Vernieuwing van de grondwaterbescherming in Drenthe
Tycho Vermeulen Peter Leendertse Rob Hoekstra
CLM Onderzoek en Advies BV Culemborg, januari 2005 CLM 606 - 2005
Inhoud _______________________________________________________________________________________
Samenvatting
I
1 Inleiding
1
2 Risicostoffen en bronnen 2.1 Grondgebruik 2.2 Gewasbescherming 2.3 Meststoffen 2.4 Bollenteelt in Drenthe 2.5 Conclusies en aanbevelingen
3 3 3 4 4 5
3 Vernieuwing Uitvoeringsregeling 2004 3.1 Systematiek: resultaatbeloning, terugkoppeling en maatregelen 3.2 Beloningssystematiek 3.3 Bemesting 3.4 Nieuwe procedure voor resultaatbeloning 3.5 Borging
7 7 8 9 9 10
4 Activiteitenagenda vijf jaar 4.1 Inleiding 4.2 Verantwoordelijkheden 4.3 Doelgroepen 4.4 Kennisoverdracht 4.5 Van uitvoeringsregeling naar gebiedscontracten 4.6 Gebiedscontracten 4.7 Registratie-borging-beoordeling-terugkoppeling
11 11 11 12 12 12 13 14
5 Niet-landbouw 5.1 Gemeenten 5.2 Schelpenpaden 5.2.1Doel 5.2.2Adviezen 5.3 Golfbanen
15 15 15 15 15 16
6 Advies 6.1 Hoofdconclusies 6.2 Structurele landbouwaanpak 6.3 Niet-landbouw 6.4 Gebiedscontracten
17 17 17 18 18
Bronnen
19
Bijlage 1 Middelengebruik in Drenthe
21
Bijlage 2 Het gebruik van bestrijdingsmiddelen op verhardingen en in het openbaar groen
25
Bijlage 3 Scenario Bollenteelt Drenthe
27
Bijlage 4 Beheer van schelpenpaden
31
Bijlage 5 Grondwatervriendelijke maatregelen voor de kennisgroepen van Waterleidingsmaatschappij Drenthe
33
Bijlage 6 GewasbeschermingsPlan voor schoon grondwater
35
Bijlage 7 Voorbeeldformulier terugkoppeling
37
Bijlage 8 Persbericht: Nieuwe stimuleringsmaatregelen
39
Samenvatting ______________________________________________________________________ In dit project heeft CLM in opdracht van de WMD een activiteitenagenda opgesteld voor de grondwaterbescherming in Drenthe. Deze activiteitenagenda gaat uit van een probleemanalyse van de mogelijke vervuilingsbronnen in Drenthe. Als opstap naar deze agenda heeft CLM een advies uitgebracht voor vernieuwing van de uitvoeringsregeling van het lopende convenant tussen de WMD, de NLTO en de provincie Drenthe. Het uiteindelijke advies voor deze vernieuwing is tot stand gekomen na overleg met telers, adviseurs en de provincie Drenthe. De activiteitenagenda sluit aan op deze vernieuwing en geeft richting aan voor de grondwaterbescherming door de WMD in de komende vijf jaar. Risicostoffen en bronnen Zowel de landbouw als de niet-landbouw zijn potentiële risico’s voor de grondwaterbescherming. Het beleid van de WMD wordt afgestemd op de drinkwaternormen van een maximale concentratie bestrijdingsmiddel van 0,1 µg/l (en 0,5 µg/l als somparameter) en 50 mg/l nitraat. De normen voor bestrijdingsmiddelen kunnen via het model van de milieubelastingspunten (mbp) omgerekend worden naar 100 mbp per toepassing en 500 mbp als somtotaal. Deze (modelmatige) normen voor bestrijdingsmiddelen worden sterk overschreden door de bollenteelt (23 maal, exclusief natte grondontsmetting1) en in mindere mate door de aardappelteelt en de bietenteelt. Ook in andere teelten, zoals maïs en tarwe, worden de normen overschreden. Het gemiddelde gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (somtotaal) in deze teelten ligt echter op de norm. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de niet-landbouw blijkt laag te zijn. Gemeentes in Drenthe proberen zo ecologisch mogelijk het groen en de verhardingen te onderhouden. Deze praktijk staat echter onder druk door de hoge kosten die het met zich meebrengt. Het risico van het gebruik van meststoffen in de landbouw is in dit project niet onderzocht. Monitoringsgegevens van de WMD tonen aan dat nitraatuitspoeling een probleem is voor het grondwater in Drenthe. Landbouw 2004 CLM adviseerde in het kader van dit project over een vernieuwing van de uitvoeringsregeling van het lopende convenant tussen WMD, NLTO en provincie Drenthe. Het advies is afgestemd met telers, adviseurs en de provincie Drenthe en heeft geleidt tot een vernieuwing van de