Vertellen in geuren en kleuren
Leerlingenboek
Handleiding voor multicultureel vertellen
Colofon Vertellen in geuren en kleuren Handleiding voor multicultureel vertellen
Deze lesbrief is bestemd voor de groepen zeven en acht van het basisonderwijs.
Een project van:
Nederlands Centrum voor Volkscultuur Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking Kunst en Cultuur Overijssel Uitgave:
Nederlands Centrum voor Volkscultuur F.C. Dondersstraat 1 3572 JA Utrecht 030 – 276 02 44
[email protected] en Kunst en Cultuur Overijssel Kamperstraat 11/13 8001 BE Zwolle 038 – 422 50 30 Redactie:
Girbe Buist Ineke Strouken Karla van Twigt © Nederlands Centrum voor Volkscultuur Deze lesbrief mag voor het onderwijs naar behoefte gekopieerd en gedistribueerd worden. ISBN 90-71840-52-2 Utrecht, januari 2001
2
Inhoud
Les 1
Verhalen veranderen
Les 2
Reizende verhalen
14
Les 3
Vertelattributen
17
Les 4
Vertellen in Afrika
30
Les 5
Dilemmasprookjes
35
Les 6
Vermakelijke vertellingen
38
Les 7
Zó zit de wereld in elkaar
49
Les 8
‘Kleinen’ en ‘groten’
51
Les 9
Verteldoeken en smartlappen
62
5
Extra opdrachten en lessen behorend bij de vertelkist Bij les 2
Extra opdracht: Vertellen met een prentenboek
69
Bij les 3
Extra opdracht: Vertellen met tekeningen
70
Bij les 3
Extra opdracht: Vertellen met een pop
75
Bij les 7
Extra opdracht: De toverlantaarn
76
Les 8A
Extra les: Wajangspel
79
3
Les 1
Verhalen veranderen
Verhalen vertellen Vroeger, toen de mensen nog niet konden lezen en schrijven, vertelden ze elkaar veel verhalen. Op straat, in het café, maar vooral ook ’s avonds als ze gezellig bij elkaar zaten rondom het haardvuur. Maar met de komst van het leesboek, de radio en vooral de televisie, is het verhalen vertellen een beetje verloren gegaan. Toch zijn er veel landen waar het vertellen van verhalen nog wel veel gebeurt. Dat is ook te begrijpen, want bij verhalen kun je heerlijk wegdromen in een andere wereld en iets leren over andere mensen, landen en culturen. Bovendien is het gezellig om in een kring bij elkaar te zitten en verhalen te vertellen of ernaar te luisteren. De komende lessen nemen we je mee naar allerlei landen. Je kunt dan kennismaken met de verschillende manieren waarop verhalen worden verteld en je zult merken wat voor verschillende soorten verhalen er allemaal zijn. Ook leer je hoe je zelf een verhalenverteller kunt worden!
Verhalen die veranderen De verhalen waar we het over gaan hebben heten ‘volksverhalen’. Dit zijn verhalen die lange tijd door mensen aan elkaar zijn doorverteld. Ouders vertelden ze bijvoorbeeld aan hun kinderen. Als de kinderen groot waren vertelden zij ze ook weer aan hun kinderen. Zo ging het steeds maar door. Eerst werden de verhalen alleen maar doorverteld, later zijn veel verhalen ook opgeschreven. Er is natuurlijk altijd iemand geweest die een verhaal als eerste heeft verteld. Deze persoon kan zo maar een verhaal verteld hebben, of iets vertellen wat hij heeft gezien of meegemaakt. De volgende persoon kan het verhaal precies zo hebben doorverteld als hij het hoorde, maar hij kan het ook iets spannender, mooier of droeviger hebben gemaakt. Hij heeft het verhaal dus op zijn eigen manier doorverteld. Dit geldt voor elke volgende persoon die het verhaal heeft gehoord en doorverteld. Zelf hoor of lees je ook verhalen, zie je dingen en maak je dingen mee. Ook jij vertelt deze verhalen dan weer op je eigen manier door. Zullen we het eens uitproberen...?
Kom beneden Hodja stampte nieuwe leem aan op zijn dak om een lekkage te verhelpen, toen er aan zijn deur geklopt werd. Hij keek naar beneden en zag een onbekende man staan. “Waarmee kan ik u van dienst zijn?”, vroeg Hodja, geprikkeld door deze storing. “Kom naar beneden en ik zal het u vertellen”, antwoordde de man. Hodja klom de van boomstammen gemaakte ladder naar beneden. “Heb medelijden met mij en mijn zeven kinderen”, zei de man. “Geef mij een aalmoes.”
5
Hodja keek hem aan en zei: “Kom met me mee naar het dak.” De man volgde Hodja op de wankele ladder. Toen zij beiden op het dak stonden, zei Hodja de man recht in het gezicht: “Nee.” [Uit: Hodja. Achterstevoren tóch de goede kant op – U. Kobas] Het verhaal dat je hebt gelezen en gehoord ging over Hodja uit Turkije, die vroeger echt heeft bestaan. Hij werd bekend door de grappige verhalen die hij altijd vertelde. In deze verhalen is Hodja vaak de kleinste en de zwakste. Door een grap zet hij de sterke en belangrijke mensen op hun nummer. De mensen in Turkije herkenden zichzelf in de gebeurtenissen die Hodja meemaakte en daarom werden de grappen steeds doorverteld, zodat ze nu nog steeds bekend zijn.
Twee sprookjes van Assepoester Volksverhalen veranderen van inhoud doordat ze over een lange periode van soms wel duizend jaar worden doorverteld. Een voorbeeld hiervan is het verhaal van Assepoester. Dit is een sprookje en je kent het natuurlijk al lang. Maar wat je misschien niet weet is dat er wel 900 verhalen over Assepoester bestaan die allemaal verschillend van inhoud zijn! Achteraan deze les zie je er twee. Lees maar!
Opdracht 1: Beantwoord de volgende vragen over de Assepoester-verhalen die je
hebt gelezen: – Hoe begint het verhaal? – Welke gebeurtenissen in het verhaal voeren de spanning op? – Wat is het meest spannende gedeelte van het verhaal? – Hoe loopt het verhaal af? Opdracht 2: Uit welke tijd ongeveer komt elk verhaal, denk je?
Waaraan kun je dit merken? Opdracht 3: Stel je eens voor dat je in de toekomst leeft, bijvoorbeeld in het jaar 2050.
Schrijf eens op hoe jij denkt dat het verhaal van Assepoester in science fiction zou gaan!
6
Assepoester Er was eens een edelman, die trouwde voor de tweede keer, maar met een vrouw die zo hooghartig en trots was als er nog nooit een bestaan had. Zij had twee dochters van hetzelfde slag als zij, die in alles haar evenbeeld waren. Van zijn kant had de edelman ook een dochter, maar die was een toonbeeld van zachtheid en goedheid; daarin leek zij op haar moeder die de liefste vrouw van de wereld was geweest. De bruiloft was nauwelijks voorbij of de stiefmoeder liet haar slechte luimen al meteen de vrije loop. Zij kon de goede eigenschappen van dat jonge kind niet uitstaan, want daardoor werden haar eigen dochters des te hatelijker. Zij droeg haar het smerigste werk in de huishouding op. Zij moest de vaat doen, de trappen boenen en de kamers van Mevrouw en de jongedames aanvegen. Zij sliep helemaal bovenin de nok van het huis, op een oude matras in een zolderkamertje, terwijl haar zusters kamers met parketvloeren hadden, bedden in de nieuwste stijl en spiegels waar ze zich van hoofd tot voeten in konden bekijken. Het arme meisje verdroeg dit alles geduldig en durfde er zich bij haar vader niet over te beklagen, want die zou haar beknord hebben, omdat zijn vrouw hem helemaal onder de duim had. Als zij met haar werk klaar was dan ging ze in een hoekje van de haard in de as zitten, zodat iedereen in het huis haar Assepoester noemde. Niettemin was Assepoester in haar afgedragen kleren toch honderdmaal mooier dan haar zusters, ook al waren die nog zo prachtig uitgedost. Nu gebeurde het dat de zoon van de koning een bal gaf en er alle voorname mensen voor uitnodigde. De twee zusters waren ook uitgenodigd, want zij behoorden tot de aanzienlijkste dames van het land. Wat waren zij in hun schik en druk in de weer met het uitkiezen van de kleren en de kapsels die hen het best zouden staan. Maar voor Assepoester was het weer nieuwe arbeid want zij moest het linnen van haar zusters strijken en plooitjes in hun manchetten vouwen. Ze spraken over niets anders dan wat voor kleren ze zouden aandoen. De oudste zei: “Ik trek mijn rode fluwelen japon met het Engelse borduurwerk aan.” “En ik”, zei de jongste, “ik ga in mijn gewone japon maar daaroverheen doe ik mijn goudgebloemde mantel aan en mijn diamanten ketting. Zo iets zie je ook niet iedere dag.” Ze lieten de beroemdste kapster komen om hen kanten mutsen op te steken en kochten de duurste schoonheidsmiddeltjes. Toen riepen ze Assepoester, vroegen wat zij ervan vond, want zij had een goede smaak. Assepoester gaf hun raad zo goed ze kon en bood hun aan om hun kapsel te verzorgen en dat wilden zij maar al te graag. Terwijl zij daarmee bezig was, zeiden zij haar: “Assepoester, zou je ook graag naar het bal willen?” “Ach dames, u spot alleen maar met mij; daar hoor ik niet thuis.” “Je hebt gelijk; de mensen zouden hard beginnen te lachen als ze een Assepoester naar het bal zagen gaan.” Ieder ander dan Assepoester zou ze nu met opzet verkeerd gekapt hebben; maar zij was een goed meisje en ze maakte het kapsel onberispelijk in orde. Twee dagen lang aten ze bijna niets, zo opgewonden waren zij van vreugde. Ze braken bijna een dozijn veters bij het inrijgen, omdat ze hun middeltje nog dunner wilden maken, en ze stonden voortdurend voor de spiegel. Eindelijk was de langverwachte dag aangebroken; ze vertrokken en Assepoester keek hen na zo lang ze kon. Toen ze uit het gezicht verdwenen waren, begon ze te huilen. Haar peettante, die haar helemaal in tranen aantrof, vroeg haar wat er aan scheelde.
7
“Ik zou zo graag... ik zou zo graag...” Ze huilde zo erg, dat ze niet meer uit haar woorden kon komen. Haar peettante, die eigenlijk een fee was, zei: “Je zou zo graag naar het bal gaan, is het niet?” “Ach, ja”, zei Assepoester zuchtend. “Goed, als je een braaf meisje blijft, zal ik zorgen dat je er heen kunt.” Zij nam haar mee naar haar kamer en zei: “Ga naar de tuin en haal voor mij een pompoen.” Assepoester ging dadelijk de mooiste pompoen plukken die ze maar kon vinden en bracht hem naar haar peettante, al begreep zij er niets van wat die pompoen met haar wens te maken had om naar het bal te gaan. Haar peettante holde hem uit tot er niets van overbleef dan de schil, die raakte zij even aan met haar toverstokje en de pompoen was meteen veranderd in een prachtige gouden koets. Toen ging zij in de muizeval kijken, daar zaten zes muizen in, nog springlevend. Zij zei tegen Assepoester dat ze het klepje van de muizeval omhoog moest houden, iedere muis die eruit kwam gaf zij toen een tikje met haar toverstaf en hij werd meteen in een mooi paard veranderd; zo kreeg ze een prachtig span van zes schimmels, grijs met witte vlekken. Daar zij niet wist hoe ze aan een koetsier moest komen, zei Assepoester: “Ik zal eens in de ratteval gaan kijken, misschien zit er een rat in, daar kunnen we dan een koetsier van maken.” “Dat is een goed idee”, zei haar peettante, “ga maar kijken.” Assepoester bracht haar de ratteval; er zaten drie dikke ratten in. De fee nam er een uit, die de grootste snorharen had en toen ze hem aanraakte veranderde hij in een dikke koetsier, met de mooist knevel die je je maar kunt voorstellen. Vervolgens zei zij tot haar: “Ga naar de tuin, daar zul je achter de gieter zes hagedissen vinden; breng die maar hier.” Assepoester was er nauwelijks mee terug of haar peettante veranderde ze in zes lakeien in rode livrei, die aanstonds achter op de koets klommen en er zich vasthielden alsof zij hun leven lang niets anders gedaan hadden. Toen zei de fee tot Assepoester: “Ziezo, daar heb je nu alles om naar het bal te gaan; ben je nu tevreden?” “Ja maar, moet ik er dan zo heen gaan, in mijn vuile kleren?” Haar peettante hoefde niets anders te doen dan haar even met haar stokje aan te raken en op hetzelfde ogenblik waren haar kleren veranderd in een japon van goud- en zilverdraad, bezaaid met edelstenen; tenslotte gaf ze haar nog een paar glazen muiltjes, zo fraai als je maar denken kunt. Toen zij zo prachtig was uitgedost, steeg zij in de koets; maar haar peettante drukte haar op het hart dat zij in geen geval langer dan klokslag twaalf mocht blijven; zij waarschuwde haar, als ze ook maar een ogenblikje langer op het bal zou blijven, dan zou haar karos weer een pompoen worden, haar paarden weer muizen en haar lakeien hagedissen, en ook haar oude kleren zouden weer te voorschijn komen. De zoon van de koning, die van zijn paleiswacht het bericht kreeg dat er zo juist een onbekende prinses in vol ornaat was aangekomen, trad naar buiten om haar te begroeten. Hij reikte haar de hand bij het uitstappen uit de karos en leidde haar naar de zaal waar het gezelschap zich bevond. Toen viel er een diepe stilte; de muziek hield op met spelen en de gasten met dansen, zo waren alle blikken geboeid door de grote schoonheid van die onbekende. Men hoorde niets ander dan een zacht gemompel: “O, wat is ze mooi!” Zelfs de koning, zo oud als hij was, kon zijn ogen niet van haar afhouden, en hij zei zachtjes tegen de koningin, dat het lang geleden was sinds hij zo’n schone en lieftallige dame gezien had. Alle dames keken nauwlettend naar haar kapsel en haar kleding, om het morgen precies zo te laten namaken, als er tenminste zulke mooie stoffen te vinden waren en kleermakers die hun vak zo goed verstonden.
8
De zoon van de koning leidde haar naar de ereplaats en vroeg haar ten dans. Zij danste met zoveel bevalligheid, dat men haar nog meer bewonderde. Er werden heerlijke spijzen rondgediend, maar die jonge prins at er niets van, want hij moest alsmaar naar haar kijken. Zij ging ook bij haar zusters zitten en bewees hun allerlei attenties, zij deelde met hen de sinaasappelen en citroenen die de prins haar had gegeven, wat hen zeer verbaasde, want zij kenden haar in het geheel niet. Toen Assepoester de klok kwart voor twaalf hoorde slaan, maakte zij een diepe buiging voor het gezelschap en verdween zo vlug zij kon. Zodra zij thuiskwam ging ze naar haar peettante om haar te bedanken en te vragen of ze de volgende avond weer naar het bal mocht, omdat de zoon van de koning haar had uitgenodigd. Terwijl ze nog bezig was haar peettante te vertellen wat er allemaal op het bal gebeurd was, klopten de twee zusters op de deur; Assepoester ging opendoen. “Wat komen jullie laat thuis”, zei ze gapend, terwijl zij in haar ogen wreef en zich uitrekte alsof ze zo juist wakker was geworden. Intussen had ze nog geen moment aan slapen gedacht, sinds ze elkaar verlaten hadden. “Als je op het bal was geweest”, zei een van haar zusters, “dan zou je je geen ogenblik verveeld hebben; er is een prinses gekomen, zo beeldschoon als je nog nooit gezien hebt; zij was een en al vriendelijkheid tegen ons en heeft ons sinaasappelen en citroenen gegeven.” Assepoester was opgetogen van blijdschap en vroeg hun de naam van de prinses, maar zij zeiden dat niemand haar kende en dat de zoon van de koning dat heel jammer vond en alles ter wereld zou willen geven om te weten wie zij was. Assepoester glimlachte en zei hun: “Was zij dan zo mooi? Mijn hemel, wat zijn jullie gelukkig! Zou ik haar ook eens kunnen zien? Ach freule Javotte, leen mij uw gele japon, die u gewoon door de week draagt.” “Toe maar”, zei freule Javotte, “dat kun je denken! Mijn jurk lenen aan zo’n smerige Assepoester als jij! Ik zou wel gek zijn!” Assepoester had die weigering wel verwacht en zij was er blij om, want zij nou niet geweten hebben wat zij doen moest als haar zuster zo goed was geweest om haar die jurk te lenen. De volgende dag waren de twee zusters weer op het bal en Assepoester ook, maar nu nog mooier uitgedost dan de eerste keer. De zoon van de koning bleef voortdurend vlak bij haar en hield niet op haar allerlei complimenten te maken. De jonge dame verveelde zich geen moment en vergat wat haar peettante haar zo op het hart had gedrukt; plotseling hoorde zij de eerste slag van twaalf, terwijl ze nog dacht dat het pas elf uur was: zij stond meteen op en snelde heen, zo licht als een hinde. De prins liep haar achterna, maar kon haar niet inhalen. In haar haast verloor zij een van haar glazen muiltjes, die de prins voorzichtig opraapte. Buiten adem kwam Assepoester thuis, zonder koets, zonder lakeien en in haar oude kleren; van al haar pracht was er niets anders overgebleven dan een van haar glazen muiltjes, precies gelijk aan die ze verloren had. Men vroeg aan de wachters van de paleispoort of zij niet een prinses naar buiten hadden zien komen, zij zeiden dat zij niemand hadden gezien behalve een jong meisje, dat er heel armelijk uitzag en meer op een boerin dan op een jongedame leek. Toen de twee zusters van het bal terugkwamen, vroeg Assepoester of zij zich weer goed geamuseerd hadden en of de schone dame er weer was geweest; zij zeiden van ja, maar ze was weggevlucht zodra het middernacht had geslagen, en wel zo overhaast dat zij een van haar glazen muiltjes had laten vallen, de zoon van de koning had het opgeraapt en de rest van het bal had hij niets anders gedaan dan ernaar kijken. Zonder twijfel was hij smoorlijk verliefd op de schone dame van wie dat schoentje was.
