VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS Guimardstraat 1 - 1040 BRUSSEL
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
VAK
SOCIO-ECONOMISCHE INITIATIE
Derde graad ASO 1ste/2de leerjaar
Licapnummer: D/1992/0279/121
- LICAP-uitgave - Brussel -
INHOUD
blz.
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
1
BEGINSITUATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
2 2.1 2.2
DOELSTELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Algemene doelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Leerplandoelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4 4 5
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
LEERSTOFAFBAKENING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Inleidende kaderles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Problemen van verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Problemen van sparen en beleggen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De arbeidsovereenkomst en de arbeidsmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De ondernemer en de ondernemingsproblemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Relaties met de overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Relaties met het buitenland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Belgische economie als geheel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10 10 11 11 12 13 14 14 15
4
METHODOLOGISCHE WENKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
16
5
SUGGESTIES MET BETREKKING TOT DE EVALUATIE . . . . . . . . . . . . . . .
16
6
LITERATUURLIJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
-4Werken aan het christelijk-gelovig opvoedingsproject is een opdracht van de hele schoolgemeenschap. Deze uitdaging is zeker geen aangelegenheid van de leraar godsdienst alleen. Elk vak kan in zijn dialoog met de werkelijkheid een eigen bijdrage leveren tot een christelijk geïnspireerd zoeken naar waarheid. Elk vak biedt de kansen en de mogelijkheden om tot waardenverheldering of gelovige duiding te komen. In elk vak kunnen leraars vanuit een dialogale houding jonge mensen aanzetten tot een christelijk-ethische reflectie op de inhouden, tot een houding van verwondering en bewondering, van solidariteit, van eerbied en dankbaarheid. INLEIDING AV Socio-economische initiatie mag niet verward worden met het vak Socio-economische initiatie van de eerste graad, tweede leerjaar. Dit vak richt zich tot leerlingen van de derde graad die geen studierichting met de component Economie in de tweede graad hebben gevolgd of zullen volgen in de derde graad, maar die zich aangetrokken voelen tot enig inzicht in de economische actualiteit. Zij kunnen dit vak als complementaire optie volgen gedurende één wekelijkse lestijd per leerjaar. Op deze doelgroep werden de leerinhouden en de gehanteerde methodiek afgestemd. Hoewel de leerinhoud weinig of geen overlapping vormt met de inhoud van leervakken uit de eerste en tweede graad wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat dit vak geen voortzetting vormt van het vak Economie uit de tweede graad. Hiertoe fungeert de fundamentele optie 'Economie' in de studierichtingen 'Economie-moderne talen' en 'Economie-wiskunde'. Zowel de leerinhoud als de methodiek van onderhavig vak zijn totaal verschillend van die van de fundamentele optie 'Economie', zodat onderhavig vak zeker niet mag worden beschouwd als een beknopte samenvatting van de fundamentele optie. Leerlingen met een uitgesproken economische belangstelling zijn dus niet aangewezen op dit leervak, maar wel op de fundamentele optie "Economie" in de bovengenoemde studierichtingen. 1
BEGINSITUATIE
Indien leerlingen uit verschillende studierichtingen voor deze complementaire optie worden samengezet, kunnen zij zowel qua vooropleiding als qua motivatie, opvallende verschillen vertonen. De leerlingen die het vak vrijwillig als complementaire optie, kozen zijn wellicht het meest gemotiveerd. Het is evident dat de leerkracht met deze heterogeniteit bij de leerlingen zal moeten rekening houden. 2
DOELSTELLINGEN
2.1
Algemene doelstellingen
Onderhavig leerplan wil economische initiatie brengen bij een publiek dat voor niet-economische studierichtingen heeft gekozen. Het feit dat de leerlingen voor een niet-economische studierichting gekozen hebben, impliceert niet dat ze geen belangstelling zouden hebben voor hetgeen zich rondom hen in het sociaal en economisch leven afspeelt. Het is dan ook de bedoeling op deze latent aanwezige interesse in te spelen.
