DEFINITIEF BESLUIT WET MILIEUBEHEER
1. Leeswijzer In het onderstaande wordt eerst een beschrijving gegeven van de vergunningaanvraag, de inrichting, en de vergunningensituatie (hoofdstukken 2 en 3). Daarna wordt aangegeven welke procedure is gevolgd en welke instanties om advies zijn gevraagd (hoofdstukken 4 en 5). Vervolgens wordt het toetsingskader en de milieuhygiënische beoordeling van de aanvraag ten aanzien van de diverse milieu-aspecten uiteengezet (hoofdstuk 6). Verder is overige relevante milieuregelgeving vermeld (hoofdstuk 7) en wordt getoetst aan eventuele strijdigheid met overige wetten en algemene regels alsmede de weigeringsgronden (hoofdstukken 8 en 9). Tot slot treft u de conclusie, het ontwerpbesluit, de ondertekening en de rechtsbeschermingsprocedure aan (hoofdstukken 10, 11, 12 en 13). 2.
Aanvraag
Op 2 februari 2007 hebben wij een aanvraag ontvangen van Xella Cellenbeton Nederland B.V. om een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid van de Wet milieubeheer voor het veranderen en het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning). De vergunning is aangevraagd naar aanleiding van de volgende wijzigingen / uitbreidingen van de inrichting: 1) loskoppeling van de lijmfabriek en de cellenbetonfabriek; 2) productieverhoging van de lijmmortelfabriek: a. de aangevraagde maximale productiecapaciteit wordt verhoogd van 30.000 ton mortel naar 55.000 ton mortel per jaar en maximaal 50 ton per uur. Dit wordt gerealiseerd door verdere automatisering van het productieproces, een gebouwuitbreiding voor opslag en een extra opslagsilo. b. Uitbreiding van de activiteiten van de zanddrooginstallatie van 20.000 ton naar maximaal 35.000 ton/jaar gedroogd zand. De productieverhoging en de daaraan verbonden aanpassingen zullen gefaseerd plaatsvinden binnen een periode van 5 jaar. Daarom wordt hiervoor expliciet een termijn van vijf jaar na het van kracht worden van de beschikkingen gegeven. De vergunning is aangevraagd voor onbepaalde tijd. De inrichting is gelegen aan Mildijk 141, 4214 DR te Vuren, kadastraal bekend gemeente Vuren, sectie R, nummers 788, 789, 790, 806, 808, 810, 912, 916, 917, 918. De grens van de gemeente Zaltbommel is bovendien gelegen binnen een afstand van 200 meter van de plaats waar de inrichting is gelegen. De inrichting betreft een fabriek voor de productie van lijmmortelproducten ten behoeve van verlijming van cellenbeton en kalkzandsteen. De hoofdactiviteiten binnen de inrichting bestaan uit het: - opslaan van nat zilverzand in een bunker; - drogen van zilverzand; - opslaan van kalk, cement en gips in silo’s; - droog mengen van de componenten tot een mortel in twee menginstallaties; - opslaan van dieselolie in een bovengrondse tank ten behoeve van verwarming; - verpakken. - laboratorium voor fysisch chemische proeven aan producten. De hoofdactiviteiten binnen de inrichting vallen onder de volgende categorie van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb): - 11.1 onder h: inrichtingen voor het op- en overslaan en verwerken van zand. De grenswaarde van 100.000 ton per jaar voor het drogen van zand, zoals genoemd in categorie 11.3.k, wordt volgens de aanvraag niet overschreden. Op grond hiervan zijn wij het bevoegd gezag voor het verlenen van de gevraagde vergunning. De activiteiten vallen niet onder de werkingssfeer van een besluit als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Hierdoor is de inrichting vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer.
IPPC-richtlijn Op 24 september 1996 is de Richtlijn 96/91/EG van de Raad van de Europese Unie inzake de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreinigingen in werking getreden. Deze Richtlijn wordt aangeduid als de IPPC-richtlijn. Naar aanleiding van deze richtlijn zijn op 1 december 2005 de Wet milieubeheer en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren aangepast. De aangevraagde activiteiten vallen niet onder de bedrijfsactiviteiten, als genoemd in bijlage I van de IPPCrichtlijn. De IPPC-richtlijn is dan ook niet van toepassing. De meeste wijzigingen van de Wet milieubeheer gelden echter voor alle vergunningplichtige bedrijven. Over de gevolgen door deze wijzigingen voor Xella Cellenbeton Nederland B.V. wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan. 3.
Huidige vergunningensituatie
Bij besluit d.d. 21 september 1993, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal, aan Ytong Nederland bv een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend voor de productie en verkoop van gefabriceerde gewapende en ongewapende cellenbetonprodukten, lijmmortel en afwerkproducten. Bovenstaande vergunning komt met het onherroepelijk worden van deze vergunning op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer te vervallen. Er wordt alleen sanitair bedrijfsafvalwater geloosd op het gemeenteriool. Het bedrijf is daarom niet vergunningplichtig op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. 4.
Gevolgde procedure
De ingediende aanvraag voldoet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in hoofdstuk 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De aanvraag is derhalve door ons in behandeling genomen. Voor de voorbereiding van het besluit is de procedure overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. Voor wat betreft onderdeel II van de aanvraag, waarin een aantal stukken zijn gevoegd die ter onderbouwing van de tekst uit deel 1 dienen, verzoekt de aanvrager om dit deel niet onderdeel van de milieuvergunning uit te laten maken, zodat de vergunning minder star is. Hiermee gaan wij akkoord. Woningwet Er is sprake van het veranderen van een inrichting. Deze verandering is tevens aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. De coördinatieregeling uit de Woningwet de Wet milieubeheer is van toepassing. Artikel 20.8 Wm bepaalt dat de Wm-vergunning voor die bedrijfsonderdelen waar nog een bouwvergunning voor moet worden aangevraagd niet eerder van kracht wordt dan nadat de betrokken bouwvergunning voor die onderdelen is verleend. Er geldt op grond van artikel 52 Woningwet een aanhoudingsplicht voor de bouwvergunningaanvraag. In deze situatie is echter afgezien van coördinatie. Op het moment van indiening van de bouwaanvraag waren de milieugevolgen van de wijzigingen die de meeste invloed op het bouwproces hebben al duidelijk in beeld. Daarom is op 1 juli 2006 aan aanvrager een bouwvergunning in het kader van de Woningwet verleend. 5.
Adviezen
Op grond van artikel 8.7 Wet milieubeheer juncto artikel 7.1 e.v. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zullen wij burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel (vanwege het feit dat de grens van deze gemeente is gelegen binnen 200 m vanaf de plaats waar de inrichting is gesitueerd) in de gelegenheid stellen om advies uit te brengen over dit ontwerpbesluit.
6.
Milieuhygiënische beoordeling van de aanvraag
6.1
Milieugevolgen
In dit hoofdstuk is per milieu-aspect het toetsingskader en de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken uiteengezet. Tevens is aangegeven welke voorschriften in de vergunning zijn opgenomen in het belang van de bescherming van het milieu. Geluid * Toetsingskader De geluidsbelasting als gevolg van de inrichting is getoetst aan de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998)’, verder te noemen de ‘handreiking’. De handreiking is opgesteld als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai. Als uitgangspunt voor bestaande inrichtingen geldt dat bij herziening van de vergunning de in de handreiking genoemde richtwaarden steeds opnieuw moeten worden getoetst. De dichtst bijgelegen woning is de woning Mildijk 143. Bij de beslissing op de aanvraag is met inachtneming van artikel 8.4, derde lid van de Wet milieubeheer rekening gehouden met de rechten die de onderhavige inrichting kan ontlenen aan de milieuvergunning van 8 november 1994. Tevens is bekeken of met inachtneming van artikel 8.11, derde lid de geluidsbelasting tengevolge van de inrichting kan worden teruggebracht. Als streefwaarde voor het maximale geluidsniveau (LAmax) adviseert de handreiking uit te gaan van de LAr,LT-grenswaarde vermeerderd met 10 dB(A), met als hoogste toelaatbare grenswaarden 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode. In de praktijk blijken piekgeluiden ten gevolge van laad- en losactiviteiten in de dagperiode niet tot hinder te leiden. Hieronder worden tevens aanverwante activiteiten verstaan zoals de aan- en afvoerbewegingen, het slaan van autoportieren en het starten en wegrijden van voertuigen. Volgens algemeen gebruik worden dergelijke piekgeluiden in de dagperiode uitgesloten van toetsing aan het toelaatbare maximale geluidsniveau (LAmax). * Milieugevolgen Bij de aanvraag voor de milieuvergunning is een geluidrapport gevoegd (Peutz, rapportnummer F 2504-9 d.d. 20 april 2006). De voorgestelde respectievelijk te hanteren grenswaarden op basis van de vigerende vergunning ter plaatse van de woningen, worden in de nachtperiode in beoordelingspositie 14 (woning Dwarsweg 107) met ca. 4 dB(A) overschreden, terwijl in beoordelingspositie 15 (woning Mildijk 143) de voorgestelde grenswaarden in de dag- en nachtperiode met respectievelijk ca. 3 en 1 dB(A) overschreden worden. Om te kunnen voldoen aan de grenswaarde voor de nacht in beoordelingspositie 14 is voorgesteld: - om de hoge uitlaat van de lijmfabriek (geluidbron P2, zie figuur II.1 uit het rapport) van een extra dan wel betere geluiddemper te voorzien, zodat een extra tussenschakeldemping van ten minste ca. 10 dB(A) gerealiseerd wordt. - om de afzuiging van het proces (geluidbron P1, zie figuur II.1) van een geluiddemper te voorzien met een tussenschakeldemping van ten minste ca. 5 dB(A).
Om ook in beoordelingspositie 15 aan de grenswaarden te kunnen voldoen, wordt voorgesteld om: - op de terreingrens tussen de lijmfabriek en het naastgelegen garagebedrijf een geluidscherm te plaatsen met een lengte van ca. 12 m en een hoogte van ca. 3,5 m, of - een extra inpandige compressor met voldoende capaciteit te plaatsen zodat alle bulkvrachtauto's met behulp van de inpandige compressoren gelost kunnen worden. Bij toepassing van een extra inpandige compressor vervalt ook de toegepaste toeslag van 5 dB(A) voor geluid met een tonaal karakter, of - het aanbrengen van een tweede vulleiding waardoor de inpandige compressor twee vrachtwagens tegelijk kan lossen middels de reeds aanwezige inpandige compressor.
