Enquête naar de draaggewoonte van persoonsdosismeters P. de Jong J.W.E. van Dijk Arnhem, 5 september 2006 K5098/06.075759
In opdracht van Ministerie van SZW
auteur :
P. de Jong
beoordeeld :
J.W.E. van Dijk
16 blz
PdJ/VL
goedgekeurd :
R. Huiskamp
075759rap.doc
© NRG 2006 Behoudens hetgeen met de opdrachtgever is overeengekomen, mag in dit rapport vervatte informatie niet aan derden worden bekendgemaakt en is NRG niet aansprakelijk voor schade door het gebruik van deze informatie.
Inhoudsopgave Samenvatting
3
1
Inleiding
5
2
Uitvoering enquête
5
3
Resultaten 3.1 Draaggewoonte 3.2 Plaats van de dosismeter 3.3 Loodschort 3.4 Grootte van de afdeling 3.5 Wijze van wisseling
8 8 9 9 10 10
4
Conclusies
12
5
Referenties
13
bijlage A
Vragenformulier
14
bijlage B
Begeleidende brieven
15
K5098/06.075759
2
Samenvatting Het voorliggende rapport doet verslag van een enquête naar de draaggewoonte van persoonsdosismeters gehouden onder 400 dosismeterdragers. Van de verzonden formulieren zijn er 312 terugontvangen, een respons van 78%. De representativiteit van de ingevulde enquêteformulieren sluit goed aan bij het oorspronkelijke databestand waaruit de trekking van de deelnemers heeft plaatsgevonden. De terugontvangen enquêteformulieren representeren ongeveer 1,5% van de desbetreffende groep dosismeterdragers. De belangrijkste conclusies die uit het onderzoek zijn te trekken, zijn: − Ca. 5% van de geënquêteerden maakt niet of nauwelijks gebruik van de dosismeter. − De borst is de meest voorkomende plaats waar de dosismeter wordt gedragen (53%), gevolgd door kraag (18%), taille (15%) en mouw (11%). − Een loodschort is in gebruik bij ca. 70% van de geënquêteerde dosismeterdragers. Ongeveer 80% hiervan draagt de dosismeter boven het loodschort. − Ongeveer 75% van de dosismeterdragers die in een ziekenhuis werken, gebruikt een loodschort. In diergeneeskundige praktijken geldt dit voor alle dragers. Bij de overige categorieën werkgevers ligt het aandeel loodschortgebruikers op 20-30%. Zoals hiervoor is aangegeven heeft ca. 5% van de respondenten aangegeven de dosismeter niet of nauwelijks te gebruiken. Deels betreft dit personen die momenteel geen radiologisch werk meer uitvoeren, waardoor geen blootstellinggegevens worden gemist. Wel wordt de uit de NDRISgegevens berekende jaargemiddelde dosis voor de betreffende sector iets lager. Een deel van de niet-dragers voert echter wel radiologische handelingen uit. Zowel de gemiddelde als de collectieve jaardosis zal daardoor naar schatting enkele procenten te laag kunnen uitvallen.
K5098/06.075759
3
K5098/06.075759
4
1
Inleiding
Door NRG zijn verscheidene onderzoeken gedaan naar de onzekerheden in de uitslagen van persoonsdosismeters en daarmee naar de kwaliteit van de gegevens in het Nationaal Dosisregistratie- en Informatiesysteem (NDRIS). Dit betrof onder meer onderzoek naar de kenmerken van uitleesapparatuur en de dosimetrische eigenschappen van de gebruikte dosismeters [1-3], de niet-dosimetrische eigenschappen zoals het niet-terugontvangen van dosismeters en dubbeltelling van personen [4, 5] en de volledigheid van de data in het NDRIS [6]. Eén van de belangrijkste aspecten is echter in hoeverre de dosismeter door de gebruiker daadwerkelijk wordt gedragen en de wijze waarop dit geschiedt. Tot op heden zijn hierover geen gegevens bekend. Op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft NRG een enquête gehouden onder 400 van haar dosismeterdragers. In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wijze waarop de enquête is uitgevoerd. De uitwerking van de gegevens is opgenomen is hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 ten slotte bevat de belangrijkste conclusies.