-5Dit vak zal bijdragen tot de vorming van mondige burgers, die de nodige belangstelling kunnen opbrengen voor de bredere samenlevingsverbanden en bereid zijn mee te helpen aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Het doel is bijgevolg de leerlingen een helpende hand te bieden in het zich eigen maken van het sociaaleconomische begrippenarsenaal waarmee zij dagelijks via de informatiemedia geconfronteerd worden. Dit is een eerste stap in een zich meer bewust zijn en minder onderhevig worden aan allerhande manipulaties in de maatschappij. In deze optiek is de inhoud niet op een theoretisch-wetenschappelijke manier gestructureerd. Veeleer is het de bedoeling om vanuit een onderwerp dat de leerlingen boeit en motiveert, te komen tot een economische fundering en een verruiming van het inzicht in de economische realiteit. Via deze weg maakt de leerling kennis met een aantal problemen uit de sociale economie. Het onderwijs staat niet los van het maatschappelijk gebeuren. De leerlingen dienen de economische verschijnselen bewust waar te nemen, de sociaal-economische realiteit te begrijpen en tot een genuanceerd oordeel te komen. 2.2
Leerplandoelstellingen
2.2.1
INLEIDENDE KADERLES
- Formuleren welke belangrijke groepen deel uitmaken van de (nationale) economie. - De onderlinge relatie tussen deze groepen voorstellen in een economische kringloop. - De activiteiten van de verschillende groepen, die deel uitmaken van de nationale economie, globaal beschrijven. - De factordiensten, die de gezinnen aan de bedrijven en aan de overheid leveren, opnoemen en ook de vergoeding die zij hiervoor ontvangen. - Vertrekkend van niet geziene voorbeelden de volgende termen omschrijven: @ verbruiksgoederen, @ productiegoederen, @ sparen, @ oppotten, @ beleggen, @ overgedragen inkomens. - Formuleren volgens welk systeem de behoeftenbevrediging in onze actuele samenleving verloopt. - Formuleren hoe de productie zich aanpast aan behoeften van de individuen. - Voorbeelden beschrijven van de wijze waarop de politieke besluitvorming in ons land gebeurt inzake de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden, de concurrentievoorwaarden en de leefvoorwaarden. - Voorbeelden beschrijven van de wijze waarop belangengroepen en andere groeperingen invloed uitoefenen bij de politieke besluitvorming. - Voorbeelden beschrijven van sociale diensten die ter beschikking van de gemeenschap worden gesteld. - De inkomensverdeling en -herverdeling in ons economisch systeem beschrijven.
-62.2.2
PROBLEMEN VAN VERBRUIK
- Volgende begrippen omschrijven: @ koop op afbetaling, @ "onroerend goed", @ hypothecair krediet. - De financieringsvormen voor de koop op afbetaling opsommen. - De financieringsvormen voor de koop op afbetaling omschrijven. - Aan de hand van een gegeven voorbeeld van elke financieringsvorm, de reële kosten berekenen. - De genoemde financieringsvormen met elkaar vergelijken wat de reële kosten ervan betreft. - De rechten van de minderjarige als verbruiker omschrijven. - Door middel van voorbeelden illustreren: @ de zwakke positie van de consument, @ de wijze waarop de consument beschermd wordt (tegen misbruiken), @ welke voorzorgen hij zelf in acht kan nemen. - Het belang van de consumptie in de nationale economie omschrijven. - De documenten voor girale betalingen invullen. - De gevolgen van het gebruik van een document voor girale betaling verwoorden. - De keuze van het gebruikte document verantwoorden. - De belangrijkste vormen van elektronisch betalingsverkeer omschrijven. 2.2.3
PROBLEMEN VAN SPAREN EN BELEGGEN
- Aan de hand van documentatiemateriaal, verzameld bij diverse financiële instellingen, de begrippen spaar- en termijnboekje, kasbon en groeibon, obligatie, aandeel en beleggingsfonds omschrijven. - Aan de hand van het verzamelde documentatiemateriaal, de hierboven opgesomde beleggingsvormen vergelijken. - Aan de hand van het verzamelde documentatiemateriaal, de hierboven opgesomde beleggingsvormen beoordelen naar risico, koopkrachtbescherming, rendement en realiseerbaarheid. - De bestemming en de aanwending van de gespaarde gelden aanduiden. - Argumenten vóór en tegen opnoemen inzake de invloed van de overheidsreglementering op de keuze van de beleggingsvorm (aan de hand van verzamelde gegevens). 2.2.4
DE ARBEIDSOVEREENKOMST EN DE ARBEIDSMARKT
- Het belang van de geschreven overeenkomst aanduiden.