Beoordelingspositie 2 en 2A (het pand Waaldijk 89-90) is ook aangemerkt als geluidgevoelig object, terwijl in het bestemmingsplan dit pand als ambachtelijk bedrijf zonder bedrijfswoning is bestemd. De bedrijfswoning Mildijk 72A en het naastliggende bedrijf met woning (tussen de Mildijk en de Waaldijk) zijn daarentegen niet meegenomen in het geluidrapport maar wel geluidsgevoelig. In de onderstaande tabel 1 staat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) aangegeven in de dag-, avond-- en nachtperiode, inclusief voorzieningen, waarbij wordt gekozen voor het aanbrengen van een extra vulleiding. Tabel 1: langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) Positie (zie figuur 1
niveaus in dB(A) Geluiddempers en extra vulleiding dag
avond
nacht
Woning Waaldijk 89-90
31
27
24
2A* Woning Waaldijk 89-90
32
27
24
3A Woning Waaldijk 91
30
24
23
3B Woning Waaldijk 91
37
31
28
8
Woning Waaldijk 85
20
17
14
12
Woning Mildijk
24
20
17
13
Woning Merellaan 32
24
20
17
14
Woning Dwarsweg 107
43
41
40
15
Woning Mildijk 143
54
46
39
2*
* De beoordelingsposities 2 en 2A komen te vervallen omdat in het bestemmingsplan deze locaties niet als woningen zijn bestemd.
Door Xella wordt voorgesteld om het realiseren van geluidreducerende maatregelen pas te effectueren als daadwerkelijk van bewoning van de bedrijfswoning in beoordelingspositie 15 sprake is. Gebleken is dat het bestemmingsplan bewoning op de beoordelingspositie 15 toelaat. Of deze locatie daadwerkelijk wordt gebruikt als woning is niet relevant voor het wel of niet treffen van voorzieningen. Bepalend is voor welk gebruik de locatie in het bestemmingsplan is bestemd. Voor zover bekend bij de gemeente zijn er geen plannen om de woonbestemming te onttrekken. Daarom zijn de voorgestelde maatregelen nu al noodzakelijk. Bovendien zijn de voorgestelde maatregelen te beschouwen als BBTmaatregelen, ongeacht de omgeving van het bedrijf. * Opgenomen voorschriften Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn in paragraaf 1.1 geluidgrenswaarden gesteld. De waarden zoals aangegeven in de bovenstaande tabel zijn als geluidsnormen opgenomen. Ook zijn de in het geluidrapport genoemde geluidreducerende maatregelen (waarbij voor de optie “extra vulleiding” wordt gekozen) voorgeschreven. Volgens het akoestisch onderzoeksrapport kan na het treffen van maatregelen de inrichting voldoen aan een LAmax van 70 dB(A) etmaalwaarde. Daarom zijn deze waarden als grenswaarden in de vergunning opgenomen. Piekgeluiden ten gevolge van laad- en losactiviteiten in de dagperiode zijn uitgesloten van toetsing aan het toelaatbare maximale geluidsniveau. Voor het treffen van maatregelen is een termijn van 1 jaar na het van kracht worden van de milieuvergunning opgenomen, omdat maatregelen in de budgetaanvragen voor 2008 zullen moeten worden opgenomen.
Indirecte hinder * Toetsingskader In het kader van de Wet milieubeheer dienen wij tevens aandacht te besteden aan het aspect van indirecte hinder ten gevolge van de inrichting. Als voorbeelden van dergelijke hinder kunnen worden genoemd: overlast welke gepaard gaat met het komen en gaan van grote aantallen bezoekers, parkeeroverlast, het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer, het dichtslaan van portieren , het starten van motoren en claxonneren en dergelijke. De indirecte hinder als gevolg van het wegverkeer van en naar de inrichting is getoetst aan de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer’ van 29 februari 1996. De circulaire is bedoeld als een handreiking voor het bevoegd gezag voor de wijze waarop met dit aspect in het kader van de Wet milieubeheer kan worden omgegaan. Volgens de Circulaire kan de beoordeling van de indirecte hinder als gevolg van het aan- en afrijden van gemotoriseerd verkeer achterwege worden gelaten indien het verkeer van en naar de inrichting niet is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld zonder de aanwezigheid van de inrichting. * Milieugevolgen Conform de circulaire bedraagt de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. In beoordelingspositie 15 (Woning Mildijk 143) wordt de voorkeursgrenswaarde met ca. 3 dB(A) overschreden. Echter, de geluidniveaus overschrijden de maximale grenswaarde van 65 dB(A) niet, terwijl gezien een te verwachten geluidwering van ten minste 20 dB(A) van de betreffende woning, een binnengeluidniveau van 35 dB(A) eveneens niet zal worden overschreden. Tevens is gelet op de aard van de omgeving (industrieterrein) geen hinder te verwachten van het dichtslaan van portieren, het starten van motoren, het claxonneren en dergelijke. * Opgenomen voorschriften In de vergunning zijn derhalve geen voorschriften opgenomen voor het aspect ‘indirecte hinder ’. Afvalstoffen * Toetsingskader In hoofdstuk 10 ‘Afvalstoffen’ van de Wet milieubeheer en in de PMV zijn algemene regels gesteld met betrekking tot het doelmatig en het op een milieuhygiënisch verantwoord wijze bewaren, scheiden en ontdoen van afvalstoffen. Om invulling te geven aan deze algemene regels kunnen in de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voorschriften worden opgenomen met betrekking tot dit aspect. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting zowel bedrijfsafvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen en afgevoerd. De bedrijfsafvalstoffen betreffen hoofdzakelijk hout-, papier- en huishoudelijk afval vrij hetgeen regelmatig wordt afgevoerd. De gevaarlijke afvalstoffen betreffen ondermeer TL-buizen, oliehoudende afvalstoffen en klein gevaarlijk afval uit het laboratorium. * Opgenomen voorschriften In paragraaf 1.2 van de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor het doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord bewaren, scheiden en ontdoen van afvalstoffen. Lucht * Toetsingskader Door emissies naar de lucht kan geurhinder en/of luchtverontreiniging optreden. De luchtemissies vanuit de inrichting zijn getoetst aan de ‘Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR)’. De NeR is in 1992 tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De NeR heeft geen formeel wettelijke status. De NeR is bedoeld als richtlijn voor het opstellen van vergunningsvoorschriften met betrekking tot luchtemissies.
Luchtverontreiniging De NeR wordt bij vergunningverlening ook als richtlijn gebruikt voor het bepalen van de emissieconcentraties en de eventueel noodzakelijke emissiebeperkende maatregelen teneinde luchtverontreiniging te voorkomen dan wel te beperken. In de NeR worden algemene concentratie-eisen gegeven per stof of per klasse van stoffen, die overeenkomen met de stand van de techniek ten aanzien van emissiebeperking. Hierbij worden voor allerlei stoffen verschillende bovengrenswaarden gegeven. Daarnaast zijn er uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken. Deze worden aangeduid als bijzondere regelingen. Voor de onderhavige inrichting is beoordeeld of concentratie-eisen aan de luchtemissies moeten worden gesteld en of emissiebeperkende maatregelen moeten worden voorgeschreven. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat vanuit de inrichting de volgende luchtemissies vrij kunnen komen: - stof; - lasdampen; Stof In de inrichting vinden activiteiten / processen plaats die stofhinder kunnen veroorzaken. Het betreft: - de op- en overslag van kalk, gips en cement naar de silo’s - op- en overslag van zand op de kade; Om het ontstaan van stofhinder tegen te gaan zijn derhalve voorschriften aan de vergunning verbonden. De te stellen voorschriften ter beperking van stofhinder worden gebaseerd op de Nederlandse emissie richtlijnen (NeR). In paragraaf 3.8.1 van de NeR (overige bijzondere regelingen) zijn nadere bepalingen opgenomen voor stofemissie bij verwerking, bereiding, transport, laden en lossen, alsmede opslag van stuifgevoelige stoffen. Op- en overslag van kalk, gips en cement naar de silo’s Het transport van deze stoffen vindt in een gesloten pneumatisch systeem plaats. Ontluchtingsopeningen van opslagsilo’s zijn van filters voorzien. Op- en overslag van zand op de kade Het zand betreft zilverzand, ook wel kwartszand geheten. In geval dit zand respirabel is moet kwartszand op grond van paragraaf 2.3.7 van de NeR worden ingedeeld in klasse sA1 (waarschijnlijk carcinogeen volgens IARC-codering). Respirabel kwartszand is geen stof waarop de minimalisatieverplichting van toepassing is, omdat deze stof niet genoemd wordt in paragraaf 3.2.1 of 3.2.2. Daarbij komt binnen het bedrijf vermoedelijk geen respirabel kwarts voor. Volgens een veiligheidsblad van de firma Sibelco is kwartszand als zodanig niet gevaarlijk, maar kan er door het behandelen of verwerken van kwartszand respirabel stof ontstaan dat gezondheidseffecten kan veroorzaken. Door de bewerkingen bij Xella cellenbeton kan echter geen respirabel stof ontstaan. Indien zilverzand niet respirabel kwarts bevat behoort het zand op grond van paragraaf 3.2.3. van de NeR tot de klasse S (stof). Op grond van bijlage 4.6 van de NeR is Zilverzand een S3 stof: licht stuifgevoelig en niet bevochtigbaar. In de aanvraag wordt echter aangegeven dat dit zand wel bevochtigbaar is. Het zand wordt wekelijks per schip nat aangevoerd en bevat dan 8 % vocht. Proefondervindelijk is vastgesteld dat het bovenste laagje zand opdroogt maar dit verstuift nauwelijks. Daarom kan dit zilverzand onder de klasse S4 vallen: licht stuifgevoelig en wel bevochtigbaar. Een aantal maatregelen die in paragraaf 3.8.1 van de NeR staat is echter niet voorgeschreven. De zandbunker is een aan 3 zijden omgeven opslagvak, omgeven door betonnen wanden, waarin het zand wordt opgeslagen. Er kan derhalve geen verwaaiing optreden. De opslag van zand in de zandbunker kan niet leiden tot zichtbare stofverspreiding omdat dit zand vochtig wordt aangevoerd en vochtig wordt gehouden. Bovendien liggen de zandbunkers ingeklemd tussen diverse hoge gebouwen, zodat verwaaiing niet kan optreden. Overigens wordt het zand vanuit de zandbunker naar een vultrechter geleid, die het zand transporteert naar de droger. Zowel bij laden uit de havenkraan in de zandbunker, als vanuit de zandbunker in de vultrechter (eveneens met de havenkraan) kan geen verwaaiing optreden. De grijpers van de havenkraan zijn aan de bovenkant niet afgesloten. Dit is ook niet noodzakelijk. De vultrechter is niet voorzien van windreductieschermen. Dit is onmogelijk (door de kraan worden deze onherroepelijk kapot gestoten). Door de ligging van de bunkers/trechters (in wezen vormen de omliggende gebouwen
