Vertellen in geuren en kleuren
Docentenhandleiding
Handleiding voor multicultureel vertellen
Colofon Vertellen in geuren en kleuren Handleiding voor multicultureel vertellen
Deze lesbrief is bestemd voor de groepen zeven en acht van het basisonderwijs.
Een project van:
Nederlands Centrum voor Volkscultuur Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking Kunst en Cultuur Overijssel Uitgave:
Nederlands Centrum voor Volkscultuur F.C. Dondersstraat 1 3572 JA Utrecht 030 – 276 02 44
[email protected] en Kunst en Cultuur Overijssel Kamperstraat 11/13 8001 BE Zwolle 038 – 422 50 30 Redactie:
Girbe Buist Ineke Strouken Karla van Twigt © Nederlands Centrum voor Volkscultuur Deze lesbrief mag voor het onderwijs naar behoefte gekopieerd en gedistribueerd worden. ISBN 90-71840-52-2 Utrecht, januari 2001
2
Inhoud
Voorwoord
5
Les 1
Verhalen veranderen
Les 2
Reizende verhalen
11
Les 3
Vertelattributen
14
Les 4
Vertellen in Afrika
18
Les 5
Dilemmasprookjes
21
Les 6
Vermakelijke vertellingen
25
Les 7
Zo zit de wereld in elkaar
30
Les 8
‘Kleine’ en ‘groten’
36
Les 9
Verteldoeken en smartlappen
39
7
Extra opdrachten en lessen behorend bij de vertelkist Bij les 3
Extra opdracht: Madroesjka’s als vertelattribuut
47
Les 4A
Extra les: Vertellen in Afrika (2)
52
Les 8A
Extra les: Wajangspel
56
Bronvermelding
59
3
Voorwoord
Verhalen vormen voor kinderen een onuitputtelijke bron voor allerlei fantasieën en ideeën om bij weg te dromen. Ze bieden geborgenheid in de vorm van een wereld waarin je je even thuis kunt wanen en kunt schuilen. Dit lespakket over verhalen en verhalen vertellen sluit daarom goed aan bij de belevingswereld van kinderen. Omdat we het over volksverhalen gaan hebben, maken de kinderen in de eerste en tweede les kennis met de specifieke kenmerken van dit soort verhalen. In de derde en vierde les leren ze dat er verschillende manieren zijn om volksverhalen te vertellen en ernaar te luisteren. In de vijfde tot en met de negende les maken ze kennis met de verschillende functies van volksverhalen. Door dit alles krijgen ze inzicht in de verteltradities binnen diverse culturen. De informatie wordt afgewisseld met opdrachten waarin de kinderen leren hoe ze zelf een verhaal kunnen vertellen, gebruikmakend van vertelattributen. Inzicht in diverse verteltradities draagt bij aan de literaire vorming van de leerlingen, omdat ze leren hoe ze de verschillende soorten volksverhalen kunnen onderscheiden en plaatsen. Het zelf kunnen vertellen van een verhaal draagt bij aan de spreekvaardigheid en sociale vaardigheden van de leerlingen. Ze leren op wat voor manieren ze een verhaal kunnen presenteren, contact te maken met hun publiek en de aandacht vast te houden. Middels het maken van vertelattributen komen de creatieve vaardigheden aan bod. Omdat er vooral aandacht wordt besteed aan de verteltradities van culturen die als minderheden in ons land vertegenwoordigd zijn, draagt de lessenreeks bij aan het kweken van interesse voor en een beter begrip van deze minderheden. Het lespakket kan dan ook gebruikt worden bij lessen literaire vorming en taalvaardigheid, creatieve vorming en maatschappelijke vorming.
Doelgroep Het lespakket is bedoeld voor kinderen van groep 7 en 8 van het basisonderwijs.
Doelstellingen – Belangstelling wekken voor en kennis maken met diverse verteltradities. – Leren van technieken en vaardigheden om zelf een verhaal te kunnen vertellen. – Begrip kweken voor andere culturen, met name culturen die als minderheden in Nederland vertegenwoordigd zijn.
5
Middelen Basispakket:
– Een docentenhandleiding met daarin achtergrondinformatie over het onderwerp en aanwijzingen voor de lessen. – Een leerlingenwerkboek met uitleg, vragen en opdrachten. Zowel in de docentenhandleiding als in het leerlingenwerkboek zijn vele verhalen opgenomen. Het lespakket bestaat uit negen lessen die elk 1 à 11/2 uur in beslag nemen. Niet alle negen lessen hoeven behandeld te worden. Het pakket biedt keuzemogelijkheden. Uitgebreid pakket:
Het basispakket kan gebruikt worden als onderdeel van een vertelkist met daarin het volgende: – Het basispakket. – Vertelattributen uit verschillende landen. – Een tafeltentoonstelling, bestaande uit 15 panelen van 35 x 70 cm met teksten en foto’s die een beeld schetsen van de verteltraditie in diverse culturen. – Een videopresentatie waarin het gebruik van verschillende soorten vertelattributen aan de orde komt. – Extra opdrachten en lessen die aansluiten bij de vertelattributen, tafeltentoonstelling en videopresentatie.
Keuzemogelijkheden Het pakket kent verschillende keuzemogelijkheden. – De lessen bevatten vele verwerkingsopdrachten, waaruit een keuze gemaakt kan worden. – Les 1 tot en met 4 zijn de basislessen. In les 1 en 2 leren de kinderen de kenmerken van volksverhalen kennen. In les 3 komen de vertelattributen aan de orde: voorwerpen aan de hand waarvan vertellers in diverse culturen hun verhalen vertellen. Les 4 behandelt de Afrikaanse verteltraditie. In deze les leren de kinderen hoe ze tijdens het vertellen het publiek bij het verhaal kunnen betrekken. – Uit les 4A tot en met 9 kan een selectie gemaakt worden. Les 4A gaat door op de Afrikaanse verteltraditie. In les 5 tot en met 9 worden de verschillende functies van volksverhalen uit de doeken gedaan. Er wordt in uitgelegd dat volksverhalen kunnen dienen als: – aanzet tot discussie: les 5 – vermaak: les 6 – onderricht: les 7 – maatschappijkritiek: les 8 en 8A – offer aan de goden: les 9 – nieuwsbericht: ook les 9 6
Les 1
Verhalen veranderen
Doelen De leerlingen weten dat volksverhalen worden doorverteld en dat ze hierdoor van inhoud veranderen. De leerlingen kunnen een kort verhaal navertellen. Zij maken kennis met een Turks volksverhaal.
Inhoud Lezen van de inleiding over verhalen vertellen en de bedoeling van het lespakket. Leren dat volksverhalen van inhoud veranderen, door kennis te maken met een Hodjaverhaal en dit door te vertellen. Leren dat er van hetzelfde volksverhaal verschillende versies kunnen bestaan door twee verhalen van Assepoester te vergelijken.
Voorbereiding niet van toepassing
Informatie In de komende vier lessen gaan we het hebben over de belangrijkste kenmerken van volksverhalen. Verder komen de verschillende manieren aan de orde waarop je een volksverhaal kunt vertellen en ernaar kunt luisteren. Kenmerken van volksverhalen
Volksverhalen zijn verhalen die worden overgeleverd van generatie op generatie, oorspronkelijk alleen mondeling, maar later ook schriftelijk. Hierbij verspreiden ze zich in tijd en ruimte waardoor er meerdere versies van hetzelfde verhaal ontstaan. Dit omdat de vertellers voor een deel hun eigen inbreng aan de verhalen toevoegen. Toch blijven deze verschillende versies herkenbaar als variant van een bepaald volksverhaal. Er zijn volksverhalen die volkomen aan de verbeelding ontsproten zijn en volksverhalen die geheel of gedeeltelijk op waarheid berusten. Binnen het eerste genre onderscheiden we het sprookje, het dierverhaal, de fabel, het natuurverklarend verhaal en het humoristische verhaal. Tot het tweede genre behoren de legende en de sage. De anekdote zit er tussenin. Volksverhalen in Nederland
Het vertellen van volksverhalen nam in de vorige eeuw een belangrijk plaats in in het sociale leven van Nederland. Echt goede vertellers met een uitgebreid repertoire en een grote verbale en dramatische begaafdheid waren in elke gemeenschap zeldzaam. Ze werden dan ook zeer gewaardeerd. Het waren vaak mensen die het een en ander van de wereld hadden gezien, zoals herders,
7
kooplieden en handelaars, belezen schoolmeesters, gepensioneerde soldaten, oudzeelieden en oud-Indië-gangers. Ook vrouwen vertelden, maar meestal alleen als ze onder elkaar waren en aan kinderen, hoewel dit laatste ook wel door heel oude mannen gedaan werd. Onder de elite en stadsbewoners werd eveneens verteld, maar daarover is weinig bekend. Men vertelde tijdens speciale bijeenkomsten of spontaan, bijvoorbeeld naar aanleiding van een voorval in de buurt. In de winter werd het meest verteld, want de koude avonden nodigden uit tot bezoekjes over en weer en gezellige bijeenkomsten rond het vuur of in de koeiestal. In de zomer vertelde men tijdens het werk op het land, voor het huis en langs de straat. Daarnaast waren herbergen en kroegen natuurlijk uitgelezen plaatsen voor een gezellige vertelavond. Dat het vertellen populair was, blijkt ook uit de stroom van populaire literatuur die in de negentiende eeuw op gang kwam. Hierin werden driftig allerlei soorten volksverhalen op nationaal en regionaal niveau verzameld. Pas in de twintigste eeuw groeit de belangstelling voor volksverhalen uit andere culturen. Ook begint men zich steeds meer te realiseren dat volksverhalen een belangrijk cultuurgoed zijn en dat ze niet verloren mogen gaan. Het vertellen en leren vertellen maakt in onze eeuw dan ook weer een opbloei door. Hodja-verhalen
Een voorbeeld van volksverhalen die veranderden doordat ze steeds werden doorverteld, zijn de Hodja-verhalen uit Turkije. Nasreddin Hodja is een levende legende in Turkije. Hij was een Islamitisch geestelijke (Hodja) en als zodanig een door velen gewaardeerd raadsman, vooral in niet-religieuze aangelegenheden. Ook stond hij bekend om zijn subtiele grappen waarmee hij kritiek uitte op de maatschappij. Vooral de heersers van zijn tijd moesten het ontgelden. Dit alles maakte hem zeer populair bij het gewone volk en tot op de dag van vandaag worden zijn verhalen in de vorm van korte anekdotes doorverteld. De verhalen van Nasreddin Hodja zijn heel verschillend: soms is hij heel rijk en soms is hij zo arm dat hij niet eens een maaltijd kan kopen. Dit komt doordat de verhalen in de loop van de tijd werden aangepast aan de leefsituatie van een bepaalde verteller. Ook werden ze aangevuld met de belevenissen van andere helden. Toch is er één gegeven dat in alle versies aanwezig bleef: Nasreddin is altijd de onderdrukte, die door middel van een grap de hogergeplaatsten op hun nummer zet of het egoïsme van de mensen bekritiseert. Assepoester
Ook het sprookje van Assepoester gebruiken we hier als voorbeeld van een volksverhaal dat steeds veranderde doordat het werd doorverteld.
8
Er zijn meer dan negenhonderd versies van het verhaal van Assepoester in omloop, waarvan vijfhonderd alleen al in Europa! De Europeanen brachten het verhaal naar de Filippijnen, Indonesië, Noord-Amerika en Canada. Ook is Assepoester populair in India, China, Japan, Brazilië en Chili en het noorden van Afrika. Het is moeilijk om de oorsprong van het verhaal te achterhalen. Volgens sommige onderzoekers is het ergens in het Midden-Oosten ontstaan en heeft het zich van daaruit naar het oosten en westen verspreid. Ook is het moeilijk te achterhalen vanaf welke tijd het verhaal bekend was. In China schijnt in de negende eeuw een versie in omloop te zijn geweest, maar volgens sommige bronnen bestond het verhaal al in de zevende eeuw. Net als bij de Hodja-verhalen zijn er binnen de verschillende versies van het Assepoesterverhaal een aantal elementen die telkens terug komen. De variaties daarop ontstonden ook hier weer doordat het verhaal steeds van mond tot mond ging. Hieronder volgen een aantal van deze variaties: – De naam Assepoester verwijst naar as en duidt haar lage sociale positie aan. In een bepaalde versie van het verhaal wordt haar lage sociale positie duidelijk gemaakt doordat ze gezeten is op een smerig zadel en ‘zadelslons’ genoemd wordt! – In sommige versies van het verhaal wordt Assepoester niet gedwongen voor keukenmeid te spelen, maar moet ze haar verdorven zuster helpen bij het panklaar maken en opeten van de moeder! – Soms gaan de stiefzusters in het verhaal niet naar een bal, maar naar de kerk of het theater. – De rol van de beschermfee wordt vaak overgenomen door andere figuren met toverkracht.
Lesopbouw Inleiding
U leest met de leerlingen de inleidende tekst over verhalen vertellen in het leerlingenboek en vertelt wat de bedoeling is van het lespakket. Verhalen die veranderen
U laat een van de leerlingen de tekst in het werkboek over volksverhalen lezen en speelt het doorgeefspel om duidelijk te maken hoe het principe van mondelinge overlevering werkt. Hiertoe verdeelt u de klas in groepjes van vier of vijf personen. U laat één kind van elke groep het Hodja-verhaal lezen en zorgt ervoor dat de rest van de groep het verhaaltje nog niet leest. Het kind dat het verhaaltje heeft gelezen mag dit doorfluisteren aan de volgende persoon. De verteller mag het verhaaltje een beetje veranderen en meer aankleden. U vertelt dat deze persoon het verhaaltje moet onthouden en ook weer doorvertellen aan de volgende persoon. Ook nu weer mag het iets worden veranderd en aangekleed. Vervolgens laat u de laatste persoon van elke groep zijn of haar versie aan de hele klas vertellen.
9
U bespreekt klassikaal wat er per groep is veranderd ten opzichte van het oorspronkelijke verhaal. Dan leest u met de leerlingen de achtergrondinformatie over de Hodja-verhalen en bespreekt deze. Twee versies van Assepoester
U leest met de kinderen de tekst in het leerlingenboek en de verschillende versies van het Assepoester-verhaal. Vervolgens maken ze individueel opdracht 1. U bespreekt deze opdracht klassikaal. U laat de kinderen individueel opdracht 2 maken en bespreekt deze klassikaal. Als huiswerk kunt u de kinderen opdracht 3 laten maken.
10
Les 2
Reizende verhalen
Doelen De leerlingen weten dat volksverhalen worden doorverteld en dat ze hierdoor de wereld rondreizen. De leerlingen ontwikkelen de durf om te vertellen. Zij maken kennis met een Afrikaans-Surinaams volksverhaal.
Inhoud Lezen dat volksverhalen de wereld rondreizen en kennismaken met Anansi-verhalen door een vertelling. Indelen van Anansi-verhaal in fragmenten, tekeningen maken van verhaalfragmenten en deze navertellen met behulp van de tekening.
