VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR ONDERWIJS Guimardstraat 1 - 1040 BRUSSEL LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak
ECONOMIE
Derde graad ASO 1ste leerjaar/2de leerjaar
Licapnummer: D/1992/0279/009 december 1992
- LICAP-uitgave - Brussel -
INHOUD
blz.
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
1
BEGINSITUATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
2 2.1 2.2
DOELSTELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Algemene doelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Leerplandoelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ALGEMENE ECONOMIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . BEDRIJFSWETENSCHAPPEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Uitbreidingsdoelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5 5 6 6 6 8 11 11 13 14
LEERINHOUDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ALGEMENE ECONOMIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . BEDRIJFSWETENSCHAPPEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . UITBREIDINGSLEERSTOF 5 OF 6 LESTIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
15 15 15 18 21 21 25 29
METHODOLOGISCHE WENKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ALGEMENE ECONOMIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . BEDRIJFSWETENSCHAPPEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerste leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tweede leerjaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
34 34 34 36 37 37 40
BIBLIOGRAFIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
43
2.3 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2
5
-4-
Werken aan het christelijk-gelovig opvoedingsproject is een opdracht van de hele schoolgemeenschap. Deze uitdaging is zeker geen aangelegenheid van de leraar godsdienst alleen. Elk vak kan in zijn dialoog met de werkelijkheid een eigen bijdrage leveren tot een christelijk geïnspireerd zoeken naar waarheid. Elk vak biedt de kansen en de mogelijkheden om tot waardenverheldering of gelovige duiding te komen. In elk vak kunnen leraars vanuit een dialogale houding jonge mensen aanzetten tot een christelijk-ethische reflectie op de inhouden, tot een houding van verwondering en bewondering, van solidariteit, van eerbied en dankbaarheid.
INLEIDING De bedoeling van dit leerplan is jongeren van zeventien-achttien jaar die gekozen hebben voor een algemene vorming en hierbij economische interesse vertonen, inzicht bij te brengen in de algemeen economische en de bedrijfseconomische werkelijkheid. Dit leerplan wil geen opsomming zijn van te bestuderen themata, maar wil de gegevens die ons economisch leven bepalen en beïnvloeden als een geïntegreerd geheel benaderen. De leerinhouden van het 1ste en het 2de jaar van de 3de graad moeten dan ook als één geheel beschouwd worden. Vandaar onze voorkeur voor een doorlopende nummering van elk van de deeldisciplines: algemene economie en bedrijfswetenschappen. Niettegenstaande het recht niet als afzonderlijke discipline in het leerplan werd opgenomen werd de juridische component zeker niet uit het oog verloren. Gezien de vermindering van het aantal lestijden dat aan het vak werd toegekend, werd geopteerd voor een integratie hiervan in beide andere componenten. Wie over meer lestijden beschikt (complementair gedeelte), kan deze zeker zinvol invullen door uitdieping van bepaalde leerinhouden van het leerplan voor 4 uur of door de studie van hiervoor in het leerplan vermelde onderwerpen. Blijven we voor alles oog hebben voor de "algemene" vorming van onze leerlingen, de technische spitsvondigheden van ons vak komen immers in andere opleidingen aan bod. Veel succes bij de verwerking van dit leerplan.
-51
BEGINSITUATIE
Het leerplan Economie van de derde graad is identiek voor de studierichtingen Economie-Moderne talen en Economie-Wiskunde. Het sluit aan bij de in de tweede graad bestudeerde leerinhouden van het vak Economie die eveneens voor beide studierichtingen identiek zijn. In principe hebben alle leerlingen die de derde graad in een studierichting met economie aanvatten, aldus dezelfde voorkennis. Leerlingen die in de derde graad opteren voor een studierichting met Economie zonder de economische vooropleiding van de tweede graad, zullen met quasi onoverkomelijke moeilijkheden geconfronteerd worden. Aangezien het leerplan vertrekt van een bepaalde voorkennis kan hun geenszins succes bij deze overstap gegarandeerd worden. 2
DOELSTELLINGEN
2.1
Algemene doelstellingen
Het onderwijs in Economie is gericht op: - het verwerven van kennis en vaardigheden om in de maatschappij beter te kunnen functioneren; - het verwerven van kennis en vaardigheden die verdere economische studie vergemakkelijken. Dit willen wij bereiken via de studie van: - algemeen economische aspecten zoals: de werking van onze nationale economie en de evolutie ervan - met problemen als inflatie, werkloosheid, conjunctuur en groei -, de prijsvorming op de product- en de factormarkten, inkomensvorming en -verdeling, overheidsbeleid, internationale economische betrekkingen en de evaluatie ervan vanuit ethisch standpunt. - bedrijfseconomische aspecten zoals: de beleidsaspecten van een onderneming met ondermeer het voorbereiden van verantwoorde beleidsbeslissingen en het beoordelen van bedrijfssituaties. - juridische aspecten waarbinnen onze samenleving functioneert. Deze einddoelen gaan beduidend verder dan het louter overdragen van elementaire kennis en inzichten maar beogen verwerking en de daarmee samenhangende vaardigheden en attitudes die leiden tot het toepassen van de verworvenheden in maatschappelijke en bedrijfsgerichte situaties. De leerinhouden van het vak Economie uit de tweede graad ASO vormen hiervoor de onontbeerlijke fundering waarin gegevens, procedures, begrippen en principes zijn aangebracht, en die in de derde graad worden gehanteerd voor het bereiken van hogere doelen: leren vragen stellen, informatiebehoeften omschrijven, informatie verzamelen, bewerken en beoordelen.
-6Aangezien in onze dynamische samenleving kennis en inzicht voortdurend veranderen, ligt het accent op de ontwikkeling van de attitude om nieuwe kennis te verwerven in functie van de evoluerende omgeving. Dus zeker niet alleen aandacht voor reproduceren maar vooral voor het productief toepassen in nieuwe situaties. Economie is geen waardevrije wetenschap. De keuze van de oplossing voor veel maatschappelijke problemen hangt samen met de visie die men heeft op mens en maatschappij, de christelijke en ethische waarden en het belang dat men hecht aan het behoud van het milieu. De studie van de economie draagt ertoe bij om jonge mensen te leren een zelfstandig en gemotiveerd standpunt te bepalen over actuele economische vraagstukken, wel sociaal bewogen maar niet anti-economisch. Belangrijke toelichting: Om de leerplandoelstellingen, de leerinhouden en de methodologische wenken zo nauw mogelijk op elkaar af te stemmen, is geopteerd voor het gebruik van dezelfde nummering. Deze nummering is duidelijk door de haakjes van de gewone nummering te onderscheiden en is doorlopend van 1 tot 8
2.2
Leerplandoelstellingen
2.2.1
ALGEMENE ECONOMIE
EERSTE LEERJAAR (1)
PRIJSVORMING OP DE PRODUCT- EN DE FACTORMARKTEN
De leerlingen moeten: (1.1)
aan de hand van grafische voorstellingen de marktvormen van volkomen concurrentie en monopolie vergelijken;
(1.2.1.1)
aantonen en verklaren dat de aanbieder bij monopolistische concurrentie zelf de prijs voor zijn product (merk) kan bepalen, enigszins afwijkend van de prijzen van gelijkaardige producten als gevolg van productdifferentiatie;
(1.2.1.2)
verklaren hoe de prijsleider (of het geheel van de aanbieders) hun prijs zetten, rekening houdend met substitutie bij eenzijdige prijsverhogingen, en een "boemerang-effect" bij prijsverlagingen wegens de reactie van de concurrenten; aantonen dat een oligopolie-situatie vrijwel altijd aanleiding geeft tot prijsverstarring en prijsafspraken;
(1.2.2.1)
uit de ongewenste maatschappelijke effecten van de bestudeerde marktvormen de motivatie van de overheid afleiden om in te grijpen in de markt;
(1.2.2.2)
aantonen en verklaren dat een maximum prijszetting door de overheid een marktonevenwicht doet ontstaan en een parallelle zwarte markt; dat een minimum prijszetting door de overheid een marktonevenwicht doet ontstaan met een productie-overschot;
-7aantonen hoe vraag- of aanbodoverschotten door de overheid kunnen weggewerkt worden via vergroten van aanbod of vraag; (1.2.2.3)
voorbeelden van het Belgisch prijsbeleid analyseren en toetsen aan de economische theorie;
(1.2.2.4)
voorbeelden van het prijsbeleid van de E.G. analyseren en toetsen aan de economische theorie;
(1.2.3)
aantonen en verklaren dat de marktprijs kan afwijken van de echte prijs, als gevolg van het niet aanrekenen van milieukosten (negatieve externe effecten);
(1.3.1.1)
aantonen en verklaren dat bij volledige concurrentie: - de vraag naar arbeid bepaald wordt door de gelijkheid tussen de marginale opbrengst en de marginale kosten (loonpeil) van de arbeid; - de vraag naar arbeid een afgeleide vraag is, die bepaald wordt door de vraag naar het vervaardigd product; - de weerslag van loonsverhogingen (verlagingen) op de vraag naar arbeid afhankelijk is van de prijselasticiteit van het vervaardigd product en van het aandeel van arbeid in de productiekosten; - de vraag naar arbeid beïnvloed wordt door wijzigingen in de prijsverhouding tussen arbeid en kapitaal; statistische informatie over de Belgische beroepsbevolking analyseren en interpreteren; aantonen en verklaren dat het arbeidsaanbod bepaald wordt door de noodzaak te werken om in het levensonderhoud te voorzien en de bereidheid om vrije tijd op te offeren (te ruilen) voor koopkracht; het evenwicht op de arbeidsmarkt en de gevolgen van loonrigiditeit op de arbeidsvraag afleiden;
(1.3.1.2)
aantonen dat er deelmarkten ontstaan door verticale (loonstructuur) en horizontale (regionaal en sectorieel) loonverschillen; statistische informatie over de loonwaaier of -spanning, de regionale en de sectoriële inkomensverdeling analyseren en interpreteren; aantonen dat in de werkelijkheid de arbeidsvraag niet alleen bepaald wordt door de gelijkheid tussen de marginale opbrengst (productiviteit) en de marginale kosten, wegens de onmeetbaarheid van de productiviteit in sommige gevallen, de invloed van algemeen aanvaarde normen van "maatschappelijke werkclassificatie", het bestaan van machtsposities van werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties en de instelling van minimumlonen; aantonen hoe de loonvorming een zaak is van overleg tussen werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties met de overheid als scheidsrechter (sociale normen, CAO's op drie niveaus); aantonen hoe werknemersorganisaties loonsverhogingen of daarmee gelijk te stellen verbetering van de arbeidsvoorwaarden eisen door rechtstreekse en onrechtstreekse acties die erop gericht zijn het arbeidsaanbod te beperken;
-8(1.3.2.1)
formuleren en aantonen dat de vraag op de financiële markt uitgeoefend wordt door de gezinnen, de bedrijven en de overheid; verklaren dat de vraag op de financiële markt door de bedrijven bepaald wordt door de marginale opbrengst van de investeringen en de intrestvoet; formuleren dat het aanbod op de financiële markt bestaat uit het sparen van de gezinnen, de bedrijven en de overheid; grafisch aantonen en verklaren hoe het evenwicht op de financiële markt ontstaat (marktintrestvoet);
(1.3.2.2)
aantonen dat de intrestvoet beïnvloed wordt door institutionele factoren, met name het bestaan van deelmarkten (geld- en kapitaalmarkt), de invloed van institutionele beleggers en de concentraties in de financiële sector.
(2)
DE STRUCTUUR VAN ONZE NATIONALE ECONOMIE
De leerlingen moeten: (2.1.1)
de geld-, goederen- en dienstenstromen tussen de sectoren van de economie uitbeelden door middel van een kringloopgrafiek en een stelsel van nationale rekeningen;
(2.1.2)
de nationale rekeningen analyseren en de begrippen BNP, NNP, BBP, NI, beschikbaar inkomen en nationale bestedingen definiëren en afleiden;
(2.1.3)
de relativiteit van de macro-economische grootheden aantonen;
(2.1.4)
de elementen van de categoriale inkomensverdeling (inkomen uit bezoldigde arbeid, van zelfstandig ondernemen en uit vermogen) opsommen; statistische informatie van de Belgische categoriale inkomensverdeling analyseren (evolutie en actuele informatie) en verklaren waaraan de wijzigingen te wijten zijn;
(2.2.1)
door middel van grafische voorstellingen en een stelsel van vergelijkingen, de invloed van de consumptie en de investeringen op het bestedingsevenwicht in een model met gezinnen en bedrijven aantonen; afleiden wat de gevolgen zijn van een verandering in de investeringen of de autonome consumptie (multiplicatoreffect);
(2.2.2)
aantonen welke factoren de grootte van de gezinsconsumptie bepalen;
(2.2.3)
aantonen welke factoren de grootte van de investeringen bepalen;
(2.2.4)
het basismodel uitbreiden door toevoeging van de sectoren overheid en buitenland.
