VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 (consultatieavond) VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma Leefbaarheid en Wonen (programmakaart 2 en 12) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: de heer A.G. Hoogerduijn Secretaris: mevrouw M.J.W.T. Hendrickx Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: Mevrouw J. Heijmans, PvdA De heer O. Bosoguy, D66 De heer H.J. Tazelaar, VSP De heer J.D. Veldman, ChristenUnie/SGP Mevrouw A.W. Veldhuijzen, CDA Mevrouw I. Koene, VVD Mevrouw J.E.T.M. Van Dongen, BETER VOOR DORDT Mevrouw G.J. Snijders, GroenLinks
Genodigden: De heer J. Van Maris, De Twern De heer J. van den Berg, Bewonersplatform Vogelbuurt Mevrouw C. van Os, Bewonersvereniging OKBZ Oud Krispijn De heer W. van der Linden, Trivire Wonen Mevrouw J. Blaak-Van de Lagemaat, Leger des Heils De heer S. Czyzewski, Bouman ggz Mevrouw J. Steeghs, DWO De heer Kupers, Regiogroep Wijkwensen Wielwijk/Crabbehof Afgemeld: Woonbron
De voorzitter opent de vergadering en geeft als eerste het woord aan de Twern. De heer van Maris merkt op dat hij werkzaam is in de bewonersondersteuning. De Twern verzorgt in de stad een aantal participatieprojecten, maar doet ook wat onderzoek. Er wordt een informatiepunt Wonen verzorgd voor bewoners van Dordrecht; grotendeels in opdracht van de gemeente en daarnaast deels in opdracht van en voor rekening van Woonbron. In hoeverre zijn de doelstellingen realistisch, haalbaar en dragen deze bij aan het waarmaken van de ambities? Hij kan daar geen totaalantwoord op geven, maar de Twern draagt wel veel bij aan de doelstellingen ten aanzien van leefbaarheid. Genoemd worden: aantrekkelijk wonen in Dordrecht, het minder ervaren van overlast en verloedering en het goed luisteren bij vragen over en knelpunten in de eigen leefomgeving. In de toelichting zijn daar voorbeelden van gegeven. Vaak houdt het werk in dat je luistert naar de signalen met betrekking tot wonen en leefbaarheid. Daarbij worden contacten gelegd met de juiste organisaties; tevens wordt meegewerkt aan en meegedacht over een adequate aanpak om daar iets mee te doen. Dat gebeurt bijvoorbeeld via het infopunt wonen, waar de lastige vragen binnenkomen waarmee een burger niet zo makkelijk bij instanties uitkomt. Die vragen vergen wat meer inzet. Bij het infopunt wonen komen soms meerdere signalen binnen vanuit een bepaald gebied, die ertoe leiden dat er gebiedsgewijs of complexgewijs een bewonersgroep wordt georganiseerd, die dan vervolgens als gesprekspartner
1
voor een corporatie of gemeente kan optreden. Er zijn ook wat voorbeelden genoemd van het tegengaan van verloedering. Bewoners doen mee in de aanpak van kamerverhuurbedrijven; daar is onlangs een project voor gestart. De Twern neemt deel aan de Task Force, met name als het gaat om terugkoppeling naar de betrokkenen bij die overlast. Er zijn onderzoeken gedaan op het gebied van particulier woningbezit, waar in sommige wijken ook verloedering dreigt. De Twern is betrokken bij de aanpak om daarmee in een vroeg stadium erger te voorkomen. De voorzitter geeft gelegenheid tot het stellen van gerichte vragen. Mevrouw Heijmans, PvdA merkt op dat het college zichzelf tot doel heeft gesteld om het cijfer voor de leefbaarheid van gemiddeld 6,8 in Dordrecht te verhogen naar 7,0. Ze vraagt of een 7,0 haalbaar wordt geacht in Crabbehof. De heer Van Maris antwoordt dat je dat niet aan hem moet vragen; die vraag is moeilijk te beantwoorden. Kwantificering is natuurlijk een goed streven. Mevrouw Van Dongen, BETER VOOR DORDT vraagt wat de algemene indruk is bij de Twern van de budgetten die beschikbaar zijn gesteld om de activiteiten uit te voeren, en de haalbaarheid daarvan. Met andere woorden, of de beoogde inspanningen ook gehaald worden. De heer van Maris antwoordt dat hij niet alle budgetten in de stukken heeft kunnen terugvinden. De huidige budgetten, dat wil zeggen de uren en werkzaamheden, zijn hem wel bekend. Over het algemeen worden de beoogde inspanningen wel behaald. De Twern werkt met een jaarlijkse planning van activiteiten en werkt vrij exact binnen de van te voren bepaalde uren. Zijn indruk is dat, soms onder wisselende omstandigheden en ook ondanks dat er toevalligheden op je afkomen, het afgesproken resultaat in het algemeen wordt behaald. De voorzitter geeft het woord aan de heer van den Berg, Bewonersplatform Vogelbuurt. De heer van den Berg benadrukt dat het werk dat de Twern verricht, erg belangrijk is voor het bewonersplatform om te kunnen functioneren; dat budget is goed besteed. Ten aanzien van doelstelling 1, “mensen vinden het aantrekkelijk om in Dordrecht te wonen” kan hij de gemeente feliciteren. Zelf woont hij ook met veel plezier in Dordrecht, maar het kan natuurlijk wel aantrekkelijker worden. “De mensen ervaren minder overlast en verloedering”; dat is een prachtige doelstelling. In de Vogelbuurt, een prachtige, maar kwetsbare wijk, is behoefte aan zaken als prullenbakken. De ondergrondse containers zijn mooi, maar goedwillende jongeren kunnen hier geen afval in gooien. Er komt zo extra vuil op straat terecht, ondanks dat er een mooi afvalsysteem is. Wanorde verspreidt zich. Van een kapotte fiets wordt nog een stuk afgetrapt en er komt vervolgens al snel een berg vuil naast te liggen. Geld dat daaraan besteed wordt, is goed besteed. De Twern heeft daar ook wel ideeën over. Als burgers zelf bereid zijn om zich te laten horen, dan zal de gemeente ook bereid zijn om naar hen te luisteren. Wat doelstelling 4 betreft, de kwaliteit van de openbare ruimte, is hij van mening dat de gemeente meer moet investeren dan in prullenbakken alleen. Woonbron investeert fors in de Vogelbuurt, maar de investeringen in de openbare ruimte moeten wel komen van de gemeente, zoals bestrating en het bijhouden van het groen. De Vogelbuurt is een prachtig stukje Dordrecht, dichtbij het centrum, representatief en op loopafstand vanuit de stad. Hij roept op om dit goed te houden en hierin te investeren. Mevrouw Koene, VVD merkt op te weten dat er in de begroting een bedrag is opgenomen voor het sociale programma van de Vogelbuurt. Er zijn heel veel actieve bewoners; Woonbron speelt daar ook een grote rol in. Het sociale gebeuren krijgt dus veel aandacht. Ze meent te begrijpen uit de woordvoering dat de bewoners liever zien dat er een accent gelegd wordt op de openbare ruimte, zoals plaatsing van prullenbakken en voorkomen van verloedering. Ze vraagt hoe zich dat tot elkaar verhoudt. De heer Van den Berg antwoordt dat hij niets af zou willen doen aan de inzet van de Twern en Woonbron, noch zou hij willen tornen aan de middelen die daarvoor beschikbaar worden gesteld. Maar het bewonersplatform heeft ook ideeën voor fysieke maatregelen om rommel tegen te gaan. Hij hoopt dat daar t.z.t. ook een budget voor beschikbaar gesteld wordt. Rommel veroorzaakt ellende; een rommelige plek wordt snel groter en heeft grote invloed op de leefbaarheid. Hij geeft enkele voorbeelden. De heer Tazelaar, VSP vraagt of de Twern ook nog zou kunnen bezuinigen. De heer Van den Berg antwoordt dat hij slechts een eenvoudige bewoner is die geen inzicht heeft in de budgetten van de Twern; in zijn optiek zou de Twern niet kunnen bezuinigen.
2
De voorzitter geeft het woord aan mevrouw van Os, Bewonersvereniging OKBZ Oud Krispijn. Mevrouw van Os vertelt dat ze al 34 jaar met veel plezier in Oud-Krispijn woont. Sinds een jaar of 5 is zij lid van de OKBZ, de Oud Krispijn Bewoners Zelforganisatie. Deze organisatie draagt vanaf 1994 actief bij aan het versterken van de leefbaarheid in Oud-Krispijn door afstemming van voorzieningen op de vraag van de bewoners, door stimulering van ontmoetingen tussen mensen en het bevorderen van hun emancipatie. De OKBZ is middels een gedragscode officieel erkend als overlegpartner van de gemeente. De OKBZ heeft met belangstelling kennis genomen van de visie van het gemeentebestuur met als titel Oor voor de stad, oog voor de toekomst, onderdeel leefbaarheid en wonen, en dat op basis van de nota Vertrouwen en Verantwoordelijkheid. Het is jammer dat de bewonersorganisaties hierin niet expliciet vermeld worden als gesprekspartners. Als de gemeente stelt: wij luisteren naar mensen en organisaties, maar verwachten dat ze zelf ook een bijdrage leveren, gaat de gemeente er van uit dat bewoners in staat zijn om toe te werken naar een aantrekkelijke leefomgeving. De ervaring leert dat dit proces niet vanzelf op gang komt, niet voor iedereen is weggelegd en dat dit ondersteuning door professionals vereist. De maatschappelijke effecten van bewonersparticipatie blijven beperkt als je te maken hebt of krijgt met een zich steeds verder terugtrekkende overheid, verzakelijking en een overheid die niet als betrouwbaar wordt ervaren. Met alleen het bieden van een luisterend oor schiet je niets op; je moet iets doen met de suggesties van de bewoners. Het vertrouwen van de gemeente op de kracht en verantwoordelijkheid van de samenleving vindt de OKBZ nogal naïef. De gemeente gaat er van uit dat bewoners en partners weten wat goed is voor de stad of de wijk en daar ook naar zullen handelen. Zoals hiervoor al gezegd kan of wil niet iedereen participeren; op de doelstellingen van het programma ter versterking van de sociale samenhang en ontmoeting moet naar de mening van de bewoners dan ook niet worden bezuinigd. Juist een straatfeest biedt een ideale gelegenheid tot het leggen van contact, dat vervolgens verder uitgebouwd kan worden. De OKBZ streeft al jaren naar een wijk die schoon, heel en veilig is. Maar bezuinigingen op het gebied van integratie of Antillianenbeleid hebben naar het idee van de OKBZ negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in de wijk. Nog steeds ligt het niveau van de leefbaarheid in Oud-Krispijn onder het Dordtse gemiddelde. De OKBZ is van mening dat het beroep dat de gemeenteraad doet op het vertrouwen van burgers in het kader van de voorgestelde bezuinigingen volstrekt ongeloofwaardig is als deze haar voorbeeldfunctie zelf niet invult. Dat zou kunnen door misschien een vrijwillige taakstelling te hanteren over de eigen raadsvergoeding, gelijk aan het percentage van de bezuinigingen over de periode 2010-2014. De voorzitter geeft gelegenheid tot het stellen van vragen. De heer Veldman, ChristenUnie/SGP merkt op dat de OKBZ bezuinigingen op een aantal posten niet ziet zitten. Hij vraagt of dit geconcretiseerd kan worden. Mevrouw van Os antwoordt dat Oud-Krispijn bezig is met een herstructurering. Dat proces loopt al vanaf 2000 en de hoop is dat dit rond 2015 kan worden afgerond. Bepaalde zaken zijn aanzienlijk verbeterd, maar liggen nog steeds onder het Dordtse gemiddelde; daar mag dus nog niet op bezuinigd worden, want dan gaat het de verkeerde kant uit. Dat moet je op alle mogelijke manieren proberen te voorkomen. Vandaar: geen bezuinigingen op straatfeesten, op het integratiebeleid en op het beleid voor Antillianen. De heer Bosuguy vraagt welk negatief effect bezuinigingen hebben op integratie en het Antillianenbeleid. Mevrouw van Os antwoordt dat er nu een budget beschikbaar is voor begeleiding vanuit het project Oud-Krispijn Vernieuwt. Dat is op dit moment niet voldoende. Vandaar dat het bijzonder pijnlijk zou zijn als vanuit de gemeenteraad ook nog eens extra bezuinigd gaat worden op deze activiteiten. Mevrouw Heijmans vraagt waar er wel bezuinigd zou kunnen worden op het budget voor OudKrispijn. Mevrouw van Os antwoordt dat de OKBZ zelf geen budget heeft; die kan alleen maar rekenen op secretariële ondersteuning door DWO. Mevrouw Heijmans concretiseert haar vraag. Waar zou in de wijk wel op bezuinigd kunnen worden? Mevrouw van Os antwoordt dat de OKBZ het idee heeft dat de wijk op veel gebieden nog steeds geld te kort komt. Ze kan dus geen voorbeeld bedenken waar op bezuinigd zou kunnen worden. De voorzitter geeft het woord aan Trivire, de heer Van der Linden.
3
De heer van der Linden dankt voor de gelegenheid om het woord te voeren naar aanleiding van de Begrotingswijzer van de gemeente Dordrecht. Hij is inmiddels een kleine 40 jaar betrokken bij de ontwikkelingen binnen Dordrecht en heeft met belangstelling kennis genomen van de Begrotingswijzer. Hij gaat allereerst in op twee van de gehanteerde afwegingskaders. De eerste luidt: “Mensen zijn verantwoordelijk voor zichzelf en gebruiken hun eigen sociaal netwerk”. Zijn kritische kanttekening daarbij is dat een steeds grotere groep dat niet kan. De tweede luidt: “Mensen zorgen voor elkaar via onder andere mantelzorg en het verenigingsleven.” Hij vindt dan het meest boeiende op welke wijze de organisaties en de gemeente dat proces kunnen ondersteunen. Hij zal het niet zozeer over het geld gaan hebben. “Zijn de geformuleerde doelstellingen realistisch?” Hij vreest van niet. Ze passen weliswaar bij het collegeakkoord, maar de inspanningen die daarvoor gepland worden zijn volgens hem onvoldoende. Er is natuurlijk wel een uitweg, namelijk het engageren van andere partijen, organisaties, verenigingen en bewoners. Maar dat doe je alleen als je een gezamenlijk belang kunt vinden, en partijen kunt vinden en binden op een gedeelde visie. Dan is de centrale boodschap wat hem betreft: zorg als politiek bestuur en ambtelijke organisatie dan ook voor een ondernemersklimaat waarin verschillende partijen het beste van zichzelf beschikbaar stellen om die gemeenschappelijke doelen van elkaar daadwerkelijk te kunnen realiseren. De tweede vraag van de gemeente luidt: zijn de daaraan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? Dat is voor hem zeer sterk de vraag. Als je zelf als gemeente minder wilt bijdragen en tegelijkertijd minder inspanningen pleegt om het zelfbewustzijn, de zelfverantwoordelijkheid en het zelfoplossend vermogen aan te spreken, dan gebeurt er niet zo veel. Zorg dus voor dat uitdagende ondernemersklimaat. Dat betekent niet dat de gemeente alles zelf moet doen; spreek andere partijen aan op hun mogelijkheden, en doe dat open, betrokken en inspirerend. Op de derde vraag is hij al ingegaan bij vraag 2. Wat kan de gemeente van Trivire verwachten? Trivire wil op drie niveaus van betekenis zijn voor mensen: via het verzorgen van huisvesting in goed onderhouden wijken en buurten en via het bevorderen van goed samenwonen en samen leven van zelfredzame individuen. Daar wil Trivire ook de nodige inspanning op verrichten, samen met andere partijen en met de gemeente. Trivire wil ook trachten mensen te prikkelen tot individuele ontplooiing en ontwikkeling via onder andere het project Achter de voordeur, en Kennen en Gekend worden. Op ieder van die niveaus zijn partners nodig. Daarbij is verbinden, en niet scheiden, het kernwoord. Dan kom je bij de normale opgave voor corporaties: via herstructurering, fysiek en sociaal, van bestaande wijken die in een neerwaartse spiraal dreigen te komen. Daar kan de gemeente op de corporaties rekenen. Uiteraard ook via nieuwbouw van woningen die passen bij een zich ontwikkelende bevolking binnen en buiten de stad, en uiteraard ook, maar misschien niet zo vanzelfsprekend, via het goed beheer van woningen en woonomgeving, ook weer via aandacht voor het sociaal klimaat, de woon- en leefregels en voor een fatsoenlijke omgang voor en met elkaar. Uiteraard worden ook mensen aangesproken die zich misdragen, ook weer samen en in overleg met andere organisaties en de gemeente. Trivire zal proberen om de kracht die er in de samenleving is, iedere keer weer te inspireren om ook een bijdrage te leveren aan die kwaliteit van die samenleving. De voorzitter dankt de heer Van der Linden voor zijn bijdrage en geeft gelegenheid voor het stellen van vragen. De heer Veldman, ChristenUnie/SGP constateert dat de gemeente wordt uitgedaagd om een goed ondernemersklimaat te scheppen. Hij vraagt wat de gemeente concreet zou kunnen verbeteren op dat punt. De heer van der Linden antwoordt dat de gemeente vertrouwen zou moeten uitspreken in de organisaties die betrokken zijn bij de kwaliteit van buurten en wijken, en daar ook naar handelen. Dat veronderstelt ook dat zowel op politiek als op ambtelijk niveau mensen in staat zijn om die andere partijen daadwerkelijk te richten en te binden. Dat is dus een houding. Dat betreft overigens niet alleen de politiek verantwoordelijken en de ambtenaren, maar net zo goed de medewerkers van die andere organisaties, met inbegrip van hemzelf. Dat betekent ook dat je over je eigen grenzen heen moet proberen te reiken om datgene wat je met elkaar zou willen realiseren, daadwerkelijk te doen. Je moet je dus niet beperken tot je eigen verantwoordelijkheden, maar ook anderen aanspreken op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Dat is een houding en die zal moeten leiden tot een inspirerende opgave en inspirerende vormen van samenwerking. Dan is er volgens hem veel meer mogelijk, samen met de mensen in die samenleving, in buurten en wijken, dan nu voor mogelijk wordt gehouden. Hij is in de afgelopen veertig jaar iedere keer weer, onder andere in Oud-Krispijn, verrast door de kracht in buurten en wijken. Schijnbaar is de samenleving nog steeds niet in staat om die kracht op een goede manier aan te spreken. Hij weet
4
dat dit een lastig onderwerp is, maar zou het toch centraal willen stellen. Het geld komt dan vanzelf; daar is hij van overtuigd. Via synergie is er nog best veel te winnen. Mevrouw Heijmans vraagt of die uitdaging aan partners in de samenleving voldoende spreekt uit de begroting en de begrotingsprogramma’s. De heer van der Linden antwoordt dat hij het stuk erg behoudend vindt, erg voorzichtig en ook erg beperkend. De oproepen die hij zojuist heeft gedaan leest hij niet in de voorliggende begroting. Het heeft zoals gezegd te maken met de houding van eenieder die bij dit proces betrokken is. Hij vindt de vraag van daarnet of de leefbaarheid naar een 7 zal gaan een prachtig voorbeeld. Hij zou het echt niet weten. Wel denkt hij dat er een proces op gang kan komen waarin je met elkaar met enige tevredenheid kunt stellen dat mensen zich mede verantwoordelijk gaan voelen. Dat komt niet onmiddellijk tot uitdrukking in een cijfer. Hij geeft een voorbeeld vanuit zijn eigen organisatie. Je hebt korte termijn inspanningen: dat is de kwaliteit van de huizen. Daar gaat de schilder langs, en dan zie je dat het opgeknapt is. Hij bedoelt het niet spottend, maar hij kan niet beloven dat een BBQ avond in Oud-Krispijn betekent dat de waardering van een 6,8 naar een 7 gaat. Dat zal een langere termijn-effect zijn. Wanneer kun je dat meten? Je zult voortdurend in gesprek moeten blijven met de mensen in de buurten en wijken. Mensen zullen langzamerhand meer bereid zijn om iets voor een ander te betekenen. Hij weet dat er in de samenleving jacht wordt gemaakt op cijfertjes, maar hij weet niet of je het daar mee redt. Hij probeert hier inspiratie over te brengen; daar gaat het om. De voorzitter geeft het woord aan mevrouw Blaak, Leger des Heils. Mevrouw Blaak merkt op dat haar organisatie een A4tje met informatie heeft ingezonden waarnaar ze graag verwijst. Het gaat over vertrouwen en verantwoordelijkheid en gewoon doen; dat zijn de rode draden die ze terugziet in alle programma’s. Dat zijn op zich heel goede uitgangspunten, maar daarmee is niet alles vanzelf op te lossen. Bij Gewoon Doen wordt gezegd dat er voldoende voorzieningen zouden moeten zijn, dat er voldoende gehandhaafd moet worden en dat het gaat om gedragsverandering. Dat laatste is juist het meest ingewikkelde. Voorzieningen komen er meestal wel en handhaven is een kwestie van middelen vrij maken en daar consequent in zijn; juist gedragsverandering vraagt om ondernemerschap, maar ook om wederzijds vertrouwen. Een organisatie moet doen wat hij belooft; daar mag op vertrouwd worden. Maar omgekeerd moet die organisatie ook voldoende ruimte krijgen en het vertrouwen om te doen waar die organisatie goed in is. Dat kan uitgebouwd worden. Gedragsverandering is zoals gezegd lastig. Je ziet het NIMBY effect op allerlei terreinen. Dat is niet alleen als er een voorziening komt voor dak- en thuislozen, maar ook als er een parkeergarage gebouwd moet worden of als er een kinderdagverblijf geopend wordt. Het individualisme in de samenleving staat eigenlijk haaks op wat de Wmo beoogt. De gemeente doet er goed aan om zich daartoe te verhouden en te luisteren, het gesprek aan te gaan en het goede voorbeeld te geven. Er zijn twee knelpunten: als eerste de dreigende huisuitzettingen. In Dordrecht is een protocol om huisuitzetting van gezinnen te voorkomen, maar het werkt matig. In het afgelopen jaar neemt het aantal gezinnen dat dreigt uit huis gezet te worden of daadwerkelijk wordt uitgezet, hand over hand toe. Dat houdt één op één verband met leefbaarheid. Daar is nog wel winst te boeken door vroegtijdige signalering en verbreding van protocollen; die zouden niet beperkt moeten worden tot gezinnen. Daar is in de Julianastraat een vreselijk voorbeeld van te zien geweest. Ten tweede is de doorstroom van cliënten een knelpunt. Er is ingezet op voldoende begeleiding om het burgerschap weer vorm te geven: voldoende verzekerd, voldoende sociale vaardigheden, kunnen lezen en schrijven, met andere woorden een aantal basisvoorzieningen. Het Leger des Heils probeert deze cliënten vervolgens te huisvesten in gewone wijken en buurten. Dat is heel ingewikkeld. Enerzijds omdat buren zich vaak toch een beetje bedreigd voelen, anderzijds ook omdat er strenge urgentieregels en criteria zijn, die stellen dat je niet meer mag wonen als je een drugsverleden hebt, of als je eerder overlast hebt gegeven. Dat betekent dat de doorstroming verstopt en dat de mensen die nu nog op straat zijn, ook niet kunnen instromen. Op die manier heb je last van die cirkel. Het Leger des Heils heeft goed nagedacht over mogelijke bezuinigingen. De gemeente wil bij de Wmo budgetten eigenlijk af van de één op één financiering van cliënten en wil veel meer het collectief financieren. Het Leger des Heils denkt dat daar inderdaad mogelijkheden voor zijn door meer te investeren in datgene wat collectief kan. Bijvoorbeeld collectief leren lezen en schrijven; veel cliënten hebben daar problemen mee en dat is echt een startkwalificatie om zelfstandig te kunnen leven. Daarbij wil het Leger des Heils graag gebruik maken van andere partijen, zoals Da Vinci en vrijwilligers via de DWO, of met een eigen professional van het Leger des Heils. De huiskamers van de wijk zijn genoemd naar Majoor Bosshardt. In Papendrecht is inmiddels zo’n
5