2
Uitvoering enquête
De vragen in de enquête zijn in samenspraak met het ministerie opgesteld. Het enquêteformulier is opgenomen in bijlage A. De enquête is voorgelegd aan 400 willekeurig uit een databestand getrokken dosismeterdragers met betrekking tot de 2- en 4-wekelijkse abonnementen. Hiervan zijn 312 formulieren terugontvangen, een respons van 78%. De enquête is door middel van een persoonlijke brief per post aan de bij de dosimetrische dienst bekende contactpersoon van de abonnee toegezonden met het verzoek het enquêteformulier aan de geselecteerde persoon te doen toekomen. Voor deze werkwijze is gekozen om de respons te verhogen en tevens de werkgever op de hoogte te stellen van de enquête. De begeleidende brieven zijn als bijlage B bijgevoegd. De geënquêteerden zijn geselecteerd uit het klantenbestand van de dosimetrische dienst van NRG te Arnhem. Bij deze trekking zijn de dosismeterdragers van de kerncentrale te Borssele buiten beschouwing gelaten omdat de draaggewoonte daarvan reeds goed bekend is1. Daarnaast zijn ook de dragers van een kwartaal-dosismeter uit het bestand verwijderd, omdat deze een aparte groep vormen met een geringe blootstelling. Deze werkers treft men voornamelijk aan in de categorie Tandheelkundige praktijken (categorie 03). In de tweede kolom van tabel 1 is een overzicht gegeven van de verdeling naar categorie werkgever van de aldus verkregen groep dosismeterdragers. Nagegaan is of het bovengenoemde bestand een juiste afspiegeling vormt van het NDRIS, het Nationaal Dosisregistratie- en Informatiesysteem. Het aantal actieve personen in het NDRIS, bedraagt momenteel ongeveer 47.000 [7]. Een verdeling naar categorie werkgever is gegeven in de derde kolom van tabel 1. Het NDRIS bevat echter ook de gegevens van niet-dosismeterdragers,
1
In de kernenergiecentrale is de dosismeter mechanisch gekoppeld aan de toegangscontrolepas en wordt de dosismeter door 100% van de gebruikers gedragen uitsluitend gedurende de radiologische werkzaamheden. De dosismeter wordt op de borst gedragen en centraal verwisseld.
K5098/06.075759
5
Tabel 1 Procentuele verdeling naar categorie werkgever voor een aantal databestanden. Achtereenvolgens betreft dit het databestand van NRG waaruit de geënquêteerden zijn getrokken (kolom 2); alle beroepsmatig blootgestelden, zoals opgenomen in het NDRIS (jaar 2004, kolom 3); alle personen in hetzelfde bestand, die een persoonsdosismeter dragen (kolom 4); en kolom 5 als in kolom 4 excl. de werknemers in de categorieën werkgever 03 en 08. Categorie werkgever NRGNDRIS-2004 NDRIS-2004 NDRIS-2004 Alle Alle Idem excl. bestand excl. beroepsmatig dosimeterwerkgeverswerkgeversblootgestelden dragers cat. 03 en 08 cat. 03 en 08 (%) (%) (%) (%) 01 Ziekenhuizen (niet univ.) 52,5 26,2 35,7 42,8 02 Ziekenhuizen universitair 18,3 12,1 16,5 19,8 03 Tandheelkundige praktijk 9,1 12,4 04 Diergeneeskundige praktijk 13,6 7,2 9,8 11,7 05 Diverse particuliere praktijk 0,3 0,2 0,2 0,3 06 Universiteiten 2,0 2,5 3,4 4,1 07 Onderzoeksreactoren 0,4 0,3 0,4 0,5 08 Kernenergiecentrales 2,5 3,4 09 Industrie/bedrijfsleven 7,6 35,4 12,1 14,6 10 Openbare diensten 4,3 3,3 4,4 5,3 11 Overheden/inspecties 0,7 0,5 0,6 0,8 12 Defensie 0,3 0,7 1,0 0,2 13 Niet in te passen 0,0 0,0 0,0 0,0 Totaal 100 100 100 100 Aantal (afgerond) (21100) (46500)a (34100) (28500) a
Het totaal is kleiner dan aangegeven in de NDRIS-rapportage over 2004 [7]. Dit wordt met name veroorzaakt doordat ongeveer 300 personen meer dan één dosismeter gebruiken met voor elk een ander soort radiologisch werk.