-9TWEEDE LEERJAAR (3)
DE OVERHEID IN HET ECONOMISCH LEVEN
De leerlingen moeten: (3.1)
de drievoudige rol van de overheid omschrijven en met voorbeelden illustreren;
(3.2.1)
formuleren wat budgettaire politiek is;
(3.2.1.1)
aan de hand van een synthese van een recente overheidsbegroting, de voornaamste uitgaven en ontvangsten afleiden en indelen;
(3.2.1.2)
aan de hand van statistieken de evolutie van uitgaven en inkomsten analyseren en vergelijken met andere Europese landen;
(3.2.1.3)
aan de hand van statistische gegevens de oorzaken, de evolutie en de gevolgen van de overheidsschuld analyseren;
(3.2.2)
formuleren wat monetaire politiek is;
(3.2.2.1)
omschrijven welke factoren de geldhoeveelheid in omloop bepalen;
(3.2.2.2)
de werking van de verschillende vormen van monetair beleid (disconto- en openmarktpolitiek, kredietbegrenzingen, ... ) verklaren;
(3.2.3)
formuleren wat verstaan wordt onder prijsbeleid van de overheid;
(3.2.3.1)
omschrijven wat inflatie is;
(3.2.3.2)
de verschillende oorzaken van inflatie opsommen en verklaren;
(3.2.3.3)
de gevolgen van inflatie verklaren;
(3.2.3.4)
de werking verklaren van de verschillende vormen van inflatiebestrijding;
(3.2.3.5)
het begrip stagflatie omschrijven en verklaren;
(3.2.4)
formuleren wat verstaan wordt onder tewerkstellingspolitiek;
(3.2.4.1)
de verschillende vormen van werkloosheid beschrijven en verklaren;
(3.2.4.2)
verklaren hoe de overheid de werkloosheid kan bestrijden;
(3.2.5)
formuleren wat verstaan wordt onder inkomenspolitiek;
(3.2.5.1)
statistische informatie over de personele inkomensverdeling analyseren;
(3.2.5.2)
ongelijkheden in de inkomensverdeling aantonen en verklaren;
(3.2.5.3)
het herverdelingsbeleid beschrijven en verklaren;
- 10 (3.2.5.4)
normen aanbrengen voor de "ideale" inkomensverdeling;
(3.2.6)
formuleren wat verstaan wordt onder ordeningspolitiek; de werking van de gemengde economie beschrijven.
(4)
DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING IN DE TIJD
De leerlingen moeten: (4.1.1)
formuleren wat conjunctuur is en de conjunctuurbeweging beschrijven;
(4.1.2)
aantonen hoe de conjunctuur gemeten wordt;
(4.1.3)
de conjunctuurbeweging verklaren;
(4.1.4)
de conjunctuurpolitiek van de overheid beschrijven en verklaren;
(4.2.1)
formuleren wat economische groei is en hoe groei gemeten wordt;
(4.2.2)
opsommen welke determinanten groei bepalen;
(4.2.3.1)
de kenmerken van ontwikkelingslanden weergeven;
(4.2.3.2)
het groeimodel en het basisbehoeftenmodel als oplossing voor het ontwikkelingsprobleem omschrijven.
(5)
DE INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN
De leerlingen moeten: (5.1.1)
formuleren wat de wisselmarkt is;
(5.1.1.1)
voor een systeem van vrije wisselkoersen: - de vragers en aanbieders opsommen; - de invloed van inflatie en rentepeil op de wisselkoers verklaren; - het wisselkoerssysteem evalueren;
(5.1.1.2)
formuleren wat stabiele wisselkoersen zijn; de werking van het EMS en de EMU weergeven; het systeem van stabiele wisselkoersen evalueren;
(5.1.2.1)
definiëren wat de betalingsbalans is, de samenstelling weergeven en met voorbeelden illustreren;
(5.1.2.2)
de boekingsregels formuleren en toepassen;
(5.1.2.3)
formuleren wat verstaan wordt onder evenwicht, volgens het liquiditeits- en volgens het basisbalansconcept; aantonen dat de betalingsbalans al dan niet in evenwicht is volgens voorgaande concepten;
- 11 (5.1.2.4)
oorzaken van onevenwicht kunnen opsommen en verklaren; aantonen en verklaren welke gevolgen onevenwichten hebben;
(5.1.2.5)
aantonen hoe het evenwicht op de betalingsbalans kan hersteld worden;
(5.1.3)
de rol en de werking van het IMF en de Wereldbank omschrijven;
(5.2.1)
de openheid van de Belgische economie aantonen door de berekening van de uitvoerquote en de openheidscoëfficiënt van België en enkele andere landen; statistische gegevens i.v.m. de Belgische in- en uitvoer, ingedeeld naar sectoren en gebieden, analyseren; aan de hand van statistische gegevens de ruilvoeten (waarde en hoeveelheden) afleiden, de evolutie weergeven en de betekenis interpreteren;
(5.2.2)
verklaren waarom internationale handel ontstaat aan de hand van de theorie van de absolute (Smith) en de comparatieve (Ricardo) kostenverschillen;
(5.2.3)
voordelen van internationale handel opsommen en verklaren;
(5.2.4)
argumenten voor handelsbelemmerende maatregelen opsommen en verklaren; handelspolitieke en monetaire protectionistische maatregelen opsommen en verklaren;
(5.2.5.1)
de vormen van economische samenwerking en integratie opsommen en beschrijven; de instellingen, de werking en de rol van de Europese Gemeenschap beschrijven;
(5.2.5.2)
de werking van de GATT beschrijven.
(6)
ECONOMIE EN ETHIEK
De leerlingen moeten: (6)
de werking van de economie vanuit ethisch standpunt evalueren.
2.2.2
BEDRIJFSWETENSCHAPPEN
EERSTE LEERJAAR (7)
EEN ONDERNEMING NEEMT EEN NIEUWE START
De leerlingen moeten: (7.1.2.1)
de verschillende ondernemingsvormen definiëren en de essentiële kenmerken geven; de ondernemingsvormen vergelijken op basis van aansprakelijkheid, kapitaal, belang van de vennoten;
- 12 de grond- en oprichtingsvoorwaarden, de kapitaalvorming, het bestuur en de werking van de NV, de BVBA (waaronder de éénpersoonsvennootschap) en eventueel een andere actuele vennootschap weergeven; (7.1.2.2)
formuleren wat een natuurlijk en een juridisch persoon is, de verschillen aangeven en het belang van de rechtspersoon voor de aansprakelijkheid aantonen; de inhoud weergeven van de voornaamste huwelijksvermogensstelsels (wettelijk stelsel en stelsel van scheiding van goederen) en deze vergelijken in functie van het statuut van handelaar; formuleren wie bekwaam is om rechtshandelingen te stellen;
(7.1.2.3)
formuleren welke verbintenissen ontstaan uit de te nemen beslissing; de begrippen "contract" en "verbintenis" definiëren; formuleren welke gebreken kunnen voorkomen en wat de gevolgen ervan kunnen zijn; de basisregels en de geldigheidsvereisten van de contracten formuleren en toelichten; formuleren hoe contracten bewezen worden en het belang van het geschreven contract aantonen;
(7.1.2.4)
op basis van de aangebrachte probleemsituatie de geschikte ondernemingsvorm kiezen, rekening houdend met de criteria: aansprakelijkheid, vermogensinbreng en -vergoeding, leiding, continuïteit, administratieve verplichtingen en kosten; aan de hand van de wet de ontstaans- en werkingsprocedure van de gekozen ondernemingsvorm afleiden;
(7.1.2.5)
de oprichting van de onderneming registreren in het grootboek; uitgaande van het grootboek en de balans de oprichting boekhoudkundig analyseren;
(7.2.1)
afleiden uit de nodige werkmiddelen, welke de vermogensbehoeften zijn;
(7.2.2)
de verschillende vermogensbronnen (eigen vermogen, kredietvormen, waarborgen) opsommen, definiëren en de voor- en nadelen weergeven;
(7.2.3)
de gevolgen van de mogelijke financieringsbronnen op de leiding, de solvabiliteit, het nettobedrijfskapitaal, de liquiditeit en de rentabiliteit analyseren;
(7.2.4)
voor de gegeven gevalstudie de geschikte financieringsbronnen kiezen;
(7.3.1)
formuleren aan welke wettelijke regels de aanwerving onderworpen is; de kenmerken van de arbeidsovereenkomst voor handarbeiders en bedienden afleiden uit voorbeelden;
(7.3.2)
aan de hand van beschrijvende cases het beheer van menselijk kapitaal analyseren (opleiding, motivatie, bedrijfscultuur, beloning);
- 13 (7.4.1)
de balans en de resultatenrekening ontleden in functie van de planning van de ondernemingsactiviteit en een prognose maken van de marktevolutie op basis van externe gegevens;
(7.4.2.1)
een verkoopbudget opstellen;
(7.4.2.2)
de kosten indelen in directe en indirecte, kosten verdelen en het kostenbudget opstellen;
(7.4.2.3)
een investeringsbudget opstellen;
(7.4.2.4)
een liquiditeitsbudget opstellen;
(7.4.2.5)
de samenhang van de deelbudgetten illustreren door het opstellen van gebudgetteerde resultatenrekening en balans;
(7.4.2.6)
het nut van budgettering als instrument van voorcalculatie aantonen.
TWEEDE LEERJAAR (8)
DE ONDERNEMING WERKT
De leerlingen moeten: (8.1.1.1)
uit een gegeven voorbeeld afleiden welke omgevingsfactoren het commercieel beleid kunnen beïnvloeden;
(8.1.1.2)
de elementen van de marketing mix (het commercieel beleid) opsommen en toelichten;
(8.1.1.3)
het begrip marketing mix definiëren; aantonen dat het commercieel beleid primeert in het bedrijfsbeleid, maar dat er rekening dient gehouden te worden met gegeven bedrijfsinterne en -externe factoren;
(8.1.2.1)
de fasen van de productlevenscyclus weergeven en de productlevenscyclus illustreren aan de hand van voorbeelden;
(8.1.2.2)
aantonen dat de marketing mix afhankelijk is van de fase in de levenscyclus;
(8.1.3.1) (8.1.3.2)
aan de hand van afzonderlijke gevalstudies deelbeslissingen nemen in verband met de product-mix, de prijszetting, de distributiewijze en de promotie door gebruik te maken van de gepaste analysetechnieken zoals de direct-costingmethode, de break-evenanalyse, lineaire programmering...; de resultaten van de analyses toetsen aan andere bepalende factoren, zoals de complementariteit in het assortiment, de bezetting van de productiecapaciteit, de fase in de levenscyclus...;
(8.1.3.3)
voor de gegeven gevalstudie het commercieel beleid uitstippelen en verantwoorden;
(8.2.1)
investeringen beoordelen aan de hand van de terugverdientijd, van de netto contante waarde en van de interne opbrengstvoet;
(8.2.2)
voor de gegeven gevalstudie de optimale investeringsbeslissing nemen en verantwoorden;
- 14 (8.3.1)
de oorzaken van schorsing en beëindiging van de arbeidsovereenkomst weergeven, toelichten en toepassen op concrete situaties; de basisprincipes van de wetgeving op de arbeidsduur formuleren en verklaren;
(8.3.2)
voor de gegeven gevalstudie beslissingen nemen en verantwoorden in verband met het personeelsbeleid: overwerk, aanwerven of onderaanneming;
(8.4.1)
formuleren waaraan de bestemming van het resultaat in de NV wettelijk moet voldoen;
(8.4.2)
de bestemming van het resultaat extra-comptabel (resultatenrekening) en in het grootboek registreren; uitgaande van het grootboek en de jaarrekening de bestemming van het resultaat analyseren;
(8.4.3)
de gevolgen van een voorgestelde bestemming van het resultaat op de financiële structuur van het bedrijf analyseren;
(8.5.1)
aan de hand van concrete situaties de verschillenanalyse in verband met de kosten (prijs-, hoeveelheids- en bezettingsverschillen) uitvoeren;
(8.5.2)
uit de verschillenanalyse de oorzaken van de afwijkingen afleiden en voorstellen formuleren tot bijsturing;
(8.6.1)
de ondernemingssituatie beschrijven aan de hand van de jaarrekening, verslagen van de raad van bestuur en de verwachte marktevolutie;
(8.6.2)
de financiële situatie van de onderneming beoordelen door balansanalyse;
(8.6.3)
de omloopsnelheid en de omlooptijd van voorraden, vorderingen en schulden berekenen en beoordelen.