uitvoeringsregeling. De vernieuwing houdt in: • Scherpere doelen voor de hectarebijdrage (vergoeding op basis van gepresteerde milieubelasting); • Aandacht voor studiegroepen hoog houden; • Meer aandacht voor het uitvoeren van grondwatervriendelijke maatregelen via maatwerkbenadering (bv. individuele telers, of telers in een regio ondersteunen bij implementatie van nieuwe technieken); • Meer aandacht voor monitoring, terugkoppeling, kennisontwikkeling en kennisoverdracht; • “maatwerkbenadering” specifiek uitwerken in samenwerking met enkele ‘top’beschermers: telers in gevoelige grondwaterbeschermingsgebieden.
1
Een behandeling met natte grondontsmetting levert een overschrijding van 21.000 maal de norm van 100 mbp. I
De selectie en de samenwerking met enkele ‘top’beschermers is niet opgenomen in de rapportage. De WMD en CLM zullen in de zomer 2004 enkele ondernemers benaderen voor participatie en een samenwerkingstraject uitzetten. De doelstellingen van de samenwerking zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit dit rapport: voorkomen van normoverschrijding in het grondwater voor mineralen en gewasbeschermingsmiddelen door het ondersteunen van grondwaterbeschermende maatregelen. Niet-landbouw Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door gemeenten in Drenthe blijkt laag. Alle geïnterviewde gemeenten (zes) passen zoveel mogelijk alternatieve bestrijding toe. Deze praktijk staat onder druk door de hoge kosten die ermee gemoeid zijn. CLM adviseert alert te zijn op eventuele omslag in het beleid van het terreinbeheer bij gemeentes in Drenthe. Overige gebruik van bestrijdingsmiddelen, zoals bij beheer van bedrijventerreinen, sportvelden, etc., is niet onderzocht. Enkele specifieke knelpunten liggen bij het beheer van schelpenpaden en golfbanen. CLM doet enkele concrete aanbevelingen in hoofdstuk 5 en adviseert ervaringen van terreinbeheerders van gemeenten te benutten voor de genoemde knelpunten. Agenda In de activiteitenagenda voor de komende vijf jaar doet CLM de aanbeveling gebiedscontracten af te sluiten met bedrijven en instellingen in gevoelige wingebieden. Een gebiedscontract is een raamovereenkomst tussen de WMD en de (agrarisch) ondernemers uit een gebied. In deze contractuele overeenkomst staan afspraken over (bovenwettelijke) prestaties (bv. behalen van de grondwaternormen) en tegenprestaties (bv. ondersteuning bij investering in systeem-innovaties). Deze overeenkomst wordt verder uitgewerkt naar contracten met de individuele ondernemers, waar doelen, maatregelen en activiteiten op bedrijfsniveau in worden afgesproken. De voordelen van werken met gebiedscontracten zijn dat de WMD zich kan richten op risicogebieden en –teelten, hectarevergoeding kan loslaten en betere borging op geleverde prestaties. Participatie van bedrijven wordt gestimuleerd door de tegenprestaties van de WMD, de winst voor het imago, mogelijkheden voor gebieds-samenwerking (efficiënte benutting van mestafzet, machinerie, loonwerker, weerpaal, etc.) en de verplichting voor grondwaterbescherming die wordt opgelegd door de provincie. De inhoudelijke doelstelling voor de grondwaterbescherming zou gebaseerd moeten zijn op de drinkwaternorm van 0,1 µg/L per bestrijdingsmiddel (somtotaal van 0,5 µg/L) en 50 mg/L nitraat. Deze norm kan vertaald worden naar 100 milieubelastingspunten per behandeling of 500 voor het somtotaal. Voor toediening van meststoffen is hier geen algemeen geldende aanvoersnorm aan te geven. Gebiedscontracten moeten ondersteund worden door kennisontwikkeling en relevante monitoring en evaluatie. WMD doet er goed aan te blijven investering in kennisontwikkeling over grondwaterbescherming in de bedrijfsvoering (zowel landbouw als niet-landbouw). Dit kan zowel via de lopende studiegroepen als via de praktijkervaringen van de ‘top’beschermers. Monitoring en evaluatie moet verlopen via de cyclus van: registratie – borging – beoordeling – terugkoppeling. Momenteel vindt registratie plaats, maar bestaat de borging slechts uit bureau-controle bij de WMD. Deze borging kan uitbesteed worden door aan te sluiten bij bestaande (markt)certificaten. De beoordeling van de gegevens zal moeten gebeuren aan de hand van de normen: 0,1 µg/L per bestrijdingsmiddel (somtotaal van 0,5 µg/L) en 50 mg/L nitraat. De beoordeling moet vervolgens worden teruggegeven aan de agrariër, zodat de ondernemer inzicht krijgt in de relevantie van de bedrijfsvoering en de relatie met de normen.