voorziening in de geest van majoor Bosshardt, Zij was in staat om met iedereen contact aan te gaan, juist in buurten. De sociale cohesie en de participatie kan enorm verbeteren door dat soort initiatieven. De voorzitter dankt voor de bijdrage en geeft gelegenheid tot het stellen van vragen. Mevrouw Koene, VVD merkt op dat het Leger des Heils aandringt op vroegtijdige signalering om huisuitzettingen te voorkomen. Ze vraagt hoe je dat kunt signaleren. Mevrouw Blaak antwoordt dat er vele mogelijkheden zijn. Zodra er huurachterstand optreedt, is dat een signaal dat er waarschijnlijk meer aan de hand is; dan zijn er vaak al vele problemen aan vooraf gegaan. Daar wordt over gesproken met de corporaties, maar het geldt ook voor de nutsbedrijven. Vaak weten buren ook heel goed hoe het gaat. Het Leger des Heils meent dat het goed zou zijn als politie, thuiszorg, woningbouwcorporaties, maatschappelijk werkers en huisartsen signalen afgeven. Als je op tijd bent, kan het tij gekeerd worden en kan verloedering voorkomen worden. Mevrouw van Dongen, BETER VOOR DORDT merkt op dat Trivire het goed samenwonen en goed samenleven van zelfredzame individuen zal bevorderen. Mevrouw Blaak vertelt over een stagnering in de doorstroom van cliënten die inmiddels de basisvaardigheden hebben geleerd om te kunnen functioneren in de maatschappij. Ze vraagt mevrouw Blaak of die mensen ook als zelfredzame individuen worden gezien en of Trivire daar dan dezelfde mening over heeft Mevrouw Blaak antwoordt dat er vaak een drieluik wordt afgesloten. De cliënt gaat huren, maar wel onder de verplichting dat die nog hulp krijgt van bijvoorbeeld het Leger des Heils. In dat drieluik kan het Leger vaak veel betekenen op weg naar volledige zelfstandigheid. De heer van der Linden merkt op dat Trivire dezelfde definitie hanteert van een zelfredzaam individu. Mevrouw Veldhuijzen, CDA merkt op dat mevrouw Blaak heeft gezegd dat het tij nog te keren is als er vroegtijdig een signaal wordt afgegeven dat het niet goed gaat, bijvoorbeeld bij een huurachterstand. Ze vraagt wie het signaal geeft en wie het signaal opvangt. Mevrouw Blaak antwoordt dat in het protocol voorkoming huisuitzetting van gezinnen het signaal naar de GGD gaat. De GGD heeft uiteraard goede contacten met allerlei organisaties. Straks is er de centrale toegang waarmee je snel kunt schakelen en op tijd kunt inzetten op hulpverlening achter de voordeur. De heer Tazelaar vraagt naar de huiskamer van de wijk en merkt op dat dat toch ook in buurthuizen en wijkcentra ondergebracht zou kunnen worden. Mevrouw Blaak antwoordt dat het verschil met een gewoon buurthuis is dat de filosofie van Bosshardt is dat het echt van de wijk is. Er wordt geen programma aangeboden, maar het werkt vanuit de wijk, door de wijkbewoners. Iemand kan bijvoorbeeld heel goed kleding maken; dan wordt er een groep gestart. Het Leger des Heils zorgt dan voor naaimachines, maar iemand uit de wijk geeft lessen aan andere buurtbewoners. Het is een andere visie dan wat een buurthuis organiseert. Er wordt ook geprobeerd om als huiskamer ’s avonds en in het weekeind open te zijn; meestal zijn buurthuizen dan gesloten. Het is bedoeld als aanvullende voorziening; als er een goed buurthuis is, komt daar echt geen huiskamer bij. Het moet dus een plek zijn waar de sociale cohesie bevorderd kan worden. De heer Tazelaar is van mening dat als de buurthuizen toch dicht zijn in het weekend, dit mooie kansen biedt voor huiskameractiviteiten. De voorzitter geeft het woord aan de heer Czyzewski van Bouman GGZ. De heer Czyzewski merkt op dat Bouman GGZ een brede taakstelling heeft, van het bieden van hulp aan mensen die in de problemen komen met alcohol, drugs, gokken van gamen tot preventie en bestrijding van overlast door ‘dolende verslaafden’. Die overlast kan effectief worden bestreden door deze mensen aan te spreken en door het aanpakken van de achterliggende problemen; denk aan problemen in de psychische gezondheid. Verslaving komt nooit alleen. Die combinatie leidt doorgaans tot schade aan zelfredzaamheid. Soms is die herstelbaar, soms ook niet en dan moet je andere dingen gaan doen, zoals zorgen dat mensen de steun krijgen die ze nodig hebben, of ze dicht bij je houden zodat ze niet nog verder in de ellende kunnen komen. Bouman heeft daar een beproefd concept voor: een combinatie van behandelen, wonen en werken. Deze driehoeksbenadering werkt goed en is realistisch en haalbaar. Hij nodigt iedereen uit om in Rotterdam te komen kijken, waar acht van dergelijke voorzieningen draaien. Het aantal dolende
6
verslaafden op straat is daar drastisch afgenomen. Inmiddels is er een lijst met de gemeente uitgewisseld met 100 namen, de zogeheten top honderd, van mensen die voor een dergelijke benadering in aanmerking komen. Dat is zeker een hoge ambitie, maar alleen met hoge ambities verandert er iets. Wat is daarbij nodig? Een geïntensiveerde samenwerking tussen gemeente en instellingen. Hij is er redelijk optimistisch over hoe die op dit moment wordt vorm gegeven. Dan is het altijd zoeken naar wegen en middelen, maar het proces moet op gang komen en hij is blij dat dat proces nu op gang is gekomen. De voorzitter dankt voor de bijdrage en geeft gelegenheid tot het stellen van vragen. Mevrouw Snijders, GroenLinks vraagt wat Bouman graag zou willen naar aanleiding van de bezuinigingen. De heer Czyzewski antwoordt dat er in de Nederlandse samenleving veel meer geïnvesteerd zou moeten worden in psychische gezondheid, om ellende te voorkomen. Je kunt op hele jonge leeftijd bij kinderen al zien wat stoornissen zijn die aangelegd worden. Als bij een kind van 7 jaar ADHD wordt vastgesteld, dan weet je gewoon dat het gros van die kinderen daarna een verhoogde belangstelling heeft voor XTC, speed en cocaïne. Daar moet je specifieke preventieprogramma’s op loslaten. Je zou veel harder moeten zijn in het bestrijden van roken door adolescenten. Onderzoek heeft uitgewezen dat de hersenen van kinderen die op 12 of 13 jarige leeftijd gaan roken, zodanig veranderen dat dit later een verhoogde kans op psychische stoornissen oplevert, inclusief verslaving. Je zou daar met zijn allen veel meer aan moeten doen; dan krijg je een betere samenleving met gezondere mensen. In die zin maakt hij zich ernstig zorgen over wat het kabinet in Den Haag op dit moment uitspookt en wat er aan zit te komen. Tegelijkertijd is er ook een reële, materiële werkelijkheid: het budget is een gegeven. Maar wat in Rotterdam is gedaan met de combinatie behandelen, wonen en werken heeft de kosten per persoon met meer dan 40% verlaagd. Het grootste deel van de winst is naar politie en justitie gegaan, maar die hebben dan ook meer tijd om echte boeven te vangen. De voorzitter geeft het woord aan mevrouw Steeghs, DWO. Mevrouw Steeghs merkt op dat er gesproken wordt over de sociale stijging in wijken van Dordrecht; daarbij gaat het over de zelfredzaamheid van bewoners en het belang dat die vergroot wordt. Als mensen die niet goed mee kunnen komen, vaardigheden aanleren om zich beter te redden, dan is dat een groot goed voor de samenleving. De DWO doet dat op dit moment door sociale activering. Dat is een methodiek waarbij mensen in de wijk uitgenodigd worden om mee te doen aan programma’s. Mensen zitten maximaal drie jaar in zo’n programma. Samen met de bewoners wordt bekeken wat de doelen zijn en hoe je die kunt bereiken. De speerpunten zijn dat burgers meer voor zichzelf en voor anderen gaan zorgen, en dat collectieve voorzieningen worden ingezet waar nodig. Er dient professionele inzet te zijn als achtervang en sluitstuk. Het is haar niet duidelijk welke doelgroep daarmee wordt bedoeld. Als tweede aandachtspunt is er het gebruikmaken van de krachten en netwerken van mensen in de samenleving waar het goed mee gaat; die netwerken kunnen ingezet worden voor mensen die minder sterke netwerken hebben. De DWO ziet daar veel kansen in; dat kan op conventionele manieren, maar ook door de nieuwe social media. Als middel om een steentje bij te dragen aan de bezuinigingen ziet de DWO veel kansen om samen te werken met de partners in de stad, waarbij je met elkaar moet proberen om over de eigen grenzen heen te kijken en samen projecten te starten waar iedereen achter staat en waar misschien weleens andere geldstromen knel komen te zitten, maar waar je je niet door laat belemmeren. Ze vraagt wat de doelgroep is die bedoeld wordt met professionele inzet als sluitstuk en achtervang. De voorzitter dankt voor de bijdrage en geeft gelegenheid tot het stellen van vragen. Mevrouw van Dongen stelt voor die vraag door te spelen aan het college via de griffie; het antwoord komt dan wel en kan worden teruggekoppeld naar de DWO. De voorzitter stelt voor het antwoord aan het verslag van deze bijeenkomst toe te voegen. Mevrouw Heijmans merkt op dat een van de doelstellingen van het college is om het rapportcijfer voor de leefbaarheid te verhogen van 6,8 naar 7,0. Ze vraagt of er in de begroting voldoende aanknopingspunten staan voor de DWO om die 7 te kunnen gaan halen. Mevrouw Steeghs antwoordt dat zij die vraag ook moeilijk te beantwoorden vindt. Sommige dingen kun je wel wat vooruit zien. Voor de sociale programma’s zijn de bedragen hetzelfde; in
7
sommige wijken zijn er geen fysieke ingrepen en je ziet dat het daar niet overal goed gaat. Ze heeft er niet al te veel hoop op dat die doelstelling gehaald zal worden. Mevrouw Snijders merkt op dat er is gesproken over een 3-jarig programma. Ze vraagt voor wie die programma’s bestemd zijn. Mevrouw Steeghs antwoordt dat die trajecten bedoeld zijn voor buurtbewoners die op de een of andere manier niet goed mee kunnen komen. Bijvoorbeeld doordat hij/zij de taal niet goed beheerst of door persoonlijke problemen achterop is geraakt, door financiële problemen of anderszins. Het gaat om mensen die wel kansen hebben, maar een klein duwtje nodig hebben om die kansen te kunnen benutten. De mensen worden aangesproken in de wijken of buurthuizen en er wordt hen gevraagd of de DWO iets voor hen zou kunnen betekenen. De heer Tazelaar merkt op naar aanleiding van de Achter de deur-projecten dat er wordt gesproken over veel vereenzaming onder 55 plussers en zestigers. Hij vraagt hoe de DWO daar achter komt; die mensen komen nauwelijks de deur uit. Mevrouw Steeghs antwoordt dat ook het welzijnswerk vernieuwt; de DWO gaat meer naar de mensen toe. Het kan zijn dat er bij mensen wordt aangebeld en dat er wordt gevraagd hoe het gaat, of dat er meer gereageerd wordt op signalen van zorginstellingen of corporaties; daar wordt mee samengewerkt. De voorzitter geeft het woord aan de heer Kupers, Regiogroep Wijkwensen Wielwijk/Crabbehof. De heer Kupers merkt op dat de Regiegroep bestaat uit mensen aan wie is gevraagd om het geld voor de Vogelaarwijken te verdelen, in dit geval over Crabbehof en Wielwijk. De Regiegroep is blij dat er geld is gekomen van het rijk, want het is echt nodig in de wijk. De leefbaarheid in de wijk Crabbehof is de laatste jaren alleen maar achteruit gegaan; hij woont er zelf al dertig jaar. Er komen te veel probleemgezinnen naar deze wijk. Hij vraagt hoe de gemeente dit probleem gaat aanpakken door deze gezinnen beter over de stad te spreiden. Nu wordt één wijk opgezadeld met alles. Verder probeert de Regiegroep zo goed mogelijk de wensen van de wijkbewoners te behartigen met de beschikbare financiën. Hij hoopt dat op het moment dat de Vogelaarsubsidie ophoudt, de gemeente een budget beschikbaar zal stellen om de wensen van de mensen in de wijk te kunnen vervullen en de situatie te verbeteren. De voorzitter dankt voor de bijdrage en geeft gelegenheid tot het stellen van vragen. Mevrouw Veldhuijzen vraagt naar de wensen van de mensen. De heer Kupers antwoordt dat het gemeentelijk budget voor de buurthuizen in de wijken Wielwijk en Crabbehof niet toereikend was voor de wensen; daar zijn extra zaken aangeschaft om de buurthuizen beter te laten functioneren. Er zijn mensen die geen verlichting hebben achter in de brandpoort; de woningbouwverenigingen hebben daar waarschijnlijk niet voldoende budget voor en daar zijn Vogelaargelden voor ingezet. Verder is er weleens bestrating aangebracht en er zijn extra speeltuintjes aangelegd waar geen gemeentelijk budget voor was. Ook het onderhoud daarvan is voor de komende jaren gegarandeerd uit die middelen. Het is een geluk dat het Vogelaarbudget er is. Mevrouw van Os vraagt om een toelichting op de inzet van Vogelaargeld om brandgangen op te knappen; volgens haar informatie is een corporatie daar verantwoordelijk voor. De heer Kupers antwoordt dat het deels om gebied van corporaties gaat, maar er zijn ook veel particulieren. Bij de oude speeltuin in Wielwijk loopt een scheidingslijn tussen gemeente en bewoners; daar is overlast. Er wordt een nieuw pad aangelegd, gefinancierd met Vogelaargelden, waar zowel de bewoners als de gemeente aan hebben meebetaald. Daarmee is de overlast verleden tijd. Er wordt samengewerkt met de corporaties. Als die echt geen middelen hebben, wordt in het belang van de bewoners naar een oplossing gezocht die wordt betaald met Vogelaargelden. Daar zijn de gelden ook voor bedoeld. Mevrouw Heijmans merkt op dat er in de afgelopen collegeperiode is geëxperimenteerd met Burgers aan Zet, waarbij buurtbewoners zelf kunnen bepalen hoe zij hun budget willen inzetten. Ze ziet een parallel met de Regiegroep en vraagt of de heer Kupers van mening is dat die aanpak voor meer buurten aantrekkelijk zou kunnen zijn, om op die manier invloed te krijgen op hun eigen leefomgeving. De heer Kupers antwoordt dat dat zou kunnen; hij denkt dat het eerder aan de orde is bij wijken waar de problemen groot zijn. In een wijk als het Land van Valk, waar ook steeds meer problemen
8
gaan spelen is het van belang dat die mensen worden geholpen. In wijken waar mensen het financieel goed hebben, redt men zichzelf wel. Maar je ziet wijken afglijden. Krispijn komt uit het dal; Wielwijk begint nu uit het dal te komen, al is dat qua bewoners nog niet helemaal het geval. Hij hoopt dat de extra financiële middelen en de nieuwbouw er toe gaan leiden dat de leefbaarheid in de wijk toeneemt. Je ziet nu dat de mensen die altijd in de wijk hebben gewoond, in rap tempo wegtrekken, en dat is zonde. Crabbehof is een mooie wijk. De heer van den Berg merkt op dat de Vogelbuurt niet zulke grote problemen heeft als Crabbehof, maar het risico van herstructurering en sloop is wel dat de leefbaarheid snel achteruit gaat. Het is een kwetsbare wijk met veel mensen met een laag inkomen; het begint een beetje een doorstroomwijk te worden, dus de risico’s zijn groot. Hij roept op om zuinig te zijn op deze leuke, dorpsachtige wijk en er in te blijven investeren. De heer de Goeij, voorzitter van de WMO adviesraad Dordrecht merkt op zich zeer te hebben verbaasd over het feit dat de Wmo adviesraad in dit hele traject helemaal niet is betrokken. Hij vraagt de fracties om na te denken over de vraag waarom dat niet is gebeurd en wat daar aan te doen is. Zijn bezwaar heeft met name betrekking op het feit dat de Wmo adviesraad in het leven is geroepen door het gemeentebestuur en de gemeenteraad; nu er een consultatie plaatsvindt, is de Wmo adviesraad niet in beeld. Hij heeft begrepen van de griffie dat de Wmo adviesraad “minder relevant” was. De voorzitter kan deze vraag niet beantwoorden. Hij stelt mevrouw Heijmans voor om haar vraag aan de heer De Goeij te stellen in de pauze. Hij stelt voor om de heer De Goeij in ieder geval in de gelegenheid te stellen om de visie van de Wmo op de Begrotingswijzer op papier te zetten en aan de griffie te zenden. Hij dankt iedereen voor de inbreng en sluit de bijeenkomst.
9
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma’s Economie en Culturele Ontwikkeling en Verkeer en Vervoer (programmakaarten 5 en 10) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten? Gespreksleider: de heer M.P.P.M. Merx Secretaris: mevrouw W.V.E. Verboom Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: De heer D. Pols, VVD De heer B. van Beusekom, VVD De heer J.P. Schuiten, D66 De heer S. Seme, CDA De heer G. Nederhof, BETER VOOR DORDT De heer J. Lagendijk, PvdA Mevrouw K. Kruger, GroenLinks Mevrouw N.E. Witsen Elias- Kool, BVD De heer H. Romijnsen, VSP De heer R. Van der Linden, ChristenUnie/SGP Genodigden: mevrouw A. De Snoo, Kamer van Koophandel de heer P.W.H. Hendriks, DOV de heer A. Van Loon, DOV De heer G. Baaij, Stichting Dordrecht Marketing De heer W.A.S. Stevens, Stichting ToBe de heer D. van Wijngaarden, Bibelot De heer T.G. Muller, Werkgeversvereniging Drechtsteden
De voorzitter opent de vergadering. De heer Stevens merkt op dat hij een A4tje heeft geschreven alvorens de nota te lezen en stelt vast dat zijn bijdrage dichtbij de nota ligt. Hij leest met plezier over de stevige positie van cultuur binnen het gemeentelijk beleid en de rol die het in de stad kan hebben. Die rol is onomstreden en sterk verankerd, zowel omwille van de intrinsieke waarde alsook om de brede bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de stad en dat is natuurlijk mooi. Het komt er alleen op aan hoe het wordt uitgewerkt; dat geldt ook voor de Structuurnota 2020 waarin geconstateerd is dat cultuur een speerpunt is voor verdere stadsontwikkeling. Tegelijkertijd is er een achterstand; dat duidt op een bereidheid om een dubbele inhaalslag te maken. In de uitwerking constateert hij een sterke nadruk op kwantiteit, op economisch belang en tevredenheid. Daar is niets mis mee, maar het is niet genoeg. Hij mist in die uitwerking aandacht voor kwaliteit en vernieuwing. Kwaliteit en vernieuwing hoort altijd inherent te zijn aan cultuurbeleid. Als je die twee vergeet, dan heb je kans dat je met je rug naar de toekomst gaat staan, zeker in een stad waar veel aandacht uitgaat naar de kracht van het lokale in historisch opzicht. Het is 2010; iedereen heeft Internet en de wereld ligt bij wijze van spreken in de voortuin. Hij is bang dat als je vernieuwing en kwaliteit vergeet, je daarmee een stukje provincialisme in stand houdt wat eigenlijk volgens de nota bestreden zou moeten worden. Vooral ook omdat gehoopt wordt dat het cultuurbeleid een bijdrage kan leveren
10
aan de aantrekkingskracht op hogere inkomensgroepen of hoger opgeleiden. Juist die groepen hebben een wat andere intellectuele behoefte dan enkel “de cultuur van koek en zopie”. In de mix van kengetallen die genoemd wordt, mist hij aandacht voor het culturele gehalte van de stad als zodanig. Cultuurparticipatie wordt bijna uitgelegd als een vorm van uitgaansgedrag, maar het cultureel gehalte van een stad is meer dan dat. Het heeft bijvoorbeeld ook te maken met de hoeveelheid mensen die zelf actief kunst maken. Dat heeft ook te maken met hoe kunst en cultuur worden toegepast in allerlei andere sectoren. Hij vond het jammer dat hij in deze nota niets las over iets waar je als stad ook trots op kunt zijn, namelijk de activiteiten in alle klassen op alle basisscholen. Dat kleurt ook je stad in. Je moet ook oog hebben voor dat soort ijkpunten. Als je toerisme wilt bevorderen door middel van cultuurparticipatie, dan zul je moeten inspelen op aantrekkelijke programma’s. Het Bach festival is daar een mooi voorbeeld van. Veel mensen uit andere steden hebben dit bezocht omdat het iets bijzonders heeft. Als het te oppervlakkig is of te algemeen, dan trekt het geen mensen van buitenaf. Je moet iets hebben wat echt onderscheidend is en daarnaast door meer te meten hoe actief anderen zijn, hoe in andere sectoren kunst en cultuur wordt toegepast in de stad, maar ook te kijken naar: hoe komen we landelijk over, wat voor aandacht wordt er aan besteed in de pers? Dat moet je allemaal meenemen in je onderzoek. Er worden drie doelstellingen geschetst. Cultuur heeft een belangrijke betekenis voor de economie; de omzet is groot in de sector en biedt veel werkgelegenheid. Het heeft ook een spin-off voor de aantrekkelijkheid voor de stad richting bedrijven. Vroeger bracht de gemeente Dordrecht prachtige glossy brochures uit om internationale bedrijven te werven. Ieder bedrijf kijkt naar wat een stad te bieden heeft voor zijn medewerkers en hun gezinnen. In dat opzicht ligt er een relatie; uiteraard ook vanwege de evenementen die mede worden georganiseerd. De tweede doelstelling betreft de infrastructuur. Daar wordt aan bijgedragen via bijvoorbeeld het Bachfestival, of Wantijpop, of Big Rivers. De derde doelstelling betreft de cultuurparticipatie. Dat is de kernactiviteit. ToBe is er om mensen gevoelig te maken voor kunst, drempels weg te halen en vooral te focussen op kinderen en jongeren. Dat zijn de toekomstige bezoekers van schouwburgen, exposities, maar ook de toekomstige actieve amateur- of professionele kunstenaars. Dat is eigenlijk het draagvlak van je cultuurbeleid. Amateurkunstenaars hebben ook eerder belangstelling voor andere vormen van cultuurparticipatie. Het Energiehuis is straks een enorme impuls om al die functies bij elkaar te brengen: vorming, scholing, het maken van kunst, het beleven van kunst en het uitvoeren ervan. Er wordt druk gewerkt om een bedrijfsplan te maken voor Kunstmin waarin de gezamenlijke programmering, en daarmee een vergroting van de aanvalskracht, een belangrijke rol speelt. Hij heeft in zijn brief aangegeven dat de bezuinigingen natuurlijk wel een reden tot zorg zijn. Enerzijds zijn er de ambities; dan verwacht je over en weer dat er een open oog is voor de condities waaronder die ambities moeten worden gerealiseerd. Voorkomen moet worden dat je instellingen vleugellam maakt. Het cultureel ondernemerschap heeft echt stevig vorm gekregen in ToBe; het is inmiddels normaal om er uit te halen wat er in zit. Als je een stap terug moet doen, betekent dat minder armslag en daar moet je heel doordacht en zorgvuldig mee omgaan. Hij hoopt niet dat er een situatie ontstaat waarin de botte bijl een rol gaat spelen, maar dat er over nagedacht wordt zodat de ambities wel gerealiseerd kunnen blijven worden. Het cultuurbeleid is dus breder dan alleen het uitgaansgedrag en het economisch belang; je moet ook aandacht blijven houden voor kwaliteit en vernieuwing. Geef ook eigentijdse vormen van kunstbeoefening een rol in het cultuurbeleid; dat kan een rol spelen als het gaat om de aantrekkingskracht. Anders verval je in een vorm van provincialisme. Dat mist hij in het geheel, los van de waardering die hij heeft voor de geformuleerde kaders. De voorzitter geeft gelegenheid voor het stellen van vragen. Mevrouw Witsen Elias vraagt of het accent bij ToBe ligt op de cultuur en educatie, en pas in de tweede plaats op het ondernemerschap. De heer Stevens antwoordt dat dat in aanraking brengen met cultuur ook gebeurt op basis van ondernemerschap. ToBe ziet zichzelf wel degelijk als cultureel ondernemer. Er is geen tegenstelling. Hij vindt de uitgangspunten om te kwantificeren prima; er is aandacht voor het economisch belang en dat is zonder meer terecht. Je moet geen hek om cultuur zetten. Hij vindt dat ToBe een bredere bijdrage moet leveren aan het verder ontwikkelen van de stad. Hij heeft ook geschreven: als je ambities hebt, is het nu tijd om daar daden bij te gaan bedenken. Daar heeft de gemeente een rol in, en goed cultureel ondernemerschap bij de instellingen om tot aansprekende programma’s te komen die leiden tot de gewenste effecten. ToBe wil daar graag de schouders onder zetten, maar de core business is toch om in te zoomen op culturele vorming van kinderen en jongeren, die de toekomstige participanten zijn. Daar moet je oog voor willen hebben.