windreductieschermen en/of zorgen dat er geen verwaaiing kan optreden) en de vochtigheid van het materiaal zijn genoemde maatregelen niet nodig. Lasdampen Het verbruik aan lasdraad is zo laag dat geen filterinstallatie nodig is. * Opgenomen voorschriften Om stofhinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn in paragrafen 2.1 t/m 2.7 voorschriften opgenomen. Externe veiligheid * Toetsingskader Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico's van activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Een belangrijk besluit op het gebied van de externe veiligheid is het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO). In het BRZO zijn criteria opgenomen om vast te stellen of een bedrijf een Veiligheidsrapport (VR) moet opstellen. Een ander belangrijk besluit is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 mei 2004 (Stb. 2004, 250) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI), die in werking zijn getreden op 27 oktober 2004. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer (Wm) en Wet ruimtelijke ordening (WRO) afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle (onderdelen van) bedrijven. Daarnaast zijn voor gevaarlijke installaties en activiteiten door de Commissie Preventie van Rampen CPRrichtlijnen opgesteld. In deze richtlijnen zijn technische en organisatorische maatregelen opgenomen om rampen te voorkomen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Sinds 2005 zijn de bestaande CPRrichtlijnen ingedeeld in de publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS), en worden daarom PGS-richtlijnen genoemd. De voorwaarden uit de PGS-richtlijnen zijn pas van toepassing op de activiteiten binnen het bedrijf indien deze zijn voorgeschreven in de milieuvergunning. Voor onderhavige inrichting zijn de volgende richtlijnen van toepassing: - PGS 15 ("Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, uitgave 28-6-2005 incl. erratum 5-7-2005) - PGS 30 ’Vloeibare aardolieproducten. Buitenopslag in kleine installaties’ uitgave 10-6-2005. * Milieugevolgen Toetsing aan BRZO en BEVI Het bedrijf valt niet onder het BRZO omdat de hoeveelheden opgeslagen gevaarlijke stoffen de drempelwaarden niet overschrijden. Het bedrijf valt ook niet onder het BEVI omdat een zeer beperkte hoeveelheid gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Opslag en gebruik gasflessen Binnen de inrichting is een beperkt aantal gasflessen aanwezig. Deze gasflessen kunnen bij brand risico’s opleveren voor de omgeving. De gasflessen zijn opgeslagen in een speciaal daartoe ingerichte opstelplaats. De aanwezige flessen betreffen een werkvoorraad op een laskar (zuurstof, acetyleen), een losse fles (propaan) en een voorraad LPG-wisseltanks in een opslagplaats. In de richtlijn PGS 15 zijn voorschriften voor opslag van gassen aangegeven. De richtlijn is van toepassing bij een opslag van meer dan 115 liter waterinhoud. In PGS 15 staan ook andere voorschriften dan alleen opslagvoorschriften. Deze zijn in de vergunning overgenomen. Opslag van dieselolie De opslag van dieselolie vindt plaats in bovengrondse tank van 3 m³ boven een lekbak. Dieselolie wordt gebruikt als brandstof voor de verwarming van het gebouw middels heaters. Op deze tank is de richtlijn PGS 30 van toepassing. De artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 van deze richtlijn zijn niet van toepassing op een bovengrondse tank die reeds was opgericht voor 1 januari 2000. Van deze richtlijn mag in overleg worden afgeweken mits goedkeuring door KIWA heeft plaatsgevonden en met een alternatief een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt bereikt.
Gas- en stofontploffingsgevaar Bij de aanvraag is een deel van een rapportage gevoegd (R2B rapportage 5521-1-1 d.d. 13 oktober 2005). Hieruit blijkt dat er voor gasontploffingsgevaar geen gevarenzone-indeling noodzakelijk is. Met betrekking tot stofontploffingsgevaar is voor een viertal ruimtes een zoneklasse van toepassing. In deze ruimtes moeten maatregelen worden genomen om ontsteking te voorkomen overeenkomstig de richtlijnen 11999/92/EG (ATEX 137) en 94/9/EG (ATEX 95). * Opgenomen voorschriften Teneinde het brand- en explosiegevaar zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken zijn in diverse paragrafen van de vergunning voorschriften opgenomen. Bodem en grondwater *Toetsingskader Als richtlijn voor het bepalen van de bodembedreigende activiteiten, het risico van de bodembedreigende activiteiten en de te nemen bodembeschermende maatregelen en voorzieningen, is de ‘Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten’ (NRB) gebruikt. De NRB is ontwikkeld om de uitvoering van het bodembeschermingsbeleid bij bedrijfsmatige activiteiten te ondersteunen. De NRB is bestuurlijk vastgesteld door VROM/DGM, de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG). De doelstelling van de NRB is uiteindelijk te komen tot een ‘verwaarloosbaar risico’ van significante bodemverontreiniging door het treffen van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Daarnaast dient op basis van de NRB een zogenaamd nulsituatiebodemonderzoek en een eindsituatiebodemonderzoek te worden uitgevoerd wanneer binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit om bij beëindiging van de activiteiten vast te kunnen stellen of de bodem als gevolg van de bodembedreigende activiteiten binnen de inrichting is verontreinigd of dat een eventueel bestaande verontreiniging verder is toegenomen. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting een tweetal potentieel bodembedreigende activiteiten worden uitgevoerd. De bovengrondse dieseltank en de opslag van olie in de compressorruimte. Uit een bodemrisicoinventarisatie blijkt dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn. Bodemonderzoek Bij de aanvraag is het volgende bodemonderzoekrapport gevoegd: - nulsituatie-bodemonderzoek Xella Cellenbeton, de Bondt Rijssen B.V., rapportnr. R-TK/752 , 28 september 2004. Uit de beoordeling van het bodemonderzoekrapport is gebleken dat hiermee de huidige kwaliteit van de bodem (nulsituatie) voldoende is vastgelegd. In de vergunning is derhalve volstaan met het voorschrijven van een nulsituatie-onderzoek bij wijzigingen, en het voorschrijven van een eindsituatieonderzoek, teneinde bij beëindiging van de activiteiten vast te kunnen stellen of de bodem als gevolg van de inrichting is verontreinigd of dat een eventueel aangetroffen verontreiniging verder is toegenomen. * Opgenomen voorschriften In paragraaf 1.6 van deze vergunning zijn voorschriften opgenomen om bodemverontreiniging als gevolg van de inrichting te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast zijn in het hoofdstuk voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van het hierboven reeds genoemde nulsituatiebodemonderzoek en een eindsituatie-onderzoek. Afvalwater * Toetsingskader Naar aanleiding van de EG richtlijn "Stedelijk Afvalwater" is het lozen van afvalwater op de riolering aan wettelijke regels gebonden. In deze richtlijn staat vermeld dat iedere lozing van afvalwater op het riool aan een vergunningplicht of algemeen verbindende voorschriften is onderworpen. Dit ter bescherming van het openbaar riool en de eventueel op het riool aangesloten waterzuiveringsinstallatie. Om op nationaal niveau invulling te geven aan deze richtlijn is op 24 maart 1996 de ‘Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer’ van kracht geworden. Deze regeling is opgesteld door het ministerie van VROM. Op grond van
deze regeling dienen in milieuvergunningen voorschriften te worden opgenomen met betrekking tot het lozen van afvalwater in het openbaar riool. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat vanuit de inrichting een beperkte hoeveelheid huishoudelijk afvalwater wordt geloosd op het riool. Het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van de aanwezige sanitaire voorzieningen (toilet, wasbak etc.) en ten behoeve van schoonmaak en bedraagt circa 325 m³ per jaar. Het huishoudelijk afvalwater bevat bij een normale bedrijfsvoering geen verontreinigende stoffen. * Opgenomen voorschriften Omdat het huishoudelijk afvalwater bij een normale bedrijfsvoering geen verontreinigende stoffen bevat zijn alleen standaard voorschriften opgenomen met betrekking tot het lozen van afvalwater in het riool. 6.2.