Voorbereiding Klaarleggen van grote bladen tekenpapier en tekenmateriaal zoals viltstiften, kleurpotloden, verf of vetkrijt.
Informatie Anansi-verhalen
De Anansi-verhalen zijn een voorbeeld van volksverhalen die de wereld rondreizen, omdat ze worden doorverteld. De volksverhalen over de sluwe, handige spin die andere dieren en ook mensen te slim af is, worden verteld in West-Afrika, het Caraïbisch gebied en Suriname. De spin heet in deze gebieden respectievelijk Anansé, Nanzi en Anansi. Oorspronkelijk komen deze verhalen uit West-Afrika (Ghana), waar de spin met zijn ronde lichaam en acht poten het zonne-symbool was. Net als de zon klom hij van de aarde naar de hemel en daalde weer af door zich langs zijn zelfgesponnen draden te laten glijden. Men geloofde dat alle mensen van hem afstamden en dat hij een afgezant van God was. Toen God de aarde schiep, stuurde hij de spin naar beneden om te kijken of de mensen zich goed gedroegen en of ze leefden zoals hij het wilde. Men kon de wijze spin om raad vragen en deze kon op zijn beurt raad aan God vragen. De verhalen die in de loop der tijd rond deze Anansi ontstonden, zijn over het algemeen moralistisch van aard. Hoe zijn deze verhalen nu in andere landen zoals Suriname terechtgekomen? Van de zeventiende tot de negentiende eeuw kwamen ze mee met de slaven die vanuit Afrika naar het Carabisch gebied werden verkocht. De oudere slaven vertelden oude en nieuwe, zelf-verzonnen, Anansi-verhalen aan andere slaven. Deze verhalen werden van generatie op generatie doorverteld en later ook opgeschreven. Door terugkerende kolonisten uit Suriname en later door de Surinamers die naar Nederland kwamen, zijn de verhalen ook in ons land bekend geworden.
11
In de Surinaamse Anansi-verhalen heeft de spin een ander karakter dan de Anansi uit Afrika en is hij lang niet zo goed en behulpzaam als hij oorspronkelijk was. Hij heeft niets meer te maken met God, maar is de underdog uit het gewone volk die door zijn slimheid de machtigen en sterken misleidt. Vroeger werd door de Anansi-verhalen in bedekte termen kritiek geleverd op de overheersers. Ook hielp de humor in de verhalen het eigen lot wat te verlichten. De Anansi-verhalen vervulden vroeger dus vooral een protestfunctie. Tegenwoordig hebben ze hoofdzakelijk amusementswaarde. Surinamers houden de verhalen in leven en passen ze aan de moderne tijd aan. Ook in Nederland worden ze nog regelmatig verteld.
Anansi gaat op reis Op een dag zit Nyankopon, de God die alles gemaakt heeft, in zijn spiegel te kijken. Hij ziet dat een paar gemene mannen bezig zijn, mensen als slaven weg te voeren. Hij kijkt verschrikt. Hij begrijpt niet dat mensen zó gemeen kunnen zijn. De slaven worden weggevoerd in grote slavenschepen. Dan roept Nyankopon Anansi bij zich. Hij zegt: “Anansi, hier heb ik draad voor je. Probeer de slavenschepen over de Oceaan achterna te gaan en de mensen verhalen te vertellen in de tijden dat ze pijn lijden.” Anansi weet niet hoe hij met zo’n stuk draad over de Oceaan heen moet komen. Hij roept Asaw de olifant: “Asaw, Asaw!” De olifant komt. Anansi vleit de olifant door te zeggen: “Asaw, jij bent het sterkste dier van Afrika hè? Zou je met mijn touw willen trekken? Dit is een draad uit mijn eigen web.” Anansi vertelt er niet bij dat Nyankopon, de God die alles gemaakt heeft, hem een heel sterk stuk draad heeft gegeven, om zo over de Oceaan te gaan. Anansi zegt: “Asaw, hier heb je een stuk draad. En nu moet je trekken.” Wat Asaw niet ziet, is dat Anansi snel naar de zee rent en Tante Walvis roept: “Tante Walvis, Tante Walvis!” En plotseling duikt uit de golven een hele grote vis op. Anansi zegt tegen de walvis: “U bent het sterkste dier van de zee, hè Tante Walvis?” Tante Walvis voelt zich gevleid. Ze spreidt haar vinnen en spat water naar Anansi. Anansi lacht: “Tante Walvis, Tante Walvis, jij bent echt het sterkste dier van de zee. Tante Walvis, zie deze draad. Deze draad is echt heel sterk. Het is mijn draad. Ik wed dat ik sterker ben dan u, Tante Walvis.” Tante Walvis wil graag meedoen aan de weddenschap om te bewijzen dat zij het sterkste dier van de zee is. Ze neemt het touw in haar bek en zwemt de zee in, over de horizon, heel heel ver weg. Als de draad genoeg gespannen is, loopt Anansi op de draad over de golven. Hij roept: “Ik ben misselijk. Ik moet overgeven. Aaaah, nu hoef ik niet meer over te geven.” En Anansi loopt over de golven naar de andere kant van de Oceaan. Anansi komt zo terecht in Suriname, in de Antillen en in het Caraïbisch gebied. En overal kan Anansi zijn verhalen vertellen. De verhalen hebben zich intussen als rook tussen de mensen verspreid. En als je goed je oren te luisteren legt, kun je tot op de dag van vandaag de Anansi-verhalen horen.
12
Lesopbouw Verhalen die de wereld rondreizen: Anansi-verhalen
U leest met de kinderen de tekst in het werkboek en verduidelijkt deze waar nodig. Dit om er zeker van te zijn dat de kinderen begrijpen hoe het verhaal van Anansi vanuit Afrika via Suriname naar Nederland is gekomen. Daarna vertelt u het verhaal ‘Anansi gaat op reis’. Een verhaal navertellen aan de hand van plaatjes
U leest met de kinderen de tekst in het leerlingenboek en vergelijkt de opdracht met het vertellen aan de hand van een prentenboek. Ook hierbij helpen de plaatjes het verhaal vertellen. Vervolgens laat u de kinderen opdracht 1 maken. Hiertoe verdeelt u de klas in groepjes van vier personen en vertelt u elk groepje met welk Anansi-verhaal in het leerlingenboek ze aan de slag gaan. U laat elk groepje zijn verhaal in vieren delen zoals dat bij het verhaal van Assepoester in de vorige les is gebeurd. Elk kind moet de gebeurtenissen van het verhaal per deel opschrijven. In elk groepje worden de delen van het verhaal over de kinderen verdeeld. Iedere leerling tekent zijn of haar deel van het verhaal uit in een plaatje. Vervolgens laat u elk groepje het verhaal voor de klas vertellen. Hierbij houdt ieder kind zijn of haar plaatje omhoog en vertelt dat deel van het verhaal dat erbij hoort. Bij de extra lessen en opdrachten in het leerlingenboek vindt u onder les 2 opdracht 2 een extra opdracht die één groepje kinderen kan uitvoeren met behulp van het prentenboek ‘Anansi en Broer Tijger’ uit de vertelkist.
Ter voorbereiding op les 3 kunt u de kinderen vragen om voor de volgende keer een voorwerp mee te brengen waarover ze kort iets kunnen vertellen. Dit kan een familie-foto zijn, een voorwerp dat ze van oma hebben geërfd, dat ze meegebracht hebben van vakantie, waar ze om de een of andere reden erg aan gehecht zijn of een vreemd voorwerp dat allerlei fantasieën oproept. Het is dus belangrijk dat het voorwerp als zodanig een verhaal oproept.
13
Les 3
Vertelattributen
Doelen De leerlingen maken kennis met de diverse functies van vertelattributen en de verschillende soorten verhalen die erbij verteld worden. De leerlingen ontwikkelen door middel van vertellen met een vertelattribuut de durf om een verhaal na te vertellen.
Inhoud Leren over vertelattributen die een verhaal helpen onthouden. Leren over vertelattributen die een verhaal oproepen door zelf een kort verhaaltje bij een vertelattribuut te bedenken. Leren over vertelattributen die een verhaal verlevendigen door zelf zo’n attribuut te maken en hiermee een fragment van een verhaal na te vertellen.
Voorbereiding Klaarleggen: vijf touwtjes, grote witte zakdoek of servet, origami-papier met een witte en een blauwe kant, kranten, twee lege potten, eikeldopjes, plakband, scharen, linialen.
Informatie Een verteller kan sec een verhaal vertellen aan een publiek maar een andere manier is het vertellen met behulp van vertelattributen. Deze kunnen verschillende functies hebben. Natuurlijk kan een vertelattribuut ook meerdere functies in zich verenigen. a. Vertelattributen die een verhaal helpen onthouden
Vertelattributen kunnen een verhaal helpen onthouden. Deze functie was vooral vroeger van belang, toen de mensen nog niet konden lezen en schrijven. Hoewel in het verleden verhalen vooral mondeling werden overgeleverd, was men niet altijd uitsluitend afhankelijk van het geheugen van de personen die ze doorvertelden. Om ingewikkelde verhalen te onthouden, werden ook allerlei hulpmiddelen gebruikt. Zo’n hulpmiddel bestond bijvoorbeeld uit bepaalde tekens die dienden als geheugensteuntjes. Ook maakte men complete tekeningen op stenen en grote boombladeren of in zand, modder en sneeuw. Ook nu nog tekenen de Aboriginals in Australië in zand en de Eskimo’s in sneeuw. Verder gebruikte men koorden met daaraan stukjes bot of schelp en touwtjes die volgens een bepaalde figuur geknoopt of gedraaid waren om de loop van het verhaal te onthouden. Zo hadden de Inca’s lange repen leer met knopen die iets vertelden over belangrijke gebeurtenissen binnen de stam. Tegenwoordig worden in Oceanië en Afrika nog steeds verhalen verteld door allerlei figuren te maken met een touwtje. Ook in Nederland kennen we het maken van bepaalde figuren met een touwtje, bijvoorbeeld een ‘kop en schotel’.
15
b. Vertelattributen die aanzetten tot een verhaal
Een andere functie van vertelattributen kan zijn dat ze de aanleiding vormen tot een verhaal. Iedereen heeft wel een voorwerp waar een verhaal aan vast zit. Oude foto’s in familie-albums, sieraden en erfstukken kunnen vaak een interessant verhaal in zich dragen. Ook voorwerpen uit verre landen of voorwerpen die een bepaalde herinnering of associatie naar boven brengen kunnen aanleiding zijn voor een verhaal. In Guatemala bestaan speciale poppetjes die een verhaal oproepen omdat je er je zorgen aan kunt vertellen. Ze heten dan ook ‘worry-dolls’ (zie illustratie). Vooral kinderen vertellen voor het slapen gaan aan de poppetjes hun problemen. Als ze vervolgens de poppetjes onder hun kussen leggen zijn ’s ochtends alle zorgen weg. c. Vertelattributen die een verhaal verlevendigen
Een derde functie van vertelattributen is dat ze een verhaal kunnen verlevendigen of illustreren. Een voorbeeld hiervan is het vertellen met een zakdoek. Het is niet precies bekend waar en wanneer deze manier van vertellen is ontstaan, maar de meeste bekende zakdoekverhalen komen uit Nederland, Duitsland en Denemarken. Tot ongeveer driehonderd jaar geleden was het gebruik van de zakdoek alleen bekend als requisiet op het toneel en als sieraad en luxeartikel aan het hof. Uit hygiënisch en sociaal oogpunt gingen later ook andere mensen een zakdoek gebruiken om de neus te snuiten. Tot die tijd gebruikten ze hiervoor hun vingers en de mouwen of zoom van een kledingstuk. Kinderen werd geleerd altijd een zakdoek bij zich te hebben en zo ontstonden een aantal zakdoekverhalen. Deze verhalen bevatten aan het einde vaak een onverwachtse wending. Een ander voorbeeld van het verlevendigen van verhalen is het vertellen met figuurtjes van origami. Deze komen oorspronkelijk uit Japan maar zijn sinds deze eeuw ook populair in andere landen. Het vouwen van papier was voor de priesters in het oude Japan een middel om hun goden, voorgesteld door bijvoorbeeld planten en dieren, uit te beelden. Dit verklaart waarom de traditionele Japanse origamifiguren vaak planten of dieren zijn. De figuren hebben vaak een geometrische vorm, omdat men ervan uitging dat geometrische vormen een magische kracht hadden. Ook kan er worden verteld met figuurtjes geknipt uit papier. Waar en wanneer dit is ontstaan is niet bekend. Het oudste papierknipsel uit China stamt uit de vijfde of zesde eeuw en de oudste knipsels uit Nederland dateren uit de zeventiende eeuw. Het gebruik bestaat ook in Polen, Duitsland en Zwitserland. Net als de zakdoekverhalen hebben de verhalen met papierknipsels vaak een onverwachts einde. Tenslotte is het gebruik van poppen om een verhaal uit te beelden of te verlevendigen zeer populair en bekend over de hele wereld.
16
Lesopbouw Een verhaal onthouden met een vertelattribuut
U leest met de kinderen de tekst in het leerlingenboek, laat ze individueel opdracht 1 en opdracht 2 maken en bespreekt deze. Bij de extra opdrachten achterin het leerlingenboek vindt u onder les 3 opdracht 2a, een verhaal dat de kinderen kunnen onthouden met behulp van eenvoudige tekeningen. Aan deze opdracht kan de hele klas in groepjes werken. U kunt ze de vertelstok en het vertelmes uit de leskist laten zien, die in diverse culturen worden gebruikt om zulke tekeningen te maken.
Een verhaal vertellen over of áán een vertelattribuut
U leest met de kinderen de tekst in het leerlingenboek. U kunt de kinderen de ‘worry-dolls’ uit de vertelkist laten zien.
Dan vraagt u welke voorwerpen ze hebben meegenomen. Daarna laat u de kinderen opdracht 3 uitvoeren, echter zonder iets op te schrijven! Vervolgens nodigt u enkele kinderen uit om kort het verhaaltje bij hun vertelattribuut te vertellen. Een verhaal verlevendigen met een vertelattribuut
U leest verder in het leerlingenboek. U kunt op dit moment in de les een voorbeeld geven van het verlevendigen van een verhaal met behulp van de Madroesjka’s uit de vertelkist. Het verhaal bij de Madroesjka’s treft u aan bij de extra lessen en opdrachten achterin deze docentenhandleiding, onder les 3.
Daarna gaan de kinderen aan de slag met opdracht 4. Verdeel hiertoe de klas in groepjes van vier of vijf personen en geef elk groepje een andere opdracht. De opdrachten verschillen wat betreft de tijd die ze in beslag nemen en de moeilijkheidsgraad. Eventueel kunt u ook verschillende groepjes dezelfde opdracht laten uitvoeren. Leg per groepje uit wat de bedoeling is. – Vertellen met een touwtje: Laat deze opdracht uitvoeren door een groep van vijf. U geeft elk kind een touwtje en laat ieder een deel van het verhaal vertellen en de bijbehorende figuur maken. De andere groepsleden maken de figuur ook mee. – Vertellen met een zakdoek: Laat deze opdracht uitvoeren door een groepje van vier. U laat elk kind een deel van het verhaal vertellen, de bijbehorende figuur maken en de zakdoek daarna doorgeven.
