Voor al uw klussen! De Onderhouds- en Verbouwpraktijk: nieuwe competentiegerichte opleidingen
Voor al uw klussen! De Onderhouds- en Verbouwpraktijk: nieuwe competentiegerichte opleidingen
Inhoud
5
Voorwoord
Waarom een nieuwe opleiding?
7
De Projectaanpak - de inrichting van de opleidingen SMG en AOK Kwadrant 1: Onderwijsinhoud
19
Kwadrant 2: Onderwijsinrichting Kwadrant 3: Onderwijslogistiek
22 28
Kwadrant 4: Het Begeleidingsmodel Evaluatie
32
37 43
Conclusies Dissiminatie Nawoord
13
45
46
Colofon Dit boekwerk wordt uitgegeven vanuit het project Onderhouds- en verbouwpraktijk. Dit project is een actieve samenwerking tussen de onderwijsinstellingen ROC De Leijgraaf en ROC Eindhoven, de bedrijven Stichting Woonbedrijf Eindhoven en Brabant Wonen Oss, branchevereniging VLOK, ChainWorks en Edunova. Het project is mogelijk gemaakt met subsidie van het ministerie van Economische Zaken: Beroepsonderwijs in Bedrijf (BiB). Meer informatie over het project en de in deze brochure beschreven opleidingen, is te vinden op: www.onderhoudspraktijk.nl. Tekst Marloes van de Camp (Edunova) en Olaf van Tilburg (Ravestein en Zwart) Met dank aan Meta Visser (ChainWorks), Pascal Tielkens (ChainWorks), Michel van den Burg en Jan van Dijk (ROC De Leijgraaf), Paulette Krete en Bart Claessens (ROC Eindhoven), Marieke Hulsbosch, Hennie Kaak, Theo Strik en Grad Jonkergouw (BrabantWonen), Peter Bruijstens (Stiching Woonbedrijf Eindhoven), Ruben Schenk en Kees Huisman (VLOK), Joost Peters, Rob Leenhouts, Dolf Mehagnoul (Kenteq), Hans Feenstra (Edunova Advies) en Ton van der Bruggen (Employable). Productie Ravestein & Zwart Vormgeving Lauwers-C Drukwerk DPN Oplage 100 Februari 2011
Voorwoord
Het vervangen van elektra. Leiding- en tegelwerk in de badkamer. Het repareren van beschadigd stucwerk. Het plaatsen van een dakkapel. Activiteiten, die doorgaans niet door één en dezelfde vakman uitgevoerd kunnen worden. Onhandig. En niet nodig. Want met de opleidingen van Onderhouds- en Verbouwpraktijk behoort dit tot het verleden. Diverse ROC’s, woningcorporaties, VLOK, Edunova en ChainWorks verenigden zich onder de naam Onderhoudsen Verbouwpraktijk en ontwikkelden samen met kenniscentrum Kenteq twee opleidingen voor allround vaklieden. Vaklieden die alle technische disciplines beheersen én beschikken over goede sociale vaardigheden. Onderhouds- en Verbouwpraktijk biedt de allround opleiding Servicemedewerker Gebouwen (mbo niveau 2) en de opleiding Allround Ondernemer Klussenbedrijf (mbo niveau 3) aan. Deze opleidingen vormen de juiste schakel tussen onderwijs en de beroepspraktijk. Bouwbedrijven, klusbedrijven en woningbouwcorporaties hebben een grote behoefte aan allround technisch opgeleide arbeidskrachten. Daarnaast neemt de hoeveelheid werk toe, terwijl het aantal medewerkers daalt. De allround vaklieden worden met open armen ontvangen, zo blijkt ook uit de woorden van Peter Bruijstens van Woonbedrijf: ‘Onze woningcorporatie draagt klantgerichtheid en goede serviceverlening hoog in het vaandel. De opleidingen van Onderhouds- en Verbouwpraktijk voldoen aan de wens om snel reparatieverzoeken te verhelpen. De breedte van de opleiding maakt de opleiding onderscheidend. Er wordt niet alleen opgeleid tot één vakdiscipline, zoals tot nu toe vaak bij BBLopleidingen het geval is. Onderhouds- en Verbouwpraktijk leidt de kandidaat op tot multidisciplinaire vakman. De kandidaten zijn zo breder en flexibeler inzetbaar. Hierdoor kunnen wij, als woningcorporatie, beter inspelen op de wens van de klant. Waar klachten voorheen vijf tot zes servicemomenten kenden, is er nu één servicemoment voor een multidisciplinaire klacht. Onze huurders waarderen het enorm dat de allround vaklieden alle klachten in één keer kunnen verhelpen. Een huurder gaf aan: “Een vakman aan huis, die alles in één keer afwerkt. Geweldig!”’ Hopelijk onderstreept dit boekje het belang van technisch breed inzetbare vaklieden, die beschikken over voldoende sociale vaardigheden. Daarnaast zou het geweldig zijn als het bedrijfsleven en een groot aantal ROC's de twee opleidingen omarmen. De opleidingen kunnen dan een landelijk dekkend karakter krijgen! Meta Visser, projectleider BIB ‘Praktijkleren Klusser’ (ChainWorks) December 2010
5
De terminologie in dit boekje BBL Opleidingen in het mbo bestaan vaak uit een BeroepsOpleidende Leerweg (BOL) of de BeroepsBegeleidende Leerweg (BBL). Bij de BBL wordt werken en leren gecombineerd. De leerling gaat één dag in de week naar school voor theorielessen. De overige dagen werkt hij/zij voor een leerbedrijf of instelling. De leerling heeft een contract met school en een arbeidsovereenkomst van minimaal 24 uur met de werkgever (leerbaan). Bij een BBL-opleiding is deze leerbaan de beroepspraktijkvorming. BOL Opleidingen in het mbo bestaan vaak uit een BeroepsOpleidende Leerweg (BOL) of de BeroepsBegeleidende Leerweg (BBL). Bij de BOL zit de leerling enkele dagen per week op school, afgewisseld met stage (de zogenaamde beroepspraktijkvorming). Coach Verzorgt de begeleiding bij de ontwikkeling van de leerling aan de hand van het Persoonlijk Ontwikkelplan (doelen) en de Trajectkaart (acties). Competentiegericht Onderwijs (CGO) Competentiegericht onderwijs gaat ervan uit dat een beginnend beroepsbeoefenaar bepaalde competenties moet hebben. Een competentie is een combinatie van kennis, vaardigheden en gedrag. Denk bijvoorbeeld aan plannen en organiseren. Een leerling krijgt een diploma als hij kan aantonen over deze competenties te beschikken. Deelnemer De leerling die vanuit de opleiding aan werkplekleren deelneemt. Docent De persoon die vanuit school het lesgeven, de theorie en de begeleiding bij de vakinhoudelijke uitvoering verzorgt. Kwalificatiedossier De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven hebben voor de onderwijsinstellingen kwalificatiedossiers opgesteld. Een kwalificatiedossier beschrijft voor een beroep of beroepsgroep de inhoud van het beroep, de benodigde competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar en de benodigde kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar. Leerbedrijf Het bedrijf dat werkplekleren aanbiedt in het kader van de beroepsopleiding. Praktijkinstructeur Verzorgt de vaardigheidstraining binnen de onderwijsinstelling in de praktijkruimten. Praktijkopleider Degene in het leerbedrijf die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de deelnemers bij hun leerproces. De begeleiding richt zich op de coördinatie en instructie van praktijkwerkzaamheden, het begeleiden, stimuleren, motiveren en enthousiasmeren van leerlingen en zakenkundige input geven. Werkplekleren We gebruiken de term werkplekleren voor alle vormen van leren in authentieke (arbeids)situaties. Dit zijn bijvoorbeeld stage, beroepspraktijkvorming en leren in een praktijkleercentrum, simulatiebedrijf of minionderneming. Het gaat om gepland en bewust leren van een deelnemer in een authentieke arbeidssituatie gericht op het verwerven van beroepsrelevante competenties.
6
Waarom nieuwe opleidingen?
Bouwbedrijven, klusbedrijven en woningbouwcorporaties hebben behoefte aan goed opgeleide, breed inzetbare arbeidskrachten. Het aantal medewerkers in deze specifieke beroepsgroep neemt af. Dat komt enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door achterblijvende instroom in bouwopleidingen. Tegelijkertijd stijgt de vraag naar allround werk. En daarmee naar gekwalificeerde allround vakmensen. Servicemedewerkers Gebouwen (SMG) bijvoorbeeld. Maar de branchevereniging VLOK (branchevereniging voor Klussenbedrijven) signaleert ook een tekort aan Allround Ondernemers Klussenbedrijf (AOK). De vele oproepen ‘Collega’s gezocht’ achter op werkbussen spreken boekdelen. En de praktijk strookt wat dat betreft niet met de CWI Arbeidsmarktmonitor. Daarin wordt juist een daling van de beroepsgroep voorzien. Er is een specifieke mbo-opleiding tot Servicemedewerker Gebouwen. De opleiding is vrij nieuw, en geniet nog weinig bekendheid onder studenten. Zij kiezen veelal voor de specialistische uitstroomprofielen, zoals timmeren of schilderen. Tegelijkertijd blijkt het binnen de opleiding lastig om mogelijkheden te creëeren voor praktijkleren. Een Servicemedewerker Gebouwen werkt veelal gedurende een korte periode direct voor een opdrachtgever. In die tijd moet de vakman goede kwaliteit leveren. Er blijft dan ook niet veel tijd over om een leerling te begeleiden. Los daarvan ontbreekt het bij veel praktijkbegeleiders aan de kennis en ervaring die nodig is voor de begeleiding van leerlingen. Daarbij helpt het niet dat veel leerlingen beschikken over onvoldoende technische en/of sociale vaardigheden om het werk goed uit te voeren.
Competenties Vanuit het ‘ouderwetse’ praktijkleren lag de nadruk op theoretische kennis en praktische vaardigheden. Competenties als communicatie, samenwerken, werkoverdracht, probleemoplossend vermogen, opnemen van instructies en transformatie van kennis kregen relatief weinig aandacht. Terwijl werknemers/ondernemers juist die integrale competenties nodig hebben om volwaardig binnen het productie proces actief te zijn. Wie kiest er voor een competentiegerichte opleiding SMG of AOK? Leerlingen met een vmbo-diploma en voortijdig schoolverlaters. Maar ook medewerkers van organisaties die zich willen laten bij- of omscholen. Deze doelgroep kan door een goede combinatie tussen theorie, het aanleren van technische vaardigheden en praktijkleren de benodigde competenties verwerven. Feit is wel dat deze leerlingen hierbij intensieve begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Zonder de juiste
7
b egeleiding vanuit de onderwijsinstelling en het bedrijf is de kans op uitval van deze leerlingen gedurende de opleiding groot.
Samenwerking Onderwijsinstellingen ROC De Leijgraaf en ROC Eindhoven, de bedrijven Werkteam B.V., Stichting Woonbedrijf Eindhoven en BrabantWonen Oss en branchevereniging VLOK hebben in dat licht in 2007 subsidie aangevraagd bij SenterNovem. Met de zogeheten BiB-subsidie, waarbij BiB staat voor Beroepsonderwijs in Bedrijf, is in 2008 het project ‘Praktijkleren Klusser’ gestart. Doel is de inrichting en implementatie van een nieuw model voor praktijkleren gericht op de opleidingen Service medewerker Gebouwen (mbo niveau 2) en Allround Ondernemer Klussenbedrijf (mbo niveau 3). Hierbij stonden de intensieve begeleidingsbehoefte van de doelgroep, de praktijkgerichte aanpak via reële opdrachten en de competentiegerichte kwalificatiestructuur van het mbo centraal. In het nieuwe model van praktijkleren werken onderwijsinstellingen en bedrijven intensief samen. Hierdoor is het mogelijk om het praktijkleren op een goede manier vorm te geven zonder de branche onnodig te belasten. Het resultaat: meer uitstroom van gekwalificeerde leerlingen. Doel is om jaarlijks 200 leerlingen op te leiden tot Servicemedewerker Gebouwen en Allround Ondernemer Klussenbedrijf.
