Verslagen workshops Expertmeeting Bevolkingsdaling 22 april 2009
1. 2. 3. 4.
Samenvatting verslagen workshops Expertmeeting 2 Verslag workshop Financiële gevolgen van bevolkingsdaling 4 Verslag workshop Wonen en Woonomgeving 6 Verslag workshop Arbeidsmarkt en scholing 8
1
1. Samenvatting verslagen workshops Expertmeeting Op 22 april 2009 vond er in het Vechthuis in Utrecht een expertmeeting Bevolkingsdaling plaats. Tijdens deze expertmeeting zijn er vijf workshops gehouden rondom de thema’s Wonen en Woonomgeving, Financiële gevolgen, Arbeidsmarkt en Scholing, Voorzieningen en Ruimtelijke Veranderingen. In onderstaand overzicht zijn de belangrijkste algemene conclusies uit deze sessies opgenomen. A. Geconstateerde ontwikkelingen Demografische krimp is een diffuus begrip. Er zijn verschillende typen krimp te onderscheiden, zoals een daling van de omvang van de potentiële beroepsbevolking, een daling van het aantal jongeren en een daling van het aantal hoogopgeleiden (braindrain). De verwachting is dat deze vormen van krimp niet tijdelijk maar structureel van aard zijn. Veel krimp kenmerkt zich door een trek van het platteland naar een stadskern en door een veranderende samenstelling van de bevolking. Zo neemt het aandeel jongeren vaak af, terwijl het aandeel 65-plussers toeneemt. Deze ontwikkelingen gaan zo snel dat er nu actie moet worden ondernomen. B.
Consequenties
Bevolkingsdaling heeft allereerst een daling van de potentiële beroepsbevolking tot gevolg. Hierdoor kunnen problemen op de arbeidsmarkt ontstaan. Een krimpende potentiële beroepsbevolking kan immers zorgen voor een verkleining van het arbeidsaanbod. Er kan een mismatch ontstaan tussen de vraag en het aanbod van werk. Daarnaast kan de daling van de potentiële beroepsbevolking het vestigingsklimaat van de krimpregio negatief beïnvloeden. Ten tweede zal door een bevolkingsdaling de afzetmarkt voor bepaalde bedrijven kleiner worden. Dergelijke ontwikkelingen hebben tevens een verschraling van het voorzieningenniveau in krimpregio’s tot gevolg. En tot slot moet er rekening gehouden worden met de financiële consequenties van krimp: zo is grondexploitatie minder rendabel, krijgen krimpgemeenten te maken met een verlaging van de uitkering uit het Gemeentefonds en worden voorzieningen minder kostendekkend. Wanneer we vervolgens meer specifiek naar bevolkingsdaling in bepaalde leeftijdsgroepen kijken, dan zal de daling van 0-19 jarigen gevolgen hebben voor het onderwijs. Bij een sterk afnemend leerlingenaantal kan het opleidingenaanbod in een krimpregio verschralen en is er minder vernieuwend potentieel voor het personeelsbestand. En door een stijging van het aantal 65 plussers in krimpregio’s, neemt de vraag naar zorg toe. Ook kampen krimpregio’s met uitstroom van hoogopgeleiden. C.
Oplossingen
In bijna alle workshops is naar voren gekomen dat het aanpakken van de ongewilde gevolgen van bevolkingsdaling begint bij bewustwording. Zowel overheden als burgers moeten zich bewust zijn van het feit dat alle gemeenten in Nederland (in meer of mindere mate) te maken krijgen met krimp. We zouden dan ook moeten afstappen van het groei-denken. Tevens is het belangrijk om burgers te betrekken bij verschillende oplossingsrichtingen. Bovendien zal krimp meegenomen moeten worden in langetermijnplanning op alle beleidsterreinen. Men moet zich steeds blijven afvragen of al het beleid krimpproof is.