Verruimde reikwijdte
Met het in werking treden van de Wet milieubeheer in 1993 is ook het begrip ‘verruimde reikwijdte’ geïntroduceerd. De verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer houdt in dat het bevoegd gezag bij het verlenen van milieuvergunningen rekening dient te houden met de aspecten: energie, afval- en emissiepreventie, waterbesparing en vervoersmanagement. De verruimde reikwijdte vindt haar grondslag in de artikelen 1.1a juncto 1.1 lid 2 van de Wet milieubeheer. Energie * Toetsingskader Het bedrijf is een middelgrote energieverbruiker en daarom is aandacht voor zuinig gebruik van energie bij het bedrijf op zijn plaats. Het bedrijf heeft dit ingevuld door op 17 oktober 2005 toe te treden tot de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2002-2012 (MJA-2). MJA-2 is een convenant tussen de ministeries van EZ, LNV en VROM, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en een aantal brancheorganisaties en bedrijven, dat tot doel heeft de energie-efficiency van de middelgrote industriële energieverbruikers te verbeteren. Door deelname aan het convenant verplicht het bedrijf zich tot: - het treffen van energiebesparende maatregelen die rendabel zijn conform de definitie in de Circulaire energie in de milieuvergunning (VROM/EZ,1999), doorvertaald naar het opstellen en uitvoeren van een energiebesparingsplan, - het implementeren van systematische energiezorg, - een inspanning om maatregelen te realiseren met betrekking tot de zogenaamde verbredingsthema’s van het convenant, te weten duurzame energie en energiezuinige produktontwikkeling. Wij zijn van mening dat een bedrijf dat aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant voldoet, zijn energiebesparingsverplichtingen heeft ingevuld en dat verdergaande energiebesparing niet redelijkerwijs van het bedrijf verlangd kan worden. Het bedrijf heeft zijn inspanningen in het kader van het convenant vastgelegd in een energiebesparingsplan (EBP). Op 8 mei 2006 ontvingen wij van SenterNovem (een onafhankelijke instantie die de inspanningen van de deelnemende bedrijven beoordeelt) een positief advies met betrekking tot het in opdracht van het bedrijf opgestelde concept Energie besparingsplan (EBP) voor de periode 2005-2008. Naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet het bedrijf hiermee aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant. * Opgenomen voorschriften Voorgeschreven is dat in geval de deelname van de inrichtinghouder aan de meerjarenafspraak energieefficiency 2001-2012 beëindigd wordt, inrichtinghouder het bevoegd gezag hier onverwijld van in kennis stelt. Ook is een registratieverplichting opgenomen. Gezien de verplichtingen die al gelden op grond van het convenant zijn geen andere voorschriften nodig. Afvalpreventie * Toetsingskader In het kader van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer dient tevens aandacht te worden besteed aan afvalpreventie, indien uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting voldoende preventiepotentieel
aanwezig is. De ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is als handreiking gebruikt voor de beoordeling of er voldoende preventiepotentieel binnen de inrichting aanwezig is. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat aan bedrijfsafval jaarlijks circa 14 m³ bouw-, hout- en papier-afval vrijkomt. Aan gevaarlijk afval komen vooral oliehoudende afvalstoffen vrij (circa 500 kg per jaar). Op basis van de ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is door ons vastgesteld dat een preventiepotentieel aanwezig is met een geringe omvang (< 100 punten). Daarnaast blijkt uit de aanvraag dat binnen de inrichting de volgende afvalpreventiemaatregelen zijn genomen. - Het productieproces is geoptimaliseerd. - Het bedrijf zich heeft aangesloten bij het convenant verpakkingen III. In dat kader zijn al enkele maatregelen ingevoerd en zullen nog een aantal maatregelen volgen. Gezien het geringe preventiepotentieel en de reeds genomen maatregelen zijn verdere inspanningen niet nodig. * Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Afvalpreventie zijn geen voorschriften in de vergunning opgenomen. Waterbesparing * Toetsingskader In het kader van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer dient tevens aandacht te worden besteed aan vermindering van het waterverbruik, indien uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting voldoende besparingspotentieel aanwezig is. De ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is als handreiking gebruikt voor de beoordeling of er voldoende besparingspotentieel aanwezig is. * Milieugevolgen Leidingwater Aan leidingwater wordt 325 m³ gebruikt ten behoeve van sanitair en schoonmaak. Het productieproces is een droog proces. Waterbesparingonderzoek Op basis van de ‘Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning’ is door ons vastgesteld dat een preventiepotentieel aanwezig is met een geringe omvang (< 100 punten). Op grond hiervan wordt het niet zinvol geacht om een waterbesparingonderzoek uit te voeren.
* Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Waterbesparing zijn geen voorschriften aan de vergunning verbonden. Verkeer en vervoer * Toetsingskader In het kader van de verruimde reikwijdte van de Wet milieubeheer dient tevens aandacht te worden besteed aan het aspect ‘Verkeer en vervoer’. * Milieugevolgen Uit de aanvraag blijkt dat het bedrijf minder dan 100 werknemers in dienst heeft. Daarnaast blijkt dat het aantal transportkilometers, welke direct gerelateerd zijn aan het bedrijf en/of die het bedrijf in opdracht uitvoert, zoals vervoer van eindproducten, gering is. Op grond hiervan wordt het niet zinvol geacht om een onderzoek met betrekking tot vervoermanagement op te (laten) stellen. * Opgenomen voorschriften Met betrekking tot het aspect Verkeer en vervoer zijn in de vergunning geen voorschriften opgenomen. 6.3 Wijzigingen in de Wet milieubeheer als gevolg van de IPPC-richtlijn en de gevolgen De aangevraagde activiteiten vallen niet onder de bedrijfsactiviteiten, als genoemd in bijlage I van de IPPCrichtlijn. De meeste wijzigingen van de Wet milieubeheer gelden echter voor alle vergunningplichtige bedrijven. Het betreffen met name de volgende wijzigingen. a) Het begrip Alara is vervangen door: hoog beschermingsniveau, preventie/bestrijding aan de bron en de verplichting tot het toepassen van tenminste de Beste Beschikbare Technieken (BBT= BAT: Best Available Techniques). In de Regeling aanwijzing BBT-documenten staat aangegeven met welke documenten men bij het opstellen van de beschikking men rekening moet houden. b) Het niet voldoen aan BBT is nu een reden tot weigering en zelfs intrekking van de vergunning (art. 8.10 en 8.25 Wm) c) De verplichting tot het opnemen van controlevoorschriften zijn aangevuld en verbeterd (8.12, 8.12b) d) De verplichting tot het opnemen van voorschriften (8.12b) ter voorkoming van ongevallen, verontreinigingen op lange afstand, bijzondere omstandigheden en bedrijfsbeëindiging. e) Bij verlening moet rekening worden gehouden met een Bedrijfsintern milieuzorgsysteem. f) Het is mogelijk een zorgplicht voor te schrijven. g) De milieugevolgen ten gevolge van het inwerking zijn van de inrichting moeten integraal worden bezien. De gevolgen van deze wijzigingen voor de beschikking van Xella Cellenbeton Nederland B.V. zijn als volgt: a) In de Regeling aanwijzing BBT-documenten staan gangbare documenten (NeR, NRB, Infomilhandboeken, PGS-richtlijnen). Deze documenten zijn gebruikt bij het opstellen van de beschikking. b) Dit is bij deze beschikking niet aan de orde. c) Daar waar nodig zijn controlevoorschriften aan de vergunning verbonden. d) Verontreinigingen op lange afstand zijn niet aan de orde. Wel zijn voorschriften aan de vergunning verbonden ter voorkoming van ongevallen en bij bedrijfsbeëindiging. Bijzondere omstandigheden worden geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. e) Een bedrijfsintern milieuzorgsysteem ontbreekt (dit is niet verplicht). f) Dit is niet gedaan omdat een bedrijfsintern milieuzorgsysteem ontbreekt. g) De beschikking is afgestemd met de brandweer (externe veiligheid).
7. Overige van toepassing zijnde milieuregelgeving Ter informatie merken wij nog op dat naast de voorschriften die verbonden zijn aan deze vergunning onder andere de volgende algemene regels en besluiten voor de inrichting van belang kunnen zijn. Deze opsomming is niet limitatief bedoeld. - Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogel richtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied van de lidstaten (art. 1 , lid 1 VR). De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europees grondgebied van de lidstaten (art.2, lid 1. HR). Beide richtlijnen kennen een tweeledig beschermingsregime, gebiedsbescherming en soortenbescherming. Op grond daarvan moeten de nodige instandhoudingsmaatregelen worden getroffen en dient ervoor gezorgd te worden dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de aangewezen richtlijngebieden niet verslechterd en dat geen verstoring van die soorten plaatsvindt, voorzover die verstoring een significant effect kan hebben. Bij plannen of projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een vogel- of habitatrichtlijngebied moet een zogenoemde 'passende beoordeling' plaatsvinden. Toestemming voor een dergelijk plan of project mag pas worden verleend als zeker is dat daardoor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast. De afstand tot het dichtstbijzijnde vogelrichtlijngebied bedraagt veel meer dan 5 km. De afstand tot het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied bedraagt circa 200 meter. Gelet op deze afstanden en op de effecten die de inrichting op de omgeving zal hebben is het aannemelijk dat sprake zou kunnen zijn van storende factoren met een significant effect op soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Het bevoegd gezag is de provincie Gelderland. - Algemene zorgplicht In situaties waarvoor geen expliciete vergunningvoorschriften en algemeen geldende regels in besluiten zijn gesteld, is de algemene zorgplichtbepaling voor het milieu zoals bedoeld in artikel 1.1a Wet milieubeheer van toepassing. Deze algemene zorgplichtbepaling houdt in dat een ieder voldoende zorg moet dragen voor het milieu. - Ongewone voorvallen Het hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer is rechtstreeks op de inrichting van toepassing. In dit hoofdstuk worden aan inrichtinghouders de plicht opgelegd om bij ongewone voorvallen de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Tevens dienen de inrichtinghouders het ongewone voorval te melden bij het bevoegd gezag en daarbij alle relevante gegevens te verstrekken. - Artikel 13 Wet Bodembescherming (Zorgplicht) Ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen. - Besluit ozonlaag afbrekende stoffen WMS 2003 art 5 lid 4 Op de koel- en vriesinstallaties met een elektromotorisch vermogen van meer dan 500 Watt zijn de bepalingen gesteld in of krachtens het Besluit ozonlaag afbrekende stoffen WMS 2003 art 5 lid 4 van toepassing.
8.
Geen strijdigheid met wetten en algemene regels
Overeenkomstig artikel 8.9 Wm is er voor zorg gedragen dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet, danwel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, Wm genoemde wetten.
9.
Toetsing aan weigeringsgronden
Op grond van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. De vergunning dient in ieder geval te worden geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming is met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid Wet milieubeheer, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen dan wel, indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met de regels als bedoeld in artikel 8.9 Wet milieubeheer. Wij hebben deze aspecten beoordeeld en zijn van mening dat er geen gronden bestaan om de vergunning te weigeren. 10.