Over competentiegericht onderwijs Doel van de competentiegerichte kwalificatiestructuur is een betere aansluiting tussen het aanbod van onderwijsinstellingen en de behoefte van de beroepspraktijk. Daarnaast zorgt het competentiegericht onderwijs (cgo) voor een betere aansluiting van het onderwijs bij de individuele eigenschappen van leerlingen in het mbo. Leerlingen kunnen op die manier ontdekken waar hun talenten liggen, welke werkomgeving hierbij past en hoe zij hun beoogde loopbaan kunnen vormgeven.
Competentiegericht onderwijs en loopbaanleren Bij het competentiegericht onderwijs en loopbaanleren staat de beroepspraktijk centraal. Want de kern van het beroep wordt in de praktijk pas echt zichtbaar. In het kwalificatiedossier Onderhoud- en Verbouwbedrijf staan de beroepenbeschrijvingen van de opleidingen SMG en AOK uitgewerkt. Deel B van het dossier bestaat uit een omschrijving van de beroepsgroep, een beschrijving van het loopbaanperspectief en de diploma-eisen op hoofdlijnen. Deze informatie draagt bij aan het
8
loopbaanleren van de deelnemers. Daarnaast geeft het dossier de kwalificatie-eisen op het gebied van Leren Loopbaan en Burgerschap (LLB). Loopbaanleren gaat om een verbinding tussen leren, loopbaansturing en beroeps uitvoering. De deelnemer leert zijn loopbaan te sturen vanuit keuzes die aansluiten bij de eigen mogelijkheden en wensen. Leerlingen moeten leren om hun loopbaan te sturen. Door het grote aanbod aan opleidingen en beroepen is het voor deelnemers vaak lastig de juiste keuze te maken. Een combinatie van leren en werken werkt zeer motiverend als de onderwijsinhoud en de werkzaamheden aansluiten bij de wensen, ambities en mogelijkheden van de leerling. Loopbaanleren helpt deelnemers bij het kiezen van het juiste beroepenveld en draagt daarmee bij aan het voorkomen van uitval. Loopbaanleren heeft dus ook een maatschappelijk aspect. Voor meer informatie over het project en de opleiding: www.onderhoudspraktijk.nl
De beroepsgroep Onderhoud- en Verbouwbedrijf De beroepsbeoefenaar is werkzaam in de sector techniek. Hij werkt bij of voor diverse grote en kleine bedrijven. Dit zijn voornamelijk hotels, zorginstellingen, winkelbedrijven, woningbouwcorporaties, bouw-, onderhouds- en installatiebedrijven, buurthuizen, scholen, musea, theaters, zalencentra en dierentuinen. Of als zelfstandige zonder personeel in de klussenbranche. In deze branche kunnen de kernactiviteiten verschillen. Sommige zelfstandig ondernemers richten zich vooral op onderhoudswerkzaamheden en reparaties. Anderen voeren met name verbouw- en renovatiewerkzaamheden uit of kiezen voor een combinatie van grote en kleine klussen. Hoewel het gros van de zelfstandige ondernemers zich richt op de particuliere markt, is de zakelijke markt sterk in opkomst. De beroepsbeoefenaar verricht activiteiten op het gebied van bouwtechniek, elektrotechniek of installatietechniek. Het gaat daarbij om verbouwing, uitbreiding, renovatie, (preventief) onderhoud en diverse kluswerkzaamheden aan en in woningen en gebouwen en daarin aanwezige installaties en voorzieningen. Het werk is veelzijdig en afwisselend, varieert sterk in omvang en complexiteit en kan op allerlei plaatsen worden verricht. Buiten en binnen, op hoogte en in kleine (kruip)ruimtes. Er wordt regelmatig een beroep gedaan op de creativiteit en flexibiliteit (ook in werktijden) van de beroepsbeoefenaar. Hij werkt voornamelijk solistisch,
9
maar maakt wel gebruik van de deskundigheid van anderen. Voor de Servicemedewerker Gebouwen is dat vaak de leidinggevende of een (voor de betreffende klus) meer ervaren collega. De Allround Ondernemer Klussenbedrijf zorgt voor een extern netwerk van deskundigen. De beroepsbeoefenaar heeft oog voor de veiligheid van zichzelf en zijn omgeving. Hij gaat uitdagingen niet uit de weg. Maar hij is zich er altijd van bewust dat hij een grens moet trekken tussen wat hij wel en niet veilig aankan. Hij weet ook waarin hij zich eerst (verder) moet bekwamen. Hij levert kwalitatief goed werk dat voldoet aan de eisen en wensen van de klant en laat nooit een onveilige situatie achter. Tijdsdruk voor het opleveren van een project of klus mag nooit leiden tot het nemen van onaanvaardbare risico’s. De Servicemedewerker Gebouwen werkt bij een bedrijf in opdracht van een leidinggevende. De Allround Ondernemer Klussenbedrijf voert overwegend als zelfstandige zonder personeel (zzp) een bedrijf en neemt zijn eigen opdrachten aan. Binnen het werkgebied onderhoud en verbouw liggen de volgende loopbaanmogelijkheden voor de hand. De Servicemedewerker Gebouwen (SMG, niveau 2) kan: • doorgroeien naar Bouwkundig Onderhoudsmedewerker, Allround Ondernemer Klussenbedrijf en werkvoorbereider; • zich ontwikkelen in de breedte (allround) of zich specialiseren in bouwtechniek, service en onderhoud, afwerkingtechnieken of in technische gebouwinstallaties. De Allround Ondernemer Klussenbedrijf (AOK, niveau 3) kan: • doorgroeien naar middenkaderfunctionaris bouw-infra, middenkader engineer of werkvoorbereider (alle niveau 4); • doorgroeien naar ondernemer met personeel; • zich specialiseren in bouwtechniek. (bron: Kwalificatiedossier Onderhoud- en verbouwbedrijf, cohort 2010-2011, www.kwalificatiesmbo.nl).
10
De praktijk volgens ...
Theo Strik en Grad Jonkergouw, beiden onderhoudsmedewerker bij BrabantWonen
‘We volgen op dit moment de opleiding SMG. Een prima opleiding. Zaken als timmeren en metselen beheersten we al tot in de puntjes. Dankzij de opleiding komen daar andere disciplines bij, bijvoorbeeld op het gebied van installaties en elektriciteit. Straks zijn we beiden allround Servicemedewerker Gebouwen. Kunnen we volledig zelfstandig klussen uitvoeren bij klanten. Hulp van gespecialiseerde vaklui is dan niet meer nodig. Dit is niet alleen efficiënter, maar het geeft ons ook meer bevrediging. Verder zien we het echt als een investering in onze toekomst: met een mbo-diploma breiden we onze functiemogelijkheden uit.' 'Vooral de projectopdrachten bevallen ons goed. Ze nodigen uit om zelf actief op zoek te gaan naar vaktheorie. Bijvoorbeeld op internet. Onze docent stimuleert ons daarin. Ook samen met collega’s de opleiding volgen is een grote pre. Het geeft de mogelijkheid om bij de projectopdrachten ervaringen in verschillende disciplines uit te wisselen. Ook de verhouding school-praktijk is prima: een dag theorie is meer dan genoeg. Praktische oefenmomenten en herhaling: daar heb je echt wat aan!' 'Wel jammer dat deze opleiding er niet eerder was. We zijn al wat ouder. Onze schooljaren liggen al ver achter ons. Met name het vereiste taalniveau van Nederlands en Engels is lastig. We wisten vooraf niet dat er lessen in het Engels waren. Dat heeft ons echt overrompeld. Maar ook het werken met de computer, het maken van huiswerk, schrijven van verslagen en vullen van het portfolio. Misschien is het een idee om leerlingen voorafgaand aan de opleiding goed te informeren over de eisen, begeleiding en studiebelasting en de voorkennis van de deelnemers goed in beeld te hebben. Zo kunnen de opdrachten daarop worden afgestemd.'
11
De praktijk volgens ...
Peter Bruijstens, HRM-adviseur Stichting Woonbedrijf
‘We werken al langer met ROC Eindhoven samen. Een samenwerking met een absolute meerwaarde. Door het samenbrengen van theorie en praktijk ontstaat er synergie. Bovendien laten de partners elkaar in hun waarde. ROC Eindhoven denkt mee over de invulling van de opleiding. Bijvoorbeeld als het gaat om examinering.' 'Hoe het begon? We stapten zes jaar geleden naar dit ROC met de vraag of zij een maatwerkcursus konden leveren om vaklieden meer allround te maken. Daar hadden we echt behoefte aan. Had een bewoner een klacht, dan moesten er vaak verschillende vaklui aan te pas komen om het probleem op te lossen. Met als gevolg dat de bewoner op verschillende dagen thuis moest blijven voor medewerkers van de woningstichting. Nu kunnen de meeste meldingen afgehandeld worden met hooguit twee bezoekjes van de servicemedewerker. Prettig voor de bewoners. Maar de opleiding heeft ook voor de leerlingen een enorme meerwaarde. Dit komt met name door het competentiegerichte opleiden. Leerlingen kunnen en moeten in de praktijk nu steeds weer teruggrijpen op dat wat ze tijdens de opleiding hebben geleerd. Hierdoor blijft de leerstof beter hangen en blijft het kennisniveau van een constante kwaliteit. Ook het samenstellen van een portfolio over de lesstof ervaren we als erg positief.' 'Zo enthousiast als onze medewerkers zijn over de opbouw van een portfolio, zo afwerend waren ze in eerste instantie over niet-vakgerelateerde vakken als leren, loopbaan, burgerschap en Nederlands plus Engels. Het heeft enige tijd gekost voordat ze overtuigd waren van het nut van deze vakken. De SMG-deelnemers die aan de eerste opleidingsronde hebben deelgenomen, hebben deze niet-vakgerelateerde vakken niet in hun pakket gehad.' 'Al met al zijn we erg tevreden. Maar er is nog wel een aantal aandachtspunten. De moeilijkheidsgraad bijvoorbeeld. Voor aankomende vaklui, rechtstreeks instromend vanuit het vmbo, is de opleiding waarschijnlijk te zwaar. Daarom zou een voorloopjaar of iets dergelijks wel goed zijn. In dat jaar kunnen het ROC en de deelnemer samen bekijken wat de kansen zijn op een succesvolle afronding van de opleiding. BBL-leerlingen die vanaf het vmbo instromen in één discipline-opleidingen hebben vaak extra tijd nodig om te wennen aan het werken en alle sociale aspecten die daarbij komen kijken. In de multidisciplinaire SMG-opleiding is die tijd er niet.’
12
De projectaanpak de inrichting van de opleidingen SMG en AOK
In 2008 is het project ‘Praktijkleren Klusser’ van start gegaan. Vanuit de ROC’s, de bedrijven en de adviesorganisaties ChainWorks en Edunova is een kernteam geformeerd dat zich heeft gericht op de ontwikkeling van de opleiding. De nadruk lag in eerste instantie op de niveau 2-opleiding Servicemedewerker Gebouwen. Het projectteam moest een aantal dingen opleveren: een nieuw praktijkleermodel, een set projectopdrachten, een ingerichte simulatieomgeving en een begeleidingsmodel. De volgende stap was de doorontwikkeling van de opleiding naar de niveau 3-opleiding Allround Ondernemer Klussenbedrijf. Hierbij ging het vooral om de aanvulling van het ontwikkelde materiaal voor niveau 2 SMG met de kwalificatieeisen voor niveau 3 AOK. De kwalificatiestructuur binnen het competentiegericht onderwijs (cgo) was hierbij leidend. Centrale vraag voor het kernteam: hoe kunnen we de opleiding(en) inhoud en vorm geven binnen het cgo? Gekozen is om dit te doen met het Onderwijskwadrant als hulpmiddel.