zoals bijvoorbeeld het vliegend personeel en medewerkers van ertsverwerkende bedrijven. In totaal betreft dit ca. 12.500 personen. Wanneer dit aantal op het NDRIS-bestand in mindering wordt gebracht, treedt zoals kolom 3 (tabel 1) laat zien, een aanzienlijke verschuiving in de relatieve omvang van de categorieën op. Wanneer het aldus verkregen bestand van dosismeterdragers vervolgens evenals het NRG-bestand wordt ontdaan van de categorieën werkgever 03 (Tandheelkundige praktijk) en 08 (Kernenergiecentrales), dan resulteert een verdeling naar categorie werkgever als gegeven in de laatste kolom (kolom 5) van tabel 1. Wanneer de waarden in kolom 2 en kolom 5 met elkaar worden vergeleken, dan blijken deze in het algemeen goed met elkaar in overeenstemming te zijn. In het NRG-bestand (kolom 2) is de categorie werkgever 09 (Industrie/bedrijfsleven) wat onder- en de categorie werkgever 01 (Ziekenhuizen universitair) wat oververtegenwoordigd. De reden hiervan is dat het NDRIS de gegevens bevat van de gezamenlijke erkende dosimetrische diensten. Het bestand waaruit de geënquêteerden zijn getrokken, bevat alleen de gegevens van de dosimetrische dienst te Arnhem.
K5098/06.075759
6
Tabel 2 Verdeling naar categorie werkgever in aantallen en percentages van de verzonden en ontvangen enquête-formulieren en het NDRIS-bestand van dosismeterdragers gecorrigeerd voor de categorieën werkgever 03 en 08. Enquête Categorie werkgever NDRIS-2004 excl. werkg. Verzonden Ontvangen cat. 03 en 08 Ziekenhuis Diergeneeskundige praktijk Onderzoeksreactor Bedrijfsleven/industrie Overige instellingen Totaal
Aantal 279 49 2 35 35 400
% 69,8 12,3 0,5 8,8 8,8 100
Aantal 205 40 1 28 38 312
% 65,7 12,8 0,3 9,0 12,2 100
Aantal 17813 3330 133 4142 3042 28460
% 62,6 11,7 0,5 14,6 10,7 100
In de enquête is met minder categorieën werkgevers gewerkt. Deze zijn in tabel 2 aangegeven. In kolom 2 en 3 is de verdeling gegeven van respectievelijk de verzonden en ontvangen enquêteformulieren over de verschillende categorieën werkgever. De verdeling van de retour ontvangen formulieren over de verschillende categorieën werkgever komt voort uit de door de geënquêteerden bij vraag 8 ingevulde antwoorden met betrekking tot de sector waarin zij werkzaam zijn. Het hierbij aangekruiste antwoord stemt niet altijd overeen met de categorie die in het NDRIS is opgenomen. Hierdoor treden kleine discrepanties op waardoor het bijvoorbeeld lijkt alsof bij de categorie ‘Overigen instellingen’ er meer formulieren zijn ontvangen dan verzonden. Afgezien hiervan lijkt er nauwelijks bias te zijn opgetreden tussen de verzonden en ontvangen formulieren. De basis van de enquête betreft 312 dosismeterdragers op een totaal aantal in de betrokken groep NRG-klanten van 21100 ofwel ca. 1,5%. Ter vergelijking is in de laatste kolom van tabel 2 de verdeling over de verschillende categorieën werkgever in het gecorrigeerde NDRIS-bestand uit tabel 1 overgenomen. Deze verdeling verschilt weinig met die van de ontvangen formulieren. De enquête verschaft daarom een representatief beeld van de gemiddelde dosismeterdrager.
K5098/06.075759
7
3
Resultaten
3.1
Draaggewoonte
Bij vraag 1 van de enquête is gevraagd wanneer de dosismeter tijdens werktijd wordt gedragen. De daarbij gegeven antwoorden zijn: − 39% (122) : altijd − 10% (32) : meestal (meer dan 90% van de werktijd) − 41% (127) : alleen bij radiologische handelingen − 4% (13) : alleen bij een verhoogd risico − 5% (17) : niet of nauwelijks − 1% (1) : anders In figuur 1 zijn deze antwoorden grafisch weergegeven. Bij vraag 4 is gevraagd of het gegeven antwoord ook representatief is voor (het merendeel) van de collega’s. Daarbij heeft 87% aangegeven dat het merendeel van de collega’s dezelfde draaggewoonte heeft als de geënquêteerde zelf.
Altijd
Meestal (>90%)
Figuur 1: Verdeling naar draaggewoonte (vraag 1).
