kunnen waarnemen van de instroom in de geïndiceerde zorg (bijlage 2). Het voorzetten van de RAS-activiteiten hangt hiermee samen. 1.4 t/m 5.4 Preventieve jeugdzorg is voordeliger dan geïndiceerde jeugdzorg Naast inhoudelijke overwegingen is het ook vanuit kostenoverwegingen van belang om de preventieve jeugdzorg op peil te houden. Na de transitie van de jeugdzorg vallen zowel preventieve jeugdzorg als geïndiceerde jeugdzorg onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Nu bezuinigen op de preventieve jeugdzorg leidt tot een grotere instroom in de geïndiceerde jeugdzorg. De kosten van de geïndiceerde jeugdzorg zijn hoger dan de kosten van de preventieve jeugdzorg. De rekening wordt hiermee doorgeschoven en zal uiteindelijk hoger uitvallen dan het in stand houden van de preventieve jeugdzorg. 3.5 + 4.5 Uit het regionaal transitiebudget mag geen preventieve jeugdzorg worden bekostigd Met het transitiebudget mag geen preventieve jeugdzorg worden ingekocht. Het budget is uitsluitend bestemd voor regionale activiteiten ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. Door € 375.000,- voor het project Ketenaanpak Jeugd 2014 (onderdeel van het project 3D) binnen het regionaal transitiebudget te reserveren, wordt dit bedrag vrijgespeeld binnen de 3D-begroting. Dit vrijgespeelde bedrag kan vervolgens worden ingezet voor het regionaal inkopen van School Maatschappelijk Werk.
5
3.6 + 4.6 +5.5 Gezamenlijk voorbereiden op transitie jeugdzorg In 2011 is besloten om de transitie jeugdzorg gezamenlijk voor te bereiden. Gemeenten hebben in 2011 en 2012 middelen uit de invoeringsbudgetten Wmo en jeugd beschikbaar gesteld voor het project 3D, waarvan de Ketenaanpak Jeugd vanaf 2013 onderdeel uitmaakt. De regionale inkoop van ReSet en School Maatschappelijk Werk (SMW) sluit aan bij de gezamenlijke voorbereiding op de transitie jeugdzorg. Kanttekeningen/risico’s: 1.1 + 2.1 Aanbod JMW en Triple P niveau 3 vervalt als gemeenten dit niet financieren Als de gemeenten JMW en Triple P niveau 3 (Positief Opvoeden) in 2014 niet met lokale middelen financieren, komen deze activiteiten te vervallen. Dit betekent dat er een gat ontstaat voor kinderen van 0-16 jaar in het preventieve jeugdzorgaanbod. 3.1 t/m 5.1 De besteding van het transitiebudget moet worden goedgekeurd door de provincie De subsidieaanvraag voor het transitiebudget moet nog worden goedgekeurd door de provincie. Op het punt van de subsidieverlening ligt geen risico. De provincie heeft het budget immers gereserveerd voor de regio (bijlage 4). Er ligt wel een risico in welke projecten wel en niet uit het transitiebudget gefinancierd mogen worden. De provincie moet haar goedkeuring geven over de projecten die met het transitiebudget bekostigd worden. Provincieambtenaren geven echter aan geen problemen te zien in de bekostiging van projecten, als deze integraal onderdeel uitmaken van de transformatie die de regio wil realiseren. Hiermee zal rekening gehouden worden in de subsidieaanvraag. Financiën: (1e halfjaar) 2013 betaald uit PZH/RAS
2014 betaald uit Gemeenten/lokaal
€ 16.000
PZH/RAS
Gemeenten/lokaal
School Maatschappelijk werk VO (SMW)
€ 375.000
PZH/RAS
Gemeenten/invoeringsmiddelen Wmo en jeugd
ReSet
€ 320.000
PZH/RAS
PZH/regionaal transitiebudget
Project 3D (inclusief Ketenaanpak Jeugd)
€ 576.840 (in 2013)
Gemeenten/invoeringsmiddelen Wmo en jeugd
PZH/regionaal transitiebudget
Activiteit
Begroot
Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW)
€ 480.000
Triple P niveau 3 (Positief Opvoeden)
Tabel 1. Overzicht primaire en voorgestelde financieringsbronnen RAS-activiteiten 2013 en 2014
Toelichting op SMW, ReSet en Ketenaanpak Jeugd (regionale bekostiging) Anders dan ReSet kan SMW in 2014 niet meer ingekocht worden met provinciale middelen. SMW kan wel worden bekostigd uit de invoeringsmiddelen Wmo en jeugd die gemeenten van het Rijk ontvangen. In 2012 en 2013 stelden de gemeenten 23,1% van deze invoeringsmiddelen beschikbaar aan de regio voor het 3D-project. Dit najaar zal een begroting voor de projectorganisatie 3D 2014 aan het AB worden voorgelegd. Indien met het bekostigingsvoorstel (bijlage 1) wordt ingestemd, adviseert het PHO het DB om de regionale middelen voor de Ketenaanpak Jeugd in de 3D-begroting te gebruiken voor de inkoop van SMW. Ketenaanpak Jeugd zal in 2014 dan, net als ReSet, uit het transitiebudget worden 6
bekostigd. Naar verwachting bedraagt het transitiebudget in 2014 ongeveer € 1,1 miljoen. Als ReSet en de Ketenaanpak Jeugd hieruit worden bekostigd, blijft er ongeveer € 4 ton over voor regionale transitieprojecten jeugd in 2014. Toelichting op JMW en Triple P niveau 3 (lokale bekostiging) JMW en Triple P staan dichtbij de lokale CJG’s en zouden in 2014 op een uniforme wijze door gemeenten overgenomen kunnen worden. Voor bekostiging kunnen gemeenten bijvoorbeeld gebruik maken van de van het Rijk ontvangen CJG-middelen. Bij de verdeling van de kosten op basis van inwonersaantal zien de gemeentelijke bijdragen voor JMW en Positief Opvoeden er in 2014 als volgt uit (tabel 2). Gemeente
Voorschoten Zoeterwoude Leiderdorp Kaag en Braasem Teylingen Oegstgeest Katwijk Noordwijk Noordwijkerhout Alphen aan den Rijn Rijnwoude Nieuwkoop Lisse Hillegom Leiden Totaal
Aantal inwoners per 1-12012 24.308 8.163 26.705 25.747 35.678 22.798 62.491 25.521 15.651 72.844 18.624 26.960 22.561 20.834 118.745 527.630
Percen tage
Bijdrage JMW
4,6 % 1,5 % 5,1 % 4,9 % 6,8 % 4,3 % 11,8 % 4,8 % 3,0 % 13,8 % 3,5 % 5,1 % 4,3 % 4,0 % 22,5 % 100 %
€ 22.080 € 7.200 € 24.480 € 23.520 € 32.640 € 20.640 € 56.640 € 23.040 € 14.400 € 66.240 € 16.800 € 24.480 € 20.640 € 19.200 € 108.000 € 480.000
Bijdrage Positief Opvoeden € 736 € 240 € 816 € 784 € 1.088 € 688 € 1.888 € 768 € 480 € 2.208 € 560 € 816 € 688 € 640 € 3.600 € 16.000
Totale bijdrage 2014 € 22.816 € 7.440 € 25.296 € 24.304 € 33.728 € 21.328 € 58.528 € 23.808 € 14.880 € 68.448 € 17.360 € 25.296 € 21.328 € 19.840 € 111.600 € 496.000
Tabel 2. Begroting gemeentelijke financiering JMW en Triple P in 2014 o.b.v. inwonersaantal
Communicatie: De ontwikkelingen ten aanzien van de RAS-activiteiten worden opgenomen in Holland Rijnland Berichten. Vanuit Holland Rijnland vindt periodiek overleg plaats met de uitvoerende instellingen over de besteding van de verstrekte subsidie. Indien wordt ingestemd met het bekostigingsvoorstel (bijlage 1), zullen de gemeenten rechtstreeks communiceren met Kwadraad over JMW en GGD Hollands-Midden over Triple P. De communicatie met de instellingen rondom SMW en ReSet wordt door Holland Rijnland voortgezet. Evaluatie: Evaluatie zal plaatsvinden in het ambtelijk overleg jeugd. Het PHO zal geïnformeerd worden over relevante ontwikkelingen en de gevolgen daarvan. Bijlagen: 1. Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014 2. RAS in cijfers 3. brief provincie Zuid-Holland d.d. 8 november 2012 4. brief provincie Zuid-Holland d.d. 20 november 2012 5. brief provincie Zuid-Holland d.d. 7 januari 2013
7
Bekostigingsvoorstel RAS-activiteiten 2014 Inleiding Door de Regionale Agenda Samenleving (RAS) is er in de regio een waardevolle infrastructuur van licht ambulante hulp voor jeugdigen en gezinnen opgebouwd. Met behulp van de RAS zijn in 2011 1270 gezinnen geholpen (bijlage 2). De RAS-activiteiten, met als doel het terugdringen van de instroom in de geïndiceerde jeugdzorg, lijken hun vruchten af te werpen. Ten tijde van de RAS zijn de aanmeldingen bij Bureau Jeugdzorg immers gedaald (bijlage 2). In het belang van jeugdigen in de regio en in het licht van de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten, is het van belang om deze trend in stand te houden. Tijdens het PHO Sociale Agenda van 14 november 2012 is ingestemd om de RAS-subsidie 2013 aan te vullen door het aanvragen van extra subsidie bij de provincie en het aanwenden van het positief rekenresultaat van Holland Rijnland over 2012 (conform besluit van het AB van 19 december 2012). Hierdoor lijkt er voor het jaar 2013 voldoende dekking te zijn om het zorgniveau op peil te houden en de RAS-activiteiten voort te zetten. Per 2014 komt deze dekking te vervallen. Het PHO wordt gevraagd zich uit te spreken over het voortzetten van de activiteiten in 2014. RAS-activiteiten 2013/2014 1) Jeugd Maatschappelijk Werk Kwadraad biedt Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW) dat beschikbaar is voor ouders en kinderen met vragen over opgroeien en opvoeden. De focus ligt met name op de 0-12 jarigen en hun gezinnen en daarmee met name op opvoedingsproblemen. Het JMW maakt gebruik van specifieke methodieken zoals de theoretisch goed onderbouwde Triple P (Positief Opvoeden) en Rots en Water, maar ook van algemeen werkzame factoren zoals versterken van de zelfregulering, betrekken van het sociale netwerk en regelend vermogen. Het JMW sluit aan op de onderwijs- en zorginfrastructuren in de gemeenten en staat dichtbij de lokale CJG’s. Aansluiten hiervan bij de CJG’s is op korte termijn te bewerkstelligen. 2) Schoolmaatschappelijk werk op het voortgezet onderwijs Voor het voortgezet onderwijs wordt individuele en groepsgerichte ambulante hulp ingekocht bij Kwadraad en Cardea. Door de schoolgebonden inzet van dit schoolmaatschappelijk werk (SMW), wordt de VO-doelgroep goed bereikt. Hiermee wordt voortgebouwd op het hierboven beschreven JMW voor 0-12 jarigen. Bij het SMW worden diverse methodieken ingezet, zoals de door het Nederlands Jeugdinstituut erkende Sociale Vaardigheidstraining (SoVa) en de theoretisch goed onderbouwde interventies Rots en Water en Beter Omgaan met Pubers. In het licht van de transitie zal deze zorgvorm wellicht nog getransformeerd worden. Gezien de spreiding van scholen in het voortgezet onderwijs is het raadzaam om SMW regionaal in te blijven kopen. Uiteraard is het hierbij wel de belangrijk dat SMW goed is aangehaakt bij de lokale CJG’s. 3) Triple P niveau 3 kortdurende hulp (Positief Opvoeden) De naam 'Triple P' staat voor positief pedagogisch programma en is bedoeld voor ouders met kinderen van 0 tot 16 jaar. In de regio wordt inmiddels de term Positief Opvoeden gebruikt. GGD Hollands Midden voert Triple P niveau 3 uit: een model van 4 gesprekken met individuele ouders. Volgens het Nederlands Jeugdinstituut is Triple P een theoretisch goed onderbouwde interventie. Triple P is op dit moment al onderdeel van de lokale CJG’s doordat de uitvoering bij de GGD ligt. Het borgen van deze activiteit in de CJG’s vanaf 2014 is daarom eenvoudig te bewerkstelligen.
1
4) ReSet: Begeleiding Risicogezinnen ReSet is een activiteit voor ondersteuning van ouders met jonge kinderen die tijdelijk hulp nodig hebben om de situatie thuis te herstellen. Thuisbegeleiders helpen orde op zaken stellen. Doel is dat de kinderen in het gezin de veiligheid en rust krijgen die noodzakelijk is voor hun ontwikkeling. ReSet wordt uitgevoerd door Activite. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft ReSet beoordeeld als een theoretisch goed onderbouwde interventie. Met ReSet wordt ingespeeld op een breed scala aan problemen bij gezinnen. Om goed zicht te hebben op het gebruik van ReSet en de waarde daarvan na de transitie, is regionale inkoop in 2014 raadzaam. Begroting RAS-activiteiten 2014 1 2 3 4
Activiteit Jeugd Maatschappelijk Werk School Maatschappelijk werk VO Kortdurende hulp GGD Triple P ReSet Totaal
Begroot € 480.000 € 375.000 € 16.000 € 320.000 € 1.191.000
Tabel 1. Begroting (voormalige) RAS-activiteiten in 2014
Doorkijk naar de transitie jeugdzorg De afgelopen jaren zijn de hierboven genoemde activiteiten geheel of gedeeltelijk uit het RASbudget bekostigd. Door het wegvallen van dit budget moet nu al voorgesorteerd worden op de transitie van de jeugdzorg. Het is daarbij van belang dat het aanbod van preventieve jeugdzorg binnen de afzonderlijke gemeenten op een minimaal gelijk niveau blijft. Het lokaal of regionaal in stand houden van de RAS-activiteiten draagt hieraan bij. In het nieuwe jeugdzorgstelsel nemen scholen, mede door de wet passend onderwijs, een belangrijke plek in. Zorg in en om de school, zoals JMW en SMW, zal de komende tijd goed geborgd moeten worden. In aanloop naar de transitie zullen vragen met betrekking tot de juiste schaal, het niveau en de vorm van de zorgactiviteiten beantwoord moeten worden. Met deze opgave in gedachten wordt het PHO wordt gevraagd richting te geven aan de bekostiging van de RAS-activiteiten in 2014. Hieronder volgt een voorstel dat gericht is op het voortzetten van de activiteiten. Voorstel: voortzetten RAS-activiteiten in 2014 In 2014 zullen verschillende financieringsbronnen aangewend worden om de RAS-activiteiten voort te zetten (tabel 2), te weten: - Gemeenten, lokale financiering; - Gemeenten, regionaal deel van de invoeringsmiddelen Wmo en jeugd (in 2012 en 2013 is 23,1% van deze invoeringsmiddelen afgedragen aan de regio voor 3D); - Provincie Zuid-Holland, regionaal transitiebudget, vervangt RAS per 1 juli 2013.