9
Zij spraken de waarheid; want een paar dagen later liet de zoon van de koning met trompetgeschal omroepen dat hij zou trouwen met een vrouw die een voetje had dat precies in dat muiltje paste. Eerst werd het bij de prinsessen geprobeerd, vervolgens bij de hertoginnen en toen bij de hele hofhouding, maar vergeefs. Ze kwamen ook bij de twee zusters, die alle mogelijke moeite deden om hun voet in het muiltje te krijgen, maar het lukte niet. Assepoester stond er bij te kijken, zij herkende haar schoentje en zei lachend: “Laat mij ook eens proberen of het mij past!” Haar zusters begonnen te lachen en haar voor de gek te houden. De edelman die het muiltje moest aanpassen, keek Assepoester oplettend aan en omdat hij haar heel mooi vond, zei hij dat zij er ook recht op had, want hij had de opdracht het bij alle meisjes te proberen. Hij liet Assepoester plaats nemen en toen hij het muiltje aan haar voetje schoof zag hij dat ze er zonder moeite in kon en dat het haar als gegoten zat. Groot was de verbazing van de twee zusters, maar die werd nog groter toen Assepoester uit de zak van haar schort het andere muiltje tevoorschijn haalde en het aan haar voet deed. Daarop verscheen haar peettante, die met haar toverstokje de kleren van Assepoester aanraakte, zodat ze nog prachtiger werd dan de vorige keer. Toen herkenden de twee zusters haar als de schone dame, die zij op het bal gezien hadden. Zij wierpen zich voor haar op de grond om haar vergiffenis te vragen dat ze haar zo slecht behandeld hadden. Assepoester liet ze opstaan, omhelsde hen, zei dat ze hun van harte vergiffenis schonk en dat ze voortaan altijd van haar moesten houden. Zo reed men haar, in haar prachtige statiekleed, naar de prins. Hij vond haar nog mooier dan ooit en een paar dagen later trouwde hij met haar. Assepoester, die even vriendelijk als mooi was, liet haar twee zusters in het paleis komen en nog diezelfde dag huwde zij hen uit aan twee voorname heren aan het hof. [Uit: Sprookjes van Ch. Perrault en M. d’Aulnoy]
10
Assepoester Je denkt misschien: dit ken ik al,
De prins riep: “He, wat krijgen we nou?”
maar dat is heus niet het geval.
En greep haar stevig bij haar mouw.
Het echte verhaal van Assepoester
Zij riep: “Laat los! Doe niet zo rot!”
is heel wat bloederiger en woester.
Daar scheurde haar hele jurk kapot.
Men heeft er vroeger iets slaps van gebrouwen
De trap af in haar ondergoed.
om zoete kindertjes zoet te houden.
O jee, een muil viel van haar voet.
Het begin zit er niet zover naast:
De prins erheen en greep hem vast,
de stiefzusters hadden zich weggehaast
drukte zijn lippen tegen het glas.
in de donkere nacht naar ’t koninklijk bal,
“Wie dit muiltje past”, zo riep hij uit,
prachtig gekleed, met juwelen en al,
“Die wordt morgen al mijn bruid!
nadat ze Assepoes onverdroten
“Ik doorzoek de stad van poort tot poort,
in een kelder hadden opgesloten,
“tot ik het kind heb opgespoord.”
waar ratten met hongerige magen
Hij zette ’t muiltje op een krat.
aan haar tenen begonnen te knagen.
Niet zo bijster slim was dat,
Ze brulde: “Help!” en: “Laat me eruit!”
want een der zusters merkte ’t op
Haar petemoei hoorde het zielig geluid
(die dikke met de puistenkop).
en badend in een zee van licht
Ze sloop erheen en pikte ’t mee
verscheen ze voor Assepoes’ gezicht.
en spoelde het door de WC.
“Is er iets, kindje?”, vroeg ze aanminnig.
Daarna zette ze, kalm als wat,
“Dat zie je toch wel!”, riep Assepoes vinnig.
haar eigen muiltje op de krat.
Ze sloeg op de deur uit alle macht
mAha, je voet al wel, m’n kind,
en riep: “Ik wil ook naar het bal vannacht!
’t gaat Assepoes niet voor de wind!
“Een disco in het koningshuis!
De volgende dag ging de prins op pad
“Zij zijn erheen en ik zit thuis!
en klopte aan bij elk huis in de stad.
“Ik wil een koets! En mooie kleren,
Daar hoopte menig jonge vrouw
“kettingen en pauweveren!
dat haar het muiltje passen zou.
“En glazen muiltjes, twee daarvan,
De muil was lang en heel erg breed
“en een ragdunne panty an!
en uitgetrapt en volgezweet.
“Als ik er opgetut heen kan gaan,
(Een gewone voet verdwaalde er in en
“kijkt de prins geen ander aan.”
tjee, wat stonk dat ding van binnen.)
Petemoei zei: “Goed, er op af”,
Iedereen paste, straat na straat,
en zwaaide met haar toverstaf.
maar niemand had de goede maat.
En een-twee-drie, daar was ze al,
Toen kwamen de stiefzusters aangesneld.
Assepoester op het bal.
Een paste de muil... De prins, ontsteld,
De zusters zagen, groen van nijd,
deinsde terug. Maar zij riep blij:
haar dansen met Zijne Majesteit.
“Nu zul je moeten trouwen met mij!”
Ze hield haar koninklijke held
De prins was totaal van zijn stuk gebracht.
muurvast tegen zich aan gekneld.
“Wegwezen hier”, mompelde hij zacht.
Ze perste hem tegen haar japon,
“Beloofd is beloofd. Ik ben je bruid.
tot hij geen pap meer zeggen kon.
“Daar kom je zomaar niet onderuit!”
De klok sloeg twaalf. Zij riep: “Gos!
“Hak af die kop!”, riep de prins tot zijn staf
“Ik ga, anders ben ik de klos!”
en meteen sloegen zij haar hoofd eraf.
11
De prins vond het een reuzenmop
Petemoei met veel licht om zich heen.
en zei: “Wat knapt ze daarvan op!”
Ze zwaaide met haar stafje en zei: “Assepoes,
Toen kwam de tweede zuster en zei:
“doe jij maar fijn een wensje, hoor, snoes.
“Hier met die muil. De beurt is aan mij.”
“Wat je ook wenst, ’t is geen bezwaar,
“Dit is je beurt!”, zei de prins onvervaard
“ik krijg het gegarandeerd voor mekaar.”
en zwaaide met zijn grote zwaard.
“Ik ben bang”, zei Assepoes bedroefd
Daar sloeg het hoofd tegen de grond,
“dat die hele prins voor mij niet meer hoeft.
stuiterde even en rolde wat rond.
“Dat luxe gedoe, dat was verkeerd.
Achter stond Assepoes piepers te schillen
“Ik heb mijn lesje wel geleerd.
en hoorde met schrik al dat bonken en gillen,
“Ik wil nog alleen een aardige man.
hoofdengestuiter en gevloek.
“Die zijn dun geaaid, dus ik hoop dat ’t kan.”
Ze stak haar eigen hoofd om de hoek:
Het duurde maar even, welbeschouwd,
“Wat is hier aan de hand?”, vroeg Assepoes.
of ze was met een schat van een man
“Hou je erbuiten!”, riep de prins woest.
getrouwd.
De arme Assepoes stond paf.
Een pottenbakker van zijn vak,
Mijn prins, dacht zij, hakt hoofden af!
die zelden of nooit een potje brak.
Hoe kan ik trouwen met een man
Ze waren nooit treurig, ze waren nooit nukkig,
die zo een hobby hebben kan.
en ze leefden nog heel, heel lang en gelukkig.
De prins riep: “Wie is die totebel? “D’r kop eraf en een beetje snel!” Maar net op dat moment verscheen
12
[Uit: Roald Dahl’s gruwelijke rijmen – R. Dahl]
Les 2
Reizende verhalen
Je weet nu dat volksverhalen van inhoud veranderen, omdat ze worden doorverteld. Maar het is ook zo dat volksverhalen de wereld rondreizen omdat ze worden doorverteld. Hetzelfde verhaal kan dus in verschillende landen terechtkomen.
Verhalen die de wereld rondreizen: de verhalen over Anansi Een voorbeeld van verhalen die rondreizen, zijn de verhalen over Anansi de spin. Anansi heeft een lange reis gemaakt, want hij kwam vanuit Afrika mee met de Afrikanen die vroeger in Amerika als slaven verkocht werden. Zo kwam hij terecht in Suriname, in Zuid-Amerika. Op de plantages vertelden de Afrikaanse slaven elkaar de verhalen over Anansi. Dat gebeurde vooral ’s avonds na het werk. Oude en wijze slaven vertelden de bestaande Anansi-verhalen uit Afrika maar ze vertelden ook nieuwe, zelf-verzonnen Anansi-verhalen. De Nederlanders die in Suriname woonden en die vaak de eigenaar van zo’n plantage waren, hoorden deze verhalen ook en vertelden ze door aan hun familie en vrienden in Nederland. Ook de mensen uit Suriname die naar Nederland kwamen, namen de verhalen mee. De verhalen over Anansi worden nog steeds verteld. Je gaat nu luisteren naar een verhaal over de lange reis die Anansi maakte...
[Illustratie: Brigida Althuis Almeida. Uit: Poppenspel – LOKV, Utrecht]
13
In de Afrikaanse verhalen was Anansi vooral goed en hulpvaardig. Hij kon langs zijn zelfgesponnen draad naar boven en naar beneden klimmen om aan God te vertellen wat de mensen op aarde deden. Ook vroegen de mensen wijze raad aan Anansi. In de Surinaamse Anansi-verhalen heeft hij niets meer met God te maken. Hij is vooral slim en houdt de mensen voor de gek, net zoals Hodja in Turkije! Je ziet dus dat de verhalen nogal veranderden, toen ze van het ene naar het andere land reisden.
Zelf een verhaaltje navertellen We gaan nu eens kijken of je samen met een groepje een deel van een Anansi-verhaal kunt vertellen in je eigen woorden. Hiervoor is het wel belangrijk, dat je weet uit welke delen het verhaal bestaat. Net als het verhaal van Assepoester is het verhaal van Anansi op te delen in: – Hoe begint het verhaal? – Welke gebeurtenissen in het verhaal voeren de spanning op? – Wat is het meest spannende gedeelte van het verhaal? – Hoe loopt het verhaal af? Opdracht 1: Schrijf eens op wat er in elk deel van het Anansi-verhaal gebeurt nadat je
dit hebt besproken met je groepje: – Hoe begint het verhaal? – Wat gebeurt er daarna? – Wat is het meest spannende gedeelte van het verhaal? – Hoe loopt het verhaal af? Om je te helpen het verhaal te vertellen, kan iedereen van jullie groepje een deel van het verhaal eerst tekenen. Net zoals bij een prentenboek kunnen de plaatjes je helpen het verhaal te onthouden. Daarna kunnen jullie ieder je eigen tekening omhoog houden en het deel van het verhaal dat erbij hoort, vertellen. Je gaat de opdracht uitvoeren met een van de verhaaltjes die achteraan deze les staan.
14
Anansi geeft een feestmaal Anansi was jarig. Hij had alle dieren uitgenodigd voor een feestmaal. Toen ze kwamen, zag Anansi dat Schildpad er ook bij was. Anansi wilde Schildpad echter niet aan zijn feestmaal hebben. Daarom riep hij tegen de dieren: “Voor we aan tafel gaan, eerst handen wassen!” Alle dieren renden naar de waterkant en zij kwamen terug met schone handen. Behalve Schildpad, van wie de handen weer vuil waren geworden door het lopen. Hij liep terug naar de rivier en waste zijn handen nog eens. Weer werden ze vuil. Terwijl de andere dieren aten, bleef Schildpad verdrietig heen en weer lopen.
Anansi heeft schulden Anansi zat tot zijn nek in de schulden. Hij kon zijn neus niet buiten de deur steken of de tijger, de hond en alle andere dieren vroegen hem: “Anansi, wanneer krijg ik mijn geld?” Sommige dieren begonnen zelfs ongeduldig te worden en bedreigden Anansi met de vreselijkste dingen als hij niet snel zou betalen. Gelukkig vond Anansi in zijn huis een oud olifantsvel. Hij kroop erin en ging de straat op. Natuurlijk was het vel veel te groot. Het slobberde aan alle kanten en hing in grote plooien neer. De dieren keken verschrikt op en vroegen: “Wat is er met u gebeurd, granpapa Asaw [grootvader Olifant]?” Anansi bromde triest vanonder het vel: “Ik had geld geleend aan de spin Anansi. Maar toen ik om mijn geld kwam, gooide hij een tovermiddel over me heen. En daardoor komt het, dat ik er zo uitzie.” De dieren schrokken daar zo van, dat niemand meer aan Anansi om zijn geld durfde te vragen.
Anansi heeft honger Er heerste hongersnood en dat viel niet mee voor Anansi, die zo van lekker eten hield. Bovendien had hij een vrouw en twaalf kinderen. “Ik heb alleen nog wat bananen”, zei de vrouw van Anansi. “Zal ik jou twee bananen geven en de kinderen ieder een?” “Nee, nee”, zei Anansi, “neem het voor jezelf en voor de kinderen, ik zorg wel voor mezelf.” Na wat tegenstribbelen gaf de vrouw van Anansi ieder kind twee bananen en nam er zelf één. Toen ging Anansi voor zijn kinderen staan en vroeg: “Wie van jullie houdt van zijn vader?” “Ik, ik, ik”, riepen alle kinderen. “Goed”, zei Anansi, “als jullie iets om mij geven, dan krijg ik natuurlijk iets te eten van jullie.” Toen gaven alle kinderen hem een banaan. Anansi ging in een hoek zitten en at zijn buik helemaal rond, tot hevige verontwaardiging van zijn vrouw. [Uit: Surinamers. Onder anderen – R. Spruit]
15
Les 3
Vertelattributen
Je hebt nu geleerd dat verhalen die doorverteld worden, van inhoud veranderen en dat ze de wereld rond kunnen reizen. Ook heb je al een beetje geoefend met de manieren waarop je een verhaal kunt vertellen, namelijk doorvertellen, voorlezen en met je eigen woorden navertellen. Bij die laatste manier van vertellen heb je ook gebruik gemaakt van een voorwerp, namelijk een tekening. Het vertellen met een voorwerp of vertelattribuut is ook een manier van vertellen. Als je vertelt met een vertelattribuut kun je dit om verschillende redenen doen.
Een verhaal onthouden met een vertelattribuut Een vertelattribuut kan je helpen om een verhaal beter te onthouden. Zelf heb je bij het vertellen van het Anansi-verhaal gebruik gemaakt van de tekening die je hielp het verhaal beter te onthouden. Opdracht 1: Vroeger gebruikten de mensen ook vaak tekeningen bij het vertellen van
een verhaal. Waarom was dat toen meer nodig dan nu, denk je? In Australië en Afrika onthielden de mensen hun verhalen door allerlei figuren te maken met een touwtje. Ze gebruiken nu nog steeds figuurtjes van touw om een verhaal te vertellen. Misschien ken jij ook wel zulke figuurtjes? Opdracht 2: Kun je nog andere vertelattributen bedenken die helpen om een verhaal
beter te onthouden?
Een verhaal vertellen over of áán een vertelattribuut Een vertelattribuut kan een verhaal oproepen omdat je er iets aan kunt vertellen. In Guatemala, dat ligt in Midden-Amerika, hebben ze daar speciale poppetjes voor. Je ziet ze op de tekening. Voordat ze gaan slapen vertellen kinderen in Guatemala er hun problemen aan. Als ze naar bed gaan, leggen ze de poppetjes onder hun kussen en ’s morgens zijn alle problemen weg! Misschien had je zelf vroeger ook wel een pop of knuffelbeest waar je heel erg aan gehecht was en aan wie je je problemen of zorgen vertelde... Wie weet heb je nu nog wel zo’n knuffel...
Worry-dolls
17
Een vertelattribuut kan ook zelf iets te vertellen hebben. Er kan een verhaal aan vastzitten. Jij hebt ook zo’n voorwerp meegebracht dat een verhaal oproept. Opdracht 3: Ga nu eens voor jezelf na wat jouw voorwerp precies voorstelt, waar je
het vandaan hebt, wat het voor jou betekent.
Een verhaal verlevendigen met een vertelattribuut Een derde reden om een vertelattribuut te gebruiken, is dat dit het verhaal een beetje kan aankleden op verlevendigen. Het is dan leuker om ernaar te luisteren, omdat er intussen ook nog iets te zien is. Zo kun je vertellen met een zakdoek. Zakdoekverhalen ontstonden toen ouders vroeger aan kinderen leerden dat ze altijd een zakdoek bij zich moesten hebben om hun neus te kunnen snuiten. Ze maakten dan figuurtjes van een zakdoek en vertelden er een verhaaltje bij. Zo ontstonden de zakdoekverhalen in Nederland! In Japan vertellen ze al heel lang met figuurtjes die gevouwen zijn uit papier. Dit vouwen noemen we origami. Origami ontstond doordat de Japanse priesters hun goden uit wilden beelden met papieren figuurtjes. Verder wordt er in veel landen, ook in Nederland, verteld met figuurtjes geknipt uit papier. Opdracht 4: We gaan nu zelf een vertelattribuut maken dat ons kan helpen een
verhaal aan te kleden en uit te beelden terwijl we het vertellen. Hoe dat moet staat op de volgende bladzijden. Je kunt kiezen uit vier verhalen.
18
a. Vertellen met een touwtje Wat gaan we doen: – Ieder vertelt een deel van het verhaal. – Iedereen maakt de figuren die bij elk deel van het verhaal horen. Wat heb je nodig: – per persoon een touwtje
Het verhaal van de reuzemug Op een dag zat een vrouwtje
Houd het touwtje
te weven. Plotseling hoorde
tussen de twee
ze een zoemend geluid.
duimen.
Ze keek op, maar zag niks.
Draai het touwtje
Dus ze ging verder met
om de achterkant van
weven...
de linkerhand.
... in...
Haak de pink van de rechterhand onder de twee draden tussen de duim en wijsvinger van de linkerhand.
... en uit...
Trek met de pink aan de twee draden.
... in en uit.
Houd de draden gespannen.
Het zoemende geluid werd
Haak de pink van de
nu harder en de vrouw keek
linkerhand onder de
weer om zich heen. Ze zag
twee draden die vanuit
nog steeds niks. Dus ging ze
de rechterduim over
verder met weven...
de handpalm lopen.
... in en uit...
Houd de twee handen nu heel dicht bij elkaar, met de handpalmen naar je toe gedraaid.
19
Pak met de rechterduim en wijsvinger de twee draden die over de linker handpalm naar de achterkant van de linkerhand lopen. ... omhoog en rond.
Til de twee draden over allevier de vingers van de linkerhand en laat ze los.
Plotseling werd het gezoem
Beweeg beide handen
heel hard. De vrouw keek
snel op en neer,
naar haar weefgetouw en
zodat de knoop in het
zag een reusachtige mug!
midden aangetrokken wordt.