-7- Aan de hand van een model van arbeidsovereenkomst, de belangrijkste rechten en verplichtingen van de partijen aanduiden. - Van een concrete arbeidsovereenkomst voor studenten, de specifieke rechten en verplichtingen van de partijen afleiden. - Aan de hand van statistische gegevens relevante conclusies over de situatie van de Belgische arbeidsmarkt formuleren. - De organisatie van de Belgische arbeidsmarkt beschrijven (werkgevers- en werknemersorganisaties, rol van de overheid). - De begrippen centraal akkoord, CAO en bedrijfsakkoord omschrijven. - Met eigen woorden de begrippen indexcijfer, spilindex, nominaal inkomen, reëel inkomen omschrijven. - De berekeningswijze (samenstelling, weging) van het indexcijfer in België beschrijven. - Opsommen welke inkomensstromen via het indexcijfer worden aangepast. - Beoordelen in welke mate het Belgisch indexsysteem aan zijn doelstellingen beantwoordt. - De algemene structuur van de RSZ in een schema weergeven. - Aan de hand van teksten en tabellen de werking van enkele sectoren van de RSZ nauwkeurig verwoorden: doel, bijdragen, voorzieningen. - Met behulp van teksten de begrippen structurele en conjuncturele werkloosheid omschrijven. - Met behulp van teksten de begrippen structurele en conjuncturele werkloosheid vergelijken voor wat verschillende kenmerken en oorzaken betreft. - De toestand van de Belgische arbeidsmarkt in dit verband toelichten. - Aan de hand van verzamelde gegevens over de thema's, die in de leerstof vermeld staan, zinvol discussiëren. - Aan de hand van verzamelde gegevens de problemen rond de thema's bespreken die in de leerstof vermeld staan. 2.2.5
DE ONDERNEMER EN DE ONDERNEMINGSPROBLEMEN
- Omschrijven waarin het "ondernemen" bestaat. - De term "toegevoegde waarde" omschrijven. - De wijze aanduiden waarop de toegevoegde waarde verdeeld wordt over de verschillende productiefactoren. - De termen: loon, toegerekende intrest, uitbetaalde intrest en zuivere winst, omschrijven. - Het nemen van een investeringsbeslissing verantwoorden.