Zienswijzen
Gedurende de termijn van ter inzage legging is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen omtrent het voornemen om deze vergunning te verlenen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door Xella Cellenbeton Nederland B.V. te Vuren. De zienswijzen luidden samengevat: 1) Voorschrift 1.9.2 is bezwarend omdat structuurwijzigingen in de eigen groep zouden leiden tot een meldingsplicht. Voorgesteld wordt om het voorschrift aan te passen dat alleen wijzigingen met betrekking tot personen van buiten de Xella-groep gemeld moeten worden. 2) Hoofdstuk 2.2 en voorschrift 2.2.1 hebben onder andere betrekking op een kogelmolen, brekerij en zaagmachine. Deze zijn niet binnen de inrichting aanwezig. 3) De in voorschrift 2.5.3 opgenomen maatregelen zijn niet in lijn met hetgeen in de considerans is afgewogen. Met de maatregelen, zoals deze in de considerans zijn opgenomen is een afdoende beschermingsniveau bereikt. De aspecten: - bij mechanisch transport de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur zijn voorzien van een afscherming in de vorm van windreductieschermen of sproeiers; - open transportsystemen in de buitenlucht worden afgeschermd tegen windinvloeden door middel van langsschermen, dwarsschermen of halfronde overkappingen. Zijn danwel niet in lijn met de afwegingen uit de considerans, danwel hebben geen betrekking op de zandbunkers. Verzocht wordt dan ook om deze elementen uit voorschrift 2.5.3 te verwijderen. 4) Voorschrift 2.6.1 is niet geënt op het productieproces en overbodig. Malen vindt niet plaats. Verzocht word om dit voorschrift te laten vervallen. 5) Voorschrift 2.7.1 is niet eenduidig. Er is geen sprake van onverhard terrein. Verzocht wordt om dit voorschrift anders te formuleren. Het buitenterrein (te oosten van de fabriekshal) wordt periodiek geveegd. Hiermee is ons inziens in voldoende mate gewaarborgd dat de stofverspreiding wordt beperkt. 6) In voorschrift 2.5.2 ontbreekt het woord ‘dient’. 7) In de considerans in hoofdstuk 2 Aanvraag, derde alinea is de volgende zin niet afgemaakt: ‘daarom wordt hiervoor expliciet een termijn van 5 jaar na het van kracht worden van de beschikking’. 8) In voorschrift 1.2.4. is verwezen naar voorschriftenparagraaf 2.5.. Deze paragraaf heeft geen betrekking op afval.
11.
Weerlegging zienswijzen
Ad 1.
Een kleine wijzigingen in de organisatie, op gebied van bestuur, dient er niet voor te zorgen dat er een melding gedaan moet worden. Het betreffende voorschrift is aangepast door een verwijzing te maken naar de Xella-groep zoals voorgesteld in de zienswijze. In de aanvraag en de considerans wordt niet gesproken over een kogelmolen, brekerij en zaagmachine. Deze items zijn uit het betreffende voorschrift gehaald. De maatregelen gesteld in voorschrift 2.5.3 komen voort uit paragraaf 3.8.7 van de NeR, dit zoals ook beschreven is op pagina 6 van de considerans. Voorschrift 2.5.3 is wel in lijn met de considerans.
Ad 2. Ad 3.
Ad 4.
Ad 5.
Ad 6. Ad 7. Ad 8.
12.
Tekstueel is voorschrift 2.5.3. niet goed verwoord. De laatste twee opsommingen hebben niets te maken met het lossen van zand in de zandbunker. Wel hebben ze te maken met het transport/verplaatsen van zand. De twee opsommingen zijn gewijzigd in respectievelijk voorschrift 2.5.4 en 2.5.5. Pagina 13 van de aanvraag, onder het kopje Hoofdactiviteiten wordt gesteld: ‘het productieproces bestaat samengevat uit het mengen van droge grondstoffen tot droge mortel….’.Vervolgens wordt op pagina 15 beschreven onder het kopje 4.2 productieproces, dat een van de fasen om tot het eindproduct te komen is het doseren en mengen van grond- en hulpstoffen tot droge lijmmortel. De hoofdgrondstoffen voor de productie van lijmmortel is zand, kalk, cement en gips. Zo wordt even later vermeld. Deze beschrijving geeft aan dat het gestelde voorschrift wel degelijk gericht is op het productieproces. Er worden geen producten gemalen binnen de inrichting. Het betreffende voorschrift wordt hierop aangepast. De strekking van dit voorschrift is ons inziens wel eenduidig. Het betreffende voorschrift is volgens paragraaf 3.8.7 van de NeR opgesteld, zoals beschreven in de considerans. Volgens bijlage 1-kaart 2 bij de aanvraag behoren de gronden ten noorden van de fabriekshal ook tot de inrichting. Dit is onverhard terrein, waardoor het voorschrift wel van toepassing is. In dit voorschrift is het woord ‘dient’ toegevoegd. De betreffende zin is aangevuld met het woord ‘gegeven’ Er zijn geen voorschriften opgesteld in voorschriftenparagraaf 2.5 die betrekking hebben op opslag van afval. De verwijzing is uit het voorschrift gehaald.
Conclusie
Gelet op de vorenstaande overwegingen concluderen wij dat de vergunning onder voorschriften kan worden verleend. 13.
Besluit
Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij: 14.
de gevraagde vergunning te verlenen; dat de gehele aanvraag deel uit maakt van de vergunning, met uitzondering van deel II; aan de vergunning de bijgevoegde voorschriften te verbinden. Ondertekening en verzending
datum: 30 oktober 2007 Hoogachtend, namens het college van burgemeester en wethouders,
J.A.B.W. van Lith Afdelingshoofd Bouwen, Milieu en Handhaving
Verzonden op:
Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: Xella Nederland B.v., Mildijk 141, 4214 DR Vuren;
Behoort bij de beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal van: 30 oktober 2007
Mij bekend, Namens hen,
J.A.B.W. van Lith afdelingshoofd Bouwen, Milieu en Handhaving
VOORSCHRIFTEN
Xella Cellenbeton Nederland B.V. (lijmmortelfabriek) Mildijk 141, 4214 DR te Vuren
INHOUDSOPGAVE Pagina Begrippen ........................................................................................................................................................18 1. Algemene voorschriften ............................................................................................................................23 1.1. Geluid .................................................................................................................................................23 1.2. Afvalstoffen.........................................................................................................................................24 1.3. Lucht...................................................................................................................................................24 1.4. Verlichting...........................................................................................................................................24 1.5. Veiligheid............................................................................................................................................25 1.6. Bodembescherming ...........................................................................................................................25 1.7. Afvalwater...........................................................................................................................................27 1.8. Energie ...............................................................................................................................................27 1.9. Nazorg................................................................................................................................................28 2. Bijzondere voorschriften m.b.t. activiteiten die in de inrichting worden verricht .......................................29 2.1. Opslag in silo’s van kalk, cement, gips en droog zand ......................................................................29 2.2. Emissiepunten van de zanddroger.....................................................................................................29 2.3. Luchtbehandelinginstallaties ..............................................................................................................29 2.4. Emissie-onderzoek.............................................................................................................................30 2.5. Stofverspreiding door verplaatsing en opslag van zand, cement, kalk en gips .................................30 2.6. Productieproces .................................................................................................................................31 2.7. Open terrein .......................................................................................................................................31 2.8. Opslag van brandbare vloeistoffen in emballage...............................................................................31 2.9. Gebruik en opslag van gasflessen .....................................................................................................32 2.10. Opslag dieselolie in een bovengrondse tank ...................................................................................32 2.11. Stofexplosies ....................................................................................................................................32 2.12. Laboratoriumruimten ........................................................................................................................33
3. Bijzondere voorschriften m.b.t. de bedrijfsvoering van de inrichting ........................................................34 3.1. Onderhoud en schoonmaak...............................................................................................................34 3.2. Controle van installaties en voorzieningen ........................................................................................34 3.3. Bewaren van documenten .................................................................................................................34
Begrippen
In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder:
AI-18: Arbo-Informatieblad 18 ” Laboratoria” van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sdu 3e druk. ATEX 95: Europese richtlijn 94/9/EG (Atex 95): "Apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar explosiegevaar kan heersen", gepubliceerd op 23 maart 1994. ATEX 137 Europese richtlijn 1999/92/EG (Atex 137) "Veilig werken in explosieve omgeving", gepubliceerd op 16 december 1999. BEVOEGD GEZAG: Burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaal; BEDRIJFSRIOLERING: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of naar een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater; BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert; BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren; BRANDBARE VLOEISTOF: stof in vloeibare toestand die een vlampunt heeft dat hoger ligt dan 55 OC; CUR/PBV: Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen; DRUKAPPARATUUR: drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, alsmede, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen; GASFLES: een cilindrische drukhouder, voorzien van één aansluiting met klep- of naaldafsluiter, die bedoeld is voor meermalig gebruik en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter;
GELIJKWAARDIGE INSTELLING: instelling in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst met betrekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft afgesloten; GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN: gebouwen of objecten, aangewezen krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder;
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
19/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
GELUIDNIVEAU: het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IECpublicatie nr. 651, uitgave 1979; GEVAARLIJKE STOF: stoffen of preparaten die ingevolge het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen zijn ingedeeld als: a.
ontvlambare stoffen;
b.
zeer vergiftige stoffen;
c.
vergiftige stoffen;
d.
schadelijke stoffen;
e.
corrosieve stoffen;
f.
irriterende stoffen;
g.
oxyderende stoffen, met uitzondering van peroxyden en nitraathoudende meststoffen;
h.
licht onvlambare stoffen (K1vloeistoffen), met uitzondering van: I.
stoffen die bij kamertemperatuur zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en ten slotte kunnen ontbranden;
II.
stoffen die in gasvormige toestand, bij atmosferische druk, met lucht onvlambaar zijn;
III.
stoffen die bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen;
HUISHOUDELIJK AFVALWATER Afvalwater dat qua aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater van particuliere huishoudens. (afvalwater van toiletten, douches en kantoren) KERENDE VOORZIENING: Een niet vloeistofdichte voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen tijdelijk zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr, LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999; MOTORVOERTUIGEN: alle gemotoriseerde voertuigen, behalve bromfietsen en invalidevoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen; NEN: een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven norm;
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
20/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
NER Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht, Infomil, NPR 7910-2 Nederlandse Praktijkrichtlijn “Gevarenzone-indeling met betrekking tot stofontploffingsgevaar” NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen; ONTVLAMBARE STOF: stof of preparaat in vloeibare toestand met een vlampunt van ten minste 21 0C en ten hoogste 55 0C; OPENBAAR RIOOL: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, PGS 15: Richtlijn 15 van de Publicatiereeks gevaarlijke stoffen, getiteld "Richtlijn opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid”, uitgave 28—62005 incl. erratum 5-7-2005; PGS 30 Richtlijn 30 van de Publicatiereeks gevaarlijke stoffen, getiteld “Vloeibare aardolieproducten, buitenopslag kleine installaties”, uitgave 10-6-2005; PIEKNIVEAU (LAmax): maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand "F" of "fast". RENDABELE MAATREGELEN OF VOORZIENINGEN: de maatregelen of voorzieningen die binnen een redelijke tijd zijn terug te verdienen, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke neveneffecten. Hierbij wordt uitgegaan van de binnen de branche gebruikelijke terugverdientijden. Uitgangspunt is dat een terugverdientijd tot en met vijf jaar als redelijk wordt beschouwd. De terugverdientijd zal mede afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het bedrijf en het tijdstip waarop de maatregel/voorziening wordt uitgevoerd. De inrichting heeft binnen termen van redelijkheid ruimte om bij de besluitvorming over de maatregelen of voorzieningen aansluiting te zoeken bij andere investeringsbeslissingen of -ritmen van het bedrijf.
VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD: een veiligheidsinformatieblad als bedoeld in artikel 2 van het Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
21/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag; WONING: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning: behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2, of die op een bedrijventerrein is gelegen met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare;
Normbladen Voorzover een CUR/PBV-Aanbeveling, DIN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van voorzieningen, constructies, toestellen en apparaten wordt bedoeld de voor de datum waarop deze beschikking van kracht geworden is, laatst uitgegeven aanbeveling of norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande voorzieningen, constructies, toestellen en apparaten betreft de aanbeveling of norm die bij de aanleg c.q. installatie van die voorziening, constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald; Besteladressen Publicaties zijn ten minste verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: a. AI-(bladen) en PGS-richtlijnen zijn te downloaden. b. DIN-, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie Instituut, afdeling Verkoop, Postbus 5059, 2600 GB Delft (tel. 015-2690256, fax 015-2690271); c. BRL-richtlijnen bij: KIWA NV, Postbus 70, 2280 AB Rijswijk (tel. 070-3953535, fax 070-3953420);
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
22/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Algemene voorschriften
Geluid Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat: a. de niveaus op plaatsen en tijdstippen, welke zijn genoemd in onderstaande tabel 1, niet meer mogen bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Positie (zie figuur 1 in bijlage)
Grenswaarden beoordelingsniveaus in dB(A) 07:00-19:00
19:00-23.00
23:00-07:00
3A
Woning Waaldijk 91
30
24
23
3B
Woning Waaldijk 91
37
31
28
8
Woning Waaldijk 85
20
17
14
12
Woning Mildijk 78
24
20
17
13
Woning Merellaan 32
24
20
17
14
Woning Dwarsweg 107
43
41
40
15
Woning Mildijk 143
54
46
39
Tabel 1. Grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) b. de meet- beoordelingshoogte bedraagt 1,5 meter boven plaatselijk maaiveld in de dagen avondperiode en 5 meter boven plaatselijk maaiveld in de nachtperiode. c. controle op de voorschriften, door metingen en berekeningen, moeten worden uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (HMRI-II, uitgave 1999).
Om aan de grenswaarden van voorschrift 1.1.1 te kunnen voldoen worden (ten minste) de volgende, in het akoestisch rapport (Peutz, rapportnummer F 2504-9 d.d. 20 april 2006) op blz. 16 genoemde, geluidsreducerende maatregelen getroffen, met uitzondering van het geluidscherm. De maatregelen moeten binnen 12 maanden na het inwerking treden van dit besluit zijn uitgevoerd. Binnen 3 maanden na de voornoemde termijn wordt een akoestisch onderzoek overgelegd waaruit door metingen blijkt dat wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden uit voorschrift 1.1.1. Voor het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat: a. de niveaus op alle plaatsen, welke zijn genoemd in tabel 1, niet meer mogen bedragen dan 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode. b. de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur ingevolge tabel 1 geldende piekniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op het laden en lossen; c. de meet- beoordelingshoogte bedraagt 1,5 meter boven plaatselijk maaiveld in de dagen avondperiode en 5 meter boven plaatselijk maaiveld in de nachtperiode. d. controle op de voorschriften, door metingen en berekeningen, moeten worden uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (HMRI-II, uitgave 1999).
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
23/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Afvalstoffen Afvalstoffen moeten van elkaar worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Deze verplichting geldt in ieder geval voor: a. b. c. d. e.
papier- en kartonafval, kunststofafval, Houtafval, gevaarlijk afval, overig afval.
Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, moeten van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven. Op alle verpakkingsmaterialen, opslagtanks of containers waarin afvalstoffen zijn opgeslagen, moet zijn aangegeven welke afvalstof er in opgeslagen is. De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat daarbij geen geur- of stofemissie naar de omgeving plaatsvindt Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen moeten direct worden opgeruimd. Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen moeten zo snel mogelijk worden geneutraliseerd of geabsorbeerd. De aard en de hoeveelheid van de aanwezige absorptie- of neutralisatiemiddelen moet zijn afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke stoffen moeten als gevaarlijk afval worden behandeld en opgeslagen.
Lucht Verwarmings- en stookinstallaties moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Een verbrandingsmotor van een vorkheftruck moet zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn; de verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat; Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting.
Verlichting De verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting dan wel ten behoeve van reclamedoeleinden, en werkzaamheden zoals lassen en snijden moet zodanig worden uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
24/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Veiligheid Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden, moeten voldoende brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn, één en ander zoals aangegeven op de tekening behorende bij de milieuvergunningaanvraag. Brandblusmiddelen moeten duidelijk zichtbaar zijn opgehangen, steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. Acculaders, accu's, en accumulatorbatterijen moeten tijdens het laden zijn opgesteld in een goed geventileerde ruimte, en in een lekbak, tenzij droge accu’s worden gebruikt. Ook andere installaties, waarbij explosieve gassen kunnen ontstaan, moeten zijn opgesteld in een goed geventileerde ruimte. Een noodstroomaggregaat moet tijdens het in werking zijn, zijn opgesteld in een goed geventileerde ruimte. Een binnen de inrichting aanwezig drukvat voor perslucht moet: a. b.
c.
geschikt zijn voor de druk en temperatuur, waaronder het in werking wordt gebracht; zijn goedgekeurd door de betrokken Minister aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige; iedere 6 jaar voor periodiek onderzoek worden aangeboden aan een instantie zoals genoemd onder b.
Bodembescherming Binnen 1 maand na het verplaatsen en/of uitbreiden van bodembedreigende handelingen moet een onderzoek naar de nulsituatie van de bodem worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag terzake kundig geacht adviesbureau. Ten aanzien van dit nulsituatieonderzoek geldt: a.
b.
c. d.
e.
Het onderzoek dient zich ten minste te richten op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen en op de plaatsen waar bodembedreigende handelingen plaatsvinden dan wel zullen plaatsvinden; Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB" (DGM/IPO/VNG/BSB, uitgave oktober '93), volgens de Nulsituatie-optiek; in afwijking van het genoemde onderzoeksprotocol kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie indien hieromtrent voor de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek schriftelijke goedkeuring is verkregen van het bevoegd gezag;. De opzet van het onderzoek dient een maand voor uitvoering van het onderzoek ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd; Het onderzoek moet zo mogelijk vóór de bouw c.q. het aanbrengen van opstallen en/of niet-verplaatsbare voorzieningen die samenhangen met deze activiteiten, verricht worden; De resultaten van het onderzoek moeten binnen 2 maanden na het uitvoeren van het veldwerk aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
In geval van het buiten werking stellen van de inrichting of een gedeelte daarvan (voor zover daar bodembedreigende handelingen of opslagen plaatsvinden), moet een onderzoek naar de eindsituatie van de bodem worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag terzake kundig geacht adviesbureau. Ten aanzien van dit eindsituatie-onderzoek geldt: a.
Het onderzoek dient zich ten minste te richten op die plaatsen waar bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden, op de stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vorm(d)en en op de deellocaties die ook zijn betrokken in de onderzoeken die bij de aanvraag zijn gevoegd (zie ook considerans)
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
25/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
b.
c. d.
Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB" (DGM/IPO/VNG/BSB, uitgave oktober '93), volgens de Nulsituatie-optiek; in afwijking van het genoemde onderzoeksprotocol kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie indien hieromtrent voor de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek schriftelijke goedkeuring is verkregen van het bevoegd gezag. De opzet van het onderzoek dient een maand voor uitvoering van het onderzoek ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd; Uiterlijk binnen 1 maand na het tijdstip van het buiten werking stellen dient het bevoegd gezag in kennis gesteld te worden van de resultaten van het onderzoek.
Het is in de inrichting verboden om voor de bodem en het grondwater schadelijke stoffen in of op de bodem te brengen. preventieve voorzieningen
De inrichting moet zodanig zijn uitgevoerd en in werking zijn dat te allen tijde sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A) in de zin van de NRB. Dit geldt niet voor de bestaande bedrijfsriolering: deze moet echter wel dicht zijn en bestand zijn tegen het af te voeren afvalwater. Nieuwe vloeistofdichte voorzieningen moeten worden aangelegd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 65 (Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen). Om te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico moeten op de volgende locaties de volgende bodembeschermende voorzieningen en/of maatregelen aanwezig zijn: Nr
1
bedrijfsonderdeel
Opslag HBO in bovengrondse tank,
Bodembedrei-
Basis
gende stof
emissie
minerale olie
2
NRB-indeling
Voorzieningen en maatregelen
Bodemrisico
1.3
visueel toezicht, opruimmiddelen,
A
getraind personeel
in lekbak 2
opslag reinigings-
schoonmaak-
middelen, smeermiddelen
middelen, olie
4
3.4
Lekbak, visueel toezicht, opruimmiddelen, A getraind personeel
Dit houdt in dat de opslag van reinigingsmiddelen en smeermiddelen in een lekbak moet plaatsvinden. Hiervoor is gekozen in plaats van voor alleen een kerende vloer omdat er nauwelijks toezicht plaatsvindt in de compressorruimte. Deze maatregel moet direct na het van kracht worden van de beschikking zijn getroffen.