11
De heer Pols merkt op te hebben genoten van de brief van ToBe waarin heel positief wordt geschreven over de kunst in de stad. Dordrecht krijgt ook wat hobbels te nemen en daar moet iedereen aan bijdragen. Er wordt een bezuiniging opgelegd van 10%; hij vraagt of het voorgestelde beleid vastgehouden kan worden ondanks die bezuinigingen. Zo niet, dan wil hij graag horen op welke zaken bezuinigd zal worden. De heer Stevens antwoordt ToBe zich al een jaar aan het voorbereiden is op de bezuinigingen die gaan komen. ToBe werkt voor 11 gemeentebesturen; deze maand pendelt hij heen en weer tussen wethouders en ambtelijke organisaties. Er worden voorstellen geschreven en besproken. In december moet er bij het subsidiëntenoverleg, waar ook wethouder Van den Oever bij aanwezig zal zijn, een totaalplaatje liggen, bestaande uit maatwerk per gemeente. Het is duidelijk als je een organisatie hebt waarin bijna 80% bestaat uit loonkosten en 10% uit niet beïnvloedbare huisvestingslasten, er 10% overige kosten zijn. Als je moet gaan bezuinigen, gaat dat ten koste van de personeelslasten. Dan moet je kijken naar de ondersteunende structuur en het uitvoerende werk. Bij de bezuinigingsanalyses wordt alles op alles gezet om het uitvoerend werk overeind te houden, en daarmee de betekenis van ToBe voor de gemeente en de burgers, maar dat zal niet altijd lukken met dergelijke taakstellingen. Dat is bijna onmogelijk. Hij heeft afgelopen vrijdag de taakstelling voor ToBe opgehaald op het Stadskantoor en er is afgesproken dat ToBe in nauwe samenwerking met de ambtelijke organisatie het traject in de komende maanden zal vormgeven. Iedereen mag meekijken en meerekenen; dan zal zichtbaar worden hoe smal de marges zijn. Daar waar het niet gaat, zul je gewoon moeten gaan strepen. Tegelijkertijd ligt er een bijzondere uitdaging om gezamenlijk met Bibelot en Kunstmin de schouders onder het Energiehuis te zetten, en daar is wel armslag voor nodig. De voorzitter dankt de heer Stevens voor zijn bijdrage en geeft het woord aan de heer van Wijngaarden van Bibelot. De heer van Wijngaarden sluit zich voor een groot deel aan bij het betoog van de heer Stevens. Bibelot zit in een professionaliseringstraject en zal in het Energiehuis wat groter worden. Dat zal ook een behoorlijke groei in bezoekersaantallen en publieksbereik gaan realiseren. In die zin verwacht hij dat Bibelot een goede bijdrage kan leveren aan de genoemde doelstelling. Popmuziek is bij uitstek laagdrempelig; het brengt mensen van verschillende culturen op een gemakkelijke manier bij elkaar. Hij zou graag iets concreter willen zijn over de derde doelstelling: het cultuuraanbod moet aansluiten bij het karakter van de stad. Hem is nog niet geheel duidelijk hoe de gemeente het karakter van de stad omschrijft. Bibelot heeft ook de opdracht gekregen om een regionaal poppodium te worden en zal zich naast Dordrecht dus ook gaan richten op de omliggende Drechtsteden. Ten tweede is er de economische spin-off. In Tilburg is onderzoek gedaan naar het aantal euro’s subsidie wat in 013 is gestoken. Het schijnt dat daar een drievoud aan economische spin-off naar de stad terugvloeit. Hij zou het zeer waarderen als doelstellingen als economische spin-off meetbaar gemaakt worden; het wordt anders heel moeilijk om te laten zien dat je naast parkeeropbrengsten ook hotelovernachtingen en dergelijke genereert. Hij zou ook willen pleiten voor cultureel ondernemerschap. Er wordt fondswerving genoemd en elders staat ook sponsorwerving. Hij merkt heel vaak, in het geval van Bibelot maar ook bij een aantal culturele festivals, dat de overhead organisatie dusdanig klein is dat de expertise eigenlijk nooit aanwezig is om fondswerving en sponsorwerving op een goede manier aan te pakken. Hij zou er voor willen pleiten om dat centraal te gaan regelen en zou het waarderen als bijvoorbeeld Dordrecht Marketing daar een voortrekkersrol in zou willen spelen. Het zou fijn zijn als daar een gezamenlijke organisatie voor gaat plaatsvinden. Hij denkt dan aan Big Rivers en wat andere festivals. Het Wantijfestival doet het wel vrij aardig; die hebben wat meer contacten. Maar ook voor Bibelot geldt dat er meer uit te halen valt dan wat op dit moment kan worden bereikt met 5 FTE. Het creëren van draagvlak voor het cultuurbeleid in de stad staat vermeld; hij vond dat nogal tegenstrijdig met de opmerking dat het culturele aanbod geschikt moet zijn voor de stad. Dat impliceert namelijk dat je het cultuurbeleid afstemt op wat de stad wil, en dat je geen draagvlak zou moeten creëren voor het cultuurbeleid. Hij vond dat wat vreemd. Wat Bibelot doet, is doelgroepgericht programmeren. Uiteindelijk bepaalt het succes van de programmering of die doelstellingen gehaald worden. Met die doelstellingen heeft hij dus wat moeite, temeer daar Bibelot daar ook zijn bijdrage aan zal moeten leveren. Voor een deel weet hij niet wat de doelstelling inhoudt, maar wel als het gaat om het vergroten van het publieksbereik. Nog los van dit beleid zit Bibelot al in dat traject waarmee het publieksbereik gaat toenemen. Daarnaast is hij inhoudelijk ook erg blij met het Energiehuis; het wordt het enige poppodium waar amateurkunst zo dichtbij zit. Er zijn meer poppodia waar amateurkunst wel gefaciliteerd wordt en waar bijvoorbeeld oefenruimtes ter beschikking worden gesteld, maar een plek waar de educatie zo dichtbij zit en een partner als Popcentrale, onderdeel
12
van ToBe, echt een samenwerkingspartner wordt, dat is landelijk uniek. Hij is erg blij dat die mogelijkheid geboden wordt. De voorzitter constateert dat er is ingegaan op de gestelde vragen. De heer van der Linden merkt op dat hij de laatst gemaakte opmerking niet geheel begreep. Volgens hem is het zo dat als je een cultuuraanbod hebt dat past bij het karakter van de stad, je toch ook werkt aan draagvlak voor het beleid. De heer van Wijngaarden antwoordt dat je beleid moet maken, passend bij de stad. Vandaar ook zijn opmerking: wat is dan het karakter van de stad en hoe vertaal je dat naar cultuurbeleid? Als je dat goed doet, dan zou er al draagvlak moeten zijn voor dat beleid. Als je achteraf moet zorgen voor draagvlak voor het beleid, dan doe je volgens hem niet wat eerder in het stuk gemeld wordt als doel. Mevrouw Kruger vraagt of er bij Bibelot ook ideeën zijn over het karakter van de stad. Het mag volgens de heer Stevens niet te provinciaal worden. De heer van Wijngaarden antwoordt dat Bibelot in het doelgroepenbeleid de jongvolwassenen erg mist, de doelgroep 20-25 jaar. In Dordrecht is niet of nauwelijks studentenhuisvesting. Bibelot scoort erg goed als het gaat om jongeren; de gemiddelde leeftijd ligt bij Bibelot op 24 en landelijk ligt die op 29. De wat oudere doelgroep zet ook wat meer om aan de bar. Bibelot exploiteert de bar helemaal zelf en zorgt voor veel eigen inkomsten. Bibelot zou een interessanter aanbod kunnen maken als die doelgroep meer aanwezig zou zijn. Mevrouw Kruger vraagt of er ook ideeën zijn hoe dat aantrekkelijker gemaakt zou kunnen worden voor die doelgroep. De heer van Wijngaarden antwoordt dat dat een wisselwerking is. De vestigingsfactoren moeten goed zijn, zodat die jongeren hier komen. Aan de andere kant heeft het weinig zin om voor die jongeren te programmeren als ze er nog niet zijn. Het is dus heel lastig om dat op een goede manier te beïnvloeden. De heer van Loon merkt op dat er natuurlijk raakvlakken zijn tussen economie en cultuur, zeker tussen horeca en cultuur, maar dat er ook grenzen zijn. Er moet ook op worden gelet dat cultureel ondernemerschap zich niet gaat meten met de normale economische partijen. Cultureel ondernemerschap is hier anders bedoeld, maar het kan ook verder worden uitgelegd. Een gesubsidieerde instelling kan zich dermate op een normale economische markt gaan begeven dat die de bestaande marktpartijen, in dit geval de horeca, daarmee concurrentie aandoet. Hij vindt dat zojuist teveel de nadruk is gelegd op de gesubsidieerde kant van het uitgaansleven in Dordrecht. De voorzitter concludeert dat er wordt gewaarschuwd voor het creëren van concurrentievervalsing. De heer Stevens antwoordt richting de heer Van Loon dat als je er voor zorgt dat ook culturele instellingen hele interessante instellingen zijn om te bezoeken, je de levendigheid in de stad bevordert en daarmee ook de andere horeca. Je kunt beter tien kroegen naast elkaar hebben dan eentje. Tien kroegen lopen beter en hebben minder last van concurrentie dan wanneer je in je eentje zit. De heer van Loon antwoordt dat de verhuizing van ToBe, Berckepoort en Bibelot uit het centrum naar de schil daarom voor de horeca in principe droevig is. De voorzitter geeft het woord aan de heer Baaij, Dordrecht Marketing. De heer Baaij heeft gekeken naar wat de twee makkelijkst te halen doelstellingen zijn en wat de twee lastigste zijn. Makkelijk te behalen doelstellingen staan er niet in. Het is dus ambitieus, maar het is wel realistisch en brengt de nodige uitdagingen met zich mee. Hij heeft gezien dat hij ongeveer 2 minuten spreektijd per onderwerp tot zijn beschikking heeft. De belangrijkste uitdaging in het verlengde van de kern van citymarketing is het creëren van samenhang en samenwerking. Dat betekent dat je praat over een aantal sectorale zaken waarbij er het besef is dat die zaken elkaar onderling beïnvloeden, versterken en nodig hebben. Op het moment dat je dat beleid maakt, is dat heel makkelijk om te constateren. Maar het is met name ook cruciaal om je dat te realiseren op het moment dat je het beleid gaat uitvoeren. Als je toerisme tot speerpunt benoemt, dan moet je je realiseren dat toerisme in Dordrecht niet bestaat zonder cultuur. Als je praat over het verbeteren van het vestigingsklimaat, dan moet je je realiseren dat cultuur een belangrijke bijdrage levert aan dat vestigingsklimaat. Als je praat over meer cultureel ondernemerschap en meer geld uit de markt halen, dan moet je je realiseren dat
13
dat ten dele afhankelijk is van de mate waarin je in staat bent bedrijven te versterken, aan te trekken en vast te houden, omdat dat de partijen zijn die bijdragen. Als je praat over het versterken van het vestigingsklimaat, dan moet je je realiseren dat de mate waarin je er in slaagt om de bevolkingsopbouw evenwichtiger te maken, een van de cruciale factoren is, ook waar het gaat om economische acquisitie en promotie, omdat je ook de mensen nodig hebt die in die bedrijven kunnen werken. Met andere woorden: straks is een van de cruciale punten dat daar waar deze taken weer worden verdeeld over individuele partijen en mensen, je elkaar eraan moet blijven herinneren dat er sprake is van dwarsverbanden en dat iedereen binnen zijn of haar beleidsveld niet strikt redeneert vanuit dat beleidsveld, maar oog heeft voor de belangen en de toegevoegde waarde van die andere beleidsvelden. Als hij naar het stuk in zijn totaliteit kijkt, vindt hij dat de zwaarste opgave omdat hij uit de praktijk weet hoe ingewikkeld dat is. Op blz. 35 staan kengetallen. Als het zo is dat er nieuwe doelstellingen zijn ten aanzien van cultuur, dan lijkt het hem een van de uitdagingen om de kengetallen ten aanzien van cultuur boven het lokaal niveau uit te tillen. Als iedereen vindt dat cultuur een functie moet hebben in de richting van toerisme, in de richting van de manier waarop je je stad positioneert, dan is er meer dan alleen het oordeel en de cultuurparticipatie van de bewoners op het moment dat je wilt meten of je slaagt in je doelstellingen. Het verbeteren van het vestigings- en ondernemersklimaat. Hij ziet in het stuk een aantal nieuwe accenten, maar hij ziet ook het doorzetten van een aantal lijnen uit het recente verleden. Dat is belangrijk, want je kunt hier alleen resultaten boeken als je doorgaat op ingeslagen wegen. Er wordt gesproken over acquisitie, marketing en promotie; dat kan uit de aard der zaken alleen op regionaal niveau worden opgepakt. Als hij ziet wat de middelen zijn die regionaal worden vrijgemaakt voor economische marketing en acquisitie, kan hij niet anders dan constateren dat dat niet matcht met de ambities. Als je die ambities wilt waarmaken, moet er boter bij de vis gedaan worden. Hij begrijpt dat dit niet het makkelijkste moment is om te zeggen: waar gaan we daar het geld dan voor vandaan halen? Maar tegelijkertijd merkt hij op dat als er geen geld gevonden wordt, je een belangrijke randvoorwaarde voor het creëren van succes niet invult. Ten aanzien van de versterking van de binnenstad kan hij zich uitstekend vinden in de lijn die is ingezet, met name bij het neerleggen van meer verantwoordelijkheid bij andere partijen. Zijn zorg daarbij is het tempo waarin dat gebeurt. Het is geen traditie in deze stad dat mensen dat doen. Je moet ook kijken naar de mate waarin de organisaties in de binnenstad al in staat zijn om daar zelf een voortrekkersrol in te spelen. Het is buitengewoon belangrijk dat daar stappen in gezet worden. Dordrecht Citymarketing draagt daar graag aan bij, maar je moet goed kijken welke faciliteiten er nodig zijn voor die andere partijen om die rol op een goede manier te kunnen invullen, en dat heb je niet van vandaag op morgen geregeld. Cultuur speelt een belangrijke rol voor toerisme. Dordrecht heeft echter te weinig bedden voor toeristen. Het aanbod is vergelijkbaar met dat van Leiden, met dien verstande dat 80% daarvan zich bevindt op het kruispunt van de N3 en de A16, en met name een zakelijke functie heeft. Daar komt van der Valk bij; die zal ook kijken in de richting van de binnenstad en de Biesbosch. Het Postiljon kijkt ook nadrukkelijker naar het toerisme dan in het verleden. Nabij de binnenstad zie je goede ontwikkelingen, zoals Bellevue. Maar als je praat over kwantiteit en toeristische ambities, dan zullen er echt meer slaapplaatsen moeten zijn nabij die binnenstad. Als mensen naar de binnenstad willen komen, willen ze daar ook binnen vijf tot tien minuten wandelen zijn. Daar ligt een belangrijke uitdaging, waarvan hij zich realiseert dat de gemeente dat niet zelf kan uitvoeren, maar hij adviseert wel een actief stimuleringsbeleid. Ten aanzien van evenementen zal binnenkort een workshop sponsorwerving georganiseerd worden voor de organisatoren van evenementen; daar is professionalisering is mogelijk. Als het gaat om fondsenwerving kun je kijken welke mogelijkheden er zijn om daar gezamenlijk in op te trekken. Eén van de belangrijkste uitdagingen van de komende jaren wordt wel om die evenementen overeind te houden, want die staan van twee kanten onder druk; enerzijds door de bezuinigingen van de gemeente en anderzijds omdat het niet gemakkelijk is om andere financiën binnen te halen. Er moet gekeken worden naar wat een evenement onderscheidend maakt, maar het is ook niet uitgesloten dat er op enig moment duidelijke keuzes gemaakt moeten worden als je kijkt naar de beschikbaarheid van middelen. Als je kijkt naar het aanbod en met name het onderscheid wat Dordrecht daarin te bieden heeft, wil hij er voor pleiten om dat, waar het enigszins mogelijk is, dit overeind te houden. Daarmee wordt immers een bijdrage geleverd aan de aantrekkelijkheid van de binnenstad en aan het toerisme. Over cultuur is al heel veel gezegd. De functie van cultuur die nu meer nadruk krijgt, is de functie ten dienste van economie en toerisme en dan gaat het om onderscheid. Daarbij spelen drie elementen, waarvan hij er twee terugvindt. Dordrecht gaat door met het Energiehuis en het Hofkwartier; dat zijn bij uitstek onderscheidende elementen die Dordrecht op de kaart zetten. Wat
14
minder expliciet wordt genoemd, is het museum dat binnenkort weer open gaat. Het blijft van essentieel belang, als dat museum een functie moet krijgen, dat er ook voldoende tentoonstellingsbudget is. Met alleen de vaste collectie ga je het niet redden; je moet mensen bewegen om nu te komen kijken, omdat het er anders niet meer is. De heer Pols merkt op dat er is gezegd dat niet alles samenkomt in de binnenstad. Hij vraagt of het klopt dat de heer Baaij van mening is dat er wat zaken als los zand aan elkaar hangen. De heer Baaij antwoordt dat je ziet met een ontwikkeling als een platform Binnenstad dat er meer dan in het verleden meer verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij andere partijen, zoals horeca en ondernemers in de binnenstad. Dordrecht Citymarketing draagt daar graag aan bij. Zijn zorg daarbij is dat de snelheid waarmee taken en verantwoordelijkheden worden overgedragen, te hoog is waardoor de partijen het niet kunnen bijbenen. De voorzitter dankt voor de bijdrage en geeft het woord aan mevrouw De Snoo van de Kamer van Koophandel. Mevrouw de Snoo geeft allereerst complimenten voor het programma; er staan veel goede dingen in, ook zaken die de Kamer van Koophandel wenselijk acht voor de gemeente Dordrecht. Er is gevraagd om doelstellingen een prioriteit te geven. Doelstelling 1 voor verkeer en vervoer en doelstelling 2 voor economie zouden wat de Kamer van Koophandel betreft de belangrijkste doelstellingen moeten zijn en het meeste accent mogen krijgen. Ten aanzien van de invulling wil ze graag wat punten meegeven. Ze mist bij doelstelling 1, ontwikkeling WDO, iets concreets over de invulling van Dordtse Kil 4, het grootste nieuwe bedrijventerrein wat nog uitgeefbaar is. In de tweede plaats promotie en acquisitie; het wordt wel genoemd, maar het is heel belangrijk, ook in regionaal verband. Ook daarvoor geldt dat ze graag iets meer zou willen zien dan wat nu verwoord is, ook als het gaat om regionale promotie en acquisitie. De gemeente Dordrecht vraagt wat de Kamer van Koophandel als organisatie zou kunnen doen. De Kamer van Koophandel is betrokken bij de ontwikkeling van een BIZ, een bedrijven investeringszone voor Dordt West. Dat is een langzaam en lastig proces, maar het is goed om de betrokkenheid van de ondernemers bij de ontwikkeling van Dordt West zo goed mogelijk invulling te geven. De Kamer van Koophandel hoopt dat het Plan van Aanpak goed wordt vertaald in de doelstellingen voor Dordt West. Wat betreft de Merwedehavens: de Kamer van Koophandel is heel gelukkig met het feit dat de Oostpoort behouden blijft als bedrijventerrein. De gemeente geeft twee andere categorieën maatregelen aan voor de Merwedehavens en die zijn wat haar betreft wat aan de cryptische kant. Een nadere uitwerking zou op prijs gesteld worden. Er zijn voldoende ideeën binnen de gemeente; dat is haar bekend, maar wat er nu staat, is wat summier. De tweede doelstelling betreffende de binnenstad is ook zeer belangrijk. De Kamer van Koophandel is betrokken bij de begeleiding van het brancheadviesrapport wat op dit moment wordt gemaakt. Daarin staan ook goede aandachtspunten voor de toekomst van de stad. Ook daar wordt gewerkt aan de start van een Ondernemersfonds. Het is best lastig om zoiets van de grond te krijgen, maar ook hier geldt dat de betrokkenheid van de ondernemers bij de ontwikkeling van de binnenstad heel belangrijk is. Het Ondernemersfonds is een van de instrumenten daarvoor. Tegelijkertijd ligt het accent op de binnenstad, maar de wijkcentra behoeven ook aandacht. Op de een of andere manier is het accent heel zwaar gelegd op de binnenstad als je kijkt naar de ontwikkeling van detailhandel. Verkeer en vervoer. De bovenregionale bereikbaarheid is buitengewoon belangrijk; in dat kader staan gelukkig goede maatregelen op het programma. De Kamer van Koophandel hoopt dat die tot uitvoering komen. Als organisatie is de Kamer van Koophandel op tal van manieren betrokken bij Rotterdam Vooruit; er zijn goede contacten met het Havenbedrijf Rotterdam en gemeente en Kamer van Koophandel kunnen elkaar daarin alleen maar versterken als het gaat om contacten en lobby. Ze hoopt dat daar wederzijds gebruik van kan worden gemaakt. De Drechtsteden is actief in het mobiliteitsmanagement. Het is misschien een druppeltje op een gloeiende plaat, maar het is toch van belang, ook om de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het bereikbaarheidsvraagstuk vorm te geven. Ze mist in het geheel wat stappen die gezet zouden kunnen worden in belangrijke lobbydossiers. Dordrecht staat zeker niet alleen; het is een belangrijke centrumgemeente en de Drechtsteden vormen een belangrijke regio. Als je kijkt naar Robel, het HBO onderwijs, de bedrijventerreinontwikkeling op lange termijn met een knipoog naar de Hoeksche Waard en naar de verbreding van de A15 tussen Dordrecht en Gorinchem, dan zie je dat daar zaken in zijn waar je vorderingen in zou moeten krijgen in deze collegeperiode als het gaat om het lobbyen. Uitvoering zal er misschien niet in zitten, maar de ambitie op dat vlak zou wat de Kamer van Koophandel betreft wat concreter kunnen.
15
De heer Pols merkt op dat er wordt gevraagd om meer accent op het betrekken van de regio. Hij vraagt of de Kamer van Koophandel van mening is dat ROM-D een goede mogelijkheid is om met de regio te communiceren over dingen als de grondpolitiek. Mevrouw de Snoo antwoordt dat de regionale ontwikkelingsmaatschappij natuurlijk de grootste actor is. Het belang van de Dordtse Kil 4 is evident als het gaat om de regionale ontwikkeling. Daarnaast is er natuurlijk ook behoefte vanuit lokale bedrijven en bedrijven uit de Drechtsteden om een plaats te houden in de regio. Dordtse Kil 4 is daar het belangrijkste bedrijventerrein voor. Je ziet dat er twee doelgroepen geaccommodeerd moeten worden, ook Dordtse bedrijven in de toekomst. Je ziet dat veel vraag dus geleid moet worden naar Dordtse Kil 4 en daar moet ROM-D waarschijnlijk een grote taak vervullen. Maar op langere termijn moet je ook kijken naar hoe die behoefte van bedrijven uit Dordrecht en de regio geleid worden naar de Hoeksche Waard. Dat is geen taak voor de ROM-D, maar een taak voor de gemeentelijke of regionale politiek. De heer Seme vraagt wat Rotterdam nu eigenlijk anders of beter doet dan Dordrecht, waardoor er in Rotterdam zoveel allochtonen zijn die ondernemen en voor zichzelf zijn begonnen. Met andere woorden: wat doet Rotterdam heel goed en wat doet Dordrecht minder goed? Mevrouw de Snoo antwoordt dat zij die vraag graag mee zal nemen naar haar Rotterdamse collega’s; zelf is ze actief in Dordrecht. Ze komt er graag een keer op terug. De heer Nederhof merkt op dat er dus te weinig gelobbyd is in de afgelopen tijd op belangrijke dossiers; hij vraagt of dat zo is. Mevrouw de Snoo antwoordt dat haar verzoek was om voor de komende collegeperiode concrete stappen en doelen te formuleren op de genoemde vier dossiers; ze heeft niet gezegd dat er in de afgelopen periode niet voldoende gelobbyd is, maar dat het belangrijk is om dat voor de komende periode meer accent te geven. De voorzitter dankt haar voor de bijdrage en geeft het woord aan de heer Hendriks, die spreekt namens de DOV. De heer Hendriks meldt dat hij slechts één dag voorbereidingstijd tot zijn beschikking had waardoor hij niet tijdig het gevraagde A4tje met informatie heeft kunnen aanleveren. Hij komt tot de conclusie dat het een ambitieus stuk is waarin eigenlijk alle wensen van de DOV vermeld zijn. Er staan veel zaken in waar regelmatig in het verleden over is gesproken. De DOV kan achter dit programma staan en is van mening dat het best realistisch is. Of de daaraan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar zijn, is vers twee. Ten aanzien van de doelstellingen onderschrijdt hij de woordvoering van de Kamer van Koophandel. Ten aanzien van wijkeconomie is ongeveer 2 maanden geleden gesproken over het Winkelsluitingsbesluit in de buitengebieden. Daar vindt hij niets van terug, maar misschien wordt dat later toch nog opgenomen. Dat zijn voor de DOV de belangrijkste punten. Naar cultuur heeft hij niet gekeken omdat hij las dat het programma Economie, kaart 5 zou worden besproken met uitzondering van Cultuur, maar wellicht heeft hij dat verkeerd begrepen. De DOV wil hier graag in de toekomst aan werken, samen met het college. Hij is van mening dat als er hard wordt gewerkt en veel wordt gepraat, het mogelijk is om de doelstellingen te behalen. De voorzitter dankt hem voor de bijdrage en geeft het woord aan de heer Van Loon, die eveneens spreekt namens de DOV. De heer Van Loon merkt op dat de clustering van horecabedrijven heel belangrijk is. Hij is ook bestuurslid van Horeca Nederland, afdeling Drechtsteden en spreekt deels ook namens hen. De Dordtse binnenstad heeft een groot probleem: het centrum ligt niet in het midden van de stad. Daardoor is het veel minder een ontmoetingsplek omdat het centrum niet steeds behoeft te worden doorkruist. De Dordtse binnenstad wordt bovendien geteisterd door een leegloop van allerlei economische, maatschappelijk en culturele functies. Daar komen gelukkig allerlei impulsen voor in de plaats op cultureel en met name toeristisch gebied: het museum, gerestaureerde panden, wandelroutes et cetera. Voor toeristen is er dus veel te zien in Dordrecht. Dat was vroeger ook al zo, maar toen viel het niet op. Dat is nu goed onder de aandacht gebracht. Maar de Dordtse binnenstad kent weinig bedrijvigheid meer. Je komt niet vanzelf in het centrum terecht omdat het niet centraal ligt. Die Dordtse binnenstad wordt naar zijn mening zo langzamerhand een openluchtmuseum. Van april tot oktober zie je wel volop toeristen, maar op het moment dat dat voorbij is, is de Dordtse binnenstad, met uitzondering van de Kerstmarkt, erg leeg. Hij vergelijkt het weleens met Staphorst op maandag, en dan vermoedt hij dat het daar nog drukker is dan de
16
Dordtse binnenstad op zaterdagavond. Ook qua uitgaansstad is er een leegloop sinds de trein in Tilburg en Breda terechtkomt. De gemeenten daar zijn overigens niet blij met al die bezoekers uit Dordrecht, maar dat is weer een ander verhaal. Hij ziet dus een tendens dat de Dordtse binnenstad langzamerhand aan het doodbloeden is. Daarbij komt nog eens dat een project zoals op dit moment in ontwikkeling is, de Sportboulevard en het Gezondheidspark, wat op zich een heel mooi project is, met toevoeging van wat leuke horeca het bruisende middelpunt van de stad kan worden. Want dat is het middelpunt van de stad en alles zit er keurig omheen. Het is op zich een prima plan, maar men moet zich wel realiseren wat voor impact dat heeft op de Dordtse binnenstad. De voorzitter vraagt hem concreet in te gaan op de gestelde vragen. De heer van Loon vindt dat het eigenlijk roeien tegen de stroom op is. Alle impulsen op het gebied van meer toeristische aantrekkelijkheid van de binnenstad worden teniet gedaan door de leegloop van allerlei andere functies van die binnenstad. Zijn achtergrond is horeca; hij ziet gericht beleid op acquisitie voor horeca die men nog mist. Men denkt hier in Dordrecht altijd dat het verkeerd zit aan de aanbodzijde en dat er nog meer en diversere restaurants moeten komen en nog meer uitgaansgelegenheden. Hij denkt juist dat er aan de vraagzijde een chronisch gebrek is; dat is ook al opgemerkt door de heer van Wijngaarden van Bibelot. Er is geen HBO onderwijs en geen universitair onderwijs. Het vertrek van vele andere functies vanuit de binnenstad leidt er toe dat er behalve in de zomer geen mensen zijn. Op een normale dinsdag in november is het in de stad tamelijk uitgestorven. Er is ook geen lunchcultuur in Dordrecht, die je wel in andere steden ziet. De enige van wie je mag hopen dat ze komen lunchen zijn misschien de ambtenaren van het Stadskantoor, maar die verdienen zo weinig dat ze dat ook niet kunnen betalen. De voorzitter concludeert dat de doelstellingen volgens de heer Van Loon minder realistisch zijn en dat de maatschappelijke effecten waarschijnlijk niet haalbaar zullen zijn en vraagt of die conclusie klopt. De heer van Loon antwoordt dat de tegengestelde werking volgens hem te groot is ten aanzien van het Gezondheidspark en de Sportboulevard. Hij is bang dat het dweilen met de kraan open is. Er komen absoluut meer toeristen terug; er zijn volop buitenlanders die de stad bezoeken, onder andere ter gelegenheid van het Bachfestival. Dat is prima, maar de binnenstad moet ook een economische functie hebben; dat moet je niet vergeten. Die functie heeft de binnenstad bijna niet meer. De voorzitter vraagt hoe de Koninklijke Horeca Nederland afdeling Drechtsteden zou kunnen bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten. De heer van Loon antwoordt dat zijn organisatie onder andere is vertegenwoordigd in het Platform Binnenstad en aan alle programma’s meedoet vanuit Koninklijke Horeca Nederland die een impuls geven. In de afgelopen twee jaar is het urgentieprogramma zeker positief geweest voor de horeca, omdat het Achterom nog niet klaar was. Maar dat zijn eenmalige gebeurtenissen; misschien worden ze nog wel verlengd met een wat minder groot budget, maar de grote stroom is het centrum uit, richting het echte centrum van Dordrecht, zoals de Gezondheidsboulevard en het Sportpark. Er moet daar een esplanade komen met winkels. Maak dat gezellig genoeg en dan komt daar het sprankelende hart van Dordrecht te liggen. Met mooi weer gaan de mensen dan nog wel een keer in het centrum kijken, want de havens blijven natuurlijk ongeëvenaard, en voor toeristen sowieso. Dat is een keuze die je maakt. Mevrouw Kruger merkt op dat ze steeds hoort dat de weinige studenten die hier wonen, vertrekken naar Breda en Rotterdam. Toen zij jong was, waren er ook niet echt veel studenten in de stad, maar toen werd er toch wel in Dordrecht uitgegaan. Er was veel meer uit te gaan in vergelijking met nu. Jongeren kunnen bovendien nu makkelijk met de trein gaan of pakken de auto. Ze vraagt wat je in Dordrecht zou kunnen doen, naast meer studenten trekken, om het ook in de binnenstad aantrekkelijk te maken. Sporters kunnen ook wel uitgaan, maar als ze echt willen uitgaan, gaan ze naar een band of naar de kroeg en dan gaan ze toch naar de binnenstad; die blijven niet op die mooie Sportboulevard hangen, hoe blij ze ook is met de komst van die Sportboulevard. De heer van Loon antwoordt dat je de bruggen omhoog kunt zetten en de treinen niet moet laten rijden. Tien, twintig jaar geleden was er absoluut meer te doen in de binnenstad. Toen was er nog een Hogere Landbouwschool en een HTS. Het is alleen maar minder geworden. Ook de wooncultuur in de Dordtse binnenstad is sterk verankerd en heeft een hele grote stem, althans zo lijkt het. De horeca heeft het idee dat de gemeente daar niet volmondig, maar wel impliciet aan toegeeft. Binnenstadbewoners klagen in principe over geluiden die bij een binnenstad horen; ze vinden het prima om zelf ’s zomers tot een uur of twaalf op een terrasje te kunnen zitten, maar vinden wel dat het daarna zo stil moet zijn dat ze kunnen slapen.