-8- De volgende aspecten van de ondernemingsactiviteit omschrijven: het nemen van product-, prijs-, distributie- en promotiebeslissingen. - Voorbeelden van productbeslissingen beschrijven. - De fasen van de levenscyclus van een product opsommen. - De specifieke kenmerken van elke fase van de levenscyclus van een product beschrijven. - Formuleren op welke wijze een optimale prijszetting moet gebeuren. - De éénmanszaak, de BVBA, de NV, de éénmansvennootschap en de coöperatieve vennootschap beschrijven voor wat betreft de leiding en de kapitaalvorming. - De besproken concentratievormen beschrijven. - De doeleinden van de onderneming vanuit het oogpunt van de ondernemer en van de samenleving beschrijven. 2.2.6
RELATIES MET DE OVERHEID
- Aan de hand van een ingevuld aangifteformulier de verschillende soorten belastbare inkomsten vaststellen en omschrijven. - In gegeven voorbeelden de aftrekbare lasten en verminderingen aanduiden. - Verantwoorden waarom de voornoemde belastingsaftrekken wettelijk worden voorzien. - Het begrip "toegevoegde waarde" aan de hand van een eenvoudige bedrijfskolom omschrijven. - Uit een bedrijfskolom afleiden wie de BTW draagt en wie ze betaalt. - Voor elk BTW-tarief voorbeelden formuleren. - De financieringsvormen van de overheid, andere dan belastingen, omschrijven. - De belangrijkste overheidsuitgaven omschrijven. - De belangrijkste overheidsuitgaven met voorbeelden illustreren. - Het begrip "begroting" omschrijven. - De oorzaken en de gevolgen van een begrotingstekort omschrijven. - De gevolgen van de stijgende fiscale druk op de economie analyseren. 2.2.7
RELATIES MET HET BUITENLAND
- De begrippen wisselkoers, wisselmarkt, vlottende en stabiele wisselkoers omschrijven. - Het tot stand komen van de wisselkoersen in een systeem van vlottende wisselkoersen beschrijven.
-9- Verklaren hoe de overheid in een systeem van stabiele wisselkoersen de waarde van haar eigen munt kan beschermen. - Het begrip betalingsbalans omschrijven. - Aan de hand van de Belgisch-Luxemburgse betalingsbalans de belangrijkste onderverdelingen om schrijven. - De begrippen handelsbalans, evenwicht, overschot en tekort definiëren. - Uit tabellen de belangrijkste elementen van de Belgische import en export aanduiden. - De in de les behandelde structurele oorzaken van tekorten of overschotten op de betalingsbalans omschrijven. - Het gevolg van een tekort (werkloosheid) of een overschot (inflatie) op de betalingsbalans beschrijven. - De oorzaken van pariteitswijzigingen van de munt beschrijven. - Voor- en nadelen van deze pariteitswijzigingen opsommen. - Het begrip en het doel van de discontopolitiek van de Nationale Bank omschrijven. - De begrippen protectionisme en vrijhandel definiëren. - De voor- en nadelen van beide systemen vergelijken. - Het doel van de vermelde instellingen van economische samenwerking formuleren. - Aan de hand van verzamelde gegevens een vergelijkend overzicht opstellen van de voor- en nadelen van de basisbehoeftenstrategie en van de industrialisatiestrategie voor de ontwikkelingslanden. 2.2.8
DE BELGISCHE ECONOMIE ALS GEHEEL
- Uitgaande van statistieken - volgende begrippen omschrijven: @ nationaal product, inkomen en bestedingen, @ categoriale, primaire en secundaire inkomensverdeling. - De evolutie van voorgaande gegevens uit statistieken afleiden (vanaf de jaren '60). - De begrippen economische groei en conjunctuur omschrijven. - Aan de hand van statistische gegevens, relevante conclusies trekken over de situatie van de Belgische arbeidsmarkt. - De invloed van de vraag en het vraagbeleid op de hoogte van het nationaal product aanduiden. - De invloed van het aanbod en het aanbodbeleid op de hoogte van het nationaal product aanduiden. - De economische politiek van de jaren '60 (vraagbeleid) en de jaren '80 (aanbodbeleid) vergelijken. - Uit de bediscussieerde thema's enkele belangrijke conclusies formuleren.