De mug begon rond haar
Beweeg de ‘mug’ langs
hoofd te zoemen. Hij zoemde
de oren, kinnen, ogen,
in haar oren, onder haar kin.
neuzen, haren en
Langs haar ogen en het
wangen van de
puntje van haar neus. In
kinderen in je
haar haar en langs haar
groepje.
wang. Ze werd er gek van!
“Ik ga die vervelende mug
Beweeg de ‘mug’ door
vangen”, zei de vrouw. Ze
de lucht en eindig vlak
wachtte tot de mug vlak voor
voor je gezicht.
haar vloog. Toen klapte ze in
Klap je handen tegen
haar handen...
elkaar.
... en de mug...
Beweeg je handen weer uit elkaar en laat snel de draden rond de pinken los. De ‘mug’ is
... was weg!
nu verdwenen.
[Uit: The Story Vine – A. Pellowski]
20
b. Vertellen met een zakdoek Wat gaan we doen: – Ieder maakt een deel van de zakdoek-figuren. – Ieder vertelt het deel van het verhaal dat erbij hoort. Wat heb je nodig: – een grote zakdoek
Het verhaal van het konijn Dit is een kleine heuvel met
Vouw de zakdoek
een spitse top.
dubbel.
Als je de aarde onderaan de
Vouw de bodem een
heuvel weggraaft...
centimeter omhoog en doe dit drie keer. Vouw de heuvel doormidden en draai de punt naar beneden.
... vind je binnenin een
De heuveltop wordt
knus hol.
nu een konijnehol. Wijs dit aan.
In het hol woont een konijn.
Laat het hol tussen je vingers hangen zoals op de tekening. Rol het hol rond je hand en door het gat waarin nu je wijs- en middelvinger zitten.
Het heeft een wipneus en
Maak de knoop vast en
twee lange oren.
maak er een konijnehoofd van.
21
Toen het konijn een keer zijn
Laat het konijn over de
hol uitkwam, zag het een
tafel huppen.
kind. Het kind pakte het konijn op,
Aai het konijn.
aaide het en stopte het snel in zijn zak. Het beviel het
Stop het konijn in je
konijn daar zo goed dat het
zak.
niet wist of het nog ooit naar zijn hol onderaan de heuvel terug zou gaan... [Uit: The family storytelling handbook – A. Pellowski]
22
c. Vertellen met een figuurtje van origami Wat gaan we doen: – Ieder vouwt een deel van de figuren. – Ieder vertelt het deel van het verhaal dat bij zijn figuurtje hoort. Wat heb je nodig: – een blaadje papier, wit aan de ene kant en blauw aan de andere kant
Verhaal van ‘iets heel bijzonders’ Er was eens een wolk die
Beweeg het blaadje
rustig door de lucht dreef.
boven je hoofd met de witte kant naar voren.
Plotseling werd het donker
Laat het blaadje
en begon het te onweren.
kraken met de blauwe kant naar voren.
Het begon te regenen.
Beweeg het blaadje naar beneden.
De regen viel in een diep dal
Houd het blaadje plat
en vormde een klein meertje.
in je hand op heuphoogte.
Iemand zei dat er iets
Draai de witte kant
bijzonders was te zien bij het
naar voren en vouw
meertje. Ik ging kijken.
een driehoek met de blauwe kant buiten.
Aan de rand van het meer
Laat de berg zien en
was een berg. Ik vroeg aan
klim met je vingers
een man of die berg zo speci-
naar de top en weer
aal was.
omlaag.
“Het is een mooie berg, maar
Vouw het blaadje weer
er is iets anders bij het meer-
open met de blauwe
tje dat bijzonder is”, zei hij.
kant boven. Vouw de twee zijkanten naar het midden.
23
Ik liep verder tot ik bij een
Laat het ijsje zien en
restaurant kwam. Er liep een
neem zogenaamd een
meisje naar buiten met een
lik.
grote hoorn blauwe-bessen-ijs.
Ik vroeg: “Is het ijs zo lekker
Vouw het blaadje weer
dat dit het bijzondere is bij
open met de witte
het meertje?” “Het is lekker,
kant boven. Vouw de
maar er is hier nog iets
zijkanten naar het
anders dat bijzonder is”, zei
midden.
ze. “kijk goed om je heen.” Ik keek naar rechts, links,
Laat de vlieger zien en
onder en boven. Boven het
doe of hij door de
meer dreef een prachtige
lucht vliegt.
vlieger!
“Is dit wat er zo bijzonder is”, vroeg ik aan de man met de vlieger? “Ik vind mijn vlieger mooi,
Vouw de zijkanten
maar hij is maar van papier
naar het midden met
en als hij scheurt kan ik
de witte kant van
makkelijk weer een andere
binnen.
maken”, zei de man. “Er is iets veel specialers hier.”
24
Ik liep verder en keek naar
Houd het papier onder
beneden. Ik zag iets blauws
je kin met de punt
en glanzigs liggen. Het was
naar beneden en laat
een stropdas.
de das zien.
“Misschien is het bijzondere hier dat je allemaal mooie dingen vindt”, zei ik tegen een man. Maar hij zij: “O, je hebt mijn stropdas gevonden, dank je.”
Ik liep verder. Plotseling zag
Vouw het papier
ik een vreemde slang in het
doormidden met de
gras.
voorkant van de das binnenin.
“Ik heb nog nooit zo’n mooie
Laat de dunne punt
slang gezien, dit moet het
wiebelen als een slang.
bijzondere ding hier zijn”, zei ik. “Nee, het speciale ding
Vouw het papier weer
is verderop”, zei de man met
open met de punt naar
de das achter me.
boven. Vouw punt A naar punt B en vouw de dunne punt naar voren zodat het een vogel lijkt.
Ik hoorde een tikkend geluid
Laat de snavel tegen je
en zag een specht die tegen
hand tikken.
een boom tikte.
Maar de specht vloog weg. Ik
Vouw nu de twee
liep verder en toen zeg ik een
zijkanten naar bene-
sierlijke zwaan op het water.
den en hou ze met een hand bij elkaar. Trek
De zwaan gleed langzaam
de nek omhoog en
door het water, net als de
naar voren. Knijp
wolk in de lucht had
onderaan de nek zodat
gedreven.
hij rechtop blijft staan. Laat de zwaan op en neer glijden.
[Uit: The family storytelling handbook – A. Pellowski]
25
d. Vertellen met een figuurtje geknipt uit papier Wat gaan we doen: – Ieder maakt een figuurtje van papier uit het verhaal. – Ieder vertelt dat deel uit het verhaal waar zijn figuur bij hoort en gebruikt de figuur tijdens het vertellen. Wat heb je nodig: – 4 dubbele krantepagina’s – 2 lege jampotten – 5 of 6 dopjes van eikels – een schaar – een liniaal – plakband
Voordat we met het vertellen gaan beginnen: Knip van de eerste twee dubbele pagina’s 4 stukken af die 25 cm breed zijn. Knip van de andere twee dubbele pagina’s krant 2 stukken af die 15 cm breed zijn en 2 stukken die 19 cm breed zijn (zie tekening).
Van de 4 breedste stroken maken we bomen. Voor elke boom gebruik je 2 stroken. Rol de eerste strook vanaf het ene uiteinde losjes op tot je bijna bij het andere uiteinde bent. Leg het ene uiteinde van de tweede strook een stukje op het uiteinde van de eerste strook en rol dan verder tot het einde. Druk de rol aan één kant plat door er een boek op te leggen. Doe hetzelfde met de derde en vierde strook. Van een van de stroken van 19 cm maken we een hek. Maak een soort van lange, smalle harmonika door steeds 2,5 cm in de lengte om te vouwen. Druk alles goed plat. Vouw de harmonika dubbel zodat hij half zo lang wordt. Knip de harmonika aan allebei de kanten in (zie tekening).
26
De andere strook van 19 cm wordt een ladder. Rol de strook in de breedte op. Druk het midden van de strook plat onder een boek. Een van de stroken van 15 cm gebruiken we om trollen te maken. Maak een harmonika door in de breedte steeds 5 cm om te vouwen. Druk alles goed plat. Teken de helft van een trol op de bovenkant (zie tekening). Nu kunnen we met vertellen beginnen.
Het verhaal van de appeldieven Ik had veel bloemen in mijn
Pak de ‘boomstroken’
tuin maar geen bomen. Ik
en knip het platte stuk
wilde graag appelbomen in
een paar keer in tot de
mijn tuin. Op een dag kreeg
helft.
ik een stekje. Ik zette het
Zet de andere kant in
in een pot en zag hoe het
een jampot en trek
groeide.
aan de binnenste, geknipte strookjes. De boom groeit nu.
Ik plantte een tweede appel-
Maak een tweede
boom en zag hoe hij groeide.
boom op dezelfde
Maar opeens stopten beide
manier als hierboven.
bomen met groeien en ze hadden ook geen appels. Toen zag ik waarom. Kinderen gooiden er ballen tegenaan. Honden plasten ertegen en de buren leunden tegen de potten zodat ze omvielen.
27
Ik maakte daarom een hek
Pak de ‘hekstrook’ en
en zette het rond mijn appel-
rol deze uit. Draai
bomen. Nu groeiden de
hem rondom de
bomen en kregen ze appels.
potten met bomen en plak hem vast.
Toen de appels rijp waren
Pak de ‘ladderstrook’
wilde ik ze plukken. Om bij
en knip een vierkant
de bovenste takken te komen
weg uit het platte stuk
had ik een ladder nodig. Ik
(zie A). Zet de strook
maakte een ladder. Toen ik
neer (zie B) en trek de
klaar was, was het al donker
laagjes van het smalle
dus ik besloot de volgende
strookje van elkaar.
dag te gaan plukken.
Trek dan de binnenste rolletjes omhoog. Zet de ladder tegen een boom.
Maar ’s morgens zag ik dat
Pak de strook met de
bijna alle appels weg waren.
getekende trol en knip
Wie zou ze gestolen hebben?
de trol uit.
Ik besloot om de hele nacht op te blijven. Zo kon ik stiekem kijken of de dief de rest van de appels ook zou komen halen. Na middernacht zag ik een
Vouw de strook met de
groep dansende en zingende
trol open en laat de
trollen aankomen. Ze klom-
trollen over het hek
men over het hek en zongen
naar de bomen
een magische spreuk. Toen
dansen.
vielen alle appels van de bomen! Ik gilde van verba-
Vouw de strook weer
zing en ineens waren de trol-
dicht en stop hem snel
len weg. Ze kwamen niet
ergens weg.
meer terug. Ik zag alleen nog een paar verloren mutsjes
Laat de dopjes van de
liggen onder mijn appelbo-
eikels zien.
men...
[Uit: The family storytelling handbook – A. Pellowski]
28
les 4
Vertellen in Afrika
Hoe de mensen in Afrika een verhaal vertellen Een verhaal kan worden verteld door één persoon. Een andere manier is het vertellen van een verhaal door een aantal mensen samen. Iedereen vertelt dan een gedeelte van het verhaal en zo doet de hele groep mee. Samen vertellen gebeurt bijvoorbeeld dikwijls in Afrika. De mensen gebruiken er dan vaak een vertelattribuut bij, zoals een muziekinstrument. Ook als één verteller een verhaal vertelt, kan de hele groep luisteraars meedoen. De verteller kan zijn publiek mee laten doen door het begin aan te geven met een zogenaamde openingsformule, bijvoorbeeld: Verteller: ‘Laat ons een nieuw verhaal vertellen; laat ons beginnen.’ Publiek: ‘Begin!’ of Verteller: ‘Een verhaal, een verhaal. Laat het gaan, laat het komen!’ Op dezelfde manier kan een verteller het verhaal afsluiten met een slotformule, bijvoorbeeld: Verteller: ‘Dit was mijn verhaal, of het mooi is of niet mooi. Neem er een paar mee naar andere plaatsen en laat er een paar naar me terugkomen.’ of Verteller: ‘Ik heb mijn verhaal verteld, of het nu goed of slecht is.’ Het publiek kan ook met de vertelling meedoen door aan het begin van het verhaal een lied te zingen en door zinnen of woorden van het verhaal na te zeggen als het spannend, angstig, verdrietig of vrolijk wordt. Ook doet het publiek mee door te knikken, zuchten, lachen, roepen en in de handen te klappen. Het jouwt de schurk uit en moedigt de held aan. Verder geeft het publiek commentaar en stelt vragen. Door al deze dingen leeft het publiek mee met het verhaal en de verteller. De verteller wordt vaak begeleid door een tamtam of een ander instrument. Het instrument geeft het ritme en de snelheid aan als het publiek zingt of een deel uit het verhaal nazegt. Ook hoor je aan het muziekinstrument wanneer het verhaal bijvoorbeeld spannend of droevig wordt. De verteller gebruikt gezichtsuitdrukkingen en gebaren om het verhaal extra levendig te maken.
29
Zelf een verhaal vertellen op de Afrikaanse manier Op de volgende bladzijden staat een Afrikaans verhaal. Dat verhaal kun je vertellen op de manier zoals het in Afrika gebeurt. Hoe dat gaat, lees je in de opdracht hieronder. Opdracht 1: Lees het verhaal van Arap Sang dat achteraan deze les staat. Jullie gaan
het verhaal in groepjes vertellen. Ieder groepje wordt verdeeld in vier vertellers, een aantal muzikanten en een aantal gebarenmakers. – Vertellers:
De eerste verteller bedenkt een openingsformule. De tweede en derde verteller bedenken een zin uit hun gedeelte van het verhaal die het publiek na moet zeggen, bijvoorbeeld: ‘Arap Sang was heel boos’. De laatste verteller bedenkt een slotformule. – De trommelaar begeleidt het verhaal en bedenkt waar in het verhaal en hoe hij gaat trommelen. Hij kan bijvoorbeeld de manier waarop er gelopen wordt, nadoen met zijn instrument. Ook de andere muzikanten bedenken waar en hoe ze het verhaal gaan begeleiden. Ze kunnen bijvoorbeeld geluiden van de dieren uit het verhaal proberen na te spelen. – De gebarenmakers bedenken waar en hoe ze het verhaal moeten uitbeelden. Ze kunnen bijvoorbeeld de gier of de olifant uit het verhaal nadoen. Jullie zingen eerst samen met het publiek het ‘verhalenlied’. De eerste verteller begint met een openingsformule. Daarna vertelt hij zijn gedeelte van het verhaal. De tweede en derde verteller gebaren wanneer het publiek iets moet herhalen. De muzikanten maken muziek bij het verhaal. De gebarenmakers beelden het verhaal uit. De laatste verteller eindigt met een slotformule. Als jullie genoeg hebben geoefend, presenteren jullie het verhaal aan de klas. Verhalenlied
30
Arap Sang en de kraanvogels Arap Sang was niet alleen een groot opperhoofd, maar ook had hij veel van een halfgod, want in de tijd waarin hij leefde, hadden grote opperhoofden altijd wel iets met de goden te maken. Op een dag liep hij in de vlakte het vee te bewonderen. Het was heet. De regen was nog niet gekomen; de grond was hard als beton en er was bijna geen gras meer; de doornbomen boden geen schaduw omdat ze uit lange stokken, dunne twijgjes en piepkleine blaadjes bestonden waar de zon fel doorheen scheen. Wat was het heet. Alleen de zwarte mieren hadden er geen last van, maar die zouden zich zelfs in een fornuis nog gelukkig voelen. Arap Sang werd al een dagje ouder en de zon brandde genadeloos op zijn kale hoofd (waarover hij trouwens geen woord wilde horen, want hij was ijdel) en hij dacht: ik voel de dingen tegenwoordig meer dan vroeger. Toen kwam hij langs een gier die in de kruin van een boom zat, met neerhangende vleugels en waakzame ogen. “Gier”, zei Arap Sang, “ik heb het zo heet en ik krijg hoofdpijn van de zon. Je hebt daar een paar mooie, brede vleugels. Ik zou je heel dankbaar zijn, als je ze uitspreidde en een oude man van een beetje schaduw liet genieten.” “Waarom?”, kraste Gier. Hij had last van zijn maag. Gieren hebben vaak last van hun maag door de dingen die ze eten. “Waarom?”, herhaalde Arap Sang mild. “Ik weet niet zo goed, of ik wel een antwoord heb op zo’n vraag. Waarom? Nou, omdat ik het je vraag, denk ik. Omdat ik een oude man ben, die recht heeft op wat hulp en respect. Omdat het voor jou helemaal geen moeite zou zijn. Omdat het leuk en aardig is, om anderen te helpen.” “Bah”, zei Gier. “Pardon?” “Ach, ga toch naar huis, kale, en val anderen niet lastig, daar is het veel te heet voor.” Arap Sang richtte zich op en zijn ogen flitsten. Als hij boos was, kon hij een heel angstaanjagende oude man zijn. En hij was nu heel boos. Door die opmerking over zijn gebrek aan haar. Het griezeligste was, dat hij helemaal niet schreeuwde toen hij antwoordde. Hij praatte heel zachtjes en zijn woorden klonken helder, koud en hardvochtig. Als hagelstenen. “Gier”, zei hij, “je bent wreed en egoïstisch. Ik zal je woorden nooit vergeten en jij evenmin. En maak nu dat je wegkomt.” Arap Sang was zo indrukwekkend dat Gier slecht op zijn gemak opsteeg en wegvloog. “Gekke ouwe vent”, zei hij bangig. Even later kwam hij een kennis tegen (gieren hebben geen vrienden, alleen maar kennissen) en ze streken op dezelfde tak neer. Gier bekeek zijn metgezel eens goed en toen nog eens en wat hij zag was zo mal, dat hij er vrolijk van werd. “Hi, hi!”, giechelde hij. “Wat is er met jou gebeurd? Ongeluk gehad soms? Je bent kaal.” De andere gier keek zuur, maar tegelijkertijd kreeg je het gevoel, dat hij ook ergens lol om had. “Jij hebt mooi praten”, zei hij, “maar wat heb jij zelf uitgespookt? Boven je schouders heb je geen enkel veertje meer.” Geschrokken tastten ze allebei naar hun kop. Het was echt waar. Ze waren allebei kaal, net als iedere
31
andere gier, het hele ras, tot op de dag van vandaag. Wat nog maar eens bewijst, dat hij die niet gewoon aardig tegen de mensen doet, in ieder geval niet zo dom moet zijn om grote opperhoofden, die halfgoden zijn, te beledigen. Ik zei al, dat Arap Sang een angstaanjagende oude man kon zijn. Arap Sang liep ondertussen verder over de vlakte en beefde een beetje. Naderhand speet het hem altijd als hij zijn geduld had verloren en in een oogwenk een toverkunst deed, waardoor bijvoorbeeld alle gieren ter wereld voor eeuwig kaal werden; daar word je moe van, als je niet meer zo piepjong bent. En hij verlangde ontzettend naar schaduw. Al gauw kwam hij een olifant tegen. Olifant zwoegde zwetend en gehaast de vlakte over en vond het niet leuk dat Arap Sang hem aanhield. “Olifant”, zei Arap Sang zwakjes, “ik voel me duizelig. Ik wil naar de schaduw van het woud, maar het is nog zo ver.” “Nou, heet is het, hè?”, zei Olifant. “Ik ben zelf ook op weg naar het woud.” “Wil je je enorme oren uitspreiden en mij eronder laten lopen?”, vroeg Arap Sang. “Sorry”, zei Olifant, “maar jij vertraagt mijn reis te erg. Ik moet snel naar het woud. Ik heb vreselijke hoofdpijn.” “Maar ik heb ook zo’n hoofdpijn”, protesteerde de oude man. “Vast wel”, zei Olifant, “en dat spijt me ontzettend voor je. Erge hoofdpijn?” “Vreselijk”, zei Arap Sang. “Moet je nagaan”, zei Olifant, “vergeleken bij mij heb jij maar zo’n klein koppetje, dus mijn hoofdpijn is nog erger dan de jouwe.” Zo doen olifanten nou altijd. Arap Sang voelde wel dat er iets niet klopte in deze vergelijking, maar hij wist niet wat. Ook voelde hij zich onbehaaglijk vanwege al die kale gieren en hij wilde niet weer zijn geduld verliezen. Daar moet je voorzichtig mee zijn, als je een halfgod bent. Je richt heel wat aan. “Nou, vooruit dan maar”, mompelde hij. “Ik wist wel, dat je het zou snappen”, zei Olifant. “Dat zei ik nog gisteren over jou. Bij Arap Sang kun je ervan opaan dat hij redelijk blijft, zei ik. Nou, tot ziens dan maar en het beste met je.” En hij haastte zich in de richting van het verre woud en was al gauw uit het zicht verdwenen. Die arme Arap Sang begon zich steeds zieker te voelen. Hij ging op de grond zitten en dacht: Ik kan geen stap meer verzetten, tenzij ik wat schaduw krijg, en als ik geen schaduw krijg, is het gebeurd met me. En zo werd hij door een groep kraanvogels gevonden. Ze dansten door het witte gras, stampten met hun lange, breekbare poten zodat insekten geschrokken opvlogen en meteen door hun lange snavel gevangen werden. Ze dromden om Arap Sang, die daar maar op de grond zat en er zo oud en wanhopig uitzag, dat ze op en neer hupten van verlegenheid, eerst op de ene poot en dan op de andere. “Korong! Korong!”, riepen ze zacht en zo heetten ze toevallig ook. “Lieve vogels”, fluisterde Arap Sang, “jullie moeten me helpen. Ik sterf als ik niet gauw schaduw krijg.