17
– Vertellen met een figuurtje van origami: Laat deze opdracht uitvoeren door een groepje van vier. U laat elk kind een deel van het verhaal vertellen, de bijbehorende figuur maken en deze daarna doorgeven. – Vertellen met een figuurtje van papier: Laat deze opdracht uitvoeren door een groepje van vijf. U laat twee kinderen een boom maken, één kind het hek, één kind de trol en één kind de ladder. Na deze voorbereiding vertelt elk kind dat deel van het verhaal dat bij zijn figuur hoort. Na voldoende te hebben geoefend kan elke groep zijn opdracht aan de klas presenteren. Op de werkbladen staat met dwarsstreepjes aan de linkerkant aangegeven hoe de opdracht verdeeld moet worden onder de leden van elk groepje. U kunt de kinderen de voorbeelden van figuren met een touwtje, met origami en papier uit de vertelkist laten zien. In de kist zit ook een zakdoek.
Bij de extra opdrachten achterin het leerlingenboek vindt u onder les 3 een extra opdracht 5. Deze kan door één groepje kinderen worden uitgevoerd met behulp van de pop met drie verschijningsvormen uit de vertelkist.
Na les 3 kunt u de kinderen de videoband “Aan de hand van de verteller” laten zien, die u in de vertelkist aantreft. Hierin komen diverse vertelattributen voor die de leerlingen in les 3 hebben leren kennen.
18
Les 4
Vertellen in Afrika
Doelen De kinderen weten waaruit de Afrikaanse verteltraditie bestaat. De kinderen weten hoe ze een verhaal kunnen verlevendigen en hoe ze contact met het publiek kunnen maken. Zij maken kennis met een Afrikaans verhaal.
Inhoud Lezen op wat voor manier er in Afrika wordt verteld. Samen met een groepje een verhaal vertellen met vertelformules, zang en muziek zoals dat in Afrika gebeurt.
Voorbereiding Klaarleggen van een aantal ritmische instrumenten. Hiervoor kan het Orff-instrumentarium worden gebruikt. Als u de beschikking heeft over de vertelkist, kunt u de talking-drum en duimpiano klaarleggen.
Informatie Vaak is het zo dat een verteller zijn verhaal vertelt, al dan niet met vertelattributen, en dat het publiek toehoort. Maar het is ook mogelijk dat het publiek actief in de vertelling participeert. Deze manier van vertellen komt veel voor in Afrika. De Afrikaanse vertelcultuur
Van oudsher vertellen mensen in Afrika elkaar veel en graag verhalen. Soms vertellen ze overdag tijdens het werk, maar veel vaker gebeurt dat ’s avonds. De avonden zijn lang in de landen rond de evenaar. De dorpsbewoners verzamelen zich dan rond het vuur om verhalen te vertellen. Iedereen, van volwassenen tot baby’s, is erbij en iedereen mag vertellen. Soms vertelt men om de beurt een verhaal, soms wordt hetzelfde verhaal door vaste formules aan een ander in de kring doorgegeven. Ook treden af en toe professionele verhalenvertellers op, die van dorp naar dorp trekken. Bij de manier van vertellen zoals die in Afrika plaatsvindt, is vooral de wisselwerking tussen de verteller en zijn publiek heel belangrijk. Zo bevorderen de openings- en slotformules die door de verteller gebruikt worden, de betrokkenheid van het publiek. Ook geven ze duidelijk het begin en einde van een verhaal aan. Deze formules verschillen per gebied. De openingsformule dient om de aandacht te trekken en het publiek in de goede sfeer te brengen. Soms moet het publiek de formule op een bepaalde manier beantwoorden. In de slotformule geeft de verteller het verhaal over aan het publiek.
19
De verteller houdt de toehoorders in zijn ban door gezichtsuitdrukking, houding, gebaren en reacties van de personages in het verhaal na te doen. Ook bootst hij geluiden van bijvoorbeeld dieren na. Voorafgaand aan het verhaal zingen de toehoorders vaak een lied dat betrekking heeft op het verhaal dat komen gaat of waarin de verteller gevraagd wordt iets te vertellen. Tijdens het verhaal onderbreekt men de verteller met vragen en commentaar. De verhalenverteller wordt vrijwel altijd begeleid door muziek. De instrumenten wekken spanning op en accentueren bepaalde fragmenten uit het verhaal. Veelal maakt men gebruik van een zogenaamde ‘talking-drum’. Dit is een trom in de vorm van een zandloper. De speler houdt de trom onder zijn arm en bespeelt deze met een gebogen stok. De vellen zijn gespannen door middel van koorden die met de onderarm kunnen worden aangedrukt. Hierdoor kan de toonhoogte veranderd worden en is het mogelijk klanken van de gesproken taal na te bootsen. De talking-drum komt vooral voor in Benin en Nigeria. Een ander instrument dat vaak wordt gebruikt is de duimpiano. Deze bestaat uit een aantal staven bamboe of metaal van verschillende lengte. De staven zijn bevestigd op een kleine houten doos. De speler houdt de doos in beide handen en bespeelt de uiteinden van de staven met de duim. De duimpiano komt behalve in Afrika ook in andere werelddelen voor.
Lesopbouw Vertellen in Afrika
U leest met de kinderen de tekst in het leerlingenboek over de manier waarop in Afrika verhalen worden verteld. Vertellen op de Afrikaanse manier: Het verhaal van Arap Sang
U laat de kinderen opdracht 1 goed doorlezen voordat ze deze gaan maken. U leest met de kinderen het verhaal van ‘Arap Sang en de kraanvogels’ en maakt duidelijk dat het verhaal uit vier delen bestaat. Dit is te zien aan de streepjes aan de linkerkant van de pagina’s. Hierna verdeelt u de klas in groepjes van ongeveer acht kinderen. Elk groepje kent vier vertellers, een aantal muzikanten en een aantal gebarenmakers. De vertellers wisselen per deel van het verhaal. Elk groepje presenteert zijn verhaal aan de klas. Elke verteller vertelt een kwart van het verhaal. De eerste verteller bedenkt een openingsformule. De laatste verteller bedenkt een slotformule. De andere twee vertellers kiezen een aantal woorden in hun gedeelte die het publiek moet herhalen. De muzikanten bedenken waar en wat er gespeeld moet worden. De gebarenmakers bedenken gebaren bij het verhaal.
20
Elk groepje zingt eerst gezamenlijk met het publiek het ‘verhalenlied’. Vervolgens begint de eerste verteller van elk groepje met een openingsformule. Daarna vertelt hij het eerste gedeelte van het verhaal. Door middel van een gebaar geven de tweede en derde verteller aan wanneer het publiek iets moet herhalen. De muzikanten en gebarenmakers begeleiden het geheel. De laatste verteller eindigt zijn verhaal met een slotformule. Vervolgens komen de andere groepjes aan het woord. U kunt voor de uitvoering van de opdracht uit deze les gebruik maken van de Afrikaanse talking-drum en duimpiano uit de vertelkist.
Achterin deze docentenhandleiding vindt u een extra les 4A, waarin de kinderen een Afrikaans verhaal kunnen verlevendigen met geluiden. Hierbij kunnen ook de talking-drum en de duimpiano uit de vertelkist worden gebruikt.
21
Les 5
Dilemmasprookjes
Doelen De kinderen weten, dat er verschillende redenen zijn, waarom volksverhalen verteld worden. Zij weten, dat dilemmasprookjes verteld worden, om een aanzet te geven tot discussie. Zij maken nader kennis met de Afrikaanse vertelcultuur. Zij vertellen zelf een deel van een dilemmasprookje.
Inhoud Leren van enkele redenen voor het vertellen van volksverhalen. Kennismaken met volksverhalen die oproepen tot discussie: dilemmasprookjes. Beluisteren van het dilemmasprookje ‘De Ivoorvondst’ en voeren van discussie naar aanleiding van het dilemma dat in dit sprookje gesteld wordt. Schrijven van een hedendaags dilemmasprookje of herschrijven van een bestaand dilemmasprookje. Vertellen van een deel van het zelf geschreven of herschreven dilemmasprookje.
Voorberieding Klaarleggen schrijfblaadjes.
Informatie Tot nu toe hebben we nog niet stilgestaan bij de vraag, waarom er verhalen verteld worden. In les 4 t/m 9 komen diverse functies van volksverhalen aan de orde. Functies van volksverhalen
Verhalen dienen niet alleen om te amuseren en te vermaken, maar bijvoorbeeld ook om de toehoorders iets mee te geven: kennis, of een wijze les. Vooral in Nederland en Vlaanderen hebben volksverhalen een sterk didactische inslag. Ze vertellen over de geschiedenis. Ze helpen om het collectief geheugen in stand te houden als ze gebeurtenissen uit het verleden van een familie of gemeenschap tot onderwerp hebben. Volksverhalen bevestigen en versterken de normen, waarden en gedragscodes van een groep. Ze verklaren schepping, natuur en landschap. Volksverhalen gaan ook vaak over bovennatuurlijke zaken, die kerk en school niet kennen of erkennen. Zo zijn er meer functies van volksverhalen te noemen. In de komende vijf hoofdstukken zullen we bij een aantal ervan stilstaan. Hierbij moet wel aangetekend worden, dat de laatste tientallen jaren de vertelcultuur snel verandert. Er ontstaat een vertelcultuur die meer en gemakkelijker sociale en culturele grenzen doorkruist, die uniformer is. Volksverhalen lijken nu vooral humor, spot en spanning te bevatten en minder educatief en moraliserend te zijn.
23
Volksverhalen die oproepen tot discussie
In hoofdstuk 4 zijn we in Afrika aangekomen. Daar blijven we nog even. De traditionele Afrikaanse verhalen lijken _ min of meer _ op de verhalen die in andere werelddelen worden verteld. Er zijn scheppingsverhalen, dierenfabels, heldenepen en sprookjes. Eén soort sprookjes vind je echter alleen in Afrika: dilemmasprookjes. Dilemmasprookjes kenmerken zich niet door hun inhoud of karakter, maar juist door hun functie: ze roepen op tot discussie. Dilemmasprookjes eindigen altijd met een vraag, die de verteller aan het publiek stelt. Het verhaal is geen afgerond geheel; het stelt een probleem en gaat over in een discussie. De toehoorders brengen hun argumenten naar voren en zoeken naar een goed slot. Meestal is er geen voor de hand liggende oplossing van het dilemma en zullen er diverse mogelijkheden voor het einde van het verhaal aangedragen worden. Dilemmasprookjes komen voornamelijk voor in West-Afrika en in bepaalde streken in de rest van Afrika, zoals de tropische regenwouden van Kameroen. Dilemmasprookjes en de bijbehorende discussies zijn daar zeer populair. Sommige Afrikanen kunnen avond na avond op hetzelfde verhaal terugkomen. De jongeren die de discussies bijwonen, krijgen de gelegenheid de kunst van het spreken en discussiren te oefenen.
Lesopbouw Inleiding
U vertelt de kinderen, dat er verschillende redenen kunnen zijn, om een verhaal te vertellen en behandelt er kort enkele. Dilemmasprookjes
U geeft een toelichting op het waarom van dilemmasprookjes: omdat de toehoorders er plezier in hebben met elkaar in discussie te gaan naar aanleiding van een verhaal. U vertelt waar de dilemmasprookjes voorkomen, haalt de informatie over de Afrikaanse vertelcultuur uit les 4 op en vult deze aan. U vraagt de kinderen uit de klas, of zij weleens iets een dilemma vonden. Bespreek een aantal van de voorbeelden waar de kinderen mee komen. Zorg ervoor, dat er niet in discussie gegaan wordt. Het gaat erom, dat de kinderen goed voor ogen krijgen wat een dilemma is. U wijst de kinderen erop, dat het stellen van de vraag aan het einde van het dilemmasprookje een (zeer intensieve) manier is, om de toehoorders bij het verhaal te betrekken.
24
Verhaal ‘De Ivoorvondst’ met beginlied en discussie
U zingt met de kinderen het ‘Verhalenlied’, dat in les 4 aangeleerd is, voordat u met het verhaal ‘De Ivoorvondst’ begint. U vertelt het verhaal ‘De Ivoorvondst’, dat u achteraan deze les vindt. Hierna vraagt u de kinderen, of ze het eens zijn met de beslissing van de hoofdman. Dan volgt de discussie, zoals die in Afrika ook zou plaatsvinden. Als alle argumenten aan bod zijn geweest, kunt u ter afsluiting van de discussie nagaan hoe uiteindelijk de standpunten zijn komen te liggen in de klas. Opdrachten
Eerst leest u met de kinderen de tekst in het werkboek door. Daarna kunt u hen een van de twee opdrachten laten uitvoeren die in het werkboek opgenomen zijn. Als afsluiting van opdracht 2 kunt u enkele leerlingen hun slot laten vertellen.
25
De ivoorvondst. Een dilemmasprookje uit Kameroen Er waren eens drie mannen die op reis gingen. Ze zouden naar een stad in de buurt gaan. Twee van de mannen namen een knapzak mee. De eerste had een schaal met gekookte cassave. De tweede had wat pindakaas ingepakt in een groot blad. De derde man had geen eten, maar hij had wel zijn hond mee op reis genomen. Ze liepen op het pad, de drie mannen en de hond. Toen ze halfweg waren, begonnen ze honger te krijgen. Ook de hond. “Hier is een goede plaats om uit te rusten!”, zei de eerste man. “Hier ga ik zitten om te eten!” Hij verliet het pad en ging in de schaduw onder een palm zitten. De anderen zetten zich naast hem. De hond ging aan de voeten van zijn baasje liggen. De eerste man haalde zijn schaal tevoorschijn. “Ik heb niets om bij mijn pindakaas te eten”, zei hij. Ze kwamen overeen om met elkaar te delen. Ze maakten kleine balletjes van de cassave, doopten die in de pindakaas en aten met veel smaak. Maar de derde man en zijn hond kregen niets _ ze mochten zelfs niet even proeven. Toen het eten op was, kreukelde de tweede man het blad ineen en gooide het over zijn schouder in de struiken. De hond holde er onmiddellijk achteraan, zocht het blad en begon het restje pindakaas op te likken. De drie mannen zetten hun tocht voort. Maar na een paar passen merkte de derde dat zijn hond weg was. Hij riep hem. Maar de hond kwam niet terug. “Wacht op mij”, vroeg hij de twee anderen, “Ik moet mijn hond halen.” “Ga maar”, antwoordden ze, “Wij wachten hier.” De man zocht zich een weg tussen de doornen van de struiken. Eindelijk vond hij zijn hond. Hij had net alle pindakaas opgelikt. Kijk nu, het blad was terechtgekomen in een oud olifanteskelet, dat daar tussen de struiken lag! Toen de man de grote olifantstanden in het oog kreeg, lachte hij van geluk. Ze waren een vermogen waard. Hij brak ze los en riep de twee andere mannen. “Kijk”, zei hij. “Mijn hond heeft een olifanteskelet gevonden. Met twee prachtige slagtanden!” “Die slagtanden zijn van mij”, zei de eerste zonder dralen. “Als ik deze plaats niet had uitgekozen om uit te rusten, had je hond die olifant niet kunnen vinden!” “Die slagtanden komen mij toe!”, riep de tweede uit. “Als ik het blad met pindakaas niet tussen de struiken had gegooid, was de hond er niet heen gelopen!” “Maar ik heb de hond mee op reis genomen!”, bracht de derde man in, “De slagtanden zijn van mij!” Ze maakten een hele tijd klinkende ruzie. Tenslotte kwamen ze overeen om hun tocht naar de stad voort te zetten en de hoofdman op te zoeken om hem te vragen hun twist te beslechten. Toen ze in de stad kwamen, de drie mannen en de hond, liepen ze recht naar het paleis. De hoofdman luisterde naar wat de mannen te zeggen hadden. Daarna gaf hij zijn oordeel: de eerste en de tweede man mochten één slagtand delen, maar de eigenaar van de hond mocht een hele slagtand voor zich alleen houden. [Uit: De gevangene van de regenboog – Janne Lundström]
26
Les 6
Vermakelijke vertellingen
Doelen De kinderen weten dat volksverhalen verteld kunnen worden om luisteraars te vermaken. Zij vertellen een deel van een verhaal met behulp van schimmenpoppen en kamishibaiplaten.