In de inrichting moeten de instructies aan het personeel aanwezig zijn, zoals de instructie met betrekking tot de handelswijze bij het morsen van bodembedreigende stoffen. Onder aftap-, bemonsteringspunten en afvulplaatsen moeten lekbakken of andere vloeistofkerende voorzieningen aanwezig zijn, zodanig dat gelekte of gemorste vloeistoffen worden opgevangen. De opgevangen vloeistoffen moeten op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden afgevoerd. Inspectieprogramma bodembeschermende voorzieningen Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
26/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Ten minste halfjaarlijks moeten de bodembeschermende voorzieningen en maatregelen worden geïnspecteerd. De bevindingen van deze inspecties moeten worden verwerkt in een rapport welke moet worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor het bevoegde gezag (zie hiervoor ook paragraaf 3.3). In deze rapportage moet de volgende informatie worden opgenomen: a. b. c. d. e.
een overzicht van geïnspecteerde voorzieningen; de wijze van inspectie (visueel, monstername, metingen etc.) wie de inspectie heeft uitgevoerd en op welke datum; per voorziening de inspectieresultaten; welke acties bij de geconstateerde onregelmatigheden zijn of nog zullen worden ondernomen.
Afvalwater Bedrijfsafvalwater mag niet in een riolering worden gebracht indien dat water: a. b. c. d. e. f.
bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, bedrijfsafvalstoffen bevat, waarvan kan worden voorkomen dat ze in dat bedrijfsafvalwater terecht komen, een gevaarlijke afvalstof is of bevat, waarvan kan worden voorkomen dat deze de riolering terecht komt, stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt, grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat, of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen of zand bevat. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen mag niet meer dan 30 mg/liter bedragen.
Bedrijfsafvalwater dat in een openbaar riool wordt gebracht: a.
b. c.
mag niet de doelmatige werking belemmeren: 10. van dat riool; 20. van een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, noch 30. van de apparatuur die behoort bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk; mag niet de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, belemmeren en mag geen of zo beperkt mogelijke nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Voorschrift 0 is van overeenkomstige toepassing op afvalwater dat wordt gebracht in een andere voorziening voor de inzameling van afvalwater en het transport daarvan.
Energie In geval de deelname van de inrichtinghouder aan de meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 beëindigd wordt, stelt inrichtinghouder het bevoegd gezag hier onverwijld van in kennis. Binnen de inrichting dient het energieverbruik te worden geregistreerd voor wat betreft: a. het gasverbruik in m3 op jaarbasis; b. het elektriciteitsverbruik in kWh op jaarbasis.
Deze gegevens dienen ten minste 5 jaar te worden bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag te worden overlegd
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
27/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Nazorg Ter bescherming van het milieu blijven de aan deze vergunning verbonden voorschriften uit paragraaf 1.9 en voorschrift 1.6.2. gedurende 5 jaar nadat deze vergunning haar geldigheid heeft verloren onverminderd van kracht. Onder de in dit voorschrift genoemde zinsnede "aan deze vergunning verbonden voorschriften" dient tevens te worden verstaan "voorschriften die aan de vergunning verbonden zijn geweest". Degene die voornemens is de inrichting of een gedeelte daarvan buiten werking te stellen, dient dit voornemen vóór het beëindigen aan het bevoegd gezag te melden. Ditzelfde geldt bij het overdragen van de inrichting aan een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon, die niet tot de Xella-groep behoort. Bij een omstandigheid als bedoeld in het vorige voorschrift kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende nadere eisen stellen: a.
dat de binnen de inrichting (nog) aanwezige afvalstoffen en andere stoffen die om welke reden dan ook niet (meer) worden of kunnen worden toegepast, binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, uit de inrichting moeten worden verwijderd;
b.
dat de binnen de inrichting (nog) aanwezige installaties, tanks, toestellen en/of toebehoren die om welke reden dan ook niet (meer) worden of kunnen worden toegepast, binnen een door het bevoegd gezag nader te bepalen termijn, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, uit de inrichting moeten worden verwijderd.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
28/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Bijzondere voorschriften m.b.t. activiteiten die in de inrichting worden verricht
Opslag in silo’s van kalk, cement, gips en droog zand de silo's moeten elk zijn voorzien van een overvulbeveiliging bijvoorbeeld in de vorm van een niveau-aanwijzer; bij een vullingsgraad van meer dan 95% moet dit onmiddellijk worden gesignaleerd door middel van een akoestisch en/of visueel alarm; het vullen van de silo's dient dan onmiddellijk te worden gestaakt; de silo’s moeten ook zijn voorzien van een explosieluik. Het vullen van een silo moet onder voortdurend toezicht plaatsvinden; op elk gewenst moment moet het vullen kunnen worden gestopt; verbindingen tussen de silo en het transportmiddel moeten stofdicht zijn. Bij het vullen van de silo’s moet de uit de silo's ontwijkende lucht worden afgevoerd naar een doekfilterinstallatie, zonder dat het stof zich in de omgeving kan verspreiden. Afvoer van het afgescheiden stof moet geschieden zonder dat dit zich in de omgeving kan verspreiden. Onmiddellijk nadat een stof in een silo is overgebracht en de losslang is losgekoppeld, moet de vulleiding met een goed sluitende dop worden gesloten; Het leegblazen van bulktransportwagens, anders dan in de silo, is niet toegestaan; De metalen onderdelen van een installlatie of gesloten silo voor de opslag van fijnkorrelige stoffen, alsmede van het met de installatie of silo in verbinding staande leidingwerk, zijn geaard.
Het stofgehalte van de gereinigde lucht uit de silo’s mag ten hoogste 10 mg/m3 bedragen. Met ingang van 1 oktober 2010 bedraagt de stofemissienorm 5 mg/m3 . Deze concentratie mag niet worden bereikt door het, speciaal daarvoor, bijmengen van schone lucht.
Emissiepunten van de zanddroger. Het stofgehalte van de gereinigde lucht vrijkomend bij de zanddroger mag ten hoogste 10 mg/m3 bedragen. Met ingang van 1 oktober 2010 bedraagt de stofemissienorm 5 mg/m3. De gereinigde lucht moet zodanig worden afgevoerd door een leiding of schoorsteen, dat een goede verspreiding is gewaarborgd.
Luchtbehandelinginstallaties Filterinstallaties moeten zijn voorzien van een middel, waarmee het filtermedium met regelmatige tussenpozen wordt gereinigd. Het afgescheiden stof moet worden verzameld zonder dat de goede werking van de installatie wordt gestoord. Bewaring en afvoer moeten geschieden zonder dat het stof zich in de omgeving kan verspreiden. Jaarlijks moeten de filterinstallaties en de stoffilters worden gecontroleerd door een door het bevoegd gezag erkend deskundig bedrijf waarbij een controlebewijs met bevindingen van de controle moet worden bewaard in het milieulogboek. De filterdoeken moeten gemakkelijk toegankelijk en controleerbaar zijn; versleten of beschadigde filterdoeken moeten onmiddellijk worden uitgeschakeld en/of vervangen. Voor dat doel moeten reservefilters aanwezig zijn;
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
29/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
In of nabij de afvoerleidingen van doekfilters moeten voorzieningen zijn aangebracht voor het verrichten van controlemetingen; Van alle ingevolge de voorschriften uitgevoerde controles, metingen en inspecties, alsmede van alle werkzaamheden en storingen die extra luchtverontreiniging ten gevolge kunnen hebben, moet een overzichtelijk register worden bijgehouden; in wachtboeken moeten van alle bij storingen eventueel optredende additionele emissies, alle van belang zijnde gegevens worden vermeld, zoals tijdstip van de emissie, tijdsduur, aard en oorzaak, zodat achteraf zonodig de geëmitteerde hoeveelheid kan worden bepaald; het register en de wachtboeken moeten ten minste twee jaar in de inrichting worden bewaard en aan een daartoe bevoegd ambtenaar op diens verzoek worden overlegd; Indien een luchtzuiveringsinstallatie defect of verstopt raakt, moet de afzuiging en het productieproces waar de afzuiging plaatsvindt, onverwijld worden gestaakt. De luchtzuiveringsinstallaties dienen hiertoe van een (audio-visueel) alarmeringssysteem te zijn voorzien.
Emissie-onderzoek De inrichtinghouder moet door een, door het bevoegd gezag erkende, deskundige een emissieonderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek moet blijken of wordt voldaan aan de in deze paragraaf gestelde emissienormen die gelden per 1 oktober 2010. De opzet van het onderzoek moet uiterlijk 1 januari 2010 ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gezonden. Omtrent de uitvoering van het onderzoek kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen. De rapportage van het onderzoek moet binnen drie maanden na de goedkeuring van de opzet van het onderzoek aan het bevoegd gezag ter goedkeuring worden gezonden. Het onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd als de leverancier van de luchtbehandelingsinstallatie garandeert dat aan de emissienorm kan worden voldaan en als deze garantieverklaring door het bevoegd gezag is goedgekeurd.
Stofverspreiding door verplaatsing en opslag van zand, cement, kalk en gips Zichtbare stofverspreiding mag niet plaatsvinden Ter beperking van diffuse stofemissie ten gevolge van continu mechanisch transport moeten kalk (S1), cement (S1) en gips (S3), al dan niet gemengd, in een gesloten systeem worden getransporteerd, waarbij de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur dient te zijn voorzien van een omkasting, deze omkasting dient continue te worden afgezogen en het afgezogen stof moet zoveel mogelijk worden teruggevoerd in de productstroom. Tijdens het lossen van zand in de zandbunker moet : -
de storthoogte worden beperkt tot minder dan één meter; bij windkracht 8 (20 m/s) de overslagactiviteiten worden gestaakt.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
30/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Bij mechanisch transport (via b.v. transportbanden, schroef- of kettingtransporteurs) moet de inlaat- en afwerpzijde van de transporteur zijn voorzien van een afscherming in de vorm van windreductieschermen of sproeiers. Open transportsystemen in de buitenlucht moeten worden afgeschermd tegen windinvloeden door middel van langsschermen, dwarsschermen of halfronde overkappingen.
Productieproces Het mengen van zand, kalk, cement en gips is slechts toegestaan in een, op onderdruk gehouden gesloten ruimte mengapparatuur waarbij de afgezogen lucht moet worden gereinigd. De ruimten waarin de grondstoffen worden gedroogd, moeten zodanig zijn uitgevoerd dat de betreffende werkzaamheden geen stofverspreiding veroorzaken.