II
CLM adviseert het contact met de toptelers te benutten als startpunt voor een gebiedscontract. De afspraken met deze individuele telers kunnen gebruikt worden om naburige agrariërs te winnen deel te nemen aan een overeenkomst met de WMD. De WMD kan hiermee een sneeuwbaleffect van geborgde grondwaterbescherming veroorzaken in de belangrijke, of gevoelige waterwingebieden.
III
IV
1
Inleiding _________________________________________________________________________________ Via resultaatbeloning heeft de Waterleiding Maatschappij Drenthe (WMD) de afgelopen jaren agrariërs in grondwaterbeschermingsgebieden gestimuleerd tot een grondwatervriendelijke landbouw. De WMD wilde deze aanpak vernieuwen, onder andere omdat factoren die een rol spelen bij de uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat zijn veranderd. Zo is het bestrijdingsmiddelenpakket deels gesaneerd via de generieke regelgeving, hoewel momenteel via vrijstellingen sommige uitspoelingsgevoelige bestrijdingsmiddelen blijven. Daarnaast neemt het areaal bollenteelt, waar veel gebruik gemaakt wordt van bestrijdingsmiddelen, in Drenthe toe. Ook wordt via het provinciaal beleid de regelgeving in de Drentse grondwaterbeschermingsgebieden versoepeld. Verder heeft de WMD vastgesteld dat bepaalde delen van de gebieden meer aandacht verdienen omdat daar het risico op uitspoeling het grootst is. Tenslotte gebruiken ook andere partijen, zoals gemeenten, bestrijdingsmiddelen en is het van belang ook deze partijen aan te spreken. Werkwijze Voor vernieuwing van de aanpak is het belangrijk helder inzicht te hebben in de problemen en een duidelijk beeld te hebben van de doelen op de middellange termijn, bijvoorbeeld voor een periode van vijf jaar. CLM is daarom begonnen met een probleemanalyse en het stellen van doelen voor de grondwaterbescherming. Vervolgens is de uitvoeringsregeling van 2004 vernieuwd. Tenslotte is er een advies opgesteld voor de grondwaterbescherming voor de komende vijf jaar. De voorgestelde aanpak maakt een effectievere inzet van de financiële middelen van de WMD mogelijk, onder andere door het stimuleringsbeleid sterker te richten op de aandachtsgebieden en risicoteelten. Concreet zijn de volgende activiteiten uitgevoerd (leeswijzer): Stap 1: Analyse van de probleemstoffen en bronnen, inclusief een scenario voor grondwaterbescherming bij toenemende bollenteelt in Drenthe (hoofdstuk 2); Stap 2: Advies voor vernieuwing van de uitvoeringsregeling voor 2004, inclusief het organiseren van ‘top’beschermers in de gebieden (hoofdstuk 3); Stap 3: Activiteitenagenda voor de komende vijf jaar, inclusief aanbevelingen voor monitoring en evaluatie (hoofdstuk 4). Verder geeft hoofdstuk 5 een beschrijving van niet-landbouwkundig gebruik van bestrijdingsmiddelen en aanbevelingen hoe bij dit gebruik grondwaterbescherming kan worden toegepast. Hoofdstuk 6 geeft tenslotte de conclusies en aanbevelingen. De selectie en de samenwerking met enkele ‘top’beschermers is niet opgenomen in de rapportage. De WMD en CLM zullen in de zomer 2004 enkele ondernemers benaderen voor een dergelijke samenwerking. De ‘top’beschermers zijn bedrijven die samen met de WMD een voortrekkersrol in grondwaterbescherming willen vervullen. Deze rol wordt ingevuld met maatwerk voor goede bescherming op het bedrijf. De doelstellingen van de samenwerking zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit dit rapport: voorkomen van normoverschrijding door grondwaterbeschermende maatregelen te stimuleren, kennisvermeerdering en -overdracht en gebiedsgerichte visie.