Inhoud Beluisteren van het verhaal ‘Gefopt’, over Hacivat en Karagöz. Leren, dat verhalen verteld kunnen worden om luisteraars te amuseren. Kennismaken met de vertelattributen van het Turks schimmenspel en de Japanse kamishibai. Maken van schimmenpoppen of kamishibai-platen. Vertellen aan de hand van deze vertelattributen.
Voorbereiding Maken van een scherm, bijvoorbeeld door een laken voor de speelopening van een poppenkast te spannen. Zet beneden, achter het doek, een lichtbron, bijvoorbeeld een bureaulamp of een diaprojector. Klaarleggen van de benodigdheden voor het maken van de vertelattributen. Voor de schimmenpoppen: dik papier of karton, carbonpapier of kopieën van de werktekeningen, scharen, punaises, splitpennen en stokjes (20 cm lang en 0,5 cm dik). Voor de kamishibaiplaten: dik papier of karton. Voor beide: teken- of schildermaterialen.
Informatie - Volksverhalen die de luisteraars vermaken Verhalen van Hacivat en Karagöz uit Turkije
Een belangrijke reden voor het vertellen van een volksverhaal is het vermaken van de luisteraars. De meeste verhalen over de Turkse schimmenpoppen Hacivat en Karagöz zijn hoofdzakelijk bedoeld ter ontspanning van het publiek. Daarnaast kunnen de voorstellingen verwijzingen bevatten naar actuele of politieke onderwerpen. Hacivat en Karagöz zijn te vergelijken met de Nederlandse Jan Klaassen en Katrijn. Deze twee laatste zijn echter driedimensionale poppen, terwijl Hacivat en Karagöz platte poppen zijn, waarmee achter een scherm wordt gespeeld, zodat alleen hun schaduwen of schimmen voor het publiek te zien zijn. Karagöz betekent ‘zwart oog’. Vroeger was dat in Turkije een bijnaam voor zigeuners. Karagöz heeft grote zwarte ogen, een stompe neus, een dikke baard, een bochel en een kaal hoofd dat onder een muts schuil gaat. Hij neemt geen blad voor de mond en maakt over iedereen grappen. Hacivat is zijn vriend. Hij is ernstiger dan Karagöz, denkt na voordat hij iets zegt en maakt graag gebruik van moeilijke woorden, die hij meestal echter zelf ook niet begrijpt. Hacivat heeft een kleine puntbaard.
27
Naast de twee vrienden komen vaak nog andere figuren voor in het schimmenspel. Hacivat en Karagöz zijn echter steeds de hoofdpersonen. Net zoals iedereen in Nederland Jan Klaassen en Katrijn kent, kent iedereen in Turkije Hacivat en Karagöz. Hoe Hacivat en Karagöz de hoofdpersonen van het schimmenspel zijn geworden, is niet helemaal zeker. Het verhaal gaat, dat Hacivat en Karagöz in de veertiende eeuw als metselaar en timmerman werkten aan de bouw van een moskee in Turkije. Zij vertelden graag een verhaal of een grapje en hielden daarmee de mensen van hun werk. De sultan die opdracht gegeven had de moskee te bouwen, was daar niet blij mee, want de moskee moest snel af. Daarom gaf hij bevel, Hacivat en Karagöz op te hangen. Na verloop van tijd kreeg de sultan echter spijt van zijn daad. Hij liet een scherm en twee poppen maken, die op Hacivat en Karagöz leken. Een schimmenspeler ging de grappen en verhalen van Hacivat en Karagöz op het doek navertellen. Zo konden de mensen alsnog genieten van hun verhalen. Of het schimmenspel echt zo is ontstaan, is de vraag. Waarschijnlijk hebben kooplieden het schimmenspel uit het Verre Oosten meegenomen. In China en Indonesië bijvoorbeeld, was het schimmenspel al eeuwenlang bekend. De verhalen die in Turkije worden opgevoerd, zijn echter wel echt Turks en niet afgeleid van verhalen uit andere landen. In Turkije werden vooral in de vastenmaand, de Ramadan, voorstellingen over Hacivat en Karagöz gegeven in koffiehuizen. De schimmenpoppen werden gehanteerd door de verteller. Hij vertelde een maand lang elke dag andere verhalen. Het waren allemaal bestaande oude volksverhalen. De verteller verzon er ook nieuwe dingen bij, bijvoorbeeld uit de actualiteit of de politiek. Hij vertelde alles uit zijn hoofd. Tegenwoordig zijn veel verhalen opgeschreven. Er worden nu bijna geen voorstellingen meer gegeven. Af en toe verschijnt er nog een schimmenspel van Hacivat en Karagöz op de Turkse televisie. [Gegevens ontleend aan: Achtergrondinformatie en verwerkingssuggesties Turkije] Verhalen verteld met de Japanse kamishibai
Ook Japan kent vele volksverhalen die vooral bedoeld zijn om de luisteraars te vermaken, bijvoorbeeld de verhalen van de snoepverkopers/vertellers die vroeger rondtrokken met hun kamishibai. Kamishibai betekent letterlijk ‘papieren theater’ of ‘theater van papier’. Het stamt af van oudere vormen van vertellen, onder andere van het schaduwpoppentheater. De kamishibai is ontstaan rond 1930: een periode van economische depressie. Veel werkloze mannen trokken rond als snoepverkoper/verteller om wat geld te verdienen. De kinderen die snoep gekocht hadden, mochten blijven om naar een verhaal te luisteren. De snoepverkopers/vertellers maakten daarbij gebruik van een houten frame, waarin papieren
28
prenten werden gezet die het verhaal illustreerden. Dit ‘papieren theater’ werd kamishibai genoemd. De verhalen die erin vertoond werden, waren louter bestemd voor het vermaak van de toehoorders, in dit geval kinderen. Er werd op de snoepverkopers/vertellers neergezien: hun verhalen zouden getuigen van slechte smaak en hun snoepjes zouden onhygiënisch zijn. Opvoeders trachtten de kamishibai te verbieden, maar tevergeefs. De kinderen genoten echter van de kamishibai, vooral de kinderen van de armen en de arbeidersklasse in de grote steden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog en vlak daarna was de kamishibai het enige amusement voor kinderen. Later hebben opvoeders de kamishibai een ander karakter gegeven, door prenten te laten drukken van verhalen die in hun ogen passender waren. Zo zijn er ook van veel volksverhalen kamishibai-platen gemaakt. De kamishibai-vertellers trokken meestal rond op de fiets binnen de grote steden van Japan. Ze hadden een repertoire van drie of vier verhalen. De prenten namen ze mee in een houten frame, dat ze ook gebruikten als middel om de platen te presenteren aan de kinderen. Het houten frame voor de kamishibai-prenten is meestal _50 cm lang en 35 cm hoog. Aan de bovenkant zit een handvat, waaraan het te dragen is. De voorkant heeft deurtjes die open en dicht kunnen. De prenten zijn meestal in kleur gedrukt. Bij een verhaal horen 6 tot 20 prenten. Deze passen achter elkaar in de houten houder en kunnen er vanaf de zijkant in en uit geschoven worden. De eerste plaat die de kinderen te zien krijgen, is de titelprent. Zodra de kinderen deze bekeken hebben, haalt de verteller hem eruit en zet hem achteraan. Achterop de titelprent staat de tekst van de tweede plaat. De verteller kan zo steeds de tekst die hoort bij de plaat die getoond wordt, lezen achterop de vorige kaart. Op deze manier worden de prenten doorgeschoven. De kamishibai is van grote invloed op de literaire interesse van de kinderen. De uitgevers die de kamishibai-prenten publiceerden, geven nu ook de kinderboeken uit. Geen wonder, dat kinderboeken met een horizontaal formaat het meest populair zijn in Japan: ze stemmen overeen met de kamishibai-prenten.
Lesopbouw Inleiding
U vertelt de kinderen als inleiding het verhaal ‘Gefopt’ over Hacivat en Karagöz. U vindt dit verhaal achteraan deze les. In de vertelkist treft u de schimmenpoppen Hacivat en Karagöz aan.
Verhalen die de luisteraars vermaken
U herinnert de kinderen eraan, dat in les 5 begonnen is met het onderwerp: Waarom worden er volksverhalen verteld? U vraagt de kinderen, of ze zich herinneren waarom dilemmasprookjes verteld worden. U vertelt de kinderen, dat een andere – voor de hand
29
liggende – reden om een volksverhaal te vertellen, is: de toehoorders te vermaken. Niet meer en niet minder dan dat. Het verhaal ‘Gefopt’ over Hacivat en Karagöz is een voorbeeld van een dergelijk verhaal. U geeft de kinderen achtergrondinformatie over de figuren Hacivat en Karagöz uit Turkije en over de schimmenpoppen als vertelattribuut. U vertelt, dat er in alle landen verhalen voorkomen die louter als ontspanning en amusement bedoeld zijn en noemt als tweede voorbeeld de verhalen van de snoepverkoper/ verteller in Japan, die rondtrok met zijn kamishibai. U geeft verdere achtergrondinformatie over de herkomst en het gebruik van het vertelattribuut kamishibai. De kinderen kunnen hierbij alvast het werkboek voor zich nemen, waarin een tekening van de kamishibai opgenomen is. In de vertelkist treft u een kamishibai aan.
Opdrachten
U leest in het werkboek les 6 met de leerlingen. Daarin worden de opdrachten uitgelegd. Er kan in groepen aan de opdrachten gewerkt worden. Deel de groepen in. Hieronder volgt een suggestie voor het aantal leerlingen per verhaal. – Verhalen over Hacivat en Karagöz: Suiker of peper? – 2 personen Misverstand? – 3 à 4 personen Een ‘echte’ droom – 4 à 5 personen – Japanse verhalen: Een kikker uit Osaka en een kikker uit Kyoto – 5 à 6 personen De krab en de aap – tot 10 personen. Een verhaal kan door meerdere groepen gebruikt worden. Het is echter het leukst, zoveel mogelijk verschillende verhalen te kiezen, omdat de presentatie daardoor afwisselender wordt. Bij de verhalen van Hacivat en Karagöz maakt elke leerling tenminste één schimmenpop en vertelt ook een deel van het verhaal met zijn eigen schimmenpop. Bij de Japanse verhalen maakt elke leerling tenminste één kamishibai-plaat. Hij vertelt het deel van het verhaal dat bij zijn plaat hoort. Zeg bij opdracht 2 duidelijk dat de kinderen de poppen tussen de lichtbron en het scherm moeten houden. En dat de schimmen scherper zijn, naarmate ze dichter bij het scherm gehouden worden.
30
Gefopt. Een verhaal over Hacivat en Karagöz Hacivat en Karagöz komen elkaar op straat tegen. “Goede morgen, Karagöz”, zegt Hacivat, “heb je zin in een kop koffie?” “Ja, lekker, heb jij geld?”, vraagt Karagöz. “Nee, natuurlijk niet, maar jij toch wel? Je kunt je beste vriend toch wel op een kop koffie trakteren?”, roept Hacivat opgewekt. “Ja hoor eens, zo gaat het niet”, moppert Karagöz. “We hebben allebei geen rooie cent, we kunnen niet eens iets eten of drinken. Daar moeten we iets aan doen. Kom op, jij bent de slimste. Bedenk jij eens wat!”. “Goed”, zegt Hacivat, “ik weet al wat. Vanmorgen hoorde ik de buurvrouw vertellen dat ze jarig is en zeven schalen gebak heeft besteld bij de beroemde bakker Knefati. Dat gebak is natuurlijk al bezorgd en opgegeten. Maar nu mijn slimme plannetje: wij halen de schalen op en verkopen ze op de markt. Dan hebben we geld voor koffie.” “Prima idee”, vindt Karagöz, en hij stelt voor om direct naar het huis van de buurvrouw te gaan. Daar aangekomen klopt Karagöz op de deur. “Wie is daar?”, vraagt een stem. “Ik ben ik natuurlijk”, zegt Karagöz. “Wat ben jij?”, zeurt de stem door. “Je moet zeggen dat je het knechtje van bakker Knefati bent, sufferd”, fluistert Hacivat. “Ik ben het knechtje van bakker Knefa...” Nog voordat Karagöz is uitgesproken gaat de deur met een vaart open en een hand rukt Karagöz naar binnen. Met een flinke klap gaat de deur weer dicht. Buiten staat Hacivat te springen. “Dat gaat prima!”, juicht hij. Binnen is het helemaal niet zo uitstekend. De buurvrouw is verschrikkelijk kwaad en roept heel boos tegen Karagöz: “Ja, jou heb ik net nodig, hoe durf je, mijn hele verjaardag is bedorven, waar zijn de schalen met gebakjes hè, waar zijn ze? Vanmorgen om negen uur moesten ze er zijn, alle visite is al weg. Je hebt ze natuurlijk zelf opgegeten hè, geef maar toe. Ik zal je om te beginnen een pak slaag geven!” De buurvrouw pakt een dikke stok, maar voordat ze iets kan doen, roept Karagöz: “Ho, nee, niet doen, wacht eens even beste mevrouw, ik weet nergens van. Ik zal mijn baas sturen, die kan alles uitleggen!” Karagöz rent naar buiten, pakt Hacivat bij zijn jas en fluistert: “Ga snel naar binnen, de mevrouw wil jou betalen voor de gebakjes.” Opgetogen stapt Hacivat naar binnen... en krijgt een flink pak slaag. Karagöz wacht op de stoep en valt bijna om van het lachen. Als de deur weer open gaat, rent hij weg. Nog lachend kijkt hij om en ziet een woedende Hacivat achter hem aan komen. “Blijf staan Karagöz, schurk”, roept Hacivat, “dan zal ik het je betaald zetten!” “Niks hoor”, roept Karagöz, nog steeds hard lachend, “het was jouw plannetje.” Hij rent hard weg. [Uit: Poppenspel - LOKV, Utrecht]
31
Les 7
Zo zit de wereld in elkaar
Doelen Kinderen weten, dat er volksverhalen verteld worden om de toehoorders iets te leren, bijvoorbeeld verhalen waarin de natuur verklaard wordt en verhalen die vertellen hoe men zich dient te gedragen. Zij zien in, dat – juist door de laatstgenoemde functie van volksverhalen – de meeste volksverhalen rolbevestigend zijn.