17
De heer Baaij merkt op dat nostalgie een groot goed is, maar dat de tijden veranderen. Hij is nog niet zo lang in Dordrecht, maar heeft de indruk dat het tien jaar geleden op een doordeweekse dinsdag niet veel drukker was in de binnenstad dan nu; misschien zelfs wel rustiger. Hij deelt het negatieve verhaal van de heer van Loon niet. Hij denkt wel degelijk dat de ontwikkeling positief is. Als het pleidooi is dat er te weinig uitgaansgelegenheden zijn, specifiek gericht op jongeren in deze stad, dan wil hij dat graag onderschrijven. Uitbreiding zou goed zijn, met inachtneming van de opmerking van mevrouw Kruger dat naarmate mensen mobieler worden, je je ook moet neerleggen bij de ontwikkelingen zoals die gaande zijn. Dat de Sportboulevard qua uitgaan een concurrent zou kunnen worden van de binnenstad: als je kijkt naar andere steden waar dit soort grootschalige voorzieningen worden gerealiseerd, dan zie je dat het altijd een bijdrage levert aan het aantrekken van mensen van buiten, zowel inwoners als bezoekers, en dat per saldo het altijd een weglekeffect heeft naar andere delen van de stad. Dus ook al ligt het centrum in Dordrecht decentraal, ook hier heeft hij niet de angst dat de Sportboulevard op enigerlei wijze ten koste zal gaan van het bezoek aan de binnenstad. De heer van Loon antwoordt dat hij niet heeft bedoeld dat de Sportboulevard zoals die er nu staat een gevaar zal vormen. Maar als er nog wat gezellige horeca en terrasjes aan toegevoegd worden, zul je zien dat je dat effect makkelijk kunt bewerkstelligen, want dat is het centrum van de stad, gelegen tussen de wijken. Daar komt men terecht, daar gaat men iets doen en na afloop gaat men in de buurt een restaurant bezoeken of iets dergelijks. Het gaat niet alleen over uitgaan. De heer Baaij merkt op dat als hij een dagtrip maakt, naar Gent gaat en niet naar Helmond. De heer van Loon antwoordt dat hij het niet over de toeristen heeft; die komen toch wel voor die dagtrip naar die binnenstad. Maar de horeca moet het niet alleen hebben van de toeristen; in de wintermaanden moet de omzet komen van de plaatselijke bevolking. De heer Pols merkt op dat hij de Kamer van Koophandel hoorde spreken over een Ondernemersfonds. Hij vraagt de beide ondernemers hoe die daar over denken. De heer Hendriks is van mening dat het een positieve uitwerking zou kunnen hebben; hij kan zich er nog geen beeld bij vormen, maar ondernemers hebben op allerlei gebieden steun nodig. De heer Pols merkt op dat voor zo’n fonds ook financiële bijdragen worden gevraagd van de ondernemers. Gemeenten en ondernemers stoppen gezamenlijk geld in zo’n fonds voor de binnenstad. De heer van Loon merkt op dat er binnen zijn organisatie Koninklijke Horeca Nederland geen eensluidende mening over is. Hij vindt het persoonlijk een prima manier om freeriders mee te laten betalen aan zaken waar ze absoluut de positieve effecten van ondervinden. De heer Nederhof vraagt of marketing een belangrijke rol zou kunnen spelen in het vasthouden van de Dordtse jongeren. Marketing is sterk gericht op toerisme. De heer van Loon antwoordt dat hij bang is dat je die niet makkelijk bereikt via de gebruikelijke kanalen. De jongeren gaan sinds een aantal jaren per trein vooral naar Breda, zo heeft hij begrepen. Dat is heel moeilijk om te draaien. De heer Nederhof merkt op dat de marketingmensen daar misschien naar zouden kunnen kijken. De heer Baaij merkt op dat het begint bij het aanbod dat voor hen beschikbaar is om de stad aantrekkelijk te maken. Evenementen kunnen daar een belangrijke rol in spelen, maar in zijn optiek zal University College met afstand de grootste bijdrage gaan leveren, omdat er dan veel meer jongeren in de binnenstad van Dordrecht zullen zijn. De voorzitter constateert dat er veel interessante meningen en suggesties zijn gehoord; er zijn ook kritiekpunten geuit. De fracties zullen deze meenemen in hun afwegingen. Hij dankt iedereen voor de voorbereiding en de input en sluit de vergadering.
18
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma’s Onderwijs en Jeugd (programmakaarten 3 en 8) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: mevrouw N. de Smoker-Van Andel Secretaris: de heer S.V. Vooren Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: De heer A. Klous, BETER VOOR DORDT De heer P. Heijkoop, CDA Mevrouw S. Catsburg-Schenkel, CU/SGP Mevrouw T.I.V. Bonnema, D66 De heer A. Karapinar, GroenLinks De heer I. Eski, PvdA Mevrouw G. Akansu, PvdA Mevrouw J.L.M. van Benthem, VVD Dhr J. van der Net, VVD
Maatschappelijke partners: De heer S. Visser, Da Vinci College Mevrouw L. Cazemier, Da Vinci College De heer M. El Hardouz, De Twern De heer K. van de Wouw, De Twern Mevrouw M. Kuyvenhove, DWO De heer F. Roebroek, DWO De heer J. van de Meent, Flexus Jeugdplein De heer G. Redert, stichting H3O De heer R. van Haren, OPOD De heer F. Beuvens, Stedelijk Dalton Lyceum
19
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Zij vraagt de genodigden om een korte reactie te geven op de hierboven gestelde vragen.
De heer Beuvens, Stedelijk Dalton Lyceum merkt op dat je met de doelen voor het onderwijs wel uit de voeten zou kunnen. Ten aanzien van de keuze voor vertrouwen en verantwoordelijkheid merkt hij op dat het een schitterend uitgangspunt is waar hij het wel mee eens is, maar hij heeft wel zijn twijfels of alle burgers dat wel allemaal kunnen dragen en voldoende geëquipeerd zijn. In de praktijk ziet hij dat je de mensen daar ook in mee moet nemen. De ouders hebben graag wat sturing op een aantal zaken; ze krijgen graag wat leiding bij het maken van keuzes voor hun kinderen. Verantwoordelijkheid geven aan de burger wil nog niet zeggen dat de burger die altijd kan nemen. Hij vond de vragen erg moeilijk te beantwoorden. Met betrekking tot vraag 1 kan hij zich voorstellen dat de geformuleerde doelen wel te realiseren zijn, maar van de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten kan hij zich geen goed beeld vormen. Iedereen kijkt vanuit zijn eigen organisatie; hij kijkt dan naar de leerlingen. De doelstellingen zijn voor een groot deel gefocust op het beroepsonderwijs. Dat past in het totale kader van de formulering van de diverse doelstellingen; onderwijs en arbeidsmarkt liggen natuurlijk dicht bij elkaar. Dat is best een zinvolle aanpak. Maar daarnaast heb je ook nog VWO en HAVO, en de link met de arbeidsmarkt ligt daar wat verder weg. Leerlingen gaan na het MBO naar het HBO, dat in Dordrecht wat mager vertegenwoordigd is. Een groot deel van de leerlingen gaat naar de universiteit en dat betekent dat ze buiten de regio terechtkomen. Voor veel van zijn leerlingen vindt hij dus niet zoveel terug in deze doelstellingen. Voor wat betreft de VMBO leerlingen en dan met name de beroepsgerichte opleidingen is wel het een en ander terug te vinden. Er wordt heel sterk gekeken naar hoe de leerlingen snel doorgesluisd kunnen worden naar het MBO, Da Vinci en wel naar de technische kant en de zorg/welzijn, omdat in die domeinen de grootste tekorten zullen optreden. Daar wil je dus graag op sturen. Het is heel moeilijk om ouders en leerlingen te sturen op die keuze, ook al geef je aan dat in die sectoren veel werk te vinden is. De voorkeur gaat toch uit naar handel en administratie. Decanen kunnen wel adviseren om een richting te kiezen met een perspectief op werk, maar dat lukt echt niet altijd. Hij heeft daar dus zijn twijfels bij. Zijn organisatie wil daar uiteraard wel aan bijdragen.
Mevrouw Kuyvenhove, DWO merkt op dat haar organisatie aan de twee V’s van vertrouwen en verantwoordelijkheid graag een derde V zou willen toevoegen: die van verbinding. Mensen die kwetsbaar zijn, moeten krachtig samenkomen en verbinden kun je op vele vlakken; dat is nodig. Dat staat overigens ook op een aantal plekken in de stukken. De eerste twee doelstellingen met betrekking tot het onderwijs zijn het meest belangrijk; vooral het bestrijden van achterstanden spreekt zeer aan. Dat is ook nodig. Wel zijn er een aantal waardes geformuleerd die ze als heel ambitieus beschouwt, zoals de gewichtenkinderen waarbij een percentage van 95% wordt genoemd. Er zou een spanningsveld kunnen bestaan tussen het samenvoegen van de voorschool en de kinderopvang. Er is nu nog geen plicht voor ouders om hun kinderen daar aan deel te laten nemen. Het gebruikersprofiel van mensen die gebruik maken van kinderopvang is aanzienlijk anders dan het profiel van gebruikers van peuterspeelzalen. De eerste groep is veelal middelbaar of hoger opgeleid met anderhalf inkomen, de tweede groep betreft meer de achterstandskinderen. De vrees bestaat dat er bij het samenvoegen groepen buiten de boot zouden kunnen gaan vallen; dat is echt een punt van aandacht wat de DWO betreft. Het is belangrijk om de doelstelling rond de gewichtenkinderen te halen en dat zou je kunnen doen door het faciliteren van de samenwerkingsverbanden. Op vele plekken wordt samengewerkt, maar er is sprake van versnippering en dat moet veranderen.
20
Qua onderwijs is ook gevraagd in hoeverre de organisatie bij kan dragen aan dit plan. DWO denkt een bijdrage te kunnen leveren aan EVC (Erkenning Verworven Competenties). EVC kun je ook opdoen middels vrijwilligerswerk en in minder formele kringen; DWO heeft ongeveer 450 vrijwilligers in het bestand en heeft bovendien een ondersteuningsfunctie voor vrijwilligerswerk. Ook andere maatschappelijke organisaties zouden kunnen worden gestimuleerd door de DWO om meer met EVC te gaan doen. Met betrekking tot het programma Jeugd is opgemerkt dat er veel nadruk ligt op jongeren met wie het niet goed gaat; ze zou graag zien dat er ook aandacht is voor groepen jongeren met wie het wel goed gaat, of die met een extra steuntje in de rug te motiveren zijn tot actief burgerschap. Daar zijn verschillende projecten voor te verzinnen en de DWO voert daar al verschillende projecten op uit.
De heer van de Wouw van De Twern merkt op dat zijn organisatie wel iets te maken heeft met elke doelstelling. Afgelopen jaar is de Twern actief geweest op het Leerpark, omdat dat een vindplaats is van jongeren. Dat geldt met name voor de allochtone meiden, die daar wat makkelijker te benaderen zijn omdat de drempel laag is; ze leggen hun problemen voor en daar kunnen de jongerenwerkers van de Twern dan mee aan de slag. De gemeente heeft aangegeven dat dat eigenlijk niet de bedoeling was; voor het neerzetten van een goed stuk jongerenwerk zou het echter wel goed zijn om de verbinding met de onderwijsinstellingen in Dordrecht te leggen, zodat de jongerenwerkers daar gelegaliseerd actief kunnen zijn. Met betrekking tot Jeugdzorg is hij betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe visie op jeugdzorg in Dordrecht; daar heeft hij ook aangegeven dat het welzijn van jongeren behoorlijk wordt onderbelicht. Als je jongeren kunt helpen in hun welzijn door preventief met hen aan de slag te gaan, dan zullen er minder jongeren door hoeven te schuiven naar de zorg, en die zorg is altijd nog een stuk duurder dan welzijn. Hij pleit er dan ook voor dat de nodige aandacht uit zal gaan naar overlastgevende jongeren en hanggroepjongeren in de vorm van een stuk welzijn. Hij onderschrijft dat ook voor jongeren met wie het goed gaat, aandacht moet zijn. Een jongerenwerker kan de problemen met overlastgevende jongeren alleen oplossen als er kan worden samengewerkt met alle instanties, zoals de woningbouwcorporaties, maar ook met de bewoners. Vaak blijkt dat bewoners zich niet realiseren waarom jongeren zich op een bepaalde manier gedragen. Jongerenwerk is van alle tijden. Bij de conferentie Veiligheid en Jeugd die onlangs in Dordrecht is georganiseerd, werd een film getoond uit 1947 waarin een groep overlastgevende jongeren streng werd toegesproken door “oom agent”. Hij is er van overtuigd dat er over tien jaar nog steeds overlastgevende jongeren zullen zijn. Jongeren zijn op zoek naar hun eigen identiteit en zullen dan vaak aanschoppen tegen de gevestigde orde; daar moeten ze ook ruimte voor krijgen, mits het binnen de perken blijft en de goede leef- en woonomgeving voor alle bewoners van Dordrecht overeind blijft. In het afgelopen jaar is samenwerking gezocht met vele partners: DWO, bureau Sportstimulering, Route 23, politie, het Veiligheidshuis, et cetera. Met het oog op de bezuinigingen zal er nog intensiever moeten worden samengewerkt om te voorkomen dat jongeren in de vergeethoek terecht komen.
De heer Redert, H3O gaat in op de doelstellingen. Het realiseren van de doorgaande lijn is het doel waar H3O voor is opgericht; het is een organisatie van peuterwerk, kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs. Hij zou dat nog uitgebreid willen zien tot een doorgaande lijn voor kinderen van nul tot achttien jaar. H3O ziet die doorgaande lijn als ideaal. Bij het realiseren van die doorgaande lijn zie je dat de wetgeving op het gebied van kinderopvang en op het gebied van onderwijs niet met elkaar sporen; hij zou voorstander zijn van het afschaffen van commerciële
21
kinderopvang en van het invoeren van een basisarrangement voor kinderopvang voor iedereen van nul tot twaalf jaar. Hij vindt het tamelijk belachelijk dat in de primaire zorg voor kinderen van nul tot twaalf jaar ergens een commerciële partner opduikt als het gaat om kinderopvang. Daarnaast is er het efficiënt gebruik van schoolgebouwen door een integrale aanpak van peuterwerk, kinderopvang en onderwijs. Dat bespaart de maatschappij veel geld, maar dit wordt verhinderd doordat de wetgeving nog niet is aangepast. Hij nodigt iedereen uit om eens langs te komen om hierover te discussiëren en roept de gemeente Dordrecht op om deze wetgeving te gaan beïnvloeden. Ten aanzien van doelstelling 2 heeft hij het idee dat het daar gaat om passend onderwijs; zo niet, dan hoort hij het graag. H3O is vrij actief op het gebied van passend onderwijs. Hij heeft dan ook moeite met de bewering dat het een nieuw probleem zou zijn waar de gemeente zich ontzettend mee zou moeten bemoeien. Ten aanzien van de doelstelling onderwijs en arbeidsmarkt is zijn stichting daar op het Leerpark met het voortgezet onderwijs enorm mee bezig. Samen met het vakcollege wordt gekeken of bepaalde onderdelen van VMBO niet met MBO kunnen worden gecombineerd. Daar ligt al een overeenkomst onder, maar het is makkelijker gezegd dan gedaan, onder andere vanwege het toezicht door de Inspectie. Daar wordt aan gewerkt, in het bijzonder met techniek en horeca. Hij mist een beetje in het programma de profilering van het technisch onderwijs in het kader van aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt, maar het is natuurlijk bekend dat de belangstelling voor technisch onderwijs enorm is gedaald. De belangstelling voor het VMBO is sinds 2003 met 30-35% afgenomen. Leerlingen komen gewoon niet naar het technisch onderwijs of naar het VMBO. Daar kun je een HBO voor uitnodigen, daar kun je een Technasium voor oprichten, maar die leerlingen krijg je daarmee niet binnen. Zijn organisatie zou dat probleem graag samen met de gemeente willen bekijken. Dat is misschien wel het allergrootste probleem in dit programma.
De heer Van Haren, OPOD merkt op dat bij hem altijd eerst de vraag boven komt of dit de juiste doelstellingen zijn en of de koppeling aan de maatschappelijke effecten niet in vraag 2 staat. In een aantal gevallen maakt hij zich enigszins zorgen. De economische crisis geeft duidelijk een beperking. Namens het onderwijs wil hij een open deur voorleggen: voor een goede economie is onderwijs een fundament. Een goede basis zorgt voor jonge mensen die goed in staat zijn om een rol in de samenleving vanuit de eigen individuele verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij is een gegeven dat een reeds op jonge leeftijd opgelopen achterstand schier onmogelijk in te halen blijkt te zijn. Voor primair onderwijs geldt hetzelfde: zo vroeg mogelijk participeren in taal, maar zeker ook in sociale en pedagogische trajecten voor dreumesen, peuters en kleuters en verder in het primair onderwijs vanuit risicogroepen om uiteindelijk op een zo optimaal mogelijk niveau uit te komen en daarmee later een goede kans te krijgen om te participeren in de maatschappij vanuit de eigen verantwoordelijkheid; één van de V’s in het programma. Concreet betekent dat dat de inzet op het optimaliseren van de samenwerking van voorschoolse en vroegschoolse situaties cruciaal is. Er is wel zorg ten aanzien van de beperkingen. Het stopzetten van de SIS gelden was al aangekondigd, maar dat baart wel zorg. Met name de sociaal zwakke leerlingen vormen een risicogroep. Dat zijn leerlingen die potentieel op een maatschappelijke achterstand gezet worden. De overgang van SIS gelden naar een subsidieregeling brede school geeft onvoldoende garantie om de bijzondere activiteiten die noodzakelijk zijn voor de leerlingen in bijvoorbeeld een wijk als Wielwijk in de komende jaren te kunnen voortzetten. De vruchten die nu bijvoorbeeld op een Albatros groeien, moeten door voortzetting van gericht subsidiebeleid door deze risicoleerlingen geplukt kunnen worden. Dat zijn twee inhoudelijke speerpunten. Verder wil hij bijzondere aandacht vragen voor het IHP, het integraal huisvestingsplan; de rol van de gemeente komt daarin het duidelijkst naar voren. Wat OPOD betreft dient de gemeente een ondersteunende en faciliterende rol te hebben, met de nodige terughoudendheid voor wat betreft
22
inhoud en kwaliteit. Een goede huisvesting is daarbij niet slechts een voorwaardelijk aspect voor goed onderwijs, het zorgt ook voor de mogelijkheid om de investeringen die schoolorganisaties dienen te doen in de kwaliteit van onderwijs en goed werkgeverschap niet weg te laten lekken naar slechte huisvesting. Als schoolorganisatie kun je dan je eerste verantwoordelijkheid nemen: de kwaliteitsverantwoordelijkheid. Een aantal van deze doelen is ambitieus te noemen als je ziet welke middelen daar tegenover staan; hij hoopt dat OPOD daar in goed partnership aan toe zal kunnen komen.
De heer Visser, Da Vinci College merkt op dat opvalt dat er bij het Da Vinci College nogal wat streefwaarden genoemd worden die er tamelijk smart uitzien. De vraag of dat realistisch is, is dan ook terecht. Bijvoorbeeld het terugdringen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters van 511 naar 390. Dat zijn mooie exacte getallen, maar dat is niet realistisch. Natuurlijk kan Da Vinci het aantal sterk terugdringen, maar dan moet je beginnen met een selectie aan de poort. Als je alleen deelnemers toelaat die potentieel een diploma kunnen halen binnen de gestelde tijd, dan zal het aantal voortijdig schoolverlaters zeker dalen. Maar dat is niet het beleid van het Da Vinci College; MBO onderwijs moet toegankelijk zijn voor iedereen. Ook degenen die nog niet helemaal toelaatbaar zijn verdienen een kans. Dat betekent dat je honderden jongeren toelaat waarvan je zeker weet dat ze geen diploma zullen gaan halen. Toch is het belangrijk dat zij een goede start maken. Al doen ze maar een deel van een MBO opleiding, dan is dat altijd een stukje upgrading; dat is een kans die jongeren krijgen. Je laat ze niet in de kou staan. Met betrekking tot de tweede doelstelling merkt hij op dat Da Vinci meer dan 9.000 MBO studenten naar de arbeidsmarkt toe leidt; daarmee is het een belangrijke speler. Sturing is echter niet eenvoudig. Het voornemen van de gemeente is om het aantal techniekstudenten en zorgleerlingen omhoog te brengen om daarmee in de behoefte te voorzien. Hij acht dat niet haalbaar. De leerlingen en hun ouders maken zelf hun keuze en de school kan daar maar in beperkte mate iets aan doen. Er zijn op dit moment 1403 MBO leerlingen in de techniek; de gemeente wil streven naar 1500. Dat is een groei van 7%. Dat lijkt niet zo veel, maar dat is het wel. Bij de zorg is de kloof nog groter: er zijn 906 zorgleerlingen en dat moeten er 1.100 worden. Dat is niet realistisch; dergelijke doelstellingen zullen zeker niet worden gehaald. Bij de zorg speelt nog een aspect mee: vraag een leerling van 15 jaar of ze bereid is om ouderen te wassen en haar antwoord laat zich raden. Op die leeftijd wordt die keuze niet gemaakt. Stel die vraag aan iemand die volwassen is en al wat heeft meegemaakt, en je hebt veel meer kans dat die er voor kiest om zich om te laten scholen naar een beroep in de zorg. Die doelstellingen gaan dus niet gehaald worden. Er is zeker nog wel iets mogelijk; er zijn jongeren die je niet op school kunt houden. Na een aantal jaren onderwijs hebben ze er genoeg van. Dan is het beter om ze de gelegenheid te geven een paar jaar “arbeidsverlof” te nemen en aan het werk te gaan. Ze zullen ontdekken hoe de wereld er uitziet en op een gegeven moment komen ze er achter dat ze terug naar school moeten. Dan worden ze alsnog door Da Vinci opgeleid, omgeschoold of bijgeschoold. Om de gaten die in de toekomst ontstaan op de arbeidsmarkt te dichten, ligt de focus niet alleen op de jeugd. Het Da Vinci is daar zeker toe bereid en is een partner voor zowel de bedrijven als andere opleidingsinstituten. Da Vinci ziet zichzelf meer als een soort loopbaancentrum voor scholing en bijscholing dan als een school die stopt na het diploma. Bij het arbeidsmarktperspectief is het interessant om in de gaten te houden dat het nog steeds niet iedereen lukt om de eindstreep te halen; er zijn hier en daar extra voorzieningen nodig. Het aantal jongeren met schulden en/of gezondheidsproblemen neemt toe; dat zijn maatschappelijke problemen die de school niet in zijn eentje kan oplossen.
23
De heer van de Meent, Flexus Jeugdplein merkt op dat het programma Vertrouwen en Verantwoordelijkheid ook het programma van zijn organisatie zou kunnen zijn. Het gaat om vertrouwen in je partners, en dat de verantwoordelijkheid daar ligt waar die behoort te liggen. Flexus Jeugdplein heeft op 1 april het schoolmaatschappelijk werk en het T-team Entree werk overgenomen van Bureau Jeugdzorg. Er wordt schoolmaatschappelijk werk gedaan in het primair en voortgezet onderwijs en bij het Da Vinci. De gemeente wil inzetten op schoolverzuim en ouderparticipatie, met name rond zorgleerlingen, maar die participatie zou ook breder kunnen worden ingevuld. Het schoolmaatschappelijk werk zou een bijdrage kunnen leveren aan beide onderdelen. Er zij immers indicatoren te benoemen met betrekking tot schoolverzuim; aan die indicatoren zou extra aandacht kunnen worden besteed. De organisatie ziet zichzelf bij voorkeur als een instrument dat beschikbaar is om datgene te doen wat nodig is, aanvullend op anderen; zeker waar het gaat om schoolmaatschappelijk werk. Het onderwijs kan gebruik maken van de organisatie om goede zorg te leveren aan leerlingen. Het spreekt dan ook vanzelf dat als er een doelstelling wordt geformuleerd met betrekking tot de ontwikkeling van de cirkels voor jeugd en gezin, dat die eenheid van gezin, plan en aanpak een geheel is en dat er bij voorkeur één persoon zou moeten zijn die daar aan werkt. Flexus zou graag zien dat de ketenzorg plaats zou maken voor zorg die samen wordt gebracht in één functie, beschikbaar voor het onderwijs, en die functie is breder dan enkel schoolmaatschappelijk werk. Zeker in een gemeente waarin de overheid investeert in het schoolmaatschappelijk werk zou overwogen kunnen worden of je aan die functie niet een bredere zorg zou kunnen geven. Dat geeft op allerlei gebieden voordelen, in de zin van dat er op school breder gekeken kan worden en dus ook tot een bredere aanpak kan worden besloten; dat daar waar de problemen op school zijn, ze ook wel eens thuis zouden kunnen zijn en er in de thuissituatie geïntervenieerd zou kunnen worden, samen met ouders. Het zou ook kunnen zijn dat het ook op straat niet goed gaat met de jongere; dan kan dezelfde persoon die het in de school oppakt en naar huis gaat, ook in de buurt aanwezig is. Een integrale, holistische aanpak; daar zou Flexus graag op in willen zetten en hij zou daar ook graag een pleidooi voor willen houden.