- 10 3
LEERSTOFAFBAKENING
In het eerste leerjaar van de derde graad worden de inleidende kaderles en twee van de zeven topics gegeven. In het tweede leerjaar kiest men twee van de vijf overblijvende topics. (Zie verder 4 Methodologische wenken). 3.1
Inleidende kaderles
Hoe functioneert de "economie" 1 in een land als het onze? Vaststelling (beschrijving) van de belangrijkste deelnemende groepen, hun activiteiten en het kader waarin zij plaatsvinden. 3.1.1
GROEPEN
- Gezinnen: arbeiden, sparen, verbruiken - Bedrijven: ondernemen, leiding geven (management) en taken uitvoeren - Overheid: produceren van publieke diensten, sturen van de "economie" met het oog op maatschappelijke doelstellingen die de goedkeuring van een meerderheid wegdragen (aanvulling van het marktsysteem) - Onderlinge relatie: de economische kringloop 3.1.2
ACTIVITEITEN
- Leveren van factordiensten en hun vergoeding: lonen, winsten, intresten, huur - Produceren van verbruiks- en productiegoederen - Aanschaffen van verbruiksgoederen die aan bepaalde noden of verlangens beantwoorden (behoeftenbevrediging) - Sparen: oppotten en beleggen - Ter beschikking stellen van publieke diensten - Overdragen van inkomens: fiscale en sociale lasten, sociale vergoedingen, subsidies, premies enz., internationale overdrachten (ontwikkelingshulp) 3.1.3
KADER
- Systeem van productiespecialisatie (arbeidsverdeling) en indirecte ruil (geldeconomie) - Aanpassing van de productie aan de behoeften van de individuen via: @ prijssignalen (marktsysteem), @ politieke beslissingen en begroting (belastingheffing, leningfinanciering) (budgetsysteem of toebedeling) - Wijze waarop de politieke besluitvorming gebeurt, machtsvorming, gunstige en ongunstige (storende) invloeden van belangengroepen (vakbonden, werkgeversorganisaties enz.) of ideologische groeperingen inzake: arbeidsvoorwaarden, concurrentievoorwaarden, leefvoorwaarden (milieu, wonen, onderwijs, cultuur enz.); het terbeschikking stellen van sociale diensten; inkomens(her)verdeling...
1
De term economie is op dit moment nog niet bepaald. Later kan men eventueel een eenvoudige beschrijvende definitie geven, bv. economie is het geheel van activiteiten die het produceren en het verbruiken van goederen betreffen
- 11 3.2
Problemen van verbruik
3.2.1
DE KOOP
- De aankoop: @ typegeval: de koop op afbetaling, @ beschrijving van de alternatieven - Verkoop op afbetaling: financiering door de verkoper of financiering door een financiële instellingpersoonlijke lening, Uitbreiding: de koop van een onroerend goed - Financiering van de aankoop: @ berekening van de reële kosten, @ vergelijking van de alternatieven - Aanverwante sociaal-economische problemen @ de minderjarige als verbruiker, @ de bescherming van de consument: de consument: de zwakke partij (aankoopcontracten opgesteld in het voordeel van de verkoper, misleidende reclameteksten ...), de bescherming van de consument (overheidsmaatregelen, verbruikersverenigingen, eigen voorzorgen) - De rol van de consumptie in de economische activiteit 3.2.2
DE BETALINGEN
Het moderne betalingsverkeer: het gebruik van de cheque (Eurocheque in binnen- en buitenland), de betaalkaart, de overschrijving, het stortingsformulier, de kredietkaart, de elektronische betalingsmiddelen, telebanking. 3.3
Problemen van sparen en beleggen
3.3.1
OMSCHRIJVING VAN ENKELE BEKENDE SPAARVORMEN