Inhoud Beluisteren van het verhaal ‘De reuzenrups’. Reden achterhalen waarom het verhaal ‘De reuzenrups’ verteld wordt, door middel van opdracht 1. Bekijken wat de rol van meisjes en vrouwen in diverse verhalen is. Beluisteren of lezen van ‘Het verhaal van de zomer en de winter’. Reden achterhalen waarom dit verhaal verteld wordt, door middel van opdracht 2. Schrijven van een kort verhaal over het weer en vertellen ervan.
Voorbereiding Klaarleggen van schrijfblaadjes. Achterin het leerlingenboek staat een extra opdracht bij les 7. Hiervoor hebben de kinderen een diaprojector, een scherm en de diaserie ‘De gulzige zebra’ nodig.
Informatie - Didactische volksverhalen Verhalen kunnen dienen om te beleren, te waarschuwen en kennis over te dragen. Volksverhalen in Nederland, ook de meer humoristische, lijken een sterk didactische inslag te hebben. Verhalen die normen en waarden doorgeven
Er zijn didactische verhalen die de normen en waarden van een groep bevestigen en versterken. Dit soort verhalen komt overal voor, bijvoorbeeld in Nederland en in Afrika. In Afrika zijn de gemeenschaps- en familiebanden erg belangrijk. Daar is dan ook menig volksverhaal aan gewijd. Verhalen die normen en waarden doorgeven, kunnen juist door hun functie rolbevestigend zijn. Misschien is het u inmiddels opgevallen, dat heldinnen niet veel voorkomen in volksverhalen, althans niet in de verhalen die schriftelijk overgeleverd zijn. In de meeste van deze verhalen zijn de mannen de helden, terwijl de meisjes en vrouwen de ondergeschikte, onderdanige of passieve rollen spelen. Verhalen waarin vrouwen de hoofdrol hebben, bestaan echter wel. We zullen er in dit hoofdstuk een aantal voorbeelden van geven.
33
Verhalen die de natuur verklaren
Een ander soort didactisch volksverhaal is het natuurverklarend verhaal. Dat is een verhaal waarin, meestal op humoristische wijze, uit de doeken wordt gedaan waarom bepaalde dingen zijn zoals ze zijn. Het gaat dan vaak om uiterlijke kenmerken van dieren, planten, mensen, het landschap. Ook de oorsprong van bepaalde culturele verworvenheden of gedragingen van mens en dier kan onderwerp van een natuurverklarend verhaal zijn. En het weer is natuurlijk een dankbaar thema, want overal zijn er mensen die afhankelijk zijn van het weer: de boeren, de vissers en de mensen die elke dag naar de lucht kijken en zich afvragen wat voor weer het wordt.
Lesopbouw Verhalen die normen en waarden doorgeven
U vertelt de kinderen het Afrikaanse verhaal ‘De reuzenrups’, dat u op de volgende bladzijden vindt. Daarna leest u met de leerlingen opdracht 1 uit het werkboek door. De kinderen maken deze opdracht zelfstandig. Als iedereen klaar is, bespreekt u de antwoorden. U vertelt de kinderen hierna dat ‘De reuzenrups’ een volksverhaal is waarin de normen en waarden sterk doorklinken: als je geen manieren kent, dan zal het niet best met je aflopen. En: als er iemand in de problemen zit, dan hoor je hem te gaan helpen. Het is een volksverhaal uit Afrika, waar het familie- en gemeenschapsgevoel sterk is. Daarnaast bevat het verhaal een natuurverklarend element: het verklaart waarom er op de hele wereld rupsen voorkomen. Aan de hand van ‘De reuzenrups’ kunt u met de kinderen praten over de rol van meisjes en vrouwen in volksverhalen en in kinderliteratuur. Verhalen die de natuur verklaren
U vertelt, of de kinderen lezen, ‘Het verhaal van de zomer en de winter’, dat in hun werkboek staat. De kinderen beantwoorden de vragen van opdracht 2 zelfstandig, waarna ze besproken worden. Achterin het leerlingenboek staat onder les 7 een extra opdracht 3, die een groepje kinderen in plaats van opdracht 2 kan doen.
U besluit deze les met het voorlezen van een volksverhaal met de vrouw in de hoofdrol: ‘De bruid van de landjonker’.
34
De reuzenrups Heel, heel lang geleden was er eens een rups die zo dik was als een olifant. Zijn mond was even rood als zijn staart. Op heel zijn lijf groeide haar en op zijn kop zat een lange, puntige hoorn. Op zekere dag gingen Mory, Bamba en Badjina naar de akker. Op een gegeven moment konden de kinderen niet verder, omdat de rups dwars over de weg lag te slapen. Bamba, een keurige jongen, groette hem beleefd: “Goedendag, papa.” “M’ba” [= Goedendag, dank je], antwoordde de rups, en ging opzij om hem door te laten. Daarna kwam Mory: “Goedendag grootvader. Hoe gaat het met u?” “M’ba”, antwoordde de rups, en ook de kleine Mory mocht erlangs. Toen was het Badjina’s beurt. Hij wilde er ook langs, maar hij kende geen nette manieren. Hij was niet zo beleefd als zijn vriendjes. Hij liep naar de rups toe en riep: “Goedendag rups.” De rups gaf geen antwoord. Hij bleef liggen waar hij lag en versperde de weg met zijn lange, harige lijf. Badjina gilde nog eens: “Rups-met-je-rode-mond, ik zei je gedag.” De rups zweeg en verroerde zich niet. Badjina schreeuwde: “Rups-met-je-rode-staart, ik zei je gedag.” Tenslotte werd de rups, die nog een tikkeltje roder was dan anders, echt kwaad en HOP!!!, hij slikte Badjina in één hap door. Mory en Bamba waren doodsbang. Ze verscholen zich in het struikgewas en pas toen de rups uit het gezicht was verdwenen, durfden ze naar het dorp terug te keren. Badjina’s vader rende naar het stamhoofd: “Mijn zoon is opgegeten door een vette rups!”, jammerde hij. Het stamhoofd riep alle mannen bijeen. “Breng jullie geweren mee”, beval hij, “en al jullie pijlen en bogen. We moeten de rups vinden en als we hem hebben, schieten we hem dood.” De mannen gingen haastig op weg. Maar toen ze de reusachtige rups in het oog kregen, toen ze zijn kolossale rode mond en de lange, puntige hoorn op zijn kop zagen, keerden ze zich om, wierpen hun geweren weg en holden rechtstreeks naar het dorp terug, zonder ook maar éénmaal om te kijken. “Waarom lopen jullie zo hard? Waar is mijn zoon? Wat is er aan de hand?”, vroeg Badjina’s moeder. “Je kunt het je gewoon niet voorstellen”, antwoordde het stamhoofd, “maar dat beest is zo groot als de apebroodboom van Diamadougou. Zijn mond is nog groter dan een kalebas. We zijn bang en rennen voor ons leven.” Badjina’s moeder barstte in snikken uit, maar de oudste vrouw van het dorp troostte haar en zei: “Aangezien de mannen Badjina niet bij je terug kunnen brengen, zullen wij, vrouwen, de rups gaan doden. Wij zullen je kind heelhuids afleveren.” Snel vormden de vrouwen een groep. Sommigen droegen stokken, waarmee het graan wordt fijngestampt, anderen kwamen met houten keukenlepels aanzetten, weer anderen met messen die gebruikt werden voor het schillen van yamswortels [dikke wortels, die als aardappels worden gekookt] en nog weer anderen brachten zelfs bijlen mee, waarmee ze in het dagelijks leven brandhout hakten. Toen ze het dorp verlieten, dreven ze de spot met de mannen. “Wij, vrouwen, zijn niet bang”, zeiden ze. “We zullen de rode staart van de rups mee terugbrengen en de grote, puntige hoorn van zijn kop.”
35
Na een tocht van verscheidene uren vonden de vrouwen de rups. Zoals altijd lag hij dwars over de weg. Hij sliep, net zoals een boa constrictor die op het punt staat een hinde te verzwelgen. Bindou, de dapperste van de vrouwen, liep op haar tenen naar de rups toe. Ze deed één stap, twee stappen, drie stappen, tot ze bijna bovenop het dier zat. Toen hief ze haar stamper heel hoog, toen hoger en zelfs nog hoger en... beng!... met één geweldige klap maakte ze hem af. “Kom allemaal, kom. Kom vlug!”, schreeuwde ze. En daar kwamen de vrouwen aanrennen. “De rups is dood”, gilden ze opgewonden. “Laten we snel zijn buik openmaken.” En weet je wat ze vonden? De kleine Badjina, zo gezond als een visje. De vrouwen hakten stevige stengels van de struiken en bonden daar de rups op. Toen sleepten ze het beest naar het dorp. “Kijk eens, kijk eens”, riepen ze, “we hebben Badjina gevonden en hij leeft. Wij, vrouwen, hebben de rups gedood.” “Snijd hem in stukjes”, schreeuwden alle anderen. Maar helaas! Met elke haal van het mes kwamen er wel tien, honderd, duizend kleine rupsjes te voorschijn uit het lijf van het vette dier. Ze krioelden over de grond in de straten, op het dorpsplein en zelfs in de huizen. En dat is de reden waarom wij, zelfs nu nog, op de hele wereld rupsen tegenkomen. [Uit: Rafelkap en andere verhalen – Ethel Johnston Phelps]
De bruid van de landjonker Er was eens een zeer rijke landjonker die een grote boerderij bezat, veel geld in zijn geldkist en goud op de bank had, maar toch nog iets miste _ en dat was een vrouw. Op een dag was een dochter van de buurman voor de landjonker aan het werk op het hooiland. Hij mocht haar erg graag en meende dat zij, als dochter van een arme boer, maar al te graag ja zou zeggen, zodra hij het woord ‘trouwen’ maar liet vallen. Dus zei hij tegen haar: “Ik heb bedacht, dat ik wil trouwen.” “Tja, mensen bedenken zoveel”, zei het meisje, terwijl ze bleef staan waar ze stond. Maar bij zichzelf dacht ze dat de oude baas iets zou moeten bedenken dat hem beter paste dan op zijn leeftijd met een jong meisje te trouwen. “En ik bedacht dat jij mijn vrouw zou moeten worden!”, zei hij. “Nee, dank u”, zei ze, “en welbedankt voor de eer.” De landjonker was niet gewend dat hem iets werd geweigerd, en hoe vaker zij hem afwees, hoe meer hij haar wilde hebben. Maar het meisje had er volstrekt geen oren naar. Dus liet de oude landjonker haar vader komen. Hij zei de boer dat hij maar eens met zijn dochter moest praten en het huwelijk moest regelen. Dan zou de landjonker hem het geld dat hij van hem had geleend, kwijtschelden en de boer op de koop toe het stuk grond geven dat aan zijn weilanden grensde. “Ja, ja, u kunt erop rekenen dat ik het haar aan haar verstand zal brengen”, zei de vader. “Ze is jong en weet nog niet wat het beste voor haar is.” Maar hoe de vader ook praatte, vleide en dreigde, al zijn pogingen waren vruchteloos. Het meisje zei dat ze de oude vrek niet wou, ook al zat-ie tot over zijn oren in het goud.
36
De landjonker wachtte en wachtte, maar op het laatst werd hij kwaad. De volgende dag bracht hij de arme boer een bezoek en zei hem dat hij de zaak onmiddellijk moest regelen als hij wilde dat de landjonker zijn voorstel zou handhaven. Want hij wilde nu niet langer wachten met trouwen. De boer zag geen andere oplossing dan erin toe te stemmen dat de landjonker alles voor de bruiloft in gereedheid bracht. Als de dominee en de bruiloftsgasten waren gearriveerd, zou de landjonker het meisje laten halen alsof haar komst gewenst was voor een of ander karweitje. Als ze dan zou komen, dacht de landjonker, zou ze zo onder de indruk zijn van de mooie bruidsjurk en de deftige bruiloftsgasten, dat ze met het huwelijk zou instemmen. Want hij kon niet geloven dat een boerenmeisje werkelijk een rijke echtgenoot zou afwijzen. Toen de gasten waren gearriveerd, riep de landjonker een van zijn knechten en zei hem naar de buurman te rennen en die te vragen direct te sturen wat hij beloofd had. “Maar als je niet meteen met haar terugkomt”, zei hij, zwaaiend met zijn vuist, “zal ik...” Hij maakte zijn zin niet af, want de jongen was al weggerend alsof de duivel hem op de hielen zat. “Mijn meester stuurt me om te vragen wat u hem had beloofd”, zei de jongen, toen hij bij de buurman kwam. Maar verlies alstublieft geen tijd, want de meester heeft het vreselijk druk vandaag.” “Ja, ja, ren maar naar de wei en neem haar mee”, antwoordde de vader van het meisje. De jongen snelde weg en toen hij bij de wei kwam, zag hij dat het meisje aan het hooien was. “Ik kom halen wat je vader aan mijn meester heeft beloofd”, zei de jongen. “Aha!”, dacht ze. “Waait de wind uit die hoek?” En met een twinkeling in haar ogen zei ze: “O ja, dat zal die kleine merrie van ons zijn. Ga haar zelf maar halen. Ze staat aan de andere kant van het erwtenveld te grazen.” De jongen sprong op het paard en reed haar in volle galop naar het huis van zijn meester. “Heb je haar bij je?”, vroeg de landjonker. “Ze staat beneden bij de deur”, zei de jongen. “Breng haar naar boven, naar de kamer die vroeger van mijn moeder was”, zei de landjonker. “Maar meester, hoe kan dat nu?”, zei de jongen. _ “Doe wat ik zeg!”, brulde de oude landjonker. “En als jij haar niet kunt overreden, laat iemand anders je dan helpen.” Toen de jongen het gezicht van zijn meester zag, wist hij dat tegenstribbelen geen zin had. Dus haalde hij alle knechten bij elkaar om hem te helpen. Een paar sleurden aan het hoofd van de merrie, anderen duwden van achteren, en uiteindelijk kregen ze haar boven en maakten de teugels aan een stijl van het bed vast. De trouwjurk, het kroontje en de bloemenkrans lagen uitgespreid op het bed op de bruid te wachten. “Nou, dat zit erop, meester”, zei de jongen toen hij beneden kwam. Hij veegde zijn voorhoofd af. “Zo’n zwaar werk heb ik hier op de boerderij nog nooit gedaan.” “Geeft niet, geeft niet, je heb het niet voor niks gedaan”, zei de meester. Hij haalde een zilveren muntstuk uit zijn zak en gaf dat aan de jongen. “Stuur nu de vrouwen naar boven om haar te kleden.” “Maar meester, hoe kan dat nu?”