Interactie onderwijs bedrijfsleven
Onderwijsinrichting
Onderwijsinhoud
Deelnemer leerpsychologie
Onderwijslogistiek
Begeleidingsmodel
Het Onderwijskwadrant is een algemeen onderwijsmodel dat specifiek gebruikt kan worden voor cgo. De competentiegerichte kwalificatiestructuur vormt de basis; deze heeft ook invloed op andere onderdelen. Omdat de beroepspraktijk centraal staat binnen cgo is de buitenste ring van het model, de interactie tussen onderwijs
13
en bedrijfsleven, van groot belang. De samenwerking tussen deze twee partijen noemen we co-makership. Onderwijs en bedrijfsleven maken samen afspraken over het onderwijs, bepalen wat de student leert, waar hij dat doet en hoe. De invulling van het Onderwijskwadrant stelt het kader voor cgo en werkplekleren. Hierbinnen worden concrete stappen gezet in de voorbereiding, matching, uitvoering en beoordeling. Belangrijke vragen daarbij zijn: wat is precies de inhoud van het onderwijs waarmee we wensen en ambities van deelnemers willen realiseren, passend bij de toekomstige beroepspraktijk? Hoe verdelen we deze inhoud over de opleidingstijd en wat is de verhouding tussen werkplekleren en ondersteunend leren? Hoe hangen dit onderwijs, de organisatie daarvan en de bedrijfsvoering binnen de mbo-instelling met elkaar samen? Welke rollen en activiteiten worden binnen de begeleiding vervuld en uitgevoerd? Het is duidelijk dat loopbaanleren en werkplekleren de kern vormen van cgo. Maar om dit goed te organiseren moet er aandacht zijn voor het bredere kader van onderwijsinhoud, -inrichting, -logistiek en begeleiding: het Onderwijskwadrant. Het Kwadrantenmodel bestaat uit: 1. De onderwijsinhoud, afgeleid van het kwalificatiedossier. De inhoud is leidend voor zowel het binnenschools en buitenschools werkplekleren als het ondersteunend leren. Het kwalificatiedossier is daarmee het uitgangspunt voor de opleiding als geheel. De onderwijsinhoud wordt vertaald in onderwijsleermaterialen, leergangen en opdrachten. 2. De onderwijsinrichting: wat doen we waar en op welk moment? Binnen de onderwijsinstelling moet de onderwijstijd op een logische manier worden ingedeeld. Leermaterialen en opdrachten worden naarmate de onderwijstijd verstrijkt complexer en sluiten beter aan bij de werkwijze en het handelen van de beroepsbeoefenaar. 3. De onderwijslogistiek: de organisatie, planning, besturing en uitvoering van de capaciteiten en middelen voor de uitvoering van leertrajecten. Het gaat om het zo effectief en efficiënt mogelijk organiseren van de ideeën uit inhoud en inrichting: de juiste middelen en capaciteiten, op de juiste tijd, op de juiste plaats in de juiste hoeveelheid. 4. Het begeleidingsmodel: binnen cgo krijgen de begeleidingsrollen kwalitatief en kwantitatief een andere invulling dan binnen het traditionele onderwijs. Loopbaan- en werkplekleren vraagt om een ander soort hulp en ondersteuning, waaraan de studieloopbaanbegeleider, docenten, praktijkopleiders, beoordelaars (assessoren), coach en mogelijk nog anderen op school en in het leerbedrijf bijdragen. In de komende paragrafen gaan we in op de onderdelen van het Onderwijskwadrant. Dit kwadrant vormt de basis voor het model praktijkleren van de opleiding(en). Aan de hand van ervaringen bespreken we hoe de onderdelen van het onderwijskwadrant voor de opleiding zijn ingevuld.
14
Ingezoomd – Onderwijskwadrant en de doelgroep Het Onderwijskwadrant gaat ervan uit dat succesvol praktijkleren afhangt van de samenhang tussen verschillende kwadranten van het onderwijs.
Onderwijsinrichting
Onderwijsinhoud
• Vorm (BBL/BOL/DT-BOL) • Opbouw inrichtingsvormen • Verhouding inrichtingsvormen (BPV/Simulatie/theorie) • In-,door- en uitstroom • Verloopvan de opleiding
• Inhoud leer- en werkvormen • Hoe voldoen aan brondocumenten? • Integratie van competenties, vakkennis en kerntaken • Vertaling doelen naar onderwijsvormen • Vormgeving van praktijkopdrachten
Deelnemer leerpsychologie De manier waarop de doelgroep het studieproces inricht
Onderwijslogistiek
Begeleidingsmodel
• Structureren/ faciliteren van individuele leerbehoeften • Aanbod van leeractiviteiten in bepaalde volgorde • Inzet portfolio, POP, PvB • Regeling formatieve en summatieve toetsing
• Inrichting vorm en mate van begeleiding • Verschillende begeleidingsrollen • Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van begeleidingsrollen • Afstemming begeleidingsvormen en begeleidingsrollen
De leerpsychologie van de doelgroep staat altijd centraal in dit proces.
15
Onderstaande figuur brengt de doelgroep voor de opleiding op niveau 2 en 3 in beeld en geeft tevens aan op welke manier de doelgroep leert.
Doelgroep omschrijving Deelnemers zijn tussen de 15 en 55 jaar. Deelenemers zijn, op een enkeling na, mannen. Deelnemers zijn grofweg in twee stromen te verdelen: • de vmbo-deelnemer zonder enige werkervaring. • zittende werknemers met ieder verschillende jaren ervaring in een vakdiscipline. Tot slot is er de deelnemer die instroomt vanuit een andere opleiding, die hij al heeft afgerond. Lengte dienstverband Deelnemers hebben een dienstverband tussen de 0 en 40 jaren. Opleidingsniveau Deelnemers hebben een opleidingsniveau van geen tot mbo (3). Leerstijl Deelnemers zijn volgens ervaring van onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven en volgens de leercyclus van Kolb voornamelijk in te delen in de categorie Doeners. Leeftijd Verhouding geslacht Werkervaring
Doeners leren het beste van directe, nieuwe ervaringen: dingen doen, problemen oplossen. Doeners hebben een sterk praktisch denkvermogen en worden met name gemotiveerd door zichtbare resultaten. Zij zijn meestal niet gewend een traditionele opleiding te volgen.
16
De praktijk volgens ...
Jan van Dijk, praktijkdocent bij ROC de Leijgraaf
‘Ik heb op dit moment zeven deelnemers in het traject zitten. Stuk voor stuk gemotiveerde leerlingen. We kunnen hen een mooie balans tussen theorie en praktijk bieden. De projectopdrachten in de SMG-opleiding dagen de deelnemers uit om aan de slag te gaan met onderwerpen die ze niet kennen. Mooi voorbeeld is de opdracht waarbij de deelnemers op internet moesten opzoeken hoe zij het beste een verfsysteem kunnen opbouwen bij het schilderen van een onderdeel. De projectopdrachten zijn een mooie weergave van de SMG-praktijk: alle relevante vakdisciplines zijn geïntegreerd.' 'Ook tevreden ben ik over het contact met BrabantWonen. Er is afgesproken zaken organisatorisch beter te regelen, zodat de vaart in de opleiding blijft. Daarvoor is een goede communicatie met de praktijkbegeleider van BrabantWonen essentieel. Ook is het belangrijk het accent op de praktijk te leggen en niet te veel op de theorie. Als schrijver van de projectopdrachten (dit gebeurde samen met Bart Claessens van ROC Eindhoven, red) heb ik gemerkt dat er veel verschillende partijen zijn in het project. Daardoor is mijn opdracht niet helemaal duidelijk geweest. Maar uiteindelijk ben ik tevreden over de projectopdrachten. Hoewel soms bij de uitvoering blijkt dat een opdracht beter op een andere manier geformuleerd had kunnen worden. Ik maak in dat geval meteen een aantekening, zodat de projectopdracht aangepast kan worden.’ 'Wat er nu staat is dus echt goed. Maar het kan altijd beter. Zo zou het gebruik van het portfolio voor de leerlingen beter uitgelegd dan wel begeleid moeten worden. Ook de trajectkaarten zijn vaak niet voldoende duidelijk voor de praktijkbegeleiders, omdat er een heel eigen mbo-jargon op wordt gebruikt. Een vertaalslag naar de praktijk is geen overbodige luxe. Ook is het belangrijk goed geoutilleerde praktijkruimten te hebben. Maar dat is financieel alleen haalbaar als er voldoende deelnemers aan de opleiding zijn. Verder is de duur van de opleiding – twee jaar – weliswaar prima voor zittend personeel. Voor jongeren die vers van het vmbo komen, is de opleiding in de BBL-structuur te kort om alle vakdisciplines te behandelen. Mooie uitdaging om hier een oplossing voor te vinden!’
17
De praktijk volgens ...
Ruben Schenk, bestuurslid Verening van Klussenbedrijven (VLOK)
‘Voor het VLOK beheer ik als bestuurslid de portefeuille “Onderwijszaken”. Daarnaast ben ik zelf klussenondernemer in Nijmegen. Het is belangrijk voor mij als ondernemer om in direct contact te staan met de mensen die het moeten doen bij de ROC’s. Ik kan dan knelpunten vertalen naar medebestuurders en onze achterban. Dit geldt ook andersom. Ik kan allerhande praktijksituaties voorleggen, die belangrijk zijn om in de opleiding mee te nemen. Zo kan de opleider de competenties praktisch en actueel in beeld houden.’ ‘Voor de Vereniging van Klussenbedrijven VLOK was de totstandkoming van het kwalificatiedossier Onderhoud- en Verbouwbedrijf een belangrijke fase in de maatschappelijke erkenning van het “vak” klussenondernemer. Vanzelfsprekend met als gevolg dat de VLOK op allerlei manieren ertoe moet bijdragen, dat de opleiding nieuwe, jonge en gekwalificeerde ondernemers oplevert.’ ‘Wij zijn blij met de opbouw van het kwalificatiedossier. Het geeft inzicht in de manier waarop je als Servicemedewerker Gebouwen kunt doorgroeien. Perspectief in je werk is belangrijk. Door de bijdragen vanuit de sector Schilderen, Onderhoud en Afbouw (Savantis) is het sinds kort bovendien mogelijk een keuze te maken. Wil je zelfstandig werken, dan kun je doorgaan naar Allround Ondernemers Klussenbedrijf. Als je verder carrière wilt maken in loondienst, dan kun je kiezen voor de studierichting Bouwkundig Onderhoudsmedewerker.' 'Voordeel van de samenwerking met andere branches is ook dat je van elkaar kunt leren. De Schilders- en afbouwsector heeft bijvoorbeeld een rijke ervaring met het ondersteunen van ondernemers bij de inrichting van leerwerkplaatsen. Op dat traject staan we in onze klussenbranche nog maar aan het begin. Op de VLOK-bijeenkomsten is al een grote belangstelling getoond voor het opnemen van stagiaires. Sommige lopen hierin zelfs op vooruit en hebben al een leerling in het bedrijf aan de slag. Een goed begin is het halve werk, zullen we maar zeggen.’