2
Naast bewustwording, is samenhang in beleid en activiteiten van groot belang. Zo moeten het onderwijsbeleid en arbeidsmarktbeleid goed op elkaar aansluiten om een mismatch van vraag en aanbod te voorkomen, en moet er goed gekeken worden naar de samenhang tussen het arbeidsmarktbeleid en het economisch beleid in plaats van naar losse onderdelen en thema’s. Tot slot wordt de rolverdeling tussen verschillende actoren genoemd als een belangrijk aspect van de aanpak van bevolkingsdaling. Allereerst is de gemeente de eerst verantwoordelijke overheid voor de aanpak van hun problemen en moeten ze in principe zelf anticiperen op de bevolkingsontwikkelingen die zich aandienen. Desalniettemin zijn ook de provincies nodig voor coördinatie en moet de regio de regie nemen en samenwerking stimuleren. Hierbij zouden we moeten kiezen voor een regionale aanpak waar ruimte is voor een slim samenspel tussen overheden. Gemeenten moeten elkaar niet beconcurreren, maar samen proberen verder te komen. Denk daarbij aan het concentreren van voorzieningen in centrumdorpen, werken met voorzieningen met een multifunctioneel karakter en het realiseren van samenwerkingsscholen. Tot slot moet krimp niet gezien worden als een verantwoordelijkheid voor de overheid alleen, maar ook voor het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
3
2. Workshop Financiële gevolgen van bevolkingsdaling De discussies in de workshop Financiële gevolgen van bevolkingsdaling zijn gevoerd vanuit twee invalshoeken: financiële gevolgen voor ‘krimp’-gemeenten en financiële consequenties voor provincies. Financiële gevolgen voor gemeenten Als startpunt van de discussies dient een inleiding door Harry Pilat, manager Financiën gemeente Dongeradeel. Dit is een gemeente met ongeveer 25.000 inwoners in het noordoosten van de provincie Fryslân. De gemeente bestaat uit een belangrijke centrumplaats (Dokkum) met 28 dorpskernen (waaronder 20 buurtschappen met minder dan 500 inwoners). Het hoofdkenmerk van de bevolkingsontwikkeling bestaat uit een (binnengemeentelijke) trek van het platteland naar de stadskern. In algemene zin vertaalt zich dat in een verschraling van het voorzieningenniveau op het platteland (ten aanzien van scholen, dorpshuizen, sportvoorzieningen). In hoofdlijnen zijn de kenmerken: minder voorzieningen voor jongeren, meer voorzieningen voor ouderen, woningbouw gericht op ouderen. Enkele aspecten van het beleid van de gemeente om zich aan te passen aan deze ontwikkelingen zijn: voorzieningen concentreren in centrumdorpen en afstoten in de kleinste kernen, voorzieningen met een multifunctioneel karakter, realiseren van samenwerkingsscholen, voorzieningen in centrumstad uitbreiden. De aan krimp verbonden financiële aspecten zijn: grondexploitatie minder of niet rendabel, structurele verlaging van algemene uitkering uit het Gemeentefonds, bezettingsgraad van voorzieningen neemt af (en daarmee een lagere kostendekking), door afstoten van lokale voorzieningen moet eenmalig verlies worden genomen, in centrumdorpen zijn nieuwe investeringen voor multifunctionele voorzieningen nodig (waar dan wel een betere exploitatie tegenover staat). De gemeente heeft globaal berekend, dat (op basis van de huidige berekeningsnormen) de algemene uitkering uit het Gemeentefonds bij een bevolkingsdaling van 25.000 naar 24.000 inwoners zal afnemen met € 326.000 (van € 27,1 mln naar € 26,8 mln). Tijdens de discussie komen verder nog de volgende attentiepunten naar voren: • Instandhouden van voorzieningen geeft geen garantie dat krimp uitblijft. • Het systematiek van het Gemeentefonds (Gf) is kostengeöriënteerd. Dat wil zeggen: als de kosten toenemen, zal (de verdeling van) het Gf daarop reageren. Bij de verdeling worden aspecten als ‘inwonersaantal’ en ‘meerdere woonkernen’ meegewogen. Tot nu toe is in de reguliere periodieke onderhoudsrapportage (POR) van het Gf nog niet zichtbaar dat kosten van krimpgemeenten opvallend afwijken van die van andere gemeenten. De vraag is dus: Waar zijn/worden