2.3
Uitbreidingsdoelstellingen
De leerstof die in voorliggend leerplan wordt voorgesteld is basisleerstof. Binnenklasdifferentiatie is evenwel mogelijk via toepassingen, oefeningen, teksten die men individuele leerlingen bijkomend oplegt naast de verwerking van de basisleerstof. Het is niet mogelijk binnen de beschikbare vier wekelijkse lestijden systematisch uitbreidingsleerstof aan te bieden. Beschikt men via complementaire lestijden over meer ruimte dan kan uitbreiding gevonden worden in een uitdieping van sommige leerstofpunten uit het aangeboden leerplan alsook in de behandeling van nog niet bestudeerde leerstofinhouden. Hiertoe werden in het leerplan een aantal themata opgenomen waaruit een keuze kan gemaakt worden. Bij de behandeling van de onderwerpen dient steeds de algemeen vormende waarde te worden benadrukt. Een uitbreiding van zowel de sociaal-economische als de bedrijfseconomische component verdient hierbij de aandacht. Het kan zeker niet de bedoeling zijn uit te breiden naar eerder technische componenten van de economische wetenschap, bijvoorbeeld naar de sociale en fiscale wetgeving.
- 15 3
LEERINHOUDEN
3.1
Algemene economie
EERSTE LEERJAAR (1)
PRIJSVORMING OP DE PRODUCT- EN DE FACTORMARKTEN
(29)
(1.1)
Prijsvorming op de productmarkten in de economische theorie: vergelijking volkomen concurrentie - monopolie (2)
(1.2)
Prijsvorming op de productmarkten in de werkelijkheid
(10)
(1.2.1)
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE EN OLIGOPOLIE
(5)
(1.2.1.1)
Prijsvorming bij monopolistische concurrentie Eén aanbieder op een deelmarkt van een product (monopolistische concurrentie) kan zelf een prijs voor zijn product (merk) vaststellen, die enigszins afwijkt van de prijzen van gelijkaardige producten wegens het verschijnsel van de productdifferentiatie.
(1.2.1.2)
Prijsvorming bij oligopolie Prijszetting door één "prijsleider" of door alle min of meer gelijkwaardige aanbieders, rekening houdend met: - omvangrijke substitutiemogelijkheden bij eenzijdige prijsverhogingen; - een "boemerang-effect" bij prijsverlagingen wegens de reactie van de mede-aanbieders. Prijsverstarring en prijsafspraken.
(1.2.2)
HET PRIJSBELEID DOOR DE OVERHEID (BELGIË EN DE EG)
(1.2.2.1)
Ongewenste maatschappelijke effecten van de bestudeerde marktvormen (Evaluatie beperken tot elementen ter verklaring van overheidsingrijpen)
(1.2.2.2)
Tussenkomst bij maatschappelijk niet aanvaardbare hoge of lage prijzen
(4)
Effecten van een maximum prijszetting (ontstaan van een parallelle "zwarte" markt) en van een minimum prijszetting (ontstaan van productie-overschotten), vergroting van aanbod (vraag) bij een vraagoverschot (aanbodoverschot). (1.2.2.3)
Toepassing: Prijsbeleid in België
(1.2.2.4)
Toepassing: Prijsbeleid in de E.G.
(1.2.3)
DE MARKTPRIJS: DE ÉCHTE PRIJS? MILIEUPROBLEMATIEK
(1)
- 16 (1.3)
Prijsvorming op de factormarkten
(17)
(1.3.1)
DE ARBEIDSMARKT
(12)
(1.3.1.1)
Loonvorming bij volkomen concurrentie - Vraagzijde: • De arbeidsvraag wordt bepaald door de gelijkheid tussen de marginale opbrengst van de arbeid en de marginale kosten (loonpeil) van de arbeid. • De arbeidsvraag is een afgeleide vraag: zij wordt bepaald door de vraag naar het product dat met behulp van de productiefactor arbeid is vervaardigd: - een loonsverhoging bijvoorbeeld zal bij een prijsgevoelig product een sterkere weerslag hebben op de vraag naar arbeid, dan bij een niet-prijsgevoelig product; - de weerslag op de vraag naar arbeid hangt eveneens af van het aandeel van de productiefactor arbeid in de productprijs; - de vraag naar arbeid wordt beïnvloed door de wijzigingen in de prijsverhouding tussen arbeid en kapitaal. - Aanbodzijde: Statistische informatie over de beroepsbevolking in België. Het arbeidsaanbod wordt bepaald door de noodzaak te werken om in het levensonderhoud te voorzien en de bereidheid om vrije tijd op te offeren (te ruilen) voor koopkracht. - Het evenwicht, loonrigiditeit en werkloosheid (enkel begrip, verdere studie volgt).
(1.3.1.2)
Loonvorming in de reële wereld - Loonverschillen en kwalificatievereisten: • Het bestaan van deelmarkten met: E verticale loonverschillen (loonstructuur) - statistische informatie: loonwaaier of -spanning in België; spanning tussen looninkomen en inkomen uit andere bronnen (inkomens per beroepsgroep); E horizontale loonverschillen: regionale - sectoriële; statistische informatie: regionale inkomensverdeling; sectoriële inkomensverdeling • De arbeidsvraag wordt in de werkelijkheid niet altijd enkel bepaald door de gelijkheid tussen de marginale opbrengst van de arbeid en de marginale kost van de arbeid (loonpeil) omwille van: E de onmeetbaarheid van de productiviteit in vele gevallen; E het bestaan van algemeen aanvaarde normen: "maatschappelijke werkclassificatie"; E het bestaan van machtsposities (werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties); E de instelling van minimumlonen. - De loonvorming: een zaak van werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties met de overheid als scheidsrechter (sociale normen, overleg, CAO op drie niveaus) Rol van werkgevers- en werknemersorganisaties.
- 17 Het eisen van loonsverhoging (en daarmee gelijk te stellen verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden) door: E rechtstreekse acties, E onrechtstreekse acties (beperken van het arbeidsaanbod). (1.3.2)
DE FINANCIËLE MARKT
(1.3.2.1)
De prijsvorming op de financiële markt bij volkomen concurrentie
(5)
- Vraagzijde: @ De vragers: gezinnen, bedrijven en overheid. @ De marginale opbrengst van een investering en de intrestvoet. - Aanbodzijde: Gezinssparen, brutobedrijfssparen, overheidssparen. - Het evenwicht: de vorming van de marktintrestvoet. (1.3.2.2)
Institutionele factoren die de intrestvoet beïnvloeden - Deelmarkten: geld- en kapitaalmarkt. - Concentratie in de financiële sector en de invloed van institutionele beleggers (financiële instellingen als intermediaire instituten).
(2)
DE STRUCTUUR VAN ONZE NATIONALE ECONOMIE
(19)
(2.1)
Geld-, goederen- en dienstenstromen tussen de sectoren van de economie
(10)
(2.1.1)
UITBEELDING DOOR MIDDEL VAN EEN KRINGLOOPGRAFIEK EN DOOR MIDDEL VAN EEN STELSEL VAN NATIONALE REKENINGEN
(2.1.2)
LEZING VAN DE NATIONALE REKENINGEN EN AANBRENG VAN DE BEGRIPPEN BNP, NNP, BBP, NI, BESCHIKBAAR INKOMEN EN NATIONALE BESTEDINGEN
(2.1.3)
RELATIVITEIT VAN DE MACRO-ECONOMISCHE GROOTHEDEN
(2.1.4)
CATEGORIALE INKOMENSVERDELING - Inkomen uit bezoldigde arbeid, uit zelfstandige ondernemingen, uit vermogen. - Statistische informatie: inkomensverdeling in België, evolutie en actuele situatie. - Verklaring van wijzigingen in de inkomensaandelen.
(2.2)
De factoren die de grootte van het nationaal inkomen bepalen: het macro-economisch bestedingsevenwicht (9)
(2.2.1)
INVLOED VAN DE CONSUMPTIE EN VAN DE INVESTERINGEN OP HET BESTEDINGSEVENWICHT IN EEN BASISMODEL (MET GEZINNEN EN BEDRIJVEN) - MULTIPLICATOREFFECT
- 18 (2.2.2)
CONSUMPTIETHEORIE: WELKE FACTOREN BEPALEN DE GROOTTE VAN DE GEZINSCONSUMPTIE?
(2.2.3)
INVESTERINGSTHEORIE: WELKE FACTOREN BEPALEN DE OMVANG VAN DE INVESTERINGEN?
(2.2.4)
UITBREIDING VAN HET BASISMODEL DOOR TOEVOEGING VAN DE SECTOREN OVERHEID EN BUITENLAND
TWEEDE LEERJAAR (3)
DE OVERHEID IN HET ECONOMISCH LEVEN
(3.1)
Rol van de overheid
(3.1.1)
PRODUCTIE VAN COLLECTIEVE GOEDEREN EN DIENSTEN
(3.1.2)
BIJSTUREN VAN DE ECONOMISCHE ACTIVITEIT
(3.1.3)
INKOMENSHERVERDELING
(3.2)
Instrumenten van het overheidsbeleid
(3.2.1)
BUDGETTAIRE POLITIEK: DE OVERHEIDSBEGROTING
(3.2.1.1)
Ontleding van de ontvangsten en uitgaven:
(17) (1)
(16) (3)
- Uitgaven: functionele indeling. - Ontvangsten: omschrijving en indeling. (3.2.1.2)
Evolutie van de overheidsontvangsten en -uitgaven; vergelijking met andere EG-landen
(3.2.1.3)
De overheidsschuld - Oorzaken. - Evolutie. - Gevolgen (hoogte van de intrestvoeten, afroming van de kapitaalmarkt).
(3.2.2)
MONETAIRE POLITIEK
(3.2.2.1)
Factoren die de hoeveelheid geld in omloop bepalen
(3)
- Uitgifte van chartaal geld. - Girale geldschepping. - Omloopsnelheid van het geld. (3.2.2.2)
Vormen van monetair beleid Disconto-, openmarktpolitiek en andere vormen van monetair beleid: kredietbegrenzing, bevriezen van deposito's enz.
- 19 (3.2.3)
PRIJSPOLITIEK (BESTRIJDING VAN INFLATIE)
(3.2.3.1)
Het begrip inflatie
(3.2.3.2)
Oorzaken van inflatie
(3)
- Bestedingsinflatie. - Kosteninflatie. - Monetaire inflatie. (3.2.3.3)
Gevolgen van inflatie
(3.2.3.4)
Bestrijding van inflatie
(3.2.3.5)
Stagflatie
(3.2.4)
TEWERKSTELLINGSPOLITIEK
(3.2.4.1)
Vormen van werkloosheid
(3.2.4.2)
Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling
(3.2.5)
INKOMENSPOLITIEK
(3.2.5.1)
Statistische gegevens over de personele inkomensverdeling
(3.2.5.2)
Verklarende factoren voor de ongelijkheid in de inkomensverdeling
(3.2.5.3)
Het herverdelingsbeleid
(3.2.5.4)
Normen voor een ideale inkomensverdeling
(3.2.6)
ORDENINGSPOLITIEK
(2)
(4)
(1)
Basisregulering voor de werking van de markten; gemengde economie. (4)
DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING IN DE TIJD
(7)
(4.1)
Conjunctuur
(2)
(4.1.1)
BESCHRIJVING VAN DE CONJUNCTUURBEWEGING
(4.1.2)
METING VAN DE CONJUNCTUURBEWEGING: CONJUNCTUURDIAGNOSE
(4.1.3)
VERKLARING VAN DE CONJUNCTUURBEWEGING
(4.1.4)
CONJUNCTUURPOLITIEK VAN DE OVERHEID
(4.2)
Economische groei
(4.2.1)
BEGRIP EN METING
(5)
- 20 (4.2.2)
DETERMINANTEN VAN DE GROEI - De beschikbare hoeveelheden arbeid en kapitaal. - De kwaliteit van arbeid en kapitaal. - De toegepaste technologie.
(4.2.3)
ECONOMISCHE GROEI IN DE ONTWIKKELINGSLANDEN
(4.2.3.1)
Kenmerken van ontwikkelingslanden
(4.2.3.2)
Ontwikkelingsbeleid - Groeimodel: exportgerichte en industriële groei (multinationale bedrijven) met laag tewerkstellingseffect en verwaarlozing van het platteland. - Basisbehoeftenmodel: verdelingsbewuste ontwikkeling van de ganse bevolking.