2
(1e halfjaar) 2013 betaald uit PZH/RAS
2014 betaald uit Gemeenten/lokaal
€ 16.000
PZH/RAS
Gemeenten/lokaal
School Maatschappelijk werk VO (SMW)
€ 375.000
PZH/RAS
Gemeenten/invoeringsmiddelen Wmo en jeugd
ReSet
€ 320.000
PZH/RAS
PZH/regionaal transitiebudget
Project 3D (inclusief Ketenaanpak Jeugd)
€ 576.840 (in 2013)
Gemeenten/invoeringsmiddelen Wmo en jeugd
PZH/regionaal transitiebudget
Activiteit
Begroot
Jeugd Maatschappelijk Werk (JMW)
€ 480.000
Triple P niveau 3 (Positief Opvoeden)
Tabel 2. Overzicht primaire en voorgestelde financieringsbronnen RAS-activiteiten 2013 en 2014
Toelichting op tabel 2 JMW en Positief Opvoeden (Triple P niveau 3) worden door gemeenten uit eigen middelen bekostigd (€ 496.000,-) Deze activiteiten (1 en 2 in tabel 2) staan dichtbij de lokale CJG’s en zouden in 2014 op een uniforme wijze door gemeenten overgenomen kunnen worden. Voor bekostiging kunnen gemeenten bijvoorbeeld gebruik maken van de van het Rijk ontvangen CJG-middelen. Bij de verdeling van de kosten op basis van inwonersaantal zien de gemeentelijke bijdragen voor JMW en Positief Opvoeden er in 2014 als volgt uit (tabel 3). Gemeente
Voorschoten Zoeterwoude Leiderdorp Kaag en Braasem Teylingen Oegstgeest Katwijk Noordwijk Noordwijkerhout Alphen aan den Rijn Rijnwoude Nieuwkoop Lisse Hillegom Leiden Totaal
Aantal inwoners per 1-12012 24.308 8.163 26.705 25.747 35.678 22.798 62.491 25.521 15.651 72.844 18.624 26.960 22.561 20.834 118.745 527.630
Percen tage
Bijdrage JMW
4,6 % 1,5 % 5,1 % 4,9 % 6,8 % 4,3 % 11,8 % 4,8 % 3,0 % 13,8 % 3,5 % 5,1 % 4,3 % 4,0 % 22,5 % 100 %
€ 22.080 € 7.200 € 24.480 € 23.520 € 32.640 € 20.640 € 56.640 € 23.040 € 14.400 € 66.240 € 16.800 € 24.480 € 20.640 € 19.200 € 108.000 € 480.000
Bijdrage Positief Opvoeden € 736 € 240 € 816 € 784 € 1.088 € 688 € 1.888 € 768 € 480 € 2.208 € 560 € 816 € 688 € 640 € 3.600 € 16.000
Totale bijdrage 2014 € 22.816 € 7.440 € 25.296 € 24.304 € 33.728 € 21.328 € 58.528 € 23.808 € 14.880 € 68.448 € 17.360 € 25.296 € 21.328 € 19.840 € 111.600 € 496.000
Tabel 3. Begroting gemeentelijke financiering JMW en Triple P in 2014 o.b.v. inwonersaantal
3
SMW wordt regionaal bekostigd uit de invoeringsmiddelen die de gemeenten afdragen aan de regio voor het project 3D, onderdeel Ketenaanpak Jeugd (€ 375.000,-) Voor het project Ketenaanpak Jeugd 2014 (activiteit 5 in tabel 2) wordt binnen het regionaal transitiebudget € 375.000,- gereserveerd. Op deze manier kan dit bedrag vrijgespeeld worden uit het projectbudget 3D 1 . Het vrijgespeelde bedrag wordt vervolgens ingezet voor de regionale inkoop van SMW (activiteit 2 in tabel 3). Bij de verdeling van de begrote kosten van SMW op basis van inwonersaantal zullen de gemeentelijke bijdragen in 2014 voor SMW er als volgt uit zien (tabel 3).
Gemeente
Voorschoten Zoeterwoude Leiderdorp Kaag en Braasem Teylingen Oegstgeest Katwijk Noordwijk Noordwijkerhout Alphen aan den Rijn Rijnwoude Nieuwkoop Lisse Hillegom Leiden Totaal
Aantal inwoners per 1-12012 24.308 8.163 26.705 25.747 35.678 22.798 62.491 25.521 15.651 72.844 18.624 26.960 22.561 20.834 118.745 527.630
Percen tage
Bijdrage SMW
4,6 % 1,5 % 5,1 % 4,9 % 6,8 % 4,3 % 11,8 % 4,8 % 3,0 % 13,8 % 3,5 % 5,1 % 4,3 % 4,0 % 22,5 % 100 %
€ 17.250 € 5.625 € 19.125 € 18.375 € 25.500 € 16.125 € 44.250 € 18.000 € 11.250 € 51.750 € 13.125 € 19.125 € 16.125 € 15.000 € 84.375 € 375.000
Tabel 4. Begroting gemeentelijke financiering SMW in 2014 o.b.v. inwonersaantal (peildatum 1-1-2012 Provincie Zuid-Holland)
ReSet wordt bekostigd uit het regionaal transitiebudget (€ 320.000,-) Om ReSet uit het regionaal transitiebudget te bekostigen is het van belang om deze zorgvorm te positioneren op het snijvlak van preventieve en geïndiceerde zorg. De provincie stemt immers niet in met de bekostiging van preventieve jeugdzorg, wel met zwaardere zorgvormen die zich op het snijvlak preventief/geïndiceerd begeven. Bovendien stelt de provincie de voorwaarde dat de ingekochte zorg, bekostigd uit het transitiebudget, een integraal onderdeel uitmaakt van de transformatie die de regio wil realiseren. Om het transitiebudget als financieringsbron voor ReSet te kunnen gebruiken zal hier dus rekening mee gehouden worden bij de subsidieaanvraag. Naar verwachting bedraagt het transitiebudget in 2014 ongeveer € 1,1 miljoen. Als ReSet en de Ketenaanpak Jeugd hieruit worden bekostigd, blijft er ongeveer € 4 ton over voor regionale transitieprojecten jeugd in 2014. NB. Tijdens het PHO van 19 september 2012 is onder andere ingestemd de gemeenten te adviseren om de financiering van ReSet mogelijk te maken door in 2014 11,56% en in 2015 35,5% van de kosten voor de gemeentelijke rekening te nemen. Uit het voorstel ‘Inzet gemeentelijke middelen als gevolg van dalende RAS-subsidie Jeugd 2013 – 2016’: “In 2013 zal er voor ReSet € 320.000,- worden begroot. Dit bedrag kan in 2013 nog volledig uit de RAS-middelen betaald worden. Vanaf 2014 is echter aanvulling vanuit de gemeenten gewenst, te weten € 37.000,- in 2014 en € 114.000,- in 2015.”
1
In 2012 en 2013 stelden de gemeenten 23,1% van de invoeringsmiddelen Wmo en jeugd beschikbaar voor de regionale projectkosten 3D. Dit najaar zal een begroting voor de projectorganisatie 3D 2014 aan het AB worden voorgelegd. 4
Dit betekent dat gemeenten voor de jaren 2014 en 2015 al geld reserveren voor het overnemen van RAS-activiteiten. Indien wordt ingestemd met bovenstaand voorstel kunnen deze gereserveerde middelen voor JMW en Triple P worden ingezet (in plaats van ReSet).
5
RAS in cijfers
Instroom in de jeugdzorg per gemeente 2009-2011 Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude gemeente onbekend 1 Holland Rijnland totaal
2009 522 94 172 281 691 190 85 141 83 58 118 101 184 116 48 345 3.229
2010 531 89 121 317 680 209 77 134 90 65 90 98 211 101 33 292 3.138
2011 505 101 125 333 667 170 80 137 98 62 124 119 201 99 47 258 3.126
Bron: RIS, Tympaan Instituut (cijfers kunnen over de jaren heen licht variëren door wijzigingen in registratie en/of beschikbaarheid van gegevens)
Gebruik preventieve jeugdzorg RAS 2009-2011 Activiteit ReSet: Begeleiding risicogezinnen Jeugdmaatschappelijk Werk Schoolmaatschappelijk Werk VO Eigen Kracht Conferenties Positief Opvoeden niveau 3 Home-Start Diverse/andere activiteiten Holland Rijnland totaal
2009 90 195 58 8 100 0 37 488
Bron: Kerncijfers Holland Rijnland 2012-2013
1
Betreft cliënten van Bureau Jeugdzorg met een onbekend of geheim adres.
2010 170 435 217 7 118 35 0 982
2011 156 416 385 12 231 70 0 1.270
Gebruik RAS Jeugd Maatschappelijk Werk 2012 per gemeenten in uren Cliënt contacturen
Cliëntgebonden uren
Totaal uren
Hillegom
287:15
270:15
557:30
Katwijk
449:00
390:15
839:15
Lisse
114:00
152:00
266:00
Noordwijk
168:30
145:00
313:30
Noordwijkerhout
248:45
203:45
452:30
Oegstgeest
148:45
116:30
265:15
Teylingen
240:00
195:15
435:15
Leiden
516:15
693:45
1210:00
Leiderdorp
117:15
131:00
248:15
Voorschoten
56:15
53:45
110:00
Zoeterwoude
32:15
77:45
110:00
Alphen aan den Rijn
326:00
509:15
835:15
Nieuwkoop
159:45
373:45
533:30
Rijnwoude
95:30
198:00
293:30
114:15
50:45
165:00
3073:45
3561:00
6634:45
Kaag en Braassem Totaal
Bron: Conceptrapportage Kwadraad Jeugd Maatschappelijk Werk RAS 2012
Gebruik RAS Positief Opvoeden ( Triple P niv. 3) per gemeente 2011 Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
Aantal 21 7 8 60 55 7 7 9 7 4 16 4 9 16 1
Holland Rijnland totaal
231
2
Bron: Verantwoording RAS 2011 GGD Hollands Midden Positief opvoeden
2 In dit aantal zijn ook interventies opgenomen welke door de pedagogisch medewerkers van het Opvoedbureau zijn gedaan. Dit betreft 4 interventies in Leiden, 1 in Leiderdorp, 2 in Alphen aan den Rijn en 1 in Nieuwkoop.
Gedeputeerde Staten Directie Leefomgeving en Bestuur Afdeling Samenleving en Economie Contact
Mw. drs. G. Looijenga-van den Poll
provinCie HOLLAND
ZUID
T070-4417037
[email protected] Postadres Provinciehuis
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland t.a.v. het bestuur Postbus 558 2300 AN LEIDEN
WNW.zuid-holland.nl Datum
0 8 NOV. 2012 Ons kenmerk
PZH-2012-354074189-4 Uw kenmerk Bijlagen Onderwerp
Beëindiging van de RAS Geacht bestuur, Op 11 oktober 2012 bent u ambtelijk geïnformeerd over de voorgenomen koerswijziging van de provincie per 1 januari 2013. In een bestuurlijk overleg van 9 november 2012 wordt die koerswijziging nader besproken en toegelicht. Op 6 november 2012 hebben wij het concept Beleidskader jeugdzorg 2013-2016 vastgesteld. Vaststelling in Provinciale Staten volgt op 12 december 2012. Bij dit besluit informeren wij u over de gevolgen die dit Beleidskader heeft voor uw regio.
De bestuursovereenkomst Regionale Agenda Samenleving 2009-2012 (RAS) die we met u afgesloten hebben, loopt zoals bij u bekend, op 31 december 2012 af. In onze brief van 19 september 2012 hebben wij u geïnformeerd over het voorgenomen vervolg van de RAS en over beschikbare bedragen 2013. Dit onder voorbehoud van vaststelling door Provinciale Staten. Met de transitie van de jeugdzorg in het vooruitzicht in de komende beleidsperiade heeft de Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Oen Haag
provincie zich beraden op de vraag welke taken en verantwoordelijkheden op haar rusten. In het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 stelt de provincie zich ten doel terug te keren naar haar wettelijke taken en verantwoordelijkheden en in te zetten op ondersteuning van de transitie
Tram 9 en bus 65
jeugdzorg. Daarnaast heeft de provincie zich gebaseerd op de inspraakreacties die zijn
stoppen dichtbij het
binnengekomen op het ontwerp voor het onderhavige Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016, de
provinciehuis. Vanaf station Oen Haag CS is het tien minuten lopen.
reacties op de concept bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl en in het Overhedenoverleg van 21 september 2012. Daaruitis-kort gezegd naar voren gekomen dat ook gemeenten al doende
Oe parkeerruimte voor
zijn hun beleid aan te passen aan de komende transitie. Daarbij past niet (meer) een vormgeving
auto's is beperkt.
van afspraken waarbij door de provincie wordt voorgeschreven hoe de gemeenten zich dienen voor te bereiden. Uit de inspraak is naar voren gekomen dat de gemeenten een grotere vrijheid bij de besteding van middelen in de aanloop naar de transitie en transformatie van de jeugdzorg
~~
-
wensen.
Wij zien daarom niet (langer) een taak voor de provincie weggelegd voor wat betreft het financieren van lokaal preventief jeugdbeleid. Wij hebben dan ook besloten de
Ons kenmerk
PZH-2012-354074189-4 provincie HOLLAND
ZUID
subsidieverstrekking voor preventief jeugdbeleid na het eindigen van de RAS niet voort te zetten. Wij realiseren ons dat dit besluit mogelijk nadelige gevolgen heeft voor uw regio en/of de derden met wie u samenwerkt en waarmee door u onder de werking van de RAS (en onder de aanname van ongewijzigde voortzetting van de RAS) overeenkomsten zijn aangegaan. Teneinde uw organisatie en die van derden de gelegenheid te bieden zich op de nieuwe situatie in te stellen verstrekken wij u na het eindigen van de RAS op 31 december 2012 nog tot 1 juli 2013 subsidie. Die hoogte van de subsidie die wij u voor de eerste zes maanden van 2013 verlenen is gelijk aan het maximumbedrag dat wij hebben genoemd in ons besluit van 19 september 2012. Voor uw regio betekent dit dat u voor de genoemde periode een subsidie zal ontvangen van € 728.133,00. Onze subsidierelatie (voor wat betreft het preventief jeugdbeleid) eindigt aldus met ingang van 1 juli 2013. Wij adviseren u om na deze aankondiging alles in het werk te stellen om op het moment van daadwerkelijke beëindiging van de subsidiëring "klaar" te zijn voor de nieuwe situatie. Zo nodig moeten daartoe langlopende verplichtingen jegens derden worden afgewikkeld en de interne besluitvorming gericht te laten zijn dat de langlopende verplichtingen voor 1 juli 2013 zijn afgewikkeld. Naar ons oordeel is de termijn die wij u daarvoor bieden, door na 1 januari 2013 een subsidie te verlenen tot 1 juli 2013 voor afbouw van de na 1 januari doorlopende verplichtingen, voldoende. Volledigheidshalve wijzen wij u er nog op dat na 1 juli 2013, in overeenstemming met de daartoe in het Beleidskader jeugdzorg 2013-2016 uitgesproken voornemen, een budget ter beschikking zal worden gesteld ten behoeve van -kort gezegd -de voorbereidingen op de transitie van de provinciale jeugdzorg naar gemeenten. Uit dat budget zullen wij subsidies verlenen ten behoeve van projecten die in dat kader door gemeenten in de regio's worden ontplooid. Daarover zullen wij u zo snel mogelijk nader informeren, opdat u daarmee bij de verdere planning van (de afbouw van) uw activiteiten rekening kunt houden. Dit besluit treedt, met uitzondering van het thema Maatschappelijke Participatie, in de plaats van het besluit op 19 september 2012. Indien u vragen heeft kunt u contact opnemen met mevrouw drs. G. Looijenga-van den Poll, senior beleidsmedewerker, via telefoonnummer 070-441 7037. Bezwaarprocedure Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bij ons een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit worden toegezonden, onder vermelding van 'Awb-bezwaar' in de linkerbovenhoek van de envelop en het bezwaarschrift. Het bezwaar moet worden gericht aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awbsecretariaat, Postbus 90602, 2509 LP, Den Haag. Krachtens artikel6:16 van de Algemene wet bestuursrecht schorst het bezwaar de werking van dit besluit niet. Gelet hierop kan -als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend -ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 'sGravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag (bezoekadres Prins Clauslaan 60 te Den Haag), een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend.
2/?,
. ·•. ·•••'..: '-·~:';.·!.: ~ ·- '.··.·~...! ..~~~-·-··.· : ~- ~ ·~ ._:.. ~ ·~ ~- ·: :
Ons kenmerk
PZH-2012-354074189-4 provincie HOLLAND
ZUID
Wij verzoeken u een kopie van dit verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.
Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland , secretaris,
.
mw. drs . JAM. Hilgersom
voorzitter,
J. Franssen
Gedeputeerde Staten
Contact
mw drs. D. Pajcin
provincie
HOLLAND
ZUID
T070-4418408
[email protected] mw. drs. G. Looijenga
~van
den Po\1
T 070 - 441 70 37
[email protected] Postadres Provinciehuis
Regio Holland Rijnland
t.a.v. het bestuur
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T070-4416611 www.zuid~holland.nl
Postbus 558 2300 AN Leiden
Datum
2 0 NOV 2012 Ons kenmerk
PZH-2012-357933354 Uw kenmerk Onderwerp
Bijlagen
Transitiebudget Jeugdzorg Geacht bestuur, Zoals wij in ons besluit van 8 november 2012 aan de RAS-regio's hebben bericht, ontvangt u in lijn met het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 na 1 juli 2013 een budget voor de voorbereidingen op de transitie van de provinciale jeugdzorg naar gemeenten. Vanuit de regio's hebben wij het verzoek gekregen nader toe te lichten welke aanspraken u na 1 juli 2013 kunt maken op subsidie. Door middel van deze brief proberen wij u- voor zover dat in dit stadium al mogelijk is- zo goed mogelijk over het transitiebudget te informeren. Het transitiebudget komt per 1 juli 2013 beschikbaar voor de Zuid-Hollandse transitieregio's Holland Rijnland, Midden-Holland, Zuid-Holland Zuid alsmede Goeree Overflakkee. Met deze regio's gaan wij de komende maanden bestuurlijke afspraken uitwerken over de voorbereiding van de transitie jeugdzorg en over de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en geïndiceerde jeugdzorg (artikel 30 Wet op de jeugdzorg). Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag
Het totaal beschikbare budget voor alle transitieregio's, dat op 31 oktober 2012 door Provinciale Staten in de begroting 2013 is vastgesteld, wordt verdeeld conform de invoeringskosten
Tram 9 en bus 65
decentralisatie jeugdzorg bij de landelijke Transitieagenda Jeugdzorg: 2/3 deel maatstaf gewogen
stoppen dichtbij het
jeugdigen en 1/3 deel vast bedrag voor iedere gemeente. Voor uw regio betekent dit dat het
provinciehuis. Vanaf
maximaal beschikbare transitiebudget 2013 na 1 juli € 556.585,- bedraagt.
station Den Haag CS is het tien minuten lopen. De parkeerruimte voor
Over de wijze waarop het budget wordt ingezet alsmede de beleidsmatige onderbouwing daarvan
auto's is beperkt.
kunnen wij u in dit stadium nog geen definitieve duidelijkheid geven. Dat houdt verband met het feit dat Provinciale Staten naar verwachting op 12 december a.s. besluiten over het beleid zoals vastgelegd in het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016.
~~
-
In algemene zin kunnen wij aangeven dat de activiteiten die gefinancierd worden uit het transitiebudget dienen aan te sluiten op de Lange termijnagenda transitie die provincie en
Ons kenmerk
PZH-2012-357933354 provincie HOLLAND
ZUID
transitieregio's opstellen in het Overhedenoverleg transitie. Dit overleg zal daartoe in overleg met u nader worden geformaliseerd. Het budget,zal bestemd zijn voor projecten die, conform het Afsprakenkader jeugdzorg en de Transitieagenda Jeugdzorg van Rijk/VNG/I PO, zijn gericht op de transitie en de transformatie van de jeugdzorg, waarbij zorginhoudelijke vernieuwing, nieuwe samenwerkingsvormen of werkwijzen en innovatie leidend zijn. Onze huidige insteek is dat projecten nadrukkelijk aandacht dienen te besteden aan de volgende aspecten: o
het project begeeft zich op het grensvlak van het gemeentelijke aanbod en de specialistische ambulante zorg om zo tot een meer samenhangend en beter op elkaar aansluitend aanbod te komen en om in samenwerking tussen gemeenten en provincies de uitstroom uit de specialistische zorg te verbeteren:
o
het project dient de verbetering van de intersectorale samenwerking tussen lokale, provinciale jeugdzorg, Jeugd-GGZ en LVB-zorg;
o
het project is gericht op de coördinatie van de uitvoering van de bestuurlijke afspraken over het thema Transitie jeugdzorg in Zuid-Holland 2013 en 2014.
De criteria en de voorwaarden die wij bij de beoordeling van aanvragen voor subsidie op grond van het transitiebudget zullen hanteren, worden nog uitgewerkt in de Subsidieregeling Jeugdzorg Zuid-Holland. Hier zullen wij u nader over informeren, zodra daarover duidelijkheid ontstaat. De transitieregio's hebben aangegeven te willen meedenken over het kader van de budgetten. Wij zullen hiertoe op korte termijn ambtelijk overleg met de regio's voeren. Bezwaarprocedure Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij ons een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit worden toegezonden, onder vermelding van "Awb-bezwaar" in de linkerbovenhoek van de envelop en het bezwaarschrift. Het bezwaar moet worden gericht aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awb-secretariaat, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag. Krachtens artikel 6:16 van de Awb schorst het bezwaar de werking van dit besluit niet. Gelet hierop kan- als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend- ingevolge artikel 8:81 van de Awb bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Prins Clauslaan 60 te Den Haag) een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Wij verzoeken u een kopie van het verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.
Ons kenmerk PZH-2012-357933354 pr ovincie HOLLAND
ZUID
Wij zien uit naar een goede voortzetting van onze gezamenlijke voorbereiding op de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Voor eventuele nadere informatie kunt u zich wenden tot onze contactfunctionaris, mevrouw G. Looijenga-van den Poll, via telefoonnummer 070 -441 7037.
Hoogachtend , Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, secretaris,
voor_?i,tter,
mw. drs.
J. Fransser'l'
Gedeputeerde Staten en Economie
provincie
HOLLAND
ZUID
5()
.. 1'1\.tLJ
P.S. Autar-Bhoelai T070-4416060
[email protected] Bureau Maatschappelijke Participatie en Jeugd J. Lansdaal T 070 441 83 20
[email protected] Postadres Provinciehuis
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland T.a.v. het bestuur Postbus 558 2300 AN LEIDEN
Postbus 90602 2509 LP Den Haag T0704416611
www.zuid-holland.nl
.. 1 JAN 2013
Datum Ons kenmerk
DOS-2012-0009742 PZH-2012-363319076 Uw kenmerk 12/1623
Onderwerp
Besluit aanvraag projectsubsidie 2013 Afbouw RAS
Uw contactpersoon A.M.W.
Hogervorst
Bijlagen 1
Geacht bestuur, Op 21 september 2012 hebben wij uw aanvraag ontvangen van 20 september 2012 voor een projectsubsidie 2013 voor het project RAS 2013 en coördinatie van in totaal € 1.305.985,00. Op 17 oktober 2012 hebben wij van u op ons verzoek aanvullende informatie ontvangen. De uit te voeren activiteiten heeft u beschreven in een werkplan namelijk: 1.
De regionale inkoop van opvoedhulp en nazorg in kader van Preventief jeugdbeleid. U noemt de activiteiten: ReSet, Jeugd Maatschappelijk werk; School Maatschappelijk VO en Kortdurende hulp GGD Triple P. U vraagt hiervoor € 1.230.985,00.
2.
Coördinatie van de thema's Preventief jeugdbeleid (opvoedhulp en nazorg), Wmo en Regionale samenwerking transitie jeugdzorg. U vraagt hiervoor € 75.000,00.
Indieningstermijn Uit uw aanvraag blijkt dat u de activiteiten in 2013 wilt uitvoeren. Uw aanvraag is tijdig ingediend. Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1
Toetsingskader
2596 AW Den Haag
Wij hebben de aanvraag getoetst aan de relevante bepalingen van hoofdstuk 4 van de Algemene
Tram 8 en 9 en bussen
wet bestuursrecht (Awb), de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland (Asv).
18, 22, 65 stoppen dichtbij het
Bij brief van 8 november 2012, kenmerk PZH-2012-354074189-4 is aan u medegedeeld dat de
provinciehuis. Vanaf
subsidierelatie voor wat betreft het preventief jeugdbeleid met ingang van 1 juli 2013 eindigt.
station Den Haag CS is het tien minuten lopen. De parkeerruimte voor auto's is beperkt.
Teneinde uw organisatie en die van derden de gelegenheid te bieden zich op de nieuwe situatie in te stellen, verstrekken wij u na het eindigen van de RAS op 31 december 2012 nog tot 1 juli 2013 subsidie ter hoogte van het bedrag genoemd in de brief van 8 november 2012. Voor uw regio betekent dit dat u voor de genoemde periode een subsidie zal ontvangen van € 728.133,00.
~~
-
Provinciale Staten hebben voor u een bedrag van € 728.133,00 in de begroting 2013 opgenomen. De activiteiten waarvoor u subsidie heeft aangevraagd, zijn volgens artikel 35 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland (Asv) subsidiabel. Uw organisatie kan op grond van deze
PZH-2012-36331 9076 dd. 07-01-2013
Ons kenmerk
DOS-2012-0009742 provincie HOLLAND
ZUID
verordening voor subsidie in aanmerking komen. Weigeringgronden als genoemd in artikel4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 12,13 en 15 en 40 van de Asv Zuid-Holland zijn bij
uw aanvraag niet aan de orde. Subsidieverlening
Op basis van het voorgaande en het in de begroting opgenomen bedrag verlenen wij u op grond van artikel 4 en 35 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland (Asv) een projectsubsidie van maximaal € 728.133,00 voor de afbouw van de RAS in 2013. Op grond van artikel 14 van de Asv weigeren wij de extra aangevraagde subsidie van € 577.852,00 omdat het gevraagde bedrag het maximale beschikbare budget in de begroting overschrijdt. De verdeling van de middelen voor de afbouw van de RAS is als volgt: 1.
Preventief jeugdbeleid (inkoop opvoedhulp en nazorg)
2.
Coördinatie Preventief jeugdbeleid (opvoedhulp/nazorg)
€ 653.133,00 € 25.000,00
3.
Coördinatie Wmo
€ 25.000,00
4.
Coördinatie Regionale samenwerking transitie jeugdzorg
€ 25.000,00
Voor coördinatie bedraagt de subsidie maximaal € 25.000,00 per thema. Indien u de coördinatie per thema goedkoper kunt doen, kunt u de overblijvende coördinatiemiddelen inzetten voor de inkoop van ex1ra opvoedhulp en nazorg. U voert de activiteiten 1 en 2 uit tot 1 juli 2013. Indien nodig kunt u een verlenging van de uitvoeringstermijn van activiteit 2 aanvragen tot uiterlijk 31 december 2013. De activiteiten 3 en 4 lopen door tot en met 31 december 2013. U bent niet BTW-plichtig. Op grond van artikel 8 lid 1 van de Asv komt de door u aan derden betaalde BTW voor subsidiëring in aanmerking. De door u te betalen BTW is in uw begroting verwerkt en daarom al in de hiervoor maximale subsidie opgenomen. Voorschot Wij hebben besloten u een voorschot te verlenen van 100% van het maximale subsidiebedrag, te
weten € 728.133,00. Wij betalen dit in twee termijnen. Wij maken de termijnbedragen van
€ 364.066,50 ten behoeve van de bevoorschotting over in de maanden januari en april op rekeningnummer 28.51.13.992. Wij verrekenen de voorschotten bij de subsidievaststelling. Subsidieverplichtingen
Op grond van de Awb en de Asv zijn aan de subsidieverlening verplichtingen verbonden. Wij hebben de belangrijkste daarvan opgenomen in de bijlage bij deze beschikking in de vorm van een controleprotocoL Naast deze verplichtingen geldt dat u de activiteiten uiterlijk per onder de subsidieverlening genoemde data heeft uitgevoerd. Als u afwijkt van uw activiteitenplan in uw subsidieaanvraag 2013, dient u dit in een aangepast werkplan te beschrijven. Dit aangepaste plan dient u ter goedkeuring aan ons voor te leggen. Subsidievaststelling
In de bijlage bij deze beschikking staan in de vorm van een controleprotocol ook uw verplichtingen rond de subsidievaststelling. U moet binnen 26 weken na afloop van het project een aanvraag tot subsidievaststelling bij ons indienen en dat is uiterlijk 1 juli 2014.
213
PZH-2012-363319076 dd. 07-01-2013
DOS-2012-0009742 provincie HOLLAND
ZUID
Bepalend voor de vaststelling zijn de uitgevoerde activiteiten en de werkelijke Jasten en baten van het project Dit kan ertoe leiden dat wij op grond daarvan de subsidie Jager dan het maximale bedrag vaststellen. W1j zullen de subsidie nooit hoger vaststellen dan het max'11ilaal verleende subsidiebedrag. Wij verzoeken u in correspondentie altijd het dossiernummer te vermelden dat wij rechts bovenaan in deze brief hebben opgenomen. Openbaar subsidieregister Deze beschikking is openbaar. Bepaalde informatie uit deze beschikking wordt opgenomen in een voor ieder toegankelijk subsidieregister dat via de website van de provincie (www.zuid-holland.nl) geraadpleegd kan worden. In het register worden onder meer de hoogte van het subsidie en de naam van de subsidieontvanger vermeld. Adresgegevens en bankrekeningnummers zullen er ter bescherming van de privacy niet in worden opgenomen. Bezwaarprocedure Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij ons een gemotiveerd bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit worden toegezonden, onder vermelding van "Awb-bezwaar" in de linkerbovenhoek van de envelop en het bezwaarschrift. Het bezwaar moet worden gericht aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awb-secretariaat, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag. Krachtens artikel6:16 van de Awb schorst het bezwaar de werking van dit besluit niet Gelet hierop kan- als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend- ingevolge artikel 8:81 van de Awb bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Prins Clauslaan 60 te Den Haag) een verzoek tot het treffen van een
voorlopige voorziening worden ingediend. Wij verzoeken u een kopie van het verzoek om een voorlopige voorziening te zenden aan: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
secretaris, Mw. drs. J.A.M. HiJgersom Deze brief is digitaal vastgesteld, hierdoor staat er geen fysieke handtekening in de brief.
