Verruimde reikwijdte wet milieubeheer wie durft?
• • • • • • • •
Verruimde reikwijdte: geen luxe maar noodzaak Afvalpreventie: een oude bekende Energiebesparing: in opmars Verkeer en vervoer: een lastiger onderwerp Grondstoffen: voor de echte durvers Wat kunt ú doen? Enkele belangrijke telefoonnummers, sites en documenten Verantwoording
Verruimde reikwijdte: geen luxe, maar noodzaak In 1993 is de reikwijdte van de Wet milieubeheer verruimd. Sindsdien kunnen in de milieuvergunning ook voorschriften worden opgenomen over energie- en grondstoffenverbruik, verkeer en vervoer en afvalpreventie. Een paar jaar later maakten overheden nog maar mondjesmaat gebruik van deze mogelijkheden. Twaalf landelijke en provinciale milieuorganisaties vroegen zich af waarom dat zo is. In het project ‘Vernieuwing milieuvergunning’ peilen deze organisaties welke voortgang er bij de toepassing van de verruimde reikwijdte wordt geboekt. Ook verkennen zij de grenzen van de in de vergunning op te nemen voorschriften. De opgedane ervaringen delen zij met collega-organisaties, maar ook met vergunningverleners. In 1997 en 1998 zijn ongeveer vijftig milieuvergunningen bekeken. Dat zijn er misschien niet zoveel, maar ze geven toch wel een beeld van de stand van zaken: het blijkt nog niet zo te vlotten met de verruimde reikwijdte. Tot diezelfde conclusie komt het onderzoek ‘Ervaringen met preventie via regulering’ (april 1999). Dat is jammer, want de noodzaak voor het toepassen van de verruimde reikwijdte bestaat zeker. De Milieubalans 1999 laat zien dat de totale hoeveelheid in 1998 geproduceerd afval is toegenomen. Het aantal door het gemotoriseerde wegverkeer afgelegde kilometers is in dat jaar met ongeveer 2% gestegen. Voorlopige ramingen van de totale hoeveelheid in 1998 gebruikte energie wijzen op een groei van bijna 1%. Uiteraard hebben niet alleen bedrijven met een milieuvergunning deze stijgingen veroorzaakt, maar zij hebben er wel een bijdrage aan geleverd. Preventiekampioenschap De deelnemers aan het project ‘Vernieuwing milieuvergunning’ waren ervan overtuigd dat diverse provincies en gemeenten de verruimde reikwijdte wèl serieus oppakken en daarmee een voorbeeldfunctie vervullen. Om hier achter te komen hebben zij in het voorjaar van 1999 alle gemeenten en provincies opgeroepen mee te dingen naar de
eervolle titel ‘Preventiekampioen’. Diverse provincies reageerden wat teleurgesteld. Het ging bij dit kampioenschap om preventie via de milieuvergunning, dus langs de weg van regulering. Veel provincies zijn vooral bezig bedrijven door stimulering aan te zetten tot vrijwillige preventie. Dat is natuurlijk ook een heel goede zaak, maar het één sluit het ander niet uit. Integendeel, deze twee sporen kunnen elkaar prima versterken. Uiteindelijk besloten drie gemeenten en een gewest mee te dingen naar de titel ‘Preventiekampioen’. Een wat magere respons, maar het is niet denkbeeldig dat veel vergunningverleners afwachten tot duidelijk is welke mogelijkheden er precies zijn en hoe ze deze het beste kunnen benutten. Gelukkig blijken er koplopers te zijn, die -zoals zij zelf zeggen- voldoende ruimte hebben gekregen van de leiding van hun organisatie om te experimenteren met de verruimde reikwijdte. Zij hebben, met vallen en opstaan, aardig wat ervaringen opgedaan. Deze komen in deze brochure aan bod, zodat anderen er hun voordeel mee kunnen doen. Misschien doet ú mee aan een volgend Preventiekampioenschap?! ‘Het is jammer dat de verruimde reikwijdte nog zo weinig aandacht krijgt. Er zitten aantrekkelijke kanten aan, zowel voor vergunningverleners als bedrijven.’ Dat is de stellige overtuiging van Bram Verkerke van Vereniging Milieudefensie. ‘De milieuwinst die je ermee kan behalen is van belang voor de vergunningverlener, de besparing van kosten voor het bedrijf.’ Verkerke geeft juridische ondersteuning aan lokale milieugroepen. In tegenstelling tot de provinciale milieufederaties raken deze vaak pas laat betrokken bij het vergunningverleningsproces. ‘Milieufederaties praten in een toenemend aantal gevallen mee in de voorfase van de vergunningverlening. Plaatselijke groepen komen dikwijls pas met een vergunning in aanraking als er al een ontwerp op tafel ligt.’ Het is lastig om in zo’n laat stadium nog nieuwe elementen in te brengen; in dat geval komen de milieubeweging, de vergunningverlener en het bedrijf elkaar al gauw tegen bij de Raad van State. ‘Onze ervaring is dat intensieve betrokkenheid van milieugroepen bij het vooroverleg tot minder beroepsprocedures leidt,’ betoogt Verkerke. ‘Met open gesprekken tussen vergunningverlener, bedrijf en milieugroepen is er voor alle partijen winst te boeken.’ Hoe komt het dat het toepassen van de verruimde reikwijdte nog geen gemeengoed is? Verkerke: ‘Deels heeft dat te maken met onbekendheid bij gemeenten. Zij maken soms nog gebruik van oude formulieren en handboeken. Ook vergt de verruimde reikwijdte meer creativiteit en werkkracht van de organisatie. Bovendien moet er allerlei nieuwe kennis in huis worden gehaald. Die is overigens wel voorhanden, zoals bij InfoMil.’ Hij wijst ook op de rol van adviesbureaus. ‘Veel bedrijven en kleine gemeenten huren deze in voor het opstellen van vergunningen. Een groot aantal bureaus is nog te weinig bekend met de mogelijkheden voor het toepassen van de verruimde reikwijdte.’ Gemeenten die, zoals het volgens de wet hoort, de verruimde reikwijdte voortvarend oppakken, lopen vooral bij de onderdelen ‘grondstoffen’ en ‘verkeer en vervoer’ tegen lastige vraagstukken aan. ‘Toch is er op die terreinen veel te doen. Zo kan een bedrijf dat koper als grondstof gebruikt, kiezen voor erts, maar ook voor gerecycled materiaal. In ieder geval is het goed steeds een onderzoeksverplichting in de vergunning op te nemen. Dat geldt ook voor verkeer en vervoer. Breng de vervoersbewegingen maar eens in beeld en bedenk hoe je deze in meer milieuvriendelijke banen kunt leiden,’ bepleit Verkerke. Milieuorganisaties willen er graag achter komen welke grenzen er aan de verruimde reikwijdte zitten. ‘Wij zijn benieuwd of ook de herkomst van
grondstoffen via de milieuvergunning is te regelen. Het maakt nogal uit of een papierfabrikant bomen uit een Fins oerbos gebruikt of hout dat in een duurzaam beheerd bos is geoogst. Over dit soort zaken bestaat nog geen jurisprudentie.’
Afvalpreventie: een oude bekende ‘Artikel 1.1. lid 2 onder b Wet milieubeheer: onder de bescherming van het milieu valt ook de zorg voor de doelmatige verwijdering van afvalstoffen’. De meest doelmatige verwijdering van afval is voorkomen dat het ontstaat. Afvalpreventie is geen nieuw fenomeen, er is al jaren ervaring mee opgedaan en met succes! Toch komt afvalpreventie in veel vergunningen slecht uit de verf. Dat kan anders, want, om een bekende slogan van het ministerie van VROM te citeren: ‘met preventie is veel te winnen’. Afvalpreventie hoort een normaal onderdeel van de milieuvergunning te zijn. Bij alle bedrijven, ook bij kleine met een gering aantal werknemers, is het een relevant onderwerp. Een Leidraad van InfoMil biedt hiervoor een duidelijke handreiking. Al bij de aanvraag van de vergunning moet een bedrijf aangeven wat het aan afvalpreventie doet en gaat doen. Om te beoordelen welke mate van preventie haalbaar is, kunt u diverse indicatoren bekijken: overzichten van afvalstromen, toegepaste technieken (in vergelijking met de branche), mogelijke inzet van andere grondstoffen, de aard van de afvalstromen, resultaten van preventiescans, enzovoort. Zo nodig kunt u in de vergunning een verplichting opnemen om de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen te onderzoeken (met een implementatieverplichting). Indien de kosten van een dergelijk onderzoek in een goede verhouding staan tot de mogelijke milieuwinst, hoeft u niet bang te zijn dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de opgelegde verplichting schrapt. U kunt in de vergunning ‘redelijke’ maatregelen voorschrijven. Hebben deze maatregelen een terugverdientijd van drie tot vijf jaar, dan zijn ze in veel gevallen een goede invulling van het ALARA-beginsel van de Wet milieubeheer. Voorbeeld van een (rapportage)voorschrift (bron: gemeente Delft): ‘De vergunninghouder moet jaarlijks, uiterlijk ... een rapportage ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overleggen over het verloop van de uitvoering van de preventieactiviteiten en het resultaat daarvan. In de rapportage moeten tenminste de volgende gegevens zijn opgenomen: • een overzicht van de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde preventieactiviteiten en andere maatregelen die van invloed zijn geweest op het ontstaan van afval en emissies; • een evaluatie van de doelstellingen uit het eerdere preventieplan, waarbij afwijkingen moeten worden verklaard en activiteiten aangegeven, waarmee de doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd; • een overzicht van de geplande preventieactiviteiten voor het komende jaar met planning en prioritering.’ De gemeente Amsterdam (met een bestand van 2.500 vergunningplichtige bedrijven) verwacht, na controle van alle relevante bedrijven, het ontstaan van 4.220 ton afval per jaar te kunnen voorkomen. En u?