De voorzitter geeft de commissieleden de gelegenheid om verduidelijkingsvragen te stellen aan de genodigden.
De heer Karapinar vraagt de heer Beuvens of er juist geen kans ligt om de jongeren wiens ouders om sturing vragen, richting de techniek te sturen. De heer Beuvens antwoordt dat een Daltonschool onderwijs geeft in vrijheid en verantwoordelijkheid, samen met samenwerking. Vanuit die ervaring merk je hoe ingewikkeld het is om leerlingen verantwoordelijkheid te geven en om leerlingen die verantwoordelijkheid ook waar te laten maken. Je zou er echt effort in moeten steken om daar een succes van te maken, maar vervolgens moet je de realiteit ook niet uit het oog verliezen. De ervaring leert dat er meer voor nodig is. Je zult heel veel begeleiding moeten geven aan met name de leerlingen; met ouders heb je eigenlijk alleen op ouderavonden relatief veel contact. Je zult de leerlingen meer moeten bieden dan de slogan “jullie krijgen meer verantwoordelijkheid“, want dan komt het niet goed.
Mevrouw Bonnema merkt op dat de heer van de Meent extra aandacht heeft gevraagd voor indicatoren schoolverzuim. Ze vraagt in welke relatie bureau Leerplicht staat tot Flexus. De heer Van de Meent antwoordt dat er verschillende rollen zijn. Bureau Leerplicht voert de wet uit; Flexus zit aan de kant van de hulpverlening. Indicatoren die te maken hebben met schoolverzuim zijn bijvoorbeeld afstromers; dat zijn potentiële schoolverzuimers. Kinderen die relatief vaak verzuimen zijn potentiële uitvallers. Kinderen die in de thuissituatie problemen
24
ondervinden zijn potentiële schoolverzuimers, et cetera. Aan die kinderen zou je meer aandacht kunnen geven. Flexus ziet zichzelf als deel van de school; dat betekent dat je de verbinding moet maken met het onderwijs waarbij ieder zijn eigen rol neemt, maar wel in samenwerking. Als de school niet dezelfde aandacht geeft, doe je iets niet goed. De samenhang school-zorg kan elkaar versterken, maar dan moet je het wel samen doen.
De heer Klous merkt op dat de heer Visser heeft gesproken over werkverlof, oftewel een onderbreking tijdens de opleiding. Hij vraagt hoe zich dat verhoudt tot de verantwoordelijkheid die Da Vinci heeft om leerlingen niet zonder startkwalificatie van school te laten gaan. De heer Visser antwoordt dat iedereen tot en met het 18e jaar op school moet zijn en blijven, en een startkwalificatie moet halen. Tussen 18 en 23, liefst 27 jaar moet er een periode zijn waarin je alsnog de kans krijgt om die startkwalificatie te halen als het voor je 18e niet gelukt is. Je kunt blijven duwen en trekken, maar op een gegeven moment moet je realistisch zijn en een leerling laten ervaren wat het is om zonder diploma op de arbeidsmarkt te belanden. Bijna wekelijks spreekt hij deze jongeren. Die vertellen hem dan: nu wil ik wel en toen wilde ik gewoon niet; ik moest dat zelf ervaren en nu kom ik terug.
Mevrouw van Benthem vraagt aan alle genodigden of er ook in kansen en uitdagingen gedacht is; die heeft ze gemist. Het is correct om aandachtspunten met elkaar te signaleren, maar het is de uitdaging om met de beperkt beschikbare middelen gezamenlijk na te denken over kansen. Er zijn drie onderwerpen die in dat kader duidelijk aan de orde geweest zijn. Hoe beïnvloed je de keus, daar waar krapte is op de arbeidsmarkt? Als je een bepaalde leeftijd hebt bereikt waarop je moet kiezen, waar liggen dan de kansen en hoe wordt die uitdaging opgepakt? Als jongeren te beïnvloeden zijn door reclame, kun je volgens haar ook nadenken over rolmodellen of iets dergelijks. Vaak heeft het te maken met onbekendheid met het beroep. Ze hoopt nog wat meer kansen te horen. Met betrekking tot de VVE heeft iedereen wel aandachtspunten genoemd; ook daar mist ze de kansen. Dat geldt ook voor de SIS gelden en de doorlopende leerlijnen. Haar fractie heeft er in ieder geval behoefte aan om in kansen en uitdagingen te denken.
De heer Beuvens merkt op dat het heel belangrijk is om aantrekkelijk en inspirerend onderwijs aan te bieden. Je kunt leerlingen inderdaad een bepaalde richting op sturen; je kunt ze uitnodigen om te komen kijken bij de vakcolleges Techniek waar veel energie in gestoken wordt om leerlingen praktisch bezig te laten zijn. Je merkt dat leerlingen dat leuk vinden en dan hebben ze eerder de neiging om er in door te gaan. Je merkt ook dat er al iets meer leerlingen de richting techniek gaan kiezen, al is het nog marginaal. Of dat er in de praktijk helemaal uit gaat komen weet hij niet, want het gaat om een zeer beperkte groep leerlingen. Maar hij is het er helemaal mee eens dat je aantrekkelijk en inspirerend onderwijs moet bieden. Dat motiveert leerlingen tot het maken van een bepaalde keus. Maar het vakcollege heeft ook die andere sectoren en die bieden dat onderwijs ook liefst inspirerend aan. Het blijft voor leerlingen dus ingewikkeld om een keuze te maken. In de praktijk heeft de docent die voor de klas staat grote invloed; die weet ze vaak over de streep te trekken om een bepaalde kant uit te gaan. Daar ligt eigenlijk de crux: de docenten zullen het waar moeten maken en dat proberen ze allemaal voor hun vak. Het is een ingewikkeld probleem, maar reclame maken kan helpen.
Mevrouw Kuyvenhove merkt op dat er volgens de DWO kansen genoeg zijn en niet alleen op het gebied van VVE. Op het moment dat de samenwerking geïntensiveerd wordt en beter wordt afgestemd, kun je gezamenlijk veel meer bereiken. Daarnaast zijn er heel veel kansen als het gaat
25
om het verbinden van verschillende groepen kinderen en het verbinden van ouders. Het gebruikersprofiel is heel verschillend; ook het verbinden van die groepen levert heel veel kansen op. Met betrekking tot de beeldvorming omtrent techniek en zorg is ze het er absoluut mee eens dat je de jongeren niet allerlei richtingen op kunt duwen, maar beeldvorming en kennismaking doen heel veel. Dat is vaak in de praktijk aangetoond als het gaat om vrijwilligerswerk, waarbij maatschappelijke stages toch een heel ander beeld gaven over vrijwilligerswerk. Ze hoorde trouwens van een stagiaire die altijd graag met jongeren wilde werken en dan liefst nog met baby’s, dat ze daarin geen stageplaats kon vinden. De stagiaire kwam bij Dynamo terecht en kwam daar in contact met ouderen. Nu wil ze haar toekomst ook in het ouderenwerk zoeken. Het kan dus absoluut.
De heer van de Wouw merkt op dat hij de kans al heeft genoemd om gezamenlijk met het jongerenwerk in het onderwijs aan de slag te gaan; daar zijn vorig jaar hele goede resultaten mee behaald en hij wil er graag voor pleiten om dat opnieuw te doen. Het is moeilijk om ruimte in wijkcentra te gebruiken; de DWO moet ook bezuinigen. Er moet gezamenlijk worden gekeken naar de mogelijkheden, zowel vanuit het jongerenwerk als vanuit de DWO om er toch voor te zorgen dat de jongeren, zeker met de winter voor de deur, onderdak hebben. Sport is daarbij een heel belangrijk middel. Er wordt veel samengewerkt met Sportstimulering, waarbij de sport als middel wordt ingezet om jongeren goed gedrag bij te brengen. Heel belangrijk daarbij zijn de jongerenwerkers; die kunnen het vertrouwen winnen en drempels verlagen.
De heer Redert gaat in op de kansen rondom techniek, of beter gezegd: technologie. Als je het over technologie hebt, heb je er ineens ook meisjes bij; techniek is meer voor jongens. Dit probleem speelt overal. Het aantal leerlingen HAVO en VWO is in de afgelopen 6, 7 jaar toegenomen met ongeveer 20 of 30%. Hij neemt niet aan dat de bevolking met dat percentage slimmer geworden is. Dat zegt iets over de opwaartse druk die er is. Dat betekent dat het aantal VMBO leerlingen met 30% is teruggelopen. Je kunt allerlei kansen zoeken, maar het speelveld is beperkt en de nood is hoog. De vervangingsvraag is gemiddeld één op vijf; er vertrekken vijf werknemers en er komt er maar één voor in de plaats. Er zal met zeer veel inspanning moeten worden gewerkt aan een soort ultieme sturing van leerlingen in die richting. En hoe doe je dat? Er is Leonardo Experience; hij kent geen andere gemeente die dat doet. Er wordt gewerkt aan de Duurzaamheidsfabriek. Er zijn kansen zat. De vraag is alleen: is dat voldoende of moet je nog meer gaan sturen? Maar ook daar moet je, zoals gezegd, realistisch in zijn. De kansen zullen een beetje keren vanwege de strengere exameneisen die er aan zitten te komen, maar je houdt toch die enorme opwaartse druk en belangstelling voor beroepen waarbij je een stropdas en een overhemd draagt. De kansen op het gebied van de doorgaande lijn van nul tot twaalf jaar, en nog liever tot achttien jaar, zijn legio. Er is nog veel te winnen op dat gebied, maar de landelijke regelgeving werkt belemmerend. Het zou immers zo mooi zijn als je integraal kunt kijken naar tenminste kinderen van nul tot twaalf jaar.
De heer Van Haren gaat in op de VVE. Wat hem opvalt is dat de cijfers die genoemd zijn, dateren van 2008, toen 63% van de doelgroep daadwerkelijk participeerde in VVE. Inmiddels heeft hij twee schooldirecteuren gesproken; die komen veel dichter bij de landelijke grootstedelijke cijfers. Zij geven aan dat de resultaten inmiddels dichter bij de streefwaarde zitten dan bij de nulwaardes die in het stuk genoemd zijn. Hij heeft niet alle scholen in beeld, maar de scholen die hij heeft gesproken geven aan dat zijn organisatie samen met de partners naar de streefwaarde van 95% toe komt. Daarbij is van belang of er goede kwaliteit geleverd wordt. De VVE partners zijn de
26
DWO, SDK, SPD en COKD; die hebben hoge scores als het gaat om de resultaten en de verbetering van de taal is aanzienlijk. Daar zitten nog wel wat verbeteringskansen in, maar dat vraagt inderdaad misschien wel een andere benadering van de huidige problematiek. Hij benadrukt het belang van de pedagogische kant. Als je daarin op een andere manier, breder en zonder schotten, kunt samenwerken met bepaalde partners, dan heb je meer te bieden aan het onderwijs. Dat hoeft niet meer geld te kosten; het kost misschien wel minder. Met dezelfde middelen heb je dan veel meer te bieden. Er zijn dus kansen te over.
De heer Visser merkt op dat hij uiteraard kansen ziet. Mevrouw Van Benthem zit wat hem betreft al op de goede lijn. Reclame maken is wat anders dan duwen of dwingen. Het gaat hier inderdaad om een markt van verleiden en verlokken van jongeren. Bied bijvoorbeeld gezondheidsopleidingen aan in de juiste context: het Gezondheidspark. Dat is heel inspirerend. Laat zien dat je goede materialen hebt; dat trekt gewoon leerlingen. Dat kun je als onderwijs bieden. Aan de andere kant moet de markt ook zijn werking laten zien: laat zien dat beroepen goed betalen en zorg voor goede arbeidsvoorwaarden. Dat zou ook een aantrekkend effect kunnen hebben. Je zult met zijn allen met een beter voorstel moeten komen om de jongeren en de volwassenen in beweging te krijgen richting de sectoren die heel hard nieuwe mensen nodig hebben.
Mevrouw Catsburg-Schenkel merkt op dat zij in haar middelbare schooltijd al bang werd gemaakt met het begrip “diploma-inflatie” en vraagt in het verlengde daarvan of er ook doelstellingen zijn voor HAVO/VWO onderwijs.
De heer Beuvens antwoordt dat het inderdaad erg gefocust is op het beroepsonderwijs; dat is ook heel belangrijk. Er komen gewoon ook niet meer leerlingen; je kunt ze wel verlokken, maar dan haal je ze ergens anders weg. Bij het HAVO onderwijs moet je met zorg bekijken hoe je leerlingen verder krijgt. Je ziet nu dat een groot contingent HAVO leerlingen richting het MBO gaat; in principe zouden die toch in een HBO opleiding terecht moeten komen. Ten aanzien van het VWO is het zo dat leerlingen die het daar redden, in het algemeen wel verder komen. Als het in het VWO moeizaam gaat, zijn de leerlingen eigenlijk al in een eerder stadium in een ander type onderwijs, vaak HAVO, terecht gekomen. Overigens is hij daar absoluut geen voorstander van, want het zijn vaak wel de leerlingen die de kwaliteit hebben om VWO te halen, dus daar moet je ook op inzetten. Je ziet wel de opwaartse druk. Veel leerlingen die op de HAVO thuishoren zitten in eerste instantie toch op het VWO, maar de Inspectie is tegenwoordig zo streng dat er goed wordt opgelet dat leerlingen niet te hoog worden ingeschreven. Daar wordt ook over gediscussieerd met het basisonderwijs om te kijken of de advisering vanuit de basisschool iets strenger kan worden, zodat leerlingen op de goede plek komen. Je ziet in Dordrecht dat die advisering wat aan de hoge kant is, namelijk 18% hoger dan in de rest van Nederland. Er ligt dus ook een groot probleem in de advisering vanuit het basisonderwijs. Als leerlingen op de juiste plek terecht gaan komen, is hij van mening dat je je niet onmiddellijk zorgen hoeft te maken over de HAVO en VWO leerlingen.
De heer Redert merkt op dat als een basisschool te hoog adviseert, er een laag rendement van de onderbouw optreedt. Dan ben je op dat punt dus zwak. Dat is bijna een administratieve kwestie waar je niets aan kunt doen. In die zin is de opmerking van de heer Beuvens dan ook niet verwijtend bedoeld richting wie dan ook. Inflatie van diploma’s is van alle tijden; het is ook zo. De Inspectie heeft dat ook al door. Je ziet wel steeds meer een enorm verschil in leerstijl tussen HAVO leerlingen en VWO leerlingen; veel meer dan vroeger. Daarbij zitten er door de opwaartse druk nog te veel leerlingen, maar dat komt allemaal wel goed. In die zin is er overigens nog wel een grote opgave voor scholen om de nodige zelfbeheersing te betrachten. Want het aantal leerlingen
27
verandert niet en dan ga je toch een beetje vechten om de leerlingen. Als ze niet terecht kunnen op de HAVO, zou hij in theorie kunnen zeggen: kom dan maar naar ons. In de praktijk gebeurt dat natuurlijk nooit ().
De heer Heijkoop is blij dat er ook nog over kansen en uitdagingen wordt gesproken; van de eerste termijn werd hij toch een beetje treurig. Het is wel realistisch, maar je wilt toch graag weten waar je dan wel wat aan kunt doen met zijn allen. De heer Visser gaf aan in het kader van het terugdringen van het aantal vroegtijdig schoolverlaters dat je dan zou moeten selecteren aan de poort. Da Vinci wil dat niet, want zij willen een school voor iedereen zijn. Hij vraagt of er ook positieve interventies mogelijk zijn om het aantal vroegtijdig schoolverlaten naar beneden te brengen.
De heer Visser antwoordt dat daar een heel programma op gezet is, met behulp van extra middelen van het rijk en van de gemeente. Er wordt alles aan gedaan om de leerlingen langer op school te houden en meer kansen te bieden dan ze tot nu toe gekregen hebben. De zorgstructuur van het Da Vinci College is al enorm uitgebreid vergeleken met tien jaar geleden. Zonder die structuur zou het aantal vroegtijdig schoolverlaters nog veel hoger zijn geweest. Hij kan wel 20 maatregelen noemen waar dagelijks mee gewerkt wordt, variërend van opvang van tienermoeders tot en met het helpen van jongeren met een schuldenproblematiek en aparte groepen voor autistische jongeren. Dat zijn allemaal maatregelen die al worden ingezet om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Desondanks zijn al die maatregelen nog geen garantie dat iemand een diploma haalt. Dat kost drie, vier jaar en in die tijd kan er veel gebeuren. Daar wordt dan ook zoveel mogelijk aan gedaan.
De voorzitter dankt voor de inbreng, concludeert dat het een interessante bijeenkomst was en brengt de uitnodiging van de heer Redert in herinnering om eens in gesprek te gaan over de doorlopende leerlijn. Ze sluit de bijeenkomst af.
28
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma Milieu en Duurzaamheid (programmakaart 6) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: de heer C.A. Van Verk Secretaris: de heer J. ‘t Lam Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig:
Mevrouw M.J. Vliegenthart, VSP De heer R. van Heeren, VSP De heer M.S. Bevers, VVD Mevrouw E. Schellekens, D66 De heer W. Van der Kruijff, CDA De heer C.E.S.J. Goos, BETER VOOR DORDT Mevrouw S.M. Wemmers, BETER VOOR DORDT Mevrouw M.C. Ruisch, GroenLinks De heer M. Safranti, PvdA Mevrouw J. Van den Bergh, PvdA
Namens de ambtelijke organisatie zijn aanwezig De heer M. van de Bosch, programmaregisseur De heer R. Meester, directeur Leerparkontwikkeling
Maatschappelijke partners: De heer A. Kik, manager gemeente Netwerk De heer C.P. Kuijten, HVC energie
29
Namens het college is aanwezig wethouder H.P.A. Wagemakers.
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom.
De heer Kik merkt op dat de lat wel erg hoog wordt gelegd ten aanzien van de eerste doelstelling. Hij volgt het afvalaanbod al gedurende ongeveer 15 jaar en in de laatste jaren is veel gewerkt aan verbeteringen, zoals de minicontainers voor oud papier en het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers; dit om gescheiden inzameling te stimuleren. Dat heeft inderdaad effect gehad. Daarnaast wordt sinds kort het plastic afval apart ingezameld. Er is nog wel een lange weg te gaan om de doelstelling ten aanzien van gescheiden afvalinzameling daadwerkelijk te realiseren. Hier is vaak overleg over gevoerd met de ambtelijke organisatie en met collega’s in het land; de conclusie is dat daar flinke maatregelen voor nodig zullen zijn. Volgens hem zit het percentage nu nog iets onder de 55%; dat zou naar 60% moeten en dat betekent dat er iets gedaan moet worden met het huidige huisvuil om de hoeveelheid restafval terug te dringen. Er is ongeveer 65.000 ton huisvuil in totaal; dat aanbod zal niet veel afnemen. Dat betekent dat je de burgers moet verleiden om meer gebruik te maken van andere voorzieningen dan de restcontainer. Ongeveer 5.000 ton moet worden omgebogen naar herbruikbare stromen. De actie van de minicontainers voor oud papier was succesvol, maar leverde ongeveer 1.700 ton op. Dat maakt duidelijk dat er nog veel moet gebeuren om aan 5.000 ton te komen. Bovendien was het oud papier relatief gemakkelijk qua maatregelen. Het percentage van 60% komt niet uit de lucht vallen; in Nederland wordt daar in andere steden ook naartoe gewerkt, maar dat vergt dus een fors aantal stappen. Je kunt denken aan stappen die steeds indringender worden. Het begint met communicatie om houding en gedrag te veranderen. Dat gebeurt al, maar dat zou meer kunnen worden gedaan. Je ziet aan het inzamelen van plastic dat mensen zich steeds bewuster worden van wat er in het afval verdwijnt en die bewustwording zou je goed kunnen gebruiken. Je moet gaan kijken naar die componenten die het meeste “doorwegen” en dat zijn GFT en oud papier. Het halen van de doelstelling heeft ook effect op het terugdringen van de CO2 uitstoot. Oud papier wordt bij de grondgebonden woningen al goed ingezameld, maar bij de hoogbouw verdwijnt nog relatief veel papier in de verzamelcontainer. Dat vraagt om actie. De eigenaren van de flats, zoals corporaties en VVE’s, is gevraagd om een inpandige ruimte te creëren, maar deze partijen zijn tot nu toe niet erg coöperatief. De GFT inzameling is al jarenlang gericht op bewoners van huizen met een tuin. Bij de flats is geen gescheiden inzameling van GFT en in Dordrecht staan veel flats. Daar is dus nog winst te halen, maar dan kom je nog steeds niet aan die 60%. Je moet daarna rigoureuze maatregelen treffen zoals het inzetten van financiële maatregelen. Zwijndrecht wil gaan nadenken over een vorm van
30
tariefdifferentiatie om de burgers zo te verleiden om beter te gaan scheiden. Volgens hem ontkom je niet aan een of andere vorm van tariefdifferentiatie om de doelstelling uiteindelijk te halen.
Mevrouw Ruisch merkt op dat in andere steden de papiercontainers ook wel buiten staan bij de glascontainers. De heer Kik antwoordt dat de gemeente daar niet enthousiast over is; verzamelcontainers op straat leiden vaak tot verstoringen. Vandaar dat eerst is gezocht naar oplossingen op eigen terrein. De corporaties willen hun inpandige ruimte liever gebruiken voor andere zaken, zoals fietsenstallingen. Ook een financiële compensatie kon de corporaties helaas niet overtuigen. De heer Bevers vraagt hoe het zit met het bedrijfsafval. Voor bepaalde sectoren is sprake van een bepaald type afval; hij kan zich voorstellen dat daar slagen te maken zijn. De heer Kik antwoordt dat hij zich vanavond heeft gefocust op het huishoudelijk afval, gezien de doelstelling. De heer van Heeren vraagt wat hij zich bij een tariefdifferentiatie moet voorstellen. De heer Kik antwoordt dat eind jaren ’90 de watermeter is geïntroduceerd; inmiddels is men daar helemaal aan gewend. Datzelfde geldt volgens hem voor een tariefdifferentiatie voor het afval. Er zijn allerlei mogelijkheden. Je kunt alles meenemen, of alleen de mensen die veel restafval aanbieden meer laten betalen. Je kunt het beperken tot de grofvuilstromen, et cetera. Uiteindelijk wil je de mensen verantwoordelijk maken voor hun eigen afvalgedrag. Binnen HVC is gezegd: we hebben geen afval nodig, maar grondstoffen om daar duurzame energie van te maken. Je draait het dan om en beloont die mensen die grondstoffen apart aanbieden. Je kunt iets teruggeven in de vorm van levering van duurzame energie aan de huishoudens. Dat is een andere benadering. De heer Van der Kruijff merkt op dat in het kader van tariefdifferentiatie de zorg voor afvaltoerisme aan bod is geweest, enkele jaren geleden. Hij vraagt of er inmiddels nieuwe inzichten zijn ontstaan. De heer Kik antwoordt dat het huidige voorzieningenniveau met afsluitbare containers voorziet in een gesloten systeem; dat is een andere situatie dan vijf of tien jaar geleden. De initiële kosten zijn inmiddels ook al betaald. Je ziet dus wel een kentering.
De heer Kuijten, HVC gaat in op de uitspraak over grondstoffenhergebruik om daar duurzame energie van te maken. HVC vindt dat zonde; biomassa is wel een optie. Plastic en dergelijke moeten opnieuw ingezet worden als oorspronkelijk product. Duurzame energie kun je op een andere manier opwekken. In 2006 is de gemeente Dordrecht mede-eigenaar geworden van HVC. HVC heeft de installatie van Eneco overgenomen en is nader onderzoek gaan doen naar het gebruik van restwarmte. Dordrecht biedt voldoende potentie qua aantallen woningen om deze aan te sluiten. Er is samen met Eneco opgetrokken en dat heeft geresulteerd in een business case van duurzame energie voor 6.000 31
woningen. Inmiddels is de ambitie veel strakker neergezet; de vrijblijvendheid is weg en het is een taakstelling geworden om dit te gaan realiseren. De besparingsmogelijkheden worden geïnventariseerd. De gemeente bepaalt wat er moet gebeuren en HVC is hier het uitvoerend apparaat van het programma. Het plan is ambitieus, maar mooi. Er is door HVC een scan gemaakt van alle aangesloten gemeenten om te zien wat je moet doen om de duurzaamheiddoelstelling van 2020 te realiseren. Dar kwam een getal uit dat overeenkomt met 40 biomassacentrales. Dat lijkt enorm veel, maar als je het ook gaat vertalen naar windmolens op land en andere vormen van duurzame energieopwekking, dan is helemaal niet onmogelijk. Er wordt een lokaal energiebedrijf ontwikkeld waarbij HVC kan fungeren als uitvoeringsvehikel en waarbij de opbrengsten naar de gemeente vloeien om daarmee de minder aantrekkelijke verduurzaming verder te versnellen. Dat is de voorgenomen route om de duurzaamheiddoelstelling van Dordrecht te realiseren.
De heer Van der Kruijff vraagt naar de precieze aantallen die genoemd worden in de doelstelling. De heer Kuijten antwoordt dat er 6.000 woningen moeten worden aangesloten in de periode tot 2020; die huizen zijn nog niet allemaal gebouwd. Het aantal van 3.000 heeft betrekking op de periode tot 2015.