(5)
DE INTERNATIONALE ECONOMISCHE BETREKKINGEN
(24)
(5.1)
Het internationaal betalingsverkeer
(12)
(5.1.1)
DE WISSELMARKT
(5.1.1.1)
Prijsvorming op de wisselmarkt in een systeem van vrije wisselkoersen
(6)
- Vraag en aanbod van vreemde valuta op de wisselmarkt: wie zijn vragers en aanbieders? - Factoren die de hoogte van de wisselkoers bepalen: invloed van inflatie en het renteniveau. - Evaluatie van het systeem van vrije wisselkoersen. (5.1.1.2)
Prijsvorming op de wisselmarkt in een systeem van stabiele wisselkoersen - Begrip stabiele wisselkoers. - De huidige Europese aanpak. - Evaluatie van het systeem van stabiele wisselkoersen.
(5.1.2)
DE BETALINGSBALANS
(5.1.2.1)
Begrip en samenstelling
(5.1.2.2)
Boekingsregels
(5.1.2.3)
Evenwicht van de betalingsbalans - Volgens het liquiditeitsconcept. - Volgens het basisbalansconcept.
(5.1.2.4)
Oorzaken en gevolgen van betalingsbalansonevenwicht
(5.1.2.5)
Herstel van het evenwicht op de betalingsbalans
(5)
- 21 (5.1.3)
INTERNATIONALE SAMENWERKING INZAKE BETALINGSVERKEER
(1)
- I.M.F. - Wereldbank. (5.2)
Het internationaal handelsverkeer
(5.2.1)
DE BELGISCHE BUITENLANDSE HANDEL
(12)
- Openheid van onze economie: in- en uitvoerquote en openheidscoëfficiënt van België en enkele andere landen. - Lezing van tabellen met de Belgische in- en uitvoer ingedeeld volgens sectoren en volgens gebieden. - Ruilvoeten (waarde, hoeveelheid): betekenis en evolutie van de ruilvoeten van de buitenlandse handel van de BLEU. (5.2.2)
THEORETISCHE VERKLARING VAN DE INTERNATIONALE HANDELSSTROMEN - Theorie van Smith: absolute kostenverschillen. - Theorie van Ricardo: comparatieve kostenverschillen.
(5.2.3)
VOORDELEN VAN INTERNATIONALE HANDEL
(5.2.4)
PROTECTIONISME - Argumenten voor handelsbelemmerende maatregelen. - Vormen: @ handelspolitieke maatregelen, @ monetaire maatregelen.
(5.2.5)
INTERNATIONALE SAMENWERKING OP HANDELSVLAK
(5.2.5.1)
Economische integratie in Europa - Vormen van samenwerking en integratie. - De Europese Gemeenschap.
(5.2.5.2)
GATT
(6)
ECONOMIE EN ETHIEK Evaluatie van de werking van de economie vanuit ethisch standpunt
3.2
Bedrijfswetenschappen
(2)
- 22 EERSTE LEERJAAR (7)
EEN ONDERNEMING NEEMT EEN "NIEUWE" START
(48)
(7.1)
Keuze van de geschikte ondernemingsvorm
(17)
In feite gaat het om een onderneming die om een of andere reden (bijvoorbeeld een noodzakelijke vergroting van de productiecapaciteit) een belangrijke structuurwijziging dient te ondergaan, bijvoorbeeld de omvorming van eenmanszaak tot (handels)vennootschap. De studie van dit onderdeel van het leerplan vertrekt van de beschrijving van enkele eenvoudige probleemsituaties waarin een onderneming zich kan bevinden en die zowel de persoonlijke situatie van de ondernemer als de zakelijke toestand van de onderneming weergeven. Deze voorbeelden, die best uiteenlopende gevallen vormen, stellen de leerlingen - in de rol van ondernemers - voor heel wat te nemen (keuze)beslissingen. Om dit op een verantwoorde wijze te doen moeten zij over de nodige kennis en informatie beschikken en dienen ze deze te analyseren. Zij maken daarom kennis met deze informatiebronnen (bijvoorbeeld wetgeving) en kunnen dan - bijvoorbeeld na bespreking van de gepresenteerde gevallen in kleine werkgroepen hun keuzebeslissingen meedelen en verdedigen. (7.1.1)
AANBRENGEN VAN DE PROBLEEMSITUATIES
(1)
Beschrijving van enkele eenvoudige probleemsituaties van structurele aard die aanleiding vormen tot het kiezen van een andere ondernemingsvorm. (7.1.2)
TE NEMEN KEUZEBESLISSINGEN EN INFORMATIEBRONNEN
(7.1.2.1)
Welke ondernemingsvormen voorziet de wetgeving?
(2)
Kenmerken, oprichtingsvoorwaarden. Een vennootschap is een rechtspersoon en ontstaat uit een overeenkomst. Hieruit volgt dat ook de kennis van een aantal begrippen en beginselen uit het burgerlijk recht vereist is. Wat is een rechtspersoon? - Definitie van het juridisch begrip persoon. - Onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen. - De staat van de persoon kan verschillen, bijvoorbeeld individueel en familiaal, en bepaalt zijn handelingsbekwaamheid alsook de waarborgen die de eenmanszaak biedt aan haar schuldeisers. Bij het huwelijk van de ondernemer bepaalt de wetgeving (wettelijk stelsel) of bepalen de echtgenoten zelf (huwelijkscontract) de juridische toestand van hun vermogen. Men dient bijgevolg te weten welke goederen tot het vermogen van de ondernemer behoren en welke verbintenissen dit vermogen belasten. Dit impliceert de kennis van de soorten goederen die men juridisch onderscheidt (roerende en onroerende). (7.1.2.2)
Waarin onderscheiden natuurlijke personen zich van rechtspersonen? Juridisch begrip persoon. Vermogenstoestand van gehuwde ondernemers. Aansprakelijkheid.
(4)
- 23 Het oprichten van een vennootschap vereist het sluiten van een geldige overeenkomst. Daarvoor moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Welke gebreken kunnen daarbij voorkomen en wat zijn de gevolgen ervan? (7.1.2.3)
Wat zijn de gevolgen van de te nemen beslissing?
(6)
Welke voorwaarden zijn vereist voor het sluiten van een geldige overeenkomst? Welke gebreken kunnen voorkomen en wat zijn de gevolgen ervan? Hoe kan men het bestaan van de overeenkomst bewijzen? Bij de keuze van de geschikte juridische ondernemingsvorm zal men de geziene juridische mogelijkheden toetsen aan de voorliggende bedrijfseconomische gegevens. (7.1.2.4)
Keuzebepaling van de geschikte ondernemingsvorm
(2)
Keuze van de geschikte ondernemingsvorm in functie van de juridische en bedrijfseconomische gegevens zoals: - aansprakelijkheid, - vermogensinbreng en -vergoeding, - leiding, - continuïteit, - administratieve verplichtingen en kosten (onder andere kosten van oprichting en verplichtingen inzake boekhouding en jaarrekening). Tenslotte brengt de oprichting van een vennootschap ook boekhoudkundige verplichtingen met zich. (7.1.2.5)
Weerslag van de oprichting van de onderneming op de boekhouding
(2)
Aanvulling van het rekeningenstelsel met de noodzakelijke rekeningen. (7.2)
Keuze van de geschikte financieringsmiddelen
(8)
De bedrijfsleiding kan kiezen tussen een aantal financieringswijzen. De keuze zal worden beïnvloed door de effecten die de gekozen financieringswijze kan hebben op de leiding, de solvabiliteit en de liquiditeit van de onderneming. Fundamenteel moet er een keuze gemaakt worden tussen: - kapitaalinbreng en - lening of krediet waarbij een aantal mogelijke waarborgen (bijvoorbeeld hypotheek) kunnen besproken worden. (7.2.1)
WELKE VERMOGENSBEHOEFTEN HEEFT DE ONDERNEMING?
(1)
(7.2.2)
WELKE VERMOGENSBRONNEN STAAN DE ONDERNEMING TER BESCHIKKING?
(3)
Kapitaalinbreng (werkwijze bij kapitaalverhoging). Diverse kredietvormen op lange en korte termijn. Waarborgen. (7.2.3)
EFFECTEN VAN DE GEKOZEN FINANCIERINGSWIJZE OP: - leiding van de onderneming, - solvabiliteit ,
(2)
- 24 - nettobedrijfskapitaal en liquiditeit, - rentabiliteit. (7.2.4)
KEUZEBEPALING VAN DE GESCHIKTE FINANCIERINGSMIDDELEN
(2)
(7.3)
Effecten van de structuurwijziging op het personeelsbestand van de onderneming
(5)
Een onderneming heeft doorgaans werknemers nodig. De ondernemer zal ervoor zorgen tijdig over voldoende en bekwaam personeel te beschikken. Het aanwerven van personeel betekent - na selectie van de kandidaten - het afsluiten van arbeidsovereenkomsten. In het leerplan beperken wij ons tot dit aspect. We beperken ons hier eveneens tot de nodige informatie over: - de typische kenmerken van elke soort overeenkomst (werklieden, bedienden), - wat er moet gebeuren bij het afsluiten van een arbeidsovereenkomst. Niet alleen aanwerving van personeel is belangrijk, ook het beheer van het menselijk kapitaal. De ondernemer zal de werknemers trachten te motiveren door een bepaalde bedrijfscultuur, een motivatiebeleid en een opleidingsbeleid. (7.3.1)
AANWERVING
(3)
Juridisch kader. Typische kenmerken van werkliedenovereenkomst en bediendenovereenkomst. (7.3.2)
BEHEER VAN HET MENSELIJK KAPITAAL
(7.4)
Planning van de activiteiten van de onderneming
(2) (18)
Wat en hoeveel dient de onderneming te produceren? Om dit te weten moet de bedrijfsleiding vooraf bepalen wat zij volgend (boek)jaar waarschijnlijk zal kunnen verkopen (korte-termijnplanning). Zij dient zich eveneens een idee te vormen over de waarschijnlijke evolutie van de onderneming, de markt(en) waarop zij opereert en zelfs de sociaal-economische omgeving (evolutie van de algemene economische activiteit) in de komende jaren (lange-termijnplanning). De leerlingen zullen hier weer geplaatst worden voor enkele gevallen van ondernemingen, elk met hun eigen probleemsituatie. Bij het analyseren of opstellen van dergelijke lange- en korte-termijnplannen zullen de leerlingen in eerste instantie een verkoopplan en -budget proberen op te stellen, want dit plan en budget zal de overige bepalen (productie, investeringen, financiering). De voorbeelden dienen keuzemogelijkheden toe te laten bij het uitwerken van de oplossingen. Belangrijk is hier dat men uit de studie van de bijzondere gevallen leert op welke wijze een planning en budget ontstaat: - beschrijving van de actuele ondernemingssituatie (en evolutie tijdens de voorbije jaren), - formulering van de te realiseren doelstellingen (= gewenste situatie) rekening houdend met enerzijds niet of weinig manipuleerbare factoren, zoals de evolutie van de markt en de sociaal-economische omgeving en anderzijds de door de onderneming beïnvloedbare factoren zoals het beheer van de human resources, het commercieel-, het financieel- en het productiebeleid, - formulering van een aantal alternatieven, bijvoorbeeld door middel van een marktonderzoek, en selectie van het optimale alternatief na vergelijking en bespreking. Reeds bij het opstellen van een verkoopbudget worden de leerlingen geconfronteerd met de noodzaak zich een reeks nieuwe begrippen eigen te maken. Zo moeten zij:
- 25 -
@
in eerste instantie: de verschillende kostensoorten (materiaal-, arbeidskosten, afschrijvingen,enz.) groeperen volgens (kosten)plaatsen of afdelingen van de onderneming waar zij gemaakt (zullen) worden. Dit brengt de leerlingen eveneens in contact met de organisatiestructuur van de onderneming. Het (eventueel achteraf uit te breiden) basismodel is een onderneming die enkel bestaat uit de afdelingen aankoop of productie, verkoop en administratie.
@
in tweede instantie: de kosten toerekenen aan de gebruikers (afdelingen) en uiteindelijk aan de kostendragers, dit wil zeggen de producten. Dit brengt met zich het indelen van de kosten volgens de toerekeningswijze. Zo onderscheidt men: - toerekenbare directe kosten en toerekenbare indirecte kosten (toe te rekenen na verdeling volgens een zogenaamde omslagbasis of criterium dat gebaseerd is op een verband tussen de te verdelen kosten en de toegepaste omslagbasis). - niet-toerekenbare kosten (algemene kosten).