Barend Joon beseft dat de afdeling milieu van de Dienst Beheer en Milieu van de gemeente Delft een bevoorrechte positie heeft. ‘Wij zijn groot genoeg om allerlei specialistische kennis in huis te hebben. Daardoor kunnen wij voldoende aandacht besteden aan de verruimde reikwijdte. In kleine gemeenten, waar slechts twee of drie personen zich met milieu bezighouden, ligt dat heel anders. Bovendien hebben wij de politiek mee, de wethouder zit er hard achteraan.’ Door de invoering van de verruimde reikwijdte is, volgens Joon, ‘milieu’ echt ‘milieu’ geworden. ‘Er vindt een verschuiving plaats van een puur technische benadering naar het invullen van het begrip duurzaamheid. Milieubeleid omvat meer dan alleen het vergroten van de leefbaarheid. Je kunt wel een oplossing bedenken voor een oude ventilator die staat te trillen en de buurt wakker houdt, maar het ding verbruikt nog steeds heel veel energie, ook al maakt ie geen lawaai meer.’ De gemeente Delft richt haar pijlen met name op energie en afval. Verkeer en vervoer en grondstoffen zijn veel lastiger onderwerpen, leert de ervaring. ‘In onze gemeente hebben we vooral midden- en kleinbedrijf met een beperkt aantal werknemers. Met voorschriften over verkeer en vervoer valt bij deze bedrijven weinig te bereiken. We gaan ons in de toekomst wel bezighouden met grotere kantorenlocaties, waar we met clusters van bedrijven afspraken willen maken.’ In Delft zijn vrijwel geen industrieën gevestigd waar wijzigingen in het productieproces kunnen leiden tot het gebruik van minder milieubelastende grondstoffen. Het beleid voor energiebesparing wordt integraal aangepakt, dus niet alleen via het spoor van de milieuvergunningen. Joon: ‘Op dit moment loopt er een project waarmee wij, in samenwerking met het Energiebedrijf en Koninklijke Horeca Nederland sectie Delft, de Delftse horeca stimuleren energiebesparende maatregelen te treffen.’ De gemeente heeft korte tijd geprobeerd het laten uitvoeren van een energieonderzoek wat aantrekkelijker te maken. Dat deed zij door dergelijke onderzoeken met korting aan te bieden. ‘De respons viel tegen, we behalen meer resultaat door bedrijven individueel te benaderen en met hen over de noodzaak van zo’n onderzoek te overleggen. Wanneer een bedrijf in de gaten krijgt dat het besparen van energie behalve milieuwinst ook financiële voordelen oplevert, is er al snel zaken te doen.’ Op het gebied van afval zorgt Delft ervoor dat vergunningen aandacht besteden aan onderwerpen als reductie, hergebruik en scheiding. Ook kunnen horeca-ondernemers in Delft, onder zekere voorwaarden, korting krijgen op de reinigingsheffing indien zij hun afval gescheiden aanbieden. Joon vindt dat het werk er sinds het van kracht worden van de verruimde reikwijdte leuker op is geworden. ‘We zijn nu niet meer alleen met controles bezig, maar praten over reële besparingen. Dat is veel interessanter en levert uiteindelijk meer milieuwinst op!’