Anders Zelden of nooit Bij verhoogd risico
Bij radiolog. handelingen
Ca. 5% van de geënquêteerden (17 personen) heeft aangegeven de dosismeter niet of nauwelijks (meer) te dragen. Een aantal van deze personen heeft op het enquêteformulier vermeld dat dit wordt veroorzaakt door wijziging van werkzaamheden waardoor geen radiologische handelingen meer worden verricht. Er is geen relatie aantoonbaar tussen het niet meer dragen van een dosismeter en de grootte van de afdeling (vraag 7) of de sector waar de werkzaamheden worden uitgevoerd (vraag 8).
K5098/06.075759
8
3.2
Plaats van de dosismeter
De dosismeter kan op verschillende plaatsen op het lichaam worden gedragen. Gesorteerd naar aandeel zijn bij vraag 2 de volgende antwoorden gegeven: − 53% (166) : borst − 18% (56) : kraag − 14% (45) : taille (incl. de antwoorden riem, schortzak en broekzak) − 11% (33) : mouw (incl. de antwoorden bovenarm en schouder) − 4% (12) : ander antwoord Bij vraag 4 heeft 86% aangegeven dat het merendeel van de collega’s de dosismeter op dezelfde plaats draagt als de invuller van de enquête. 3.3
Loodschort
Bij sommige handelingen is het gebruikelijk dat een loodschort wordt gedragen. Over het gebruik van de dosismeter in relatie met het loodschort is weinig bekend, de reden om een vraag hieromtrent in de enquête op te nemen. Ca. 67% van de respondenten blijkt een loodschort te dragen. Hiervan draagt 79% de dosismeter boven het loodschort en 15% onder het loodschort. Ca. 5% draagt geen dosismeter. De gegeven antwoorden zijn grafisch weergegeven in figuur 2.
Geen loodschort
Figuur 2: Dosismeter en loodschortgebruik (vraag 3). Anders
Boven het loodschort
Geen dosismeter Onder het loodschort
Bij vraag 4 kon worden aangegeven of de collega’s de dosismeter op dezelfde wijze gebruiken als de geënquêteerde zelf. Bijna 86% beantwoordde deze vraag bevestigend. Op basis van de enquête is voorts het gebruik van het loodschort per categorie werkgever nagegaan door combinatie van de antwoorden op de vraag met betrekking tot het loodschortgebruik (vraag 3) met die naar de sector waar de werkzaamheden worden uitgevoerd (vraag 8). De resultaten daarvan zijn opgenomen in tabel 3. Hieruit blijkt dat verreweg de meeste gebruikers van loodschorten in het ziekenhuis werkzaam zijn (74%), gevolgd door de diergeneeskundige praktijk met 19%.
K5098/06.075759
9
Tabel 3 Gebruik loodschort per categorie werkgever. Loodschortgebruikers Categorie werkgever Totaal aantal in enquête Aantal % Ziekenhuis Diergeneeskundige praktijk Onderzoeksreactoren Bedrijfsleven/industrie Onderwijs Overige instellingen Alle categorieën
205 40 1 28 7 31 312
155 40 0 6 0 9 210
74 19 0 3 0 4 100
Gebruikers per werkgever (%) 76 100 0 21 0 29 67
Wanneer deze percentages per categorie werkgever worden beschouwd dan blijkt 76% van de dosismeterdragers in een ziekenhuis (wel eens) een loodschort te dragen. In de diergeneeskundige praktijken geldt dit voor alle dosismeterdragers. Voor de categorieën bedrijfsleven/industrie en overig liggen deze percentages op respectievelijk 21 en 29%. 3.4
Grootte van de afdeling
Vraag 7 was gericht op het verkrijgen van informatie over de grootte van de afdeling. Deze vraag is toegevoegd om te kunnen nagaan of de grootte van de afdeling van invloed is op de gegeven antwoorden. De volgende antwoorden zijn daarbij aangekruist: − 17% (53) : 1-5 dosismeters − 18% (57) : 6-10 dosismeters − 21% (66) : 11-25 dosismeters − 43% (134) : meer dan 25 stuks − 1% (2) : niet bekend 3.5
Wijze van wisseling
De vragen 5 en 6 zijn aan de enquête toegevoegd om inzicht te krijgen in de wijze waarop de wisseling van de dosismeters bij de instelling plaatsvindt. De eerste vraag luidde of de dosismeter door de drager zelf wordt gewisseld of dat de wisseling is georganiseerd. De antwoorden bij deze vraag (vraag 5) waren: − 44% (138) : betrokkene wisselt de dosismeter zelf − 55% (173) : de wisseling is centraal georganiseerd − 1% (1) : niet ingevuld Verondersteld is dat de wisseling bij grote afdelingen vaker zal zijn georganiseerd dan bij afdelingen die slechts een beperkt aantal dosismeters hebben. Dit is nagegaan door de antwoorden op vraag 5 te combineren met de vraag betreffende het aantal dosismeters op de afdeling (vraag 7). Tabel 4 geeft daarvan een overzicht.