- Het spaar- en termijnboekje Aansluitend: wie kan sparen, wie kan beleggen? - De kasbon en de groeibon - Obligaties en aandelen - Andere beleggingsvormen: b.v. SICAV's 3.3.2
VERGELIJKING VAN DE OPGESOMDE SPAARVORMEN INZAKE
- Risico - Koopkrachtbescherming
- 12 - Rendement - Realiseerbaarheid 3.3.3
DE VRAAG OP DE FINANCIELE MARKT
- Gezinnen: koop op afbetaling of persoonlijke lening - Bedrijven: investeringen - Overheid: financiering van tekorten (ontvangsten-uitgaven) 3.3.4
DISCUSSIETHEMA
De invloed van de overheidsreglementering op de keuze van de beleggingsvorm (b.v. roerende voorheffing, aandelenwetgeving, eventuele vermogensbelasting) 3.4
De arbeidsovereenkomst en de arbeidsmarkt
3.4.1
DE ARBEIDSOVEREENKOMST
- Hoofdkenmerken - Specifieke kenmerken van het studentencontract 3.4.2
DE ARBEIDSMARKT IN BELGIE
- Eenkele statistische gegevens - Rol van vakbonden, werkgevers en overheid 3.4.3
DE BESCHERMING VAN HET INKOMEN VAN DE WERKNEMER
- De indexkoppeling als middel tot bescherming van de koopkracht van de werknemer: @ het begrip index, @ berekening van het indexcijfer, @ beoordeling - Globaal overzicht en nadere toelichting van enkele sectoren van de RSZ. 3.4.4
OORZAKEN VAN WERKLOOSHEID
- Conjuncturele werkloosheid - Structurele werkloosheid 3.4.5
DISCUSSIETHEMA'S (ENKELE VOORSTELLEN)
- De betekenis van arbeid in de hedendaagse samenleving - Het werkgelegenheidsbeleid: b.v. GECO's.
- 13 - Privatisering van het werkloosheidsrisico? 3.5
De ondernemer en de ondernemingsproblemen
3.5.1
OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP "ONDERNEMEN"
- Het samenbrengen van de nodige productiefactoren: @ het aantrekken van de nodige arbeid, @ het inbrengen en aantrekken van het nodige kapitaal, @ het aanschaffen van de nodige kapitaalgoederen (bedrijfsuitrusting) - Het scheppen van goederen en diensten, die beantwoorden aan behoeften (toegevoegde waarde) 3.5.2
VERDELING VAN DE TOEGEVOEGDE WAARDE
- Vergoeding voor arbeid: het loon - Vergoeding voor vreemd kapitaal: uitbetaalde intrest - Vergoeding voor eigen kapitaal: toegerekende intrest - Vergoeding voor de ondernemer: de zuivere winst 3.5.3
ENKELE ASPECTEN VAN DE ONDERNEMINGSACTIVITEIT
- Het nemen van investeringsbeslissingen - Het nemen van product-, prijs-, distributie- en promotiebeslissingen TOEPASSINGEN - Inzake productbeslissingen: innovaties: op het vlak van de voortgebrachte producten (illustratie: de levenscyclus van de producten), op het vlak van de productiewijze - Inzake prijsbeslissingen: prijszetting: kostengericht, consumentgericht, marktgericht (prijszetting bij de meest voorkomende marktvormen: tijdelijk monopolie en monopolistische concurrentie) 3.5.4
HET ONDERNEMINGSPATROON IN BELGIE
- Enkele statistische gegevens: grootste bedrijven (werknemers - kapitaal) - Meest voorkomende ondernemingsvormen: éénmanszaak, BVBA, NV, CV, éénmansvennootschap - Concentratievormen
- 14 3.5.5
HET DOEL VAN DE ONDERNEMING
- Voor de ondernemer - Voor de maatschappij 3.6
Relaties met de overheid
3.6.1
DE INKOMSTEN VAN DE OVERHEID
- Personenbelasting als voorbeeld van directe belastingen; ontleding van een eenvoudig voorbeeld aan de hand van een ingevuld aangifteformulier - De BTW als voorbeeld van indirecte belastingen - Financieringsvormen, andere dan belastingen @ leningen, @ financiering via de Nationale Bank 3.6.2
DE UITGAVEN VAN DE OVERHEID
Waartoe dienen de belastingen? Financiering van: - collectieve goederen en diensten, - transfers 3.6.3