Energiebesparing: in opmars ‘Artikel 1.1. lid 2 onder b Wet milieubeheer: onder de bescherming van het milieu valt ook de zorg voor een zuinig gebruik van energie’. Na een aarzelende start is energiebesparing in de milieuvergunning op weg een serieuze zaak te worden. In de afgelopen jaren is over dit onderwerp tamelijk veel jurisprudentie ontstaan. De circulaire ‘Omgaan met energie en meerjarenafspraken in de milieuvergunning’ en de ‘Voorlopige handleiding’ van InfoMil boden veel aanknopingspunten voor eigen beleid. Het lijkt er dan ook op dat in de ‘grote discussies over Kyoto’ de milieuvergunning een
belangrijkere rol gaat spelen als instrument om energiegebruik -en daarmee de uitstoot van CO2- te verminderen. Dat geldt zeker voor bedrijven die niet onder een Meerjarenafspraak Energie vallen. Ook bedrijven die daar wel aan meedoen, maar bijvoorbeeld heel veel energie gebruiken, zijn een belangrijke doelgroep. De nieuwe circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ (najaar 1999) die de vorige circulaire en de voorlopige handleiding vervangt, noemt het aspect energie relevant als een inrichting jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas gebruikt. Dat komt bij de huidige prijzen overeen met een energierekening van ongeveer 15.000 gulden per jaar. Net als bij afvalpreventie behoort de aanvraag voor een milieuvergunning over het onderwerp energie voldoende gegevens te bevatten. Eventueel kunt u (aanvullende) onderzoeks- (en implementatie)voorschriften opnemen. Het kan ook zinnig zijn een onderzoek voor te schrijven bij bedrijven die minder dan de hierboven genoemde hoeveelheid energie gebruiken. De Raad van State vindt dit ‘niet onnodig bezwarend’ wanneer de energiestromen eenvoudig in kaart zijn te brengen.Er wordt vaak getwist over de vraag wat redelijke maatregelen zijn. De nieuwe circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ heeft om die reden lang op zich laten wachten. Uitgangspunt is nu dat maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar redelijk zijn. Voor de Raad van State is de terugverdientijd niet het enige criterium om te bepalen of een maatregel redelijk is, maar als aan de termijn van vijf jaar wordt voldaan, is de maatregel niet ‘onnodig bezwarend’. U hoeft overigens niet alleen te denken aan besparende maatregelen. Ook de inzet van duurzame energiebronnen, zoals zonne-energie, kan aan de orde zijn. Voorbeeld van een voorschrift (opnemen van zekere maatregelen, bron: gemeente Delft): ‘Uiterlijk (...termijn...) moet(en) in (...deel inrichting...) de (...maatregelen...) worden toegepast. De vergunninghouder kan een gelijkwaardige alternatieve maatregel toepassen, op voorwaarde dat dit vooraf ter goedkeuring aan het bevoegd gezag wordt voorgelegd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan een maatregel die tenminste evenveel energie bespaart en geen stijging geeft van de totale milieubelasting.’ De gemeente Amsterdam verwacht, na controle van alle relevante bedrijven, een jaarlijkse energiebesparing te realiseren die overeenkomt met een verminderde uitstoot van 10.000 ton CO2. En u? ‘De invoering van de verruimde reikwijdte was voor ons niet de directe aanleiding om aandacht te besteden aan de zaken die daarin aan de orde zijn.’ Dat zegt Louis Lodder, coördinator milieuzaken en risicobeheer van TU Delft. ‘Wij waren daar al langer mee bezig.’ De vergunningsituatie bij TU Delft is complex. Er is een groot aantal afzonderlijke milieu- en wvo-vergunningen, stuk voor stuk gekoppeld aan een bepaalde locatie. Volgens Lodder heeft dat voordelen: ‘Per faculteit met één of meer gebouwen is de decaan verantwoordelijk voor het naleven van de daarvoor geldende voorschriften en daarop aanspreekbaar.’ Toch wil de universiteit, vanwege de uniformiteit, op termijn naar één vergunning op hoofdzaken. ‘Die zou ook echt integraal moeten zijn, dat wil zeggen een combinatie van een milieu- en wvo-vergunning. De gemeente en het hoogheemraadschap voelen daar wel voor, maar wettelijk kan zoiets nog niet.’ Sinds 1991 voert TU Delft eens in
de zes weken overleg met de gemeentelijke milieudienst. Lodder: ‘Dat heeft veel voordelen, het houdt beide partijen scherp. Bovendien kunnen we de gemeente laten zien dat we veel willen doen, maar niet alles in één keer kunnen bereiken.’ Uiteraard staat de verruimde reikwijdte regelmatig op de agenda. Wat doet TU Delft aan de aspecten die daarin worden genoemd? Al vanaf de jaren zestig heeft de universiteit een eigen warmtekrachtcentrale. In de jaren zeventig en tachtig is door aanpassingen in de bedrijfsvoering een energiereductie van maar liefst 40% behaald. ‘We zijn nu bezig met het opzetten van een energiemanagementsysteem. Dat is best wel lastig in zo’n complexe organisatie als de onze, waarin de diverse faculteiten een grote eigen verantwoordelijkheid hebben. We willen vooral via het spoor van financiële prikkels, zonder grote bureaucratie, tot verdere energiebesparing komen. Het was overigens heel lastig om het actuele energiegebruik per gebouw goed in kaart te brengen, het wemelt overal van de meters.’ Samen met tien andere universiteiten heeft TU Delft een meerjarenafspraak (MJA) energiebesparing getekend. Het zoeken naar mogelijkheden voor toepassing van duurzame energiebronnen is volgens deze MJA niet alleen een opdracht. TU Delft ziet dit ook als een uitdaging, waarin de eigen wetenschappelijke expertise een belangrijke rol kan spelen. De milieuvergunningen bevatten een verwijzing naar de MJA. ‘Het handige daarvan is dat de doelstelling voor energiebesparing niet direct is gekoppeld aan de locatie waarvoor de betreffende vergunning geldt. We kunnen zelf prioriteiten stellen en kansen benutten op die plaatsen waar het effect naar verwachting het grootst is.’ TU Delft doet ook het nodige aan drinkwaterbesparing. ‘Een groot aantal waterverslindende koelsystemen is inmiddels omgebouwd tot zuiniger installaties. Verder onderzoeken wij de mogelijkheden voor het benutten van regenwater; in de utiliteitsbouw is daar nog niet zoveel ervaring mee opgedaan,’ vertelt Lodder. Sinds enkele jaren hanteert de universiteit een afvalscheidingsmethodiek. Er loopt ook een afvalpreventieproject dat zich voornamelijk richt op het indammen van het papiergebruik en het overschakelen op minder milieubelastende papiersoorten. ‘Gevaarlijke stoffen kopen we centraal in. Daarvoor geldt het beleid van ‘mag het een beetje minder zijn?’. Overigens worden in onze laboratoria duizenden stoffen in vaak kleine hoeveelheden gebruikt, het is onmogelijk daar goed grip op te krijgen.’ In de milieuvergunningen van TU Delft wordt niet gerept over verkeer en vervoer. ‘Volgens een uitspraak van de Raad van State hoeft dat niet. Bovendien zagen wij daar de noodzaak niet van in omdat wij een centraal vervoersplan hebben,’ vertelt Lodder. Dat plan stimuleert het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets en carpoolen. Sinds kort zijn er financiële regelingen aan dit plan gekoppeld, waardoor de TU-medewerkers eerder bereid zijn hun reisgedrag aan te passen.
Verkeer en vervoer: een lastiger onderwerp ‘Artikel 1.1. lid 2 onder b Wet milieubeheer: onder de bescherming van het milieu valt ook de zorg voor beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting’. Verkeer heeft flink wat nadelige gevolgen voor het milieu: geluidsoverlast, stank, energiegebruik, ruimtebeslag (parkeren en wegen) en schadelijke emissies. Om maar te zwijgen over andere aspecten, zoals verkeersveiligheid. Reden genoeg om niet alleen door ruimtelijke ordening, maar ook via de milieuvergunningen van bedrijven iets te doen aan de beperking van verkeer en vervoer. Dat blijkt in de praktijk makkelijker gezegd dan gedaan. De
jurisprudentie is niet alleen schaars, maar ook voor velerlei uitleg vatbaar en weinig stimulerend. Sommige vergunningverleners kiezen daarom het zekere voor het onzekere en nemen alleen maar hinderbeperkende voorschriften op in de vergunning. Toch is dat niet nodig. De Milieudienst Rijnmond (DCMR) heeft een handreiking ‘Bedrijven en verkeer en vervoer’ (november 1997) voor de eigen medewerkers gemaakt. Hierin staan veel goede suggesties voor de aanpak van dit aspect van de verruimde reikwijdte, zowel voor woonwerkverkeer, goederenvervoer als zakelijk verkeer van en naar de inrichting. DCMR betrekt verkeer in beginsel in alle vergunningprocedures. De Milieudienst Amsterdam vindt dit relevant voor bedrijven met meer dan 100 werknemers, meer dan 500 bezoekers per dag of meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar. Voor kleine bedrijven is het inderdaad lastig met vervoersmanagement aan de slag te gaan, maar gezamenlijk kunnen zij vaak wel veel bereiken. Bij de aanvraag kunt u verlangen dat het bedrijf voldoende gegevens over de stand van zaken en voorgenomen beperkende activiteiten op het gebied van verkeer en vervoer aanlevert. Daarbij kunt u een onderscheid maken tussen activiteiten gericht op het verminderen van het verkeer (bijvoorbeeld minder transportbewegingen), op de aan het verkeer te stellen eisen (bijvoorbeeld zo min mogelijk rijden met lege vrachtauto’s) en de aard van het verkeer (zoals spoor in plaats van wegverkeer). Zo nodig kunt u in de milieuvergunning onderzoeks-, registratie- en rapportageverplichtingen opnemen. Ook kunt u het maken en implementeren van een bedrijfsvervoersplan en een uitvoeringsprogramma voorschrijven. Aanvankelijk leek de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van mening te zijn dat woon-werkverkeer en de keuze van een transportmiddel niet op basis van de Wet milieubeheer te reguleren zijn. Inmiddels geeft de Raad van State daar toch wat meer ruimte voor.