K5098/06.075759
10
Tabel 4 Verband tussen wisseling dosismeter en grootte van de afdeling (aantal dosismeters). Aantal Zelf wisselen Georganiseerd Totaal dosismeters Aantal % Aantal % Aantal % 1-5 31 58 22 42 53 100 6-10 28 49 29 51 57 100 11-25 19 29 47 71 66 100 >25 59 44 75 56 134 100 Totaal 137 173 310
Het blijkt dat het zelf wisselen bij kleine afdelingen inderdaad wat vaker voorkomt dan het georganiseerd wisselen (58% tegen 42%). Bij grote afdelingen liggen de percentages juist omgekeerd (44% tegen 56%) en worden de dosismeters vaker centraal gewisseld. De verschillen zijn echter niet groot. Bij middengrote afdelingen (11-25 dosismeters) is de wisseling van de dosismeters het vaakst georganiseerd. De dosismeters worden door NRG op een vaste dag (de woensdag voorafgaande aan het einde van de vierwekelijkse periode) verzonden. Gevraagd is of de wisseling van de dosismeters door de instelling ook altijd op een zelfde dag plaatsvindt (vraag 6). De gegeven antwoorden zijn: − 14% (43) : ja − 54% (168) : nee − 32% (100) : niet bekend In tabel 5 is nagegaan of er een verband bestaat tussen de vragen bij dit onderdeel, namelijk of bij een georganiseerde wijze van wisselen dit dan op een zelfde dag van de week geschiedt. Ook hier blijken de verschillen klein te zijn; bij het zelf wisselen is dit bij 42% van de geënquêteerden het geval, bij het georganiseerd wisselen bij 58%. Het aantal van de geënquêteerden dat niet weet of de wisseling op een vaste dag van de week plaatsvindt is bij de georganiseerde wisseling aanzienlijk groter. Dit lijkt voor de hand te liggen. Tabel 5 Verband tussen wisseling en dag van wisseling. Zelfde dag? Zelf wisselen Georganiseerd Aantal % Aantal % Ja 18 42 25 58 Nee 92 55 76 45 Onbekend 28 28 72 72 Totaal 138 173
K5098/06.075759
Totaal Aantal 43 168 100 311
% 100 100 100
11
4
Conclusies
Ca. 85% van de geënquêteerden heeft aangegeven dat het gebruik van de dosismeter overeenkomt met dat van collega’s. Wanneer daarnaast de gegevens met betrekking tot de representativiteit van de steekproef zoals verwoord in hoofdstuk 2 in ogenschouw wordt genomen, kan worden geconcludeerd dat in grote lijnen de uit deze enquête verkregen resultaten een representatief beeld schetsen van de totale populatie dosismeterdragers. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn: − Ca. 5% van de geënquêteerden maakt niet of nauwelijks gebruik van de dosismeter. − De borst is de meest voorkomende plaats waar de dosismeter wordt gedragen (53%), gevolgd door kraag (18%), taille (15%) en mouw (11%). − Een loodschort is in gebruik bij ca. 70% van de geënquêteerde dosismeterdragers. Ongeveer 80% hiervan draagt de dosismeter boven het loodschort. − Ongeveer 75% van de dosismeterdragers die in een ziekenhuis werken, maakt gebruik van een loodschort. In diergeneeskundige praktijken geldt dit voor alle dragers. Bij de overige categorieën werkgevers ligt het aandeel loodschortgebruik op 20-30%. − Het zelf wisselen van de dosismeters vindt wat meer plaats bij afdelingen met een beperkt aantal dosismeters, terwijl bij het georganiseerd wisselen deze wisseling wat vaker plaatsvindt op een vaste dag. Welke invloed hebben genoemde conclusies op de kwaliteit van de gegevens in het NDRIS? Dit betreft met name de uitkomst dat 5% van de dosismeterdragers de dosismeter niet of nauwelijks gebruikt. Deels betreft dit personen die momenteel geen radiologisch werk meer uitvoeren, waardoor geen blootstellinggegevens worden gemist. Wel wordt de gemiddelde jaardosis per werknemer voor de betreffende sector iets lager, maar dit ligt in de marge van andere onzekerheden (Van Dijk, 2006). Een deel van de niet-dragers voert echter wel radiologische handelingen uit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat wel een loodschort wordt gedragen maar soms geen dosismeter (§3.3). Zowel de gemiddelde als de collectieve jaardosis zal daardoor naar schatting enkele procenten te laag kunnen uitvallen.