32
Help me naar het woud te komen.” “Maar natuurlijk”, zeiden de kraanvogels en ze spreidden hun mooie, zwart-witte vleugels om hem schaduw te geven en hielpen hem overeind en met z’n alleen staken ze heel langzaam de vlakte over naar de bomen. Toen zat Arap Sang in de schaduw van een katoenboom en hij voelde zich stukken beter. De vogels stonden om hem heen en hij bedacht, dat hij in de hele wereld nooit mooiere schepsels had gezien. “Erg mooi. Mooi en aardig”, mompelde hij. “Dat gaat niet altijd samen. Ik moet ze belonen.” “Ik zal jullie vriendelijkheid niet vergeten”, zei hij, “en ik zal ervoor zorgen dat niemand anders dat doet. Nu moeten jullie een voor een hier komen.” En de kraanvogels bogen één voor één voor hem en Arap Sang legde zijn zachte, oude hand voorzichtig op die mooie, gladde koppetjes. En zodra hij dat deed, verscheen er een gouden kroontje en nadat de vogels diep dankbaar voor hem bogen, vlogen ze weg naar het meer. De nieuwe kroontjes schitterden in de avondzon. Arap Sang voelde zich helemaal opgeknapt. Hij was erg blij om zijn geschenk aan de kraanvogels. Twee maanden later sleepte een kraanvogel zich naar de deur van Arap Sangs huis. Hij zag er heel zielig uit, uitgehongerd, met gebroken veren en onder de modder door het schuilen in de rietstengels, zijn ogen rood door gebrek aan slaap. Arap Sang slaakte een kreet van medelijden. “Groot opperhoofd”, zei de kraanvogel, “wij smeken u om uw geschenk terug te nemen, anders zal er binnenkort geen enkele kraanvogel meer bestaan, want dag en nacht wordt er op ons gejaagd vanwege onze gouden kroontjes.” Arap Sang luisterde en knikte verdrietig. “Ik ben oud en dwaas”, zei hij, “en ik breng mijn vrienden verdriet. Ik dacht er niet aan, dat de mensen hebzuchtig en egoïstisch zijn en dat ze er alles voor over hebben om goud te bemachtigen. Door jullie dit zonder nadenken te geven, heb ik je kwaad berokkend en ik zal het ongedaan maken. Ik zal nog één toverkunst doen, maar dat is dan meteen de laatste.” Toen nam hij hun gouden kronen terug en in plaats daarvan kregen ze een prachtige krans van veren, die ze vandaag de dag nog hebben. Maar ze worden nog altijd de Gekroonde Kraanvogels genoemd. [Uit: Het jaar met de drie namen en andere verhalen uit Nyanza – H. Harman]
33
Les 5
Dilemmasprookjes
Waarom worden volksverhalen verteld? Volksverhalen kunnen om verschillende redenen verteld worden. Sommige verhalen worden gewoon verteld voor de ontspanning en de gezelligheid. Andere hebben een bepaald doel, willen de luisteraars bijvoorbeeld iets leren: over de geschiedenis van een land, over de natuur, over hoe je met elkaar om hoort te gaan, enzovoort. In deze les en de volgende lessen zullen we het hebben over de redenen waarom sprookjes verteld worden.
[Illustratie: Fibben Hald. Uit: De gevangene van de regenboog – Janne Lundström]
35
Sprookjes om over na te praten In bepaalde delen van Afrika komt een soort sprookje voor, waarin een probleem, een dilemma, aan de orde gesteld wordt. Deze zogenaamde dilemmasprookjes eindigen altijd met een vraag aan het publiek: Wat vindt u ervan; hoe zou u het probleem aangepakt hebben? Er zijn Afrikanen die het heerlijk vinden, om na afloop van een dilemmasprookje een avondje na te praten over hun oplossing voor het probleem in het sprookje. Dilemmasprookjes worden dus verteld om daarna met elkaar in discussie te kunnen gaan. Hieronder volgen twee opdrachten. Maak één van beide. Opdracht 1: Jullie hebben het dilemmasprookje ‘De Ivoorvondst’ gehoord en erover
nagepraat. Dit was een typisch Afrikaans verhaal. Er zouden echter ook Nederlandse dilemmasprookjes te vertellen zijn. Bijvoorbeeld over bepaalde dilemma’s die je soms op school of thuis tegenkomt. Schrijf met een groepje kinderen een modern Nederlands dilemmasprookje. Maak het niet te lang. Zorg ervoor, dat er een duidelijk dilemma in voorkomt en eindig het verhaal met een vraag aan het publiek. Oefen daarna in het vertellen van jullie dilemmasprookje. Vertel het sprookje met een aantal kinderen. Daarvoor moet je het verhaal eerst in stukjes verdelen en afspreken wie wat vertelt. Eindig de vertelling met een duidelijke vraag aan de luisteraars.
Opdracht 2: Lees het verhaal dat hieronder staat en beantwoord daarna de vragen.
36
Gekookte vogel met rijst. Een dilemmasprookje uit Liberia Een arme man had een heel klein beetje rijst. Hij droeg het naar een oude vrouw en vroeg haar, om het voor hem te koken. “Dat wil ik graag doen”, antwoordde ze. “Maar ik heb geen vlees of vis om samen met de rijst te koken.” “Kook het maar zo”, zei de man. “Ik ben gauw weer terug en dan eet ik de rijst zo wel op.” Daarna vertrok hij. Toen hij weg was, kwam er een tweede arme man bij het oude vrouwtje. Hij had een vogel geschoten en nu vroeg hij het vrouwtje om die voor hem te koken. “Dat wil ik graag doen”, antwoordde ze. “Maar ik heb geen rijst die ik samen met de vogel kan koken.” “Dat doet er niet toe”, zei de man. “Ik ben al gauw terug en dan eet ik de vogel zoals hij is.” Hij vertrok. De vrouw kookte de rijst apart en deed hem in een schaal voor de eerste man. Ze kookte de vogel apart en legde die in een schaal voor de tweede man. Ze zette de schalen onder een omgekeerde mand en ging weg. Onderweg ontmoette ze de eerste man. Hij vroeg of de rijst klaar was. “Ga maar naar mijn huis”, antwoordde de vrouw, “en kijk onder de omgekeerde mand. Daar staat hij.” De man ging naar haar huis en keek onder de mand. Hij zag zijn rijst in de schaal, maar ook een vogel in de andere schaal. Hij begon te eten en nam zowel van de rijst als van de vogel. Terwijl hij zat te eten, ontmoette de vrouw onderweg de andere man en hij vroeg of de vogel al klaar was. “Ga maar naar mijn huis”, antwoordde de oude vrouw, “en kijk onder de omgekeerde mand! Daar is hij.” Toen de tweede man het huis van het vrouwtje binnenstapte, zag hij daar de eerste van zijn vogel eten. “Wat doe je?”, riep hij. “Eet je mijn vogel op?” “Dat is jouw vogel niet, het oude vrouwtje heeft hem aan mij gegeven”, zei de eerste man. “Dat heeft ze niet gedaan!”, zei de andere man. Ze begonnen te kibbelen. Even later kwam het vrouwtje thuis. Toen ze hoorde wat er gebeurd was, zei ze: “Nee hoor, ik heb die vogel niet aan jou gegeven.” “Jawel”, hield de eerste vol. “Waarom heb je de vogel onder de mand gezet, samen met mijn rijst, als het niet de bedoeling was dat ik ervan zou eten?” Ze konden het niet eens worden. Ze brachten de zaak voor de rechter van de stad. De eerste man bleef volhouden dat het vrouwtje de vogel aan hem had gegeven en het vrouwtje en de andere man ontkenden dat. De rechter piekerde even en besloot toen dat de eerste man zich schuldig had gemaakt aan diefstal. Maar alle toehoorders vonden, dat de rechter verkeerd had geoordeeld en dat de man onschuldig was. Welk oordeel was juist? [Uit: De gevangene van de regenboog – Janne Lundström]
37
Vragen 1. Wat was het oordeel van de rechter? 2. Wat was het oordeel van de toehoorders? 3. Het verhaal eindigt met een vraag: Welk oordeel was juist?
Wat is jouw antwoord op deze vraag? a. Ben je het met de rechter eens. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? b. Of ben je het met de toehoorders eens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? 4. Als je het niet eens bent met de oplossing van de rechter, herschrijf dan het einde
van het verhaal en geef een oplossing die jij rechtvaardig vindt. Succes!
38
Les 6
Vermakelijke vertellingen
Volksverhalen die de luisteraars vermaken Een belangrijke reden voor het vertellen van een volksverhaal kan zijn, de luisteraars te vermaken. De mensen luisteren naar zo’n verhaal voor de gezelligheid, voor de ontspanning.
Verhalen over Hacivat en Karagöz De meeste verhalen over de Turkse Hacivat en Karagöz zijn bedoeld als ontspanning. Hacivat en Karagöz lijken op de Nederlandse Jan Klaassen en Katrijn. Het zijn echter platte poppenkastpoppen: schimmenpoppen waarmee je achter een scherm speelt. Door het scherm heen zie je de schimmen of schaduwen van de poppen. Schimmenpoppen zijn vertelattributen. Karagöz heeft grote zwarte ogen, een stompe neus, een dikke baard, een bult op zijn rug en een kaal hoofd, waarop hij een muts draagt. Hij durft bijna alles te zeggen en maakt over iedereen grappen. Hacivat is zijn vriend. Hij heeft een kleine puntbaard. Hij is serieuzer dan Karagöz. Hij denkt na voordat hij iets zegt.
Japanse verhalen bij de kamishibai Ook in Japan zijn er veel verhalen die alleen verteld worden voor de ontspanning van de luisteraars. Een voorbeeld hiervan waren vroeger de verhalen van de rondtrekkende snoepverkopers. Zij vertelden een verhaal aan de kinderen die snoep bij hen kochten. Daarbij gebruikten ze een kamishibai. Een kamishibai is een papieren theatertje. Het bestaat uit een houten houder, waarin papieren kaarten geschoven zijn. Op de kaarten staan tekeningen die bij een verhaal horen. De platen staan achter elkaar. De kinderen zien de voorste kaart. De verteller begint met zijn verhaal. Als de kinderen de eerste kaart bekeken hebben, zet de verteller
Kamishibai. Tekening uit een Japans schoolboek. [Uit: The world of storytelling – A. Pellowski]
39
hem achteraan. Dan bekijken de kinderen de tweede kaart, die de verteller ook weer naar achteren verzet als hij erover verteld heeft, enzovoort. Het verhaal bij de platen staat achterop geschreven: de zinnen bij plaat 2 staan achterop plaat 1, de zinnen bij plaat 3 staan achterop plaat 2, enzovoort. Zo kan de verteller af en toe een beetje spieken tijdens het vertellen. Er zijn nu nog steeds Japanse vertellers die gebruik maken van de kamishibai. Je mag opdracht 1 of 2 gaan uitvoeren. Opdracht 1: Op de volgende bladzijden vind je twee Japanse verhalen. De opdracht is
om een van deze verhalen straks te vertellen met behulp van het Japanse vertelattribuut, de kamishibai. – Lees eerst het verhaal goed door. – Bedenk dan van welke delen uit het verhaal je een kamishibai-plaat zou kunnen maken. – Maak de platen die je nodig denkt te hebben. Ieder kind van je groep maakt minstens één kaart. – Schrijf de teksten steeds achterop de vorige kaart. De tekst van kaart 1 komt achterop de laatste kaart te staan. (Zie ook de uitleg hierboven.) – Elk kind vertelt bij de kaart die hij of zij gemaakt heeft een deel van het verhaal. – Oefen het vertellen van het verhaal met behulp van de kaarten. – Vertel het verhaal daarna aan de klas. Opdracht 2: Op de volgende bladzijden vind je een paar verhalen over Hacivat en
Karagöz uit Turkije. De opdracht is, een van deze verhalen straks te vertellen met behulp van Turkse schimmenpoppen. – Lees het verhaal eerst aandachtig door. – Ieder maakt minstens één schimmenpop. Daarbij kun je gebruik maken van de werktekeningen die je na de verhalen vindt. Kopieer deze werktekeningen of trek ze met behulp van carbonpapier over op karton of stevig papier. Knip ze uit. Verf of kleur de poppen nu eerst. De losse delen: armen, benen en muts, kunnen met een splitpen aan de romp worden gezet. – Om de poppen te kunnen laten bewegen, moeten er ronde stokjes aan worden bevestigd. Die moeten ongeveer 20 cm lang en 0,5 cm dik zijn. De stokjes moeten aan de achterkant van de beweegbare delen komen. Karagöz krijgt er dus eentje aan zijn arm en één aan de onderkant van zijn schouderbladen. De stokjes kun je met een punaise vastzetten. – Ieder vertelt een deel van het verhaal met behulp van zijn eigen schimmenpop. Verdeel het verhaal hiervoor eerst in stukken. Misschien kun je de alinea’s (ongeveer) aanhouden. – Als het klaslokaal verduisterd kan worden, speel je achter een scherm. Hoe dichter je de schimmenpoppen bij het scherm houdt, des te scherper worden ze. Als het klaslokaal niet verduisterd kan worden, speel je voor een wit scherm, dan kun je de poppen ook prima zien. – Oefen goed. Laat het verhaal daarna aan de klas horen en zien. 40
Suiker of peper? Een verhaal over Hacivat en Karagöz Hacivat is een echte snoepkous. Hij heeft op de markt een grote plak halva gekocht. “Mmmmmm, heerlijk!”, zegt hij, “nu nog een grote pot thee met lekker veel suiker. Dat wordt snoepen jongens!” Thuisgekomen zet hij meteen water op, pakt de theepot en doet de halva op een schaaltje. Het kokende water giet hij op de theeblaadjes, de suiker erbij en... o jee... de suikerpot is leeg, geen korreltje meer over. “Ai, wat nu? Mijn geld is op, nu kan ik geen suiker meer kopen”, moppert Hacivat. “Maar wacht, natuurlijk, dat is een idee. Karagöz leent me vast wel wat suiker.” Zo gezegd, zo gedaan. “Heb je wat suiker voor me te leen, mijn beste lieve Karagöz?”, vraagt Hacivat vriendelijk. “Natuurlijk, vriend Hacivat”, zegt Karagöz, hij pakt een schaaltje en loopt naar de kast waar een grote zak staat. ‘Peper’ staat er met grote letters op de zak. Uit deze zak wil hij het schaaltje vullen. “Hé”, roept Hacivat verschrikt, “suiker heb ik gevraagd, geen peper. Kun je niet lezen?” “Natuurlijk kan ik lezen, maar dit is een truc weet je. Ik weet dat er suiker in die zak zit, daarom heb ik er expres ‘peper’ op geschreven. Nu denken de mieren dat er peper in zit en dat lusten ze niet, begrijp je?” Dit vindt Hacivat zo’n goeie grap, dat hij Karagöz uitnodigt om bij hem thee te komen drinken.