1
2
2
Risicostoffen en bronnen _________________________________________
2.1
Grondgebruik Het grondgebruik in de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden is als volgt: (zie tabel 1)
Tabel 1:
statistieken (%) van grondgebruik in Drenthe in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden in 2001
%
Bebouwing
Bos
Bouwland Weiland
Overig *
Areaal (ha)
Waterwingebied
7
48
2
30
13
532
Grondwaterbeschermingsgebied
5
20
35
33
7
6149
totaal
5
22
32
33
8
6682
*water, zand, heide, overig
Tabel 1 laat zien dat 65% (4334 ha) van het areaal grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied in landbouwkundig gebruik is.
2.2
Gewasbescherming De WMD stemt haar landbouwbeleid af op de drinkwaternormen, te weten een maximale concentratie van bestrijdingsmiddelen van 0,1 µg/l per stof (en 0,5 µg/l als somparameter) en 50 mg/l nitraat. De grondwaternormen voor bestrijdingsmiddelen kunnen op landbouwbedrijfniveau weergegeven worden in milieubelastingspunten (mbp). Voor milieubelastingspunten komt dit neer op maximaal 100 mbp bij een org. stofgehalte van 1,5 3 % (reëel voor de situatie in Drenthe) voor eenmalige toepassing en 500 voor de totale jaarlijkse toepassingen. Op basis van de monitoring van bestrijdingsmiddelen in de meetputten blijkt binnen aandachtsgebieden uitspoeling van bestrijdingsmiddelen plaats te vinden. Op basis van het gebruik zoals geregistreerd door de agrariërs is een aantal specifieke bestrijdingsmiddelen met uitspoelingsrisico voor de Drentse gebieden aan te wijzen met behulp van de milieubelastingspunten (bijlage 1). Op basis van het landelijk gebruik van middelen in de niet-agrarische toepassingen (o.a. door gemeenten) zijn ook enkele risicomiddelen aan te wijzen (bijlage 2). Bestrijdingsmiddelen met uitspoelingsrisico in 2002 in de gebieden zijn (vetgedrukt zijn de stoffen die bij een org.stofgehalte van 1,5-3 % meer dan 1000 milieubelastingspunten bereiken): aldicarb, bentazon, bromoxynil, carbendazim, chloorthalonil, chloridazon,cymoxanil, desmedifam, diflufenican, ethofumesaat, mancozeb, metribuzin, pyridaat, clopyralid, glufosinaat-ammonium, rimsulfuron, triflusulfuron-methyl, terbutylazin, mecoprop-p, desmedifam,
3
metsulfuron-methyl, MCPA, ethoprofos, metsulfuron-methyl, fluazifop-P-butyl haloxyfop-p-methylester, isoproturon, tebuconazool cycloxidim, fluroxypyr, metamitron, triadimenol en amidosulfuron. Dit betreft alle stoffen die in de landbouw worden toegepast. Met name in de aardappelteelt is de milieubelasting van het grondwater het hoogst. Bestrijdingsmiddelen met uitspoelingsrisico in 2002 vanuit de niet-agrarische toepassingen zijn: dichlobenil (BAM), MCPA, MCPP en glyfosaat (AMPA).
