Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt) De voltooid tegenwoordige tijd wordt in het Duits meestal in de spreektaal gebruikt.
Ik heb huiswerk gemaakt. Ik maak -> ik maakte Ich habe Hausaufgaben gemacht.
(zwak werkwoord want stam veranderd niet van klinker in de verleden tijd)
Ik ben gisteren naar huis gelopen. Ik loop -> ik liep Ich bin gestern nach Hause gelaufen.
(sterk werkwoord, want stam veranderd van klinker in de verleden tijd)
Makkelijk: In het Duits werkt het precies zo.
Conclusie: Alle werkwoorden die in het Nederlands zwak zijn, zijn ook in het Duits zwak en de werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn, zijn in het Duits ook sterk.
Anders dan in het Nederlands: 1.)Voltooid deelwoord i.v.m. en beweging in het Duits doe je met het werkwoord “sein”, alles andere met het werkwoord “haben”: Beweging: Ich bin gereist, ich bin gelaufen, ich bin gefahren, etc. Andere:
Ich habe geschlafen, ich habe gegessen, ich habe gesehen, etc.
Er is wel een lijst met sterke woorden die hiervan afwijken. Je ziet bij deze woorden vaak een klinkerwissel. Zie volgende bladzijde. Deze woorden moet je leren.
1 A.Beckmann
Sterke werkwoorden die niet met “sein” staan gebruik je “haben”. Heden NL:
D:
Aankomen beginnen bevallen bevinden blijven breken doen dragen drinken eten fietsen gaan geven hangen helpen heten houden huren, lenen kijken komen krijgen laten lezen liggen (hard)lopen nemen ontmoeten opbellen optreden overstappen paardrijden rijden schieten schijnen schrijven skiën slaan slapen sluiten
ankommen beginnen gefallen befinden bleiben brechen tun tragen trinken essen Rad fahren gehen geben hängen helfen heißen halten leihen sehen kommen bekommen lassen lesen liegen laufen nehmen treffen anrufen auftreten umsteigen reiten fahren schießen scheinen schreiben Ski fahren schlagen schlafen schließen
voltooid deelwoord: D (sein) (sein) (sein)
(sein) (sein)
(sein)
(sein)
(sein) (sein) (sein) (sein)
(sein)
2 A.Beckmann
angekommen angefangen, begonnen gefallen befunden geblieben gebrochen getan getragen getrunken gegessen Rad gefahren gegangen gegeben gehangen geholfen geheißen gehalten geliehen gesehen gekommen bekommen gelassen gelesen gelegen gelaufen genommen getroffen angerufen aufgetreten umgestiegen geritten gefahren geschossen geschienen geschrieben Ski gefahren geschlagen geschlafen geschlossen
snijden solliciteren spreken springen staan treffen tv-kijken uitnodigen vallen vergeten verliezen vertrekken vinden vliegen vriezen wielrennen winnen zien zingen zitten zwemmen
schneiden bewerben sprechen springen stehen treffen fernsehen einladen fallen vergessen verlieren abfahren finden fliegen frieren Rennrad fahren gewinnen sehen singen sitzen schwimmen
(sein)
(sein)
(sein) (sein) (sein)
geschnitten beworben gesprochen gesprungen gestanden getroffen ferngesehen eingeladen gefallen vergessen verloren afgefahren gefunden geflogen gefroren Rennrad gefahren gewonnen gesehen gesungen gesessen geschwommen
2.)Alle werkwoorden op “ieren” zijn zwak en krijgen geen “ge” aan het begin. Ich habe trainiert, ich habe mankiert, ich habe fraudiert, etc.
3 A.Beckmann
Opdrachten: 1. rijden 2. kopen
Ich …………. gestern zum Einkaufen……………….. ………..du dir das neue Buch…………….?
3. zien
Wir…………….gestern einen tollen Film………….
4. lopen
Gestern ………. ihr fünf Stunden ………………….
5. lezen
…………..du schon die Zeitschrift…………………?
6. wonen
Er …….. fünf Jahre in Hamburg……………………..
7. trainen
Ich…………..sechs Stunden…………………..
8. werken
……….Sie letzte Woche ……………………..?
9. hebben
Wir ……………..keine Hausaufgaben………….
10.nemen
Gestern………..ihr eine Limo…………………..
11.zingen
Vor drei Tagen……….er ein tolles Lied……………
12.sluiten
Der Markt…………voor einem Monat………………….
Controleer je antwoorden op de volgende bladzijde.
4 A.Beckmann
Antwoorden: 1. rijden
Ich bin gestern zum Einkaufen gefahren.
2. kopen
Hast du dir das neue Buch gekauft?
3. zien
Wir haben gestern einen tollen Film gesehen.
4. lopen
Gestern seid ihr fünf Stunden gelaufen.
5. lezen
Hast du schon die Zeitschrift gelesen?
6. wonen
Er hat fünf Jahre in Hamburg gewohnt.
7. trainen
Ich habe sechs Stunden trainiert.
8. werken
Haben Sie letzte Woche gearbeitet?
9. hebben
Wir haben keine Hausaufgaben gehabt.
10.nemen
Gestern habt ihr eine Limo genommen.
11.zingen
Vor drei Tagenhat er ein tolles Lied gesungen
12.sluiten
Der Markt hat voor einem Monat geschlossen.
5 A.Beckmann