Misverstand? Een verhaal over Hacivat en Karagöz Hacivat verveelt zich en heeft een slecht humeur. Misschien kan Karagöz me wel van m’n slechte bui afhelpen, denkt Hacivat en hij besluit bij Karagöz op bezoek te gaan. Nadat hij bij Karagöz aan de deur heeft gebeld en geklopt, gaat eindelijk de deur open. “O, hallo eh Hacivat”, zegt Karagöz afwezig, “eh dag, ik eh heb eigenlijk geen tijd, dag”, en hij wil de deur weer dicht doen. Hacivat is even uit het veld geslagen, maar niet lang, daar is hij veel te slim voor. Hij belt, klopt en schreeuwt: “Hé, Karagöz je kan me toch wel even goedendag zeggen?” “O, wat moet ik dan zeggen?”, vraagt Karagöz verbaasd. “Je moet vragen hoe het met me gaat en wat je voor me kunt doen.” “O jee, hoe gaat het met je Hacivat, wat eh wat kan ik voor je doen?” “Dank je, mijn goede vriend Karagöz, het gaat niet zo goed met mij, ik verveel me. Maar eerst moet je naar mijn familie vragen.” “Ja, ja hoe gaat het met de familie Hacivat, ik hoop dat ze zich erg vervelen.” “Nee natuurlijk niet sufferd, je moet vragen of ze blij, gelukkig en gezond zijn.” Karagöz krijgt het er warm van en hij probeert het nog een keer. “Hacivat, ik hoop dat je familie zich blij en gezond verveelt en eh en eh enzovoort en dat jij maar veel aangebrande soep mag eten.” Hacivat lacht zich slap om de vergissingen van zijn vriend Karagöz en is zijn slechte humeur al helemaal vergeten. Plotseling staat hij doodstil. “Wat voor aangebrande soep Karagöz, waar heb je het
41
over? Ik heb niets gezegd over aangebrande soep.” Hij pakt Karagöz bij zijn jasje en schudt hem heen en weer. “Soep”, roept Hacivat, “daar heb ik trek in, dat weet je wel, soep kan ik altijd eten, al is het midden in de nacht.” “Niet zo schudden!”, schreeuwt Karagöz, terwijl zijn tanden op elkaar klapperen. “De soep die ik aan het klaarmaken ben, omdat ik wist, dat jij op bezoek zou komen, die soep is nu aangebrand omdat jij me maar aan de praat houdt”, en hij snuft een beetje. “O, wat vreselijk, mijn excuses, beste lieve Karagöz, ik zal het nooit meer doen. Dat komt omdat ik zo’n slecht humeur had. Kom, laten we proeven, misschien valt het nog mee.” In de keuken van Karagöz hangt een dikke, zwarte walm. Gelukkig is het bovenste deel van de grote pan soep nog niet zwart. Er is genoeg voor twee hongerige vrienden. “In het vervolg moet je met je slechte humeur anderen maar vervelen, maar niet je beste vriend, Hacivat.” “Je hebt gelijk Karagöz, maar jij moet niet met een volle mond praten.”
Een ‘echte’ droom. Een verhaal over Hacivat en Karagöz Op een mooie zonnige dag zit Karagöz in het koffiehuis. Hij staart somber voor zich uit en heeft nog geen slok van de heerlijke thee genomen. Hij is zo in gedachten, dat hij niet eens merkt, dat Hacivat stilletjes naast hem is komen zitten. Maar dat duurt maar even. “Hé die Karagöz!”, schreeuwt Hacivat, terwijl hij Karagöz op de schouders slaat. Daar gaat het glas thee over het tafeltje en over de broek van Karagöz. “Ben je nou helemaal, kijk eens wat je doet, mijn beste broek en die lekkere thee, dat is verschrikkelijk, dat is heel erg!”, moppert Karagöz en hij probeert de thee uit zijn broek te wrijven. “Geeft niet”, sust Hacivat, “je krijgt een nieuw glas thee van me. Heus, er zijn veel ergere dingen dan een glas thee over je kleren, luister naar wat mij is gebeurd.” En als beiden een glas thee voor zich hebben, vertelt Hacivat: “Gisteren was ik in Fatih om boodschappen te doen.” “Nou en”, zegt Karagöz, die nog steeds uit zijn humeur is. “Je raadt nooit wat ik daar heb gezien. Ik zag neushoorns keurig op een rijtje staan en...” “In Fatih?”, vraagt Karagöz. “Ja, in Fatih”, antwoordt Hacivat. “Neushoorns?” “Ja neushoorns, en onderbreek me nu niet weer”, zegt Hacivat geërgerd en hij gaat verder met zijn verhaal. “Aan het begin van de rij neushoorns stond een groot nijlpaard en op...” “Een nijlpaard?” Opnieuw onderbreekt Karagöz het verhaal. “Ja.” “In Fatih?” “Ja, en op het nijlpaard zat een klein kind met een rood mutsje op. Plotseling kwam er een adelaar uit de lucht naar beneden vliegen, greep het rode mutsje en trok het kind mee de lucht in met het mutsje en... “Een adelaar? In Fatih?”
42
“Ja, en de adelaar moet gedacht hebben dat het rode mutsje een lekker hapje was. Het kind zat vastgebonden op het nijlpaard, dus het nijlpaard ging ook de lucht in. Maar de neushoorns zaten weer vastgebonden aan het nijlpaard en zo ging de hele rij de lucht in, één voor één en...” “De adelaar trok iedereen omhoog, zomaar daar in Fatih?” “Ja, en toen greep ik de staart van de laatste neushoorn, Karagöz, en...” “O wee, wat afschuwelijk Hacivat!” “... en toen gebeurde het, Karagöz: het mutsje ging langzaam los en we vielen allemaal naar beneden, ik als eerste en bovenop mij de rij neushoorns, het nijlpaard en ten slotte het kind. Iedereen kwam met een klap op de ander terecht. Ik schreeuwde help, help, is er dan niemand om me te helpen?! En toen, toen... werd ik wakker.” “En toen was je dood”, zegt Karagöz treurig. “Nee natuurlijk niet, ik werd wakker, het was maar een droom”, lacht Hacivat. “O, ik dacht dat het echt was gebeurd. Wat jammer, dat had ik graag willen zien”, zegt Karagöz. “Je hoeft helemaal niet verdrietig te zijn, Karagöz, het was toch een mooi verhaal, nietwaar, en kijk eens, je broek is helemaal droog. Kom, we nemen nog een glas thee.” Karagöz is nog helemaal onder de indruk van het prachtige verhaal. “Ik zie het voor me, Hacivat”, roept hij, “een hele rij neushoorns zo de lucht in. “En met een grote armzwaai laat hij alle neushoorns de lucht in vliegen. Pats... daar gaat het volle theeglas weer over de tafel en weer over zijn broek. “O jee, alweer”, jammert Karagöz. “Kom Hacivat, vertel me nog zo’n spannend verhaal, dan kan mijn broek weer drogen.” Maar Hacivat had geen verhalen meer en de broek droogde vanzelf. [Uit: Poppenspel – LOKV, Utrecht]
De kikker uit Osaka en de kikker uit Kyoto. Een Japans verhaal Er woonden eens twee kikkers in Japan. De ene kikker woonde in een slootje in de havenstad Osaka en de andere in een rivier bij de keizerlijke hoofdstad Kyoto. De kikker uit Osaka bedacht, dat hij Kyoto wilde bekijken en de kikker uit Kyoto wilde Osaka gaan bekijken. Zo gingen ze op een vroege ochtend, precies op dezelfde tijd, van huis. Halverwege de beide steden lag een hoge heuvel. De kikkers worstelden zich moeizaam omhoog en het duurde niet lang, of ze hadden de top bereikt. Daar kwamen ze elkaar uiteindelijk tegen. Eerst staarden ze elkaar verbijsterd aan. Toen begroetten ze elkaar en begonnen te praten. Ze vertelden waar ze heen gingen en verbaasden zich, dat ze allebei dezelfde plannen hadden. Toen ze uitgerust waren en het tijd werd om hun reis voort te zetten, zuchtte een van de kikkers. “Wat jammer, dat we niet zo groot zijn als andere dieren, anders zouden we vanaf de top van de heuvel precies kunnen zien waar we heengingen. Dan zouden we tenminste weten, of het de moeite waard was.” “Maar dat kunnen we zo oplossen”, zei de andere kikker wijs. “Als we tegenover elkaar gaan staan en elkaar met onze voorpoten ondersteunen, kunnen we precies zien hoe we moeten gaan.”
43
En zo gezegd, zo gedaan. Ze gingen op hun achterpoten staan, hielden elkaar met hun voorpoten goed vast, zodat ze niet om konden vallen, en staken hun kop zo ver mogelijk omhoog. En zo keken ze uit naar de steden in de verte. Maar de kikkers vergaten dat hun ogen, net als bij andere kikkers, bovenop hun kop zaten. En toen ze hun kop hadden uitgestoken, zagen ze de stad waar ze vandaan kwamen. “Wat zie ik nou?”, riep de kikker uit Osaka verbaasd uit. “Kyoto lijkt precies op Osaka. Ik kan me de reis wel besparen.” “En Osaka ziet er precies hetzelfde uit als Kyoto”, riep de kikker uit Kyoto. Zo stonden ze een tijdje tegenover elkaar en vroegen zich af, waarom Kyoto en Osaka zo op elkaar leken. Toen ze uitgekeken waren, lieten ze elkaar los, maakten een diepe buiging en wensten elkaar een prettige reis terug naar huis. Ze waren er tot het eind van hun leven heilig van overtuigd, dat Osaka en Kyoto als twee druppels water op elkaar leken, terwijl juist het tegendeel waar is. [Uit: Dierensprookjes – Alena Benes˘ová]
De krab en de aap. Een Japans verhaal De krab had een veldje waarop rijst groeide. Toen hij de rijst aan het oogsten was, bracht zijn buurman, de aap, hem een bezoek. In tegenstelling tot de krab, was de aap lui. Toch wilde hij iets proeven van de rijst van zijn buurman. “Luister, krab, als je wilt zal ik een lekkere rijstpuree voor je maken”, zei hij. De krab had nog nooit rijstpuree gegeten en dacht, dat hij dat weleens wilde proberen. “Ik zou het fijn vinden als je dat voor mij wil maken”, antwoordde hij. De aap zette een pan water op het vuur, kookte de rijst en deed die in een schaal. “En nu moeten we de rijst goed stampen”, zei hij. “Maar dat kunnen we hier niet doen. We moeten het meenemen naar de top van de heuvel.” De krab was verbaasd maar ging gehoorzaam met de aap mee, die de schaal met rijst droeg. Toen ze halverwege de heuvel waren, vroeg de krab vermoeid: “Kunnen we hier niet de rijst fijnstampen?” “Nee, we moeten nog hogerop”, snauwde de aap en ging verder. Tenslotte bereikten zij de top van de heuvel. De krab was zo vermoeid dat hij nauwelijks meer kon ademen. Maar de aap begon vrolijk de rijst in de schaal fijn te stampen. Hij verheugde zich op een smakelijk maal. “Maar dat is alleen genoeg voor mij”, zei hij bij zichzelf. Toen hij de rijst voldoende had gestampt, gleed de schaal plotseling op de grond en rolde de heuvel af. In een flits ging de aap er achter aan. De hongerige krab keek droevig toe en kroop langzaam achter hem aan. “Daar zal voor mij geen rijstpuree zijn”, mopperde hij hongerig. Maar plotseling klopte zijn hartje sneller. Halverwege de heuvel lag een hap rijstpuree. Toen de schaal naar beneden rolde, was de rijst eruit gevallen en lag in het gras. De krab aarzelde niet, maar viel hongerig op de rijst aan.
44
[Illustratie: naar Karel Franta, in: Dierensprookjes – Alena Benes˘ová]
Ondertussen had de aap onder aan de heuvel de schaal ingehaald en zag dat hij leeg was. Boos rende hij de heuvel weer op en halverwege vond hij de krab, die het laatste beetje aan het opeten was. “Laat een beetje voor mij over, krab”, riep de aap. “Jij mag hebben wat er nog in de schaal zit”, zei de krab. “Daar zit niets meer in!”, riep de aap. “Dan is er dus niets voor jou”, zei de krab gelukkig. “Wacht jij maar. Ik zal het je betaald zetten”, zei de boze aap. “Ik zal het tegen alle apen zeggen die hier wonen, zelfs je schild kan je niet redden. Ze zullen je er levend onder vandaan trekken!” En weg rende hij. De krab was bang. Hij kroop naar huis. “Och arme, och arme! Wat zal er van mij terecht komen?” “Waarom jammer je zo, krab?”, vroeg een ronde kastanje, die vlakbij in het gras lag. “Ik heb alle reden om te jammeren”, antwoordde de krab. “De apen gaan mijn schild van mij aftrekken.” “Wees niet bang”, zei de kastanje, “ik zal je helpen!” En de kastanje ging met de krab mee. Maar de krab was nog niet getroost. Bedroefd kroop hij jammerend naar huis. “Och arme, och arme, wat zal er van mij terecht komen?” “Waarom jammer je zo, krab?”, vroeg een passerende wesp. “Ik heb alle reden om te jammeren”, antwoordde de krab. “De apen gaan mijn schild van mij aftrekken.” “Wees niet bang”, zei de wesp, “ik zal je helpen!” En de wesp ging mee met de krab en de kastanje.
45
Maar de krab was nog steeds bang. Hij kroop bedroefd verder en jammerde de hele weg. “Och arme, och arme! Wat zal er van mij terecht komen?” “Waar jammer je toch zo over, krab?”, vroeg een koeievlaai, die op het pad lag. “Ik heb alle reden om te klagen”, antwoordde de krab. “De apen gaan mijn schild van mij aftrekken.” “Wees niet bang”, zei de koeievlaai, “ik zal je helpen!” En hij ging mee met de krab, de kastanje en de wesp. Maar de krab was nog niet getroost. Droevig kroop hij al jammerend voort. “Och arme, och arme, wat zal er van mij terecht komen?” “Waarom jammer je zo, krab?”, vroegen de schaal en de houten lepel. “Ik heb alle reden om te klagen”, antwoordde de krab. “De apen gaan mijn schild van mij aftrekken.” “Wees niet bang en hou op met klagen”, zeiden de houten lepel en de schaal. “We zullen je helpen!” En zij gingen mee met de krab, de kastanje, de wesp en de koeievlaai. Tenslotte voelde de krab zich vrolijker toen hij zich met zijn vrienden naar huis haastte. Toen ze daar aankwamen, ging iedereen op zijn eigen manier gemakkelijk zitten: de krab gleed in een bakje water, de kastanje in de as van de open haard, de wesp tegen het raam, de koeievlaai in de deuropening en de schaal met de houten lepel op het dak en zij wachtten rustig op de apen. Na een klein poosje arriveerde de aap met een heleboel vrienden. Terwijl hij zijn vrienden buiten liet, kroop hij alleen het huis binnen. Nauwelijks was hij binnen in de kamer toen hij begon te rillen van de kou. “Hm, ik kan beter de kamer eerst een beetje warmer maken!”, zei hij en begon de as in de open haard op te rakelen. Maar terwijl hij daaraan begon, sprong de kastanje naar boven en brandde hem. “Ooooh!”, schreeuwde de aap en sprong in de bak met water om zijn brandwond af te koelen. De krab lag op hem te wachten en beet met zijn scharen in de vinger van de aap. “Au!”, schreeuwde de aap en sprong angstig naar het raam. Daar wachtte de wesp op hem en stak in de neus van de aap. “Ooooh!”, schreeuwde de aap en rende zo vlug mogelijk naar de deur om zo snel mogelijk naar buiten te komen. In de deuropening lag de koeievlaai op hem te wachten. De aap gleed er op uit en viel plat op de grond. “Ooooh!”, schreeuwde de aap en probeerde zo snel mogelijk op te staan en weg te komen. Maar op het dak lagen de schaal en de houten lepel op hem te wachten. Zij rolden boven op hem en raakten de kop van de aap zo hard dat er twee bulten verschenen. Met een schreeuw van angst en pijn rende hij weg naar de heuvels met de rest van de apen achter hem aan. Sindsdien leeft de krab vredig met zijn vrienden in zijn huisje. En hij geeft er de voorkeur aan zijn eigen rijst te koken. [Uit: Dierensprookjes – Alena Benes˘ová]
46
Werktekening Hacivat
[Uit: Achtergrondinformatie en verwerkingssuggesties Turkije]
47
Werktekening Karagöz
[Uit: Achtergrondinformatie en verwerkingssuggesties Turkije]
49
Les 7
Zó zit de wereld in elkaar
We maken een aantal opdrachten, waardoor we twee nieuwe redenen zullen ontdekken waarom volksverhalen verteld worden. Opdracht 1: a. Je hebt net een volksverhaal gehoord. Waarom zou dit bedacht en doorverteld
zijn, denk je? b. In welk werelddeel speelt het verhaal zich af volgens jou? c. Waarom denk je dat? d. Let eens op de rol van de mannen en de vrouwen in dit volksverhaal. Wat vind je
daarvan? e. Denk je dat mannen vaker de helden zijn in een volksverhaal, of vrouwen, of
allebei even vaak? f. Ken je een verhaal waarin een meisje een heldenrol speelt?
Zo ja, schrijf dan kort op, waar dat verhaal over gaat. Zo nee, schrijf dan kort op, of je verhalen waarin meiden de heldenrol spelen, leuk zou vinden. Opdracht 2: Lees of luister naar ‘Het verhaal van de zomer en de winter’, dat op de
volgende bladzijde staat. a. Wat vind je van het verhaal? b. Waarom is dit verhaal bedacht en doorverteld, denk je? c. Weet jij waarom er een zomer en een winter is? d. Ken je nog meer verhalen die over de natuur gaan? Zo ja, welke? e. Kun je een reden bedenken waarom de verhalen die je onder d. hebt genoemd,
zijn bedacht en doorgegeven?
51
Het verhaal van de zomer en de winter Op een dag zei de Zomer tegen de Winter: “Wat ben jij slecht! Je maakt de mensen dood wanneer je overstromingen maakt: je vult zeeën, meren en rivieren met water; daarom houdt niemand van je. Maar kijk eens naar mij, iedereen houdt van mij.” De Winter antwoordde: “Jij bent nog slechter; want wanneer je werkt maak je dieren en bomen en zelfs mensen dood.” Omdat zij het niet eens werden, stelde Winter voor: “Weet je wat, Zomer, laten we het jaar in tweeën verdelen, jij krijgt het ene deel en ik het andere; ik zal je laten zien dat ik beter werk dan jij.” De Zomer nam het voorstel aan. Eerst werkte Zomer zes maanden lang zonder te rusten; de planten waren van zoveel hitte verdord, de zon had heel veel dieren dood gemaakt en er waren ook veel kinderen dood gegaan door de hitte. Toen zei Winter: “Jouw werk is niet goed geweest, want je hebt planten, dieren en kinderen dood gemaakt. Nu is het mijn beurt.” Na deze woorden ging Winter aan het werk. Hij werkte en rustte, werkte en rustte. De zon kwam op en droogde het water. Wanneer Winter weer aan het werk ging, begon het weer te regenen. Zo konden de planten en de dieren vrolijk leven en gingen de kinderen niet meer dood van de hitte. Door de regen groeiden de planten, werden de dieren dik en waren de kinderen gelukkig. Door de zon werden de vruchten rijp en zo had iedereen veel te eten. “Ja”, zei Zomer tegen Winter, “je hebt gelijk. Omdat ik niet heb gerust en heel hard heb gewerkt, heb ik de kinderen, de dieren en planten kwaad gedaan. Vooruit, nu gaan we anders te werk: ik ga aan het werk en dan ga ik rusten zodat jij aan het werk kunt.” De twee werden het eens en gingen op die manier aan het werk. Sindsdien werkt de Zomer en rust een tijdje uit en dan werkt de Winter een tijdje en maakt de aarde nat. Daarom is er in de zomer een regentijd; op die manier werkt de Winter een tijdje en rust weer uit, terwijl de Zomer werkt om kinderen, planten en dieren warmte te geven.