• • • •
Voorbeeld van een (onderzoeks)voorschrift (bron: gemeente Delft): ‘Binnen één jaar na het in werking treden van deze beschikking moeten de resultaten van het bedrijfsvervoersonderzoek als bedoeld in voorgaand voorschrift worden verwerkt in een bedrijfsvervoersplan en moeten dit plan en het bedrijfsvervoersonderzoek worden overgelegd aan het bevoegd gezag. Het bedrijfsvervoersplan moet tenminste de volgende onderdelen bevatten: reële besparingsdoelstellingen uitgedrukt in auto(solo)kilometers; een overzicht van maatregelen die zullen resulteren in een verdergaande reductie; Een planning van de uitvoering van de te treffen maatregelen; een monitoring op de effectiviteit van de maatregelen.’
De gemeente Amsterdam kan nog geen inschatting maken van de reductie van het aantal vervoersbewegingen. U wel? Adjunct-directeur Jaap Rog zegt het vol overtuiging: ‘Het Amsterdam RAI congres- en tentoonstellingscentrum heeft binnenkort een milieuvergunning waar we trots op kunnen zijn.’ RAI en de Milieudienst Amsterdam hebben de handen ineengeslagen om dit resultaat te bereiken. In een soort poldermodel hebben beide instanties gewerkt aan het totstandkomen van de nieuwe vergunning. Rog is zeer
tevreden over deze manier van werken. ‘We zijn eerst onderling tot overeenstemming gekomen voordat we met deze nieuwe, integrale vergunning naar buiten zijn getreden.’ De vergunning besteedt veel aandacht aan afval en energie. Het gebruik van grondstoffen is bij RAI niet aan de orde. Verkeer en vervoer des te meer. ‘Maar,’ zegt Rog, ‘Wij ontvangen jaarlijks ruim twee miljoen bezoekers. Het is moeilijk meer personen dan nu al het geval is met het openbaar vervoer naar de RAI te laten komen. We proberen dat wel te bevorderen door gecombineerde trein-toegangsbiljetten beschikbaar te stellen en daarvoor reclame te maken. We kunnen mensen echter niet dwingen.’ Al voordat er sprake was van het opstellen van een vergunning met verruimde reikwijdte, was RAI bezig met het indammen van afvalstromen. Rog: ‘Afval ontstaat bij ons vooral bij de afbraak van stands. Er vindt een scheiding van fracties plaats: papier, hout en een restgroep. De standbouwers betalen een bepaald bedrag om dit materiaal bij ons te mogen achterlaten, wij zorgen voor de afvoer.’ Dit systeem heeft geresulteerd in een afname van de hoeveelheid afval, hoewel dat lastig meetbaar is. ‘Er zit veel variatie in het aantal en soort evenementen dat bij ons plaatsvindt, geen jaar is wat dat betreft hetzelfde.’ Dat laatste maakt het ook lastig om energiegebruik en besparing in beeld te brengen. Bovendien is de terugverdientijd van bepaalde investeringen bij RAI langer dan bij andere bedrijven. ‘Het licht brandt bij ons immers niet altijd. Zijn er nieuwe armaturen nodig, dan kiezen we zeker voor energiezuinige. In de nieuwbouw passen we die standaard toe. Dat geldt ook voor airco’s: in de nieuwe gebouwen gaan we werken met koudeopslag. De airconditioning in de oudbouw is nog tamelijk nieuw en nog niet aan vervanging toe,’ legt Rog uit. Vanaf begin 2000 gaat RAI groene stroom gebruiken en wat later wordt een deel van het complex aangesloten op de stadsverwarming. Wellicht komen er zonnecellen op het dak van de nieuwbouw. RAI overlegt twee keer jaar met omwonenden. ‘We zitten op een prima locatie, dichtbij de stad en allerlei infrastructuur. Maar we bevinden ons wel in een woongebied, de buurt kan last hebben van bezoekers- en bevoorradingsverkeer. Daarom is het goed regelmatig met buurtbewoners te praten. Tijdens een van die overleggen heeft de Milieudienst de bewoners geïnformeerd over de nieuwe milieuvergunning. Dat werd zeer gewaardeerd!’