37
“Hou je mond, jij!”, riep de landjonker. “Zeg hun dat ze haar trouwjurk moeten aantrekken en laat ze krans noch kroon vergeten!” De jongen rende de keuken binnen. “Luister eens, meisjes”, riep hij uit. “De meester is gek geworden! Jullie moeten naar boven gaan en de merrie als bruid aankleden. Ik denk dat hij een grap wil uithalen met zijn gasten!” De vrouwen moesten vreselijk lachen, maar renden toch naar boven en hulden het paard in al het kostbaars dat er was. En toen ging de jongen zijn meester vertellen, dat alles klaar was, met krans en kroon en al. “Heel goed, breng haar naar beneden. Ik zal haar bij de deur tegemoettreden”, zei de landjonker. Er klonk een luid gekletter en gebonk op de trap toen de merrie naar beneden werd geleid. Toen werd de deur naar het grote vertrek waar de landjonker met de bruiloftsgasten zat te wachten, opengegooid. En daar kwam de merrie binnen, als bruid gekleed, met een bloemenkrans die voor één oog hing. De mond van de dominee zakte open van verbazing. De gasten barstten in lachen uit, en wat de landjonker betreft – men zegt dat hij nooit meer op huwelijkspad ging. [Uit: Rafelkap en andere verhalen – Ethel Johnston Phelps]
38
Les 8
‘Kleinen’ en ‘Groten’
Doelen De kinderen weten dat een reden om een verhaal te vertellen is, dat de mensen er kritiek in kwijt kunnen op machthebbers die zich niet veel gelegen laten liggen aan het welzijn van het volk. Zij weten, dat deze maatschappijkritiek ook verwerkt is in sommige dierverhalen. Zij zien opnieuw, dat volksverhalen de hele wereld over reizen en van inhoud veranderen door het doorvertellen. Zij doen ervaring op in het vertellen van een deel van een verhaal.
Inhoud Herhalen van redenen waarom er verteld wordt en kennismaken met een nieuwe reden: uiten van kritiek op de machthebbers. Ontdekken dat de personages zowel mensen kunnen zijn als dieren die zich gedragen als mensen. Volksverhalen vertellen, beluisteren en met elkaar vergelijken. Op grond daarvan komen tot een herhaling van de kenmerken van volksverhalen: ze gaan de wereld rond en veranderen daarbij van inhoud.
Voorbereiding Klaarleggen van schrijfblaadjes.
Informatie - Kritische volksverhalen Overal op de wereld bestaan verhalen, waarin de arme sloeber het ondanks alles lukt de heersers van zijn land de baas te zijn, of waarin het kleine dier grote wilde beesten te slim af is. Deze verhalen werden geboren in de hoofden van wijze oude mannen en vrouwen die wisten wat er in de wereld te koop was. ’s Avonds bij het haardvuur vertelden ze daarover aan elkaar en aan hun kinderen en kleinkinderen. De boodschap in deze verhalen is steeds dezelfde: de groten winnen het niet altijd van de kleinen. De kleine heet in het ene land Domme Hans of Klein Duimpje, in een ander land is het een Indiaanse boer met een magere muilezel die bij de koning op bezoek gaat. Deze verhalen worden verteld om kritiek te geven op machthebbers die hun volk benadelen. En ze worden verteld om elkaar moed in te spreken en om elkaar voor te houden dat eens alles anders zal worden. Verhalen uit Nicaragua
Volksverhalen als deze komen bijvoorbeeld uit Nicaragua. Nicaragua is ongeveer vier keer zo groot als Nederland. Nicaraguanen spreken Spaans en aan de oostkust worden verschillende inheemse talen en ook Engels gesproken. De oorspronkelijke bewoners zijn de Indianen. De westkust van Nicaragua werd in de
39
zestiende eeuw door de Spanjaarden veroverd en rond 1630 vestigden de Engelsen zich aan de oostkust. Uiteraard hadden de Indianen niet veel op met hun overheersers. Vandaar dat er in Nicaragua volksverhalen ontstaan zijn waarin de Indianen kritiek uitten op de Spanjaarden en de Engelsen. Dierverhalen
Kritische volksverhalen kunnen uit veiligheidsoverwegingen in bedekte termen geformuleerd worden, bijvoorbeeld in de vorm van dierverhalen. Zo bestaan er in diverse landen konijn- of haas-verhalen. In Amerika en Nederland heet de hoofdpersoon Broer Konijn, in Afrika heet hij Haas en in Nicaragua Oom Konijn. Zijn tegenspelers verschillen, afhankelijk van de diersoorten die er in een land voorkomen of bekend zijn.
Lesopbouw Inleiding
U vraagt de kinderen, of ze zich nog enkele redenen kunnen herinneren, waarom er volksverhalen verteld worden. De kinderen noemen er enkele. U vertelt het verhaal van de ‘Boeken zonder geleerde’. Vraag de kinderen daarna, of ze vermoeden waarom dit verhaal verteld is. Volksverhalen die kritiek leveren
U vertelt iets over de volgende functie van volksverhalen: kritiek uitoefenen op machthebbers die zich weinig bekommeren om het welzijn van het volk. U betrekt de situatie in Nicaragua erbij. U deelt de kinderen mee, dat in dergelijke verhalen allerlei figuren kunnen optreden als ‘de kleinen’ en ‘de groten’, maar u zegt nog niets over de haas- en konijnverhalen. Verhalen uit Nicaragua
U leest met de kinderen de informatie uit het werkboek door tot en met het verhaal ‘De rivier de waarheid’ en geeft toelichting waar dat nodig is. De kinderen maken opdracht 1 individueel. Na afloop worden de antwoorden besproken. De bedoeling van vraag 3 onder opdracht 1 is, te laten zien dat volksverhalen subjectief kunnen zijn. Dierverhalen
De kinderen kunnen opdracht 2 in groepjes uitvoeren. Elke groep krijgt een ander haasof konijnverhaal mee. De groepjes bereiden zich voor op het vertellen van het verhaal. Dan worden de verhalen een voor een aan de klas gepresenteerd. Na elke presentatie stelt u de volgende twee vragen: 1. Waar komt het verhaal vandaan? 2. Wie is het ‘kleine’ dier uit het verhaal en wie het ‘grote’ dier? (Vraag naar de precieze namen.)
40
U noteert de landen en de namen van de kleine en de grote dieren in een schema op het bord, zodat de kinderen straks de namen en landen met elkaar kunnen vergelijken. Laat de leerlingen dit schema overnemen. Nadat verhaal 3 ‘Fons Vos gaat op jacht’ en verhaal 2 ‘De koning van de dorre bladeren’ verteld zijn, stelt u naast vraag 1 en 2 de volgende vragen: 3. Als je verhaal 3 en verhaal 2 met elkaar vergelijkt, wat valt je dan op? (Overeenkomst in personages: het gaat beide over een konijn. Overeenkomst in de truc die het konijn bedenkt: twee schoentjes op de weg en twee konijnen op de weg. Overeenkomst in de manier waarop het grote dier zich laat beetnemen: het loopt terug en vindt geen van beide schoentjes/konijnen meer.) 4. Het ene verhaal komt uit Nederland, het andere uit Nicaragua. Hoe kan het, dat de verhalen zoveel op elkaar lijken? (Het verhaal is doorverteld.) Nadat alle verhalen verteld en besproken zijn aan de hand van vraag 1 en 2, stelt u de volgende vragen, om tot een conclusie te kunnen komen: 5. Wie zijn steeds de kleine dieren in de verhalen? Hoe komt het, denk je, dat er overal op de wereld dierverhalen zijn die over hetzelfde kleine dier gaan? 6. Wie zijn de grote dieren in de verhalen? Waarom verschillen de grote dieren van land tot land van elkaar, denk je? (Elk land kent weer andere grote dieren. Een coyote zegt een Nederlander niets.) 7. Vergelijk de Nederlandse naam voor het konijn met de Noordamerikaanse naam. Wat valt je op? (Exact dezelfde naam). Hoe zou dit komen? (Het verhaal zal waarschijnlijk direct van daar naar hier gekomen zijn.) Bij de extra lessen en opdrachten achterin deze docentenhandleiding en het leerlingenboek vindt u een extra les 8A waarin kritische volksverhalen uit Indonesië aan de orde komen. Hierbij kan de wajangpop uit de vertelkist gebruikt worden.
41
Les 9
Verteldoeken en smartlappen
Doelen De kinderen kennen twee redenen waarom verhalen verteld worden: het verhaal als offer aan de goden en het verhaal als nieuwsbericht. De kinderen weten, dat die verhalen worden gezongen en dat er een verteldoek bij gebruikt wordt. De kinderen presenteren een verhaal met behulp van een verteldoek.
Inhoud Leren over de verteldoek in India en het verhaal als offer aan de goden. Beluisteren van het verhaal over ridder Pabuji. Lezen van de inleiding over de smartlap in Nederland en het gezongen verhaal als nieuwsbericht. Vergelijken van de smartlap en de verteldoek en de vertellers die daarbij horen. Maken van een smartlap of verteldoek en daarmee optreden.
Voorbereiding Klaarleggen van de materialen voor de opdrachten: gelinieerd papier, tekenpapier, een rol behang, teken- of schildermateriaal, lijm of plakband, muziekinstrumenten en een aanwijsstok.
Informatie - De verteldoek in India De verteldoek
Rajasthan is een deelstaat van India en grenst aan Pakistan. Een van de volken die in Rajasthan wonen, zijn de Bhils. Een bepaalde groep van de Bhils wordt beschouwd als een soort priesters. Zij trekken rond en vertellen zingend oude verhalen. Ze maken daarbij gebruik van een beschilderde doek, die in grootte kan variëren van 4 tot 10 meter lengte bij 1,5 tot 2 meter hoogte. Op deze verteldoek staan verhalen afgebeeld die voortkomen uit de kleurrijke geschiedenis van Rajputana, het vroegere Rajasthan. De verhalen gaan over ridders, schone jonkvrouwen, spannende rooftochten en het leven aan het hof. Het belangrijkste deel van het verhaal staat middenop de verteldoek. De overige delen staan kriskras over de doek verspreid. De plaats op de doek hangt samen met de geografische ligging van de plek waar het betreffende deel van het verhaal zich afspeelt. Deze ordening is afwisselend en verrassend voor het publiek, dat niet van tevoren weet met welke afbeelding de verteller verder zal gaan. Volksverhaal als offer aan de goden
Een van de bekendste verhalen is dat van ridder Pabuji (spreek uit: Paboedzjie). Hij leefde aan het eind van de veertiende eeuw. Hij werd geboren in Rajputana (spreek uit: Ratsjpoetana; nu Rajasthan). Zijn eigenlijke naam was Pabu (spreek uit: Paboe), maar vanwe-
43
ge de vele wonderbaarlijke avonturen die hij beleefde, noemde iedereen in India hem Pabuji, oftewel Weledelgeboren Heer Pabu. Pabuji is de beschermheer van een bepaalde groep Bhils. Hij is een ridder die zich altijd aan zijn woord houdt. Een opvoering van het verhaal over Pabuji met behulp van de verteldoek is een heilige handeling en heeft, behalve amusementswaarde, ook een louterende werking op de toeschouwers. Een dergelijke opvoering wordt als een offer aan de goden beschouwd en vindt bijvoorbeeld plaats als een lid van de familie genezen is van een ziekte. Voor de aanvang van het verhaal bewijst de verteller, de Bhopa, eer aan de goden, die meestal linksboven op de doek staan afgebeeld. Hij bidt en brandt wierook. Dan begint hij met de vertelling, die één nacht duurt als het volledige verhaal over Pabuji verteld wordt.
De god Ganesha verwijdert de obstakels bij iedere nieuwe onderneming. Ceremonie aan het begin van een verteldoekopvoering.
Bhopa en Bhopi
De Bhopa vertelt samen met zijn vrouw, de Bhopi. Zij zingen afwisselend het verhaal. Zij wijst de schilderingen aan waarover verteld wordt, ’s nachts bijgelicht door een olielampje in haar hand. Af en toe danst ze met rinkelende belletjes om haar enkels. De Bhopa begeleidt zichzelf op een snaarinstrument, de Ravanahata, gemaakt van een lange bamboestok met een kokosnoot als klankkast en twee hoofdsnaren van paardehaar. Aan de strijkstok, ook van paardehaar vervaardigd, hangt meestal een bundeltje belletjes.
Informatie - De smartlap in Nederland De smartlap
In Nederland kennen we ook een soort verteldoek: de smartlap. Een smartlap was een grote gekleurde doek waarop in chronologische volgorde een verhaal stond afgebeeld. Een straatzanger zong er een bijbehorend lied bij. Uit de straatliederen zijn de tegenwoordige smartlappen ontstaan. Deze hebben hun naam aan de verteldoek te danken. Het gezongen verhaal als nieuwsbericht
Het verhaal op de smartlap was meestal een berijmd nieuwsbericht, dat gezongen werd. Sommige nieuwsberichten veranderden echter in verhalen die vaker verteld werden. Een bericht over een gesneuvelde soldaat bijvoorbeeld kon een straatzanger in oorlogstijd meerdere malen gebruiken.
44
Het publiek betaalde de straatzanger voor het lied dat hij bracht. De straatzanger bracht bij voorkeur een verhaal dat de ontroering bij de luisteraars opriep of hun sensatiezucht bevredigde. De mensen hadden ook veel belangstelling voor nieuws uit andere streken. De smartlap hielp met zijn kleurrijke afbeeldingen de aandacht van de luisteraars vast te houden. Vaak bevatte het lied een refrein. Het publiek kon dan meezingen, wat ook de betrokkenheid vergrootte. En hoe groter hun betrokkenheid, des te beter zij betaalden. Sommige gezongen verhalen werden erg populair en veranderden uiteindelijk in een volkslied dat veel mensen kenden. Een voorbeeld daarvan is het lied ‘Het stille klooster’. Het verhaal stamt uit Duitsland en is waarschijnlijk geschreven tijdens een oorlog tussen Duitsland en Frankrijk. Het gaat over een soldaat die zwaar gewond raakt in de oorlog. Hij verliest al zijn ledematen en wordt naar een klooster gebracht om verzorgd te worden. Zijn moeder vindt hem daar. De zoon overleeft het echter niet en sterft. Zijn moeder sterft daarna ook, van verdriet. In de hemel ontmoeten ze elkaar weer. Van dit verhaal is een smartlap bewaard gebleven, net als van het lied ‘Daar was laatst een meisje loos’. Dit laatste stamt uit de negentiende eeuw en gaat over een meisje dat als matroos verkleed meevoer op een schip, wat in die tijd hoogst ongebruikelijk was. De straatzanger
De straatzanger verzamelde luidkeels publiek om zich heen en begon zijn verhaal in de vorm van een lied waarvan hij de woorden meestal zelf geschreven had. De straatzanger zelf of zijn vrouw wees tijdens het zingen de afbeeldingen op de smartlap aan die bij de tekst hoorden. Hij begeleidde zichzelf op een muziekinstrument, zoals een accordeon, buikorgel of viool. De straatzanger zong op plaatsen die druk bezocht werden en waar mensen toch al naar toe kwamen om geld uit te geven. Op markten, kermissen en bij optochten vond hij veel gehoor. Hij was echter ook te vinden op straten en pleinen. Soms verkocht hij boekjes waarin bekende verhalen stonden. De mensen konden daar verzoeknummers uit opgeven, die de straatzanger vervolgens ten gehore bracht. De straatzanger kwam vanaf de elfde of twaalfde eeuw in heel Europa voor en liedjes trokken, net als verhalen, de grenzen over.