[Uit: De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua – Dick Bloemraad en Mies Bouhuys. Illustratie: Fiona Macintosh]
52
Les 8
‘Kleinen’ en ‘groten’
Volksverhalen die kritiek leveren Overal op de wereld leven belangrijke of rijke mensen die niet verstandig omgaan met het geld en de macht die ze hebben. Ze kunnen het gewone volk behoorlijk dwarszitten. Wijze mensen bedachten verhalen over dit soort machthebbers, waarin ze lieten merken hoe ze over hen dachten. In de verhalen fantaseerden ze, dat ze de machthebbers te slim af waren of hen voor de gek hielden. Deze verhalen vertelden ze aan elkaar en aan hun kinderen en kleinkinderen. En die vertelden de verhalen ook weer door.
De ‘kleinen’ en de ‘groten’ Omdat slechte machthebbers helaas in veel landen voorkomen, kom je verhalen over hen overal tegen. Er komt altijd een ‘kleine’ in voor, die de ‘grote’ te slim af is. De ‘kleine’ is degene op wie neergekeken wordt, die overheerst wordt; de ‘grote’ staat voor degene die het in de werkelijkheid voor het zeggen heeft. Maar in de verhalen winnen de groten het niet van de kleinen: daar zijn de rollen omgedraaid. In een verhaal kan de ‘kleine’ een Indiaanse boer met een magere muilezel zijn, die de koning (‘grote’) voor de gek houdt. De ‘kleine’ kan ook een klein dier zijn en de ‘grote’ een groot dier. Bijvoorbeeld de spin Anansi, die de tijger te slim af is. De Afrikaanse slaven vertelden de Anansi-verhalen graag aan elkaar. Met de spin bedoelden ze zichzelf, met de tijger de bazen voor wie ze moesten werken. Waarom vertelden de mensen deze verhalen? Om aan elkaar te laten merken, dat ze hetzelfde over de machthebbers dachten, en om elkaar moed in te spreken: Eens zal alles anders worden; dan zullen de kleinen het winnen van de groten.
Verhalen uit Nicaragua De volgende verhalen komen uit Nicaragua. In de zestiende eeuw werd de westkust van dit land door de Spanjaarden veroverd. De bewoners van Nicaragua waren Indianen. Je begrijpt, dat zij niet blij waren met de overheersers. De Indianen bedachten allerlei verhalen over de Spanjaarden.
1. Boeken zonder geleerde Een Spaanse geleerde had een hekel aan de Indiaanse geleerde, die arm was en geen geld had om boeken te kopen. Telkens wanneer hij hem tegenkwam, zei hij spottend tegen hem: “Gegroet, geleerde zonder boeken.” Maar de Indiaan nam wraak. Hij ging voor de prachtige boekenkast van de Spanjaard staan en groette al die boeken zeer beleefd met de woorden: “Gegroet, boeken zonder geleerde.” [Uit: De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua – Dick Bloemraad en Mies Bouhuys]
53
2. De rivier De Waarheid De Spanjaard ziet een vogel en vraagt aan de Indiaan: “Wat voor vogel is dat?” “Een duif, meneer.” “Een duif? Zo klein? In Spanje zijn ze net zo groot als een kalkoen.” Er stak een beestje de weg over en de Spanjaard vroeg: “Wat voor dier was dat?” “Een konijn, meneer.” “Een konijn? Dat kan niet, in mijn land zijn ze net zo groot als een ram.” In de bocht van de weg sprong een hert weg en de Spanjaard vroeg: “Wat sprong daar weg?” “Een hert, meneer.” “Een hert? Onmogelijk, in Europa zijn ze groter dan een paard.” En zo ging het maar door; de Spanjaard verzekerde de Indiaan, dat de paarden in Spanje net zo groot waren als olifanten, dat de olifanten net zo groot waren als walvissen en dat de walvissen zo groot waren als een heuvel. Toen hoorden zij een ontzettend en angstaanjagend geluid en de Spanjaard, die wilde weten wat het was, vroeg aan de Indiaan: “Wat is dat voor verschrikkelijk lawaai?” “Dat is de stroomversnelling van de rivier de Waarheid. Hij heet zo, omdat hij iedere leugenaar die hem oversteekt zonder dat hij op zijn woorden is teruggekomen, in razende vaart meesleurt, zodat die onherroepelijk verdrinkt.” “En is er geen andere manier om de rivier over te steken?” “De enige manier is om terug te gaan.” Maar omdat de Spanjaard verder wilde, gaf hij maar gauw toe en zei tegen de Indiaan: “Ik moet je zeggen dat in mijn land Spanje de duiven net zo groot zijn als hier, dat de konijnen net zo groot zijn als het konijn dat de weg overstak, en dat hetzelfde geldt voor de herten, de paarden, de olifanten en de walvissen en dat er geen dier zo groot als een heuvel bestaat.” “Wat jammer!”, zei de Indiaan, “dat die dieren weer zo klein geworden zijn, want ik had al zin gekregen daar naartoe te gaan en net zo groot te worden als de reuzin in de optocht van MariaOntvangenis.” [Uit: De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua – Dick Bloemraad en Mies Bouhuys] Opdracht 1: Beantwoord de volgende vragen: 1. Hoe komt de Indiaan in verhaal 1 op jou over? En de Indiaan in verhaal 2? 2. Hoe komt de Spanjaard in verhaal 1 op jou over? En de Spanjaard in verhaal 2? 3. Deze verhalen komen uit de zestiende eeuw. Denk je, dat de Indianen en
Spanjaarden van toen in werkelijkheid op de Indiaan en de Spanjaard uit de verhalen leken? 4. Waarom vertelden de Indianen in de zestiende eeuw elkaar verhalen over de
Spanjaarden?
Dierverhalen In Nicaragua komen ook verhalen voor over Oom Konijn. Hij heeft het vaak aan de stok met Oom Coyote. Het konijn is de ‘kleine’ en Oom Coyote is de ‘grote’. Deze dierverhalen willen hetzelfde vertellen als de verhalen over ‘kleine mensen’ en ‘grote mensen’ die hierboven staan, namelijk: de groten winnen het niet altijd van de kleinen.
54
Opdracht 2: In andere landen bestaan ook dierverhalen. Op de volgende bladzijden
vind je daar voorbeelden van. De klas wordt in groepjes verdeeld. Elk groepje krijgt een van de verhalen. Lees het verhaal dat jouw groepje krijgt aandachtig door. De opdracht wordt, het verhaal voor de klas na te vertellen. Ieder kind uit je groep vertelt een deel van het verhaal. Verdeel het verhaal daarvoor in net zoveel korte stukjes als er kinderen zijn. Zet streepjes in de tekst waar het ene deel ophoudt en het volgende begint. Oefen het vertellen een paar keer binnen je groep, voordat je het voor de klas doet.
1. Oom Coyote en Oom Konijn (Nicaragua) Oom Coyote en Oom Konijn kwamen elkaar tegen. Ze hadden honger en erg veel dorst. Het was al avond en het was volle maan. Nadat ze samen een stukje hadden gelopen, kwamen ze bij een poel. Het water was heel helder en weerspiegelde de maan. Daar dronken zij van het heldere water. Slok, slok, slok! Toen zei Oom Konijn opeens: “Oom Coyote, zullen we kaas gaan eten?” “Ja, lekker”, zei Oom Coyote. “Daar ligt de kaas, op de bodem, zie je hem niet?” En hij wees naar de maan in het water. “Ja zeg, wat een grote”, antwoordde Oom Coyote. “Nou, dan moeten we met zijn tweeën al het water opdrinken tot de poel leeg is.” En zij begonnen te drinken. Maar die boef van een Oom Konijn deed net of hij dronk maar slikte niets door. “De poel wordt niet leger, Oom Konijn”, zei Oom Coyote na een poosje. “Wat denk je wel, Oom Coyote, om te eten moet er gewerkt worden.” Zij dronken weer door. Maar Oom Coyote dronk echt, terwijl de schelm van een Oom Konijn alleen maar zijn snoet in het water stak. Na weer een poosje was Oom Coyote helemaal vol en zei tegen Oom Konijn: “Ik kan niet meer!” “Volhouden, Oom Coyote! Kijk eens naar mij, hoe rustig ik erbij sta!” “Ja, dat zie ik, Oom Konijn, maar ik heb het gevoel dat het water er bij mij van achter weer uitloopt.” “Geen nood. Dat is zo verholpen...” Uit een maïsveld daar vlakbij haalde Oom Konijn een kleine maskolf en hij stopte die in de kont van Oom Coyote. En zij dronken weer door... maar die schurk van een Oom Konijn dronk helemaal niet. En de arme Oom Coyote, slok, slok, plofte bijna uit elkaar. “Hé, Oom Konijn, ik kan echt niet meer, ik heb het gevoel dat het water mijn oren uitkomt.” Oom konijn holde naar een bijenkorf, die daar in de buurt stond, en smeerde de oren dicht met was. En de schurk deed net alsof hij weer verder dronk. Oom Coyote, die niet voor hem wilde onderdoen, dronk en dronk. En opeens, pats! daar plofte hij uit elkaar en viel dood neer. Arme Oom Coyote! [Uit: De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua – Dick Bloemraad en Mies Bouhuys]
55
2. De koning van de dorre bladeren (Nicaragua) Omdat Oom Konijn al zoveel dieren kwaad had gedaan, kreeg de koning er genoeg van en gaf bevel het konijn te grijpen. De dieren kwamen in vergadering bijeen en één van hen stelde voor: “Laten we hem bij de rivier opwachten, want daar moet hij naar toe om te drinken.” Dat deden ze. Maar Oom Konijn, die niet voor niets zulke grote oren heeft, lag verborgen in het gras en had alles gehoord. Hij dacht goed na. Toen rende hij naar het dorp en ging stilletjes bij een schoenmaker naar binnen. In een onbewaakt ogenblik stal hij een schoentje, dat de schoenmaker net had gemaakt en liep ermee naar de straatweg. Daar kwam een man aan die honing had gezocht. Zijn kan was helemaal vol. Toen zette Oom Konijn het schoentje midden op de weg. De man kwam voorbij en zag het schoentje. “Hé, kijk eens, wat een mooi schoentje! Als het een paar was, had ik ze meegenomen, maar wat heb je nu aan één schoentje.” En hij liep door. Toen de man voorbij was, pakte Oom Konijn het schoentje weer op en rende er een stuk mee verder, tot hij de man met de honing weer zag aankomen. Hij zette het schoentje weer midden op de weg. Daar was de man en hij zag het schoentje staan. “Hier is het andere schoentje! Ik ga het schoentje ophalen, dat ik daarnet voorbij gelopen ben en dan heb ik een paar!” Om vlugger te kunnen lopen, zette hij de kan met honing even neer en holde weg om het schoentje te halen. Daar had Oom Konijn op gewacht. Zodra de man was verdwenen, haalde hij de deksel van de kan en smeerde zich helemaal in met honing. In de buurt was een bos waar de grond bedekt was met bladeren. Oom Konijn wentelde zich over de grond en alle bladeren bleven aan hem kleven. Toen ging hij naar de rivier. Toen hij er aankwam, keken de dieren heel verbaasd naar dit vreemde, nieuwe dier. “Wie bent u?”, vroegen zij. “De koning van de dorre bladeren!”, antwoordde Oom Konijn. Alle dieren gingen in twee rijen staan, om hem door te laten en betuigden hem hun eerbied terwijl hij dronk. Dat was de truc van Oom Konijn om water te drinken en niet gegrepen te worden.
[Uit: De koning en de Indiaan. Verhalen uit Nicaragua – Dick Bloemraad en Mies Bouhuys. Illustratie: Fiona Macintosh]
56
3. Fons Vos gaat op jacht (Nederland) Op een dag was Fons Vos op jacht gegaan en ’s avonds kwam hij terug met een zware zak over zijn schouder. Hij merkte niet, dat Broer Konijn achter een bosje stond en hem in de gaten hield. “Die zak zit vast vol met eten”, zei Broer Konijn in zichzelf. “Daar zou Fons Vos mij weleens wat van kunnen geven. Ik lust wel een lekker hapje.” Hij rende dwars door het bos voor Fons Vos uit. Net om een bocht verborg hij zijn kleren en ging doodstil midden op het pad liggen. Daar kwam Fons Vos al aan. “Dat is een lekker dik konijn”, zei hij. “Jammer dat mijn zak al vol is. Nu moet ik hem wel laten liggen.” En de vos liep verder. Een paar tellen later sprong Broer Konijn op. Hij wist welke weg Fons Vos altijd nam en rende zo hard als hij kon door het bos naar een pad ergens verderop. En weer ging hij daar doodstil liggen. “Nee maar, wat een verrassing!”, zei Fons Vos toen hij het dier zag liggen. “Alweer een konijn! Nu kan ik hem niet meer laten liggen hoor. En weet je wat? Ik haal dat konijn van daarnet ook nog even op. Ik laat die zware zak hier staan, dan loop ik sneller. Fons Vos liep vlug terug. “Wat een bof”, dacht hij, “ik heb al een zak vol eten en nu komen er ook nog twee dikke konijnen bij.”
[Illustratie: I. Lubsen. Uit: Hoe de haas de vlekken van de luipaard telde – L. van Kessel]
57
Broer Konijn keek de vos na. “Net wat ik dacht!”, lachte hij. “Een tweede keer kon hij de verleiding niet weerstaan. En nu neem ik die zak met lekkers mee!” En hij ging er gauw vandoor. En de vos? Die keek flink op zijn neus. Het eerste konijn was weg. En toen hij terugkwam, bleek dat het tweede konijn en de zak ook nog verdwenen waren. Nou had hij niks te eten! Met een hongerig gevoel in zijn maag liep hij bedroefd naar zijn hol. [Uit: Hier is broer Konijn!]
4. Hoe de haas de olifant gebruikte om over de rivier te komen (Afrika) Alle dieren waren woedend op de haas. Hij haalde zulke lelijke streken uit. Ze waren het zat. Daarom zaten ze hem achterna. De haas sprong naar links en dan weer naar rechts. Hij kon de andere dieren maar net voor blijven. Plotseling kwam hij bij een brede rivier. Wat moest hij doen? Zo ver kon hij niet springen. En de andere dieren kwamen er al aanhollen. Heel vlug rolde de haas zich op. Zo leek hij net een steen. De dieren kwamen aangerend. “Hij is weer ontsnapt!”, riepen ze kwaad. De olifant was ook woedend. Hij pakte de eerste de beste steen. Hij slingerde hem door de lucht en de steen kwam aan de overkant van de rivier terecht. Daar rolde de steen zich uit en werd een haas. “Dank je wel olifant!”, riep de haas. Hij maakte netjes een buiging en wandelde rustig verder. [Uit: Hoe de haas de vlekken van de luipaard telde – Leo van Kessel]
5. Broer Konijn en de hond (Noord-Amerika) Op een dag ging Broer Konijn naar de markt in de stad. Hij moest verschillende dingen kopen voor zijn gezin, maar alleen het hoognodige, want op dat moment had hij weinig geld. Hij vertrok heel vrolijk, maar al gauw voelde hij zich minder gelukkig. Er lag nog dauw op het bospad en omdat de laarzen van het konijn vol gaten zaten, waren zijn voeten spoedig doorweekt. Toen hij op een open plek in het bos kwam, zag hij dat iemand ’s nachts een vuur had gemaakt en dat de as nog gloeide. Het konijn stookte het vuur op en droogde zijn voeten. Na een tijdje kreeg hij gezelschap van Broer Hond. Die was ook op weg naar de markt. Hij schreed voorbij als een heer in mooie nieuwe laarzen. Toen hij Broer Konijn zag, ging hij naast hem zitten en begon een praatje. “Waar ga jij naar toe, Broer Konijn?”, vroeg Broer Hond nieuwsgierig. Broer Konijn keek naar de mooie laarzen van de hond en zei: “Naar de markt, ik wil net zulke laarzen als de jouwe kopen. Mag ik één van jouw laarzen eens uitproberen?” Broer Hond voelde zich gevleid en leende een laars aan Broer Konijn. Het konijn deed hem aan, deed een paar stappen en zei toen: “Ze zitten niet slecht. Maar ik loop een beetje ongelijk. Ik denk, dat je laars een beetje afgesleten is.” Broer Hond was beledigd. “Dat komt omdat je slechts één laars draagt. Doe ze alletwee aan, dan zul je zien dat je gelijk loopt.” En hij leende de andere laars ook uit aan het konijn.