De verdeling van de kostenplaatsen naar de kostendragers toe kan best gebeuren door middel van verdelingsstaten. Het opmaken van plannen en budgetten (voorcalculatie) die normale opbrengsten en kosten bevatten, is niet alleen nodig om (later) te kunnen vaststellen of het gestelde doel bereikt werd maar ook om te kunnen vaststellen hoe men het doel bereikt heeft, waar men afgeweken is van de gestelde normen, om de oorzaken te bepalen en (mogelijke) oplossingen voor te stellen, en last but not least om de medewerkers te motiveren. (7.4.1)
BESCHRIJVING VAN DE ONDERNEMINGSSITUATIE EN DE TOEKOMSTVERWACHTINGEN (2) Ontleding van de balans en de resultatenrekening. Waarschijnlijke marktevolutie.
(7.4.2)
ANALYSE VAN DE GEGEVENS EN DE TE NEMEN BESLISSINGEN INZAKE VERKOOP
(7.4.2.1)
Opstellen van het verkoopbudget
(3)
Formuleren van objectieven. Keuze van alternatieven. Toetsen aan realiteit van de markt. (7.4.2.2)
Opstellen van het kostenbudget
(4)
Kostenindeling. Kostenverdeling. (7.4.2.3)
Opstellen van het investeringsbudget
(1)
(7.4.2.4)
Opstellen van het liquiditeitenbudget
(3)
(7.4.2.5)
Samenhang van de deelbudgetten: opstellen van de geprojecteerde balans en resultatenreke(3) ning
(7.4.2.6)
Nut van planning en budgettering (voorcalculatie)
(2)
- 26 TWEEDE LEERJAAR (8) (8.1)
DE ONDERNEMING WERKT Keuze van de optimale marketing mix
(50) (20)
Bij het ontwikkelen van haar commerciële activiteiten moet de bedrijfsleiding voortdurend beslissingen nemen, dit wil zeggen keuzes maken tussen een aantal mogelijke alternatieven. Het maken van deze keuzes dient te gebeuren op een economisch verantwoorde wijze en moet steunen op de resultaten van een onderzoek naar de actuele situatie en de waarschijnlijke evolutie van een aantal factoren. Bij deze factoren zal men een onderscheid maken tussen niet of weinig manipuleerbare factoren, zogenaamde omgevingsfactoren zoals: -
de behoeften (voorkeuren) van mogelijke en effectieve consumenten en hun koopkracht, de aanwezigheid van concurrenten in het beoogde marktsegment, het macro-economisch beleid, maatschappelijke factoren: milieureglementering, godsdienst.
en wel manipuleerbare of zogenaamde beslissingsvariabelen die men kan wijzigen (instrumentvariabelen). Op korte termijn zijn dat: -
de productprijzen (prijsbeleid), de producten zelf (productbeslissingen) en in mindere mate de productie (productieplanning), de distributiewijze, de promotie van de producten.
De combinatie van de beslissingen op deze gebieden (met uitzondering van het productiebeleid) vormt het commercieel beleid van de onderneming. Dit staat vooraan en dient te steunen op gegevens van bedrijfsinterne en -externe aard (de boekhouding, resultaten van marktonderzoeken). Hiermee dienen de overige beleidsgebieden te worden gecoördineerd. (8.1.1)
INSTRUMENTEN VAN COMMERCIEEL BELEID: DE MARKETING MIX
(2)
(8.1.1.1)
Omgevingsfactoren
(8.1.1.2)
Beslissingsvariabelen: instrumenten van commercieel beleid
(8.1.1.3)
Marketing mix
(8.1.2)
HET MARKETINGBELEID TIJDENS DE OPEENVOLGENDE FASEN VAN DE PRODUCTLEVENSCYCLUS (3)
(8.1.2.1)
De productlevenscyclus
(8.1.2.2)
Verband tussen de vier componenten van de marketing mix in functie van de fase van de cyclus
Economisch verantwoorde beslissingen moeten genomen worden met betrekking tot de product-mix, de prijszetting, de distributiewijze en de promotie.
- 27 Voorbeelden hiervan zijn onder andere de keuze tussen zelf produceren of uitbesteden, de beslissing tot introductie van een nieuwe productgroep en omgekeerd tot het uitstoten van een productgroep, de vaststelling van de meest winstgevende product-mix, de vaststelling van het vereiste verkoopvolume om een bepaald resultaat te behalen, de prijszetting, de keuze tussen alternatieve promotiecampagnes en alternatieve distributiekanalen... Elk van deze thema's kan het voorwerp zijn van een aparte gevalstudie. Zo zal er met betrekking tot elk van de vier instrumenten van commercieel beleid minstens een gevalstudie moeten aangeboden worden. Bij de oplossing van de gevalstudies zal er - waar nuttig en gewenst - gebruik worden gemaakt van analysetechnieken zoals de break-even-analyse en de techniek van de lineaire programmering. Bij de beoordeling van de te nemen beslissingen zal men onder andere rekening houden met: -
de winstbijdrage van elke productgroep, het complementaire karakter van sommige productgroepen, het bereikte stadium in de levenscyclus, de graad van bezetting van de productiecapaciteit.
Bij het nemen van beslissingen zijn alleen die kosten van belang, die een verandering ondergaan ten gevolge van de beslissing. Specifiek in verband met de prijszettings- en prijswijzigingsproblematiek geldt dat er hierbij moet rekening gehouden worden met: - de kosten, - de concurrentie (de marktvorm), - de vraag (in een markt met verschillende marktsegmenten en dus een verschillende prijselasticiteit van de vraag is er de mogelijkheid om prijsdiscriminatie toe te passen). (8.1.3)
COMMERCIËLE BELEIDSBESLISSINGEN
(8.1.3.1)
Omschrijving van de beslissingsdomeinen
(15)
Gevalstudie voor elk van de vier instrumenten van het commercieel beleid (8.1.3.2)
Toepasbare oplossingsmethoden en analysetechnieken
Eenmaal de resultaten van de analyse gekend zijn, moet men er zorg voor dragen dat ook andere bepalende factoren niet over het hoofd worden gezien bij het nemen van de uiteindelijke beslissing. Zo zou bijvoorbeeld de winstbijdragemethode doen besluiten dat een productgroep beter wordt afgestoten, maar gezien het complementair karakter van deze groep behoudt men hem toch beter. (8.1.3.3) (8.2)
De commerciële beleidsbeslissing en de verantwoording ervan Investeringsbeslissingen
(8)
Bij investeringen doet men nu uitgaven in de hoop dat zij in de toekomst voldoende opbrengsten zullen genereren. Vandaar ook de noodzaak kosten en opbrengsten zorgvuldig tegenover elkaar af te wegen vooraleer de investeringsbeslissing te nemen. In dat verband worden drie methodes bestudeerd:
- 28 (8.2.1)
TOEPASBARE BEOORDELINGSMETHODES
(8.2.1.1)
Methode van de terugverdientijd
(8.2.1.2)
Methode van de netto contante waarde
(8.2.1.3)
Methode van de interne opbrengstvoet
(8.2.2)
DE INVESTERINGSBESLISSING EN DE VERANTWOORDING ERVAN Weerslag van de investeringsbeslissing op de financiële structuur van de onderneming.
(8.3)
Personeelsbeslissingen
(5)
Een terugval in de productie kan aanleiding geven tot een schorsing of zelfs een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Rationalisatie-investeringen leiden eveneens tot een uitstoot van overtollige arbeidskrachten. Omgekeerd wordt de ondernemer in geval van productie-uitbreiding voor de keuze geplaatst overuren te laten presteren of extra personeel in dienst te nemen. Om tot een economisch verantwoorde beslissing te komen is de kennis van bepaalde aspecten van sociale wetgeving derhalve onontbeerlijk. (8.3.1)
JURIDISCH KADER Wetgeving op de schorsing en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Wetgeving op de arbeidsduur (basisprincipes).
(8.3.2) (8.4)
DE MOGELIJKE KEUZE UIT ALTERNATIEVEN: OVERWERK, BIJKOMENDE INDIENSTNEMINGEN OF ONDERAANNEMING De bestemming van het resultaat
(5)
Het resultaat dat voor verdeling in aanmerking komt is het nettoresultaat, eventueel verhoogd met het overgedragen resultaat van vorige boekjaren. De bestemming van het resultaat wordt geregeld door de Samengestelde Wetten op de Handelsvennootschappen en de Vergadering van Aandeelhouders, die dit eventueel statutair heeft vastgelegd. Wat er met de winst gebeurt blijft niet zonder gevolgen voor de financiële structuur van de onderneming. Zo zal het aanleggen van reserves een gunstige weerslag hebben op de solvabiliteit van de onderneming. Tenslotte zal de resultaatsverdeling ook nog boekhoudkundig moeten verwerkt worden. (8.4.1)
JURIDISCHE ASPECTEN VAN DE BESTEMMING VAN HET RESULTAAT IN DE NV
(8.4.2)
WEERSLAG VAN DE BESTEMMING VAN HET RESULTAAT OP DE BOEKHOUDING Aanvulling van het rekeningenstelsel met de noodzakelijke rekeningen.
(8.4.3)
GEVOLGEN VAN DE GEMAAKTE KEUZE VOOR DE FINANCIËLE STRUCTUUR VAN DE ONDERNEMING
- 29 (8.5)
Budgetcontrole
(6)
De geleverde prestaties zullen worden vergeleken met de gemaakte prognoses. Afwijkingen worden niet alleen vastgesteld. Men zal ook de oorzaken ervan opsporen en oplossingen zoeken voor de vastgestelde gebreken en zwakke plekken in de prestaties van de onderneming. (8.5.1)
DE VERSCHILLENANALYSE IN VERBAND MET DE KOSTEN: PRIJS-, HOEVEELHEIDSEN BEZETTINGSVERSCHILLEN
(8.5.2)
OPSPOREN VAN DE OORZAKEN EN FORMULEREN VAN DE VOORSTELLEN TOT VERBETERING
(8.6)
Beoordeling van de financiële situatie en evolutie van de onderneming
(6)
Periodiek zal men ten behoeve van de bedrijfsleiding, de aandeelhouders, enz. verslag moeten geven over de financiële situatie en evolutie van de onderneming. (8.6.1)
BESCHRIJVING VAN DE ONDERNEMINGSSITUATIE (JAARREKENING OVER VERSCHILLENDE JAREN, VERSLAGEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR OVER DEZELFDE JAREN, VERWACHTE MARKTEVOLUTIE ...)
(8.6.2)
BEOORDELING VAN DE FINANCIËLE SITUATIE MET BEHULP VAN RATIO'S (BALANSANALYSE)
(8.6.3)
BEOORDELING VAN OMLOOPSNELHEID EN -TIJD VAN VOORRADEN HANDELSGOEDEREN, HANDELSVORDERINGEN EN HANDELSSCHULDEN
3.3
Uitbreidingsleerstof 5 of 6 lestijden Keuze uit volgende onderwerpen, aansluitend op de bestudeerde basisleerstof. De voorgestelde lestijden gelden hierbij als maximum.
3.3.1
UITDIEPING VAN DE LEERINHOUDEN VAN HET BASISLEERPLAN 4 UUR
(20)
Behandeling van leerinhouden uit het basisleerplan 4 uur waarvoor om welbepaalde redenen (interesse van de leerlingen, actualiteit, ...) de noodzaak tot verdieping bestaat. De uitdieping dient aan te sluiten op de basisleerstof die in het betreffende jaar wordt behandeld. 3.3.2
HET SIMULTANE EVENWICHT OP DE GOEDERENMARKT EN DE GELDMARKT
(6)
Doelstelling: Aan de hand van het IS-LM-model het effect van wijzigingen in het geldaanbod en in de overheidsbestedingen op het simultaan evenwicht verklaren. Inhouden: - Het evenwicht op de goederenmarkt bij verschillende niveaus van de intrestvoet: de ISfunctie. - Het evenwicht op de geldmarkt bij verschillende niveaus van het nationaal inkomen: de LM-functie. - Het simultane evenwicht op de goederen- en de geldmarkt: het IS-LM-model. - Het effect van een wijziging in het geldaanbod en in de overheidsbestedingen op het simultane evenwicht: de controverse tussen Keynesianen en Monetaristen.
- 30 3.3.3
DE AGGREGATIEVE VRAAG EN HET AGGREGATIEVE AANBOD
(6)
Doelstelling: Aan de hand van de aggregatieve vraag- en aanbod benadering het economisch beleid op het einde van de 20ste eeuw evalueren. Inhouden: - De aggregatieve vraag- en de aggregatieve aanbodcurve. - Het evenwicht in het aggregatieve vraag- en aanbodmodel. - Effect van een vraagexpansie op de productie, de tewerkstelling en het prijspeil. - Effect van een aanbodexpansie op de productie, de tewerkstelling en het prijspeil. - Het economisch beleid op het einde van de 20ste eeuw: een tweesporenbeleid. 3.3.4
ECONOMISCHE DENKRICHTINGEN EN EVALUATIE VAN DE HUIDIGE STAND VAN DE (6) ECONOMISCHE WETENSCHAP Doelstellingen: - De hoofdmomenten uit de geschiedenis van het economisch denken beschrijven, de belangrijkste kenmerken en ideeën van elke denkrichting weergeven en beoordelen. - Een korte beschrijving geven van de huidige stand van de economie als wetenschap: bereikte resultaten en tekortkomingen. Inhouden: - Historische ontwikkeling van het economisch denken en de invloed ervan op de hedendaagse economische theorie. - Evaluatie van de huidige stand van de economische wetenschap.