18
Kwadrant 1: De Onderwijsinhoud
Kwalificatie-eisen Kerntaken, werkprocessen en competenties: in de nieuwe kwalificatiestructuur draait alles om de werkzaamheden zoals die in de beroepspraktijk voorkomen. Een Servicemedewerker Gebouwen verricht werkzaamheden aan en in gebouwen. Een Allround Ondernemer Klussenbedrijf voert een eigen bedrijf. Deze en andere ‘kerntaken’, zoals ze in de nieuwe kwalificatiestructuur worden genoemd, zijn kenmerkend voor de beroepen. Het is de bedoeling dat deelnemers tijdens de opleiding de competenties ontwikkelen die nodig zijn om de werkzaamheden behorende bij deze kerntaken te kunnen uitvoeren. Uitgangspunt is het gehele werkproces; er wordt niet bij voorbaat een onderscheid gemaakt tussen abstracte formuleringen van kennis, houding en gedrag. In een later stadium wordt vastgesteld welke onderdelen op welke manier terug moeten komen. Het competentiegerichte kwalificatiedossier is het uitgangspunt bij het ontwerp van cgo in het algemeen en het werkplekleren in het bijzonder. Dit dossier is hét document voor de onderwijsontwerper, de onderwijsgever. Maar ook voor de deelnemer, de praktijkopleider, de beoordelaar en de assessor. Niet voor niets is het examenprofiel weer een vertaling van het kwalificatiedossier. Kenniscentra Kenteq (techniek) en Savantis (schilderen, onderhoud en afbouw) ontwikkelden het kwalificatiedossier Onderhoud en Verbouwbedrijf. Dit gebeurde in samenwerking met vertegenwoordigers van de branche en het middelbaar beroepsonderwijs. In het kwalificatiedossier staat wat een deelnemer moet kennen en kunnen als hij zijn mbo-opleiding heeft afgerond. Dit ‘kennen en kunnen’, voorheen vaak aangeduid met kennis en vaardigheden, wordt beschreven aan de hand van competenties. Het kwalificatiedossier bestaat uit vier delen: A tot en met D. Wat de ontwikkeling van de opleiding en de onderwijsinhoud betreft is deel C van het kwalificatiedossier het belangrijkste onderdeel. Deel C is de inhoudelijke en methodologische uitwerking van de beroepsbeschrijving en de diploma-eisen op hoofdlijnen. Het kwalificatiedossier geeft ook de referentieniveaus Nederlandse taal en (moderne) vreemde talen en Rekenen en Wiskunde die een beginnend beroepsbeoefenaar moet beheersen als onderdeel van de diploma-eisen. Het brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB) is een aanvulling op het kwalificatiedossier Onderhoud en Verbouwbedrijf. Dit document beschrijft de kwalificatie-eisen op het gebied van burgerschap, leren en loopbaan van deel nemers. Het document Leren, Loopbaan en Burgerschap en het kwalificatiedossier geven samen aan wat verwacht wordt van iemand met een mbo-diploma.
19
Inhoud van het kwalificatiedossier (Kenteq) Het kwalificatiedossier Onderhoud en Verbouwbedrijf gaat uit van kerntaken bestaande uit werkprocessen en competenties. Het kent onder meer de uitstroomrichtingen SMG (niveau 2) en AOK (niveau 3). Elke uitstroomrichting kenmerkt zich door een aantal kerntaken en bijbehorende werkprocessen die de beginnend beroepsbeoefenaar moet kunnen uitvoeren. Voor de SMG gelden de volgende twee kerntaken: 1) vaststellen en organiseren werkzaamheden 2) verrichten werkzaamheden aan en in gebouwen en in de directe omgeving Voor de AOK gelden de volgende drie kerntaken: 1) vaststellen en organiseren werkzaamheden 2) verrichten werkzaamheden aan en in gebouwen en in de directe omgeving 3) voeren van een bedrijf Bij de eerste kerntaak ‘vaststellen en organiseren werkzaamheden’ hoort onder andere het werkproces ‘vaststellen/opnemen werkzaamheden’. Dit is wat een beginnend servicemedewerker onder andere moet kunnen. Hiervoor moet hij bepaalde competenties en een combinatie van kennis, vaardigheden en gedrag toepassen. Zoals de competentie ‘samenwerken en overleggen’. En: ‘ formuleren en rapporteren’. De competenties zijn algemeen geformuleerd voor alle kwalificatiedossiers. Competenties zoals ‘kwaliteit leveren’, ‘plannen en organiseren’ of ‘vakdeskundigheid toepassen’ zijn op verschillende beroepen van toepassing. Maar dan wel met hun eigen inhoud. In de ‘proces-competentie-matrices’ in het kwalificatiedossier staat per uitstroom aangegeven welke competenties gelden bij de uitvoering van de werkprocessen. Referentieniveaus Nederlandse Taal en Rekenen Voor de servicemedewerker en de ondernemer klussenbedrijf zijn het referentieniveau Nederlands en het referentieniveau rekenen vastgesteld op 2F. Engels is vastgesteld op referentieniveau A1. LLB Het brondocument LLB beschrijft de volgende zeven kerntaken: 1) Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen en wegen om daarbij passende leerdoelen te bereiken. 2) Stuurt de eigen loopbaan. 3) Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en beleids beïnvloeding. 4) Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie. 5) Functioneert als kritisch consument. 6) Neemt deel in allerlei sociale verbanden en maakt respectvol gebruik van de openbare ruimte. 7) Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap).
20
Bovenstaande kwalificatie-eisen vormen de basis voor de ontwikkeling en opzet van de opleiding. Los daarvan is het kwalificatiedossier op een aantal vlakken ruim te interpreteren. Het gaat hier met name om de competenties ‘vakdeskundigheid toepassen’ en ‘materialen en middelen inzetten’. Het kernteam stelde zich hierbij de volgende vraag: welke vakdisciplines en materialenkennis heeft een servicemedewerker/ondernemer klussenbedrijf nodig? Dankzij de input van verschillende partijen en met name vanuit de praktijk heeft het kernteam deze vraag als volgt kunnen beantwoorden:
■ Metselen 16% ■ Tegelwerk 8% ■ Timmeren 30% ■ Schilderen 5% ■ Stukadoren 6% ■ Electro 11% ■ Installatie 11% ■ Onder-/werknemersvaardigheden 13%
Het bedrijfsleven benadrukte nog maar eens het belang van de sociale competenties van de servicemedewerker of ondernemer. Naast het beheersen van de juiste vakkennis en -disciplines verdienen sociale competenties als overleggen en samenwerken nadrukkelijk aandacht. Belangrijk is ook dat een startende SMG of AOK beschikt over een erkend certificaat Basisveiligheid (B-VCA). Het kernteam heeft de genoemde kwalificatie-eisen, de verdeling van vakdisciplines en overige aandachtpunten vervolgens vertaald in projectopdrachten. Het grote voordeel van projectopdrachten is dat deelnemers hierin kunnen werken in een zo realistisch mogelijke setting. Bij aanvang van de opleiding zijn de projectopdrachten kleinschalig en kortlopend. Later worden de opdrachten groter en complexer. Naarmate de opleiding vordert nemen de begeleiding en ondersteuning af en gaat de deelnemer steeds zelfstandiger aan de slag met geïntegreerde kerntaken, werkprocessen en competenties.
21
Kwadrant 2: De Onderwijsinrichting
Het kernteam ging allereerst aan de slag met de opleiding SMG als BBL-opleiding (Beroeps Begeleidende Leerweg). Dit had de voorkeur bij de samenwerkingspartners: de praktijksituatie kan een uitdagende omgeving zijn waarin de deelnemer wordt uitgedaagd te improviseren om een klus goed uit te voeren. Simulatieruimtes zijn veel idealistischer: daar staan alle muren recht, in de praktijk niet. De afgesproken modellen voor logistiek, begeleiding en beoordeling zijn ook van toepassing op de AOK-opleiding. Alleen zal wat betreft de uitvoering van de AOKopleiding vaak gekozen worden voor een BOL-opleiding (Beroeps Opleidende Leerweg). Deze opleiding richt zich immers op een uitbreiding van de vakvaardigheden met zelfstandige ondernemersvaardigheden (bv. offertes maken). We gaan hier verder met een toelichting op opleidingen vanuit de BBL-vorm. Een BBL-traject kenmerkt zich door de volgende punten:
Leerwerkplaats Deelnemers volgen de beroepspraktijkvorming (bpv) bij een erkend leerbedrijf. Hierbij wordt een leerwerkovereenkomst gesloten (bij een BOLopleiding volgt de deelnemer alleen stages).
Leerarbeidsovereenkomst Bij een BBL-traject zijn vier partijen betrokken: de deelnemer, de onderwijsinstelling, het kenniscentrum en het leerbedrijf. BBL'ers hebben een arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf; een onderwijsovereenkomst met de onderwijsinstelling.
Verhouding praktijk – onderwijs De verhouding tussen praktijk en onderwijs bedraagt 60-40. Ofwel: minimaal 60 procent (drie dagen) van het onderwijs vindt in de praktijk plaats. Voor een BOL-opleiding is dit minimaal 40 procent.
Kenmerken BBL-deelnemers Deelnemers die kiezen voor de BBL hebben een voorkeur voor praktisch leren. Ze starten het liefst direct op de werkplek. Een aantal leerlingen kiest vanuit financiële overwegingen voor deze vorm van onderwijs.
Begeleiding Bij een BBL-traject krijgt de deelnemer begeleiding van de praktijkbegeleider van het leerbedrijf en van een studiebegeleider van de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling is eindverantwoordelijk voor de begeleiding en beoordeling. Op basis van de BBL is het onderstaande model met betrekking tot de onderwijs inrichting ontwikkeld.
22
Inrichting van het onderwijs (1.600 uren) Bpv (960 uren)
Onderwijs (320 uren)
Flexibel (320 uren)
25% theorie, talen, rekenen en LLB onderwijs
onderwijs 25% werk- en ervaringscollege
deelnemer
leerbedrijf
50% projectgestuurd onderwijs
bpv
coördinator / bpv-adviseur
Toelichting model Het model inrichting laat zien op welke manier de opleiding SMG kan worden ingericht. De inrichting van het onderwijs gaat ervan uit dat de onderwijsinstelling jaarlijks 1.600 uur onderwijs aanbiedt aan deelnemers. Tijdens het project is gebleken dat leerbedrijven verschillend denken over de inrichting van een BBL-traject. Het ene leerbedrijf geeft de voorkeur aan deelnemers die direct starten in het leerbedrijf. Een ander leerbedrijf wil liever dat deelnemers eerst een tijdje praktijklessen volgen op school, om zich zo de basisvaardigheden eigen te maken (ook bpv). Zowel bedrijven als onderwijsinstellingen geven de voorkeur aan maatwerk als het gaat om de leerroute binnen het BBL-traject. Door middel van een intakeprocedure, een Persoonlijk Ontwikkelplan en begeleiding door de docent/coach kan hieraan sturing worden gegeven. De geldende wet- en regelgeving maakt het mogelijk om flexibel om te gaan met BBL-trajecten, mits wordt voldaan aan twee voorwaarden: • De deelnemer volgt gedurende zijn opleiding minimaal 60 procent bpv per jaar (bij BOL is dit 20 procent). • De deelnemer geniet gedurende zijn opleiding minimaal 320 uren onderwijs per jaar. Voor het volgen van de opleiding Servicemedewerker Gebouwen staat twee jaar; bij AOK is dit drie jaar. Dit is een richtlijn. Deelnemers kunnen de opleiding sneller doorlopen, bijvoorbeeld als ze gebruikmaken van een EVC-traject. Het tegenovergestelde kan ook: leerlingen die meer tijd nodig hebben voor het behalen van hun
23
diploma kunnen langer doen over de opleiding – uiteraard met inachtneming van de maximale opleidingsduur. Dit gaat in overleg met de onderwijsinstelling, de deelnemer en het leerbedrijf op basis van het portfolio en Persoonlijk Ontwikkelplan (POP).