Bijlage: - Subsidieverplichtingen inclusief controleprotocol
3/3
PZH-2012-363319076 dd. 07-01-2013
îlfO~'!filrit
Zum
HOLLAND
Subsidieverplichtingen inclusief controleprotocol ten behoeve van de subsidieontvanger (en hun accountants) versie oktober 2012
1" Kader Dit "Subsidieverplichtingen inclusief controleprotocol ten behoeve van de subsidieontvanger" is bedoeld voor instellingen en instanties en hun accountants aan wie één of meerdere subsidies zijn verleend krachtens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Algemene Subsidieverordening van de provincie Zuid Holland (Asv) of een van de andere (sectorale of thematische) regelingen" Voor zover aan lagere overheden verstrekte subsidies niet middels Si Sa (single information, single audit) worden afgerekend, gelden ze eveneens voor de betreffende lagere overheid en diens accountants, Doel van de inhoudelijk en financiëte verantwoording De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de bestedingen" Daarnaast heeft de subsidieontvanger ook de plicht om verantwoording af te leggen betreffende de kosten die zijn gemaakt in het kader van het door de provincie Zuid Holland gesubsidieerde project en de daaraan gekoppelde projectactiviteiten, De subsidie moet zijn besteed ter realisatie van de met de provincie overeengekomen activiteiten" Rechtmatig wil hier zeggen: in overeenstemming met het goedgekeurde projectplan, wettelijke regelingen en de subsidieverplichtingen, zoals opgenomen in de subsidiebeschikking en verdere correspondentie met betrekking tot de verleende subsidie" Deze plichten en verantwoordelijkheid zijn eveneens van toepassing indien de gelden die de subsidieontvanger ontvangt van de Provincie Zuid Holland geheel of gedeeltelijk doorgeeft aan derden, die met deze gelden (subsidiabele) activiteiten verrichten, De verplichting om te handelen in overeenstemming met wettelijke regelingen en de subsidieverplichtingen, zoals opgenomen in de subsidiebeschikking en verdere correspondentie met betrekking tot de verleende subsidie blijven van kracht en strekken zich ook uit tot bovengenoemde derden, Het is aan te bevelen om tot afspraken te komen tussen de ontvangende partij zoals genoemd in de subsidiebeschikking en eventuele derden die deze gelden inzetten om (subsidiabele) activiteiten uit te voeren, betreffende de eisen aan rechtmatigheid, verantwoording en controle hierop" Van toepassing zfînde regelgeving en overige verplichtingen De volgende regelgeving en overige aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn van toepassing: a"
de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
b,
de Algemene Subsidieverordening Zuid-Holland (Asv);
c"
de Subsidieregelingen van de provincie Zuid-Holland;
d,
de subsidiebeschikking met de daarin opgenomen algemene (zie bijv Art, 42 van de Asv) en specifieke (bijv" Rijksregelingen) bepalingen;
e,
de overige van toepassing zijnde besluiten met betrekking tot de verleende subsidie"
Her7icn oktober 2012
1 van 10
"
2. Procedure A.
Verplichtingen van de subsidieontvanger tijdens de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend
Algemeen In de subsidiebeschikking kunnen specifieke verplichtingen zijn opgenomen. Daarnaast heeft de subsidieontvanger een aantal algemene, in de Awb en Asv beschreven verplichtingen. De belangrijkste staan hieronder. Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de eerder genoemde verplichtingen of de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel plaatsvinden, dan kan dat leiden tot het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening of tot het lager vaststellen van de subsidie. Wij wijzen erop dat, indien u gesubsidieerd wordt onder de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). de artikelen uit de Asv niet van toepassing zijn maar de soortgelijke artikelen uit de BDU. Wijziging in de situatie - Asv artikel16 danwel BDU 2012 artikel11 of artikel 28 lid d van de oude BDU (alleen voor infrastructurele projecten):
De subsidieontvanger moet Gedeputeerde Staten (GS) onverwijld in kennis stellen van het voornemen de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, te wijzigen of te beëindigen. Nadere toelichting op een wijziging in de situatie Hieronder worden onder andere verstaan: wijzigingen in de einddaturn van het project en het tussen activiteiten verschuiven van middelen, indien dit niet uitdrukkelijk is toegestaan in de beschikking. Ook indien (gedurende het boekjaar) in de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, aanmerkelijke• verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke lasten en baten en de begrote lasten en baten, dan moet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling doen aan GS onder vermelding van de oorzaak van de verschillen. Bedoelde verschillen kunnen leiden tot opschorting van de uitbetaling van voorschotten (voorschottermijnen) en in uitzonderlijke gevallen tot terugvordering van betaalde voorschotten en/of intrekking van de subsidie. •Aanmerkelijke verschillen zijn verschillen van meer dan 10% ten opzichte van de begroting en verschillen groter dan € 10.000,00. - Asv artikel17 danwel Awb 4:71 (Awb 4:71 geldt ook voor de BDU): De subsidieontvanger behoeft de toestemming van GS voor: a.
het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, indien zij mede worden of zijn verworven door middel van de subsidie, dan wel de bestedingen daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidie;
b.
het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk worden of zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de lasten daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie.
Het kan dat in een subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking deze bepaling niet van toepassing is verklaard.
Herzien oktober 2012
2 van 10
- Awb 4:71, Asv artikel 18 danwel BDU 2012 artikel 10 lid 2 of artikel 14 oude BDU: Indien de subsidieontvanger een privaatrechtelijke rechtspersoon is, moet hij GS onverwijld in kennis stellen van: a.
een wijziging van de statuten of het reglement van de rechtspersoon;
b.
het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon;
c.
de ontbinding van de rechtspersoon. In dat laatste geval moet de subsidieontvanger aan de provincie het batig saldo voldoen, voor zover dat saldo aan de door GS verstrekte subsidie kan worden toegerekend.
Publiciteit - Asv artikel 20 (geldt niet voor BDU): De subsidieontvanger moet in publicitaire uitingen melden dat de gesubsidieerde activiteit mede mogelijk is gemaakt met steun van de provincie Zuid-Holland. De subsidieontvanger moet de verkregen resultaten van het gesubsidieerde project algemeen beschikbaar stellen. Het kan dat in een subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking deze bepaling niet van toepassing is verklaard. B. Procedure ten aanzien van de verantwoording van de subsidie Wanneer moet het verzoek tot vaststelling worden ingediend •
Boekjaarsubsidies : uiterlijk 26 weken na afloop van het boekjaar moet er een inhoudelijke en financiële verantwoording worden afgelegd; Asv artikel 31 lid 1 danwel BDU 2012 artikel 8 lid 7.
•
Projectsubsidies : uiterlijk 26 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de subsidiebeschikking moet zijn uitgevoerd moet er een inhoudelijke en financiële verantwoording worden afgelegd ; Asv artikel 42 lid 1 danwel BDU 2012 artikel 8 lid 6.
•
Incidentele subsidies : uiterlijk 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de subsidiebeschikking moet zijn uitgevoerd moet er een inhoudelijke en financiële verantwoording worden afgelegd; Asv artikel 49 lid 1. In de subsidieregelingen kunnen andere indieningstermijnen worden genoemd voor de aanvraag tot vaststelling. Dit wordt in veel gevallen ook opgenomen in de subsidiebeschikking. Het niet tijdig indienen van het verzoek tot vaststelling kan gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidievaststelling. Indien u meer dan één projectsubsidie moet verantwoorden en het totale bedrag hiervan € 100.000,00 of meer is, kunt u in plaats van afzonderlijke financiële verslagen volstaan met het overleggen van één financieel verslag waarin alle afzonderlijke activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden verantwoord. Dit verslag van alle te verantwoorden subsidies gaat vergezeld van één controleverklaring waarbij controles per project moeten zijn verricht. In uitzonderingsgevallen kan worden volstaan met de jaarrekening mits hiervoor vooraf instemming is gevraagd. De beoordeling door de accountant dient wel op basis van het project te zijn uitgevoerd. De controleverklaring dient zich tevens uit te strekken tot de in de bijlage verantwoorde projectsubsidies. Dit moet duidelijk aangegeven zijn door de accountant door middel van zichtbare waarmerking en zichtbare naleving van dit controleprotocol en de hierin genoemde toleranties per subsidie.
Herzien oktober 2012
3 van 10
wanneer moet een controleverklaring volgens model worden overlegd •
Boekjaarsubsidies (geldt niet voor BDU- buurtbusvoorzieningen): Een financieel verslag dan wel een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en een verklaring van een accountant betreffende de getrouwheid van het daarin verantwoorde beheer (artikel 4:78 Awb). Het kan dat in een subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking deze bepaling niet van toepassing is verklaard.
•
Projectsubsidies en incidentele subsidies op basis van de Asv of een op Asv gebaseerde regeling: Bij een subsidieverlening van € 100.000,00 of meer moet een deskundigenonderzoek uitgevoerd worden door een registeraccountant c.q. Account-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De werkzaamheden van de registeraccountant c.q. Account-Administratieconsulent dienen te leiden tot een controleverklaring. Het kan dat in een subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking deze bepaling niet van toepassing is verklaard.
•
Projectsubsidies op basis van de BDU 2012 die niet vallen onder SiSa: Bij een subsidieverlening van € 125.000,00 of meer moet een deskundigenonderzoek uitgevoerd worden door een registeraccountant c.q. Account-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De werkzaamheden van de registeraccountant c.q. Account-Administratieconsulent dienen te leiden tot een controleverklaring. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de verantwoording en de verkrijging van een controleverklaring. Het is zeer aan te bevelen om voor aanvang van het project met de accountant contact op te nemen, zodat deze een eerste analyse van de projectinrichting, risico's en eventuele adviezen rondom (tussentijdse) controle kan doen waarmee vooraf afspraken kunnen worden gemaakt en mogelijke knelpunten worden voorkomen. Geen goedkeurende controleverklaring en/of een oordeelsbeperking? U dient bij het indienen van uw aanvraag tot subsidievaststelling het rapport van bevindingen van uw accountant mee te zenden en in te gaan op de door uw accountant geconstateerde redenen voor de eventuele oordeelbeperking, oordeelsonthouding danwel afkeuring.
Zonder motivatie waarom of hoe het door uw accountant geconstateerde tot stand is gekomen en wat u doet om dit in de toekomst te voorkomen, zullen de bijbehorende lasten bij de subsidievaststelling in mindering worden gebracht danwel zal er een procentuele korting plaatsvinden bij de subsidievaststelling. Administratie - Asv artikel 19 danwel BDU 2012 artikel 10 lid 1: De subsidieontvanger moet aan GS dan wel aan door hen aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage verlenen in de administratie, voor zover dit nodig is voor een beslissing omtrent de subsidie.
Herzien oktober 2012
4 van 10
C. Reikwijdte accountantsonderzoek De controleverklaring inhoudelijk De accountantscontrole strekt zich uit tot het beoordelen van de deugdelijkheid en toereikendheid van de financiële verantwoording en de rechtmatigheid van de baten en lasten. Rechtmatig wil hier zeggen: in overeenstemming met wettelijke regelingen en met de subsidieverplichtingen, zoals opgenomen in de subsidiebeschikking en verdere correspondentie met betrekking tot de subsidie en voor zover dit in redelijkheid toetsbaar is voor de accountant. De accountantscontrole Diepgang De accountant bepaalt zelf de aanpak van zijn controle. Hij dient deze controle zodanig in te richten dat hij met een redelijke mate van zekerheid een uitspraak kan doen over de getrouwheid van de financiële verantwoording en de rechtmatigheid van het gevoerde beheer. Reikwijdte van het accountantsonderzoek In de verantwoording mogen uitsluitend die baten en lasten worden meegenomen, die toegerekend kunnen worden aan de subsidiabele activiteiten en de subsidiabele projectperiode. Lasten welke gemaakt zijn na afloop van de subsidiabele projectperiode waarvoor de subsidie is verleend, mogen alleen in de verantwoording worden opgenomen indien de provincie zich hiermee akkoord heeft verklaard. De baten (alle subsidies die ten behoeve van de betreffende doelen zijn verleend evenals alle overige baten die hieruit voortvloeien) dienen volledig te worden verantwoord. Baten en lasten met betrekking tot 'om niet' c.q. "in natura" ontvangen subsidiabele activiteiten moeten zo goed mogelijk inzichtelijk gemaakt worden en voor zover mogelijk gekwantificeerd worden bij zowel de baten als de lasten. Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid De accountant moet de controle zo inrichten dat deze met een zekerheid van 95% uitspraak kan doen dat de instelling in de uitkeringsperiade niet meer dan 1% van de specifieke uitkeringen niet getrouw heeft besteed Voor het verstrekken van de controleverklaring gelden de volgende toleranties· Goed keuringstol era ntie
Goedkeurend
Beperking
Oordeel
Afkeurend
onthouding Onjuistheden in de financiële verantwoording/ besteding (% werkelijk
< 1%
>1%en<3%
-
>3%
<3%
>3%en<10%
>10%
-
gemaakte lasten met een
maximum van de toegekende subsidie) Onzekerheden in de controle (% werkelijk gemaakte lasten met een
maximum van de toegekende subsidie Bron: Handboek Auditing Rijksoverheid 2006
Herzien okiober 2012
5 van 10
Fouten en onzekerheden Fouten en onzekerheden dienen te worden gecorrigeerd, ook indien deze onder de goedkeuringstolerantie vallen. Niet gecorrigeerde fouten dienen te worden gerapporteerd in een rapport van bevindingen, als geen goedkeurende controleverklaring kan worden overlegd. Hiervoor geldt een rapportagetolerantie van 1% van het verleende subsidiebedrag. Gegevens van derden Indien de verantwoorde lasten en overeengekomen prestaties zijn gebaseerd op gegevens van derden dient de subsidieontvanger deze gegevens te controleren op juistheid en volledigheid. Het gestelde in dit protocol is ook van toepassing voor accountants van subsidieontvangers waaraan de instelling, gemeente of grootstedelijke regio in het kader van die regelingen gelden verstrekken. Gemeenten/instellingen dienen ervoor zorg te dragen dat de subsidieontvangers en hun accountants op de hoogte zijn van de controle en specifieke eisen, zoals die voor deze regelingen in dit protocol worden gesteld. Inhoudelijk verslag De accountant dient te controleren dat alle toelichtingen verenigbaar zijn met de financiële verantwoording. De inhoudelijke juistheid van de activiteit wordt niet door de accountant beoordeeld. Rechtmatigheid De accountant moet controleren of de baten en lasten rechtmatig zijn geweest. Door de subsidieontvanger niet rechtmatig bestede lasten moeten in een rapport van bevindingen worden opgenomen en kunnen van invloed zijn op de strekking van de controleverklaring. Onder "besteed" wordt verstaan het financiële totaal van lasten en rechtens afdwingbare verplichtingen binnen de uitkeringsperiade-een en ander conform het baten- en lastenstelseL Indien de verantwoorde lasten en activiteiten zijn gebaseerd op gegevens van derden dient de subsidieontvanger deze gegevens te controleren op juistheid en volledigheid. WOPT/WNT Wij wijzen u erop dat de accountant tevens een onderzoek dient uit te voeren in het kader van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancieerde topinkomens (WOPT) of de opvolger hiervan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Een overschrijding van de norm moet verplicht gemeld worden aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens moet dit opgenomen worden in de jaarrekening.
Herzien oktober 2012
6 van 10
3. Aan te leveren (accountants)producten: Wat houdt de inhoudelijke en financiële verantwoording in Het activiteitenverslag biedt inzicht in de behaalde resultaten per overeengekomen activiteit In geval van het niet (geheel) uitvoeren van de activiteiten dient u toelichting te geven onder vermelding van de redenen waarom niet en wat u gedaan heeft om de activiteiten alsnog uit te voeren. De financiële verantwoording geeft inzicht in de baten en lasten van de gesubsidieerde activiteit !n welke vorm moet de financiële verantwoording worden ingediend a. in de verantwoording worden het kenmerk en de datum van de subsidiebeschikking opgenomen; b. de financiële verantwoording wordt ten minste ingericht op hetzelfde detailniveau en met dezelfde inrichting als de bij de aanvraag ingediende begroting; c. hierbij worden zowel de baten als de lasten weergegeven; d. de begroting dient als vergelijkend overzicht te worden opgenomen; e. de lasten van het eigen personeel dienen te worden gespecificeerd naar aantal uren en tarief (indien dit in de begroting stond); f.
afwijkingen ten opzichte van de begroting die 10% of meer bedragen en afwijkingen van € 10.000,00 of meer bij posten in de begroting ten opzichte van de realisatie, dienen te worden toegelicht
Welke informatie dient de financiële verantwoording te bevatten a. een opstelling van de lasten aan het project c.q. activiteiten waarvoor de subsidie is verleend (zie vorige alinea over vorm); b. een opstelling van de baten (alle subsidies die ten behoeve van de betreffende producten, activiteiten en projecten zijn verleend evenals de overige baten die hieruit voortvloeien) c. een verklaring van de afwijkingen ten opzichte van de begroting (zie alinea over vorm); Indien van toepassing dient de financiële verantwoording vergezeld te zijn van een controleverklaring. In het geval dat er geen goedkeurende controleverklaring aan de orde is, dient het rapport van bevindingen te worden overlegd met een gemotiveerde toelichting of een verklaring over de door de accountant geconstateerde punten (zie hiervoor bij Fouten en onzekerheden en Geen goedkeurende controleverklaring en/of een oordeelsbeoerking?). Alle ondertekeningen dienen origineel te zijn tenzij er sprake is van een jaarrekening die gedeponeerd is bij de Kamer van Koophandel. Deze gedeponeerde jaarrekening moet dezelfde zijn als waarmee verantwoording kan worden afgelegd over de subsidie. Er moet sprake zijn van voldoende informatie en specificatie in de gedeponeerde jaarrekening. Is dit niet het geval, dan dient de gespecificeerde en gedetailleerde jaarrekening -die dient als verantwoording van de subsidie -alsnog te voldoen aan deze ondertekeningseis. Gekopieerde handtekeningen worden niet geaccepteerd. Indien er sprake is van een controleverklaring dienen de bijbehorende verantwoording en stukken gewaarmerkt te zijn.