3.3.5
DE PRIJSVORMING OP DE EFFECTENBEURS EN DE FINANCIELE VERSLAGGEVING(6) Doelstellingen: - De koersvorming op de effectenbeurs uitwerken als een toepassing van de prijsvorming op de markt van volkomen concurrentie. - De koersnoteringen van effecten op de Beurs van Brussel analyseren. Inhouden: - Orders op de effectenbeurs: gelimiteerde en niet-gelimiteerde orders; opties en futures (Belfox). - De koersvorming op de effectenbeurs als toepassing van de prijsvorming op de markt van volkomen concurrentie. - Koersnotering van effecten op de Beurs van Brussel.
3.3.6
INTERNATIONALISERING VAN DE ECONOMIE
(6)
Doelstelling: Aan de hand van goed gekozen leesteksten een gefundeerde mening weergeven over aspecten van de internationalisering van de economie. Inhouden: Er kan onder meer gekozen worden uit volgende onderwerpen: - fusies en andere concentratiebewegingen over de grenzen heen, - de rol van de multinationale onderneming, - beïnvloeding van de nationale economie door internationale factoren,
- 31 - de relativiteit van een nationaal socio-economisch beleid, - de huidige stand van zaken in de EG, - ... 3.3.7
EEN VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE ECONOMISCHE PRESTATIES VAN EG-LANDEN (4) Doelstelling: Argumenteren welke landen beter presteren dan andere en deze prestaties evalueren in een context van maatschappelijke waarden. Inhouden: Op basis van Eurostat-gegevens vergelijkt men onder meer: - groeivoeten van BBP of BNP, - BNP/hoofd, - BBP/hoofd, - Werkloosheid, - Inflatie, - Overheidsschuld, - Overheidstekort, - Inkomensverdeling, - ...
3.3.8
INTERNATIONALE HANDEL EN ONTWIKKELING
(4)
Doelstelling: Statistische informatie over de handel van ontwikkelingslanden interpreteren en de bijdrage van de handel tot de welvaart van deze landen beoordelen. Inhouden: - Trends in de handelsstromen tussen ontwikkelingslanden en industriële landen: @ evolutie in import en export, @ evolutie in de goederenpakketten. - Analyse van het verband tussen ontwikkeling en handel. - Verklaring van deze evoluties. 3.3.9
ONTWIKKELINGSVRAAGSTUKKEN: DE SCHULDENLAST VAN DE DERDE WERELD (4) Doelstellingen: - Het ontstaan van de schuldenlast en de gevolgen ervan voor de derde-wereldlanden en voor de westerse landen verklaren. - De motieven die pleiten voor of tegen de vermindering of afschaffing van de schulden van de derde-wereldlanden verwoorden. Inhouden: - Het ontstaan en de omvang van de schulden. - De verschillende soorten leningen en de specifieke geldschieters. - Het uitbreken van de schuldcrisis in 1982, de evolutie daarna en toetsing van de voorstellen van de internationale instellingen aan de voorstellen en de noden van de derde-wereldlanden.
- 32 3.3.10
DE ECOLOGISCHE DIMENSIE IN DE ECONOMIE
(6)
Doelstellingen: - Het belang van de productiefactor natuur en van het milieubehoud aantonen; - Met voorbeelden het milieubeleid van de overheid illustreren en beoordelen. Inhouden: - Principes: @ de natuur is de voorraadkamer van de economie: natuur is schaars, de kostprijs van de producten dient verhoogd met de externe kosten; @ de economie dient rekening te houden met milieukosten op korte en op lange termijn: de mens is ook "rentmeester" van het "goed" aarde. - Instrumenten voor een milieubeleid: @ heffen van milieubelastingen: financieringsheffingen en reguleringsheffingen (principe: de vervuiler betaalt); @ opleggen van normen waarbinnen de productie en de consumptie zich moeten voltrekken (milieuwetgeving). 3.3.11
STUDIE VAN DE ECONOMISCHE ACTUALITEIT: SEMINARIEWERK
(20)
Doelstelling: De actuele sociaal-economische gebeurtenissen kunnen herkennen en vanuit de economische theorie verklaren. Het is niet de bedoeling leerinhouden aan te bieden via de actualiteit; dit zou onvoldoende gestructureerd zijn. Vooral in het tweede leerjaar van de derde graad, als de leerlingen een basis hebben van algemeen-economische begrippen, kan men inspelen op de economische en politiek-sociale actualiteit zoals die zich aanbiedt. De leerlingen dienen ertoe aangezet om meer informatie en documentatie te zoeken en aan te brengen. Als vorm van seminariewerk kan men de leerlingen gedurende b−voorbeeld een maand een thema uit de sociaal-economische actualiteit laten volgen. Hiervan brengen zij dan een becommentarieerd verslag uit in de les waardoor een klasdiscussie op gang kan komen. 3.3.12
INFORMATICA-TOEPASSINGEN IN DE ECONOMIE
(10)
Doelstelling: Software programma's gebruiken om de probleemstelling en de theoretische oplossing van economische problemen te illustreren. Het is de bedoeling om, wanneer de gelegenheid zich voordoet in de leerinhouden, de leerlingen de gelegenheid te bieden tot ontdekkend leren door het actief oplossen van problemen waarbij de computer als instrument gebruikt wordt. Simulatiespelen op bedrijfseconomisch gebied liggen hier voor de hand, maar ook spelenderwijs aanleren van een aantal micro- en macro-economische begrippen en hun onderlinge samenhang kunnen aan bod komen. 3.3.13
PUBLIEKE KEUZES: DE ECONOMIE VAN DE POLITIEK
(6)
Doelstelling: Met voorbeelden aantonen dat de marktanalyse-instrumenten kunnen gebruikt worden om een inzicht te krijgen in het politieke beslissingsproces.
- 33 Inhouden: - Wat is publieke- keuzetheorie? - Basisassumpties van politiek beslissingsgedrag. - Vergelijking tussen stemgedrag in een democratie en marktgedrag bij concurrentie. - De effecten van lobbying. - Onvolkomenheden van het democratisch stemsysteem. 3.3.14
ELEMENTEN VAN KOSTEN-BATEN ANALYSE VOOR HET BEOORDELEN VAN PUBLIEKE PROJECTEN (6) Doelstelling: Voor een voorbeeld van een publiek project bepalen of het zinvol is dit uit te voeren. Inhouden: - De procedure van kosten-batenanalyse. - Identificatie van kosten en baten van een project: monetaire en niet-monetaire (rechtstreeks of onrechtstreeks in geld uitdrukbaar). - Meten van kosten en baten (huidige en toekomstige). - De verdeling van kosten en baten (winnaars en verliezers).
3.3.15
ECONOMISCHE TOEPASSINGEN VAN BESCHRIJVENDE STATISTIEK
(10)
Doelstelling: Verzamelen, verwerken en interpreteren van cijfergegevens met economisch belang. Inhouden: - Verzamelen, verwerken en bewerken van statistische gegevens: enquête, steekproeven, grafische voorstellingen, kengetallen, steekproeven, correlatie, analyse van reeksen. - Gebruik van statistische technieken in: @ algemeen economische toepassingen zoals bevolkingsstatistieken, inkomensstatistieken, berekening en evolutie prijsindexcijfer, evolutie werkloosheid, gezinsbudgetonderzoek, trend van economische groei ..., @ bedrijfseconomische toepassingen zoals omzetevolutie, analyse en evolutie van kostenstructuur, winstevolutie, budgetverschillenanalyse, personeelsverloop, ziekteverzuim, berekening marktaandeel, marktonderzoek, invloed van reclameacties op omzet ... 3.3.16
ACTIVITY BASED COSTING (ABC)
(6)
Doelstelling: De Activity Based Costing als kostprijscalculatietechniek beschrijven en toepassen. Inhouden: - Via gevalstudies wordt gewezen op: @ de tekortkomingen van de traditionele kostprijscalculatiesystemen en de gevolgen ervan, @ het nut van ABC als kostprijscalculatietechniek ter ondersteuning van het strategisch beslissingsproces van de onderneming. - Dit vergt vooraf een bestudering van het ABC-concept. Dit bestaat uit: @ een grondige analyse van de activiteiten in de onderneming en de eraan verbonden kosten, @ de identificatie van de costdrivers van deze activiteiten, @ het opsporen van de variabiliteit van de vaste kosten, @ het onderzoek naar het "waardetoevoegend" karakter van de activiteiten.
- 34 3.3.17
BEDRIJFSBEZOEK: VOORBEREIDING EN VERWERKING
(4)
Doelstelling: Leerinhouden toetsen aan de werkelijkheid. Bedrijfsbezoeken bieden de leerlingen reële kansen tot ervaringsleren. Daarom moeten ze, indien enigszins mogelijk, in de lessen ingeschakeld worden. Heel wat financiële en verwerkende bedrijven, dienstverleners (bijvoorbeeld veiling, havenbedrijf) richten bedrijfsbezoeken in gericht naar het secundair onderwijs. De leerlingen moeten nauw betrokken worden bij de voorbereiding door het afbakenen van belangstellingspunten, opstellen van de aanvraag tot bezoek, het opstellen van vragenlijsten. Ook de nabespreking is belangrijk in functie van de leerstof. 3.3.18
BEGINSELEN VAN GRONDWETTELIJK RECHT
(6)
Doelstellingen: - De samenstelling en de bevoegdheden van de federale, regionale en lokale grondwettelijke instellingen formuleren en het belang ervan aantonen. - De belangrijkste grondwettelijke persoonlijke waarborgen en vrijheden verwoorden en het belang ervan aantonen. Inhouden: - De wetgevende en uitvoerende instellingen en hun bevoegdheden op federaal, regionaal en lokaal niveau en het belang ervan voor het economisch leven. - De rechterlijke instellingen en hun bevoegdheid. - De belangrijkste grondwettelijke principes betreffende het individueel handelen en denken van de burger. 4
METHODOLOGISCHE WENKEN
4.1
Algemene economie
EERSTE LEERJAAR Hoewel "Algemene Economie" doorgaans als meer theoretisch wordt voorgesteld, is ook hier een probleemgerichte aanpak van groot belang. De benadering van de te bestuderen inhouden loopt dan ook steeds via de theorie naar de praktijk. Deze benadering vinden we terug bij de studie van de prijsvorming op de markten van goederen en diensten, bij de studie van de prijsvorming op de factormarkten en bij de studie van de structuur van onze nationale economie. Hiermee zijn tevens de drie grote entiteiten van dit leerplangedeelte vermeld: - de prijsvorming op de markten van goederen en diensten, - de prijsvorming op de markten van de productiefactoren, - de structuur van onze nationale economie. Het leerplan begint met een vergelijking van de prijsvorming op de productmarkten zoals ze in de economische theorie voorkomen: volkomen concurrentie en monopolie. Deze vergelijking heeft tot doel het geheugen van de leerlingen op te frissen door een korte herhaling van in het tweede jaar van de tweede graad bestudeerde leerstof, maar ook te wijzen op de continuïteit van de leerstof over de verschillende leerjaren heen.