DE BEGROTING
3.6.4
HET BEGROTINGSTEKORT: OORZAKEN, GEVOLGEN, DE FISCALE DRUK
3.7
Relaties met het buitenland
3.7.1
DE WISSELKOERSEN
- Wisselkoersbepaling op een vrije wisselmarkt - Wisselkoersbepaling in een systeem van stabiele wisselkoersen (illustratie: het EMS) 3.7.2
DE BETALINGSBALANS VAN BELGIE
- Deelbalansen van de betalingsbalans - Wat exporteren en importeren wij? - Welke zijn onze handelspartners? - Enkele oorzaken en gevolgen van een positieve en een negatieve betalingsbalans - Enkele voorbeelden van betalingsbalanspolitiek (devaluatie, discontopolitiek, handelspolitiek)
- 15 3.7.3
INTERNATIONALE SAMENWERKING
- Op monetair vlak: IMF. - Op handelsvlak: EG, Europese Ruimte, GATT, OESO, UNCTAD 3.7.4
DISCUSSIETHEMA
De problemen van de ontwikkelingslanden: basisbehoeftenstrategie versus industrialisatiestrategie 3.8
De Belgische economie als geheel
3.8.1
BESCHRIJVING EN EVOLUTIE VAN DE BELGISCHE ECONOMIE UITGAANDE VAN DE STATISTIEKEN
- Nationaal product, inkomen en bestedingen - Economische groei en conjunctuur - Werkgelegenheid, werkloosheid - Inkomensverdeling: @ arbeidsaandeel, kapitaalsaandeel, overig inkomen, @ primaire en secundaire inkomensverdeling 3.8.2
FACTOREN DIE DE HOOGTE VAN HET NATIONAAL PRODUCT BEPALEN
- De vraag en het vraagbeleid (bijvoorbeeld door middel van het stimuleren van investeringen) - Het aanbod en het aanbodbeleid (bijvoorbeeld door middel van innovatiebeleid) - De Belgische economische politiek na de Tweede Wereldoorlog 3.8.3
ENKELE DISCUSSIETHEMA'S
- Het nationaal product als maatstaf voor de welvaart - Voor- en nadelen van de economische groei - De ongelijkheid van de inkomensverdeling - De rol van de overheid 4
METHODOLOGISCHE WENKEN
De leraar zal er zorg voor dragen dat binnen elke topic de sociaal-economische en de bedrijfseconomische elementen evenwichtig aan bod komen. In totaal worden - behalve de inleidende kaderles - 7 topics voorgesteld. Per schooljaar dienen minimaal 2 topics naar keuze behandeld te worden. Op die wijze zullen gedurende de twee jaren van de derde graad zeker 4 van de 7 topics behandeld worden. Met andere woorden aan de leraren worden alle facili-
- 16 teiten verstrekt om met een concrete klas te komen tot een gemotiveerde groep die met belangstelling kennis maakt met de boeiende realiteit van het sociaal en economisch leven. Bij de keuze van de topics kunnen de persoonlijke interesse en het niveau van de leerlingen belangrijk zijn. De inleidende kaderles is verplicht en wordt behandeld bij de aanvang van het 1ste jaar van de derde graad. Aan deze inleidende kaderles hoeven niet meer dan 3 lestijden besteed te worden. De topic "De Belgische economie als geheel" is eveneens verplicht en wordt als laatste topic behandeld tijdens het 2de jaar van de derde graad. Voor alles zal de leraar ervoor zorgen om voldoende afwisseling te brengen in de aangewende didactische werkvormen: doceervorm, klasgesprek, onderwijsleergesprek, zelfontdekking, groepswerk, discussie. Zo kunnen voor tal van onderwerpen leesteksten worden aangeboden, liefst in een taal die de lezer vlot kan vatten. Deze teksten zullen geanalyseerd worden om de essentiële elementen te benadrukken. Actuele statistieken en tabellen zullen eveneens nuttig kunnen aangewend worden. Het ligt voor de hand dat voor de sociaal-economische actualiteit de leerkracht degelijke kranteknipsels en tijdschriftartikels zal