58
Broer Konijn trok de tweede laars aan en deed een paar stappen. “Niet slecht”, zei hij. “Maar ik denk nog steeds, dat ze een beetje versleten zijn. Het is net, of ik op mijn neus val.” Broer Hond verdedigde zijn laarzen: “Dat komt, omdat je ze alleen aan de achterpoten draagt. Probeer ze alle vier. Dan zul je voelen, dat je prima loopt.” En hij leende het konijn ook zijn andere twee laarzen. Broer Konijn trok deze aan zijn voorpoten, deed een paar stappen en zei toen: “Fijn, Broer Hond. Ze lopen nu inderdaad heerlijk. En ze passen me, alsof ze voor mij gemaakt zijn. Het zal moeilijk worden, om betere te vinden. Ik houd ze en ik breng je het geld, zodra ik het heb.” Voordat Broer Hond kon reageren, was het konijn met de nieuwe laarzen er al vandoor. Sindsdien draagt de hond geen laarzen meer, maar gaat hij liever barrevoets. En Broer Konijn heeft al lang geleden de mooie laarzen versleten en gaat ook barrevoets. Maar de hond heeft nooit de laarzen vergeten die hij aan broer Konijn is kwijtgeraakt. Wanneer hij een konijn ziet, jaagt hij hem achterna, om hem zijn daad alsnog betaald te zetten. [Uit: Dierensprookjes – Alena Benes˘ová]
6. Broer Konijn en Boris Beer (Nederland) Broer Konijn was dol op doperwten en sla. Hij had ontdekt dat die in de tuin van Fons Vos groeiden. Daarom kroop hij elke dag onder de schutting door om stiekem van die groenten te eten. Fons Vos merkte wel, dat iemand zijn groenten opat en dacht: “Voor die dief ga ik een val opzetten.” Dus wat deed de vos? Hij maakte een touw met een lus aan een boompje vast. En de lus hing hij vlak voor het gat in de schutting. De volgende dag kroop Broer Konijn weer onder de schutting door. Hij zag het touw met de lus niet. Even later hing hij in de lucht te spartelen. “Oei, nu heeft Fons Vos me lelijk te pakken”, bedacht hij. Maar wie kwam daar aan? Boris Beer! De beer riep: “Hé, Broer Konijn, wat doe jij daarboven?” “Maar weet je dat dan niet?”, zei Broer Konijn. “Ik ben de kraaien aan het wegjagen. Anders eten die de hele tuin leeg. Fons Vos betaalt me daar goed voor! Maar ik heb het vreselijk druk. Kun jij het werk even van me overnemen? Dan krijg jij de beloning, die Fons Vos ervoor geeft.” Dat leek Boris Beer wel wat. Hij hielp Broer Konijn uit de lus en ging er zelf inhangen. En Broer Konijn? Die plukte snel nog wat groente en rende naar huis. Even later kwam Fons Vos thuis. Hij zag Boris Beer aan het touw hangen. Hij pakte een stok en liep op de beer toe. “Je bent erbij, Boris Beer! Ik zal je afleren, om mijn doperwten en sla te stelen!” Zo kreeg Boris Beer de klappen die Broer Konijn eigenlijk had moeten hebben. En wat deed Broer Konijn, terwijl Boris Beer ervan langs kreeg? Die zat net van de sla te eten en lachte: “Zo zie je maar weer, dat de grootste dieren lang niet altijd de slimste zijn.” [Uit: Hier is broer Konijn!] 59
7. Hoe de haas de leeuw liet verdrinken (Afrika) Elke dag at de leeuw een dier. Hij had geen zin om op jacht te gaan. Dus had hij een lijst gemaakt van alle dieren die hij wilde eten. Op de lijst stond welk dier hij op welke dag zou eten. En omdat de leeuw koning was, moesten de dieren maar klaarstaan. Op een dag was de haas aan de beurt om opgegeten te worden. De haas ging netjes naar het huis van de leeuw. Maar hij had natuurlijk niet veel zin om opgegeten te worden. Hij kwam langs een vijver. Daar bleef hij wat rondhangen.
[Illustratie: Fiona Macintosh. Uit: Hoe de haas de vlekken van de luipaard telde – Leo van Kessel]
“Hé, wat sta je daar te treuzelen”, brulde de leeuw die honger had. Maar de haas bleef treuzelen. Hij keek dan eens naar de leeuw en dan weer in de vijver. “Komt er nog wat van?”, riep de leeuw ongeduldig. “Ja, maar koning leeuw...”, begon de haas. “Niets te maren. Hier komen, zodat ik je kan opeten!”, brulde de leeuw boos. “Ja maar”, begon de haas opnieuw, “naar welke koning moet ik dan wel gaan?” “Er is maar één koning en dat ben ik!”, brulde de leeuw. “Nee hoor”, zei de haas, “er zijn er twee. Ik zie twee koningen.” Dat werd de leeuw te veel. Dat kon niet. Hij was de koning en niemand anders. Hij sprong op en rende naar de vijver. Hij keek in het water. En ja hoor, hij zag ook een tweede leeuw. “Wat? Nog een koning?”, riep de leeuw kwaad. En hij sprong in de vijver, bovenop de leeuw die hij zag. Maar de koning kon niet zwemmen en hij verdronk. En zo kwam het, dat de haas niet werd opgegeten. [Uit: Hoe de haas de vlekken van de luipaard telde – Leo van Kessel]
60
Les 9
Verteldoeken en smartlappen
De verteldoek in India De verteldoek
In India leven vertellers die een soort priesters zijn: de Bhopa’s. Zij trekken rond en vertellen zingend oude verhalen. Ze maken daarbij gebruik van een beschilderde doek: de verteldoek. Op deze doek staan verhalen over de geschiedenis van India. De verhalen gaan over ridders, mooie jonkvrouwen, het leven in een kasteel en spannende rooftochten. Een verteldoek kan 4 tot 10 meter lang en 1,5 tot 2 meter hoog zijn. Een verhaal staat niet in logische volgorde op de doek, maar kris-kras door elkaar. Het belangrijkste deel van het verhaal staat altijd in het midden van de verteldoek. Volksverhaal als offer aan de goden
Een van de bekendste Indiase verhalen gaat over ridder Pabuji (Spreek uit: Paboedzjie). Hij was een ridder die zich altijd aan zijn woord hield, wat er ook gebeurde. Als de priesters een verhaal over Pabuji vertellen, wordt dit gezien als een offer aan de goden. Als er bijvoorbeeld iemand genezen is van een ziekte, kan de familie een priester uitnodigen om als dank aan de goden een verhaal over Pabuji te komen vertellen. Voordat de Bhopa gaat vertellen bewijst hij eer aan de goden: hij bidt en brandt wierook. Dan begint hij met de vertelling, die een hele nacht kan duren. Bhopa en Bhopi
De Bhopa vertelt samen met zijn vrouw, de Bhopi. Zij zingen om de beurt een deel van het verhaal. De Bhopi wijst de schilderingen op de verteldoek aan en heeft ’s nachts een olielampje in haar hand waarmee ze de doek verlicht. Af en toe danst ze met rinkelende belletjes om haar enkels. De Bhopa begeleidt zichzelf op een snaarinstrument.
De smartlap in Nederland De smartlap
In Nederland kennen we ook een soort verteldoek: de smartlap. Een smartlap was een grote gekleurde doek waarop een verhaal als een strip afgebeeld stond. Het waren dikwijls sensationele en droevige verhalen. Vandaar het woord smartlap. ‘Smart’ betekent namelijk ‘verdriet’. Een straatzanger zong er een lied bij. Opdracht 1: Wat betekent het woord ‘smartlap’ tegenwoordig?
Bespreek deze vraag in de klas.
61
Het gezongen verhaal als nieuwsbericht
Het verhaal op de smartlap was vaak een nieuwsbericht, waarvan de straatzanger een lied had gemaakt. Het publiek betaalde de straatzanger voor het nieuws dat hij bracht. Soms werd een lied zo populair, dat het door de luisteraars onthouden en ‘doorverteld’ werd. Zo verspreidden de liederen van de straatzanger zich net als de verhalen van de verteller. Een voorbeeld van zo’n lied is ‘Daar was laatst een meisje loos’. Dit komt uit de vorige eeuw en vertelt dat er een meisje verkleed als matroos was meegevaren met een schip. Omdat dit in die tijd erg ongewoon was, vertelden de mensen het verhaal verder, door het lied aan elkaar te leren. Van dit lied is een smartlap bewaard gebleven. De straatzanger
De straatzanger of zijn vrouw wees tijdens het zingen op de smartlap de afbeeldingen aan waarover ze zongen. De straatzanger begeleidde zichzelf op een instrument, zoals een accordeon, buikorgel of viool. De straatzanger zong op plaatsen waar het druk was, bijvoorbeeld op markten en kermissen en bij optochten. Opdracht 2: Je bespreekt samen met degene die naast je zit welke overeenkomsten en
verschillen je ziet tussen de Bhopa en de straatzanger en tussen de verteldoek en de smartlap. Zet de overeenkomsten en verschillen op papier. Maak daarna een van de volgende drie opdrachten: Opdracht 3: Maak met een groepje kinderen een smartlap bij een lied dat je kent en
treed ermee op. – Kies een lied met een refrein uit. – Bespreek welke tekeningen je bij het lied kunt maken. Ieder maakt minstens één tekening. – Teken groot en met felle kleuren, zodat de tekeningen van een afstand goed te zien zijn. – Noteer het refrein ook in grote letters, zodat de mensen de tekst kunnen meezingen. – Als de tekeningen klaar zijn, plak je ze aan elkaar of op een ondergrond (bijvoorbeeld een stuk behang), zodat je een smartlap krijgt waarop het publiek kan meekijken. – Straks gaat de hele groep het lied zingen op de manier van een straatverteller. Oefen dit. Gebruik er instrumenten bij, net als de straatzanger. – Treed op voor de klas en laat het publiek meezingen met het refrein. Opdracht 4: Maak met een groepje kinderen een lied over een nieuwsbericht dat je
pas op de radio of televisie hebt gehoord of in de krant hebt gelezen. Maak er daarna een smartlap bij en treed ermee op. – Bespreek met welk nieuwsbericht je aan de gang gaat. – Kies een lied uit met een bekende melodie en een refrein.
62
– Bedenk bij deze melodie een tekst over het nieuwsbericht dat je uitgekozen hebt. Maak ook een refrein. – Daarna maak je een smartlap bij dit lied en treed ermee op. Lees bij opdracht 3, vanaf de tweede punt •, hoe je hiervoor te werk moet gaan.
Opdracht 5: Maak met een groepje kinderen een verteldoek bij een verhaal dat je
kent. – Kies een verhaal uit. – Bespreek welke tekeningen je erbij kunt maken. Ieder maakt minstens één tekening. – Teken groot en met felle kleuren, zodat de tekeningen van een afstand goed te zien zijn. – Als je tekeningen klaar zijn, plak je ze op een ondergrond, bijvoorbeeld een stuk behang, zodat je een verteldoek krijgt. Weet je nog hoe de afbeeldingen in India op een verteldoek staan? Doe dit met jullie tekeningen net zo. – De Bhopa maakt muziek bij zijn vertelling. Bekijk waar in jullie verhaal muziek zou passen. – Oefen in het vertellen van het verhaal en in het muziek maken. Splits daarvoor het verhaal op in gedeelten: ieder vertelt een deel. Je hoeft het verhaal niet te zingen, zoals een Bhopa doet. – Vertellers proberen hun publiek zoveel mogelijk bij de vertelling te betrekken. Bedenk hoe jullie dit zouden kunnen doen. – Treed op voor de klas en betrek het publiek zoveel mogelijk bij je optreden.
63
Extra
opdrachten en lessen behorend bij de vertelkist
65
Bij les 2
Extra opdracht: Vertellen met een prentenboek
Opdracht 2: Vertellen met een prentenboek.
Je leest het verhaal van Anansi en Broer Tijger goed door. Verdeel het verhaal in net zoveel delen als er kinderen in je groepje zitten. Als er vier kinderen in je groepje zitten, maak je dus vier gedeelten. Elk kind gaat straks een deel van het verhaal vertellen, terwijl hij of zij de platen laat zien aan de kinderen uit de klas. Oefen met het vertellen bij de platen, totdat het goed gaat. Vertel het verhaal samen met je groepje aan de rest van de klas.
[Illustratie: naar Stephen von Mason, in: Anansi en Broer Tijger – J. de Sauza e.a.]
66
Bij les 3
Extra opdracht: Vertellen met tekeningen
Opdracht 2a: Vertellen met tekeningen.
Sommige volken die in Australië wonen, onthouden een verhaal door het in zand te tekenen. Net zoals ze dat vroeger al deden. De verteller tekent een deel van het verhaal in het zand. Dan veegt hij het weer uit en tekent hij het volgende deel van het verhaal. De verteller tekent met een stokje of vinger. Ook de Eskimo’s onthouden een verhaal door het te tekenen. In de zomer tekenen ze in modder en in de winter in sneeuw. Ze gebruiken een mes met een stompe punt dat gemaakt is van het bot van een walvis. De tekeningen die de mensen bij hun verhalen maken zijn heel eenvoudig. Het zijn meer ‘tekens’ dan echte mooie tekeningen. Echte tekeningen zijn te ingewikkeld en het duurt ook te lang om ze te maken. Kijk maar eens naar de tekens die op de volgende bladzijde staan en die bij het verhaal van de regenboogslang horen. Wat gaan we doen: – In groepjes van ongeveer acht kinderen een verhaal onthouden en vertellen met tekeningen. – Verdeel het verhaal in net zoveel stukken als er kinderen zijn. – Ieder leest voor zichzelf het verhaal van de regenboogslang en bekijkt de voorbeeldtekeningen. – Vouw een blaadje dubbel in de lengte en schuif dit aan de rechterkant om de bladzijde met het verhaal. – Ieder bedenkt en tekent bij zijn deel van het verhaal enkele tekeningen op het losse blaadje. – Ieder neemt het losse blaadje voor zich en vertelt zijn deel van het verhaal aan de hand van de tekeningen die hij zelf gemaakt heeft. Probeer niet naar de tekst van het verhaal te kijken. – Oefen met het vertellen bij de tekeningen, tot het goed gaat. Je mag af en toe nog even spieken naar de tekst van het verhaal. – Vertel het verhaal dan samen met je groepje zonder te spieken.
Wat heb je nodig: – per persoon 1 of 2 losse blaadjes (A4-formaat) – per persoon een potlood
67
Voorbeeldtekeningen
een persoon die staat
mieren
een persoon die loopt
slang
een zittend of buigend
regenboogslang
persoon een persoon met kind
vis
grote tak
schildpad
rijtje bomen
vogel
gat
bliksem
rook
regenboog
rivier
in de grond gaan
billabong
68
Het verhaal van de regenboogslang Een oude man, genaamd Nagacork, maakte een diep gat (een billabong) in de rivier. Hij ging wandelen en toen hij terug kwam naar het gat zag hij de rook van kampvuurtjes boven de bomen opstijgen. Toen hij dichterbij kwam, zag hij een aantal mannen van zijn stam onder de bomen zitten. Ze praatten en lachten. Aan de oever van de rivier zag hij weer andere mannen. Ze probeerden vis te vangen. Ook zag hij vrouwen met kinderen tussen de waterlelies in de rivier lopen. Ze zochten met hun handen en voeten in de modder naar mosselen. Ze zongen en schreeuwden naar elkaar. De vissers riepen Nagacork: “Kom, er zitten hier veel vissen.” Maar Nagacork liep verder. Onderweg passeerde hij wat groepjes mannen, lopend van dorp naar dorp. Nagacork zocht Jammutt, zijn water-spuitende vis. Toen hij verder zocht vanaf de waterkant, wezen de vissers met hun speer en riepen: “Hier oude man, is dit de vis die je zoekt?” “Nee, dat is Jammutt niet”, zei Nagacork. Hij draaide zich om en ging terug naar het dorp. Plotseling zag hij een grote stroom mieren over de grond kruipen. Daarna kropen ze in een boom en verdwenen in het gat van een dikke tak. Nagacork klom in de boom en keek in het gat. In het donker zag hij de botten van Jammutt liggen. De mannen van zijn stam hadden hem opgegeten en de graten begraven. Hij klom weer naar beneden en ging naar zijn dorp onder de bomen. Hij ging zitten met zijn hoofd op zijn armen en dacht na over zijn dode vis. Hij begon te zingen: “Ik wacht, wacht, wacht, wacht. Ik wacht, wacht, wacht, wacht.” Door zijn gezang maakte hij Kurrichalpongo, de regenboogslang, wakker. De groene papegaai die hoog in de bomen zat, waarschuwde Nagacork dat hij de slang aan zag komen vanuit de bergen in het noorden. Toen zag Nagacork een regenboog verschijnen in de lucht boven de bomen. Kurrichalpongo ging onder de grond en maakte een gat in de bodem van de billabong. Hierdoor kwam er meer water in de rivier. En de mensen die in de rivier aan het vissen waren, zagen het water stijgen tot hun dijen. Toen steeg het water tot hun borst. Nog verder steeg het water en het overspoelde de lelies.
69
Het water bleef stijgen en overspoelde de dorpjes. Veel mensen verdronken, maar sommigen veranderden zichzelf in vogels of schildpadden en ontsnapten. Kurrichalpongo legde eieren in de billabong. Na een tijdje kwamen er jonge regenboogslangetjes uit die alle richtingen uitkropen. Kurrichalpongo reisde verder en kwam in een dorp waar twee zonen van Nagacork woonden. Ze hadden twee van de jonge regenboogslangetjes gevonden en gedood. Kurrichalpongo zag wat de zonen gedaan hadden. Hij werd zo kwaad dat hij veranderde in Bolong, de grote regenboogslang. Het begon te bliksemen en te onweren. De wind trok de bomen om, en rotsblokken van de bergen bedekten de dorpjes. Toen kwam het water en veel mensen verdronken. Toen veranderde Bolong, de regenboogslang, zichzelf weer in Kurrichalpongo. Hij reisde verder. Toen kwam hij Nagacork met vier jonge regenboogslangen tegen. Ze woonden in een dorpje met heel veel billabongs. De mensen die in beesten waren veranderd, bleven voor altijd beesten. En Kurrichalpongo en de vier jonge regenboogslangen verdwenen in de grond. [Uit: The Story Vine – A. Pellowski]
70
Bij les 3
Extra opdracht: Vertellen met een POP
Opdracht 5: Vertellen met een pop.
Met een groepje van drie kinderen bekijk je uit welke figuren de pop bestaat. Bedenk met je groep een toneelstukje voor deze drie figuren. Je moet dus bedenken wat elke figuur in het toneelstukje gaat zeggen en doen. Spreek af wie welke figuur gaat uitbeelden. Oefen in het spelen van het toneelstuk. Geef de pop aan elkaar door als er een andere figuur aan het woord komt. Speel het toneelstuk voor de klas.
71
Bij les 7
Extra opdracht: De toverlantaarn
De toverlantaarn als vertelattribuut In voorgaande lessen hebben we al gezien, dat afbeeldingen in verschillende vormen als vertelattribuut gebruikt worden. Denk maar aan de prenten uit het prentenboek of de kaarten van de kamishibai. Misschien weet je zelf ook nog een paar voorbeelden. Eigenlijk zijn de lichtbeelden van de ouderwetse toverlantaarn ook een soort platen. Ze lijken op de dia’s van tegenwoordig. Deze afbeeldingen zijn allemaal bedoeld, om de aandacht van de luisteraars te trekken en vast te houden. Soms dienen de platen om een bepaald gedeelte van een verhaal extra te benadrukken. Opdracht 3: In de vertelkist zit een diaserie over het volksverhaal ‘De gulzige zebra’,
dat iets uit de natuur verklaart. – Bekijk de diaserie met een groepje kinderen. Lees de teksten die bij de dia’s horen. Deze vind je op de volgende bladzijde. – Verdeel de dia’s over de kinderen van je groepje. Een kind krijgt bijvoorbeeld dia 1 t/m 5, een tweede kind dia 6 t/m 10, een derde kind dia 11 t/m 15 en een vierde kind dia 16 t/m 19. Elk kind vertelt straks het deel van het verhaal, dat bij de dia’s hoort die hij of zij heeft gekregen. – Als je de tekst bij jouw dia’s een beetje kent, probeer je samen met de anderen uit je groepje het volksverhaal uit je hoofd te vertellen bij de dia’s.