Projectgestuurd onderwijs Het kernteam heeft gekozen voor projectgestuurd onderwijs, gebaseerd op actuele opdrachten die vaak direct uit de praktijk komen. Deelnemers werken zelfstandig of in kleine groepen aan de opdracht. In totaal doorloopt de deelnemer gedurende zijn opleiding twaalf projecten die opbouwend zijn in omvang en diepgang. Doordat de deelnemer op school te maken krijgt met praktijksituaties, leert hij concrete kennis, praktische vaardigheden en een houding aan die hij vervolgens direct bij leerbedrijven kan inzetten. Werkcolleges Bij een werkcollege werkt de deelnemer op school onder begeleiding van een praktijkinstructeur in een simulatieruimte aan leeropdrachten, meestal in groepsverband. De werkcolleges zijn gekoppeld aan de projectopdrachten. Daarnaast kan een praktijkbegeleider aangeven dat een deelnemer een bepaald werkcollege moet volgen om zijn competentieniveau te verhogen. Theorie, LLB, talen en rekenen Bij een hoorcollege verzorgen een of meerdere (vak)docenten de mondelinge overdracht van leerstof voor een specifiek vak. Dit vindt plaats in een collegezaal of – bij kleinere groepen – in een leslokaal. Taal, rekenen en LLB worden zoveel mogelijk geïntegreerd in de projectopdrachten. Gebleken is dat niet alle kennis te destilleren is uit de praktijk. Vanuit het oogpunt van onderwijslogistiek wordt theoretische kennis just in time, op verzoek van een praktijkbegeleider of ter verdieping na het praktijkgedeelte aangeboden. Deelnemers die een BBL-traject volgen, volgen maximaal twee dagen (40 procent) per week onderwijs op school. Bij deelnemers die een BOL-traject volgen is dat maximaal 80 procent.
Dagindeling schoolbijeenkomsten In de vorige paragraaf werd gesteld dat de opleiding drie verschillende onderwijsvormen aanbiedt (bpv, project, theorie). Uitgaande van het model voor onderwijsinrichting van de SMG-opleiding, bestaat de opleiding uit (minimaal) één schoolbijeenkomst per week (40 weken maal 8 uren). Deze schooldag (8 uur) ziet er volgens het model als volgt uit (zie volgende pagina).
24
Schoolbijeenkomst (8 uur)
2 uur ■ Project
4 uur
■ Stage/werkervaring ■ Theorie, LLB, talen
2 uur
Tijdens de schoolbijeenkomst wordt 75 procent van de tijd besteed aan praktijkgericht onderwijs. Dit gebeurt enerzijds in de vorm van projectopdrachten (50 procent). En anderzijds via de theoretische onderbouwing van vraagstukken die deelnemers tijdens hun beroepspraktijkvorming tegenkomen. Bij een BOL-traject is de deelnemer vaker op school (maximaal vier dagen).
Toelatingseisen De brondocumenten stellen geen toelatingseisen aan deelnemers die de opleiding SMG willen volgen. Onderwijsinstellingen zijn rechtelijk verplicht deelnemers een overeenkomst aan te bieden. Uiteraard kan de onderwijsinstelling deelnemers adviseren over de haalbaarheid van deze opleiding. Bij deze inschatting kan de instelling de eindniveaus van de brondocumenten als maatstaf gebruiken. Deelnemers die de opleiding SMG als BBL-traject volgen, doorlopen verplicht bpv bij een erkend leerbedrijf. Leerbedrijven zijn niet verplicht deelnemers aan te nemen. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een bpv-plaats en doorloopt traditioneel een sollicitatieprocedure. Daarmee krijgen leerbedrijven invloed op de selectie van deelnemers. Hierbij wordt een leerwerkovereenkomst gesloten. Een BOL'er volgt alleen stages.
Intake De intake is een belangrijk moment bij de start van de opleiding. Op basis van de achtergrond van de deelnemer vindt een nulmeting plaats. De doelgroep van de opleiding bestaat uit twee soorten deelnemers: vmbo' ers zonder voorkennis en deelnemers die vanuit een bedrijf/organisatie de opleiding SMG willen volgen. Deze doelgroep kan zich voor de opleiding AOK uitbreiden met (toekomstige) zelfstandige ondernemers, die hun competenties willen verbreden of aanscherpen.
25
Vmbo’ers De onderwijsinstelling voert de intakegesprekken met vmbo-deelnemers. Vmbo’ers beschikken veelal niet over eerder verworven competenties waardoor zij eventueel vrijstellingen zouden kunnen verkrijgen. Op basis van het gesprek en het doorstroomdossier van de vmbo-instelling stelt het ROC vast welke leer- en ontwikkelbehoefte de deelnemer heeft. Heeft een deelnemer ondersteunende diensten of assessments nodig? Dan wordt het Service Centrum Onderwijs (SCO) ingeschakeld. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het geval van dyslexie of sociale en/of psychologische problemen. Elke deelnemer voert naast het intakegesprek met de school een sollicitatiegesprek met het leerbedrijf. Op basis van dit gesprek wordt besloten waar de deelnemer tijdens zijn opleiding werkzaam zal zijn. Is er een samenwerkingsverband? Dan is het ook mogelijk het intakegesprek en sollicitatiegesprek te combineren. De uitkomsten van de intake, SCO en het sollicitatiegesprek vormen de basis van het Persoonlijk Ontwikkelplan waarmee de deelnemer de opleiding start. Werknemers Bij werknemers die de opleiding SMG willen volgen, is de opleidingsvraag bij de organisatie het uitgangspunt. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor een eventuele EVC-procedure: hij moet aantonen dat hij beschikt over eerder verworven competenties en dus in aanmerking komt voor vrijstelling. Hierna volgt het intakegesprek bij de onderwijsinstelling. Eventuele vrijstellingen worden hierin meegenomen. Vervolgens doorloopt de deelnemer dezelfde procedure als de vmbo’er. Op basis van een gericht advies van het ROC wordt een Persoonlijk Ontwikkelplan voor de deelnemer opgesteld. Deelnemer en leerwerkbedrijf bespreken samen de randvoorwaarden.
26
De praktijk volgens ...
Michel van den Burg, Onderwijsmanager Bouw, Hout en Meubel bij ROC de Leijgraaf
‘Voor ons was Onderhouds- en Verbouwpraktijk een mooie gelegenheid om goed onderwijs te ontwikkelen voor een doelgroep die het ROC voorheen niet of nauwelijks bediende. De SMG-opleiding voldoet aan de groeiende vraag naar breed inzetbaar service- en onderhoudspersoneel. Die vraag is er zowel bij bouwbedrijven als bij corporaties en horeca- en zorginstellingen. Het ROC kan delen uit de opleiding gebruiken om bedrijven en instellingen op maat te scholen. De SMGopleiding biedt bij uitstek de mogelijkheid te kijken wat een werknemer al wel en niet kan. Daarop kunnen we het onderwijs aanpassen. Het gaat immers vaak om zittend personeel. Dat zijn mensen die in veel gevallen praktisch vooruit geholpen willen worden en de relevantie van het onderwijs voor hun werk willen zien. Het in beeld brengen van en bouwen aan competenties heeft daarom een belangrijke meerwaarde en kan met goed ingericht competentiegericht onderwijs worden gerealiseerd. Die praktijkrelatie is heel belangrijk. Dat geven de deelnemers ook aan. Docenten en instructeurs zoeken naar de grens van de diepgang. Er moet veel geleerd worden in weinig tijd, dus die diepgang is niet altijd mogelijk. Voor docenten is dat weleens lastig.' 'Van meet af aan hebben we een open relatie gehad met alle deelnemende partijen. Dat was een randvoorwaarde om het project te laten slagen. Iets wat alle betrokkenen maar al te goed beseften. De bedrijven die direct bij het project waren betrokken, begrijpen heel goed waar de opleiding over gaat. Andere bedrijven zijn nog niet bekend met de opleiding. Daar moet de opleiding nog onder de aandacht worden gebracht. Het ROC zal er tijd in moeten steken om de opleiding ook onder de aandacht van deze bedrijven te krijgen.’
27
Kwadrant 3: De Onderwijslogistiek
De beoordeling van een deelnemer is een proces dat is opgedeeld uit vier stappen. Een deelnemer kan vanuit ieder kwadrant in het beoordelingsmodel starten. Via een nulmeting worden de competenties van deelnemers in kaart gebracht. Deze competenties worden getoetst aan het kwalificatiedossier, LLB, talen, rekenen en wiskunde en aan de persoonlijke ontwikkeldoelen van de deelnemer. Vervolgens wordt een Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) opgesteld. De deelnemer volgt en stuurt zijn ontwikkeling binnen de opleiding aan de hand van dit POP. Hierbij krijgt hij ondersteuning van zijn docent/coach. In het POP legt de deelnemer vast aan welke competenties hij in de opleiding en daarbuiten in een bepaalde periode gaat werken. Werken met een POP helpt de deelnemer om zijn doelen te bereiken. Tegelijkertijd krijgt hij inzicht in zijn eigen sterke punten en ontwikkelpunten in het kader van werk.
Voortgangsportfolio Deelnemers worden per projectopdracht beoordeeld. Bij de uitvoering van opdrachten verzamelen zij bewijzen die ze kunnen opnemen in hun portfolio. De beoordeling van projecten gebeurt aan de hand van een go/no go- methodiek. Als de deelnemer aan het einde van een project een positieve beoordeling krijgt, geeft de docent een ‘go’ om verder te gaan met het volgende project. Bij een negatieve beoordeling krijgt de deelnemer een ‘no go’ en bespreekt hij met de coach/docent wat er nodig is voor een positieve beoordeling. De deelnemer gebruikt het voortgangsportfolio (zijn persoonlijke map met bewijzen) om tijdens de projecten/opleiding aan te tonen aan welke kerntaken of competenties hij gewerkt heeft. In het portfolio kan de deelnemer documenten, plaatjes, filmpjes en dergelijke opnemen. De deelnemer draagt zelf de verantwoordelijkheid voor het portfolio: hij bepaalt wat hij wel en niet opneemt. De docent, praktijkinstructeur, coach, coördinator en praktijkbegeleider kunnen te allen tijde het portfolio inzien. Het portfolio biedt de docent/coach inzicht in de prestaties van de deelnemer en de manier waarop deze worden vastgelegd. Om deelnemers te helpen bij het samenstellen van het portfolio wordt per project aangegeven wat er in het portfolio kan komen. De docent/coach speelt zeker een rol bij het inschatten of een bestand al dan niet in het portfolio moet worden opgenomen. Trajectkaart De praktijkbegeleider kan prestaties/gedrag van de deelnemer vastleggen op de persoonlijke trajectkaart. Op deze kaart staat aan welk gedrag de deelnemer werkt binnen een bepaald project. Uitgangspunt is het gedrag dat de deelnemer moet
28
laten zien om het project succesvol af te ronden. De praktijkbegeleider kan deze competenties op de trajectkaart afvinken. Daarnaast kan de praktijkbegeleider overige opmerkingen en aandachtpunten kwijt op de kaart. De deelnemer gebruikt de kaart om op school aan te tonen wat hij in de praktijk heeft gedaan en andersom. Per project dient hij altijd een aantal ‘knock-out’ competenties te laten zien. Bijvoorbeeld bijdragen aan een positieve werksfeer, samenwerken en op tijd komen. Deze competenties zijn gebaseerd op het dossier Leren, Loopbaan en Burgerschap, kerntaak 2 (leren) en 4 (loopbaan).