Lesopbouw Inleiding
U vraagt de leerlingen, of zij zich uit de vorige lessen nog herinneren, om welke redenen volksverhalen verteld kunnen worden. U vertelt, dat ze er deze les twee redenen bij leren: in India worden volksverhalen verteld om goden te bedanken voor hun hulp, bijvoorbeeld na de genezing van een zieke. In Nederland werden vroeger verhalen verteld om de mensen op de hoogte te stellen van het nieuws. U zegt, dat we beginnen met volksverhalen uit India die als offer voor de goden bedoeld zijn. 45
De verteldoek in India
U leest met de kinderen uit het leerlingenboek, les 9: ‘De verteldoek in India’ en geeft waar nodig aanvullende informatie. In de vertelkist is een Indiase verteldoek met het beknopte verhaal over Pabuji opgenomen.
U vertelt het verhaal over ridder Pabuji, dat u aan het einde van deze les vindt. Op het verteldoek uit de leskist, of op het doek dat is afgebeeld in het leerlingenboek, zijn verschillende scenes uit het Pabuji-verhaal te herkennen. U kunt ze aanwijzen tijdens het vertellen. De smartlap in Nederland
Lees met de kinderen uit het leerlingenboek, les 9: ‘De smartlap’ en geef eventueel aanvullende informatie. Bespreek opdracht 1 klassikaal. Lees verder in het leerlingenboek en geef toelichting waar dit nodig is. De leerlingen maken opdracht 2 twee aan twee. Als ze daarmee klaar zijn, bespreekt u deze opdracht klassikaal. In de vertelkist vindt u een voorbeeld van een smartlap.
Groepsopdrachten
De leerlingen maken opdracht 3, 4 of 5 in groepjes. U kunt de hele klas dezelfde opdracht geven, of de kinderen laten kiezen welke van de drie opdrachten ze gaan uitvoeren. De groepjes treden op met hun verteldoek of smartlap.
46
Een verhaal over ridder Pabuji Vele eeuwen geleden werd in India, in een gebied dat Rajputana [spreek uit: Ratsjpoetana] heette, een bijzonder kind geboren. Zijn vader was een ridder en zijn moeder een schone jonkvrouw. Zij noemden hun zoon Pabu. Dat Pabu een bijzonder kind was, kon je al merken toen hij net geboren was, want de godin zelf gaf hem melk. Zij veranderde zich in een leeuw zodat de kleine Pabu bij haar kon drinken. Net als zijn vader, moest Pabu natuurlijk ridder worden. ‘Ridders in India zien er prachtig uit. Ze hebben grote ogen die ver kunnen turen naar de eindeloze horizon; een grote zwarte snor met een prachtige krul aan het eind; op hun hoofd een kleurige tulband; in de oren een schitterend sieraad en dan natuurlijk twee heel belangrijke zaken, waaraan je de echte ridder herkent: z’n zwaard om te vechten, om anderen te beschermen, en een geurige lotusbloem, om te schenken aan de jonkvrouw op wie ze verliefd zijn.’ Als ridder had Pabu natuurlijk een paard nodig. Hij wist dat de godin een heel bijzonder paard had, een soort toverpaard. Dus vroeg hij haar of hij dat paard mocht berijden. Na lang nadenken stemde de godin toe, maar ze stelde wel een voorwaarde! Ze wilde dat Pabu haar kudde koeien zou beschermen. Als er onraad dreigde, zou ze een vogel sturen om Pabu op te halen. Dat vond Pabu prima. Op zijn prachtige paard reed hij de wereld in, op weg naar vele avonturen. Een paar jaar verstreken. Op een dag ging een nichtje van ridder Pabu trouwen. Als bruidsschat wenste haar man een kudde kamelen van een eiland, heel ver weg. Pabu moest ze halen. Dat viel niet mee, want de reis was moeilijk en de kamelen werden bewaakt door de duivelse, tienhoofdige koning Ravanna. Maar met de hulp van zijn vier beste vrienden lukte het Pabu om de kamelen te roven.
47
Op de terugreis ontmoet Pabu een knappe jonkvrouw. Hij is direct verliefd en vraagt haar hand. Haar vader geeft toestemming om te trouwen. De bruiloft wordt een groot feest, maar net op het moment dat de Hindoepriester hen wil trouwen, gebeurt er opeens iets. De vogel van de godin komt aanvliegen. Pabu weet wat dat betekent: er dreigt gevaar voor de koeien van de godin en hij moet ze beschermen. Dadelijk springt hij op zijn toverpaard en gaat op pad. Zijn bruid moet maar wachten tot hij terug komt! Onderweg beleeft hij weer vele wonderlijke avonturen. ‘Een zwarte slang kronkelt over de grond. Ridder Pabu vraagt een man in zijn leger om op zijn fluit te blazen. Die man is een beroemde slangenbezweerder. Hij blaast op zijn fluit en daardoor wordt de slang mak en ongevaarlijk. Hij wiegt heen en weer op de tonen van de fluit. En verder gaat het leger weer.’ ‘Onderweg wordt ook nog een keer Pabu’s toverpaard gestolen. Gelukkig kunnen ze het weer bevrijden. Eindelijk, na vele omzwervingen, komen ze bij de kudde koeien aan, die wordt aangevallen door een leeuw. Pabu doodt de leeuw met één houw van zijn zwaard. Zo kunnen we nog wel uren doorgaan met verhalen over de held ridder Pabuji. Als je het volledige verhaal over ridder Pabuji wil vertellen, ben je een hele dag of nacht bezig. En die tijd hebben we niet.’ [Bron: Ellis Mensinga, Den Haag]
48
Extra opdrachten en lessen behorend bij de vertelkist
49
Bij les 3
Extra opdracht: Madroesjka’s als vertelattribuut
Informatie Madroesjka’s
De houten, in elkaar passende Madroesjka’s bestaan al meer dan honderd jaar. Het schijnt dat ze voor het eerst werden gemaakt door makers van houten speelgoed rond München. Ze hebben zich van daaruit over de Slavische gebieden (Oost-Europa) verspreid. De poppen zijn nog steeds populair om verschillende redenen. Zo zijn er de gebruiken rond een grootmoeder-figuur die in de Slavische wereld een soort godin van de dood voorstelt. In sommige dorpen werd zo’n figuur uitgebeeld in stro. Deze werd na de winter door de jonge mensen van het dorp in de rivier gegooid of verbrand. Nadat ze ‘de dood hadden weggebracht’ kwamen de jongelui terug met een stok waar een pop aan hing. Soms was deze pop in de pop van stro verborgen geweest en werd hij er uitgehaald als een teken van nieuw ontstaan leven uit de dood. De grootmoeder-figuur is ook geliefd in de volksverhalen uit de Slavische landen. De Madroesjka’s worden wel gezien als een uitbeelding van deze grootmoeder die nieuwe generaties heeft voortgebracht. De poppen worden vaak cadeau gegeven bij een geboorte als symbool van vruchtbaarheid en eeuwig leven. Verder worden ze gebruikt als vertelattribuut. Het te vertellen verhaal wordt dan vaak op de volgende manier geïntroduceerd: “Mijn overgrootmoeder vertelde dit verhaal aan mijn grootmoeder, die het weer aan mijn moeder vertelde en mijn moeder vertelde het aan mij.” Bij elke generatie die aan bod komt wordt een pop opengemaakt en de volgende getoond. Het verhaal ‘De vijf slimme meisjes’, dat achteraan deze les staat, komt uit Polen.
Lesopbouw Vertellen met de Madroesjka’s
U geeft wat achtergrondinformatie over de madroesjka’s. Dan vertelt u het verhaal van de vijf slimme meisjes. In de rechterkolom ziet u hoe u de poppen hierbij moet gebruiken. De kinderen zien zo hoe je een verhaal kunt verlevendigen met behulp van een vertelattribuut.
51
De vijf slimme meisjes Er was eens een man, genaamd Gonella, die de kost verdiende door mensen voor de gek te houden. Hij trok van stad naar stad en elke dag eindigde met zijn buik vol eten en zijn zakken vol geld, allemaal verdiend met zijn trucs. Op een dag ging Gonella op pad langs een weg die hij nog niet kende. In de verte zag hij een stad. Toen hij de rand van de stad naderde, zag hij een huis waar een meisje voor stond. Het meisje zag er niet al te snugger uit, dus Gonella dacht bij zichzelf: Ik weet zeker dat ik hier iemand voor de gek kan houden. Hij zei tegen het meisje: “Goedendag jongedame, waar is je vader?” “Goedendag, mijnheer”, antwoordde het meisje beleefd. “Mijn vader heeft het druk. Hij heeft het druk met veel maken van weinig.” Gonella begreep het antwoord van het meisje niet, maar
Laat de dichte set poppen zien.
Haal de grootste pop snel uit elkaar.
zei dat niet tegen haar. Hij dacht bij zichzelf: “Misschien is
Zet hem weer in elkaar en zet hem
er hier iemand anders die me gewoon antwoord kan
op een goed zichtbare plek. Laat de
geven.”
tweede pop zien.
Op hetzelfde moment verscheen achter het meisje een jonger zusje. Gonella vroeg aan haar: “Goedendag jongedame, waar is je moeder?” Het tweede meisje antwoordde net zo beleefd: “Goedendag mijnheer, mijn moeder heeft het druk. Ze heeft het druk met iets beters maken van iets goeds.” Gonella snapte er niets meer van. Hij begreep dit antwoord ook niet, maar hij wilde het niet toegeven. Toen verscheen achter het tweede meisje een nog jonger
Zet de tweede pop uit en in elkaar en
zusje. Gonella zei: “Goedendag jongedame, waar is je
zet hem naast de eerste pop. Laat de
broer?” Het derde meisje was net zo beleefd als haar zusjes en zei: “Goedendag mijnheer, mijn broer heeft het druk. Hij heeft het druk met jagen tussen hemel en aarde.”
52
derde pop zien.
Houden deze meisjes me voor de gek, vroeg Gonella zich
Zet de derde pop uit en in elkaar en
af? Hij besloot dat het beter was om naar een ander huis
zet hem naast de andere twee. Laat
te gaan. Toen verscheen achter het derde meisje weer een jonger
de vierde pop zien. Zet de vierde pop uit en in elkaar en
zusje. Ze was nog erg klein. Bij haar moet het toch wel lukken, dacht Gonella. Hij zei: “Goedendag kleine meid, waar is je opa?” Het vierde meisje zei beleefd: “Goedendag mijnheer, mijn opa heeft het druk. Hij heeft het druk met de deur dicht maken om hem open te houden.” zet hem naast de andere drie. Laat de
Deze meisjes antwoorden allemaal in een raadsel, dacht Gonella. Hij wilde zich net omdraaien om naar het volgende huis te gaan, toen achter het vierde meisje een baby-
vijfde pop zien precies op het moment dat u het heeft over ‘een baby-zusje’ hebt.
zusje verscheen. Ze was nog zo jong dat ze amper kon praten en lopen. Misschien kan ze me aanwijzen waar iemand is, dacht Gonella. Hij zei: “Hallo kleintje, waar is je oma?” Het vijfde meisje zei: “Oma heeft het druk. Ze heeft het druk met brood bakken dat we al hebben opgegeten.” Dat was teveel voor die arme Gonella. Hij werd kwaad en riep: “Jullie zijn stoute meisjes. Jullie vertellen me leugens!” “O nee, mijnheer!”, huilde de kleinste. “We vertellen de waarheid. Kunt u dat niet ruiken?” Gonella snoof en hij rook de heerlijke geur van versgebakken brood. “Maar hoe kan dat brood zijn wat jullie al hebben opgegeten?”, vroeg hij. Het kleine meisje legde uit: “Gisteren zag oma dat we geen brood meer hadden, dus ze stuurde ons naar de buren om vijf broden te lenen. We hadden zo’n honger dat we ze allemaal opaten. Vanmorgen begon oma met brood bakken. Ze maakte vijf ronde broden. Toen het brood in de oven lag, dacht ze ineens ergens aan. Ze zei: ‘O, ik heb maar vijf broden gemaakt. Ik was vergeten dat we er ook
53
nog vijf aan de buren terug moeten geven. Ik bak brood dat we al hebben opgegeten. Als deze broden klaar zijn moet ik er nog meer maken.’ Nu ziet u dat ik de waarheid vertelde. Oma bakt brood dat we al hebben gegeten.” Wat een slim antwoord voor zo’n klein meisje, dacht Gonella bij zichzelf. Maar hij zei dit niet hardop. In plaats daarvan dacht hij bij zichzelf: Ik moet uitvinden wat die andere meisjes met hun antwoord bedoelden. Dan kan nooit meer iemand me ermee voor de gek houden. Hij vroeg aan het vierde meisje: “Hoe zat dat nou met je
Zet de kleinste pop neer.
Pak de vierde pop op.
opa?” “Hij heeft het druk met de deur dicht te maken om hem open te houden.” “Hoe doet hij dat dan?”, vroeg Gonella. Het kleine meisje wees naar een plek bij de rivier. “Daar is opa. Hij repareert het net waar we de vissen die we op willen eten in bewaren. Gisteren maakte een van de vissen een groot gat in het net en opa zei dat het net een deur was die andere vissen eruit liet. Hij zei dat we die deur dicht moesten maken zodat de vissen niet konden ontsnappen. Maar hij durfde hem niet te strak te sluiten want dan zouden de vissen niet kunnen ademen en doodgaan. En we kunnen geen dode vis eten. Dus opa zei dat hij de deur in het net dicht moest maken, maar net genoeg om hem open te laten.” Wel heb je ooit, dacht Gonella. Hij vroeg aan het derde meisje: “Hoe zit dat met je broer?” “Hij jaagt tussen hemel en aarde.” Gonella keek rond maar hij zag geen broer. “Daar is hij”, gilde het meisje, en ze wees omhoog naar een van de bomen. “Hij zit in de kerseboom om op de zoetste kersen te jagen. Hij is niet in de hemel en hij is niet op de aarde. Hij jaagt tussen hemel en aarde.”
54
Zet de vierde pop neer en pak de derde op.
Gonella draaide zich naar het tweede meisje: “Hoe zat dat
Zet de derde pop neer
nou met je moeder?”
en pak de tweede op.
“Ze maakt iets beters uit iets goeds.” Gonella keek omhoog en omlaag. Hij hoorde een hard geluid, maar hij zag geen moeder. Het meisje wees naar een gebouwtje naast het huis. “Moeder is in de melkerij, ze karnt boter van room. Room is goed, maar boter is beter.” “Dat had ik ook nog wel kunnen verzinnen als je me iets langer had laten luisteren”, zei Gonella. Hij draaide zich om naar het laatste meisje. “Hoe zat dat nou met je vader?”