Herzien oktober 2012
7 van 10
t'1•J1t'lil{~t
ZUID
Verantwoording bij samenloop van een boeklaarsubsidie en proiectsubsidie(s) Subsidieontvangers kunnen de verantwoording van projectsubsidies en een boekjaarsubsidie in een gewaarmerkte en zichtbaar door de accountant gecontroleerde verantwoording bij ons indienen (zie alinea over vorm). In uitzonderingsgevallen kan worden volstaan met de jaarrekening mits hiervoor vooraf instemming is gevraagd. De beoordeling door de accountant dient op basis van elk project afzonderlijk te zijn uitgevoerd en per project de toleranties te zijn nageleefd. De controleverklaring dient zich tevens zichtbaar uit te strekken tot de in de bijlage verantwoorde projectsubsidies.
Herzien oktober 2012
8 van 10
HottANJ '
~>1')\'iG\(It
Zum
4. Tekst controleverklaring Modeltekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie Aan: Opdrachtgever CONTROLEVERKLARING Afgegeven ten behoeve van de provincie Zuid-Holland
Wij hebben de bijgevoegde, door ons voor identificatiedoeleinden gewaarmerkte, financiële verantwoording van, .. te, . inzake de uitvoering van de subsidie,,,, gecontroleerd. Deze subsidie is met een beschikking met kenmerk .. , d,d, ,,,groot € xxx,OO verleend door de Provincie Zuid-Holland, Verantwoordelijkheid van het bestuur ,,, ,, .. ,is verantwoordelijk voor het opstellen van de financiële verantwoording,,
, .. is tevens
verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de financiële verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten, Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de financiële verantwoording op basis van
onze controle, Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen afwijking van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de financiële verantwoording, De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste professionele oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico's dat de financiële verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten, Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opstellen van het vaststellingsformulier door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden, Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van het gebruikte normenkader voor de rechtmatige totstandkoming van verantwoorde transacties.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden,
Herzien oktober 2012
9 van iO
HO'LA"I L
"'
Oordeel Naar ons oordeel is de financiële verantwoording van ......... , in alle van materieel belang zijnde aspecten, opgesteld in overeenstemming met de beschikking van de Provincie Zuid-Holland met kenmerk . d.d. .
. .. rekening houdend met de gehanteerde verdeelsleutel zoals toegelicht in de bijlage bij de
financiële verantwoording. De financiële verantwoording sluit met een bedrag van € xxx,OO. Beperking in gebruik en verspreidingskring De financiële verantwoording en onze controleverklaring daarbij zijn uitstuitend bestemd voor . ter verantwoording aan Provincie Zuid-Holland in het kader van ...
.. ........ subsidie. De financiële
verantwoording en controleverklaring daarbij kunnen daarom niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De controleverklaring (of delen daarvan) mag daarom niet, zonder onze uitdrukkelijke schriftelijke toestemming vooraf, in welke vorm dan ook, aan derden ter beschikking worden gesteld. Wij aanvaarden derhalve geen aansprakelijkheid jegens derde partijen die inzage krijgen in deze verklaring of deze verklaring in handen krijgen.
Plaats, datum Naam accountantskantoor Naam externe accountant en ondertekening met die naam
Herzien oktober 2012
10
van 10
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Decentralisatiebrief Plasterk en samenwerking 3D Holland Rijnland Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. Bij voorkeur alle drie, maar in elk geval één van de drie. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
20 maart 2013
5.
Advies PHO
Een brief sturen naar het Ministerie van BZK als reactie op de Decentralisatiebrief waarin de gekozen samenwerking met betrekking tot de drie decentralisaties binnen Holland Rijnland wordt beschreven.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
In de Decentralisatiebrief van minister Plasterk worden gemeenten op korte termijn gevraagd onder een aantal voorwaarden congruente samenwerkingsverbanden rond de decentralisaties te vormen. Dit moet voor 1 januari 2014 zijn gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken is al in het voorjaar van 2013 (uiterlijk 31 mei) duidelijkheid nodig over de verbanden waarin gemeenten de decentralisaties willen gaan uitvoeren. Deze keus is feitelijk gemaakt met de keus voor een 3D aanpak op Holland Rijnland niveau. Dit samenwerkingsverband is bovendien gelijk aan de arbeidsmarktregio-indeling. Het samenwerkingsverband voldoet aan hiervoor genoemde criteria van de VNG.
8.
Inspraak
Nvt
9.
Financiële gevolgen
Nvt
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Regeerakkoord Rutte II Eerdere besluitvorming: - ‘Op eigen kracht’ Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. Decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. Vastgesteld in het PHO Sociale Agenda 15 februari 2012
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
2
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
portefeuillehouderoverleg Sociale agenda 20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II 10
Onderwerp: Decentralisatiebrief Plasterk en samenwerking 3D Holland Rijnland Beslispunten: Een brief te sturen naar het Ministerie van BZK als reactie op de Decentralisatiebrief waarin de gekozen samenwerking met betrekking tot de drie decentralisaties binnen Holland Rijnland wordt beschreven. Inleiding: Op 19 februari jl heeft minister Plasterk een brief naar de Tweede Kamer gestuurd ‘over de aanpak om tot meer samenhang te komen tussen de voorgenomen decentralisaties’. Deze decentralisatiebrief is een hoofdlijnenbrief. Meest concreet op kort termijn is het vaststellen van het gewenste samenwerkingsverband. Deze keus is in Holland Rijnland feitelijk gemaakt met de keus voor een 3D aanpak op Holland Rijnland niveau. Dit samenwerkingsverband is bovendien gelijk aan de arbeidsmarktregio-indeling. Het samenwerkingsverband voldoet aan de genoemde criteria van de VNG. Het beleidskader op het niveau van Holland Rijnland wordt gevormd door: - de strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland, ‘Op eigen kracht’. Vastgesteld PHO Sociale Agenda 15 februari 2012 en Holland Rijnland faciliteert de tijdelijke regionale projectorganisatie. Hoofdpunten decentralisatiebrief: Uitgangspunt van het kabinet is dat de zelfredzaamheid van de burger maximaal wordt gefaciliteerd en gestimuleerd. De individuele ondersteuningsbehoefte van de burger dient hierbij centraal te staan. Gemeenten zijn de aangewezen bestuurslaag om dit te realiseren, zij kunnen voorzien in de noodzakelijke integraliteit en maatwerk. Om de nieuwe taken kwalitatief goed uit te voeren moet de uitvoeringskracht van gemeenten versterkt worden. Volgens het kabinet kan dit langs twee sporen: 1. Gemeenten worden op korte termijn gevraagd onder een aantal voorwaarden congruente samenwerkingsverbanden rond de decentralisaties te vormen. Dit spoor 1 moet voor 1 januari 2014 zijn gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken is al in het voorjaar van 2013 (uiterlijk 31 mei) duidelijkheid nodig over de verbanden waarin gemeenten de decentralisaties willen gaan uitvoeren. 2. Via een tweede spoor wordt de opschaling van gemeenten bevorderd, onder andere door provincies meer mogelijkheden te geven om herindelingen te initiëren. Hiertoe wordt een nieuw Beleidskader gemeentelijke herindeling opgesteld en wordt gezocht naar (financiële) prikkels gericht op opschaling. Ad 1: samenwerking bij decentralisaties Het kabinet onderscheidt een driedeling in taken, gebaseerd op de inhoud.
3
a. Taken die door alle gemeenten kunnen worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld: eerstelijnszorg en loketfunctie. b. Taken die vragen om uitvoeringsniveau van minimaal ca 100.000 inwoners. Bijvoorbeeld: inkoop. Voorkeur gaat uit naar bestaande goed functionerende samenwerkingsverbanden. c. Taken die vragen om uitvoering op bovenregionaal niveau, dit kan provinciaal of zelfs landelijk zijn. Bijvoorbeeld: inkoop zeer specialistisch taken en dienstverlening. Denk aan werkgeversdienstverlening , jeugdbescherming en jeugdreclassering, meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en residentiële zorg. De VNG heeft eerder al voorgesteld om voor 31 mei 2013 met voorstellen te komen voor deze samenwerkingsverbanden. Daarbij heeft de VNG de volgende criteria geformuleerd: in de gekozen samenwerking is voldoende stevige regie richting en een goed partnerschap met (grote) maatschappelijke en zorginstellingen te realiseren; de gekozen samenwerking biedt voldoende basis voor goed risicomanagement; de gekozen samenwerking heeft een schaal die efficiënt is (gezien omvang cliëntenstroom c.q. aantal aanbieders); het voorkomen van 'witte vlekken' bij de keuzes die gemaakt worden; voldoende voortgang bij de operationalisatie van de gekozen schaal/samenwerking. Het kabinet heeft als aanvullend criterium de positie van de centrumgemeenten, deze mag niet in een geïsoleerde positie komen door aaneensluiting van kleinere gemeenten. Ad 2: herindeling van gemeenten Dit spoor werkt toe naar een eindbeeld van 100.000+ gemeenten. Het kabinet komt hiervoor met een nieuw Beleidkader gemeentelijke herindeling. De decentralisaties vragen een heldere rolverdeling rijk en gemeenten. De integrale bestuurlijke verantwoordelijkheid wordt met inachtneming van wettelijke kaders zoals voor toezicht, informatievoorziening e.a. geheel aan de gemeenten gelaten. Het rijk blijft verantwoordelijk voor de werking van het systeem. Het kabinet zorgt ervoor dat de randvoorwaarden voor de gemeenten goed geregeld zijn. De belangrijkste zijn: 1) één integraal budget Het kabinet kiest ervoor om de betreffende budgetten in stappen te bundelen in een deelfonds. Of hiertoe ook het inkomensdeel (BUIG) zal behoren wordt onderzocht. Aan dit integrale budget stelt het kabinet de volgende voorwaarden: a. doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de beleidsdoelen mag niet verslechteren b. voortgang decentralisaties blijft essentieel c. vooraf worden duidelijke eisen gesteld aan de resultaten d. taken, rollen en verantwoordelijkheden van het rijk en de decentrale overheden zijn goed in balans: grotere beleidsvrijheid betekent grotere financiële verantwoordelijkheid e. afspraken over indexatie 2) integraal aanbod/integrale toegang, eventueel borgen in wetgeving 3) (interbestuurlijk) toezicht: juiste taakverdeling tussen rijk en gemeenten (inspecties) 4) Interbestuurlijke informatie, wellicht te stroomlijnen in één overkoepelende wet/AmvB 5) Vermindering regeldruk burgers, bedrijven en professionals. 6) Standaardisatie en hergebruik van informatie Beoogd effect: Duidelijkheid geven aan het Ministerie van BZK over het gekozen samenwerkingsverband van de gemeenten binnen Holland Rijnland met betrekking tot de drie decentralisaties.
4
Argumenten: 1. De 15 gemeenten van Holland Rijnland werken sinds 2006 samen met betrekking tot de ketenaanpak jeugd. Deze samenwerking is succesvol. De regionale samenwerking met betrekking tot de transitie van de jeugdhulp vloeit hier uit voort. 2. Begin 2012 is besloten eveneens met betrekking tot de andere decentralisaties samen te werken. De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. 3. Met het sturen van een brief geven we het ministerie directe duidelijkheid over de gemaakte keuzes in Holland Rijnland. Kanttekeningen/risico’s: Er zijn nog geen concrete afspraken gemaakt met betrekking tot de samenwerking in de implementatie en uitvoering. Deze keuzes komen voort uit de gezamenlijke voorbereiding en zullen dit en volgend jaar expliciet worden. Wellicht dat het ministerie voor die tijd hierover heldere uitspraken verwacht. In dat geval pakken we deze vragen eerder op.
Bijlagen: Decentralisatiebrief Minister Plasterk dd 19 februari 2013.