K5098/06.075759
12
5
Referenties
1. Van Dijk, J.W.E. Quality assurance in individual monitoring: 10 years of performance monitoring of the TLD based TNO individual monitoring service. Radiat. Prot. Dosim. 77, 235-240 (1998). 2. Julius, H.W., Marshall, T.O., Christensen, P. and van Dijk, J.W.E. Type testing of personal dosemeters for photon energy and angular response. Radiat. Prot. Dosim. 54, 273-277 (1994). 3. Van Dijk, J.W.E. Evaluating the uncertainty in measurement of occupational exposure with personal dosemeters. Radiat. Prot. Dosim. In press (2006). 4. Stadtmann, H., Figel, M., Kamenopoulou, V. Kluszczynski, D., Roed, H en Van Dijk, J. Quality control and reliability of reported doses. Radiat. Prot. Dosim. 112, 169-189 (2004). 5. Van Dijk, J.W.E. Analyse van de niet-dosimetrische gegevens in het NDRIS. Rapportnr. K5098/03.IM358. NRG, Arnhem (2004). 6. Van Dijk, J.W.E. en De Jong, P. Analyse stralingsdoses NDRIS: Gegevensverzameling, indelingen en protocollen. Rapportnr. K5098/04.063142. NRG, Arnhem (2004). 7. Van Dijk, J.W.E. Statistische analyse van de dosis als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling 1995-2004. Rapportnr. K5098/06.072935. NRG, Arnhem (2006).
K5098/06.075759
13
bijlage A
Vragenformulier
1.
Draagt u uw dosismeter tijdens werktijd: ❍ (11) altijd ❍ (12) meestal (meer dan 90% van de werktijd) ❍ (13) alleen bij radiologische handelingen ❍ (14) alleen bij een verhoogd risico ❍ (15) anders, t.w.: ............
2.
Op welke plaats van het lichaam draagt u uw dosismeter: ❍ (21) borst ❍ (22) kraag ❍ (23) taille ❍ (24) pols ❍ (25) anders, t.w.: ............
3.
Indien u een loodschort gebruikt, waar draagt u dan de dosismeter: ❍ (31) gebruikt nooit een loodschort ❍ (32) boven het loodschort ❍ (33) onder het loodschort ❍ (34) anders, t.w.: ............
4.
Zijn de door u op vraag 1 t/m 3 gegeven antwoorden ook representatief voor (het merendeel van) uw collega’s: vraag 1: ❍ (41) ja ❍ (44) nee vraag 2: ❍ (42) ja ❍ (45) nee vraag 3: ❍ (43) ja ❍ (46) nee
5.
Hoe vindt de wisseling van de dosismeters plaats: ❍ (51) ik wissel mijn dosismeter zelf ❍ (52) de wisseling is georganiseerd (bijv. door stralingsbeschermingsdienst)
6.
Vindt de wisseling van de dosismeters altijd op een zelfde dag in de week plaats: ❍ (61) ja ❍ (62) nee ❍ (63) niet bekend
7.
Hoeveel dosismeters worden er bij u op de afdeling gedragen: ❍ (71) 1-5 stuks ❍ (72) 6-10 stuks ❍ (73) 10-25 stuks ❍ (74) meer dan 25 stuks
8.
In welke sector bent u werkzaam: ❍ (81) Ziekenhuis ❍ (82) Diergeneeskundige praktijk ❍ (83) Kernenergiecentrale/onderzoeksreactor ❍ (84) Bedrijfsleven/industrie ❍ (85) Onderwijsinstelling ❍ (86) Overige instellingen
9.
Wilt u een uitwerking van de enquête ontvangen: ❍ (91) Nee ❍ (92) Ja, naam: ......................................., abonneenr. (zie adressering): X........ of Y........
K5098/06.075759
14
bijlage B
Begeleidende brieven
K5098/06.075759
15
K5098/06.075759
16