- 35 De theoretische kenmerken van beide extreme marktvormen worden daarna getoetst aan de reëel bestaande marktsituaties: monopolistische concurrentie en oligopolie. Economische drijfveren staan meermaals in oppositie met een sociale benadering van de samenleving. Het is in dit licht dat we willen stilstaan bij het prijsbeleid van de Belgische overheid en die van de Europese Gemeenschap, waarna we ons terecht afvragen of de prijzen die via - al dan niet bijgestuurde marktmechanismen - tot stand komen wel de échte prijs van een product uitmaken. We willen de leerlingen hier aanzetten tot nadenken over de aanwending van zogenaamd "kosteloze" productiemiddelen uit de natuur. Een kritische benadering van het milieuvraagstuk is hier zeker op zijn plaats. Bij de studie van de prijsvorming op de factormarkten moeten zeker twee invalshoeken aan bod komen. Enerzijds vormt de vraag naar productiefactoren een kost voor de onderneming, maar anderzijds vormt het aanbod ervan een inkomen voor het gezin. Beide aspecten: het economische "kostprijselement" en het maatschappelijke "inkomensvorming" verdienen onze aandacht. Ook bij de studie van de prijsvorming op de factormarkten gaan we uit van de economisch theoretische werking van het marktmechanisme: vraag en aanbod bij volkomen concurrentie. Dat in de reële wereld ook andere factoren een - dikwijls belangrijkere - rol spelen moet in onze studie de nodige aandacht krijgen. Zo mogen we niet nalaten er bij de studie van de arbeidsmarkt op te wijzen dat de loonrigiditeit tot werkloosheid kan leiden, hoewel het probleem van de werkloosheid zelf later aan bod komt. Eveneens bij de studie van de financiële markt moet onze invalshoek ruimer gekozen worden dan de "productiefactor" kapitaal. Op de financiële markt situeren zich immers niet alleen vraag en aanbod voor "productieve doeleinden". Ook de vraag naar financiële middelen om allerlei andere redenen (consumptiekredieten, speculatie, beleggingsobject ...) vinden we hier terug. Vandaar dat we de ruimere term "financiële markt" verkiezen boven de engere term "kapitaalmarkt". Er wordt bewust nog niet gesproken over de vraag naar en het aanbod van financiële middelen door het buitenland ten gevolge van betalingsbalansoverschotten of -tekorten. Deze leerstof is hier nog niet op zijn plaats daar het begrip betalingsbalans in al zijn aspecten slechts in het tweede jaar van de derde graad wordt bestudeerd. Als we bij de studie van de structuur van onze nationale economie de relaties tussen de verschillende sectoren van het economisch leven uitbeelden door middel van het stelsel van nationale rekeningen, is dit niet met de bedoeling de nadruk te leggen op het boekhoudkundig aspect van die rekeningen. We willen ze veeleer benaderen als een informatiebron om hieruit de macro-economische grootheden af te leiden. Het is logisch dat we deze grootheden willen uitdrukken in marktprijzen en in factorkosten. Ook hier willen we de economische theorie toetsen aan de werkelijkheid door te wijzen op de relativiteit van de macro-economische grootheden. Bij het onderzoek naar de categoriale inkomensverdeling is het de bedoeling te wijzen op de verschillende bronnen van inkomen. Inkomen uit bezoldigde arbeid komt naar voren als de prijs die op de arbeidsmarkt wordt gevormd, inkomen uit vermogen als de prijs die tot stand komt op de financiële markt. Het past dus hier dat we bij het inkomen uit zelfstandige ondernemingen stilstaan bij het begrip "winst" als vergoeding van de productiefactor "management" die doorgaans als een "restinkomen" wordt beschouwd. Bij de studie van het macro-economisch bestedingsevenwicht beogen we het macro-economisch evenwicht bij volledige tewerkstelling. Begrippen als over- en onderbesteding zijn hier op hun plaats. Concrete probleemsituaties, die alle nodige te ontleden elementen bevatten, moeten de leerlingen ertoe aanzetten om de samenhang tussen de beschreven verschijnselen zoveel mogelijk zelfstandig te ontdekken.
- 36 Hierbij is het van belang dat de leerlingen oplossingsmethoden leren hanteren die ook in andere omstandigheden kunnen aangewend worden. Twee voorbeelden hiervan zijn: - het beginsel van de gelijkheid tussen de marginale opbrengst en de marginale kosten, dat vroeger reeds bij het producentengedrag werd gehanteerd; - het omzetten van de situatiegegevens in grafische voorstellingen, als het gebruik van vraag- en aanbodcurven... Tenslotte blijft het algemeen doel van dit leerplan: het huidig sociaal-economisch gebeuren kunnen begrijpen en het met de nodige kritische zin kunnen benaderen. De nodige begrippen en de verbanden ertussen worden hiertoe aangebracht. Niet alleen moeten we de leerlingen de werkelijkheid rondom zich trachten te doen begrijpen en daarvoor de nodige denkinstrumenten en -methoden aanbrengen. Zij moeten ook, op hun niveau, deze werkelijkheid kunnen evalueren. De algemene economie biedt ruime kansen om aan "algemeen vormend" onderwijs te doen. TWEEDE LEERJAAR Voor de te volgen methodiek kunnen we grosso modo verwijzen naar de wenken voor het eerste leerjaar van de derde graad. Het leerplan van het tweede jaar omvat vier hoofdstukken: - het eerste belicht het belang van de overheid in onze economische samenleving; - het tweede onderzoekt de economische bewegingen in de tijd; - het derde behandelt de internationale economische betrekkingen; - om tenslotte in het vierde hoofdstuk de werking van de economie te evalueren vanuit ethisch standpunt. We willen de nadruk leggen op het belang van een probleemstellende, analyserende en synthetiserende aanbreng van de leerinhouden, wat nadien bij de evaluatie tot een meer reproductieve aanwending van de opgedane kennis zal kunnen leiden. Niet zozeer de feitenkennis is van belang, wel het aanleren van denkprocessen, oplossingsmethoden, kritische evaluatie van onze sociaal-economische samenleving. Het spreekt dan ook voor zich dat deze sociale dimensie van onze economie de nodige aandacht moet krijgen. Deze dimensie kan op meerdere plaatsen in de leerstof ter sprake gebracht worden, zoals bij inkomensherverdeling door de overheid, prijspolitiek, tewerkstellingspolitiek, economische groei en ontwikkelingsproblematiek, internationale samenwerking en integratie. De studie van de prijspolitiek van de overheid zien we in functie van de bestrijding van inflatie. Andere elementen van de prijspolitiek, zoals het stellen van minimum- of maximumprijzen, kwamen immers in het eerste jaar aan bod. Bij het begrip "ordeningspolitiek" willen we verder ingaan op de kenmerken en de werking van de "ge-mengde" economie. Waar we het in het leerplan hebben over de oorzaken en de gevolgen van betalingsbalansonevenwicht, bedoelen we het onevenwicht op de lopende rekening Het leerplan biedt ruimte om bij elk belangrijk onderdeel een "link" met de actuele werkelijkheid van het sociaal-economisch gebeuren te leggen, namelijk via goed geselecteerde leesteksten die ontleed worden en waarin de geziene begrippen en samenhangen dienen herkend.
- 37 Sommige onderdelen, zoals het aanbrengen van normen voor een ideale inkomensverdeling, kunnen via discussie behandeld worden. We zullen er daarbij oog voor hebben dat de leerlingen zich correct uitdrukken, hun argumenten trachten te staven en bereid zijn te luisteren naar wat anderen inbrengen, om zich op die manier een gefundeerd, objectief en kritisch oordeel te vormen. De leraar/lerares kan hierbij als gespreksleider optreden en zal trachten alle leerlingen aan bod te laten komen: enige vergadertechnische aanpak is hierbij nodig. Laten we, waar het kan, oog hebben voor onze opvoedende taak als leerkracht: ook attitudevorming als communicatievaardigheid en luisterbereidheid horen in het vak economie thuis. De eerder krap bemeten tijd die aan het leerplan is toegekend maakt het wellicht onmogelijk op alle onderdelen even uitvoerig in te gaan. Men kan zelf kiezen welke onderwerpen verder uit te werken en welke meer summier te behandelen. Het leerplan is in dit opzicht tevens een open leerplan en laat de keuze van eigen actuele onderwerpen toe. De aangegeven lestijden dienen dan ook slechts als richtlijn, niet als strikt te interpreteren. Op basis van deze lestijden kan een "voorlopig" jaarplan worden opgesteld dat nadien kan aangepast en verder uitgewerkt worden. 4.2
Bedrijfswetenschappen
EERSTE LEERJAAR In het luik Bedrijfswetenschappen wordt bewust gekozen voor een probleemoplossende aanpak. Telkens opnieuw zal men uitgaan van concrete gevalstudies waarin één of meer problemen voorkomen die om een oplossing vragen. Men zal de leerlingen voldoende kennis en informatie moeten aanreiken zodat zij na eventuele discussie, een verantwoorde oplossing voor het gestelde probleem kunnen voorstellen. Gezien de leeftijd van de leerlingen zal men vanuit eenvoudige gevalstudies vertrekken waarbij zoveel mogelijk details weggelaten worden. De cursieve teksten tussen de geformuleerde leerinhouden (zie blz. 21 e.v.) zijn informatief. Zij vormen telkens een inleiding op de leerstofarticulatie die volgt. Wellicht maakt dit het gemakkelijker de bestudeerde leerinhouden te situeren in het geheel van de bedrijfswetenschappen. De methodologische wenken sluiten aan bij de leerplandoelstellingen (blz. 11 e.v.) en de leerinhouden (blz. 21 e.v.). Ook hier is dezelfde nummering doorgetrokken. (7)
EEN ONDERNEMING NEEMT EEN NIEUWE START
(7.1.1)
AANBRENGEN VAN DE PROBLEEMSITUATIES Bij het zoeken naar voorbeelden kan men de brochures raadplegen die de banken ter beschikking stellen van beginnende ondernemers. Ook de middenstandsorganisaties beschikken over bruikbaar materiaal.
(7.1.2)
TE NEMEN KEUZEBESLISSINGEN EN INFORMATIEBRONNEN Het komt erop aan te weten welke vennootschapsvorm het best past bij de omvang van de zaak, bij het persoonlijk of familiaal doel dat de ondernemer nastreeft, bij de geldmiddelen waarover hij beschikt en het fiscaal en sociaal statuut dat hij wenst. In dit deel wordt vooral juridische informatie aangereikt. Binnen de toegemeten tijd is het niet mogelijk de grondbeginselen van het recht systematisch te bestuderen. Alleen de begrippen die noodzakelijk zijn om de gestelde bedrijfseconomische problemen op te lossen, kunnen bestudeerd worden.
- 38 Een leeractieve benadering van de leerinhouden verdient sterke aanbeveling. Voor elk leerstofonderdeel wordt zoveel mogelijk een concrete eenvoudige uitgangssituatie uit het "levend recht van elke dag" vooropgesteld. Langs analyse van het geval, waarbij de essentiële en de bijkomstige elementen onderscheiden en geordend worden, komen de leerlingen tot de probleemformulering. Bij de probleemoplossing tracht men in ruime mate de zelfactiviteit van de leerlingen te stimuleren. Ofwel worden voor het geformuleerde probleem verschillende door de leerlingen zelfstandig of onder begeleiding van de leerkracht gevonden oplossingen geïnventariseerd. Uit de voorgestelde oplossingen worden dan door de leerlingen met hulp van de leerkracht de mogelijke oplossingen geselecteerd en vergeleken met de wettelijke voorschriften en reglementeringen, die de wetgever voor het gestelde probleem meende te moeten treffen. Ofwel kunnen de leerlingen de bestudeerde wetteksten nalezen waar zulks aangewezen is en de inhoud ervan toepassen op de concrete uitgangssituatie en het geformuleerde probleem. Zo groeit bij hen het inzicht in de behandelde rechtsbegrippen, relaties en doelstellingen. Na elk bestudeerd leerstofdeel kunnen zij tenslotte tot een degelijke synthese overgaan. Het is duidelijk dat zowel bij de ontleding als bij de oplossing afwisselend verschillende didactische werkvormen kunnen aangewend worden zoals het onderwijs-leergesprek, klasgesprek, brainstorming, individueel werk, groepswerk, rollenspel, voordracht, debat en dergelijke. De leerlingen kunnen over de behandelde onderwerpen informatie verzamelen uit kranten of andere media, zodat zij als actieve gesprekspartners aan de les kunnen deelnemen. (7.1.2.1)
Welke ondernemingsvormen voorziet de wetgeving? Alle ondernemingsvormen worden vermeld, ook de eenmanszaak. Enkel de eenmanszaak, de BVBA en de NV, worden in een vergelijkende studie uitgediept.
(7.1.2.2)
Waarin onderscheiden natuurlijke personen zich van rechtspersonen? Men zal de leerlingen erop wijzen dat er dikwijls problemen ontstaan wanneer de familiale belangen en de zakelijke belangen onvoldoende gescheiden zijn. Vooral bij faling en bij de overdracht van het bedrijf aan de volgende generatie ontstaan moeilijkheden. Betreffende de vermogenstoestand van gehuwde ondernemers zal men hier het wettelijk stelsel en het stelsel van scheiding van goederen behandelen.
(7.1.2.3)
Wat zijn de gevolgen van de te nemen beslissing? Wanneer men de overeenkomst behandelt, zal men de leerlingen er moeten op wijzen dat hierdoor verbintenissen ontstaan. Wat een verbintenis is, en hoe ze kan ontstaan zal ook zeer kort - moeten uitgelegd worden.