2.3
Meststoffen Op basis van de monitoring van nitraat in de meetputten van verschillende grondwaterbeschermingsgebieden is duidelijk dat dit een risicostof is. De norm voor nitraat wordt soms overschreden. Uitspoeling vanuit landbouwgronden vormt voor nitraat de belangrijkste bron. De grondwaternormen voor meststoffen kunnen op landbouwbedrijfsniveau weergegeven worden in maximale mestgift (stikstof en fosfaat). De (modelmatige) relatie tussen mestgift en normoverschrijding is echter per bodemsoort verschillend. De mestwetgeving zal zich in 2006 meer gaan richten op de verbruiksnormen voor zowel organische mest als kunstmest. De WMD zal hierbij het doel van 50 mg/l in de bovenste grondwaterlaag moeten nastreven. De norm van 50 mg/l moet vertaald worden naar verbruiksnormen op de specifieke bodemsoorten in Drenthe.
2.4
Bollenteelt in Drenthe De bollenteelt in Drenthe groeit. Omdat bollenteelt veel gebruik maakt van bestrijdingsmiddelen en mineralen, maakt de WMD zich zorgen over de gevolgen van deze ontwikkeling voor de kwaliteit van het grondwater. CLM is gevraagd om de gevolgen van uitbreiding van de bollenteelt voor het grondwater te kwantificeren. In dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de bevindingen. Bijlage 3 geeft het volledige onderzoek weer. Er wordt ingegaan op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in de bollenteelt in relatie tot het grondwater. De bollenteelt in Drenthe bestaat voornamelijk uit de teelt van lelies (91%) en had in 2003 een omvang van 810 hectare. De bollenteelt veroorzaakt door het hoge gebruik van werkzame stoffen een groot risico voor het grondwater. Zonder natte grondontsmetting wordt de milieubelasting naar het grondwater geschat op 11.5002 mbp/ha. Een behandeling met natte grondontsmetting (metam-natrium) veroorzaakt een milieubelasting van 2.100.000 mbp. Vergeleken met de andere teelten in Drenthe (maïs (438 mbp/ ha) en consumptieaardappelen (3276 mbp/ha)), veroorzaakt de teelt van bollen een zware belasting van het grondwater. Om op gebiedsniveau de drinkwaternorm voor bestrijdingsmiddelen in het grondwater van 0.1 µg stof/l te behalen, zou 1 hectare bollenteelt gecompenseerd moeten worden met 23 hectare grond waar geen grondwaterbelastende middelen gebruikt worden. De sterkst milieubelastende middelen zijn: Maneb, Gallant 2000 (a.s. haloxyfop-p-methylester) en Pyramin (a.s. chloridazon). Met name bij contractteelt worden relatief veel middelen gebruikt.
2
Milieubelastingspunten zijn berekend op een organische stofgehalte van 1,5-3% en toepassing in het zomerseizoen (maart-september). 4
In een eerder project in de bollenteelt werden stikstofoverschotten waargenomen van 114 kg/Ha op zandgrond en 50kg/ha op kleigrond, terwijl het fosfaatoverschot 15 kg/ha op zand of –12 kg/ha op klei bedroeg.
2.5
Conclusies en aanbevelingen •
•
•
•
De huidige landbouwpraktijk in Drenthe vormt een risico voor het grondwater door de uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen naar het grondwater. De belangrijkste risicoteelten zijn bollenteelt, aardappelteelt en bietenteelt; Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de bollenteelt is hoger dan in andere teelten. De milieubelasting als gevolg van dit middelengebruik ligt gemiddeld 23 maal boven de wenselijk milieubelasting voor de grondwaterbescherming van 500 mbp. Deze berekening is exclusief natte grondontsmetting; Het mineralengebruik in de bollenteelt ligt op het maximum dat wenselijk is voor grondwaterwinning. Meer gebruik van mineralen kan te hoge nitraatgehalten in het grondwater veroorzaken. Het mineralengebruik in andere teelten is niet onderzocht in deze studie; Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het beheer van groen en verhardingen kan een groot risico vormen voor de grondwaterbescherming. Het huidig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door gemeenten in Drenthe levert echter weinig risico’s voor het grondwater. Er is geen onderzoek gedaan naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen op bedrijventerreinen, spoorwegen, kazerneterreinen, volkstuinen, etc.