De beoordeling Zijn alle projecten afgerond? Dan vindt de proeve van bekwaamheid (PvB) plaats. Ook start de deelnemer met de aanleg van een beoordelingsportfolio. Het beoordelingsportfolio bestaat uit bewijzen die de deelnemer zelf verzamelt tijdens de projecten en bewijzen die hij vanuit Proeve van Bekwaamheid meeneemt. Zo vormt het portfolio uiteindelijk een overzicht van de mate waarin de deelnemer voldoet aan de aan de eisen van de kwalificerende beoordeling. Het is dan ook de bedoeling dat de deelnemer in zijn portfoliobeoordeling een relatie legt tussen de kerntaken/kwalificatiedossier (= gedrag op trajectkaarten) en het bewijs dat hij levert. Na afronding van de Proeve van Bekwaamheid is er een eindgesprek tussen deelnemer, docent en praktijkbegeleider. Hierin bespreken zij het proces, ronden dit af en leggen doelen voor de toekomst vast. De deelnemer krijgt in het gesprek ook antwoord op de vraag of hij het examen mag aanvragen: is het beoordelingsport folio voldoende en kan het worden ingediend? Bij goedkeuring beoordeelt minimaal één assessor (maar bij voorkeur twee) het beoordelingsportfolio. De assessoren zijn inhoudsdeskundig en zijn bekwaam in het scoren van competenties. Assessoren kunnen naast het beoordelingsportfolio ook andere instrumenten inzetten om te bepalen of de deelnemer gekwalificeerd is. Examinering vindt plaats volgens de protocollen van de onderwijsinstelling. De examencommissie stelt de uitslag van het beoordelingsportfolio vast (diploma).
projecten 1 t/m 11
beoordeling door assessoren
PvB (project 12)
examinering examencommissie
trajectkaarten trajectkaarten
beoordelingsportfolio
29
diploma
Logistiek beoordelingsmodel
Portfolio
Meting Verzamelen van bewijsstukken (competenties) ontwikkeling
Huidige stand van zaken competentieniveau & werkproces
Doorlopen van diverse opleidingsactiviteiten ter verbetering van competentieniveau & werkprocessen
Uitzetten van competenties ontwikkelingstraject
Leercyclus
POP
Knock-out Competenties • Houdt zich aan de regels van het leerbedrijf/branche. • Werkt samen met collega’s en stelt zich flexibel op. • Draagt bij aan een positieve werksfeer. • Houdt rekening met de bedrijfscultuur. • Komt op tijd op de leerwerkplek/school. • Stuurt het eigen leerproces en loopbaan. • Doet aan zelfonderzoek en reflectie. • Vraagt feedback aan derden. Bewijzen en documenten voor in het portfolio: • Persoonlijk Ontwikkelplan (POP). • Trajectkaart inclusief beoordeling van praktijkbegeleider per project. • Diverse bewijzen waarmee deelnemer de benodigde competenties aantoont (o.a. stageverslagen, reflectieverslag, foto’s, feedback van praktijkbegeleider/werkgever). • Tastbare producten waarmee deelnemer zijn competenties bewijst (o.a. trajectkaart). • Beoordelingen van prestaties op de werkvloer (o.a. 360 graden feedback). • Officiële documenten (stageverslag, beoordelingen voorgaande projecten, uitkomst intake, diploma vooropleiding). • Resultaten assessment (o.a. interview of observatie op school of in praktijk) dat deelnemer speciaal heeft gedaan om bewijzen voor portfolio te verzamelen.
30
De praktijk volgens ...
Pascal Tielkens, opleidingskundige/trainer ChainWorks
Marloes van de Camp, adviseur, Edunova
'Wij waren als onderwijskundigen betrokken in het protect en maakten deel uit van het kernteam. De samenwerking met de andere partners in het project is bijzonder goed verlopen. Het kernteam roept bij ons echt een “wij”-gevoel op. De open manier van communiceren was erg prettig. Niet alleen binnen het project was de samenwerking goed, ook daarbuiten was er veel goodwill en motivatie tot samenwerking. Iedereen stond open voor elkaars input en erkende de noodzaak en meerwaarde van het project.' 'Het werken naar een gezamenlijk vastgesteld doel ging goed. De manier van overleggen, het projectmatig werken aan tussendoelen en het inplannen van tijd om met elkaar samen te werken verliep soepel. Hoewel de partners aan één opleiding werken, kunnen de onderwijsinstellingen voldoende aansluiten op hun eigen systematiek. Hierdoor wordt de kern van de opleiding geborgd, maar kunnen andere onderwijsinstellingen deze opleiding gemakkelijk in hun aanbod opnemen.' 'Lastig in het project was het steeds veranderende kwalificatiedossier. Vanuit het kenniscentrum verscheen twee keer een herziene versie. Hierdoor was het voor ons zoeken welke invloed de veranderingen hadden op de onderwijsinhoud met betrekking tot de opleidingen.' 'Het is de bedoeling dat de kennis omtrent de inhoud en inrichting van de opleiding bij de onderwijsinstellingen geborgd wordt. Daarom hebben wij gedurende het project bijeenkomsten georganiseerd om deze deskundigheid over te dragen op de docenten, praktijkinstructeur en praktijkbegeleiders. In deze setting hebben wij samengewerkt met gemotiveerde mensen. We kunnen uiteindelijk met z’n allen trots zijn op de resultaten die we hebben bereikt!’
31
Kwadrant 4: Het Begeleidingsmodel
De docenten, praktijkinstructeurs, de coach en de praktijkbegeleider zorgen er samen voor dat het leerproces van de deelnemer een zo goed mogelijke ondersteuning en begeleiding krijgt. Zij hebben regelmatig contact met elkaar en met de deelnemer over de voortgang. Uiteraard is de deelnemer uiteindelijk verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces. Deze tabel geeft aan welke begeleiders en begeleiding er binnen de opleiding bestaan: Wie?
Welke begeleiding?
Docent/coach Als docent: Lesgeven, theorie, schooldag en sturen op vakinhoudelijke uitvoering Als coach: Afstemming en bespreking ontwikkeling: POP (doelen) en trajectkaart (acties) Praktijkinstructeur
Vaardigheidstraining binnen de onderwijsinstelling (praktijkruimtes)
Praktijkbegeleider
• Coördinatie praktijkwerkzaamheden • Instructie van werkzaamheden • Begeleiden, stimuleren, motiveren en enthousiasmeren van de leerlingen in de praktijk
Werkgever
Werkgeverschap bieden
Een goede onderlinge afstemming tussen de begeleiders is belangrijk voor het leerproces van de deelnemer. Na elk begeleidingsmoment is er afstemming door middel van verslaglegging naar elke betrokkene via de mail. Daarnaast is het belangrijk dat de betrokkenen actief communiceren via de trajectkaart.
Samenwerking Een constructieve samenwerking tussen alle partijen is van groot belang geweest om het binnen- en buitenschools én ondersteunend leren tot één geheel te maken. Onderwijs en bedrijfsleven hebben afspraken gemaakt over het onderwijs dat onder hun gezamenlijke verantwoordelijkheid valt. Geen gemakkelijke klus. Maar er was beslist sprake van co-makership. Alle partijen opereerden proactief, alle bedrijven wilden oprecht bijdragen aan een goede opleiding. De scholen en bedrijven hebben afspraken gemaakt over het onderwijs en de opleiding. Het kernteam, bestaande uit afgevaardigden van alle partijen, is actief aan de slag gegaan met de
32
inrichting van de opleidingen SMG en AOK. Gedurende de looptijd van het project kwam het kernteam regelmatig bij elkaar. Tijdens deze bijeenkomsten zochten de teamleden naar afstemming, maakten afspraken en zetten acties uit. De afspraken over de inhoud en inrichting van de opleiding zijn vastgelegd in een leerwijzer die bij de uitvoering van de opleiding geraadpleegd kan worden. Voor de toekomst is het belangrijk dat alle partijen afstemming blijven vinden over het opleidings programma, duidelijk onderling communiceren en een consistente begeleiding blijven bieden aan de leerling. School en bedrijf kunnen zelfs onderdeel zijn van één leeromgeving. In Heerenveen bijvoorbeeld, heeft het Friesland College in samenwerking met woningcorporatie Accolade en andere bedrijven de opleiding Toolz geïntroduceerd. Leerlingen volgen de volledige opleiding in de praktijk. Een leermeester verzorgt de lessen op de praktijklocatie. Geen schoolse structuren dus, maar wel deskundige begeleiding (www.wellerengeenschool.nl). Er zijn ook voorbeelden van samenwerkingsverbanden waarin een intermediair fungeert als schakel tussen school en bedrijf. Er zijn meerdere manieren waarop scholen en bedrijven kunnen samenwerken. In alle goede voorbeelden is één succesfactor allesbepalend: scholen en bedrijven zien het onderwijs echt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het is belangrijk om het onderwijs vanaf het begin in nauwe samenwerking vorm te geven. Bijvoorbeeld via samengestelde teams die op alle niveaus aan de slag gaan. Dit alles vraagt om een behoorlijke tijdsinvestering, die zowel school als bedrijf moeten inplannen.
Organisatie Om de visie om te zetten in concrete activiteiten is helderheid nodig over de rollen, taken en verantwoordelijkheden rond de begeleiding en beoordeling van deelnemers. Dit valt onder organisatie. Belangrijk is dat de verschillende aanspreekpunten – de coördinator(en) van school, de betreffende docenten en de praktijk opleiders en coördinator(en) in het bedrijf regelmatig overleggen. Het is belangrijk om niet te blijven ‘hangen’ in abstract verwoorde ambities. Hobbels moeten geslecht worden. De school wil vakmensen afleveren en daarvoor moeten bepaalde problemen nu eenmaal opgelost worden. Bij het vormgeven van de uitvoering moeten tijd en middelen steeds betrokken worden. Goede samenwerking vraagt vaak meer tijd dan de betrokkenen in eerste instantie hebben ingepland, áls dit als is ingepland. Bovendien blijft dit capaciteit en middelen vergen gedurende de gehele samenwerking. Dit vereist voldoende draagvlak in het bestuur van het onderwijs. De betrokken personen moeten van hun organisatie de mogelijkheid krijgen veranderingen voor te stellen en door te voeren. Bovendien moeten zij beschikken over de benodigde competenties om werkplekleren te kunnen vormgeven en
33
De praktijk volgens ...
Hennie Kaak, coördinator opleiding SMG bij BrabantWonen
'BrabantWonen wil als corporatie iets terug doen voor de maatschappij. Met de opleiding SMG dragen wij ons steentje bij om straks het tekort aan goed opgeleide vaklieden en ook stageplaatsen in de bouwsector te voorkomen. Het belang van competentiegericht onderwijs is voor ons als woningcorporatie erg belangrijk. Kennis, vaardigheid en houding zijn drie eigenschappen die een servicemedewerker in huis moet hebben. De samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en bedrijven in dit project is met de voorbereidende overleggen prima verlopen. Ik heb de samenwerking als prettig ervaren. Communicatie met de onderwijsinstelling over het onderwijstraject van de deelnemers verdiende continue de aandacht. Wat heel goed gaat is dat deelnemers een aantal opdrachten gezamenlijk hebben uitgevoerd. Men leert ook van elkaar. Dat vinden de deelnemers erg positief. Moeilijk vinden ze Nederlands en Engels en het maken van een portfolio.'
34
begeleiden. Het kenniscentrum beroepsonderwijs KBB kan ondersteuning bieden bij het opleiden van praktijkopleiders en het bevorderen van de communicatie tussen school en bedrijf. De kenniscentra zijn belangrijk voor de communicatie met het bedrijfsleven, het opzetten van het OnderwijsLeerBedrijf (waarin deelnemers tweedehands auto’s repareren) en de dagelijkse realisatie daarvan. Ook docenten hebben mogelijk meer ondersteuning nodig bij het begeleiden van deelnemers in hun rol van ‘lesgever’ naar ‘coach’. Hierbij kunen bijvoorbeeld de onderzoeks- en adviesbureaus op dit gebied een rol spelen.