de specifieke aan krimp verbonden kosten zichtbaar in de gemeentelijke begrotingen? (Bijvoorbeeld in de sfeer van het grondbedrijf?). • Als reactie op de stelling “Er moet meer geld komen voor voorzieningen op het platteland (ter behoud van de leefbaarheid)” wordt opgemerkt: Theoretisch is het mogelijk om bij de Gf-verdeling extra middelen toe te rekenen aan kleine kernen (ten koste van andere toerekeningaspecten), maar dat kan pas als daarop vanuit de politiek wordt aangedrongen. • Het bijeenbrengen van budgetten voor het opzetten van nieuwe voorzieningen (eenmalige frictiekosten) is vaak nog wel haalbaar, maar niet altijd wordt er daarbij voldoende rekening gehouden met de verdere structurele exploitatielasten (waardoor zich later financiële problemen aandienen). • Gemeenten zijn zelf als eerste verantwoordelijk voor de aanpak van hun problemen en moeten in principe zelf anticiperen op de (bevolkings)ontwikkelingen die zich (grotendeels
4
voorspelbaar) aandienen. Zij dienen daarvoor goed passend beleid te ontwikkelen en de daaraan verbonden kosten (bijvoorbeeld frictiekosten en kosten verbonden aan de herallocatie van voorzieningen) helder in hun begrotingen zichtbaar te maken. • Zolang het proces van bevolkingskrimp zich geleidelijk voordoet (veelal is dat het geval), is het voor gemeenten relatief goed mogelijk om voldoende adequaat te anticiperen op de nodige herstructureringen en om tijdig de noodzakelijke reallocatiebeslissingen te nemen. Slechts in gevallen van sterk bovengemiddelde krimp kunnen zich “echte” problemen voordoen. In die gevallen is het misschien raadzaam specifieke budgetten (bijvoorbeeld ISVbijdragen) meer op de krimpproblematiek toe te snijden. • Voor de extra kosten van groei-gemeenten is voorzien in speciale financiële middelen. De vraag kan gesteld worden of er ten behoeve van de extra kosten voor krimpgemeenten een vorm van verevening tot stand moet/kan komen. Financiële gevolgen voor provincies Tijdens de discussies komen de volgende attentiepunten naar voren: • Binnen provincies komen in het algemeen zowel krimp- als groeigemeenten voor die elkaar deels compenseren, waardoor de provincie als geheel minder gevoelig is voor bevolkingsontwikkelingen. • Voor provincies wordt vooral een regierol gezien. Bijvoorbeeld op punten zoals: stimuleren van bovenregionale samenwerking tussen gemeenten, bemiddelende rol tussen concurrerende buurgemeenten, integrale benadering van provinciale visie op zowel groei als krimp, provinciale sturing bij verdeling van gebiedsgebonden bovenlokale budgetten (voor landelijk gebied) en bovenregionale budgetten (voor stedelijke gebieden). • Provincies hebben met name een rol bij het ruimtelijke domein (wonen). Bij aspecten van scholen/voorzieningen moet de provincie zich daarom concentreren op ‘bestuurlijke overreding’, aan de hand van duidelijke door de provincie opgestelde omgevingsplannen (visie van de provincie op wenselijke structuur). • Als gemeenten tekortschieten bij het treffen van noodzakelijke transformatie-opgaven, kan zich uiteindelijk een mogelijk financieel probleem gaan aftekenen. Bij tijdig onderkennen van een dreigende financiële problematiek heeft de provincie als financieel toezichthouder een aangrijpingspunt voor overleg/bemiddeling met de gemeente (met op de achterhand de dreiging van preventief toezicht op grond van het niet realistisch zijn van de meerjarenraming). • Een aantal provincies neemt nu reeds het aspect ‘krimp’ mee bij de oordeelsvorming over ‘duurzaam financieel evenwicht’. Daarbij doet zich echter de vraag voor of de huidige beoordelingstermijn van de begroting en meerjarenraming (4 jaar) misschien tekortschiet. Immers, bij het aspect bevolkingsontwikkeling is het wellicht raadzaam een langere termijn (tot bijvoorbeeld 10 jaar) in beschouwing te nemen. • Mogelijke oplossingsrichtingen voor de aanpak van krimpproblemen kunnen wellicht mede worden aangereikt vanuit maatschappelijke sectoren, die immers vaak reeds bovenregionaal werken.