De heer Kik gaat in op de CO2 reductie. Wat heeft het voor effect als die 60% kan worden gehaald? Sorteerproeven laten zien wat er in het restafval zit. Stel dat die 60% scheiding gehaald wordt, dan praat je over een reductie van 9,7 miljoen kilogram CO2. Dat kun je vertalen naar ruim 5 miljoen autokilometers, die je daarmee hebt gewonnen. De heer Goos merkt op dat de gedachte erachter is wat reductie betekent voor de burgers. De intentie is hem nu duidelijk.
De voorzitter constateert dat er geen vragen meer zijn. Hij dankt de heren voor hun uitleg en sluit de bijeenkomst.
32
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma Maatschappelijke Voorzieningen (programmakaart 7) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: mevrouw M.C. Ruisch Secretaris: mevrouw W.V.E. Verboom Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: Mevrouw G. Snijders, GroenLinks Mevrouw G. Akansu, PvdA De heer M.H. Van der Schouw, VSP De heer O. Bosoguy, D66 Mevrouw N. de Smoker, D66 De heer A. Gündogdu, BETER VOOR DORDT Mevrouw A.W. Veldhuijzen, CDA Mevrouw I. Koene, VVD De heer B. van Beusekom, VVD De heer J. Mos, VVD De heer A.G Hoogerduijn, ChristenUnie SGP Mevrouw A.W. Veldhuijzen- ten Kate Mevrouw N. de Smoker- van Andel Genodigden: De heer S. Czyzewski, Bouman ggz De heer B. de Haan, GGD De heer J.K. Obbink, de Hoop ggz De heer C. van Dam, de Hoop ggz Mevrouw J. Blaak- van de Lagemaat, Leger des Heils
De voorzitter opent de vergadering. De heer Czyzewski, Bouman geeft aan dat hij hier met dubbele gevoelens zit. Aan de ene kant wordt de gezondheidszorg als een kostenpost gezien in de samenleving, terwijl als je ziet wat er gedaan wordt om mensen beter te laten functioneren, te genezen, weer op het rechte pad te krijgen of te beschermen, er veel baten aan zitten. Als het budget in de gemeentebegroting verdubbeld zou worden, zou Bouman daar drie keer zoveel patiënten mee kunnen helpen. Als je kijkt naar wat tegenwoordig bekend is over de effecten van middelengebruik op jonge leeftijd, hoe hersenen veranderen onder invloed van nicotine op jonge leeftijd, en wat voor bijdrage dat levert aan de aanleg voor psychische stoornissen waaronder het risico om verslaafd te raken, dan schrik je toch. Tegenwoordig is veel meer bekend over wat er kan gebeuren bij allerlei andere psychische stoornissen als depressiviteit, persoonlijkheidsstoornissen, het risico voor psychosevorming. Als dat gepaard gaat met middelengebruik, dan weet je dat er veel betere interventieprogramma’s zouden kunnen worden gemaakt. Je zou veel meer kunnen investeren om mensen te helpen gezond en vitaal te leven; de risico’s te mijden of gezond met middelen om te gaan. Allemaal mogelijkheden die eigenlijk niet voldoende worden uitgenut, maar die wel op andere terreinen tot kosten leiden: overlastgevend gedrag, ontregeling, doorwoekerende depressiviteit, overmatig alcoholgebruik bij senioren. Het zijn allemaal zaken die er hard inhakken. Het is niet zo dat je niks mag; helemaal niet. Mensen moeten ook kunnen genieten van het leven, maar wel op een gezonde manier. Er blijven veel mogelijkheden en kennis liggen. Je ziet in de stad een enorme behoefte bij ouders, jongeren en ouderen, waar wel een antwoord op moet komen. Het budget is een gegeven; dat is niet anders, maar het bepaalt ook de mogelijkheden. Als je een goede investering doet op het
33
gebied van de geestelijke gezondheidszorg, dan is de winst op andere terreinen goed waarneembaar. Dat kan zijn in de leefbaarheid van wijken; geen overlast, mensen die zichzelf kunnen handhaven in hun woning, maar ook zie je dat terug in de activiteiten van politie en justitie. Hij zou er veel voor over hebben als de batenkant van de geestelijke gezondheidszorg en met name de verslavingszorg sterker voor het voetlicht gebracht zou kunnen worden, in plaats van alleen de kostenkant. Mevrouw Veldhuijzen vraagt wat de Hoop nog meer aan preventie kan doen dan wat er tot nu toe gebeurt. De heer Czyzewski antwoordt dat de consistentie van de boodschap thuis, op school en in de publieke ruimte de doorslag geeft. Alleen reclame zal niet werken. Jongeren groeien op, ze experimenteren en verleggen grenzen door zich af te zetten tegen hun ouders, et cetera. Dat is bekend, dus gaat het er om: wat kan effectief zijn? Daar zijn grootschalige experimenten voor geweest. Je kunt ouders helpen om te zeggen: nee is nee, en dat mag wel, en dat mag niet. Als je die boodschap goed weet te linken aan wat er in het onderwijs gebeurt en in de publieke ruimte, dan heb je een maximaal effect, zo is gebleken. Er is dus veel meer mogelijk met preventie. Ten tweede: er zijn risicogroepen bekend, zoals jongeren met ADHD of mensen met aanleg voor depressiviteit, of mensen bij wie overmatig middelengebruik of alcoholisme in de familie zit. Dat wordt erfelijk overgedragen. Die risicogroepen zijn bekend. Als je daar naar kijkt, kun je daar geïndiceerde preventie op loslaten in de vorm van heel specifieke programma’s. Daar moet je de handen voor ineen slaan, in een interactie met partijen. Mevrouw Veldhuijzen merkt op dat zij er wat moeite mee heeft dat ADHD gelijkgeschakeld wordt met probleemgedrag op de langere termijn; er zijn tegenwoordig zoveel ADHD-ers dat het bijna niet meer te bevatten is. De heer Czyzewski antwoordt dat er nu kennis is die er vroeger niet was. Vroeger werd er met veel van die jongeren niets gedaan omdat je er niets mee kon, of ze werden als raddraaiers weggezet. Hij verbaast zich altijd dat er een discussie is van: het zijn er zo veel, kan dat wel kloppen? Dat soort discussie is er niet als het gaat om suikerziekte, terwijl heel veel mensen dat hebben. Het is objectief aangetoond, en dat is met ADHD ook het geval: het is aantoonbaar. Hij zegt niet dat het vreemde mensen zijn of dat ze streken uithalen, maar je ziet bij de verslaafden wel een overmaat aan mensen met ADHD. Die mensen hadden een gezonder en beter leven kunnen hebben als je eerder in hun leven iets voor ze had kunnen betekenen. Dan waren ze niet in de XTC verstrikt geraakt, of in de voetangels en klemmen van de cocaïne terecht gekomen. Dat heeft hij bedoeld aan te geven. De heer Gündogdu merkt op dat er wordt gepleit voor een integrale aanpak; hij vraagt bij wie het initiatief moet liggen. De heer Czyzewski antwoordt dat zijn organisatie daar voorstellen voor heeft gedaan; dan gaat het om de dialoog met de gemeente om die zaak op te starten. Als het gemeentebestuur daar voor open staat, dan kun je gezamenlijk heel snel wat doen, want collega-instellingen delen die wens. Het gaat er om: wil iedereen er zo naar kijken en wil iedereen daar dan ook de consequenties van aanvaarden? De heer Gündogdu merkt op dat er dus initiatieven zijn geweest, maar dat het ergens is blijven liggen. De heer Czyzewski antwoordt dat initiatieven struikelen op een gebrek aan middelen, op een samenwerkingsverband, of op het feit dat er over en weer onvoldoende kennis is. De Hoop probeert die kennis over te dragen. Als je je openstelt voor die kennis, dan kun je daar heel goed beleid op voeren en daar worden mensen gelukkiger van. Dat is een diepte-investering die lange termijn-effecten kan hebben. De heer van Beusekom vraagt of het concreet lukt om eerder in te grijpen, en hoe dat er dan uitziet. De heer Czyzewski antwoordt dat er elders al een polikliniek puur voor jongeren draait. Daar komen veel jongeren van rond de 20. Die blijken op deze leeftijd al volledig verslaafd te zijn, met name aan softdrugs. Het lukt wel om gezinnen binnen te komen; in interactie met de ouders blijkt het mogelijk om beleid op te kunnen zetten en een kader neer te kunnen zetten voor de jongeren om weer op een fatsoenlijk pad te komen en nog iets van het leven te kunnen maken. Als je kijkt naar de samenwerkingsverbanden met jeugdhulpverlening, dan blijkt er een heleboel mogelijk te zijn. Ouders zitten vaak met de handen in het haar; daar moet je wat mee doen. Met ouders die het niet in de gaten hebben of die het niet kunnen, of er langs kijken moet je geforceerd iets doen. Daar moet je ook als samenleving je verantwoording nemen. Die ouders vinden het misschien in eerste instantie wel vervelend dat je bij ze binnenkomt, maar je maakt dan duidelijk
34
dat het beter is voor hen en voor de jongere, en uiteindelijk merk je dat mensen het na verloop van tijd ook wel zo gaan zien. De heer van Beusekom vraagt of die aanpak slechts incidenteel lukt, of ook breed. De heer Czyzewski antwoordt dat dat heel systematisch lukt; het is altijd een kwestie van budget dat je er in steekt om het goed uit te rollen. Daar spoelen ook zorgverzekeraars een rol in en die kijken ook naar wat gemeenten doen. Het is vaak een en, en, en benadering. Het gaat er om: wil je er prioriteit aan geven en welke middelen zet je daar dan op? Mevrouw de Smoker dankt voor het interessante betoog, dat volgens haar het meest aansluit bij gezondheidsbevordering door preventie, wijkgerichte aanpak en integrale benadering. In de afgelopen periode is veel aandacht geschonken aan jeugd en alcohol. Daar loopt nog steeds een maatregelenpakket voor; ze vraagt of er nog aanvullende projecten of taken zijn die de gemeente op dit terrein laat liggen. De heer Czyzewski antwoordt dat je tegenwoordig wel een heel hoog verwerkingsniveau moet hebben om alles waar jongeren mee experimenteren, bij te kunnen houden. Je moet dus zoeken naar een nieuw mechanisme, want die nieuwe middelen zijn bijna niet bij te houden. De consistentie van de boodschap bij ouders thuis, in het onderwijs en in de publieke ruimte: daar moet je wegen voor vinden. Dat zijn volgens hem de ontbrekende schakels. Het programma alcohol en jeugd is goed, maar er is veel meer uit te halen als je het in een breder kader neerzet en er een aantal andere zaken aan verbindt, en daar aan kunt koppelen van: hoe kun je mensen nu opvoeden zodat ze gezond en vitaal kunnen leven? Maar het betekent ook dat je als volwassenen met elkaar een debat moet voeren over: wat vinden we wel of niet normaal in de publieke ruimte? Wat staan we wel en niet toe? Maar de consistentie in de boodschap, in die drieslag school, thuis en in de publieke ruimte, daar gaat het om. Mevrouw Blaak, Leger des Heils, merkt op dat het motto van het Leger des Heils is: onvoorwaardelijk betrokken bij mensen zonder helper. Daar wordt mee bedoeld alle mensen die er alleen voorstaan en vaak ook sociaal uitgesloten zijn. In het programma Maatschappelijke voorzieningen gaat het vooral over participatie; op die manier heeft ze er ook naar gekeken. Het Leger des Heils vindt dat haar cliënten altijd weer moeten meedoen. Participatie staat dus hoog in het vaandel. Dat gaat om vertrouwen en verantwoordelijkheid, zowel tussen de gemeente en de organisatie, maar ook tussen de cliënten en de burgers van Dordrecht. Het Leger des Heils kent dan ook een integrale aanpak met vier pijlers. Wonen is wel dominant, maar dat is integraal verbonden met zorg, dagbesteding en burgerschap. Vooral in het burgerschap, de dagbesteding, zit de participatie. Daar kun je enerzijds heel preventief in bezig zijn, maar je kunt ook mensen terugleiden naar de samenleving. Het Leger des Heils kan winst behalen door zich meer in te zetten in de collectieve aanpak, zoals trainingen ten aanzien van omgaan met verslaving, het aanleren van goede gewoontes en sociale vaardigheden, omgaan met de computer, et cetera. Nu doet het Leger des Heils veel 1 op 1, in begeleiding. Sommigen zullen dat nog steeds nodig hebben, maar voor een aantal cliënten zou dat collectief kunnen gebeuren, ook in samenwerking met ketenpartners. Het Leger des Heils streeft ook naar meer leerwerkplaatsen en wil daarbij graag samenwerken met ondernemers uit de stad. Een mooi voorbeeld daarvan is Packing Plus aan de Marconiweg; een ompakkingsbedrijf dat samenwerkt met het Leger des Heils en de Sociale Dienst. Cliënten die op grote afstand staan van de arbeidsmarkt kunnen daar weer leren werken, en liefst uitstromen naar een betaalde baan. Dat zijn mooie voorbeelden die het Leger des Heils graag verder uit zou willen nutten. Er zijn nog wel mogelijkheden om meer in de keten te doen. Overal zijn leerwerkplaatsen in de stad: van Yulius, Bouman en de Hoop. Je zou beter kunnen uitruilen. Hoe groter je het palet maakt, hoe groter de kans op succes. Het hostel is genoemd; dat sluit aan bij de Taskforce Overlast. Het past ook goed in de aanpak van Gewoon Doen, want het is zonder goede voorzieningen niet haalbaar om deze cliënten -binnen het Leger des Heils worden ze desperado’s genoemd omdat ze niets meer te verliezen hebben- iets te bieden. De kunst is dan om ze iets te bieden waardoor ze zeggen: hé, ik heb iets te verliezen. Als je ze een dak boven hun hoofd biedt en ze tot rust kunnen komen, gaan ze zich steeds meer realiseren dat ze weer wat te verliezen hebben. Het Leger des Heils wil graag dat de gemeente daar in meegaat en zoekt naar dwang- en drangvarianten. Er zijn nog steeds cliënten die op straat leven en soms een dubbele uitkering krijgen, omdat ze zowel een uitkering krijgen van de WAJONG als van het UWV. Op een of andere manier communiceert dat niet met elkaar en daardoor zijn er cliënten die elke maand 1.200 euro netto in de hand krijgen. Als je die cliënten wilt verleiden tot hulpverlening, waarbij ze alleen zak- en kleedgeld overhouden, dan is het te begrijpen dat ze door hun verslaving niet verder vooruit kunnen denken dan één dag en hulpverlening afwijzen, omdat het ze te veel geld kost. Het Leger des Heils zou daarin graag heel goed met de gemeente willen optrekken om te zoeken naar wegen om die dwangmogelijkheid te vergroten.
35
De gemeente overweegt te gaan kiezen voor één aanbieder van jeugdgezondheidszorg; ze zou dat buitengewoon betreuren. Verplichte winkelnering hoort eigenlijk niet meer bij deze tijd. Cliënten zouden keuzevrijheid moeten hebben; marktwerking kent nadelen, maar ook voordelen en dat is dat er gekozen kan worden. Cliënten vinden bij de een wel aansluiting en bij de ander niet. De heer van der Schouw vraagt hoe de mensen die op straat dolen, bereikt kunnen worden. Mevrouw Blaak antwoordt dat de medewerkers er op uit trekken. Drie maal per week gaan twee mensen in de avond en de nacht de straat op. Zij kennen bijna alle plekken in de stad waar geslapen wordt en in welke kraakpanden verbleven wordt. Zo wordt contact gelegd en wordt geprobeerd de mensen te verleiden om een afspraak te maken. Dan wordt gekeken wat er nodig is en hoe ze toch in de hulpverlening terecht kunnen komen. De heer van de Schouw vraagt naar het resultaat. Mevrouw Blaak antwoordt dat op jaarbasis ongeveer de helft van de cliënten doorstroomt naar alternatieven op weg naar zelfstandigheid. Het is niet helemaal te vertalen naar de mensen die op straat zijn. Daarbij spelen hardnekkige problemen, zoals het gevoel dat ze geen geld meer overhouden en het feit dat het nog niet helemaal is gelukt om het juiste product te bieden. De mensen zijn chronisch langdurig verslaafd en als je zegt: je mag bij ons komen wonen, maar je mag niet gebruiken, dan geeft dat ten eerste veel overlast in de buurt omdat ze dan op straat gaan gebruiken, maar anderzijds is het ook een grote drempel. De heer van der Schouw vraagt hoeveel van de mensen die op straat leven, concreet worden bereikt en of er aanpalende problemen zijn waardoor ze minder goed bereikbaar zijn. Mevrouw Blaak antwoordt dat het met de bereikbaarheid wel meevalt; de medewerkers kennen alle cliënten die op straat verblijven. Met de strenge kou is er ook een winteropenstelling en daarbij komen ongeveer 60 mensen binnen bij het Leger des Heils. Die 60 zijn dus ook bekend. Maar verleiden naar hulpverlening is voor deze groep mensen niet meer voldoende. Voor een deel zul je dus ook moeten zoeken naar drang- en dwangmogelijkheden. De heer de Haan, GGD verwijst naar de visie van de GGD die op schrift is gesteld, met name op de rol en de positie binnen de maatschappelijke zorg. Hij merkt op dat in Dordrecht en in de regio veel mensen zijn die behoren tot de kwetsbare groep in de samenleving. Zij kunnen moeilijk de reguliere gezondheidszorg vinden en mijden ook vaak de zorg. Ze hebben vaak problemen op meerdere leefgebieden (multi-problem) en zijn bij veel zorginstellingen in behandeling geweest. Ze hebben geen vertrouwen meer in zorginstellingen en de overheid om hun problemen op te lossen. Het gaat daarbij om individuen en gezinnen, overlastgevers, woningvervuilers, zwerfjongeren en daklozen. De overheid in Nederland heeft zichzelf de taak gesteld om deze kwetsbare groep te helpen. Kwetsbare groepen hebben recht op toeleiding naar zorg en er wordt geïnvesteerd in maatschappelijke opvang voor daklozen, zorg voor slachtoffers van huiselijk geweld, opvang van vrouwen en het tegengaan van overlastgevende personen en gezinnen. In de visie van de GGD is maatschappelijke zorg onvermijdelijk in de maatschappij. Er blijven altijd mensen die de weg niet meer willen of kunnen vinden in de zorg, zorgmijdend gedrag vertonen of overlast geven voor andere burgers. Volgens de GGD is het een publieke zaak om deze kwetsbare groep te vinden, te volgen en middels een gepast traject richting de reguliere, door de zorgverzekering of AWBZ betaalde zorg te leiden. Volgens de GGD moet dit proces zorgvuldig en efficiënt gebeuren, waarbij de zorg vraaggestuurd en persoonsgericht is. De nadruk ligt op preventie; het voorkomen dat mensen afglijden op de ladder van uitval en herstel, met grote maatschappelijke kosten en overlast tot gevolg. Hoe verder men afglijdt, hoe meer je moet investeren om mensen weer zelfredzaam te maken. Vroegsignalering en snelle interventie in een vroegtijdig stadium zijn methoden om groeiende overlast en dakloosheid tegen te gaan. Daarnaast blijft er zorg nodig voor de meest kwetsbare groep die de weg naar de zorg niet meer kan of wil vinden. Deze groep van daklozen, ex-gedetineerden en zware overlastgevers komen veelal met verschillende hulpverleningsinstanties van verschillende ketens in aanraking. In de visie van de GGD is het zaak om deze mensen te volgen, hen de juiste zorg te geven en de ketens met elkaar samen te laten werken. Ketensamenwerking is van essentieel belang in de maatschappelijke zorg. Doelgroepen in de maatschappelijke zorg zijn gebaat bij een integrale aanpak van hun problemen. Daarbij is samenwerking van belang. Dat is ook vormgegeven in het convenant dat onlangs is afgesloten met alle partijen binnen de maatschappelijke zorg in Zuid-Holland Zuid. De keten staat echter niet alleen; de samenwerking met de Veiligheidsketen en de Jeugdketen is van groot belang om de signalerende hulpverlening op maat te blijven geven. Het betrekken van de zorg in de veiligheidsketen is belangrijk om de mensen weer op het juiste pad te krijgen en te houden. Op het moment dat er ergens overlast wordt geconstateerd, is het van belang dat mensen niet worden opgejaagd in de stad, maar dat er vervolgens ook een alternatief voorhanden is waardoor je kunt werken aan het herstel van deze groep. Maatschappelijke zorg is een publieke zaak en een
36
publieke taak om te voorkomen dat mensen afglijden naar meer maatschappelijke ondersteuning en mensen die zorg nodig hebben, deze ook ontvangen. De GGD is een publieke instelling die staat voor de publieke zaak. Het is daarnaast een onafhankelijke partij in de maatschappelijke zorg. Er wordt geen reguliere zorg geleverd, of zorg die vergoed wordt op basis van een indicatiestelling of middels een zorgverzekering. Daardoor kan de GGD onafhankelijk toewijzen en toeleiden naar reguliere zorginstellingen. Dat maakt de GGD met name geschikt als ketenregisseur op diverse ketens binnen de maatschappelijke zorg. Het meldpunt Zorg en Overlast is bij de GGD ondergebracht; daarnaast is er het steunpunt Huiselijk Geweld waar wordt toegeleid naar diverse zorginstellingen. Er is de samenwerking met het Veiligheidshuis en de 5 lokale zorgnetwerken. In de regio zijn er in totaal 16 zorgnetwerken. Er is een centrale toegang georganiseerd, samen met de Veiligheidsketen. Daarnaast wordt epidemiologisch onderzoek gedaan naar de doelgroep van de maatschappelijke zorg in de regio. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten. Centrum- en regiogemeenten worden geadviseerd in de aanpak van maatschappelijke zorg. Dat is de bijdrage van de GGD aan het programma dat voorligt. Daar staan doelstellingen in waarvan hij denkt dat die niet compleet zijn. Op zich is de GGD er wel blij mee dat het zo mooi op papier staat, met name omdat een van de doelstellingen is “het verder ontwikkelen van het beleidsplan maatschappelijke zorg vanaf 2011”. De GGD is nauw bij de vormgeving daarvan betrokken. De heer Hoogerduijn merkt op te begrijpen dat er groeiende overlast is. Hij vraagt hoe je de effecten van doelstellingen meer haalbaar kunt maken en wat daar voor nodig is, met name de financiële gevolgen. De heer de Haan antwoordt dat de kwetsbare groepen onder aan de ladder van uitval en herstel staan. Om die mensen weer terug te brengen naar een meer evenwichtig bestaan is veel dure zorg nodig. Heel veel mensen zullen dat ook niet kunnen; die hebben hun leven lang hulp nodig. Op het moment dat mensen onderaan de ladder zitten, heeft de maatschappij enigszins gefaald. Dat komt doordat veel zorg, die wellicht goed betaalbaar was, is afgeschaft of minder belangrijk werd gevonden op een bepaald moment. Een centrale toegang die mensen geleidt naar dure zorg is heel nodig, maar die mag nooit in de plaats komen van goedkope zorg in de zin van de lokale zorgnetwerken die de casussen bespreken van geringe overlast in wijken, vroegsignalering toepassen et cetera. Kortom, de hele keten moet worden bekeken op doelmatigheid; je mag niet alleen kijken naar één aspect in de hele keten van alle zorg die aangeboden wordt. De heer Hoogerduijn vraagt wat er dan op korte termijn zou moeten gebeuren en wat dat financieel betekent. De heer de Haan antwoordt dat het verbinden van ketens nu aan de orde is: de zorgketens, de veiligheidsketen en de centra voor Jeugd en Gezin. Overal zijn mensen bekend, maar de inzet die de verschillende organisaties doen kan tegengesteld zijn aan elkaar. Zorgaanbieders die bezig zijn met een bepaalde cliënt moeten met elkaar praten. Je moet van elkaar weten waar je dwang en drang kunt toepassen en waar hulpverlening aan de orde is. Dat vergt een goed registratieprogramma waarmee je kunt zien wie waar mee bezig is. Wat de kosten betreft: het is al een eind op weg. Natuurlijk kom je steeds knelpunten tegen. Met 1 of 2 miljoen red je het niet, maar zo moet je ook niet denken. De vraag is er altijd, en de vraag wordt altijd meer als je meer geld hebt. Het gaat om keuzes maken. De heer van Beusekom vraagt of er zorgmijders zijn die geen overlast bezorgen en zo ja, of deze ongemoeid kunnen blijven. De heer de Haan antwoordt dat die er zeker zijn. Een zorgwekkende zorgmijder heeft bemoeizorg nodig. Dat zijn vaak mensen die zelf niet vinden dat ze iets mankeren. Bezorgde familie of buren geven dan aan: volgens mij gaat het niet goed met je. Dat kan gebeuren bij verwaarlozing of een onopgemerkte ziekte. Deze mensen worden aangemeld bij het meldpunt zorg en overlast. Vervolgens gaat de GGD langs en bekijkt of er een probleem is. Daar is een protocol voor. Vervolgens wordt gekeken welke zorg het beste bij die persoon past en dan wordt geprobeerd diegene toe te leiden naar hulpverlening. Dat is vroegsignalering. De heer van Beusekom vraagt of het ook voorkomt dat er wordt geconstateerd dat er geen zorg nodig is. De heer de Haan antwoordt bevestigend. De heer Gündogdu merkt op dat de doelstellingen volgens de heer De Haan uitgebreid zouden kunnen worden; hij vraagt om een toelichting. De heer de Haan antwoordt dat hij bij doelstelling 2 de opmerking mist met betrekking tot de samenwerking van de lokale zorgnetwerken. Er staat wel iets over doorontwikkeling van centrale toegang en dat is heel belangrijk. Maar datgene wat er al is, zoals het meldpunt zorg en overlast
37
en het steunpunt huiselijk geweld en de lokale zorgnetwerken, die minstens zo belangrijk zijn, moeten ook genoemd worden. Hetgeen wat al goed is opgezet, mag niet verloren gaan. Mevrouw Veldhuijzen merkt op dat ze hoort dat het meer geld kost om aan het begin van de keten meer zorg te gaan leveren, terwijl het meer geld op zou moeten leveren. Ze vraagt waar dat extra geld dan in zit. Ze vraagt in hoeverre kostenbesparing te realiseren is door mensen aan elkaar te verbinden. De heer de Haan antwoordt dat de meeste kosten gemaakt moeten worden als mensen onderaan de ladder staan. Dan is er dure, geïndiceerde zorg nodig. Als je vroeg signaleert en je kunt mensen bewust maken van hun problematiek, hoeven ze niet af te glijden in die ladder van uitval. Hoe verder men afglijdt, hoe duurder de zorg. Vandaar dat hij aandringt op het in stand houden van de lokale zorgnetwerken en de meldpunten. Het verbinden van een aantal zaken zal in eerste instantie misschien meer geld kosten. Bouman ggz Rotterdam heeft eens uitgerekend dat de maatschappij ruim 40% goedkoper uit is als je mensen die veel overlast veroorzaken, van de straat haalt. De heer Obbink van de Hoop merkt op dat zijn organisatie zich met name heeft toegespitst op de verschillende doelstellingen. Met betrekking tot doelstelling 1, het bevorderen van maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van mensen die dit nodig hebben, zijn werkervaring en dagbesteding erg belangrijk. De Hoop biedt die ook aan in verschillende vormen. De plannen van het kabinet zijn dat de dagbesteding wordt overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo en dat de gemeente daar ook iets mee moet gaan doen. Dat is uiteraard recent bekend geworden, maar de Hoop is wel benieuwd hoe dat in de toekomst vorm gegeven kan worden. Wellicht kunnen de instellingen daar met de gemeente afspraken over gaan maken. Bij doelstelling 1 wordt gesproken over investeren in de verbetering van de ketensamenwerking wonen, zorg, welzijn. De Hoop heeft een aantal jaren geleden een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Woonbron, zodat cliënten die uitstromen en snel een woning nodig hebben, met voorrang bij Woonbron in aanmerking komen voor een woning. Daar wordt veel gebruik van gemaakt. Woonbron vraagt zich af waarom andere instellingen dat niet doen, met uitzondering van het Leger des Heils. Daar liggen dus nog mogelijkheden en dat is belangrijk voor mensen om weer op eigen benen te gaan staan. Doelstelling 2 betreft het bevorderen van samenwerking tussen ketenpartners in verslavingszorg, openbare geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang. Daar is al iets over gezegd in de vorm van de centrale toegang. De Hoop is daar actief bij betrokken. Wat erg op prijs wordt gesteld, is dat de gemeente investeert in de opleiding van deelnemers vanuit de instellingen tot trajectregisseur; daar doet de Hoop ook aan mee. De doelstelling invoering eigen bijdrage maatschappelijke en vrouwenopvang is al gerealiseerd; er is twee jaar geleden een convenant over gesloten. Vanuit landelijk oogpunt moet daar nog een verordening voor worden gemaakt; het advies is om de tekst van het convenant daarvoor te gebruiken. Doelstelling 3 gaat om gezondheidsbevordering door preventie, wijkgerichte aanpak en integrale benadering. Dat is een realistische doelstelling. De Hoop loopt echter wel tegen de plannen van de gemeente op om de preventiegelden, die op jaarbasis altijd ongeveer een ton bedroegen, ineens terug te brengen naar nul. Dat is vrij drastisch en daar is al bezwaar tegen gemaakt. De vraag is hoe je als gemeente preventie een belangrijke rol wilt toekennen als je tegelijkertijd de middelen ineens terugbrengt tot nul. Dat is zorgelijk. De heer van Dam van De Hoop vult aan dat het bij preventie zoals gezegd belangrijk is dat je op verschillende plaatsen dezelfde boodschap verkondigt: op school, thuis en in de publieke ruimte. Je merkt ook dat veel scholen behoefte hebben aan een dergelijke boodschap, waarbij preventie niet alleen draait om het voorkomen van middelengebruik, maar om het totale leven. Dat is een vrij uitgebreid en uitgewerkt programma waarbij je kijkt naar hoe mensen hun leven inrichten, vriendschappen sluiten, omgaan met muziek, kleding, et cetera. Daar is veel behoefte aan. Dat de subsidie daarvoor nu in een keer wordt stopgezet, is heel jammer. Met betrekking tot de ketenbenadering en doelstelling 2 zie je dat de Hoop daar steeds verder bij betrokken wordt, ook vanuit de gemeente. Tot nu toe is die betrokkenheid niet financieel vertaald. Andere instellingen in de keten krijgen wel subsidie; de vraag is of er met twee maten wordt gemeten. Verder vindt De Hoop het juist in het hele traject van de centrale toegang erg belangrijk om betrokken te blijven. De Hoop is een landelijk werkende instelling en wil ook plaatselijk zijn steentje bijdragen. De heer Gündogdu merkt op dat de Hoop het gevoel heeft dat er met 2 maten gemeten wordt. Hij vraagt om verduidelijking. De heer van Dam antwoordt dat de gemeente de Hoop niet uitsluit van samenwerking binnen de keten, maar wel als het gaat om subsidie voor die betrokkenheid. De Hoop wordt geacht haar
38
bijdrage geheel zelf te financieren; andere instellingen ontvangen wel subsidie. Hij vraagt zich af wat daar de reden van is; het lijkt of er met twee maten gemeten wordt Mevrouw Akansu merkt op dat er bepaalde leerdoelen in de programma’s staan. Ze vraagt of de genoemde afnamen haalbaar zijn voor alle instellingen (blz. 44). De heer Czyzewski antwoordt dat dat geheel afhangt van de investeringen. Hier zitten mensen tussen met heel veel problemen. Hij betwijfelt of je daar de tien procent afname haalt met de bestaande financiële middelen. Mevrouw Blaak sluit zich daar bij aan. Er staan inderdaad enorme aantallen en cijfers. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over zwerfjongeren, maar in de uitwerking is voor hen geen apart programma. Daar zit nog wel enige discrepantie in. De heer de Haan geeft aan dat hij wat optimistischer is en vindt dat je moet streven naar een afname van 10% of hoger. Er moet echt iets aan gedaan worden. Samen met de ketenpartners moet er op worden ingezet om dit toch te realiseren. De heer Obbink merkt op dat er wat betreft het aantal verslaafden ook een afname van 10% is vermeld. Hij heeft daar de volgende vraag bij. De nulwaarde in 2009 bedraagt 1400 personen; de streefwaarde voor 2013 houdt een afname in van 10 procent. Bedoelt de gemeente daarmee dat het aantal verslaafden op straat afgenomen is met 10%, of wordt gedoeld op het aantal verslaafden binnen de gemeentegrenzen? In het laatste geval lijkt hem dat niet haalbaar gezien de wachtlijsten; in het eerste geval zou het streefcijfer wel gehaald kunnen worden wanneer de centrale toegang optimaal zou gaan functioneren. De Hoop draagt daar aan bij door mee te doen aan de projectgroep Centrale Toegang door een vaste medewerker af te vaardigen naar de traject toeleidingscommissie. Dan blijft dus zoals gezegd alleen de financiering nog achter. De voorzitter constateert dat er geen vragen meer zijn. Ze dankt de aanwezigen voor hun inbreng en informatie en sluit de bijeenkomst.