72
De gulzige zebra Dia 1:
Lang geleden hadden alle dieren op de wereld een saaie kleur. Geen vachten, geen horens, geen vlekken en geen strepen. Alles alleen maar saai en stoffig. Totdat...
Dia 2:
... er op een stormachtige dag in het hart van de bladerrijke bossen van Afrika een zware aardbeving was, waarbij een reusachtige grot in de grond ontstond. Een paar dieren kropen voorzichtig naar die nieuwe wonderlijke bezienswaardigheid. En toen het meest moedige dier in het donkere gat tuurde, zag het iets glinsteren tussen de rotsblokken.
Dia 3:
De grot lag vol vachten en huiden, allemaal glanzend en nieuw. Het dier ging naar binnen en ontdekte er ook nog allemaal horens en staarten, in ontelbaar veel vormen en maten. Bevend van opwinding vloog het dier weer naar buiten, om te vertellen wat het gezien had.
Dia 4:
Het nieuws verspreidde zich snel en alle dieren gingen op weg om de grot te bekijken, hollend en springend en glijdend en swingend en slingerend door de bomen.
Dia 5:
Allemaal... op één dier na, de gulzige zebra. De gulzige zebra hield nooit op met eten. Hij was niet van plan zijn maal te laten staan voor de een of andere grot. “Grotten kan ik altijd nog bekijken”, mompelde hij. “Grotten genoeg.”
Dia 6:
Al gauw waren de dieren uit het bos verzameld bij de toegang tot de grot. Daar bleven ze wachten tot de olifant zou spreken. Want de olifant wist alles, omdat de adelaar hem alle geheimen van de Nevelgeest overbriefde. Hij trompetterde indrukwekkend met zijn slurf en sprak de aanwezige dieren toe. “Het wordt tijd, dat jullie eigen jassen krijgen”, zei hij, “er zijn hier allerlei stoffen om een keuze uit te maken. Het konijn zal jullie van naalden voorzien, maar er is niet meer dan één naald per persoon, dus pas er goed op. Nu mogen jullie naar binnen, maar geen gedrang of geduw en niet voordringen!”
Dia 7:
Ondertussen stond de gulzige zebra nog steeds te eten. Toen viel hem een beest op dat vlak voor hem stond. Zag hij het goed? Ja, dat was Sabel de antilope en ze droeg een prachtig glanzende nieuwe jas. En horens? Ze droeg Horens? Toen de zebra hoorde, dat de jas en de horens uit de grot kwamen, draafde hij er zo vlug heen als zijn poten hem konden dragen. Maar hij kon geen weerstand bieden aan een groen blaadje hier, of een sappig halmpje daar.
Dia 8:
Van tijd tot tijd kwam hij een dier tegen...
Dia 9:
Ze zagen er zonder uitzondering fantastisch uit.
Dia 10:
De zebra zag hoe de luipaard haar naaiwerk afmaakte. Zorgvuldig als altijd had de luipaard de
73
allermooiste bontjas genaaid, met overal stippels erop. De zebra kon zijn ogen nauwelijks geloven toen hij zag hoe de luipaard zich in haar vacht wrong, die haar als gegoten zat. “Zulke stippels wil ik ook hebben”, bedacht hij en hij holde weg om nu gauw bij de grot te komen. Dia 11:
Maar het was een warme dag, dus dronk hij nog even wat uit een koele beek en daarna kwam hij bij een weitje met graziger gras dan hij ooit had gezien. “Heerlijk”, kauwde hij, smakkend met zijn dikke lippen.
Dia 12:
Verderop, bij de grot, waren de meeste dieren alweer aan het vertrekken. Alleen de neushoorn en de olifant waren hun stof nog steeds aan het knippen. Ze hadden allebei gekozen voor een heel sterke, grijze stof. De arme oude neushoorn, die erg bijziend was, bleef met zijn hoorn achter alle plooien haken en had het vreselijk moeilijk. Hij had zijn naald laten vallen en hoe harder hij ernaar zocht, hoe verder hij hem de bosjes inschopte. Hij trok het veel te ruime vel aan en slofte weg met een heel slecht humeur.
Dia 13:
Net op dat moment kwam de gulzige zebra eraan terwijl de grashalmen nog uit zijn brede bek hingen. “Ik wil luipaardvlekken”, zei hij, “en horens als de antilope en manen als de leeuw en een staart als van de cheetah en dan word ik het mooiste dier van het oerwoud!”
Dia 14:
En ondanks zijn dikke buik draafde hij de grot binnen. Toen stopte hij opeens verbijsterd...
Dia 15:
... er was niets meer over! Geen horens, geen mooie vachten, niets meer! Driftig doorzocht hij de grot, maar hij kon niet meer vinden dan een paar snippers zwarte stof. Wanhopig knipte hij die gelijk en stikte ze aan elkaar.
Dia 16:
“Het lijkt me wel erg krap”, dacht hij zenuwachtig. En omdat hij zo’n dikke zebra was, kostte het hem vreselijk veel tijd zich in zijn jas te wringen. Hij duwde en gruwde en riep en – plop! – hij zat erin. Maar wat was het nauw. Au! De naden rond zijn dikke buik stonden op springen. Hij draafde naar de rivier om daar aan wat malse wilgebladeren te knabbelen en – PLOP! – daar barstte zijn nieuwe vel!
Plop!
Dia 17:
Plop!
Dia 18:
Zijn bolle buik knapte door de naden. De apen brulden van het lachen.
Dia 19:
En nu breekt nog altijd zijn witte buik door het zwarte vel, omdat hij nog steeds zo gulzig is. [Uit: De gulzige zebra – Mwenye Hadithi]
74
Les 8a
Extra les: Wajangspel
Kritische volksverhalen in Indonesië In les 8 heb je al geleerd, dat volksverhalen kritiek kunnen leveren op machthebbers. In Indonesië komen dergelijke kritische volksverhalen ook voor. Deze verhalen worden verteld met behulp van een schimmenspel, in Indonesië wajangspel genoemd. Vroeger werden er alleen Hindoestische verhalen verteld door middel van het wajangspel. Het Hindoeïsme is een godsdienst die veel mooie verhalen kent over goden, geesten, prinsessen en reuzen. De oude wajangvoorstellingen gingen altijd over het gevecht tussen goed en kwaad. De moderne wajangvoorstellingen gaan nog steeds over de strijd tussen mensen die goede dingen willen en mensen die kwade dingen doen. Vaak een strijd tussen de gewone mensen en de machthebbers.
De wajangpoppen Het woord voor ‘schim’ is in het Javaans ‘wajang’. Wajangspel betekent dus schimmenspel. En wajangpoppen zijn schimmenpoppen. Er zijn verschillende soorten wajangpoppen: 1. Wajang koelit. Koelit betekent leer. Dit is een platte pop van leer. De pop is aan beide
zijden beschilderd en versierd met gaatjes. 2. Wajang klitik. Klitik betekent hout. Dit is een platte pop van hout, die kunstig is
uitgesneden en mooi beschilderd. 3. Wajang golek. Golek betekent pop. Dit is geen platte, maar een ronde pop. De kop,
schouders en armen zijn uit hout gesneden en beschilderd. De kop zit op een stok en kan draaien. Aan de handen zitten stokjes, waarmee ze te bewegen zijn. Aan de handen van de wajang klitik en de wajang koelit zitten ook zulke stokjes. Opdracht 1: Welk soort wajangpoppen zitten er in de vertelkist?
Wajangspelen gaan altijd over de strijd tussen het goed en het kwaad. Er zijn daarom ook goede en slechte schimmenpoppen. Aan de vorm en kleur van het gezicht kun je zien, of de pop een goede of een slechte figuur voorstelt. – Poppen met een goed karakter hebben: smalle, amandelvormige ogen, een rechte puntige neus, een klein slank lichaam en bij elkaar geplaatste voeten. – Poppen met een slecht karakter hebben: ronde ogen, een ronde knotsvormige neus, een plomp lichaam en gespreide voeten. De betekenis van de kleuren: – Zwart = volwassen, kalm.
75
– Wit = edel van afkomst, jong, mooi. – Rood = onbeheerst, onstuimig. – Geel of goud = schoonheid, vorstelijke waardigheid. Ook de kostuums en de haardrachten van de poppen vertellen iets over hun karakter. Opdracht 2: Schrijf op wat je kunt vertellen over de karakters van de poppen die in de
kist zitten.
Het schimmenspel Het wajangspel wordt gespeeld met behulp van een scherm, waarachter een licht schijnt. De wajangpoppen spelen tussen het licht en het scherm. Daardoor zie je op het scherm de schaduwen van de poppen. Het publiek kan zowel vóór als achter het scherm zitten. Degenen die erachter zitten, zien de mooie beschilderingen van de poppen. Degenen die vóór het scherm zitten, zien alleen de schimmen van de poppen. Vroeger zaten de mannen achter het scherm en de vrouwen en kinderen ervoor. Bij het begin van het spel, in de pauzes en aan het einde wordt er midden voor het scherm een levensboom geplaatst. De levensboom heeft de vorm van een groot planteblad en geeft de scheiding aan tussen goed en kwaad. De goede figuren staan aan de linkerkant van de levensboom opgesteld. De slechte figuren staan aan de rechterkant van de levensboom. Zodra de levensboom wordt weggehaald, begint het verhaal. Zodra hij weer geplaatst wordt, stopt het verhaal. Het schimmenspel wordt begeleid door muziek, zangers en zangeressen. De verteller, de dalang, is dirigent van het orkest, zingt mee èn verzorgt in zijn eentje de gesprekken tussen de poppen. Het schimmenspel gaat over de strijd tussen het goede en het kwade. Aan het einde van de voorstelling wordt er altijd een oplossing gevonden. We gaan nu zelf een wajangspel opvoeren. Je kunt kiezen uit drie opdrachten (opdracht 3, 4 of 5). Opdracht 3: Op de volgende bladzijden vind je een oud schimmenspelverhaal uit het
Hindoeïsme, waarin vorsten en prinsessen voorkomen. Je gaat met een groep kinderen dit verhaal straks uitspelen. Lees om te beginnen de tekst een paar keer goed door. Als je het verhaal gelezen hebt, splitst de groep zich in een aantal kleinere groepjes. Elk groepje neemt een kopie van het verhaal mee. De groepjes zijn: het orkest, de vertellers en de poppenmakers.
76
– De kinderen van het orkest bekijken op welke plaatsen in het verhaal er een stukje muziek past. Als je dit voor het hele verhaal gedaan hebben, zet je sterretjes in de tekst waar je iets gaat spelen. Kopieer het verhaal waarin de sterretjes zijn geplaatst voor de vertellers, zodat zij rekening kunnen houden met de muziek. Oefen daarna met muziek maken, net zolang tot het goed gaat. – De vertellers gaan de rollen van de wajangpoppen instuderen. Ook zorgen zij ervoor, dat het wajangspel begint en eindigt met het weghalen en plaatsen van de levensboom. Denk eraan dat goede figuren links op het scherm moeten opkomen, links van de levensboom, en slechte figuren rechts van de levensboom. Oefen in het begin maar even met gewone poppenkastpoppen, want de wajangpoppen moeten nog gemaakt worden. – De poppenmakers maken de wajangpoppen en de levensboom. Zij letten op het uiterlijk en de kleuren die bij de slechte en de goede wajangpoppen passen. – Er staat een werktekening van een wajangpop achteraan deze les. Gebruik deze als voorbeeld, maar maak hem niet precies na. Laat je eigen fantasie werken en ontwerp zelf een wajangpop. – Gebruik stevig papier of karton. Teken de poppen erop. Knip ze uit. Verf of kleur de poppen nu eerst. De losse delen, zoals de armen en benen, kunnen met een splitpen aan de romp worden vastgezet. – Om de poppen te kunnen bewegen, moeten er ronde stokjes aan bevestigd worden van ongeveer 20 cm lang en 0,5 cm dik. Deze stokjes moeten aan de achterkant van de beweegbare delen komen. De stokjes kun je met een paar punaises vastzetten.
De tekst van het schimmenspel Poppen: Vorst Kresjna Prinses Soembodro (zus van de vorst) Pati Oedowo (raadsman) Ardjoeno (held en oude vriend van Pati) Kolo Prodongo (reuzenvorst) Plaats:
Het paleis van Kresjna
K.
Mijn lieve zus, ik heb je wat te zeggen. Reuzenvorst Kolo Prodongo wil met je trouwen. Hij heeft gezegd, dat hij er alles voor over heeft om dat te kunnen doen.
S.
Ik begrijp dat het een hele eer is, maar toch ben ik bang om met deze geweldenaar te trouwen. Ik zou me niet bij hem thuis voelen. Net zo min als een vlinder zich thuis zou voelen bij een olifant.
K.
Ik begrijp het, lieve zus. Ik zal erover nadenken. Je mag gaan. (K. denkt diep na en roept zijn raadsman) Raadsman Oedowo! (Deze komt op) Mijn waarde man, ik heb een groot probleem. Je weet dat Kolo Prodongo met Soembodro,
77
mijn zus, wil trouwen. Maar Soembodro voelt daar weinig voor. Bedenk jij nu eens een plan, zodat zij niet met hem hoeft te trouwen en wij toch voor de woede van de reuzenvorst gespaard blijven. Want hij is in staat ons land tot de ondergang te brengen. (Ze denken na) O.
Meester, ik weet iets. Als we eens een tweekamp organiseerden tussen Kolo Prodongo en een door ons gekozen man. Dan zou de winnaar met prinses Soembodro kunnen trouwen.
K.
Een gewaagd, maar mooi plan. Oedowo, zou jij dat willen organiseren? Zoek een geschikte tegenstander, die Kolo Prodongo kan verslaan, maar die ook een goede man voor mijn zus zou zijn. (Oedowo gaat op zoek en ontmoet een oude vriend, de held Ardjoeno)
O.
Mijn vriend Ardjoeno, ben je bereid vorst Kresjna een grote dienst te bewijzen?
A.
Zeker Oedowo, niets zou mij gelukkiger maken, dan hem te helpen.
O.
Luister Ardjoeno. Zou jij willen strijden tegen Kolo Prodongo, die met de lieve Soembodro wil trouwen? Wanneer je het van hem wint, zal de koning je erg dankbaar zijn en je de hand van zijn zuster schenken.
A.
Dat is een moeilijke opgave, maar ik zal er graag mijn best voor doen. (Ze ontmoeten elkaar op het strijdtoneel)
K.P.
Welke nietige worm durft het tegen mij, de reuzenvorst, op te nemen? Kom maar op. Ik lust je rauw...
A.
Wat sta je daar op te scheppen? Je zou toch moeten weten, dat zonder de hulp van de goden ieder mens een nietig schepsel is.
K.P.
Wat sta je nou te kletsen? Kom op als je durft. Ik heb zin om te beginnen. (Hier volgt een gevecht)
K.
Vriend Ardjoeno, je hebt schitterend gewonnen. Je hebt ons rijk Dwarati grote moeilijkheden bespaard. Je hebt bewezen een waardig man voor mijn zus Soembodro te zijn. Jullie zullen binnenkort trouwen. Ik zorg ervoor, dat het een groot feest wordt.
Opdracht 4: Je schrijft met een groepje kinderen een modern kritisch schimmenspel-
verhaal, dat je daarna opvoert. Begin met het schrijven van een tekst over verkeerde dingen in Nederland, op school, in de buurt of thuis. Schrijf de tekst zo, dat er niet meer dan vier rollen zijn. Bedenk dat een wajangspel gaat over goede en slechte figuren, die met elkaar overhoop liggen. Aan het einde van de voorstelling wordt er altijd een oplossing gevonden. Als je het verhaal geschreven hebt, splitst de groep zich in een aantal kleinere groepjes. Elk groepje neemt een kopie van het verhaal mee. De groepjes zijn: het orkest, de vertellers en de poppenmakers. – De kinderen van het orkest bekijken op welke plaatsen in het verhaal er een stukje muziek past. Als je dit voor het hele verhaal gedaan hebben, zet je sterretjes in de tekst waar je iets gaat spelen. Kopieer het verhaal waarin de sterretjes zijn geplaatst voor de vertellers, zodat zij ook rekening kunnen houden met de muziek. Daarna oefen je met muziek maken, net zolang tot het goed gaat.
78
– De vertellers gaan de rollen van de wajangpoppen instuderen. Ook zorg je ervoor, dat het wajangspel begint en eindigt met het weghalen en plaatsen van de levensboom. Denk eraan dat goede figuren links op het scherm moeten opkomen, links van de levensboom, en slechte figuren rechts van de levensboom. Oefen in het begin maar even met gewone poppenkastpoppen, want de wajangpoppen moeten nog gemaakt worden. – De poppenmakers maken de wajangpoppen en de levensboom. Zij letten op het uiterlijk en de kleuren die bij de slechte en de goede wajangpoppen passen. – Er staat een werktekening van een wajangpop achteraan deze les. Gebruik deze als voorbeeld, maar maak hem niet precies na. Laat je eigen fantasie werken en ontwerp zelf een wajangpop. – Gebruik stevig papier of karton. Teken de poppen erop. Knip ze uit. Verf of kleur de poppen nu eerst. De losse delen, zoals de armen en benen, kunnen met een splitpen aan de romp worden vastgezet. – Om de poppen te kunnen bewegen, moeten er ronde stokjes aan worden bevestigd van ongeveer 20 cm lang en 0,5 cm dik. Deze stokjes moeten aan de achterkant van de beweegbare delen komen. De stokjes kun je met een paar punaises vastzetten. Opdracht 5: Je maakt met een groepje kinderen het scherm of de poppenkast die voor
alle voorstellingen gebruikt kan worden. Als het schimmenspel in een verduisterde ruimte kan plaatsvinden, maak je een scherm. Bijvoorbeeld door een stuk laken te spannen in de speelopening van een gewone poppenkast. Je zorgt ook voor een lichtbron, bijvoorbeeld een bureaulamp of diaprojector, en probeert uit hoe er met het scherm en de lichtbron gewerkt moet worden. Als het niet mogelijk is om in een verduisterde ruimte te spelen, maak je een poppenkast. Dit kan heel simpel door een doek te spannen waarachter de spelers kunnen zitten. Je kunt ook een doek hangen over een paar tafeltjes die je op elkaar gestapeld hebt.
79
Een eenvoudig Indiaas verteldoek uit Rajasthan (les 9)
81
“Verstoten!, of: de dood op de spoorrails” Dit stripverhaal beeldt een van de smartelijke geschiedenissen uit waar de straatzangers over zongen. [Uit: The world of storytelling – A. Pellowski]
83
Werktekening wajangpop
85