5
3. Workshop Wonen en Woonomgeving Opzet workshop De inleiders hebben een stellingen aangeleverd. Vervolgens hebben ze als voor- of tegenstander de stelling beargumenteerd. Daarna is de discussie plenair gevoerd. De volgende stellingen zijn aan de orde gekomen. Stelling 1. In de bevolkingsprognoses voor de langere termijn is de internationale immigratie (+ emigratie) de grote onbekende. Het is zeer wel denkbaar dat voor bepaalde gebieden de verwachte krimp overgaat in een onverwachte groei. Stelling 2. Rollendiverse actoren. • De provincies zijn nodig voor de coördinatie • De regio moet de regie nemen • Corporaties moeten hun rol pakken • Gemeente moeten uit de concurrentie komen Stelling 3. Zonder bewoners gaat het niet. Stelling 4. Het plannen voor krimp gaat niet alleen over woningbouw maar ook over andere thema’s. Deze kunnen soms een deel van de oplossing vormen Bijvoorbeeld transformatie van woonbestemming naar golfterreinen, maneges en recreatiewoningen Discussie 1. In de bevolkingsprognoses voor de langere termijn is de internationale immigratie (+ emigratie) de grote onbekende. Het is zeer wel denkbaar dat voor bepaalde gebieden de verwachte krimp overgaat in een onverwachte groei. - Het merendeel is het niet eens met deze stelling. Geboorte + sterfte, arbeidsplaatsen, economie is voldoende om de richting van de ontwikkeling te bepalen. Bovendien moet je met meerdere scenario’s werken. - De naoorlogse geboortegolf was in Nederland extreem groot, daardoor is er een versterkte vergrijzing. De geboortecijfers zijn constant. Als de babyboomers zijn uitgestorven is er in Nederland weer een stabiel beeld. Regionaal kan de ontwikkeling anders verlopen. - De stelling is niet op korte termijn interessant. De ontwikkelingen gaan in bepaalde gebieden nu zo snel dat er nu actie moet worden ondernomen. Middelen en instrumenten kunnen hiervoor verbeterd worden. Er moet nu al flexibel gebouwd worden. Discussie 2. Rollendiverse actoren. • De provincies zijn nodig voor de coördinatie • De regio moet de regie nemen • Corporaties moeten hun rol pakken • Gemeente moeten uit de concurrentie komen Het merendeel is het eens met de bovenstaande stellingen.
6
De gemeente is de eerst verantwoordelijke overheid. Als er keuzes gemaakt moeten worden is sturing van bovenaf handig. De corporaties hebben een belangrijke rol. Volgens sommigen werken niet alle corporaties mee. Hiervoor zouden instrumenten beschikbaar moeten komen. Ook moeten de corporaties aan duurzaam voorraad beheer doen. Niet alleen de goedkoopste huizen verkopen, maar die slopen en het duurdere segment verkopen. Wat te doen met de onverkoopbare grond van de corporatie. De corporatie moet voldoende verdiencappaciteit hebben. De volgende rollen zijn in de discussie nog toegevoegd. Wie is verantwoordelijk voor de particuliere voorraad? En wat is de rol van het rijk? De generieke regelgeving wordt als probleem ervaren. Discussie 3. Zonder bewoners gaat het niet. Met deze stelling is het merendeel eens. Tijdens de discussie worden alleen punten aangedragen waarom men bewoners moet betrekken en hoe dat zou kunnen. In ieder geval is gebleken dat als men met bewoners gaat praten en die zijn enthousiast, het via de bewoners bij andere stakeholder terechtkomt. Bovendien blijkt keer op keer dat de cohesie belangrijker is dan voorzieningen ed. Discussie 4. Het plannen voor krimp gaat niet alleen over woningbouw maar ook over andere thema’s. Deze kunnen soms een deel van de oplossing vormen. Bijvoorbeeld transformatie van woonbestemming naar golfterreinen, maneges en recreatiewoningen. Met deze stelling is het merendeel eens. - Het is altijd noodzakelijk om naar de samenhang te kijken en niet naar alleen naar de losse onderdelen en thema’s. Ook de financiële samenhang is daarbij belangrijk. Kunnen de kosten via inkomsten elders gecompenseerd worden? - Er dient meer aandacht te zijn voor ruimtelijke kwaliteit, duurzame ontwikkeling en cultuur historische kansen. - De locatie van voorzieningen moet met zorg gekozen worden. Zodat de voorzieningen wel beschikbaar en toegankelijk blijven. Er kan gekozen worden voor een centrum-dorp waar de voorzieningen geclusterd worden. - Hierbij is het van belang dat er gewerkt wordt met lange termijn scenario’s voor grotere gebieden, dus geen scenario’s en plannen die beperkt worden door gemeentegrenzen.