39
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma Werk en Inkomen (programmakaart 4) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: mevrouw E.C. Van Wenum Secretaris: de heer S.V. Vooren Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: de heer P.J. Heijkoop, CDA de heer A. Karapinar, GroenLinks de heer D.T. Van Antwerpen, BETER VOOR DORDT de heer P. Verhoeve, CU/SGP mevrouw M.G. Stolk, VSP de heer M. Bevers, VVD mevrouw J.L.M. Van Benthem, VVD mevrouw T.I.V. Bonnema, D66 de heer I. Eski, PvdA de heer M. Safranti, PvdA Genodigden: De heer E. Van Noordenne, Da Vinci College De heer G.J. Redert, stichting H3O De heer C. Doensen, UWV werkbedrijf Mevrouw N. van Doorn, COKD kinderopvang
De voorzitter opent de vergadering. De bedoeling is dat vooral de organisaties aan het woord komen. Daarna kunnen er korte vragen worden gesteld. Er zijn schriftelijk reacties ingediend door het Da Vinci College en het UWV; de raadsleden hebben hier kennis van kunnen nemen. De heer van Noordenne, Da Vinci College heeft in het kort de propositie van Da Vinci op papier gezet en licht deze toe op het punt van arbeidsmarktparticipatie en matching van vraag en aanbod. De ROC’s staan op een bijzonder punt in de geschiedenis en moeten nu laten zien waar zij voor staan en wat ze kunnen. De VMBO instroom daalt, het aantal Havisten neemt toe; per saldo zullen minder jongeren het MBO gaan bezoeken. De uitstroom is daardoor kwantitatief en kwalitatief onvoldoende om aan de vraag van de markt te kunnen voldoen. Er is veel meer behoefte aan hoog opgeleide MBO jongeren; er zijn relatief veel laag opgeleide jongeren en daarvoor zijn de arbeidsmarktperspectieven nog beperkt. Ten tweede de werkende volwassenen; als je 30 jaar of ouder bent, kun je volgens het voorstel van de nieuwe regering geen bekostigde ROC opleiding meer volgen. Er zijn nu 1.000 mensen boven de 30 en die zouden dan dus geen bekostigd onderwijs meer kunnen volgen. Dat is de markt van Da Vinci; de visie is om op alle plaatsen binnen de Drechtsteden bij de bedrijven te komen tot niveauverhoging en opschaling van mensen. Dat leidt tot openingen aan de onderkant en daar wordt aangevuld met jongeren. Dat lukt nog. Het derde punt is “Van werk naar werk”. Mensen zullen vanwege de krapte voor een paar honderd euro overstappen naar een andere baan en ook daar zal om- en bijscholing plaatsvinden. Kortom: de ROC’s in Nederland moeten laten zien waarvoor ze zijn opgericht: het opleiden van jongeren, maar ook werkende volwassenen her- en bijscholen en tot slot mogelijk maken dat mensen van werk naar werk kunnen gaan door omscholing. De optelsom van deze drie zaken zal niet voldoende zijn om aan de behoefte te voldoen; dat is een feit. Met de huidige gegevens zal er dan nog steeds krapte ontstaan; niet alleen bij zorg en techniek, maar ook in andere sectoren. De heer Karapinar vraagt hoe Da Vinci een niveauverhoging wil realiseren.
40
De heer van Noordenne antwoordt dat er veel mensen MBO worden opgeleid voor bedrijven in de regio; dat gaat altijd in nauw overleg. Deze mensen stromen door en maken plaats aan de onderkant voor nieuwe mensen. Da Vinci heeft dit jaar voor het eerst meer volwassenen in de opleidingen dan jongeren. De heer Verhoeve vraagt naar de reden van de lage instroom op het MBO niveau 3 en 4 en vraagt of de politiek daar iets aan kan doen. De heer van Noordenne antwoordt dat dat een landelijk probleem is. Er zit een stuk imagoprobleem achter van het beroepsonderwijs. Ouders sturen hun kinderen liever naar de HAVO dan naar het MBO. Maar een relatief groot gedeelte van de Havo leerlingen stroomt halverwege de opleiding wel terug naar het MBO. De andere helft van de HAVO leerlingen gaat voor een fors deel door naar het HBO. Dat fenomeen komt in Dordrecht iets vaker voor dan in de rest van het land. De heer Verhoeve vraagt wat je daar aan zou kunnen doen. De heer van Noordenne antwoordt dat je er weinig aan kunt doen. De waardering voor beroepsonderwijs in Nederland in zijn algemeenheid ligt op een lager niveau dan voor HAVO en VWO. 75% van de mensen in dit land hebben echter MBO of lager, en toch wordt daar minder waardering voor opgebracht. Dat ombuigen is een heel ingewikkeld proces; daar liggen attitudes onder. Hij is het er wel mee eens dat er meer aan de sturing moet worden gedaan, maar verwacht daar geen wonderen van, nog los van de autonome daling van de VMBO leerlingen die op 10, 20, 30% uit zal komen in de komende jaren. Mevrouw van Benthem merkt op dat sturing in haar optiek ook kansen biedt; dat betekent dat je mensen niet autonoom laat besluiten, maar dat je stuurt en begeleidt. Ze vraagt om uitleg van de termen werkverlof en time-outvoorzieningen. Het gaat volgens haar dan om leerlingen die het niet trekken om binnen de gestelde tijd een ideale startkwalificatie halen. Misschien moet je ook wel naar een herdefiniëring van die startkwalificatie. Ze is benieuwd naar de invulling van het werkverlof en wat het verschil is met een time out voorziening. De heer van Noordenne antwoordt dat een time out voorziening zes weken tot enkele maanden duurt; in die tijd wordt onderwijs gevolgd in een apart gebouw, in een andere omgeving. De werk time-out is gericht op mensen die het onderwijs definitief gaan verlaten om werkervaring op te doen of om er achter te komen dat ze geen werk kunnen vinden. Via een bedrijf of een sociale voorziening komen ze dan terug bij Da Vinci. Da Vinci heeft ongeveer duizend mensen in de 30plus markt, waarvan 85% geen enkel diploma heeft behaald en nu een niveau 2 diploma behaalt. Ondernemingen als Leen Bakker en Hans Anders spelen daarin een actieve rol. Het verschil is dus dat mensen bij de ene vorm er helemaal uitgaan, maar wel met perspectief om terug te komen, en bij de andere vorm er tijdelijk uit gaan. De heer Van Antwerpen vraagt of er getallen genoemd kunnen worden ten aanzien van scholing van niet werkende volwassenen voor vrijgevallen banen aan de onderzijde. De heer van Noordenne antwoordt dat je hier echt arbeidsmarktrelevantie kunt gaan toepassen. Sturing van jongeren is lastig; hij is van mening dat je vrije beroepskeuze moet gaan nuanceren en dat je mensen die in voorzieningen zitten met behulp van Da Vinci en een werkgeversservicepunt een arbeidsmarktrelevante opleiding kan laten doen. Als je dan een aantrekkelijke opleiding aanbiedt, worden in zijn optiek sturingskansen geboden. Van de 9.000 jongeren zijn er nu ongeveer 4.500 die op enig moment een training volgen. Een veel lager aantal heeft geen werk. Als er bedrijven achter zitten, zie je dat de opleidingen op gang komen, maar in samenwerking met UWV zie je dat de scholing nog beperkt is. Er hangen immers kostenplaatjes aan. De heer Safranti vraagt of er ook regionaal naar werkgevers gezocht wordt en zo ja, of dat alleen detailhandel betreft of ook techniekwerkgevers. De heer van Noordenne antwoordt dat dat ook gebeurt in de techniek, maar relatief minder dan in de bedrijfsgroepen detailhandel, logistiek en de sociale werkplaatsen. In de techniek gaat het vaak om kleinere bedrijven met 20-40 mensen; die zijn niet in staat een groep te maken. Techniek is dus ondervertegenwoordigd. IHC heeft natuurlijk wel een bedrijfsschool waar Da Vinci bij betrokken is. De heer Safranti vraagt of UWV een partner zou kunnen zijn om de jongeren die daar ingeschreven staan, met de bedrijven in contact te brengen. De heer van Noordenne antwoordt dat het probleem identiek is: het vinden van techniekmensen is heel lastig. Ook in de volwassenenmarkt zie je dat techniekmensen onvoldoende binnenkomen, terwijl uit onderzoek blijkt dat veel mensen ooit in een techniekopleiding hebben gezeten en daar niets mee hebben gedaan. De heer Doensen, UWV vult aan dat het heel lastig blijkt om jongeren enthousiast te krijgen voor speciaal voor hen opgezette opleidingsprojecten. Bovendien zijn er weinig jongeren die daar echt interesse voor hebben, terwijl daar in de toekomst wel banen voor zijn.
41
De heer Verhoeve merkt op dat hij heeft beluisterd dat je jongeren die al een uitkering krijgen, wellicht met een sanctie een bepaalde richting op zou kunnen duwen. Hij vraagt om een toelichting. De heer van Noordenne antwoordt dat als gemeente en da Vinci gezamenlijk programma’s ontwikkelen, je kunt zeggen: we kijken wie er komt. Maar je kunt ook heel actief met de mensen in de kaartenbak in gesprek gaan en ze de alternatieven laten zien, waarbij je laat doorschemeren dat ze daar een keuze uit zouden moeten maken. Hij denkt dat als je mensen met een stukje dwang kunt laten zien hoe mooi techniek is, je daar resultaat mee boekt. Eerder in dat proces lukt dat niet, omdat ouders en jongeren die keus dan zelf maken. De heer Verhoeve vraagt in welke zin je dan dwang zou moeten uitoefenen. De heer van Noordenne antwoordt dat je de mensen dwingt om meerdere opties te bekijken. De bouw doet dat al; die geeft mensen een kans door ze een stage aan te bieden in de vorm van een carrousel en garandeert hen daarbij een stageplaats. Daarbij laat je alle facetten zien in een toch strak geleid programma, want een strakke sturing is nodig. Hij gaat niet over een eventuele sanctie. Volgens hem is het standpunt in Dordrecht: je werkt, of je leert. Als je nog niet kan werken, krijg je opties aangeboden om te leren. Het is aan de politiek om te bepalen hoeveel opties je aanbiedt. Dat is een mooi moment om mensen echt te laten zien welke alternatieven er zijn; dan heb je een kans dat iemand daar voor gaat kiezen. In het algemeen is het zo dat meisjes niet kiezen voor techniek; heel veel buitenlandse jongens kiezen ook geen techniek. Van de 100 leerlingen zijn er maar 35 potentiële techniekkandidaten, terwijl van de 100 leerlingen er 100 potentiële sportopleiding kandidaten zijn. De vijver is dus klein. Mevrouw Stolk merkt op dat het UWV mensen in de kaartenbak heeft met een uitkering. Na een half jaar zelf mogen zoeken naar werk op hun niveau moeten ze ook ander passend werk gaan zoeken. In haar optiek is dit een mooie gelegenheid om te gaan matchen en te gaan sanctioneren als iemand niet meewerkt aan reïntegratie. Werk gaat boven uitkering. Ze vraagt of de heer Van Noordenne het daar mee eens is. De heer van Noordenne antwoordt dat Da Vinci al heel veel samen doet met UWV; er wordt gezamenlijk geprobeerd om al die trajecten vorm te geven, maar het lukt vaak niet om de goede mensen te vinden die voldoen aan de basisvoorwaarden voor zo’n opleiding. De heer Doensen merkt op dat de missie nog steeds is om zoveel mogelijk mensen die nu een uitkering hebben, aan het werk te helpen. Voor volgend jaar zijn daartoe vijf speerpunten benoemd. In de eerste drie maanden krijgen de mensen zoveel mogelijk digitale dienstverlening aangeboden; bij aanmelding bij het Werkbedrijf kan een werkzoekende zelf aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft. Dat kan zijn een E-coach, een werkcoach die vooral via digitale middelen communiceert met de werkzoekende, of een inschrijving voor een workshop. Op het moment dat iemand zijn C.V. invult op werk.nl komt er een automatische match tot stand met de vacatures die bekend zijn. Op het moment dat iemand drie maanden of langer werkloos is, zal een werkcoach intensief gaan kijken naar de belemmeringen waardoor iemand niet aan het werk gekomen is. Er worden veel gerichter vacatures opgehaald bij werkgevers, die passen bij de mensen in de kaartenbak. Een aparte doelgroep die vanuit het Werkbedrijf wordt bediend, wordt gevormd door de WAJONG-ers; op enig moment zullen ook de werkzoekenden in de ziektewet of met een WAO uitkering worden bemiddeld naar werk. Dat zijn voor het Werkbedrijf nieuwe doelgroepen waar extra arbeidsdeskundigen op in zullen worden gezet. Het laatste speerpunt is het samenwerken met de gemeente en de Sociale Dienst Drechtsteden. Voor een deel wordt dezelfde doelgroep bediend; het doel is hetzelfde, namelijk zo min mogelijk mensen in de uitkering en zoveel mogelijk mensen die aan het werk zijn of terugkeren naar het onderwijs. Het goed in beeld krijgen van die jongeren is lastig; daar is het actieplan Jeugdwerkloosheid ook voor opgezet. Daarin zijn alle partijen die iets met werk, scholing of inkomen te maken hebben bij elkaar gezet en er is een actieplan geschreven met een groot aantal projecten die jongeren stimuleren om aan het werk te komen. In samenwerking met Da Vinci zijn 300 schoolverlaters benaderd per mail en per brief, met een uitnodiging voor een speed meet met uitzendbureaus op het Werkplein. Daar hebben slechts 10 jongeren gehoor aan gegeven en dan blijkt ook dat mailadressen en telefoonnummers dikwijls niet (meer) blijken te kloppen. Het is dus lastig om die groep jongeren te benaderen en warm te krijgen voor projecten die lopen vanuit het actieplan, bedoeld om ze in contact te brengen met werkgevers of in ieder geval met werkcoaches. Op het Werkplein is er ook een inloopspreekuur; dat is bestemd zowel voor jongeren die een WW uitkering aanvragen als voor jongeren die een beroep doen op de WIJ. Daarbij hebben veel jongeren een
42
meervoudige problematiek: een opleiding die niet is afgemaakt, schulden, verslaving, zwangerschap of een combinatie daarvan. Dat belemmert het vinden van werk. Daar is de Route 27 aanpak voor: daarin werken organisaties samen om te bepalen wat de beste aanpak is om eerst de problemen op te lossen. De heer Safranti vraagt wat de resultaten zijn van het wijkgericht werken. De heer Doensen antwoordt dat het heel laagdrempelig is. Er is een werkcoach actief in Crabbehof en Wielwijk. Op het moment dat je iemand hebt die makkelijk contact legt met jongeren en de weg weet, lopen jongeren daar gemakkelijker binnen om aan te geven waar ze mee zitten. Van daaruit is het dan makkelijker om de jongeren een stuk begeleiding en bemiddeling te bieden. Het grote UWV schrikt hen vaak af. De resultaten van het wijkgericht werken zijn dus positief. Als je in de wijk gaat rondlopen, kom je met de jongeren in gesprek. De heer Safranti vraagt of het wijkgericht werken dan uitgebreid wordt naar andere wijken, aangezien het kennelijk positief is. De heer Doensen antwoordt dat daar wel naar wordt gekeken, maar dat er nog geen concrete plannen zijn om meer vooruitgeschoven posten in de wijken te gaan neerzetten. Het zou wel een goede ontwikkeling zijn om samen met het Werkgeversservicepunt te gaan kijken of dat op meer locaties mogelijk is en regelmatig met een werkgever de wijk in te gaan met een concrete aanbieding. De heer van Antwerpen vraagt zich af hoe hard de eis is dat iemand langer dan 12 maanden werkloos moet zijn alvorens hij recht heeft op inzet van externe reïntegratiemiddelen. Hij kan zich voorstellen dat je in sommige gevallen eerder al iets doet. Jongeren hebben bovendien vaak een WW-recht dat korter is dan 12 maanden. De heer Doensen antwoordt dat het reïntegratiebudget fors is overschreden. Het UWV heeft het tekort zelf aangevuld, met de voorwaarde vanuit het Ministerie dat het gereserveerde bedrag ad ruim 80 miljoen euro uitsluitend wordt ingezet op de groep die langer dan 12 maanden werkloos is. Dat is een speerpunt. Om dat te compenseren is het UWV gaan onderzoeken of taken van het reïntegratiebureau zouden kunnen worden overgenomen, zoals sollicitatietrainingen en job hunting. Er zijn werkcoaches vrijgemaakt om creatieve oplossingen te ontwikkelen om zodoende het aanbod aan de werkzoekenden te kunnen blijven doen. Er zijn netwerkclubs opgezet die na verloop van tijd zelfstandig doorgaan; door te netwerken zie je dat mensen elkaar aan het werk helpen. In die zin wordt daar op een andere manier invulling aan gegeven. Maar de eis van 12 maanden werkloos blijft staan. Het is wel zo dat er pragmatisch mee om wordt gegaan als er een keiharde baangarantie op tafel ligt; dan wordt getracht de reïntegratiecommissie in Amsterdam te overtuigen van de noodzaak om externe middelen in te zetten. Als het gaat om jongeren, die vaak maar recht hebben op 3 maanden WW wordt samen met de Sociale Dienst Drechtsteden gekeken of daar een samenwerking mogelijk is, om te voorkomen dat ze vanuit de WW richting de WIJ gaan. De heer Karapinar vraagt of het klopt dat als iemand bij het UWV binnenkomt, er een kansenanalyse wordt gemaakt. Hij vraagt of er ook 12 maanden gewacht wordt als wel duidelijk is dat iemand niet zelf werk zal kunnen vinden. De heer Doensen antwoordt bevestigend. De inzet van externe middelen ligt op 12 maanden. Daar waar er een keiharde baangarantie aan vastzit, zal worden bekeken of er andere mogelijkheden zijn. Mevrouw van Benthem merkt op dat het nu lijkt alsof er alleen aan reïntegratie kan worden gewerkt als iemand 12 maanden werkloos is. Ze neemt aan dat een werkcoach voor die tijd ook wel de nodige acties onderneemt met een uitkeringsgerechtigde. De heer Doensen antwoordt bevestigend. Er zijn andere instrumenten die ingezet kunnen worden, zoals workshops, premiekorting voor ouderen, een proeftijdaanbod van drie maanden. De sollicitatieplicht blijft uiteraard staan. Als iemand zich daar niet aan houdt wordt er handhavend op ingezet. Daar waar nodig zullen sancties worden toegepast. De werkcoach monitort dat allemaal. Een fulltime werkcoach heeft rond de 150-160 klanten waar hij regelmatig contact mee heeft. Er worden afspraken gemaakt over wat er van iemand wordt verwacht. Mevrouw van Benthem merkt op dat passend werkaanbod toch niet alleen hoeft te komen van externe reïntegratiebureaus; een werkcoach heeft waarschijnlijk ook mogelijkheden om een passend werkaanbod te doen. De heer Doensen antwoordt dat iemand het eerste jaar passend werk kan zoeken op zijn eigen niveau; na het eerste jaar wordt verwacht dat hij ook op een lager niveau gaat zoeken en daadwerkelijk werk accepteert. Mocht iemand werk weigeren, dan heeft dat consequenties voor
43
zijn uitkering, eventueel tot een korting van 100%. In die zin wordt dat door de werkcoach gemonitord en worden daar afspraken over gemaakt met de werkzoekende. De heer Redert, H3O geeft aan het onderdeel peuterwerk/kinderopvang gaarne over te laten aan mevrouw van Doorn van collega-organisatie COKD. Er is gezegd door de heer Van Noordenne: als je mensen voor de techniek zoekt, ben je snel klaar, want meiden beginnen daar sowieso niet aan en dat halveert het potentieel. Het zou echter best zo kunnen zijn dat daar de grootste kans ligt. Immers, als het ook waar is dat heel veel meisjes naar de zorg gaan, waar ook heel veel technologie voorkomt, dan zou je de link daar al kunnen leggen. Hij zou het niet meteen willen opgeven. Getalsmatig ligt daar natuurlijk wel het grootste reservoir. De vraag is of het repertoire voor beïnvloeding uitgeput is. Het kan heel interessant zijn om kinderen van basisscholen naar Leonardo Plaza te sturen; dat levert heel veel interesse voor technologie op, om het woord techniek nu maar eens niet te gebruiken, want dat roept een associatie op van vuile kleren en vuile handen. De beïnvloeding door educatieve programma’s op basisscholen dus; dat wordt nog een harde dobber omdat basisscholen veel minder geld krijgen. Hij wil de gemeente toch oproepen om nog eens goed te kijken naar een project als Leonardo Plaza en de subsidiekraan daarvoor niet minder open te draaien. Een andere doelstelling is het openleggen en transparant maken van de regionale arbeidsmarkt. Heel weinig mensen weten dat je met een techniekopleiding van Da Vinci bij bepaalde studierichtingen dik meer kunt verdienen dan in het onderwijs, en soms ook betere vooruitzichten hebt. Jongeren weten daar nog veel te weinig van. Hij is realist, maar op een avond als deze mag je ook wel wat mooie beelden schetsen. Duurzaamheid is ook een item wat door iedereen opgepakt kan worden om toch mensen die kant uit te krijgen. De gemeente Dordrecht heeft het begrip duurzaamheid tot speerpunt gemaakt; als het goed gaat, komt er ook een Duurzaamheidsfabriek in het Leerpark en daar gebeurt veel op het gebied van technologie. Hij kan zich niet voorstellen dat alleen jongens daar in geïnteresseerd zijn. Dat kan een belangrijk imagoen reclamemiddel zijn om mensen te trekken. De heer van Noordenne is het daar wel mee eens, maar in zijn bedrijf werken geen meisjes. De miljoenen die je daar in gaat steken, zijn weggegooid geld. De enkele meisjes die er soms voor kiezen, komen in een volstrekte mannenwereld terecht en haken binnen een paar maanden af. Dat is de realiteit. Maar als je een Duurzaamheidsfabriek/technologie gedachte via HAVO en VWO constructies bij elkaar kunt betrekken, kan dat wel wat opleveren. De heer Redert wil een pleidooi houden voor programma’s bij Leonardo. Want het zijn wel de vastgeroeste ideeën van: je hebt een mannenwereld en een vrouwenwereld. Jongens grijpen naar auto’s en meisjes naar poppen. Je moet de moed nooit opgeven en proberen via de basisschool programma’s te ontwikkelen waarbij meisjes al veel eerder met technologie in aanraking komen. Alle andere middelen zijn immers eigenlijk uitgeput. Mevrouw Bonnema merkt op dat je op de PABO opleiding zou moeten beginnen met het beïnvloeden van de docenten, aangezien de houding van de leerkrachten op de basisschool zo’n grote rol speelt. De heer Redert antwoordt dat er in het basisonderwijs veel meer vrouwen werkzaam zijn dan mannen. Ook in het onderwijs zijn rolmodellen te zien; in die zin kun je de aanwezigheid van te veel vrouwen ook problematiseren. Het rolmodel op het gebied van beroepskeuzes kan inderdaad nog wat aangescherpt worden. Maar hij constateert dat er een wereld vol statische opvattingen heerst over dit onderwerp en dat het veel tijd zal kosten om dat te veranderen. Mevrouw van Doorn, COKD kan niet aangeven of de doelstellingen haalbaar of realistisch zijn, maar geeft aan dat kinderopvang wel een belangrijke voorwaarde is voor mensen die gaan leren en aan het werk zijn. Van daaruit kan zij schetsen wat kinderopvang daaraan zou kunnen bijdragen. Dan gaat het bij de COKD met name om een groep van 120 doelgroepouders, verdeeld over 23 locaties binnen Dordrecht. Aan die 120 ouders wordt geprobeerd een passend aanbod te doen en dat lukt tot nu toe redelijk goed; er zijn niet echt grote wachtlijsten. Verder wordt geprobeerd om de administratieve regeling van de kinderopvang voor deze ouders wat te vergemakkelijken, zodat zij zich kunnen focussen op werk of opleiding. Daartoe behoort het bieden van hulp bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag; de COKD fungeert ook als hulp- en informatiepunt. Er is een goede samenwerking met de Sociale Dienst Drechtsteden om de beschikking voor de kinderopvangtoeslag zo soepel mogelijk te kunnen regelen. Ze vraagt of er nog vragen of wensen zijn waar de COKD wellicht iets mee zou kunnen. Mevrouw van Benthem neemt aan dat er behalve de doelgroepouders ook veel werkende ouders worden bediend. Ze vraagt of er sprake is van een mismatch in het aanbod en de vraag. Daarbij