5
> Retouradres -
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag
Datum Betreft
Kenmerk 2013-0000108917 Uw kenmerk -
19 februari 2013 Decentralisatiebrief
In deze brief informeer ik u, namens het kabinet, over de aanpak om tot meer samenhang te komen tussen de voorgenomen decentralisaties op het terrein van ondersteuning, participatie en jeugd. Met deze brief voldoe ik aan de toezegging die ik tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb gedaan aan uw Kamer1. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de zelfredzaamheid van de burger maximaal dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Goede ondersteuning en - nog belangrijker - goede gezondheid en actieve deelname aan de maatschappij zijn namelijk niet alleen een zaak van de overheid. Burgers zijn samen met hun netwerk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk. Desalniettemin moeten mensen die het echt nodig hebben, kunnen blijven rekenen op de ondersteuning door de overheid. Ondersteuning die aansluit bij de behoefte van burgers en aansluit bij hun mogelijkheden. Gemeenten kunnen op deze manier beter inspelen op de behoefte van burgers. Tegelijkertijd ziet het kabinet, net als de VNG, dat maatwerk nodig is bij de ondersteuning van burgers en onnodige bureaucratie vermeden kan worden door het anders, dichter bij de burger, organiseren van dienstverlening. Niet de huidige afzonderlijke regelingen en voorzieningen dienen daarbij centraal te staan, maar de individuele ondersteuningsbehoefte van de burger. Daarvoor is het noodzakelijk dat op de verschillende niveaus schotten tussen de voorzieningen worden doorbroken. Bovendien moet er een einde komen aan de praktijk, waarin vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van gezinnen met Multi-problematiek. Inzet moet zijn dat er één persoon is die hen namens de gemeente ondersteunt en begeleidt op basis van een integraal plan voor het gehele huishouden. Gemeenten zijn de aangewezen bestuurslaag om dit te realiseren; zij kunnen voorzien in de noodzakelijke integraliteit en maatwerk én kunnen beter inspelen op de rol van het sociale netwerk rond de burger. Hulp moet zo effectief en efficiënt mogelijk worden ingezet. Dit vergt echter wel een aanpassing van het huidige systeem. Aanpassingen die nodig zijn om te voorkomen dat mensen juist op de zwakste momenten in hun leven, wanneer ze behoefte hebben aan ondersteuning, oplopen tegen bureaucratie en bestuurlijke
1
Toezegging aan dhr. Heijnen tot een notitie omtrent de aanpak van de decentralisaties in het voorjaar van 2013 (d.d. 18-12-2012 begrotingsbehandeling BZK) Pagina 1 van 13
afstemming. Aanpassingen waarmee tevens de stijgende kosten in de zorg worden teruggedrongen. Het kabinet kiest er dan ook voor om de door het vorige kabinet ingezette decentralisatiebeweging in het sociale domein door te zetten en zo vorm te geven dat gemeenten in staat zijn deze verandering waar te maken. Ook dient de uitvoeringskracht van gemeenten versterkt te worden om de nieuwe taken kwalitatief goed uit te voeren. In het vervolg van deze brief wordt aangegeven welke randvoorwaarden het kabinet nodig acht om de integraliteit tussen de decentralisaties te waarborgen, zodat uiteindelijk de burger beter kan worden ondersteund. Tevens geeft de brief aan wat wordt verwacht van gemeenten en op welke wijze het Rijk gemeenten wil ondersteunen om deze omvangrijke decentralisatie opgave te doen slagen.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Decentralisatie vraagt om grotere uitvoeringskracht van gemeenten De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten: bestuurlijke, ambtelijke en financiële slagkracht en de beschikbaarheid van capaciteit en expertise om deze taken adequaat uit te voeren en deze integraal aan te bieden. Kabinet en gemeenten hebben een gezamenlijke doelstelling om van de decentralisaties in het sociale domein een succes te maken. Het kabinet zal gemeenten bij de implementatie van de decentralisaties waar nodig ondersteunen en bijdragen aan de beoogde transformatie. Het kabinet staat een coalitieaanpak voor, waaronder intensieve samenwerking met gemeenten en de VNG. Op diverse manieren worden gemeentelijke bestuurders en ambtenaren ondersteund in het adequaat vorm geven van de te decentraliseren taken. Deze ondersteuning houdt ook in dat waar nodig landelijk een handreiking of leidraad wordt ontwikkeld, waardoor wordt voorkomen dat op vele plaatsen hetzelfde wiel moet worden uitgevonden. Gedacht kan worden aan een leidraad voor inkoop of indicatieinstelling. Dit bevordert een doelmatige inzet van middelen. Deze aanpak wordt verderop in deze brief nader toegelicht. Het kabinet is verder van oordeel dat de uitvoeringskracht van gemeenten via twee sporen gericht op samenwerking en opschaling dient te worden versterkt. Dit om de decentralisaties goed op te pakken en de opgaven op het sociale domein op de langere termijn zelfstandig uit te kunnen voeren. Het heeft de voorkeur van het kabinet dat de uitvoering van dit omvangrijke terrein wordt belegd binnen de democratisch gelegitimeerde, bestuurlijke hoofdstructuur, zodat burgers invloed op het beleid kunnen uitoefenen via raadsverkiezingen. Op langere termijn zouden er alleen nog gemeenten moeten zijn van in beginsel 100.000+ inwoners, waarbij wel ruimte wordt geboden voor maatwerk op basis van bevolkingsdichtheid of de geografische context. Gemeenten hebben deze opschaling nodig om een goede partner te zijn voor maatschappelijke organisaties zoals zorginstellingen en om financiële risico’s te kunnen dragen en te beschikken over de benodigde kennis en capaciteit. Gemeentelijke herindeling is echter een langlopend en zorgvuldig traject waar de decentralisaties niet op kunnen wachten, omdat de inhoudelijke en financiële belangen bij de decentralisaties hiervoor te groot zijn. Het proces van Pagina 2 van 13
decentralisatie is ingezet en de eerste decentralisaties in het sociale domein vinden plaats in 2014. De gemeentelijke uitvoeringskracht moet daarom reeds op korte termijn versterkt zijn. Dit kan door voort te bouwen op de huidige praktijk, waarin gemeenten intergemeentelijke samenwerkingsverbanden benutten ter versterking van hun uitvoeringskracht. Tegelijkertijd vormen deze bestuurlijke hulpstructuren gezien de voorkeur van het kabinet geen permanent alternatief.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Het kabinet kiest daarom voor een tweesporenbeleid om de uitvoeringskracht van gemeenten te borgen: 1. Gemeenten worden op korte termijn gevraagd onder een aantal voorwaarden congruente samenwerkingsverbanden rond de decentralisaties te vormen. Spoor 1 moet voor 1 januari 2014 zijn gerealiseerd. Om dit mogelijk te maken is al in het voorjaar van 2013 (uiterlijk 31 mei) duidelijkheid nodig over de verbanden waarin gemeenten de decentralisaties willen gaan uitvoeren. 2. Via een tweede spoor wordt de opschaling van gemeenten bevorderd, onder andere door provincies meer mogelijkheden te geven om herindelingen te initiëren. Hiertoe wordt een nieuw Beleidskader gemeentelijke herindeling opgesteld en wordt gezocht naar (financiële) prikkels gericht op opschaling. Spoor 1 Samenwerking bij de decentralisaties Via het eerste spoor wordt gewerkt aan krachtige samenwerkingsverbanden van gemeenten om de decentralisaties goed te laten landen. Congruentie samenwerking op verschillende terreinen vindt plaats tussen dezelfde gemeenten - draagt hieraan bij. Het kabinet verkiest bij de te decentraliseren taken samenwerking boven het aanwijzen van centrumgemeenten. Het aanwijzen van centrumgemeenten heeft als voordeel dat de constructie helder is, uitvoeringskracht garandeert en een fusieprikkel kan opleveren. Maar daar staat tegenover dat er een significant democratisch deficit is. Indien alleen 100.000+ gemeenten centrumgemeente zouden worden, woont het grootste deel van de Nederlanders in een niet-centrumgemeente. Bovendien dragen de centrumgemeenten alle (financiële) risico’s. De buurgemeenten zullen wellicht juist niet willen fuseren, wanneer ze bediend worden zonder risico’s te dragen. Voor deze oplossing ontbreekt ook draagvlak bij gemeenten. Deze bezwaren gelden overigens in mindere mate wanneer gemeenten op basis van een gemeenschappelijke regeling zelf taken beleggen bij een centrumgemeente. De decentralisaties vinden plaats naar alle afzonderlijke gemeenten, maar om voorafgaand aan de decentralisaties voldoende uitvoeringskracht te realiseren wordt hen verzocht de uitvoering (op onderdelen) op een hoger schaalniveau te beleggen. Het kabinet ziet een driedeling voor zich gebaseerd op de inhoud van de te decentraliseren taken. Op deze wijze wordt een kwalitatief verantwoorde uitvoering door gemeenten geborgd. Waar nodig zal deze taaktoedeling in de decentralisatiewetgeving worden vastgelegd. a) Taken die door alle gemeenten kunnen worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld gemeentelijke eerstelijnszorg en het bieden van een loketfunctie voor de burger. b) Taken die vragen om een uitvoering op een niveau van minimaal ca. 100.000 inwoners, met ruimte voor maatwerk. Het kabinet denkt daarbij bijvoorbeeld aan taken op het terrein van inkoop. Om de voorgestane integrale aanpak te Pagina 3 van 13
bevorderen streeft het kabinet naar samenwerkingsverbanden, die de diverse decentralisaties in samenhang oppakken. De samenwerkingsverbanden dienen tijdig voor de eerste decentralisatie per 1 januari 2014 operationeel te zijn. Samenwerken in een groter verband zal voor veel gemeenten niet nieuw zijn. Gemeenten maken al deel uit van vele samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld voor een gezamenlijke sociale dienst, een gezamenlijke sociale werkvoorziening of de uitvoering van de Wmo. Dit is een goede ontwikkeling, maar de belangen bij de huidige decentralisatieoperatie zijn dermate groot dat het kabinet wil borgen dat elke gemeente in Nederland deel uitmaakt van een voldoende stevig samenwerkingsverband met een bereik van in principe 100.000 inwoners. Uitgangspunt is het streven naar congruentie, waarbij zoveel mogelijk bestaande, goed functionerende samenwerkingsverbanden gerespecteerd zullen worden. c)
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Taken die vragen om uitvoering op bovenregionaal niveau, of zelfs op provinciaal of landelijk niveau. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om inkoop van zeer specialistische taken en dienstverlening en samenwerking op het niveau van de arbeidsmarkt en zorg voor de jeugd. Er zijn in de vorige kabinetsperiode reeds afspraken gemaakt over bij bovenregionaal niveau te beleggen taken die noodzakelijk zijn voor invoering van de Participatiewet en de jeugdzorg. Onderwerpen als werkgeversdienstverlening kunnen beter op dit niveau ingevuld worden om het aantal bestuurlijke contacten voor bedrijven, en daarmee hun lastendruk, zoveel mogelijk te beperken. Bij de jeugdzorg is uitvoering op dit niveau afgesproken voor taken als de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Ook het Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en residentiële zorg kunnen het best op dit niveau worden uitgevoerd. Het kabinet kan zich voorstellen dat bij de decentralisaties blijkt dat er bepaalde specialistische taken zijn die ook beter op dit niveau uitgevoerd kunnen worden of zelfs landelijk kunnen worden georganiseerd. Helaas ontwikkelen zich op het bovenregionale niveau voor een – naar het zich nu laat aanzien – beperkt aantal gemeenten verschillende regioindelingen. De meeste gemeenten zitten in dezelfde regio voor de arbeidsmarkt en voor de jeugdzorg. Het kabinet vraagt gemeenten om wanneer taken op het sociaal domein bovenregionaal worden uitgevoerd deze binnen congruente samenwerkingsverbanden te beleggen. Ook de VNG onderschrijft het belang van inhoudelijk logische, robuuste buitengrenzen.
Deze benadering, die is gebaseerd op de inhoud van de bij gemeenten te beleggen taken, sluit goed aan bij de aanpak waar de VNG namens gemeenten mee is gekomen om de uitvoeringskracht te versterken. Het kabinet constateert dat ook de VNG streeft naar uitwerking van niet vrijblijvende samenwerkingsverbanden, waarbij incongruentie en bestuurlijke drukte worden teruggedrongen. De VNG stelt voor dat gemeenten met elkaar in gesprek gaan om voor 31 mei 2013 met voorstellen voor (nieuwe) samenwerkingsverbanden in het sociale domein te komen. Dit geeft vertrouwen dat gemeenten een goede invulling aan deze samenwerkingsverbanden zullen geven. Het kabinet ziet graag dat deze gesprekken plaats vinden in samenspraak met provincies. Ik zal met VNG en IPO in gesprek gaan over het verdere proces, waaronder het tijdpad. Dit mede in relatie tot de tijdpaden van de decentralisatiewetgeving. De VNG formuleert de volgende criteria voor de samenwerking tussen gemeenten: In de gekozen samenwerking is voldoende stevige regie richting en een Pagina 4 van 13
goed partnerschap met (grote) maatschappelijke en zorginstellingen te realiseren; De gekozen samenwerking biedt voldoende basis voor goed risicomanagement; De gekozen samenwerking heeft een schaal die efficiënt is (gezien omvang cliëntenstroom c.q. aantal aanbieders); Het voorkomen van 'witte vlekken' bij de keuzes die gemaakt worden; Voldoende voortgang bij de operationalisatie van de gekozen schaal/samenwerking.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Daarbij formuleert het kabinet nog als aanvullend criterium de positie van de centrumgemeenten. Voorkomen moet worden dat kleinere gemeenten zich eenzijdig aaneensluiten om deze centrumgemeenten heen, waardoor deze laatste in een geïsoleerde positie terecht kunnen komen. Het kabinet zal deze criteria benutten bij een verdere uitwerking van de aan de samenwerkingsverbanden te stellen eisen. In lijn met de inzet van de VNG zal de komende periode benut worden om gezamenlijk met gemeenten en provincies te monitoren hoe gemeenten hun samenwerking vormgeven en waar nodig bij te sturen. Indien uit de monitoring blijkt dat in een gebied de vorming van samenwerkingsverbanden niet goed loopt, zal indringend met de betrokken gemeenten worden gesproken. In de decentralisatiewetgeving zal worden voorzien in bepalingen om samenwerking op te kunnen leggen, indien deze ondanks de inzet vanuit het Rijk, provincies en gemeenten niet van de grond zou komen. Spoor 2 Herindeling van gemeenten Met spoor 1 wil het kabinet voldoende borgen dat alle gemeenten de nieuwe (en huidige) taken kunnen (blijven) uitvoeren met voldoende kwaliteit. Spoor 2 werkt toe naar het eindbeeld van 100.000+ gemeenten, waarbij er ruimte is voor maatwerk. De afgelopen jaren neemt het aantal gemeenten vanwege herindelingen jaarlijks al met ca. 10 af. De verwachting is dat de vormgeving van samenwerkingsverbanden een hefboomwerking heeft op een aantal gemeenten om door te pakken met een herindeling. Daarmee versnelt bovengenoemde aanpak de opschaling ‘van onderop’. Om een verdere versnelling mogelijk te maken, komt het kabinet in mei met een nieuw Beleidskader gemeentelijke herindeling, waarin nader wordt ingegaan op de wijze waarop het kabinet de opschaling wil bevorderen. Het huidige uitgangspunt dat herindelingen zoveel mogelijk van onderop plaatsvinden, zal door het kabinet worden genuanceerd. Provincies krijgen in dit nieuwe Beleidskader een steviger rol om zelf herindelingen te initiëren, ook wanneer niet elke gemeente het daarmee eens is. Daarbij heeft het kabinet overigens nog steeds een voorkeur voor herindelingvoorstellen die op de steun van alle betrokken gemeenten kunnen rekenen. Vooral de rol van de provincie zal vergroot worden. De provinciale rol is primair die van stimulator en facilitator. Wanneer gemeenten er onderling niet goed uitkomen of wanneer de provincie de inschatting maakt dat de uitkomst van het gesprek tussen gemeenten suboptimaal is voor de regio, zal de provincie een meer sturende, inhoudelijke rol moeten oppakken. In aansluiting op deze aanpak onderzoekt het kabinet (financiële) prikkels gericht op opschaling. Daartoe zullen naar verwachting in de eerste helft van dit jaar Pagina 5 van 13
voorstellen worden geformuleerd. Het kabinet komt zo snel mogelijk met een brief aan provincies en gemeenten over de uitwerking van het tweesporenbeleid. In deze brief zal worden ingegaan op de procesaanpak voor beide sporen en de criteria die het kabinet aan samenwerkingsverbanden verbindt.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Decentralisatie vraagt om juiste Rijksbenadering Om de omslag in het sociale domein te bewerkstelligen is een heldere rolverdeling noodzakelijk tussen gemeenten en het Rijk. Het is niet de bedoeling om alle verworven rechten van burgers binnen de huidige kaders over te dragen naar gemeenten. De beleidsvrijheid van gemeenten kan daarentegen in sommige gevallen wel begrensd worden door rechtsbescherming en rechtszekerheid voor de burger. Dit kan zich vertalen in landelijk uniforme rechten en plichten, waardoor gemeenten gehouden zijn aan specifieke regelgeving omtrent de kwaliteit van de uitvoeringtoezicht en informatielast. Voor veel andere, veelal op brede groepen van toepassing zijnde voorzieningen geldt dat de integrale bestuurlijke verantwoordelijkheid geheel aan gemeenten kan worden gelaten. Dan is de meer generieke wet- en regelgeving voor toezicht, informatievoorziening en dergelijke van toepassing. Het is dan ook veelal niet nodig in de wet eisen te stellen aan de wijze waarop de gemeente de taak invult; dit zou juist de voorgestane integrale aanpak door gemeenten kunnen belemmeren. Het Rijk blijft na de decentralisaties wel verantwoordelijk voor de werking van het systeem. Hiertoe zal het Rijk met de VNG en gemeenten afspraken maken over een stevige monitoring van de bereikte resultaten in relatie tot de uitgaven in het sociaal domein, door te meten, te benchmarken en te vergelijken. Tenslotte trekken Rijk en VNG samen op in de communicatie van de maatregelen richting de burgers. Om de beoogde rolverdeling tussen Rijk en gemeenten te realiseren wordt invulling gegeven aan een aantal randvoorwaarden. Dergelijke randvoorwaarden spelen een grote rol bij het mogelijk maken van een integrale aanpak binnen het sociale domein. Deze randvoorwaarden worden hieronder kort toegelicht. De komende periode wordt benut om deze verder uit te werken. Als coördinerend minister voor de decentralisaties zal ik deze randvoorwaarden gebruiken als leidraad bij de bespreking van de voortgang van de decentralisaties in de Ministeriele Commissie Decentralisaties. Hierbij geldt dat de decentralisaties die reeds in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn deels op een later moment in lijn zullen worden gebracht met deze uitgangspunten. Dit om te voorkomen dat de voorgenomen decentralisaties en bijbehorende tijdspaden en financiële kaders worden doorbroken. Integraal budget Als een burger voor participatie op de arbeidsmarkt of in de samenleving aangewezen is op ondersteuning door de overheid, dan is het nodig dat deze ondersteuning aansluit bij de behoefte van de burger en integraal en in samenhang wordt geleverd. Met de decentralisaties in het sociale domein worden gemeenten de eerstverantwoordelijke overheidslaag voor de onderwerpen werk, zorg en jeugd. Gemeenten worden zowel verantwoordelijk voor preventie als voor die situaties waar preventie niet mogelijk blijkt en ondersteuning nodig is. Deze taak moeten gemeenten optimaal kunnen waarmaken. Gemeenten proberen al op deze manier te werken, maar het kabinet is met de VNG van mening dat het Pagina 6 van 13
huidige financiële arrangement dit onvoldoende faciliteert. Om gemeenten in staat te stellen hun burgers volwaardig te laten participeren in de samenleving en in te spelen op de trend van vermaatschappelijking, worden geldstromen eenvoudiger en eenduidiger ingericht. Op deze wijze kunnen gemeenten inspelen op de samenhangende problematiek waar veel probleemgezinnen mee te maken hebben en waarvoor een integrale oplossing nodig is. Ook worden zo besteding en verantwoording voor gemeenten overzichtelijker.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Het kabinet kiest ervoor om in stappen de betreffende budgetten te bundelen. Het perspectief is een zo breed mogelijke ontschotting via drie kolommen in het gemeentefonds tot één integraal budget. Bundeling richt zich op de budgetten die bedoeld zijn om de participatie in de maatschappij te bevorderen. Het Inkomensdeel van de Wwb (straks Participatiewet) is naar zijn aard anders, namelijk gericht op inkomensondersteuning. Het vergt onderzoek of het betrekken van het Inkomensdeel in de bundeling vanuit dat perspectief toegevoegde waarde heeft. Het model wordt hieronder geïllustreerd. Inkomensdeel WWB
Deelfonds
Algemene uitkering GF
Jeugdzorg
Inkomensdeel
Wmo
Participatiebudget
Het kabinet stelt vijf voorwaarden aan dit perspectief. Ten eerste mag de wijze van de aanpassing van het financieringsmodel niet leiden tot een verslechtering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van beleidsdoelen. De financiering dient juist bij te dragen aan de versterking daarvan. Met de soms tegengestelde prikkels die gemeenten nu ervaren zendt het Rijk een diffuus signaal uit. Om gemeenten hierin helderheid te geven worden tegengestelde prikkels weggenomen. Dit betekent onder andere dat verlies aan prikkelwerking door het opnemen van het participatiebudget in een deelfonds gecompenseerd moet worden, bijvoorbeeld door versterking van de financiële prikkels in (onderdelen van) het gemeentefonds, waaronder het inkomensdeel van het bijstandsbudget en het nieuwe deelfonds sociaal. In het eindperspectief maakt het inkomensdeel als kolom onderdeel uit van het gemeentefonds. Nader onderzoek moet uitwijzen of en wanneer dat mogelijk is. Ten tweede geldt dat voortgang in de decentralisaties, waarvoor de voorbereiding bij medeoverheden al volop loopt, essentieel blijft. De vormgeving van het financiële arrangement mag deze voortgang dan ook niet in de weg staan. Daarom kiest het Kabinet voor een bundeling in stappen, die de decentralisaties volgt, zodat het proces beheersbaar is voor gemeenten en Rijk.