Grondstoffen: voor de echte durvers ‘Artikel 1.1., lid 2 onder b Wet milieubeheer: onder de bescherming van het milieu valt ook de zorg voor een zuinig gebruik van grondstoffen’. Over de mogelijkheden om voorschriften over grondstoffen in de milieuvergunning op te nemen is nog weinig duidelijk. Er is nauwelijks jurisprudentie en er zijn vrijwel geen handreikingen voorhanden. Een vrijwel onontgonnen terrein dus. Voor de echte pioniers is er zinvol werk te verrichten! Toch hoeft u niet helemaal in het duister te tasten. De ervaringen, opgedaan op de andere terreinen van de verruimde reikwijdte, zijn ook grotendeels toepasbaar op de aanpak van grondstoffen. Net als bij de overige aspecten kunt u verlangen dat het bedrijf in de aanvraag voldoende inzicht biedt in het grondstoffenverbruik (aard, samenstelling en hoeveelheid), de mogelijkheden voor vermindering van dat verbruik en voor vervanging van grondstoffen door reststoffen. Ook in dit geval kunt u, zo nodig, onderzoeksen implementatieverplichtingen opnemen in de vergunning. Water is tot nu toe waarschijnlijk de grondstof waarvoor de meeste voorschriften zijn gesteld. Er zijn ook voorbeelden van voorschriften voor de samenstelling van grondstoffen of de keuze van (secundaire) grondstoffen.
Voorbeeld van een voorschrift (bron: vergunning voor HME van de provincie NoordBrabant): 7.1 Grondstoffen 7.1.1 Vergunninghoudster dient onderzoek te verrichten naar verdere vergroting van het in de hoofdstukken 2.1 en 5.2 van de aanvraag genoemde aandeel van 90% gebruikt koper. Het onderzoek dient met name gericht te zijn op het volledig toepassen van recycle-koper en de invloed daarop van de markt voor kopergrondstoffen. Jaarlijks vóór 1 april moet aan Gedeputeerde Staten in een schriftelijke rapportage van dit onderzoek verslag worden gedaan. De rapportage moet tevens bevatten een opgave van de verbruikte hoeveelheden secundair en primair koper. 7.1.2 De uit het onderzoek als zeker vastgestelde maatregelen/ activiteiten moeten in overleg met Gedeputeerde Staten worden geïmplementeerd.
De gemeente Amsterdam verwacht, na controle van alle relevante bedrijven, een waterbesparing te realiseren van 280.000 m3 leidingwater per jaar. Welke besparing van grondstoffen wilt u bereiken? Patrick Teunissen, werkzaam bij de Milieudienst Amsterdam, windt er geen doekjes om: ‘Een goede ondernemer is niet alleen gefixeerd op het productieproces, maar zich ook bewust van zijn maatschappelijke positie. Hij heeft oog voor het milieu en besteedt daar de nodige aandacht aan. De verruimde reikwijdte biedt hem daarvoor veel mogelijkheden. Neem energiebesparing: het milieu is ermee gediend, maar ook de onderneming omdat de elektriciteits- en gasrekening omlaag gaan.’ Na de invoering van de verruimde reikwijdte in de Wet milieubeheer heeft de dienst van Teunissen eerst proefgedraaid met het toepassen ervan. ‘Wij hebben geleerd dat het niet zinvol is een besparingsrapport te verlangen van bedrijven waarvan je van tevoren weet dat ze nauwelijks minder energie kúnnen gebruiken. Verder bleek dat het geen zin heeft een bepaalde bedrijfsvoering voor te schrijven. Bedrijven moeten met onderzoeksrapporten komen op grond waarvan zij zelf bepalen hoe ze de gestelde milieudoelen gaan halen. Wij controleren vervolgens of de genomen maatregelen inderdaad, binnen een redelijke termijn, tot het gewenste resultaat leiden. Om dat te bereiken hebben we altijd nog middelen als het opleggen van een dwangsom of het sluiten van het bedrijf achter de hand.’ Teunissen ziet de milieuvergunning, meer dan in het verleden, als een verlengstuk van het daarover gevoerde vooroverleg. Pas als een bedrijf vindt dat bepaalde besparingsmaatregelen onzin zijn, maar de Milieudienst deze aantoonbaar relevant acht, zal de dienst deze in de vergunning opnemen. Principiële verschillen van mening worden bij de Raad van State uitgevochten. ‘Wij doen nu veel meer aan relatiebeheer. Het eerste gesprek over een vergunning houden we het liefst met de directie van het bewuste bedrijf. Daar vinden we vaak een gewilliger oor dan bij bijvoorbeeld het hoofd technische dienst. Die redeneert al gauw vanuit de nadelen die hij ziet opdoemen. Directieleden denken meestal wat ruimer en meer vooruit.’ Ook legt de Milieudienst Amsterdam allerlei contacten buiten de officiële kaders. Teunissen noemt een voorbeeld: ‘Met goede voorlichting aan en overleg met omwonenden bereik je een groter draagvlak. Je kunt dan bij de vergunningverlening rekening houden met de gevoelens van de buurt.’ Voor de medewerkers van de Milieudienst was het wel even wennen om zonder vaste kaders en normen te werken. ‘Je moet met onzekerheden kunnen leven. Het is een zoektocht, een creatief proces. Dat maakt het werk trouwens veel interessanter; het bestaat niet meer
alleen uit het controleren van de labeltjes van brandblusapparaten. De verruimde reikwijdte vereist ook meer teamwerk. Dat kan lastig zijn voor de inspecteurs, omdat ze niet meer, zoals eerst, hun eigen toko hebben. Bovendien moeten ze leren inzien dat ze niet op ieder vlak deskundig zijn.’
Wat kunt ú doen? Tot nu toe had de toepassing van de verruimde reikwijdte bij u misschien geen prioriteit. U wilde eerst het vergunningenbestand op een adequaat niveau brengen of afwachten tot er meer duidelijkheid zou zijn over de precieze mogelijkheden. Bovendien vraagt een bedrijf er waarschijnlijk niet zelf om en omwonenden letten eerder op hinder. Toch gaat het om belangrijke milieuaspecten. In de afgelopen jaren is voldoende kennis en ervaring met de verruimde reikwijdte opgedaan om er nu wel mee aan de slag te gaan. Voordat u zich direct op alle voorliggende vergunningaanvragen stort, nog enkele suggesties: • •
• • • • • • •
zorg dat de leiding van uw organisatie u steunt voor uw activiteiten op dit terrein; zet uw beleid op papier. Welke uitgangspunten hanteert u of bent u van plan te gaan toepassen. U kunt naar hartenlust leentjebuur spelen bij andere vergunningverleners en InfoMil; probeer concrete doelen te stellen, zoals de Milieudienst Amsterdam heeft gedaan; werk zoveel mogelijk samen met bijvoorbeeld het Energie- en Waterleidingbedrijf (voor eventuele gratis onderzoeksrapporten); zorg voor goede voorlichting, opleidingen en instructies voor uw inspecteurs; let ook op aspecten van de verruimde reikwijdte bij bedrijven die onder een amvb vallen; controleer en handhaaf voorschriften op het terrein van de verruimde reikwijdte net zo serieus als ‘gewone’ voorschriften; ga na wat de resultaten zijn van uw inspanningen en vent ze uit; doe mee aan een volgend Preventiekampioenschap!
Enkele belangrijke telefoonnummers, sites en documenten: • InfoMil
070-3610575 (www.infomil.nl)
• Milieudienst Amsterdam
020-5513888 (www.milieudienst.amsterdam.nl)
• Dienst Beheer & Milieu Delft
015-2602960
• DCMR Milieudienst Rijnmond
010-2468000
•
Jurisprudentiebundel Verruimde reikwijdte, InfoMil, april 1999
• • • • • • •
Ervaringen met preventie via regulering, aanbevelingen voor beleid, VROM, april 1999 Vernieuwing milieuvergunning: bevindingen over 1997, Stichting Natuur en Milieu, april 1998 Vernieuwing milieuvergunning: bevindingen over 1998, Stichting Natuur en Milieu, april 1999 Milieuzorg in Bedrijf, Milieudienst Amsterdam, 1996 Circulaire Energie in de milieuvergunning, VROM en EZ, najaar 1999 Bedrijven en verkeer & vervoer, handleiding voor DCMR medewerkers, november 1997 Handleiding vervoersmanagement, VNG (zal najaar 1999 verschijnen)
Verantwoording © november 1999 Tekst: Marga Robesin, Stichting Natuur en Milieu Tekstredactie: Zeggen & Schrijven, Sjaak van 't Hof Grafische vormgeving: Ontwerpburo Suggestie & illusie Foto's: Sijmen Hendriks Internetpresentatie: Webciters , the website factory