Open terrein Stofverspreiding ten gevolge van verkeer op en vanaf het opslagterrein dient te worden beperkt door: − − −
− − −
het aantal verkeersactiviteiten op het terrein zo gering mogelijk te houden; transport op het terrein zo mogelijk continu mechanisch of pneumatisch plaats te laten vinden; autoverkeer te beperken tot verharde wegen die regelmatig schoongemaakt worden (voor de frequentie van het schoonmaken zie voorschrift 2.4.2.); het afschermen van wegen van het onverharde terrein; de snelheid van voertuigen op het terrein te beperken; de wegen van het terrein te sproeien.
De buitenterreinen moeten regelmatig worden geveegd, teneinde te voorkomen dat zichtbare stofverspreiding optreedt. Op basis van de aanvraag is dit één keer per maand en plaatsspecifiek wanneer daar stof wordt geconstateerd.
Opslag van brandbare vloeistoffen in emballage Brandbare vloeistoffen, zoals smeerolie en afgewerkte olie, moeten worden bewaard in doelmatig, goed gesloten emballage. De emballage voor de opslag van brandbare vloeistoffen moet dicht en voldoende sterk en geschikt zijn voor de desbetreffende stof, en zijn voorzien van een etiket, waarop op een te allen tijde duidelijk te onderscheiden wijze is aangegeven welke stof zich in de verpakking bevindt. De emballage met brandbare vloeistoffen moet zijn opgeslagen in een vloeistofdichte bak. De inhoud van de vloeistofdichte bak moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste emballage, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige emballage. De vloeistofdichte bak moet voldoende sterk zijn om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk. Tevens moet de bak bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. Indien emballage met brandbare vloeistoffen lekt, moet de lekkage terstond worden verholpen of moet de inhoud van de emballage terstond worden overgebracht in niet lekkende emballage dan wel moet de lekkende emballage worden overgebracht in een zogenaamd overvat. Gemorste of gelekte vloeistof moet zo spoedig mogelijk worden opgeruimd en behandeld overeenkomstig de voorschriften van de paragraaf Afvalstoffen.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
31/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Ledig ongereinigd vaatwerk moet worden behandeld als gevuld vaatwerk.
Gebruik en opslag van gasflessen Gasflessen moeten worden gebruikt en opgeslagen overeenkomstig de eisen voor gevaarlijke stoffen die hiervoor zijn gesteld in hoofdstuk 6 van de PGS15, met uitzondering van voorschriften 6.2.7 en 6.2.17. Een opslagplaats voor gasflessen is niet voor onbevoegden toegankelijk. In een werkruimte mag ten hoogste één laskar aanwezig mag zijn per 50 m2 vloeroppervlakte. Gasflessen die niet aan een vaste plaats zijn gebonden, moeten buiten werktijd zijn ondergebracht op een vaste plaats, welke in overleg met de plaatselijke brandweer nader moet worden bepaald.
Opslag dieselolie in een bovengrondse tank De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet plaatsvinden conform de PGS 30 ’Vloeibare aardolieproducten. Buitenopslag in kleine installaties’, van welke richtlijn de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 niet van toepassing zijn op een bovengrondse tank die reeds was opgericht voor 1 januari 2000. Voor nieuwe tanks en tanks opgericht na 1 januari 2000 mag van deze richtlijn in overleg met het bevoegd gezag gemotiveerd worden afgeweken.
Stofexplosies in ruimten met een verhoogd stofontploffingsgevaar zoals silo's mag niet worden gerookt een en ander moet door middel van opschriften op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt. het in de gebouwen neergeslagen stof moet regelmatig worden verwijderd bijvoorbeeld door middel van een tegen stofexplosie beveiligde stofzuiger of een centraal stofzuigsysteem. In ruimten met een verhoogd stofontploffingsgevaar, zoals silo's en de ruimten waarin de retentiemiddelen worden bijgestort, moet de elektrische installatie voldoen aan de eisen die zijn gesteld in NEN 1010 en NEN 1014. De inrichtinghouder moet door een, door het bevoegd gezag erkende, deskundige een onderzoek laten uitvoeren naar de noodzaak tot het uitvoeren van maatregelen om ontsteking te voorkomen overeenkomstig de richtlijnen 11999/92/EG (ATEX 137) en 94/9/EG (ATEX 95). De opzet van het onderzoek moet binnen zes maanden na het van kracht worden van de vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gezonden. Omtrent de uitvoering van het onderzoek kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen. De rapportage van het onderzoek moet binnen drie maanden na de goedkeuring van de opzet van het onderzoek aan het bevoegd gezag ter goedkeuring worden gezonden. Indien uit de rapportage blijkt dat maatregelen nodig zijn, moeten deze binnen 3 maanden na het verschijnen van de rapportage zijn genomen. In het rapport moet ondermeer worden aangegeven welke “schoon huishouden”-maatregelen nodig zijn. De NPR 7910-2 geeft aanwijzingen voor schoon huishouden. In de norm “Gevarenzone-indeling met betrekking tot stofontploffingsgevaar” volgens de IEC 61241-10 en de EN 50281-3, wordt de mate van schoon huishouden bepaald en betrokken bij de classificatie van ruimten. Indien “schoon Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
32/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
huishouden”-maatregelen redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn moet maatregelen worden getroffen overeenkomst de gevarenzone-indeling zonder “schoon huishouden”-maatregelen.
Laboratoriumruimten Algemeen
laboratoriumruimten en de daarin uitgevoerde bewerkingen moeten voldoen aan het gestelde in het Arbo-Informatieblad 18 “Laboratoria” van het Ministerie van SZW. In aanvulling gelden de in deze paragraaf vermelde voorschriften. Bij de zuurkast dient binnen handbereik een brandblusapparaat aanwezig te zijn. Bewerkingen met chemicaliën waarbij gevaarlijke, schadelijke of giftige stoffen, gassen en/of dampen kunnen vrijkomen mogen uitsluitend worden verricht in daarvoor bestemde en geschikte zuurkast; deze kast moet zijn voorzien van hiervoor bestemde, genormaliseerde veiligheidstekens. Wanneer bij het werken in de zuurkast brandbare- of explosieve dampluchtmengsels kunnen ontstaan, mogen er geen waakvlammen en dergelijke worden gebruikt; elektrische inrichtingen moeten explosieveilig zijn; niet explosieveilige elektrische apparatuur dient volledig spanningsloos te worden gemaakt, of uit de kast te worden verwijderd. Bij brand moet de afzuiging kunnen worden geblokkeerd; behalve door middel van een schakelaar op de buitenkant van de kast, moet er ook een mogelijkheid zijn om buiten het lokaal de stroom naar de ventilator uit te schakelen. De elektrische installatie, met inbegrip van bevestigingsmiddelen, moet zo zijn ingericht, beschermd, opgesteld en aangesloten, dat de aanwezigheid van vocht of bijtende gassen, dampen of stoffen hierop geen schadelijke invloed kan hebben; hierbij moet rekening zijn gehouden met de eigenschappen van de bijtende gassen, dampen of stoffen. Aansluitingen voor gas, water, perslucht en dergelijke moeten van buitenaf zijn te bedienen. bergingen onder de zuurkast mogen geen opslagplaats zijn voor een handvoorraad chemicaliën die hevig met elkaar kunnen reageren en daarbij giftige of explosieve mengsels kunnen vormen, hiervoor moet een aparte afgezogen berging aanwezig zijn; de vloeibare chemicaliën die in de berging onder een zuurkast opgeslagen zijn moeten in een productbestendige, vloeistofdichte bak zijn geplaatst, die de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10 % van de overige verpakkingen kan bevatten. de afgezogen lucht van de zuurkast moet worden afgevoerd naar buiten.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
33/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
Bijzondere voorschriften m.b.t. de bedrijfsvoering van de inrichting
Onderhoud en schoonmaak De inrichting moet regelmatig worden schoongemaakt en dient te verkeren in een goede staat van onderhoud. Insecten, knaagdieren en ander ongedierte moeten zo vaak als nodig is worden verwijderd en bestreden. De binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen moeten regelmatig worden afgevoerd. Zwerfafval dat afkomstig is van de inrichting en aanwezig is in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting moet worden ingezameld en afgevoerd. Indien aan emballage lekkage ontstaat, moet deze lekkage worden onmiddellijk verholpen. Bij lekkage moet worden voorkomen dat: a. b. c.
vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem terechtkomen, giftige of explosieve gassen of dampen zich verspreiden, en geurhinder in de omgeving ontstaat.
Controle van installaties en voorzieningen Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud worden verricht. Op een verwarmings- of stooktoestel met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, moet bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling worden uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde aan voorschrift 1.3.1. te voldoen. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a.
een voor die activiteit of activiteiten ingevolge de Certificatieregeling voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan stookinstallaties, gecertificeerde rechtspersoon, of b. een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. Brandblusmiddelen moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de Regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen, of door een ten minste gelijkwaardige instelling.
Bewaren van documenten De onderstaande overzichten en documenten dienen binnen de inrichting aanwezig te zijn: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k.
(een kopie van) de vergunning, inclusief de gewaarmerkte vergunningaanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften; een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister; de resultaten van uitgevoerde akoestische onderzoeken en bodemonderzoeken ter plaatse van het bedrijf; de jaarlijkse rapportage en audit opgesteld naar aanleiding van het Energie Besparings Plan (EBP) de actuele veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; certificaten of bewijzen van de installatie van de binnen de inrichting aanwezige filters en verwarmingsinstallaties; de rapportage van de inspectie van de bodembeschermende voorzieningen; geldige onderhoudscontracten met betrekking tot in de inrichting aanwezige installaties, voor zover deze zijn opgesteld; schriftelijke verklaringen, verslagen met betrekking tot onderhoud (incl. keuringen en inspecties) van filters, verwarmingsinstallaties); jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van gas, water en elektriciteit; afgiftebewijzen van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen;
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
34/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer
p.
Schriftelijke instructies voor het personeel met betrekking tot handelswijze bij bodembeschermende voorzieningen en maatregelen (o.a. handelswijze bij morsen) Alleen bepaalde registraties en overzichten (m.n. jaarlijks terugkerende overzichten, verklaringen en registraties en afgiftebewijzen) hoeven slechts gedurende een beperkte periode (5 jaar) te worden bewaard; andere zaken, welke eenmalig worden afgegeven of een aantal jaren geldig blijven, moeten ten allen tijde binnen de inrichting aanwezig zijn.
Xella Cellenbeton Nederland B.V. Mildijk 141 te Vuren
35/14
definitieve beschikking Wet milieubeheer