7
4. Verslag workshop Arbeidsmarkt en scholing Demografische krimp Demografische krimp is een diffuus begrip. Er zijn verschillende typen krimp te onderscheiden, zoals een daling van de bevolking, een daling van het aantal huishoudens, een daling van de omvang van de potentiële beroepsbevolking (2065 jarigen), een daling van het aantal jongeren (0-19) en een daling van het aantal hoogopgeleiden. Veel Nederlandse krimpregio’s hebben of krijgen met een of meerdere van deze vormen van krimp te maken. De verwachting is dat deze vormen van krimp niet tijdelijk maar structureel van aard zijn (zullen zijn). Naast deze daling worden de Nederlandse krimpregio’s vaak geconfronteerd met een veranderde samenstelling van de bevolking. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt naar bijvoorbeeld leeftijd, inkomen en/of opleiding. Zo neemt in veel krimpgebieden het aandeel jongeren (0-19) en 20 tot 65-jarigen af, terwijl het aandeel 65-plussers toeneemt. Gevolgen voor de arbeidsmarkt en scholing Bij het analyseren van de gevolgen van demografische krimp voor de arbeidsmarkt en scholing is het belangrijk de verschillende vormen van krimp van elkaar te onderscheiden. De verschillende typen krimp (respectievelijk daling bevolking, daling van de huishoudens, daling van de omvang van de potentiële beroepsbevolking, en een daling van het aantal jongeren) kunnen namelijk verschillende gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt en scholing. In de workshop zijn daarom per type krimp de gevolgen besproken. Krimp van de potentiële beroepsbevolking Door een daling van de potentiële beroepsbevolking kunnen problemen op de arbeidsmarkt ontstaan. Een krimpende potentiële beroepsbevolking kan zorgen voor een verkleining van het arbeidsaanbod. Er kan een mismatch ontstaan tussen de vraag en het aanbod van werk. Deze mismatch kan zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn. Door de daling van het arbeidsaanbod kunnen werkgevers moeilijker aan voldoende (gekwalificeerd) personeel komen. Er kan concurrentie om arbeidskrachten ontstaan. Als gevolg hiervan kunnen in de private sector de lonen stijgen. Dit geldt niet voor de publieke sector, daar gelden immers landelijke CAO’s. Daarnaast kan de daling van de potentiële beroepsbevolking het vestigingsklimaat van de krimpregio negatief beinvloeden. Doordat bedrijven vanwege de krapte op de arbeidsmarkt moeilijker aan personeel kunnen komen zullen de zittende bedrijven overwegen te vertrekken naar regio’s waar ze makkelijker aan personeel kunnen komen. Het gerucht gaat dat het hoofdkantoor van Vodafone om deze reden van Zuid-Limburg naar Amsterdam is verplaatst. Daarnaast zullen bedrijven huiverig zijn zich in de krimpregio te vestigen omdat zij daar moeilijk aan personeel kunnen komen. Hierdoor zal het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid lastig zijn. Door de negatieve beeldvorming rond een krimpregio bestaat het risico dat er een neerwaartse spiraal ontstaat.
8
De vraag naar arbeid is overigens niet alleen afgeleid van de demografie, maar heeft ook een eigen dynamiek. Zo is een deel gestuurd door de beleidskeuzes (bijv. uit Pieken in de Delta) en de ambities die daarmee samenhangen. Verder wordt de vraag naar arbeid door het bedrijfsleven bepaald. Zij streven naar groei. De bedrijven zijn steeds vaker in buitenlandse handen. Dit betekent dat buitenlanders keuzes maken over bedrijfslocatie en eventuele bedrijfsverplaatsingen. Voor het bedrijfsleven is demografische krimp vaak geen issue. Als het hen belemmert zullen zij vertrekken. De regionale effecten daarvan zullen niet zo groot zijn als wat we in het verleden bij sluiting van de mijnen en textielindustrie hebben gezien. Dit komt doordat de economie in de krimpgebieden geen mono-economieën meer zijn. Krimp van de 0 tot 19 jarigen De daling van de 0-19 jarigen zal gevolgen hebben voor het onderwijs. Bij een sterk afnemend leerlingenaantal kan het opleidingenaanbod in een krimpregio verschralen. Er is een basisomvang nodig om het onderwijs in stand te houden. In de krimpregio’s is dit lastig overeind te houden omdat de aanvoer van leerlingen stagneert. Daarnaast kan de krimp van 0-19 jarigen ervoor zorgen dat er minder vernieuwend potentieel is. Het personeelsbestand zal vergrijzen waardoor er knelpunten in het personeelsbeleid kunnen ontstaan. In Limburg zien we hier in het onderwijs voorbeelden van. Zo is de aanvoer van jonge leraren gering. Krimp van de bevolking en huishoudens Door een daling van het aantal inwoners en het aantal huishoudens kan de afzetmarkt voor bepaalde bedrijven kleiner worden. Dit geldt met name voor bevolkingsgerelateerde bedrijvigheid (zoals consumentendiensten). Doordat veel krimpregio’s tegelijkertijd te maken hebben met een groei van het aantal (en aandeel) 65 plussers zullen voor sommige producten de afzetmarkt groeien (senioreneconomie). Zo zal door de toename van ouderen de vraag naar zorg toenemen. De krimpregio’s staan als het ware voor een dilemma. Enerzijds neemt door de krimp van de potentiële beroepsbevolking neemt het arbeidsaanbod af. Anderzijds neemt het aantal (aandeel) 65 plussers in veel krimpregio’s toe, waardoor de vraag naar zorg toeneemt. Vooral in de zorgsector kunnen hierdoor problemen ontstaan. Het tekort aan personeel in de zorg is voor veel krimpregio’s een prangend probleem. Krimp van hoogopgeleiden Tot slot kampen krimpregio’s met uitstroom van met name hoogopgeleiden (braindrain). Schoolverlaters en afgestudeerden trekken weg uit krimpregio’s naar de Randstad om daar een baan te vinden. We moeten uitkijken dat ‘ achterblijvers’ niet letterlijk ‘achterblijvers’ worden.