uitkiezen, zich hierbij hoedend voor eenzijdige interpretaties, die zich als wetenschappelijk gefundeerd voordoen. Aanvullende notities, verduidelijkingen, veralgemeningen zullen zeker nodig zijn. Waar mogelijk zullen de leerlingen ertoe aangezet worden om zelf documentatiemateriaal op te zoeken, bijvoorbeeld in de school- of klasbibliotheek. Het aanleggen van een documentatiemap door de leerling verdient eveneens aanbeveling, mits ze vooraf van de mogelijke valabele bronnen op de hoogte worden gebracht. Voor bepaalde onderwerpen kan een spreker worden uitgenodigd, kan een bezoek worden afgelegd of kan een videoprogramma worden bekeken. Uit de doelstellingen blijkt dat theoretische inzichten alleen dienen bijgebracht te worden als basis voor een praktisch denkkader. Het hoofdaccent ligt op het efficiënt leren beredeneren van praktische, actuele, sociaal-economische problemen. Daarom is de leerstof onderverdeeld in een aantal topics: praktische onderwerpen waarvan de leerlingen reeds notie hebben: problemen van verbruik, problemen van sparen en beleggen, de arbeidsovereenkomst en de arbeidsmarkt... De leraar zal geen wetenschappelijk exposé houden over economische theorieën, maar met de leerlingen de gestelde problematiek behandelen met als eerste bedoeling het bijbrengen van informatie. Wel zal het nodig zijn bepaalde begrippen te definiëren en deze basisbegrippen zullen dan ook door de leerlingen moeten gekend zijn. Ze zijn de voorwaarde om de inhoud van een tekst bv. te kunnen vatten en er zinvol over te praten. 5
SUGGESTIES MET BETREKKING TOT DE EVALUATIE
De evaluatie van de geziene leerinhouden zal zeer nauw samenhangen met de vooropgestelde doelstellingen. De evaluatie van de attitudes mag hierbij zeker niet worden vergeten. Het is duidelijk dat de frequentie en de duur van de evaluatieproeven niet van die aard mogen zijn dat ze de afhandeling van de leerstof in het gedrang zouden brengen. Aangezien er ten minste twee topics per jaar dienen te worden behandeld, is het aangewezen telkens na de beëindiging van elke topic een evaluatieproef te doen.
- 17 6
LITERATUURLIJST
Onderstaande lijst wil enkel een hulpmiddel zijn bij het uitwerken van de lessen. Zij kan ongetwijfeld aangevuld worden met tal van andere werken en mag zeker niet als volledig worden beschouwd. 6.1
Boeken
Bestaande handboeken in verband met sociale economie, bedrijfseconomie, recht 6.2
Tijdschriften
Didactische tijdschriften: De volgende didactische tijdschriften verwijzen regelmatig naar bruikbare lectuur in verband met de economische actualiteit: Economische didactiek (UFSIA, Antwerpen) Didacta (EHSAL, Brussel) Info - Economie - Onderwijs (RUG) Macro-Micro (tijdschrift van VLEW, de Vereniging van leraren Economische Wetenschappen) Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs (tijdschrift van VECON, de Nederlandse Vereniging van leraren in de economisch/maatschappelijke vakken) Andere tijdschriften: Tijdschrift van de Nationale Bank Bulletin van de Generale Bank Financieel Bulletin van de Bank Brussel-Lambert Weekberichten van de Kredietbank Testaankoop Budget & Recht 6.3
Statistische naslagwerken
Economisch zakboekje, Kluwer, Deurne Financieel zakboekje, Kluwer, Deurne Ministerie van Economische Zaken, De Belgische Economie in 19.. NIS, Statistisch jaarboek van België NIS, Sociale statistieken NIS, Statistisch Zakjaarboek Jaarverslag van de Nationale Bank van België