Pagina 7 van 13
Ten derde is het nodig om vooraf duidelijke eisen te stellen aan de resultaten die gemeenten geacht worden te bereiken; deze worden meegenomen in de vormgeving van de decentralisatie van taken en het bijbehorende financiële arrangement.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Ten vierde is het nodig te onderzoeken hoe de taken, rollen en verantwoordelijkheden van het Rijk en de decentrale overheden goed in balans zijn (governance). De grotere beleidsvrijheid moet in balans worden gebracht met de grotere financiële verantwoordelijkheid. De financiële gevolgen mogen niet afgewenteld worden op het Rijk. Tegelijkertijd moeten financiële risico’s ook voor gemeenten beheersbaar zijn. De uitwerking hiervan in het nieuwe model is cruciaal. Daarbij zal ook bepaald worden welke solidariteit decentrale overheden onderling kunnen betrachten. Ten slotte worden er afspraken gemaakt over de indexatie voor de nieuwe toevoegingen aan het gemeentefonds die vallen in het deelfonds. De bestaande financiële kaders zijn hierbij bindend. Als voor een toevoeging een aparte indexatieafspraak geldt of wordt gemaakt, zullen deze middelen niet meelopen in de accressystematiek van de algemene uitkering in het gemeentefonds (trap op, trap af, gekoppeld aan de rijksbegroting). De uitgaven op het gebied van sociale zaken en arbeidsmarkt kennen een separate indexatiemethodiek, evenals de zorguitgaven. Door het perspectief van een zo breed mogelijke ontschotting stelt het Rijk de gemeenten in staat om hun verantwoordelijkheden ten volle waar te maken. Uit de praktijk blijkt dat de democratische controle van de gemeenteraden wordt versterkt, wanneer gemeenten integraal verantwoordelijk zijn voor de budgetten. Dit omdat zij dan scherper toezien op een doelmatige besteding. Naar verwachting zijn ook de bureaucratische lasten voor gemeenten lager dan bij andere financieringsvormen, zoals bij specifieke uitkeringen. Bij financiering van taken via het gemeentefonds is het uitgangspunt dat de verantwoording door gemeenten een horizontaal karakter krijgt, dat wil zeggen gericht is op het adequaat informeren van de gemeenteraad. Het is van groot belang dat gemeenten hier optimaal invulling aan geven. Naast de financiële verantwoording is het voor het Rijk van belang dat er vanuit de systeemverantwoordelijkheid en informatieplicht aan het parlement sprake is van adequate informatievoorziening. Hierop wordt verderop in deze brief nader ingegaan. Op de drie terreinen werk, zorg en jeugd zien we zowel (grote) verschillen als (grote) overeenkomsten. Aan de ene kant hebben de verschillende beleidsterreinen en regelingen verschillende doelgroepen die verschillende prikkels (financieel, inhoudelijk) nodig hebben voor het beste resultaat: volwaardige participatie tegen de voor alle partijen laagst mogelijke kosten. Aan de andere kant is in de praktijk gebleken dat de budgetten van de verschillende terreinen voor een groot deel bij dezelfde doelgroepen belanden, waarbij multiprobleem-gezinnen vaak worden genoemd. Kortom: er blijkt sprake van een grote onderlinge samenhang. Er is een toekomstbestendig financieel stelsel nodig, dat voldoende mogelijkheden biedt om te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom is het nodig dat niet alles nu wordt vastgelegd. Uit de decentralisaties in het verleden (bijvoorbeeld hulp bij huishouding) is immers ook gebleken dat er ervaring op lokaal niveau nodig is met de verschillende regelingen opdat ook de onvoorziene
Pagina 8 van 13
beleidseffecten adequaat kunnen worden geadresseerd. In onderstaande tabel is het tijdpad van de verschillende decentralisaties weergegeven, en daarmee van de verwachte ontwikkeling in de inrichting van het financiële arrangement. Jaar 2013
Wat Onderzoek
2013
Onderzoek
2014 2017
Bestaande specifieke uitkeringen, decentralisatie en integratie-uitkeringen in het sociaal domein worden vereenvoudigd en toegevoegd aan het deelfonds.
2015
Decentralisaties begeleiding en persoonlijke verzorging Taken uit huidige clusters gerelateerd aan sociaal domein worden ondergebracht in deelfonds.
2015
Jeugdzorg wordt gedecentraliseerd en ondergebracht in deelfonds.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Toelichting Op basis van onderzoek besluit nemen over mogelijkheden ineenschuiven systematiek deelfonds en participatiebudget. Medio 2013 eerste beeld. Eind 2013 beeld modellen en besluit. Op basis van onderzoek besluit nemen over het betrekken van Wwb I-deel in de bundeling. Medio 2013 eerste beeld. Eind 2013 beeld modellen en besluit. Onderzoeken welke regelingen dit omvat en welk tijdpad en welke vorm passend is (bijv. maatschappelijke – en vrouwenopvang). Nader onderzoek naar regelingen in het sociale domein die nu nog niet uitdrukkelijk zijn genoemd. Verdeelmodellen eind 2013 bekend Bijvoorbeeld: huidige Wmo-taken hulp bij huishouden zijn thans deel van het gemeentefonds en zullen wegens de inhoudelijke samenhang worden ondergebracht in het deelfonds. De regeling krijgt financieel vorm in een verdeelmodel in het deelfonds.
Integraal aanbod/toegang Inzet is te komen tot samenhangende ondersteuning in situaties waarbij burgers een beroep moeten doen op meerdere voorzieningen. Door het decentraliseren en samenbrengen van participatievoorzieningen bij gemeenten, vooral die op het terrein van zorg en ondersteuning en werk en inkomen, wordt het makkelijker voor gemeenten om integraal en samenhangend beleid te voeren en dus ook werkprocessen rondom een hulpvraag efficiënter te organiseren, gericht op de oplossing van het participatieprobleem van de burger. Zo komen maatschappelijke participatie en arbeidsparticipatie in één hand te liggen, waardoor maatschappelijke participatie makkelijker kan leiden tot arbeidsparticipatie. Het kabinet zal onderzoeken hoe gemeenten beter in staat kunnen worden gesteld om een integraal besluit te nemen over een samenhangend aanbod waarin alle ondersteuning, begeleiding, voorzieningen die nodig zijn worden geregeld. Overeenkomstig de afspraken met de Tweede Kamer over de wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, zal het kabinet ook bezien hoe de effectieve uitvoering en handhaving van een integraal plan voor een huishouden, waar de inzet vanuit meer domeinen samen komt, in wetgeving kan worden geborgd. Gemeenten zijn reeds bezig zijn met een meer cliëntgerichte werkwijze in het project ‘De Kanteling’ in de Wmo. Een kernelement van deze aanpak is dat gemeenten meer tijd nemen voor het eerste gesprek, waarin de situatie van de burger, diens beperkingen en mogelijkheden en de mogelijke oplossingen worden bekeken. Dit is “het gesprek rond de keukentafel”. Tijdens dit gesprek wordt ook nadrukkelijk de verbinding gelegd met andere (leef)domeinen, zoals jeugd, Pagina 9 van 13
werken, wonen en onderwijs. Als de inzet vanuit verschillende domeinen aan de orde is, laten de resultaten van de ‘Achter de Voordeur’-aanpak zien, dat een integrale werkwijze effect heeft en ook kostenbesparend werkt. De aanpak richt zich specifiek op huishoudens waar een groot aantal instanties betrokken is bij de zorg-, hulp- en dienstverlening. Dankzij de integrale aanpak gaat het beter met deze kwetsbare gezinnen, neemt de veiligheid in huis en op straat toe, en neemt de overlast in de wijk af.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
(Interbestuurlijk) toezicht De ministers houden de (systeem)verantwoordelijkheid voor de in wetgeving vastgelegde taken op het sociale domein en zijn hiervoor verantwoording schuldig aan de Kamer. Er zijn verschillende vormen van toezicht. Enerzijds is er interbestuurlijk toezicht door het Rijk op de taakuitvoering door gemeenten. Daarnaast is er sprake van handhavingstoezicht op instellingen. Voor het interbestuurlijk toezicht op de taakuitvoering door gemeenten vormt de Wet revitalisering generiek toezicht het uitgangspunt. Het kabinet zal bezien in hoeverre er los van de instrumenten die deze wet biedt in zeer specifieke situaties nog noodzaak is om met een aanwijzingsbevoegdheid verdere ruimte te bieden aan de betrokken ministers om in noodzakelijke gevallen in te grijpen. Het handhavingstoezicht op instellingen ligt voor het grootste deel van de jeugdzorg bij het Rijk (inspectie jeugdzorg en gezondheidszorg) en voor de overige taken bij de gemeenten. Van gemeenten mag worden verwacht dat ze voortvarend invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. In de Wmo zal voor de meest zware vormen van ondersteuning worden bezien hoe het toezicht op aanbieders kan worden vormgegeven, zonder dat dit de ontwikkeling van nieuwe ondersteuningsarrangementen in het sociaal domein in de weg staat. In het kader van hervorming van de Rijksdienst werkt de inspectieraad aan de implementatie van de ambitie voor de Rijksinspecties om te worden ervaren als één Rijksinspectie. Hierbij wordt in goed overleg met andere toezichthoudende partijen en de betrokken sector, gekeken naar het meer in samenhang formuleren van de activiteiten van de betrokken inspecties. Interbestuurlijke informatie Het kabinet kiest ervoor dat de spelregels voor interbestuurlijke informatie van toepassing zijn op de decentralisaties. In 2011 heeft het Rijk deze spelregels ingevoerd. Deze beogen recht te doen aan zowel de ministeriële verantwoordelijkheid als de beperking van de administratieve lasten voor gemeenten. Gemeentewet en materiewetten bieden het wettelijk kader voor de met de spelregels tot stand gekomen informatiearrangementen. Zo is in 2012 de AMvB toezichtinformatie van kracht geworden (Besluit verstrekking systematische toezichtinformatie). Ook ten aanzien van de verantwoording en informatievoorziening geldt, dat in specifiek aangewezen situaties sprake kan zijn van borging op Rijksniveau, bijvoorbeeld om zicht te houden op de rechtspositie van specifieke groepen. Het kabinet wil een verkenning uitvoeren naar verdere stroomlijning van de interbestuurlijke informatie in het sociaal domein, waardoor deze beter aansluit bij de behoefte van zowel Rijk als gemeenten. Bovendien draagt stroomlijning bij aan een efficiëntere gemeentelijke organisatie door vermindering van de administratieve lasten en helpt het gemeenten – met de juiste indicatoren – de Pagina 10 van 13
discussie te voeren over synergievoordelen over de schotten heen. Immers bij decentralisatie past terughoudendheid vanuit het Rijk bij het opleggen van informatieverplichtingen. Tegelijkertijd heeft het Rijk voor het invullen van de systeemverantwoordelijkheid en informatieplicht naar het parlement in sommige gevallen aanvullende beleidsinformatie nodig. Hierbij wordt gekeken naar het stroomlijnen van interbestuurlijke informatie in één overkoepelende wet/AMvB en het stroomlijnen van het interbestuurlijk toezicht.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Vermindering regeldruk burgers, bedrijven en professionals Het uitgangspunt is dat de decentralisaties gepaard gaan met een beperking van de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals. De regels dienen zo eenvoudig mogelijk te zijn. Burgers met complexe problematiek moeten terecht kunnen bij één aanspreekpunt. Belemmerende regeldruk voor bedrijven moet voorkomen worden. Op deze manier wordt bijgedragen aan de kabinetsdoelstelling om de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals per 2017 structureel met 2,5 miljard te verlagen. Het kabinet onderzoekt samen met gemeenten of er tijdens de intake van cliënten informatie wordt gevraagd die al beschikbaar is vanuit andere bronnen (bijv. basisregistraties), of de gevraagde informatie op dat moment wel relevant is, en of de wijze van bevraging (papieren en/of elektronisch formulier) aansluit bij wat de professional wil weten en de aanvrager kan begrijpen. Ook is het kabinet samen met de VNG een kenniscentrum dienstverlening gestart dat is ondergebracht bij KING. Dit kenniscentrum kan gemeenten ondersteunen bij het inrichten van werkprocessen op zodanige wijze dat deze passen bij de uit te voeren taken en het perspectief van de eindgebruikers. Tevens zal worden gewerkt aan de vulling van een database met goede voorbeelden voor het regeldruk-arm inrichten en uitvoeren van werkprocessen onder de noemer ‘Goed opgelost’. Gemeenten kunnen leren van de brede waaier voorbeelden die hier worden gepresenteerd. Tot slot wordt onder de noemer ‘Prettig contact met de overheid’ goede praktijken ontwikkeld, die voorkomen dat er onnodig bezwaar- en beroepsprocedures ontstaan. Standaardisatie en hergebruik van informatie Voor een integrale uitvoering in het sociaal domein is het nodig dat gemeenten en andere uitvoerders over de juiste informatie en gegevens kunnen en mogen beschikken. In opdracht van de VNG en Rijk is KING een verkenning gestart naar de informatievoorziening in het sociale domein. De verkenning gaat over de wenselijkheid en haalbaarheid van een verdergaande, maar verantwoorde vorm van standaardisatie van informatieprocessen en ICT-systemen, die gemeenten gebruiken ter ondersteuning van de uitvoering van taken in het sociale domein. Dit is nodig om over de grenzen van de eigen gemeente heen goed samen te kunnen werken. Op basis van deze verkenning kunnen de betrokken partijen vervolgens nadere afspraken maken op basis waarvan gemeenten en overige organisaties aan de slag kunnen. Voor de ICT-voorzieningen dient er gewerkt te worden binnen overheidsbrede architectuur NORA. De verkenning wordt uiterlijk in de zomer van 2013 afgerond.