9
Transitie-opgave extra lastig in krimpregio’s Niet alleen krimpregio’s maar ook groeiregio’s hebben te maken (en zullen te maken krijgen) met fricties op de arbeidsmarkt (zoals mismatch). De commissie Bakker heeft recent nog geconcludeerd dat heel Nederland te maken zal krijgen met een transitie-opgave op dit terrein. Echter de krimp maakt deze transitie-opgave extra lastig. In vergelijking met andere delen van Nederland, zullen de krimpregio’s het eerste hiermee worden geconfronteerd. Door de ontgroening en vergrijzing zullen krimpregio’s eerder te maken krijgen met tekorten op de arbeidsmarkt. Door de economische crisis worden deze tekorten nu nog een beetje verdoezeld, maar op termijn zullen de effecten duidelijk worden. Door de krimp zullen de knelpunten die op de arbeidsmarkt al bestonden nog sterker worden. Dit betekent dat het tekort aan arbeidskrachten, de concurrentie tussen regio’s en de mismatch op arbeidsmarkt zal toenemen. De krimp heeft overigens niet alleen nadelen maar ook pluspunten. Zo kan er een daling van de werkloosheid ontstaan. Strategieën Niet alleen de gevolgen verschillen per type krimp, maar ook de strategieën (of de aangrijpingspunten waar de strategieen zich op richten) verschillen per type krimp. Hieronder zal met name worden ingegaan op de strategieën t.a.v. daling potentiele beroepsbevolking, de daling van het aantal hoogopgeleiden en de daling van het aantal jongeren. Dit omdat deze ontwikkelingen met name relevant zijn voor arbeidsmarkt en scholing. Een hele belangrijke achterliggende vraag is: waar kan beleid wel invloed op hebben (welke aspecten zijn stuurbaar) en op welk beleidsniveau kunnen we dat beïnvloeden? Algemeen Alvorens op de specifieke krimpstrategieën in te gaan worden eerst een aantal algemene voorwaarden genoemd die voor zowel de arbeidsmarkt als scholing gelden. Ten eerste is demografische krimp niet alleen een verantwoordelijkheid voor de overheid maar ook voor het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is niet in de workshop vertegenwoordigd. Toch zijn er ook strategieën denkbaar die zij op dit vlak zouden kunnen inzetten. Te denken valt aan beloningsbeleid en stagebeleid. De rol van het bedrijfsleven moet dan ook niet worden vergeten. De overheid kan een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid en awareness raising in het bedrijfsleven rondom dit thema. Ten tweede is het belangrijk het onderwijsbeleid en arbeidsmarktbeleid op elkaar te laten aansluiten. De overheid en de ROC’s hebben een rol om voor deze koppeling te zorgen. Op deze manier kan een mismatch tussen vraag en aanbod worden voorkomen. Ten derde is het belangrijk scherpe keuzes te maken (daarbij uitgaande van de eigen sterke punten) en daarbij het arbeidsmarktbeleid en de regionale economie
10
te koppelen. Dit gebeurt nu nog onvoldoende. Soms worden keuzes gemaakt t.a.v. economisch beleid (bijv. keuze economische pijlers) zonder dat de arbeidsmarkt daarbij in ogenschouw wordt genomen. Ten vierde is een regionale aanpak en een slim samenspel tussen overheid en andere partners wenselijk. Het is belangrijk organiserend vermogen te ontwikkelen t.a.v. krimp. Belangrijk daarbij is op te merken dat krimp niet hetzelfde is als kleinschaligheid. Daarnaast vraagt de aanpak van krimp om innovaties (op zowel technisch als sociaal vlak). Ten vijfde is het belangrijk te zoeken naar een ander paradigma en een nieuw evenwicht. Het groeidenken dat lange tijd ons handelen heeft gedomineerd moet plaats maken voor een ander paradigma. Strategieën t.a.v. daling potentiële beroepsbevolking De strategieën gericht op de daling van de potentiële beroepsbevolking kunnen gericht zijn op verschillende doelen. Het beleid kan gericht zijn op het oplossen van de mismatch op de arbeidsmarkt of op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven. Wanneer het beleid zich richt op het oplossen van de mismatch kan het beleid zich richten op verschillende