- 39 (7.1.2.4)
Keuzebepaling van de geschikte ondernemingsvorm Eventueel kan gewezen worden op de invloed die de vennootschapsvorm heeft op de fiscale en de sociale positie van de zaakvoerder.
(7.1.2.5)
Weerslag van de oprichting van de onderneming op de boekhouding Gegeven de wettelijke verplichtingen van de boekhoudwetgeving moet men de gemaakte keuze kunnen toetsen aan deze verplichtingen. De bedoeling is niet de oprichting uitgebreid te leren boeken maar de leerlingen in staat te stellen om in een latere fase de balansrekeningen in verband met het kapitaal en de oprichting te begrijpen. Men kan de oprichting schematisch weergeven in een rekeningenstelsel waarin duidelijk de drie elementen (contract, inbreng, kosten) tot uiting komen.
(7.2)
Keuze van de geschikte financieringsmiddelen De leerlingen moeten inzien dat een goed idee alleen niet volstaat. Er zijn ook veel inzet en dikwijls veel financiële middelen nodig om het te kunnen verwezenlijken.
(7.2.1)
WELKE VERMOGENSBEHOEFTEN HEEFT DE ONDERNEMING? Hoeveel geld er nodig is ligt voor elke onderneming anders. In elk geval dient een antwoord gezocht op de vraag: wat zijn de behoeften op het vlak van investeringen in vaste activa en werkkapitaal?
(7.2.2)
WELKE VERMOGENSBRONNEN STAAN DE ONDERNEMING TER BESCHIKKING? Men moet er de leerlingen op wijzen dat niet alles waarmee men in een onderneming werkt in eigendom moet verworven zijn; men kan ook huren of leasen. We zoeken hierbij het antwoord op de vragen: - hoe kunnen deze behoeften gefinancierd worden? - hoe groot moet het kapitaal zijn en hoe moet het samengesteld worden?
(7.2.3)
EFFECTEN VAN DE GEKOZEN FINANCIERINGSWIJZE Naast de zogenaamde gouden balansregel kan men er ook op wijzen dat korte-termijnkredieten meestal niet automatisch hernieuwbaar zijn, zodat telkens een nieuwe kredietonderhandeling nodig kan zijn.
(7.3.1)
AANWERVING Het al of niet lukken van een onderneming wordt in grote mate bepaald door het talent en de inzet van het personeel in de onderneming. Het is belangrijk zich met de juiste medewerkers te omringen. Men kan een personeelsplan opstellen waarin de behoeften beschreven worden en op basis waarvan men personeel aanwerft. Juridisch wordt in dit deel het aantrekken van personeel behandeld : het sluiten van de arbeidsovereenkomst. De syndicale afvaardiging, de ondernemingsraad en het C.V.G.V. kunnen ook kort vermeld worden.
- 40 (7.3.2)
BEHEER VAN HET MENSELIJK KAPITAAL Studie van de motivatie, de beloning en het scheppen van een gunstig werkklimaat.
(7.4.1)
BESCHRIJVING VAN DE ONDERNEMINGSSITUATIE EN DE TOEKOMSTVERWACHTINGEN Vanuit een leestekst zouden ook de kwaliteiten van een ondernemer kunnen besproken worden. Ook het onderzoek naar de slaagkansen van een onderneming kan aan bod komen. Men stelt samen met de leerlingen een ondernemingsplan op waarbij zij de kans krijgen om zelf zoveel mogelijk elementen aan te brengen waar de ondernemer aandacht voor moet hebben. Men zal zoveel mogelijk werken vanuit een geschematiseerde voorstelling van de balans en de resultatenrekening.
(7.4.2)
ANALYSE VAN DE GEGEVENS EN DE TE NEMEN BESLISSINGEN INZAKE VERKOOP Men zal hier leren budgetteren. Het budget is de vertolking in financiële termen van de geplande activiteiten voor een bepaalde periode. Het budget dient zodanig opgebouwd dat iedere verantwoordelijke op zijn niveau duidelijk omlijnde financiële objectieven vastgesteld krijgt. Het budget moet rekening houden met interne en externe factoren die het bedrijf kunnen beïnvloeden. Zo wordt het budget zowel een instrument van planning als van controle. We willen hier ook wijzen op het belang van de volgorde bij het opstellen van het budget.
(7.4.2.1)
Opstellen van het verkoopbudget Men vertrekt vanuit een commercieel plan (welk product, assortiment, zwakke en sterke kanten, mogelijke klanten, mogelijke concurrenten, omvang van de markt, gewenst marktaandeel, welke prijs, welke publiciteit ...). Het is niet de bedoeling hier het commercieel beleid - wat later aan bod komt - te bestuderen.
(7.4.2.3)
Opstellen van het investeringsbudget Men kan de leerlingen erop wijzen dat men een aantal toekomstige kosten wel vrij juist kan inschatten maar dat men van andere toch slechts over benaderende cijfers zal kunnen beschikken. Bij de elementen van de investeringsbegroting zal men de notariskosten en de registratierechten niet mogen vergeten.
TWEEDE LEERJAAR Zoals in het eerste leerjaar van de derde graad wordt ook dit jaar bewust gekozen voor een probleemoplossende aanpak. Ook hier zal men steeds weer uitgaan van concrete gevallen waarin één of meer problemen voorkomen die een oplossing vragen.
- 41 De bedoeling is hierbij telkens de gesuggereerde oplossing te toetsen aan de realiteit. De theoretisch beste oplossing is daarom nog niet de beste in de praktijk. Elke oplossing vraagt derhalve de nodige evaluatie. Vergeten we bij de toepassing van deze leeractieve methode niet telkens opnieuw de nodige aandacht te hebben voor de structuur in de leerstof. Nauwlettend toezicht op de notities van de leerlingen is hierbij zeker nodig. Met behulp van hun (gestructureerde) notities moeten ze immers de leerstof kunnen instuderen. Tracht de gevalstudies niet te overladen, zodat de leerlingen door de bomen het bos nog blijven zien. Overbodige details leiden onnodig de aandacht van de essentie af. Vergeet niet dat we geen opleiding tot bedrijfsleider willen geven, maar dat we de leerlingen willen confronteren met de hen omringende dagelijkse realiteit van het bedrijfsleven teneinde ze meer inzicht in de werking hiervan bij te brengen. We beogen immers steeds hun "algemene" vorming. De cursieve teksten tussen de geformuleerde leerinhouden (zie blz. 25 e.v.) zijn informatief. Zij vormen telkens een inleiding op de leerstofarticulatie die volgt. Wellicht maakt dit het gemakkelijker de bestudeerde leerstof te situeren in het geheel van de bedrijfswetenschappen. De methodologische wenken sluiten aan bij de leerplandoelstellingen (blz. 13 e.v.) en de leerinhouden (blz. 25 e.v.). Ook hier is dezelfde nummering doorgetrokken. (8)
DE ONDERNEMING WERKT Het eerste jaar werd beëindigd met de planning van de activiteiten van de onderneming, hierbij ging een groot deel van de aandacht naar het opstellen van budgetten. In het tweede jaar zal men bestuderen welke acties een onderneming kan voeren om de doelstellingen die in de budgetten omschreven werden te bereiken en wat de weerslag daarvan zal zijn op het resultaat. Het oprichten van een mini-onderneming zal sterk ondersteunend werken bij het behandelen van de leerstof. (Informatie: Jonge Ondernemingen VZW., Dr. Elie Lambottestraat 10, B1030 Brussel).
(8.1)
Keuze van de optimale marketing mix De leerlingen hebben meestal veel belangstelling voor dit deel van de leerstof. Men kan hierop inspelen door hen een map te laten aanleggen over een bepaalde (door hen te kiezen) onderneming. Men kan de leerlingen ook een marketing-plan laten ontwerpen voor een activiteit binnen of buiten de school waarbij ze zelf betrokken zijn. Leerlingen verwarren marketing nogal eens met promotie, wij moeten er hen op wijzen dat het in essentie gaat om klantgericht handel drijven in al zijn aspecten.
(8.1.1)
INSTRUMENTEN VAN COMMERCIEEL BELEID: DE MARKETING MIX Er bestaat over dit onderwerp een omvangrijke literatuur. De financiële instellingen en de middenstandsorganisaties beschikken over bruikbaar materiaal op niveau van het secundair onderwijs.
- 42 (8.1.1.2)
Beslissingsvariabelen: instrumenten van commercieel beleid Bij het productbeleid kunnen onder andere volgende vragen aan bod komen: - welk product, welk assortiment? - wat produceert de concurrentie? - zelf produceren of uitbesteden? - wat is de meest winstgevende product-mix (lineaire programmering)? - productdifferentiatie? - uitstoten van een productgroep (winstbijdragemethode)? - bijproducten verkopen of verder afwerken? Bij het prijsbeleid kunnen volgende problemen aan bod komen: - wat mag een product kosten? Kostengericht, vraaggericht of concurrentiegericht prijsbeleid, - prijselasticiteit, - prijsdiscriminatie. Promotie: hoe bereikt men de doelgroep? Plaats (distributie): - vestigingsplaats, - alternatieve distributiekanalen.
(8.1.1.3)
Marketing mix Men kan de leerlingen laten onderzoeken voor ondernemingen in de omgeving of alle elementen van de marketing mix op elkaar afgestemd zijn.
(8.1.2.2)
Verband tussen de vier componenten van de marketing mix in functie van de fasen van de cyclus Bedoeling is hier na te gaan aan de hand van een aantal producten uit de praktijk of er een verband bestaat tussen de fase van de levenscyclus waarin het product zich bevindt en de belangrijkheid van de verschillende marketing-instrumenten: wanneer hebben welke instrumenten het grootste belang?
(8.2)
Investeringsbeslissingen In een case zou ook de mogelijkheid kunnen ingebouwd worden om de nodige bedrijfsmiddelen te huren of te leasen. Het bestaan van investeringssteun voor een startende onderneming in het Vlaams Gewest laten we best buiten beschouwing.
(8.2.1)
TOEPASBARE BEOORDELINGSMETHODE Men zal de leerlingen attent maken op de relativiteit van de gevonden uitkomsten; de resultaten hangen af van (onzekere) toekomstvooruitzichten en verkoopsprognoses. Bij de berekeningen kan men gebruik maken van computerprogramma's.
- 43 (8.2.2)
DE INVESTERINGSBESLISSING EN DE VERANTWOORDING ERVAN Hoe groot moet de toename van de omzet zijn om de aanschaf van een nieuwe machine te verantwoorden?
(8.4.2)
WEERSLAG VAN DE BESTEMMING VAN HET RESULTAAT OP DE BOEKHOUDING De rekeningen in verband met de vennootschapsbelasting en de geraamde belastingsschuld dienen hier aangebracht.
(8.6.1)
BESCHRIJVING VAN DE ONDERNEMINGSSITUATIE Wanneer men uitgaat van balansen van ondernemingen uit de streek zal de interesse bij de leerlingen gewekt worden. Balansen kunnen mits kostenvergoeding aangevraagd worden bij de Nationale Bank van België, Afdeling Balanscentrale, de Berlaimontlaan 5, 1000 Brussel. Tel. (02)221 30 01.
5
BIBLIOGRAFIE
Onderstaande lijst wil enkel een hulpmiddel zijn bij het uitwerken van de lessen. Zij kan ongetwijfeld aangevuld worden met tal van andere werken en mag zeker niet als volledig worden beschouwd. 5.2
Boeken
Bestaande leerboeken in verband met algemene economie, bedrijfseconomie, recht 5.4
Tijdschriften
Didactische tijdschriften: De volgende didactische tijdschriften verwijzen regelmatig naar bruikbare lectuur in verband met de economische actualiteit: Economische didactiek (UFSIA, Antwerpen), Didacta (EHSAL, Brussel), Info - Economie - Onderwijs (RUG), Macro-Micro (tijdschrift van VLEW, de Vereniging van leraren Economie), Tijdschrift voor het Economisch Onderwijs (tijdschrift van VECON, de Nederlandse Vereniging van leraren bij het economisch/maatschappelijk onderwijs). Andere tijdschriften: Tijdschrift van de Nationale Bank Bulletin van de Generale Bank Bulletin van de Bank Brussel-Lambert
- 44 Weekberichten van de Kredietbank Testaankoop Budget & Recht Economia - The Journal of the Association of European Economics Education 5.6
Statistische naslagwerken
Economisch zakboekje, Kluwer, Deurne Financieel zakboekje, Kluwer, Deurne Ministerie van Economische Zaken, De Belgische Economie in 19.. NIS, Statistisch jaarboek van België NIS, Sociale statistieken NIS, Statistisch Zakjaarboek Jaarverslag van de Nationale Bank van België Eurostat, Basisstatistieken van de Gemeenschap