De opgave en ondersteuning voor gemeenten De omslag in het sociale domein vergt een inspanning van onder andere burgers, Pagina 11 van 13
professionals, werkgevers en de overheid. Gemeenten staan hierbij misschien wel voor de grootste opgave. Zij krijgen de komende jaren een brede verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van grote groepen – vaak kwetsbare – burgers, de daarbij horende budgetten en het realiseren van de desbetreffende taakstellingen uit het Regeerakkoord. Bovendien is er niet alleen sprake van een verschuiving van taken, maar staan gemeenten ook voor de opgave de ondersteuning op een andere manier vorm te geven. Daarbij dient veel meer aansluiting te worden gevonden bij de individuele situatie van de burger en zijn netwerk én vooral te worden gekeken naar wat de burger wel kan.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Dit is een grote bestuurlijke, organisatorische en financiële (verander)opgave. Gemeenten worden na decentralisatie integraal verantwoordelijk voor veel nieuwe taken. Op dat moment moeten gemeenten klaarstaan om te voorkomen dat burgers tussen wal en schip belanden. Ook dwingen de financiële kaders gemeenten om van meet af aan vernieuwend met de taken aan de slag te gaan. Van gemeenten wordt een grote inzet verwacht om de taken op een adequate manier vorm en inhoud te geven. In het verleden hebben gemeenten bij de invoering van de Wwb en Wmo laten zien dat ze op innovatieve wijze de verbinding wisten te leggen tussen nieuwe en bestaande taken. Het kabinet zal gemeenten bij de implementatie van de decentralisaties waar nodig ondersteunen en bijdragen aan de beoogde transformatie. Het kabinet staat een coalitieaanpak voor, waaronder intensieve samenwerking met gemeenten en de VNG. Op diverse manieren worden gemeentelijke bestuurders en ambtenaren ondersteund in het adequaat vorm geven van de te decentraliseren taken. Hiervoor zijn reeds transitiebureaus opgezet, die meer in samenhang gaan opereren. Daartoe wordt momenteel een aanpak uitgewerkt, waarbij de eerder genoemde coalitieaanpak een rol zal krijgen. Projecten als ‘Integrale aanpak gemeenten’ en ‘Achter de Voordeur/ Multiprobleemgezinnen’ zullen worden benut om te leren van praktijkervaringen, ontwikkelde instrumenten en effectieve werkwijzen verder te verbeteren en verspreiden. Op deze manieren zal de implementatie door gemeenten door het Rijk in nauwe samenwerking met de gemeenten worden ondersteund en gemonitord. Deze monitoring draagt tevens bij aan het gedeelde inzicht in de feitelijke praktijk van de gedecentraliseerde taken, waaronder de financiële en overige effecten voor burgers en gemeenten. Deze informatie zal benut worden voor de implementatie door best practices te delen en via benchmarking de voortgang te meten en stimuleren en voor het bestuurlijk overleg met gemeenten. Bovendien stimuleert het kabinet maatschappelijke initiatieven, onder andere door belemmeringen voor vrijwilligers en initiatiefnemers weg te nemen. Ook worden gemeenten concreet ondersteund via leerkringen, experimenten etc. om beter aan te sluiten bij maatschappelijke initiatieven. Hiermee wordt de transitie zoals beschreven in het WRR-rapport ‘Vertrouwen in burgers’ vorm en inhoud gegeven. Ook rond het thema professionalisering en inzetbaarheid van gemeentebestuurders en ambtenaren wordt ondersteuning geboden. Dit zijn immers belangrijke factoren om de decentralisaties te doen slagen. Zo ontvangt de VNG reeds geruime tijd ondersteuning voor het Actieprogramma Lokaal Bestuur, waarin nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de decentralisaties. Middels het programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur investeert het kabinet in kwaliteit en flexibiliteit van de ambtelijke inzet. Ook deze ondersteuning zal in overleg met de betrokken departementen en partijen in het veld nader Pagina 12 van 13
worden toegesneden op de decentralisaties. Monitoring Het Rijk blijft na de decentralisaties verantwoordelijk voor de werking van het stelsel. Hiertoe zal het Rijk met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (en dus niet per onderdeel) door te meten en te benchmarken. Doel van deze monitor is drieledig: Ten eerste biedt de monitor het kabinet inzicht in het functioneren van het stelsel zodat het kan worden aangepast indien het stelsel niet tot de juiste resultaten leidt. De uitkomsten zijn input voor bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten. Ten tweede biedt de monitor inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontaal verantwoordingsproces te ondersteunen. Ten derde biedt de monitor de informatie voor de Tweede Kamer over de behaalde resultaten in het sociaal domein. Gegevens voor de monitor worden in samenhang verzameld, verwerkt en gepresenteerd en zal onder regie van BZK worden ontwikkeld.
Datum 19 februari 2013 Kenmerk 2013-0000108917
Slot Rijk en gemeenten staan voor een grote opgave om de decentralisaties in goede banen te leiden, zonder burgers daar onnodig hinder van te laten ondervinden. Het kabinet gaat ervan uit dat bovenstaande maatregelen hieraan ondersteunend zijn. Door gemeenten ruimte te bieden om te komen tot een integrale benadering en tegelijkertijd voldoende randvoorwaarden te organiseren, vertrouwt het kabinet er op dat gemeenten een goede invulling geven aan hun nieuwe taken. Door de uitvoeringskracht van gemeenten te versterken zijn zij in staat de nieuwe taken goed aan te pakken. Het kabinet zal zeker in het begin een vinger aan de pols houden. Het kabinet zal via monitoring en overleg met gemeenten de realisatie van de doelstellingen in het sociale domein nauwgezet volgen en uw Kamer hiervan regelmatig op de hoogte houden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
dr. R.H.A. Plasterk
Pagina 13 van 13
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
Aanvulling strategische visie 3D
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. Bij voorkeur alle drie, maar in elk geval één van de drie. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
20 maart 2013
5.
Advies PHO
Instemmen met de toelichting van de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ in aanvulling op de strategische visie 3D ‘Op eigen kracht’ als leidraad voor de werkgroepen die de diverse onderwerpen van de strategische visie uitwerken.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
In de strategische visie 3D ‘Op eigen kracht’ zijn de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ niet toegelicht. In de diverse werkgroepen die de regionale visie verder uitwerken blijken dit relevante en terugkerende begrippen te zijn. Als leidraad voor de werkgroepen wordt een nadere toelichting gegeven van beide begrippen. Nee Ja, door: Wanneer:
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
nvt
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Regeerakkoord Rutte II Eerdere besluitvorming: - ‘Op eigen kracht’ Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. Decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. Vastgesteld in het PHO Sociale Agenda 15 februari 2012
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO
Datum: Locatie:
20 maart 2013 Gemeentehuis Alphen aan den Rijn, commissiekamer II 11
Agendapunt: Onderwerp: Aanvulling strategische visie 3D
Beslispunten: In te stemmen met de toelichting van de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ in aanvulling op de strategische visie 3D ‘Op eigen kracht’ als leidraad voor de werkgroepen die de diverse onderwerpen van de strategische visie uitwerken. Inleiding: In de strategische visie ‘Op eigen kracht’ is de visie op hoofdlijnen uitgewerkt. De werkgroepen gebruiken deze visie als basis om de diverse onderwerpen uit te werken. Daarbij is gebleken dat de begrippen ‘eigen kracht’ en ‘ketenregie’ relevant zijn. In de visie zijn deze begrippen slechts beperkt uitgewerkt, de werkgroepen ervaren dat als een gemis. Het beleidskader op het niveau van Holland Rijnland wordt gevormd door: - de strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland, ‘Op eigen kracht’. Vastgesteld PHO Sociale Agenda 15 februari 2012 en Holland Rijnland faciliteert de tijdelijke regionale projectorganisatie. Eigen kracht Eigen kracht heeft een drieledig karakter. Als eerste heeft het betrekking op het zelfstandig en zelfredzaam functioneren van mensen in de samenleving. Als mensen daar (tijdelijk) niet toe in staat zijn, roepen ze de hulp van hun omgeving in. Veelal gebeurt dit al als vanzelf. Bij een vraag om ondersteuning kijken we welke rol de samenleving kan spelen in de (tijdelijke) ondersteuning die iemand nodig heeft. Hiermee borgen we ook dat we ondersteuning kunnen bieden aan hen die dat nodig hebben. De samenleving vormt hiermee als het ware een schakel in de keten. Eigen kracht is ook de filosofie die we hanteren bij de inzet in ondersteuning. We nemen de zorg niet over. Onze inspanningen, inwoners, partners en gemeente gezamenlijk, zijn gericht op wat onze inwoners wél kunnen, waar hun krachten en talenten liggen. Hierbij beogen we deze krachten te versterken. Zo zijn onze inwoners zo zelfredzaam mogelijk. Als derde willen we de eigen kracht van onze inwoners ook inzetten bij het zoeken van oplossingen voor de door hen ervaren problemen. Eigen kracht krijgt hier de betekenis van zeggenschap. Cliëntparticipatie krijgt een centrale plek bij het ontwikkelen van beleid. Cliënten/mensen denken en werken mee bij het samenstellen van arrangementen. Onze inzet is groei en het bieden van perspectief. En daar waar mensen het niet op eigen kracht kunnen redden, springen we bij.
3
Ketenregie Door de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord veranderen de scheidslijnen tussen Wmo, AWBZ en de ZVW. Dit vraagt om een ketenaanpak. Naast de aangekondigde decentralisaties, is ook de verdere doorvoering van het scheiden van wonen en zorg (door de afschaffing van ZZP 1 t/m 4) van grote invloed op de keten in de sociale omgeving. Er ontstaan nieuwe vraagstukken in de keten van ondersteuning op het gebied van wonen, zorg en welzijn doordat mensen langer zelfstandig blijven wonen, maar al wel een zwaardere vorm van zorg nodig hebben dan dat nu gebruikelijk is. Daarbij verandert ook nog eens de rol van de woningbouwcorporaties. Om de aansluiting tussen ondersteuning op het gebied van wonen, zorg en welzijn lokaal te waarborgen , moeten nieuwe ketens ontstaan. Vanwege de scheiding van wonen en zorg is aansluiting van woningcorporaties binnen deze ketens noodzakelijk. Gemeenten vormen in dit speelveld, als eerste aanspreekpunt voor de burger, de spin in het web en zullen daarom sterk moeten inzetten op het voeren van regie op de totstandkoming van deze ketens. Beoogd effect: Bovenstaande uitwerking van de begrippen geeft de werkgroepen meer houvast en een gedeeld referentiekader. Communicatie: Na instemming met de toelichting op de begrippen door het portefeuillehoudersoverleg wordt deze ter kennis gebracht aan het projectteam 3D en het AAG. De uitwerking van de begrippen wordt tevens op de website geplaatst bij de documenten 3D.
4
3D Holland Rijnland: feiten en cijfers
Budgetten Met de drie decentralisaties wordt 16 miljard aan rijksmiddelen overgeheveld naar het gemeentefonds. Het rijk geeft nu 22 miljard uit, er wordt dus een ‘decentralisatiekorting’ toegepast van ruim 25% 1. De huidige omvang van het gemeentefonds bedraagt 18 miljard2. Met de decentralisaties wordt het gemeentefonds dus nagenoeg verdubbeld. Wat betekent dit voor de gemeenten bij een simpele omrekening naar inwonertal3? Tabel: raming 3D budgetten per gemeente gemeente
inwoners 1/1/12
3D budget in €
Alphen aan den Rijn
72.853
69.647.468
Boskoop
15.087
14.423.172
Hillegom
20.831
19.914.436
Kaag en Braassem
25.737
24.604.572
Katwijk
62.476
59.727.056
118.748
113.523.088
Leiderdorp
26.706
25.530.936
Lisse
22.511
21.520.516
Nieuwkoop
26.974
25.787.144
Noordwijk
25.517
24.394.252
Noordwijkerhout
15.648
14.959.488
Oegstgeest
22.788
21.785.328
Rijnwoude
18.618
17.798.808
Teylingen
35.686
34.115.816
Voorschoten
24.310
23.240.360
Leiden
Zoeterwoude
8.171
7.811.476
Holland Rijnland
542.661
518.783.916
Nederland
16.730.348
15.994.212.688
Doelgroep Van de inwoners zal 5 tot 10% een beroep doen op 3D voorzieningen4 omdat zij in een kwetsbare situatie verkeren. Het ‘beschikbare budget’ per ‘kwetsbare inwoner’ komt hiermee op circa € 20.000 tot € 10.000.
1
Plasterk, Binnenlands Bestuur 18/1/2013; Volkskrant 24/1/2013
2
Financiële stromen van Rijk naar gemeenten. VNG januari 2013
3
16 miljard gedeeld door aantal inwoners van Nederland geeft een bedrag van € 956 per inwoner. Dit is overigens geen realistische verdeling, er is een grote variatie in gebruik van voorzieningen. 4
Onder meer: dagbesteding: ca 1% (bron CIZ); persoonlijke verzorging ca 1% (bron CIZ); bijstandsuitkeringen 2,4% (bron: Kerncijfers Holland Rijnland 2012-2013); Instroom Jeugdzorg ca 0,6% (bron: Kerncijfers Holland Rijnland 2012-2013); gebruik preventieve jeugdzorg ca 0,3% (bron: Kerncijfers Holland Rijnland 2012-2013)
24 januari 2013
Pagina 1 van 2
3D Holland Rijnland: feiten en cijfers
Budget per decentralisatie De verdeling van de 16 miljard over de drie decentralisaties is ongeveer 1/5 Jeugd, 2/5 Wmo, 2/5 Werk5.
jeugd Figuur: verdeling 3D budget over de 3 decentralisaties
Wmo werk
Kosten huidige voorzieningen Om een indruk te krijgen van de kosten van de huidige voorzieningen volgen hieronder enkele kengetallen. Voorziening
Persoonlijke verzorging Begeleiding Begeleiding dagbesteding
Gemiddeld per persoon per jaar6 € 8.000 € 6.300 € 9.500
Maximale kosten per persoon per jaar € 95.000
45.000
30.000 Intramuraal GGZ Intramuraal verstandelijke beperking Wsw-plaats Bijstandsuitkering
70.000 89.000
Toelichting
maximale indicatie, maximaal tarief7 Kind met zware verstandelijke beperking8 Dementerende oudere9 kind10 kind11
27.500 14.500
5
O.a. op basis van ‘Bruggen slaan’, regeerakkoord VVD – PvdA. Oktober 2012 Bron gemiddelde kosten persoonlijke verzorging en begeleiding: Verkenning AWBZ-functies extramurale Persoonlijke Verzorging. Bureau HHM. September 2012 7 Uurtarief € 73,99; 24,9 uur per week (bron: NZA) 8 468 per jaar à 97,57, exclusief vervoer en kapitaallasten (bron: NZA) 9 468 dagdelen per jaar à € 63,81, exclusief vervoer en kapitaallasten (bron: NZA) 10 Bron: Zorgkantoor 11 Bron: Zorgkantoor 6
24 januari 2013
Pagina 2 van 2