aangrijpingspunten (zoals migratie bedrijven, migratie mensen, arbeidsproductiviteit, arbeidsparticipatie, etc.). Ten eerste kan het beleid gericht op de omgang met de mismatch zich richten op het vergroten van de arbeidsparticipatie. In de arbeidsparticipatie lijkt voor krimpregio’s beperkte rek in te zitten. Weliswaar ligt de arbeidsparticipatie in krimpregio’s lager dan het landelijk gemiddelde. Tegelijkertijd lijkt het niet realistisch hier al te hoge verwachtingen van te hebben. Het feit dat in krimpregio’s de arbeidsparticipatie lager dan gemiddeld ligt heeft o.a. te maken met cultuur. Het is de vraag in hoeverre deze ingesleten patronen nog te kantelen zijn. Het lijkt daarom meer opportuun jonge vrouwen die nu studeren te stimuleren te participeren dan veel energie en tijd te steken in het stimuleren van 55 plus vrouwen om te participeren. Ten tweede kan de mismatch op de arbeidsmarkt (en het tekort aan arbeidskrachten) worden opgelost door arbeidskrachten voor de krimpregio te behouden of nieuwe arbeidskrachten van buiten aan te trekken. Enerzijds worden initiatieven ondernomen om studenten en bedrijven met elkaar in contact te brengen (‘studenten binden en boeien voor de regio’). Op deze manier kunnen studenten behouden worden voor de regio. Een goed startersbeleid kan hier ook bij helpen. Tegelijkertijd wordt geprobeerd nieuwe arbeidskrachten naar krimpgebieden te trekken. Zo wordt in Twente het tekort aan arbeidskrachten tegengegaan door buitenlandse studenten naar de universiteit van Twente te trekken en hen een baangarantie voor bijvoorbeeld twee jaar aan te bieden. De krimpregio kan op deze manier inzetten op kennismigratie. Om dit te faciliteren is een bluecard belangrijk. Dit maakt kennismigratie makkelijker.
11
Voor zowel het behouden van arbeidskrachten als het aantrekken van arbeidskrachten is een goed imago essentieel. Krimpregio’s proberen dit imago te verbeteren. Dit doen ze door reclame, emigratiebeurs (zeeland) en websites. Vrijwel alle krimpregio’s hebben een website opgezet waar zowel het woon- als werkaanbod van de regio staat. Verder is het belangrijk een eerlijk beeld neer te zetten en te zorgen dat er ook werk is voor de partners. Daarnaast kan het beleid zich ook richten op het verbeteren van het vestigingsklimaat. Het beleid kan gericht zijn op het stimuleren van bedrijven om zich in de krimpregio te vestigen. Dit kan door imagocampagne en acquisitie. Een belangrijke achterliggende vraag is moeten krimpregio’s hun ruimtelijk economisch beleid aanpassen aan de verschraling van de arbeidsmarkt of moeten ze een aanvalsplan ontwikkelen? Moeten ze zich richten op de economische sectoren die aansluiten bij hun beroepsbevolking of moeten ze zich richten op de ontwikkeling van nieuwe economische sectoren en daarmee een ambitie nastreven die boven het niveau uitkomt dat de arbeidsmarkt van binnenuit kan bedienen. Strategieën t.a.v. daling van jongeren Wat betreft de strategieën die zijn gericht op de daling van het aantal jongeren is aangegeven dat het belangrijk is een koppeling te maken tussen het arbeidsmarktbeleid en onderwijs. Beiden sluiten nu nog niet altijd even goed op elkaar aan. Verder is iedereen het erover eens dat het belangrijk is keuzes te maken. Niet iedereen is het erover eens wat de beste keuzes zijn. Voor elke regio kan dit wel eens anders liggen. Volgens betrokkenen is het voor Parkstad Limburg goed een aantrekkelijk onderwijsaanbod te hebben. Tegelijkertijd is dit onderwijsaanbod gezien geringe leerlingenaantal moeilijk overeind te houden. Parkstad Limburg moet inzetten op een aantrekkelijk onderwijsaanbod anders lopen zij het risico dat er nog meer jongeren wegtrekken. De afgevaardigden uit Twente geven aan dat Twente de minst regionale universiteit van Nederland is. Dit betekent dat het veel studenten van buiten de regio aantrekt. Het is voor Twente niet zozeer belangrijk deze studenten te trekken, maar het is nog