44
denkt ze bijvoorbeeld aan het feit dat buitenschoolse opvang vaak een totaalpakket is, en dat het maar sporadisch mogelijk is om alleen voorschoolse opvang af te nemen. Mevrouw van Doorn antwoordt dat wat dat betreft de kinderopvang nog op zoek is naar een balans in flexibiliteit van het aanbod. Je wilt het kind enerzijds een zekere continuïteit bieden, zodat het zich in de opvang thuis voelt; dan is het aantal contacturen wel heel erg beperkt als het kind enkel op twee ochtenden een uurtje voor schooltijd komt. Daar zou je misschien op een andere manier naar moeten kijken. Mevrouw van Benthem merkt op dat dat dus eigenlijk betekent dat het pedagogisch beleid van de COKD dat niet toestaat, ondanks dat de ouders er zelf voor kiezen om hun kinderen een paar keer per week een uur voor schooltijd naar de opvang te brengen. Mevrouw van Doorn antwoordt dat dat klopt. De heer Heijkoop merkt op dat het kabinet volgend jaar fors minder zal gaan bijdragen aan de kinderopvang. Hij vraagt wat dat zal betekenen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen in Dordrecht. Mevrouw van Doorn antwoordt dat de groei in ieder geval afvlakt. Er is nog geen sprake van een daling in de bezetting. Er zou een lichte daling kunnen komen, maar de verwachting is dat die niet zo sterk zal doorzetten in die zin, omdat de kinderopvangtoeslag op dit moment zodanig hoog is dat er nog wel iets van af kan, zonder dat dat grote gevolgen heeft. De heer Verhoeve merkt op dat er op blz. 28 van de begroting een behoorlijke ambitie wordt uitgesproken door het college op het gebied van deelname kinderopvang: die moet bijvoorbeeld van 32% naar 45% stijgen. De VVE voor gewichtleerlingen moet naar 95%. Hij vraagt of de COKD die potentie van die groei ook ziet en of er ook capaciteit beschikbaar is. Mevrouw van Doorn antwoordt dat er in ieder geval sprake is van een verschuiving van de deelname aan het peuterspeelzaalwerk en de deelname aan kinderopvang. Zij heeft de doelstelling van 95% ook gelezen; dat is een forse, maar ze vindt het wel de moeite waard om daar naar te streven, zeker in het kader van de doorgaande ontwikkelingslijn. Of het haalbaar is, zal blijken, maar daar zou je je met elkaar voor moeten inzetten. Ze verwacht dat de capaciteit toereikend zal zijn; bij de peuterspeelzalen is sprake van leegstand, dus je zou de ruimte en de medewerkers kunnen inzetten voor kinderopvang op het moment dat daar vraag naar is. De heer van Antwerpen merkt op dat gastouders sinds een jaar gecertificeerd moeten zijn. Hij vraagt of dat betekent dat het aantal kinderen wat opgevangen wordt bij gastouders, minder is geworden. Mevrouw van Doorn antwoordt dat zij daar onvoldoende inzicht in heeft. De COKD heeft geen gastouders in haar pakket. De heer van Noordenne merkt op dat Da Vinci honderden mensen heeft geschoold, vaak via commerciële gastouderbureaus. Het ROC in Tiel heeft daar bijvoorbeeld sterk op ingezet en heeft 2.000 tot 3.000 gasthouders gecertificeerd. De voorzitter constateert dat er geen vragen meer zijn. Ze dankt alle aanwezigen voor de inbreng en sluit de bijeenkomst.
45
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE ADVIESCOMMISSIE d.d. 12 oktober 2010 Programma Veiligheid en Stedelijk Beheer (programmakaarten 1 en 2) De raad wil graag horen in hoeverre de beleidsvoornemens die in de begroting voorkomen, door de partners haalbaar worden geacht. - Zijn de geformuleerde doelstellingen in het betreffende programma realistisch? - Zijn de daar aan gekoppelde maatschappelijke effecten haalbaar? - Dragen deze effecten voldoende bij aan het waarmaken van de ambities van de begroting? - Kan de organisatie bijdragen aan het realiseren van de beoogde effecten?
Gespreksleider: de heer A. Van Wensen Secretaris: mevrouw M.J.W.T. Hendrickx Verslag: Erna Verveer, notulistenbureau Getikt! Aanwezig: De heer R. van Heeren, VSP De heer H. Tazelaar, VSP Mevrouw E. Schellekens, D66 De heer J.P. Schuiten, D66 Mevrouw J. Heijmans, PvdA Mevrouw J. Van den Bergh, PvdA Mevrouw M. Nijhof, BETER VOOR DORDT De heer O. Soy, BETER VOOR DORDT De heer J. van der Net, VVD De heer B. Staat, ChristenUnie/SGP Mevrouw K. Kruger, GroenLinks De heer F. Riet, CDA
Namens het college zijn aanwezig burgemeester A.A.M. Brok en wethouder P.H. Sleeking
Maatschappelijke partners: De heer F. Hoeksma, Brandweer De heer J. Naaktgeboren, chef wijkpolitie Dordrecht en Zwijndrechtse waard Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid: afgemeld OM: afgemeld
46
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Bericht van verhindering is ontvangen van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en het Openbaar Ministerie.
De heer Naaktgeboren dankt voor de gelegenheid om het woord te voeren. Leefbaarheid en veiligheid hebben uiteraard raakvlakken; hij zal eerst ingaan op het aspect leefbaarheid. Hij geeft complimenten voor de samenstelling van de programma’s. Wat opvalt is de Task Force Overlast, met name de aandacht voor de overlast in de Colijnstraat, gericht op Antillianen. Dit zijn langdurige trajecten; hij wil de gemeente daar zeker op attenderen. Hij wil ook de doelstelling onder de aandacht brengen als het gaat om de efficiency en effectiviteit. Het hostel is tot zijn verwondering nergens genoemd. De spreiding van de dak- en thuislozen is een goede zaak; die concentreert zich nu in de binnenstad. Er is een heel goed zorgnetwerk waar de casussen besproken worden met de verschillende partners. Hij mist de verkeersveiligheid binnen de gemeente Dordrecht. De leefbaarheidmonitor laat zien dat de gemeenschap aandacht vraagt voor verkeersveiligheid; het is van belang dat inrichting van 30 km zones volgens de CROW normen gebeurt, zodat de politie ook kan handhaven. Op het moment dat de gemeente haar werk goed doet, komen er minder mensen bij de politie terecht. Met name de BEKE aanpak is een instrument dat veel jongeren bereikt die de nodige aandacht verdienen. Er is een duidelijke regie ten aanzien van overlastpanden; daar is veel aandacht in gestoken en er is een 5% quotum vastgesteld met betrekking tot kamerverhuurpanden. Dat loopt heel goed. Zijn zorg betreft het specifieke doelgroepenbeleid, met name gericht op de groep Antillianen. Het budget is van 1,4 miljoen naar twee ton gegaan, door de gemeente verdubbeld naar vier ton. De kennis en knowhow die in Dordrecht is opgebouwd moet wel bewaard blijven en ingezet worden in de reguliere instellingen, waar het doelgroepenbeleid in op zal gaan.
De heer Staat merkt op dat de politie kennelijk te spreken is over de aanpak van kamerverhuurbedrijven. Hij vraagt of daar nog wensen zijn en of het probleem beheersbaar is. De heer Naaktgeboren antwoordt dat er de laatste jaren een duidelijke positieve ontwikkeling te zien is in de controles door de gemeente en de Milieudienst bij kamerverhuurbedrijven en andere overlastpanden; dat werpt zijn vruchten af. Het is beheersbaar. Er zijn integrale bijeenkomsten waarbij alle partijen vertegenwoordigd zijn, waarna een controle wordt uitgevoerd. Bij het betreden van een kamerverhuurpand is het wel een zorg dat niet iedereen op dat adres is geregistreerd in de GBA; dat is een punt van aandacht, maar op zich loopt het goed.
Mevrouw Van den Bergh vraagt naar de zorg van de politie over het verlaten van het doelgroepenbeleid. Ze vraagt of de politie het doelgroepenbeleid met name voor de Antillianen liever vast zou houden. De heer Naaktgeboren antwoordt dat dat een gewetensvraag is. Hij wil daar wel zijn persoonlijke mening over geven. De Task Force heeft een evaluatie aangeboden aan de gemeente met betrekking tot de effectiviteit van de Antillianenprogramma’s in 21 gemeenten. Die evaluatie laat zien dat de interventies niet altijd effectief zijn, maar dat is lastig te meten. Daar is onderzoek naar gedaan. Dordrecht deed het als Antillianengemeente wel goed. Als je het doelgroepenbeleid los gaat halen en helemaal overgaat op repressie, is het de vraag of je daar goed aan doet. Het Buurt Service Team dreigde te verdwijnen, maar dat is gelukkig teruggedraaid, anders zouden er 20 overlastgevende Antillianen op straat belanden. Zaken als de Foyer en de opvang van ex-
47
gedetineerden gaan weliswaar richting de reguliere instellingen, maar het Antillianenbeleid en de doelgroep zijn dusdanig specifiek dat de kennis over deze mensen een aparte aanpak rechtvaardigt. Hij pleit er voor om die kennis niet verloren te laten gaan; dat zou zonde zijn.
De heer Van der Net merkt op dat er geen relatie te leggen is tussen het beleid en de overlast door Antillianen; niet alles is meetbaar. De heer Naaktgeboren is dat met hem eens, maar pleit voor een strakke regie. Er zijn voorbeelden genoeg te geven waarbij 10 of 15 instellingen bezig zijn met een gezin. Wie zorgt er dan als regisseur voor dat de lijntjes bij elkaar komen? De heer Van der Net merkt op dat de specifieke kennis die bij de politie aanwezig is, behouden blijft. De heer Naaktgeboren antwoordt bevestigend; daar zijn twee medewerkers mee belast. De heer Van der Net merkt op dat de zorg die de heer Naaktgeboren uitspreekt, dus meer betrekking heeft op andere organisaties dan de politie. De heer Naaktgeboren antwoordt bevestigend.
Mevrouw Kruger vraagt of de politie voldoende capaciteit en middelen heeft om zaken als de aanpak van overlast te realiseren. De heer Naaktgeboren antwoordt dat er voldoende opsporingsmiddelen zijn. De discussie is natuurlijk wel wat je doet bij overlast met betrekking tot gebiedsontzeggingen. Preventief fouilleren komt ook regelmatig naar voren. Dat lijkt effectief te zijn, maar er zijn voldoende studies die laten zien dat het veiligheidsgevoel bij de burgers daardoor juist is afgenomen. Het rendement, het aantal wapens wat je aantreft, neemt op den duur ook af. De politie moet wat hem betreft vooral contacten krijgen met de burgers en moet weten wat er speelt; met een zero tolerance beleid verlies je het evenwicht en daar lijdt het vertrouwen van de burgers onder.
Mevrouw Kruger vraagt naar de groep twaalf-minners, die je volgens de wet nog geen blaastest mag afnemen. De heer Naaktgeboren antwoordt dat iemand onder de 12 jaar niet strafrechtelijk te vervolgen is. Het alcoholgebruik neemt toe en het aantal delicten ook. Er is onderzoek gedaan waaruit blijkt dat 80% van alle jongeren die worden aangehouden, onder invloed is van alcohol. Als je daar iets aan kunt doen zal het aantal delicten afnemen; hij dringt er dan ook op aan om in te zetten op preventie.
Mevrouw Heijmans merkt op dat het college streeft naar een afname van de overlast, met name in de binnenstad. Ze vraagt of er voldoende maatregelen in de begroting staan om dat te realiseren. De heer Naaktgeboren noemt de gebiedsontzeggingen en het zorgnetwerk in de binnenstad, waarin ook de politie is vertegenwoordigd. Voorkomen moet worden dat alles geconcentreerd wordt en dat Dordrecht zó aantrekkelijk wordt dat er een aanzuigende werking op mensen van buiten Dordrecht ontstaat. De vraag in hoeverre je hulp biedt is natuurlijk ook een lastige.
48
De heer Tazelaar vraagt wat de politie graag had willen lezen over het hostel. De heer Naaktgeboren antwoordt dat hij er benieuwd naar was. De heer Tazelaar antwoordt dat het hostel nog moet worden aanbesteed; dat is de reden dat het er nog niet in staat. Hij vraagt hoe de politie staat tegenover cameratoezicht in de stad. De heer Naaktgeboren antwoordt dat camera’s een bijdrage kunnen leveren aan veiligheid, maar dat mensen onder invloed daar niet door worden tegengehouden. Het cameratoezicht rond het station kan beter; dat heeft alles te maken met de inrichting van het station. Op het Leerpark hangen ze ook. Cameratoezicht moet doelgericht zijn, op hotspots. De hele stad volhangen met camera’s heeft geen zin.
De heer Staat vraagt wat de politie in de begroting mist op het gebied van verkeersveiligheid. De heer Naaktgeboren antwoordt dat hij de zorg heeft geuit dat de politie in de handhaving aanloopt tegen de inrichting van 30 km zones; dat brengt de politie vaak in een spagaat. Daar zijn normen voor. Dat punt bestaat al jaren. Het kan nog steeds beter; met name in Dubbeldam en omgeving zijn er nog wel wat discussies.
De heer Schuiten beluistert dat Dordrecht erg voorzichtig moet zijn met het verminderen van preventieve maatregelen, omdat de politie dat meteen merkt in het aantal repressieve maatregelen. Hij vraagt hoe groot dat effect ongeveer is. De heer Naaktgeboren antwoordt dat het lastig te voorspellen is. Wat het Buurtserviceteam betreft zullen de effecten echter meteen merkbaar worden. De politie gaat ook reorganiseren; het politieapparaat staat onder druk en dat betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden met betrekking tot de inzet. Er ligt een convenant met bestuur, OM en het Rijk en dat moet uitgevoerd worden. Dat vergt behoorlijk veel politiecapaciteit. Het is dus altijd een afweging welke taken worden opgepakt. Op het moment dat de preventie afneemt, komt dit altijd terecht op het bordje van de politie.
De heer Hoeksma merkt op dat er een dienstverleningsovereenkomst ligt met de regionale Brandweer; Dordrecht heeft de brandweerzorg uitbesteed en dat loopt best goed. Toezicht en handhaving van de brandveiligheid in de stad is destijds via een convenant geregeld met de Milieudienst, waarbij de Brandweer adviseert en de Milieudienst zorg draagt voor toezicht en handhaving. Het stukje brandveiligheid verdient nog wel wat aandacht; er wordt overlegd over een verbeterslag. Er wordt geïnvesteerd aan de voorkant van de keten, met andere woorden meer preventie en meer aandacht voor de zelfredzaamheid van de burgers. Er is gekozen voor een soort wijkbenadering. De Brandweer komt daarbij in het kader van een korte veiligheidsinspectie bij de mensen thuis, plaatst rookmelders en zorgt dat mensen bij brand snel zelf naar buiten kunnen komen. Dat staat prima verwoord in het voorliggende stuk. Aan de zuidkant van Dordrecht is er sprake van een overschrijding van de aanrijtijden; met de nieuwe brandweerpost in het Leerpark wordt vanaf volgend jaar maart/april weer voldaan aan de norm. Met repressie wordt daarmee een grote slag geslagen.
49
De heer van der Net merkt op dat de brandweer vergunningen verleent; hij vraagt in hoeverre in Dordrecht sprake is van horizontalisering van het toezicht en of daar al activiteiten op plaatsvinden. De heer Hoeksma antwoordt dat de Brandweer advies geeft op bouwplannen; de Milieudienst verleent de vergunningen en verricht het toezicht.
De voorzitter deelt een A4 met informatie uit, afkomstig van de Brandweer.
Mevrouw Van den Bergh merkt op dat de Brandweer ook een taakstelling opgelegd heeft gekregen. Ze vraagt waar op bezuinigd zou kunnen worden. De heer Hoeksma antwoordt dat er wordt ingezet op verdere innovatie. Een taakstelling is niet opportuun, gelet op de investeringen die de gemeente Dordrecht heeft gedaan in het kader van Brandweerzorg, want dat gaat direct ten koste van de kwaliteit. Er wordt gedacht aan een kleinere voertuigbezetting; dat vergt een cultuuromslag binnen het korps. Op een tankautospuit zitten nu zes mensen en dat worden er vier. Dat verkleint de slagkracht, maar je bent wel eerder bij het incident. Intern betekent het echter nogal wat; dat zijn keuzes die gemaakt moeten worden. De heer Tazelaar merkt op dat een tweede uitrukpost volgens zijn fractie tot bezuinigingen zou moeten leiden in de organisatie. De heer Hoeksma antwoordt dat een tweede uitrukpost juist meer mankracht vraagt. Daar is al een slag in gemaakt: er is een voertuig ontwikkeld dat vanaf volgend jaar november ingezet zal gaan worden in de post Centrum. In plaats van 8 man zijn dan nog maar 6 man nodig, omdat het redvoertuig in de takautospuit is geïntegreerd. Dat is een primeur voor Nederland. Een soortgelijke innovatie wordt nagestreefd op het Leerpark. Er wordt dus geprobeerd om met minder personeel de post Leerpark te laten draaien. De heer Staat vraagt of de blusboot gemist zou kunnen worden, omdat er ook blusboten zijn van onder andere Rijkswaterstaat. De heer Hoeksma antwoordt dat, als je het relateert aan het feit dat het drukste rivierenpunt hier ligt, het vervoer van gevaarlijke stoffen en de zeeschepen die naar de Moerdijk gaan, het zeer op zijn plaats is dat er bluscapaciteit in de buurt ligt. Of anderen die taak ook kunnen uitvoeren is lastig te zeggen. Op het moment van een calamiteit kunnen de belangen conflicteren omdat iedere dienst zijn eigen inbreng heeft. Dat is meerdere malen gebleken. Rijkswaterstaat moet het verkeer regelen; de politie moet verbaliseren en dan heb je geen tijd om ook te blussen. Er is gekeken naar combinaties met andere diensten, maar dat is niet eenvoudig. Er wordt wel gezocht naar een oplossing. De rijksfinanciering voor de blusboot wordt gestaakt; dat is het probleem. De heer Staat vraagt waarom de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid vanavond niet vertegenwoordigd is. De voorzitter antwoordt dat er kort voor de vergadering een bericht van verhindering is binnengekomen; de reden is niet bekend. De heer Naaktgeboren vervolgt zijn betoog. Het wijkteam, dat dicht bij de burgers staat, vangt signalen op die als input worden gebruikt voor een integraal veiligheidsjaarplan; daar is de gemeente Dordrecht heel goed mee bezig. Met name de samenwerking met de gebiedsmanagers is heel positief. Hij zou graag zien dat het coffeeshopbeleid weer onder de aandacht komt; dat beleid
50
dateert van 1996 en is zo langzamerhand aan herijking toe. Met name de ontmanteling van hennepkwekerijen en integraliteit met betrekking tot de aanpak van coffeeshops kan beter. Er zijn nu 8 coffeeshops in Dordrecht; er is door het vorige college gekozen voor een constructie om te komen tot een vermindering naar 6. De aanvoer naar de coffeeshops is niet geregeld; de verkoop is wel toegestaan. Daar wordt scherp op toegezien. De coffeeshops in Bergen op Zoom worden gesloten en er wordt op toegezien dat zich dat niet verplaatst naar Dordrecht. De gemeente neemt zo nodig snel een besluit aan de hand van bestuurlijke rapportages als er iets gebeurt. Hetzelfde geldt voor handhaving op horeca-inrichtingen. Als er iets niet goed is of er is sprake van een gewelddadig incident, dan zorgt de gemeente er snel voor dat een vergunning wordt ingetrokken of dat een zaak gesloten wordt. Ten aanzien van het evenementenbeleid merkt hij op dat ook de openbare orde valt onder het evenemententerrein; dat houdt in dat de politie daar dan niet meer aanwezig hoeft te zijn. Zijn wens is dat ook het kermisterrein aangewezen wordt als evenemententerrein zodat de politie daar de inzet op toezicht kan verminderen. Die capaciteit kan dan elders worden ingezet. De heer Riet vraagt of dat ook geldt voor voetbalwedstrijden. De heer Naaktgeboren antwoordt dat er in Dordrecht een goede afspraak is met de voetbalvereniging. De risico’s bepalen het beleid. Suppoosten dienen in eerste instantie ongeregeldheden op de tribune te sussen; als dat niet lukt, grijpt de politie in. Maar in feite is een voetbalwedstrijd ook een evenement. De voorzitter merkt op dat het mogelijk is om vragen te stellen aan de Brandweer of de politie met betrekking tot de Veiligheidsregio; dat is per sms doorgegeven door de heer Bos van de regio Zuid-Holland Zuid. De heer Soy hoort graag de adviezen van de politie ten aanzien van het coffeeshopbeleid bij een andere gelegenheid, danwel schriftelijk. De heer Naaktgeboren is daar graag toe bereid. De heer Tazelaar vraagt of er iets verteld kan worden over de Veiligheidsregio. De heer Hoeksma antwoordt dat de wet Veiligheidsregio per 1 oktober van kracht is geworden. De Veiligheidsregio is wel al per 1 januari 2010 gevormd, maar daar wordt nog inhoud aan gegeven. Het staat dus nog in de kinderschoenen. Regionalisering is een proces dat ingezet is en dat eindigt op 1 januari 2013; op dat moment moeten de gemeenten in de regio hun Brandweerzorg geregionaliseerd hebben. Dat proces loopt naar wens. Dordrecht loopt daar wat in voorop. Hij verwacht dat er weinig van te merken zal zijn. De voorzitter stelt voor de ontbrekende partijen te vragen iets op papier te zetten en deze informatie na te zenden. Hij sluit de vergadering.
Aldus vastgesteld in de gemeenteraad van 23 november 2010. De griffier,
De voorzitter,
M. van Hall
A.A.M. Brok
51