Inhoudelijke afstemming Belangrijk is dat de inhoud van het onderwijsprogramma goed is afgestemd op de school en de praktijk. Uitgangspunt voor de inhoudelijke invulling zijn de nieuwe competentiegerichte kwalificatiedossiers (en LLB). School en bedrijf overleggen waar welke inhoud (op welke manier) aan bod komt. Welke voorkennis heeft de deelnemer nodig? Wie is hiervoor verantwoordelijk? Welke eventuele inhoud wordt hieraan toegevoegd (keuzedeel/flexibiliteit)? Dit vraagt om voortdurende afstemming tussen praktijkopleider en docent. De school en het bedrijf stellen aan de hand van de prestatie-indicatoren vast in hoeverre de student de vereiste en gewenste competenties ontwikkeld heeft. Beoordelingsprocedures en gerelateerde toegepaste instrumenten worden vast gelegd. Het is van belang dat in het bedrijf en op school beoordelaars zijn aan gesteld die kunnen vaststellen in hoeverre de deelnemer de vereiste competenties heeft ontwikkeld. School en bedrijf moeten regelmatig overleggen in hoeverre deze beoordelingswijze voldoet en wat zo nodig voor verbetering in aanmerking komt. Ook het organiseren van het werkplekleren zelf is regelmatig onderwerp van evaluatie.
35
De praktijk volgens ...
Paulette Kreté, projectleider Servicemedewerker Gebouwen bij ROC Eindhoven
‘Na het verzoek van Stichting Woonbedrijf om een maatwerkcursus op te zetten voor onderhoudsmedewerkers die vaak vakspecialist waren, hebben we ons in eerste instantie gericht op noodzakelijke praktische vaardigheden, zoals timmeren, metselen, tegelzetten en stukadoren. Maar gaandeweg ontwikkelde de opleiding zich tot een volwaardige competentiegerichte opleiding. Behalve voor vakkennis is er ook aandacht voor omgaan met klanten, kunnen samenwerken en plannen. Vakvaardigheden en competenties vullen elkaar perfect aan.' 'De opleiding tot SMG werkt met verschillende projecten. Projecten waarin verschillende vakdisciplines, werkprocessen en competenties samenkomen. Door de geïntegreerde opdrachten van het cgo is er samenhang tussen theorie en praktijk. Dankzij het portfolio dat de student gaandeweg de opleiding vult, houdt de school er ook zicht op. De werkzaamheden komen veel beter tot hun recht in het cgo dan het oude onderwijssysteem. In het oude onderwijssysteem werden competenties niet expliciet benoemd, maar ze waren ook heel belangrijk. Mooi voorbeeld is het project Klaar voor de start. Hierin oefent de kandidaat met werkprocessen zoals voorbereiden van het uit te voeren werk en geschikt maken van het gebouw voor uit te voeren werk. De deelnemers moeten de juiste materialen kiezen en samenwerken met collega’s en de klant om de klus goed voorbereiden en tot een goed einde te brengen.' 'Het BIB-traject is inmiddels afgerond, maar de cgo-opleidingen tot Servicemedewerker Gebouwen en Allround ondernemer Klusbedrijf zijn een feit. Het ROC Eindhoven wil contact met de leerbedrijven blijven houden. We zien het als onze opdracht om een blijvende rol te spelen in het aanleren van nieuwe technieken en gebruik van nieuwe materialen. Het leertraject wordt daarvoor voortdurend aangepast. Bedrijven moeten de mogelijkheid hebben en houden om hun medewerkers volledig, maar ook op één of twee onderdelen bij te scholen.’
36
Evaluatie
De pilot van de opleiding SMG startte op augustus 2009. Circa 50 deelnemers zijn begonnen met de vernieuwde opleiding SMG. Tijdens en na de opleiding heeft het kernteam de opleiding geëvalueerd. Met het oog op het project richtte deze evaluatie zich op het verbeteren van de opleidingsactiviteiten. De informatie uit de evaluatie dient om de inrichting, inhoud, begeleiding, beoordeling en logistiek (kortom: de kwaliteit) van de opleidingen SMG en AOK beter te laten aansluiten op de deelnemer, docent en het bedrijfsleven. Daarnaast is de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven geëvalueerd, zodat de kwaliteit van deze samenwerking versterkt kan worden. Voor de evaluatie is een aantal instrumenten ingezet: mondelinge interviews, praktijkobservaties bij leerbedrijven en onderwijsinstellingen en intervisie. De evaluatie heeft zich gericht op de algemene indruk van de opleiding en het onderwijskwadrant dat aan de opleiding ten grondslag ligt.
Algemene indruk De bedrijven (BrabantWonen en Stichting Woonbedrijf) geven aan dat zij een beter beeld hebben gekregen over de opbouw van mbo-opleidingen. Ze zijn tevreden over de behaalde projectdoelen. Er is zichtbaar resultaat te zien in de competenties van medewerkers. Docenten van ROC De Leijgraaf en ROC Eindhoven hebben in samenwerking met het bedrijfsleven de inhoud van de opleiding vormgegeven. Zij hebben een beroep gedaan op docenten van installatietechniek, elektrotechniek, Nederlands, Engels en Leren, Loopbaan en Burgerschap (LBB). Er is nog geen duidelijk beeld van de opleiding in haar totaliteit. Dit komt doordat er diverse vakdisciplines zijn. De opleiding valt niet onder een opleidingsteam dat verantwoordelijk is voor de uitvoering. Andere opleidingen zijn vakspecifiek en vallen wel onder een team. De praktijkopleiders van de bedrijven geven aan dat de opleiding tot op heden een verbetertraject is. Daarin voelen zij zich ondersteund door de ROC's. Praktijk opleiders geven aan dat zij bij de start geen goed beeld hadden van de opbouw van de opleiding en dat de communicatie met de onderwijsinstelling verbeterd kan worden. De deelnemers geven aan dat zij een ander beeld hadden van de opleiding voordat zij begonnen. Zij hadden verwacht dat zij korte cursussen/workshops zouden volgen per handeling (plaatsen van een deur, verplaatsen stopcontact). Zij wisten in het begin niet dat er sprake was van een competentiegerichte opleiding gekoppeld
37
aan een mbo-diploma op niveau 2. De deelnemers zien het belang in van de vakken Nederlands en Engels, gekoppeld aan hun directe werkomgeving. Ook zien zij de voordelen in van een diploma. Deelnemers zijn enthousiast over de praktische toepasbaarheid van het Internet op hun beroep, bijvoorbeeld voor het opzoeken van een verfsoort. Momenteel zijn er geen reguliere groepen van 16-jarige deelnemers en deelnemers zonder werkervaring die de opleiding volgen. Uit de evaluatiegesprekken met deelnemers en docenten is wel gebleken dat de opleiding inhoudelijk aansluit bij deze deelnemersgroepen.
Onderwijskwadrant Onderwijsinrichting De deelnemers die momenteel de opleiding volgen, hebben werkervaring. Voor hen is de duur van de opleiding passend. Men verwacht dat wanneer 16-jarige deel nemers en deelnemers zonder werkervaring starten met deze opleiding, de studiedruk erg hoog zal zijn in vergelijking met andere mbo-opleidingen. De deelnemers geven aan dat de werkdruk hoog is, maar dat ze met hun opgedane werkervaring het onderwijs goed bij kunnen houden. De verhouding tussen theorie en praktijk die de BBL-onderwijsvorm biedt, ervaren de deelnemers als passend. BBL heeft ook de voorkeur, omdat de deelnemers het beroep Servicemedewerker Gebouwen leren in de praktijk. Ze geven aan dat de opleiding toch veel theorie bevat: Nederlands, Engels, reken- en wiskunde, Leren, Loopbaan en Burgerschap en het maken van verslagen. Met kenniscentrum Kenteq en de ROC’s is overlegd over de noodzaak van Engels. Daarbij is gesteld dat Engels belangrijk is (bijvoorbeeld bij werkzaamheden in hotels). De opleiding bevat veel vakdisciplines. Bedrijven, Kenteq en de onderwijsinstellingen geven aan dat veiligheid te allen tijde voorop moet staan. Een deelnemer start met het behalen van zijn VCA, alvorens hij gaat leren in de beroepspraktijkvorming. De deelnemers ervaren de verdeling tussen de lesdagen en de beroepspraktijk vorming als goed. Zij vinden dat de opleiding een hoog tempo heeft en moesten wennen aan het (opnieuw) studeren. Er is te weinig tijd voor het maken van opdrachten in de beroepspraktijkvorming. Onderwijsinhoud De opleiding SMG is ontwikkeld volgens het kwalificatiedossier met cohort 20092010. Inmiddels is cohort 2010-2011 beschikbaar met wezenlijke veranderingen in de inhoud. Om stabiliteit te bieden tijdens de pilot, is er bewust voor gekozen projectopdrachten niet om te schrijven naar het nieuwe cohort. Hierdoor klopt
38
De praktijk volgens ...
Marieke Hulsbosch, manager technische diensten BrabantWonen
‘De keuze voor praktijkopleiden is een goede keuze: in de praktijk leert de deelnemer het vak en kan hij de kennis en kunde halen. Theorie alleen volstaat niet. De vakman leert het beste door gewoon aan de gang te gaan, gewoon te doen. Tijdens de uitvoering van de opleiding worden de opdrachten direct bijgeschaafd waar nodig. Het project is voor alle partijen een winsituatie geweest.' 'Als partner in het project en als leerbedrijf heeft BrabantWonen inzicht kunnen krijgen in hoe zaken ontstaan en kunnen meedenken over de opleiding. De opleiding is er uiteindelijk anders gaan uitzien dan in de projectaanvraag beschreven stond, maar past nu wel meer bij de vraag vanuit de markt. Als projectpartner blijft het altijd zoeken over hoe bepaalde zaken moeten worden aangepakt. Hoe doe je dat met uren schrijven, et cetera. De relatie met ROC De Leijgraaf is door het project sterker geworden. Er is meer begrip voor elkaars situatie, de organisaties zien elkaars uitdagingen en merken dat ze dezelfde uitdagingen voor de toekomst delen. Er is een gedeeld bewustzijn dat BrabantWonen en ROC De Leijgraaf twee afzonderlijke organisaties zijn, maar vaak op een grijs gebied zitten als het gaat om werken en leren. We hebben wel gemerkt dat een traject als De Onderhoud- en Verbouwpraktijk veel van een leerbedrijf vergt. Met name als het gaat om planning, want medewerkers in opleiding zijn minder productief. Om dit te ondervangen wil BrabantWonen bij een volgend traject het aantal medewerkers dat in opleiding gaat, meer spreiden. Op die manier komt de kwaliteit van het werk minder onder druk te staan.' 'Onze verdere plannen? De opleiding tot Servicemedewerker Gebouwen moet een vast onderdeel van de bedrijfsvoering van BrabantWonen worden. Voor toekomstige medewerkers moet de bereidheid tot volgen van de opleiding een functie-eis bij sollicitaties worden. Blijven investeren in samenwerking met het ROC is daarom erg belangrijk. BrabantWonen ziet graag nieuwe aanwas binnenkomen die met de opleiding starten en BrabantWonen als leerbedrijf kiezen. In een BBL- of traineeconstructie. Sowieso wil de organisatie organiseren in jongeren. Met name als het gaat om groepen die een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Jeugd uit de regio Oss moet de kans krijgen zich vakgericht te ontwikkelen.’