Zet de tweede pop neer en pak de eerste op.
“Hij heeft het druk met veel uit weinig te maken”, zei ze. Gonella keek omhoog, omlaag en om zich heen. Hij rook en hij luisterde. Maar hij snapte niet wat ze bedoelde. “Vader is ver weg in de velden om te zaaien. Voor elk zaadje dat hij plant oogsten we honderd granen. Hij maakt veel van weinig.” Nou, dacht Gonella bij zichzelf. Als de kinderen hier al zo slim zijn, hoe slim moeten de ouderen dan wel niet zijn? Ik denk niet dat ik iemand hier voor de gek kan houden. Hij draaide zich om, liep weg en kwam nooit meer terug. En zo zorgden vijf slimme meisjes ervoor dat de mensen in
Zet de eerste pop neer en wijs naar
hun dorp door Gonella niet voor de gek werden gehouden.
alle vijf.
[Uit: The family storytelling handbook – A. Pellowski]
55
Les 4a Extra les: vertellen in Afrika (2)
Doelen De kinderen weten hoe ze een verhaal kunnen verlevendigen en vertellen met behulp van geluiden. Ze maken kennis met een Afrikaans verhaal.
Inhoud Oefenen met zelfgemaakte geluiden en instrumenten. Geluiden laten horen tijdens het voorlezen van het verhaal.
Voorbereiding Klaarleggen van de talking-drum en duimpiano en oude kranten.
Informatie Zie voor de achtergrondinformatie wat betreft talking-drum en duimpiano en het bespelen van deze instrumenten les 4. Behalve met woorden, is het ook mogelijk zich uit te drukken met geluiden. De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, dingen die in het verhaal te horen zijn of handelingen die plaatsvinden, zijn uit te drukken of te ondersteunen met geluiden. Het verhaal ‘De leeuw op het pad’ dat achteraan deze les staat is gebaseerd op een verhaal uit Zambia.
Lesopbouw Zelf geluiden maken
U vertelt dat we een verhaal behalve met woorden ook met geluiden kunnen vertellen. U vertelt welke geluiden we gaan gebruiken en oefent deze met de hele klas. U oefent ook de manieren waarop de geluiden gebruikt kunnen worden. In het verhaal zelf staat waar en hoe de geluiden gemaakt kunnen worden. Geluiden: het bespelen van de talking-drum het bespelen van de duimpiano sissen stampen op de grond grommen ritselen met een krant klakken met de tong
= lopen boer = bespelen duimpiano = hitte = lopen van de boerin = leeuw = sluipen van een leeuw = huppen van een konijn
57
Manieren: hard — zacht langzaam — snel wegstervend — dichterbij komend U geeft wat achtergrondinformatie over beide Afrikaanse muziekinstrumenten en laat enkele leerlingen demonstreren hoe ze bespeeld moeten worden. U wijst daarna drie leerlingen aan die de instrumenten gaan bespelen en verdeelt de andere geluiden over een aantal groepjes. Een verhaal verlevendigen met geluiden
U leest het verhaal voor en geeft aan, wanneer en op welke manier elk muziekinstrument of elk groepje leerlingen een geluid moet maken. Let erop dat de duimpiano aan een tweede persoon moet worden doorgegeven. Oefen dit een paar keer en lees vervolgens het verhaal voor zonder aan te geven wanneer en hoe er een geluid moet worden gemaakt.
58
De leeuw op het pad Een boer en boerin zijn heel gelukkig samen. De boerin vindt het alleen wat stilletjes soms, ze mist haar grote familie. En daarom gaat ze er vaak op bezoek. Op een dag zijn de boer en de boerin aan het hooien. Het is erg heet. De zon brandt op hun lichaam [ ].
sissen
De vrouw wil haar familie bezoeken. “Ga maar vast”, zegt haar man, “maar neem vandaag het lange pad en niet het korte, want ik heb gehoord dat daar een leeuw rondsluipt”. De vrouw luistert maar half, en gaat op pad. Ze loopt weg [ ].
stampen op de grond, wegstervend
De man werkt nog even door, het is nog steeds heet [ ].
sissen
Dan krijgt hij een onbehaaglijk gevoel. Hij legt zijn hooivork weg en loopt naar de rand van het dorp [ ]. Als hij
talking-drum
op de splitsing van het korte en het lange pad aankomt, ziet hij de voetstappen van zijn vrouw op het korte pad. Dan begint de boer te rennen [ ]. Bij een bocht, waar
talking-drum, snel
een grote steen de weg verspert, ziet hij zijn vrouw en een leeuw die op het punt staat haar aan te vallen. De leeuw brult [ ]. De man pakt zo snel als hij kan zijn duim-
grommen, dichterbij komend
piano die hij aan zijn broekriem heeft hangen, en begint te spelen [ ].
duimpiano
De leeuw draait zijn kop in de richting van het geluid en luistert [ ].
grommen, wegstervend
De boer gebaart zijn vrouw om zo hard mogelijk weg te lopen. De boerin rent weg zonder om te kijken [ ].
stampen op de grond, snel, wegstervend
De boer speelt even rustig door op zijn duimpiano, terwijl hij nadenkt [ ]. Dan doet hij langzaam twee grote stap-
duimpiano
pen achteruit [ ].
trommel, langzaam, zacht
Meteen sluipt de leeuw twee passen vooruit [ ].
ritselen met een krant, langzaam
Dan neemt de boer drie stappen achteruit [ ] en sluipt
talking-drum, langzaam, zacht
de leeuw weer drie passen vooruit [ ].
ritselen met een krant, langzaam
“Dit helpt niets”, denkt de boer, “ik moet iets anders verzinnen.” En op dat moment fluistert een groot konijn naast hem: “Psst, geef mij je duimpiano en maak dat je wegkomt. Ik heb altijd al een duimpiano willen hebben.”
59
Terwijl hij speelt [ ] geeft de boer de duimpiano over
duimpiano
[ ☛] aan het konijn [ ] en rent dan weg zo snel als hij kan [ ].
☛ duimpiano doorgeven duimpiano talking-drum, wegstervend, snel, hard
Het konijn speelt even door op de duimpiano [ ] en de
duimpiano
leeuw luistert [ ]. Dan hupt het konijn langzaam twee
grommen, zacht
passen achteruit [ ]. De leeuw sluipt een
klakken met de tong, langzaam, zacht
pas vooruit [ ]. Weer hupt het
ritselen met een krant, langzaam
konijn twee passen achteruit [ ] en
klakken met de tong, langzaam
de leeuw sluipt een pas vooruit [ ].
ritselen met een krant, langzaam
Opeens verdwijnt het konijn ‘plop’ in zijn holletje [ ].
klakken met de tong, snel, hard
De leeuw kijkt verdwaasd om zich heen. Voor hem op de grond ligt nu alleen nog de duimpiano. De ongelukkige leeuw brult een paar keer [ ]. Hij denkt: “Ik snap er niets meer van. Eerst dacht ik dat ik een mens zag, toen leek het een groot, mals konijn, en nu ligt er alleen nog een muziekinstrument. En dat lust ik niet... Dan ga ik maar op zoek naar een ander lekker hapje.” De leeuw verdwijnt en de boer en zijn vrouw leven nog lang en gelukkig. [Uit: The Story Vine – A. Pellowski]
60
grommen, hard
Les 8a Extra les: Wajangspel
Doelen De kinderen maken nader kennis met kritische volksverhalen uit Indonesië die gebracht worden als wajangvoorstellingen. De kinderen weten, dat wajangvoorstellingen van oorsprong een religieus karakter hebben. De kinderen spelen een modern of een Hindoeïstisch Indonesisch wajangspel.
Inhoud Leren over schimmenspelen met een religieus karakter en schimmenspelen met een kritisch karakter. Kennismaken met het wajangspel in Indonesië, onder andere met de verschillende soorten wajangpoppen: wajang koelit, wajang klitik en wajang golek; met het onderscheid tussen goede en kwade poppen; met de verteller; de gamelanmuziek en de opvoering. Opvoeren van een zelfgeschreven of bestaand wajangspel in de klas: maken van wajangpoppen, bedenken van muziek, instuderen van de rollen en vervaardigen van het scherm.
Voorbereiding Klaarleggen van de volgende materialen: – schrijfblaadjes; – kopieën van de schimmenspelverhalen, waarop de kinderen aantekeningen kunnen maken; – muziekinstrumenten; – doeken of een wit laken, een poppenkast en een lamp of projector; – gewone poppenkastpoppen; – stevig karton, scharen, splitpennen, stokjes om de schimmenpoppen op te bevestigen, punaises, verf of kleurpotloden Lenen van een cassette of CD met gamelanmuziek. Het is leuk om wat gamelanmuziek te kunnen laten horen. De muziekafdeling van de bibliotheek kan u er waarschijnlijk wel aan helpen. Boeken over Indonesië uit het documentatiecentrum halen.
Informatie Schimmenspel met een religieus karakter
Het poppenspel is heel oud. De oudste vorm is het schimmenspel. Schimmen, of schaduwbeelden, kunnen alleen ontstaan door licht en duisternis. Het spel is altijd in de avond en/of ’s nachts vertoond. Het schimmenspel ontwikkelde zich snel tot een belangrijk element in magische en godsdienstige rituelen. Licht en schaduw kregen de betekenis van goed en slecht, leven en dood. Men neemt aan, dat het schimmenspel is ontstaan in Midden-Azië en van daaruit is verspreid naar India en China. Vanuit India is het met het Hindoeïsme meegekomen naar
61
Indonesië, dat al vroeg handelsbetrekkingen met India onderhield. De verhalen uit het Hindoeïsme werden in India door middel van het schimmenspel weergegeven. In Indonesië werd dit gebruik nagevolgd. De Indonesische schimmenspelen, de wajangspelen, handelen altijd over de strijd tussen het goede en het kwade. Schimmenspel met een kritisch karakter
Later verliest het schimmenspel zijn religieuze karakter en komt er een toenemend politiek- en maatschappijkritische inhoud voor in de plaats. Een oorzaak hiervan is, dat de spelen niet meer door geestelijken worden vertoond; de voorstellingen vinden niet meer plaats in of bij de tempel. De strijd tussen goed en kwaad wordt niet meer tussen goden geleverd, maar vindt concreet plaats tussen mensen. De kritische voorstellingen zijn meerdere malen door de overheid verboden, omdat zij het publiek teveel in beroering brachten. Het kwam voor dat poppenspelers werden gearresteerd en schimmenpoppen verbrand. Het schimmenspel in Indonesië
Wajang betekent ‘schim’. Een wajangspel is dus een schimmenspel. De schimmenspeler heet de dalang. Vaak zit hij op de grond achter het grote scherm dat tot op de grond reikt. Hij zet de schimmen, die aan de onderkant zijn verlengd met een stokje, in een boomstam, waarin gaten gemaakt zijn. De boomstam ligt op de grond tegen het scherm aan. Hij beweegt de twee armen van de pop door middel van de staafjes die aan de polsen van de schim zijn vastgemaakt. Het Indonesische wajangspel is nog altijd erg populair. De voorstellingen worden ’s nachts gegeven, tussen negen uur ’s avonds en zes uur ’s morgens. Er kunnen wel 350 verschillende figuren in meespelen. Het spel wordt begeleid door gamelanmuziek, zangers en zangeressen. De verteller, de dalang, is dirigent van het orkest, zingt mee èn verzorgt in zijn eentje de gesprekken tussen de poppen. Er is zowel belangstelling voor de oude Hindoeïstische wajangvoorstellingen als voor de moderne kritische opvoeringen. Indonesië is een land, waar de mensenrechten nog stelselmatig geschonden worden. Vandaar dat er onder de bevolking behoefte bestaat kritische verhalen te vertellen en te beluisteren.
Lesopbouw Kritische volksverhalen
U roept in herinnering terug, dat we de vorige keer bezig zijn geweest met kritische volksverhalen en vertelt dat we daar vandaag op doorgaan. U vertelt iets over schimmenspelen met een religieus karakter, schimmenspelen met een kritisch karakter en het wajangspel.
62
Het wajangspel
De leerlingen nemen hun werkboek voor zich en lezen de informatie door, totdat zij opdracht 1 tegenkomen. Deze wordt even nader uitgelegd, individueel gemaakt en besproken. Dan leest u door tot aan opdracht 2. Deze wordt ook individueel gemaakt en daarna besproken. De kinderen lezen door tot aan opdracht 3, 4 en 5. U legt de kinderen deze opdrachten duidelijk uit, zodat ze goed weten wat er per opdracht van hen verlangd wordt. Daarna maken de kinderen een keuze tussen opdracht 3, 4 en 5. Kinderen die eerder klaar zijn met hun opdracht dan de rest, kunnen boeken over Indonesië inkijken. Laat hen op het schoolbord tekeningen maken van het Indonesische landschap: de planten, bomen en dieren die er leven; de huizen waarin de mensen wonen; enzovoorts. Op die manier kan in het klaslokaal een Indonesische sfeer worden opgeroepen.
63
Bronvermelding
– Achtergrondinformatie en verwerkingssuggesties Turkije. Landeninformatie in het kader van intercultureel onderwijs. Zeist – Alena Benes˘ová, Dierensprookjes, Sassenheim 1986 – D. Bloemraad, De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua, Amsterdam 1992 – R. Dahl, Roald Dahl’s gruwelijke rijmen, Baarn 1987 – V. Frederik, I. Strouken, H. Weijkamp (red.), Stoeien met sagen, Utrecht 1993 – W. de Graaff e.a., Op de stroom van de rivier. Over vertellen, Den Haag 1989 – M. Hadithi, De gulzige zebra, Haarlem 1991 – H. Harman, Het jaar met de drie namen en andere verhalen uit Nyanza – Hier is Broer Konijn!, Apeldoorn 1993 – Ethel Johnston Phelps, Rafelkap en andere verhalen, Amsterdam 1980 – Leo van Kessel, Hoe de haas de vlekken van de luipaard telde. En andere Afrikaanse verhalen, Deurne 1981 – U. Kobas, Hodja. Achterstevoren toch de goede kant op, Den Bosch/Den Haag 1987 – N. Lichtveld, Anansi de spin weeft zich een web om de wereld, Heusden 1984 – Janne Lundström, De gevangene van de regenboog. 50 Afrikaanse dilemmasprookjes, Leuven/Den Haag 1991 – A. Pellowski, The family storytelling handbook, New York/London 1987 – A. Pellowski, The story vine, New York/London 1984 – A. Pellowski, The world of storytelling, New York/London 1977 – Poppenspel, LOKV, Utrecht 1985 – H. Rohmer, J. de Sauza e.a., Anansi en Broer Tijger, Bloemendaal 1991 – K. Schagen (red.), Uit de bol nr. 6, Cito in het oerwoud, Den Haag 1990 – Sprookjes van Ch. Perrault en M. d’Aulnoy, Haarlem 1987 – R. Spruit, Surinamers. Onder anderen, Leiden
64