belangrijker om ervoor te zorgen dat deze studenten naar hun studie in de regio blijven. Het is de vraag of het ook zal lukken om deze afgestudeerden voor de regio te behouden. De vraag is moet de regio zich richten op het behoud van afgestudeerden voor de regio of kan zij zich beter richten op het aantrekken van dertig en veertig plussers, die veel ervaring elders hebben opgedaan en meer te besteden hebben dan starters. Strategieën t.a.v. daling hoogopgeleiden Een deel van de strategieën die gericht zijn op de daling van hoogopgeleiden zijn hetzelfde als de strategieën die gericht zijn op een daling van het aantal jongeren. De regio’s kunnen met hun strategieën ervoor proberen te zorgen dat de studenten, die naar krimpregio komen om daar te studeren, ook blijven. Een
12
krimpregio kan zich ook richten op het aantrekken van dertigers en veertigers, die elders ervaring hebben opgedaan. Derks geeft aan dat het voor de perifere gebieden altijd al moeilijk is geweest om hoogopgeleiden te trekken. Volgens hem is het onrealistisch als krimpregio te verwachten dat je deze hoogopgeleiden kunt trekken. Aan de andere kant geven betrokkenen in Parkstad Limburg aan dat het aantrekken van hoogopgeleiden dertigers en veertigers belangrijk is omdat deze groep belangrijk is voor de vitaliteit van de economie. Tegelijkertijd is het voor een krimpregio lastig om deze groep aan te trekken. Het probleem is dat de carrièremogelijkheden vaak gering zijn. Daarbij is het voor de partner lastig om ook een baan in de krimpregio te vinden. Onenigheid bestaat over de vraag of een krimpregio zich moet richten op regiogebonden activiteiten of niet. Moet de regio zich vooral gaan richten op regiogebonden werkgelegenheid of moet de regio de ambitie hoger stellen en moet zij bedrijvigheid naar de regio proberen te trekken die boven het niveau ligt dat de arbeidsmarkt van binnenuit kan bedienen? Derks geeft aan dat een krimpregio zich volgens hem vooral moet richten op regiogebonden activiteiten. Niet iedereen is het daarmee eens. Buitenlandse succesvoorbeelden Greater Manchester wordt genoemd als succesvoorbeeld qua omgang met krimp. Daar is men erin geslaagd de economie te transformeren. De reden waarom dit gelukt is, is de aanwezigheid van visionaire bestuurders, de continuïteit in het bestuur, de durf om onorthodox te denken, de aanwezigheid van regelvrije ruimte, een goede marketingcampagne en een lange adem. Rollen De rol die het rijk t.a.v krimp op zich zou moeten nemen kan worden onderverdeeld in vier aspecten. Ten eerste is het belangrijk dat zij waar nodig regelgeving aanpassen zodat er genoeg ruimte is voor regio’s om de problemen die met demografische krimp samen gaan op te lossen. Te denken valt aan regelgeving op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking. Ten tweede zal het rijk moeten nagaan of hun beleid krimpproof is. Waar dat niet het geval is zal zij haar beleid moeten aanpassen. Ten derde zal het rijk krimpregio’s financieel moeten ondersteunen want krimp kost geld. Ten vierde zal het rijk zich moeten buigen over verdelingsvraagstukken. Is het bijvoorbeeld rechtvaardig dat corporaties uit krimpregio’s meebetalen om de problemen in groeiregio’s op te lossen? Net als het rijk zal de provincie ook haar beleid krimpproof moeten maken en gemeenten de ruimte geven adequaat op krimp te reageren. Dit kan door de regels aan te passen of hen financieel te ondersteunen. De provincie zal meer moeten investeren in krimpoplossingen. Daarnaast heeft de provincie een rol bij het delen en doorgeven van kennis en kunde.
13
Tot slot zullen in de gemeenten niet alleen de bestuurders maar ook de burgers bewust worden gemaakt van krimp, de gevolgen die dit kan hebben en de ingrepen die nodig zijn. Dit kunnen ook inpopulaire maatregelen zijn zoals opheffen van een voetbalvereniging. Daarnaast zullen gemeenten meer regionaal moeten samenwerken op het vlak van economie en arbeidsmarktbeleid.
14