39
de koppeling van de lesstof en Proeve van Bekwaamheid (PvB) niet meer met het meest recente kwalificatiedossier. De deelnemende partijen BrabantWonen, Stichting Woonbedrijf en VLOK geven aan dat de verhouding elektrotechniek en installatietechniek in de opleiding prima is. Indien er een vakdiscipline minder mag voorkomen, dan zouden zij kiezen voor het weglaten van de vakdiscipline schilderen. Docenten constateren dat sommige opdrachten erg veel op elkaar lijken. Zij kunnen nog niet concreet aangeven op welke punten. Docenten en deelnemers stellen dat de namen van de projecten niet overeen komen met het beeld dat de deel nemer ervan hebben. Momenteel zijn de projecten zodanig opgebouwd dat iedere opdracht een mix van verschillende vakdisciplines is. Docenten, praktijkopleiders en het bedrijfsleven zien het voordeel van de projecten waarbij in één scenario een combinatie van meerdere vakdisciplines kan worden geoefend. Sommige deelnemers die een vakspecialisme beheersen geven aan dat dit onpraktisch werkt. Zij vertellen dat voor reguliere studenten zonder voorkennis deze aanpak wel goed zal werken. Opvallend is wel dat deelnemers met voorkennis uit interesse toch de projecten waarvoor zij vrijstelling hebben willen uitvoeren. Daarnaast geeft ook een groot aantal aan dat zij juist de meerwaarde van de gecombineerde opdrachten zien en de koppeling hiervan naar de praktijk. Docenten en deelnemers geven aan dat er veel tijd in de opleiding besteed moet worden aan het maken van verslagen. Momenteel dienen de verslagen om Nederlands schrijfvaardigheid van de deelnemers te ontwikkelen. Docenten geven aan dat er weinig ondersteunend materiaal is, zoals docentenhandleidingen of aanvullende opdrachten. De opleidingsgids waarin de volgorde van de projecten staat, wordt weinig gelezen in verband met tijdgebrek. De docenten geven aan dat de simulatieruimten niet goed ingericht kunnen worden. Een oorzaak hiervan is onvoldoende ruimte binnen de schoolgebouwen. Per vakdiscipline zijn er simulatieruimten nodig. Maar deze zijn (vaak) verspreid over meerdere locaties. Hierdoor is het logistiek gezien lastig de opleiding uit te voeren. Daarnaast geeft ROC Zadkine aan dat deelnemers die veel moeten reizen tussen locaties, minder gemotiveerd zijn om de opleiding te volgen. Begeleidingsmodel Deelnemers geven aan dat er tijdens de beroepspraktijkvorming geen continue begeleiding in het leerbedrijf is. Dit komt doordat een praktijkopleider dan teveel deelnemers onder zich heeft.
40
EVC-procedures aan de start van de opleiding kunnen verbeterd worden. Doordat de docenten/assessoren nog geen ervaring hadden met de uitvoering van de opleiding kon en kan er niet altijd op het juiste niveau beoordeeld worden. Momenteel vindt er met de leerling per kwartaal een gesprek plaats. Vooral in de opstartfase van de opleiding zou de frequentie van deze gesprekken hoger mogen liggen. De leerbedrijven geven aan dat de begeleiding van de deelnemers maatwerk is. Voor de begeleiding zijn trajectkaarten ontwikkeld per project. Het bedrijfsleven geeft aan dat de trajectkaarten helpen bij de bewustwording van de deelnemers van de verschillende stappen die zij (moeten) doorlopen. De trajectkaarten zijn volgens de praktijkopleiders te moeilijk geformuleerd. Zij vinden het lastig een deelnemer te beoordelen op mbo niveau 2. Zo is het niveau timmeren binnen SMG lager dan het niveau van de opleiding Allround Timmerman (niveau 2). Tijdens deskundigheidsbevorderingen zijn daarom samen met de praktijkopleiders en docenten beoordelingscriteria vastgesteld. Tijdens de ontwikkeling van de opleiding hebben ROC’s aangegeven ieder over een eigen vorm van portfolio te beschikken. Het was daarom niet nodig een nieuw portfolio te ontwikkelen. Achteraf blijkt echter dat het bestaande portfolio niet op elk ROC aansluit op de opleiding SMG. Tijdens de evaluatiefase is daarom alsnog een portfolio ontwikkeld voor de opleiding SMG. Onderwijslogistiek Voor de opleiding Servicemedewerker Gebouwen zijn drie projectopdrachten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden als Proeve van Bekwaamheid. Een deelnemer kan aan de start van zijn tweede jaar in overleg met het leerbedrijf aangeven welk van de drie thema’s (keuken, badkamer, bovenverdieping) hij zal uitvoeren als PvB. Gebleken is dat deze keuze te beperkt is. Gedurende het project is daarom de PvB omgezet van een statisch document naar een dynamisch document. De Proeve heeft nu niet meer het karakter van een kadertoets, maar wordt maatwerk. Een deelnemer ontwikkelt in overleg met de onderwijsinstelling en het leerbedrijf een maatwerk PvB. Docenten en praktijkopleiders geven aan dat theorietoetsen gewenst zijn als ondersteuning van de PvB. De theorietoetsen moeten gaan over materiaal en gereedschappen. Uit de praktijkobservatie komt naar voren dat het voor praktijkopleiders onduidelijk is hoe men projectopdrachten in de bpv moet beoordelen. Tijdens de uitwisselingsbijeenkomsten is gebleken dat veel ROC’s kampen met het beoordelingsaspect van de opleiding SMG. Het ontwikkelde beoordelingsdocument voor de opleiding SMG (OWEN/Kenteq) beschrijft de beoordeling van de opleiding SMG. Dit document is niet goedgekeurd door het ministerie van OCW.
41
42
Conclusies
Over het algemeen zijn alle partijen tevreden over de opleiding en de behaalde projectresultaten. Wel zijn er enkele aandachtpunten: • De positie van de opleiding in de onderwijsinstelling. Momenteel is geen specifiek opleidingsteam ingericht binnen de ROC’s. • De communicatie tussen bedrijf en onderwijsinstelling over de inrichting, organisatie en uitvoering van de opleidingen. • Het informeren van de deelnemer over het doel, de inrichting en uitvoering van de opleidingen. • Het werven van reguliere deelnemers (16-jarige deelnemers en deelnemers zonder werkervaring). Met het oog op de vergrijzing binnen de technische branche is het belangrijk voor onderwijsinstellingen om deze deelnemersgroepen aan te spreken. Bijvoorbeeld door contact te onderhouden met vmbo-scholen, UWV, gemeenten en bedrijven. De opleiding SMG is volgens de BBL-structuur ingericht. Dit is een passende onderwijsvorm gebleken. De deelnemers in de pilots hebben de duur van de opleiding als goed ervaren. De projectopdrachten waarbij in één scenario een combinatie van meerdere vakdisciplines kunnen worden geoefend, hebben hun opbrengsten laten zien. Bedrijven, de onderwijsinstellingen en de deelnemers hebben de samenwerking als prettig ervaren. Tijdens het uitvoeren van de pilots kwamen enkele aandachtpunten naar voren die wellicht de opleidingen kunnen verbeteren: • Men verwacht dat wanneer 16-jarige deelnemers en deelnemers zonder werkervaring starten met deze opleiding de studiedruk erg hoog is. Deze deelnemers kunnen voorbereid worden door een voorschakeltraject in te zetten. Hierin moeten minimaal de basisvaardigheden timmeren en VCA aan bod komen. Deze taak valt onder de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. • Veiligheid moet in het werk van een SMG/AOK te allen tijde voorop staan. Een deelnemer start met het behalen van zijn VCA, voordat hij gaat leren in de beroepspraktijkvorming. • De beroepspraktijkvorming moet voldoende ruimte en mogelijkheden bieden om te werken aan de praktijkopdrachten. • De projectopdrachten voor de opleiding SMG verdienen nog een aanpassingsslag naar de inhoud van het kwalificatiedossier cohort 2010-2011. Daarnaast kunnen de projectopdrachten nog verbeterd worden met betrekking tot overlap en titels. • Begeleiders (docenten, praktijkopleiders) kunnen door deskundigheidsbevordering voldoende geïnformeerd worden over de opleidingen (documentenstudie, toelichting, docentenhandleiding, etc.).
43
• De organisatie van de simulatieruimten verdient per ROC de aandacht. ROC’s kunnen nagaan hoe zij de ruimten zo praktisch en aantrekkelijk mogelijk (bijvoorbeeld op 1 locatie) kunnen aanbieden. • Het schrijven van verslagen kan vanuit de onderwijsinstelling/het bedrijf worden ondersteund door het aanbieden van sjablonen met een lay-outstructuur. Zo hoeven de deelnemers alleen de inhoud te vullen. • Tijdens het aanleren van nieuwe vaardigheden op de werkplek dient een werkplekbegeleider aanwezig te zijn. Dit kan verplicht gesteld worden en tijdens de voorlichting over de opleiding aangegeven worden. • Per onderwijsinstelling verdient de EVC-procedure aan de start van een opleiding de aandacht; op welke manier kunnen we op het juiste niveau beoordelen of een deelnemer vrijstelling kan krijgen voor bepaalde onderdelen? • Driehoeksgesprekken (tussen deelnemer, bedrijf en school) in het traject van de deelnemer moeten naar behoefte van de leerling gebeuren. • Het beoordelingsaspect van de opleidingen: op welke manier kunnen we op het juiste niveau beoordelen. Het beoordelingsodocument SMG van OWEN/Kenteq biedt de eerste aanzet.
44
Disseminatie
Een van de projectdoelen was het dissemineren van de opleiding naar tenminste acht regio’s in Nederland en te komen tot een landelijk dekkend netwerk van de opleidingen SMG en AOK. Het kernteam heeft tijdens de uitvoering van het project gezorgd dat bereikte resultaten en producten landelijk verspreid werden. Dit door het ontwikkelen en aanbieden van een website en een nieuwsbrief en door uitwisseling met andere ROC’s.
Website Voor naamsbekendheid onder (potentiele) deelnemers, (leer)bedrijven en onderwijsinstellingen is de website www.onderhoudspraktijk.nl ontwikkeld. Via berichtgeving bij landelijke organisaties is de naamsbekendheid vergroot. Dit heeft er in geresulteerd dat een woningcorporatie zich heeft gemeld als participant (leer bedrijf en contractscholing). Daarnaast is een documentensectie ontwikkeld waarbinnen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven documenten over de opleidingen kunnen uitwisselen. Bedrijven kunnen (transparant) kijken naar de ontwikkeling van de opleiding. Onderwijsinstellingen kunnen hun krachten bundelen door gezamenlijk documenten te ontwikkelen en uit te wisselen.
Nieuwsbrief Voor betrokken en geïnteresseerde partijen hebben we een periodieke nieuwsbrief uitgebracht. In 2010 zijn al drie nieuwsbrieven verschenen. In de nieuwsbrieven staan de nieuwste ontwikkelingen van de opleidingen en ervaringen van deel nemers, onderwijsinstellingen en leerbedrijven.
Uitwisseling met andere ROC’s Het kernteam heeft bijeenkomsten georganiseerd met diverse ROC’s in het land die de opleiding(en) uitvoeren of uit willen voeren. Alle partijen waren zeer enthousiast over het contact. De bijeenkomsten dragen bij aan het uitwisselen van ervaringen en delen van kennis en documenten. Het is de bedoeling dat de uitwisseling ook na afronding van het project structureel plaats blijft vinden.
45
Nawoord
Wanneer u dit boekje van kaft tot kaft heeft gelezen, heeft u een beter beeld gekregen van de opleidingen, de ontwikkelingen en mogelijkheden binnen de Onderhouds- en Verbouwpraktijk. De afgelopen twee jaar is er met BiB-subsidie hard gewerkt aan de opleidingen Servicemedewerker Gebouwen en Allround Ondernemer Klussenbedrijf. In het najaar van 2010 waren er enkele bijeenkomsten waarin Kenteq en de verschillende ROC’s, die de opleidingen SMG en/of AOK verzorgen, ervaringen uitgewisseld hebben. De vraag is nu: gaan de verschillende partijen met elkaar verder of stopt het? De komende jaren hopen we de opleidingen SMG en AOK op een optimale en efficiënte wijze met de gevormde groep verder te ontwikkelen. Ons doel: twee nog betere opleidingen die aansluiten op de praktijk en landelijk op de kaart staan! Via deze weg willen we Stichting Woonbedrijf, BrabantWonen, VLOK, Kenteq, ROC Eindhoven, ROC de Leijgraaf, ROC Zadkine, ROC van Amsterdam en TOOLZ bedanken voor hun constructieve inbreng, advies en feedback. Mocht u meer informatie willen over de Onderhouds- en verbouwpraktijk, dan verwijzen we u naar www.onderhoudspraktijk.nl. Het kernteam
46