5
6
3
Vernieuwing Uitvoeringsregeling 2004 __________ Bij de vernieuwing van de Uitvoeringsregeling hanteren we de volgende randvoorwaarden: 1. Telers moeten gestimuleerd worden maatregelen uit te voeren die de belasting van het grondwater, als gevolg van de teeltactiviteiten, verminderen en op den duur voorkomen. Structurele aanpassingen hebben de voorkeur boven tijdelijke wijzigingen in de bedrijfsvoering. 2. De te nemen maatregelen en aanpassingen van de bedrijfsvoering moeten passen binnen het teeltsysteem, en daar hun nut bewijzen. Maatregelen die puur gericht zijn op het “binnenhalen van de subsidie” beklijven niet. 3. De maatregelen met lagere milieubelasting moeten aansluiten bij diverse groepen van ondernemers. 4. Het is van belang om aan te sluiten bij de huidige systematiek en het hoge deelnamepercentage te behouden. Het voorstel is een systematiek te hanteren waarbij de resultaatbeloning wordt aangevuld met terugkoppeling van de prestaties en met aanbieden van maatregelen voor het bedrijf. Dit voorstel voor vernieuwing is besproken met een panel van telers en adviseurs en met de kleine commissie (NLTO, provincie Drenthe en WMD).
3.1
Systematiek: resultaatbeloning, terugkoppeling en maatregelen We stellen voor de volgende onderdelen in een systematiek voor een vernieuwde uitvoeringsregeling op te nemen: registratie van gewasbescherming en bemesting (ook nu onderdeel), kennis en gebruik van de milieumeetlat, terugkoppeling van de prestaties en keuzemaatregelen die in groepsverband of individueel zijn in te vullen (bijlage 5). 1.
Registratie Telers dienen een registratie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen (dierlijke mest en kunstmest) bij te houden, zoals dat deels ook in de oude uitvoeringsregeling geldt. De vergoeding voor het insturen van de registratie verschilt per teelt. Teelten waar registratie een grotere administratieve last met zich meebrengt, zoals de aardappelteelt, krijgen een hogere vergoeding. De vergoeding zal echter maximaal gelijk zijn aan de vergoeding in de oude uitvoeringsregeling. In afwachting van het nieuwe Europese beleid geeft de nieuwe uitvoeringsregeling geen vergoeding meer voor minder gebruik van dierlijke meststoffen. De Europese wetgeving wordt naar verwachting in 2006 ingevoerd. De WMD zal op basis van deze wetgeving de uitvoeringsregeling aanpassen. Om onduidelijkheid over het insturen van registratie te voorkomen, wordt de trend van het insturen van alle registraties niet onderbroken: de registratie van zowel het meststoffen als het gewasbeschermingsmiddelengebruik dienen ingestuurd te worden. 7
3.2
2.
Kennis en gebruik van de milieumeetlat Telers kunnen hun voordeel doen met het verkrijgen van inzicht in de milieubelasting voor grondwater van het gebruik van bestrijdingmiddelen, en de milieubelasting van een behandeling met alternatieve middelen. Met behulp van de milieumeetlat kunnen zij een bewuste keuze maken voor grondwatervriendelijke middelen. We stellen voor de score voor de milieubelastingspunten voor een groot deel de vergoeding te laten bepalen. Hiermee sluiten we aan bij de huidige regeling.
3.
Terugkoppeling Telers kunnen hun voordeel doen met beter inzicht in de eigen score in relatie tot de prestaties van collega’s. We stellen voor elke teler een beknopte schriftelijke terugkoppeling te geven (voorbeeld zie bijlage 7). Daarnaast biedt een jaarlijkse terugkoppelingsbijeenkomst telers de mogelijkheid om kennis uit te wisselen voor betere grondwaterbescherming. De nieuwsbrief zal, zoals nu al gebruikelijk, toelichting geven op maatregelen om het grondwater te beschermen.
4.
Keuzemaatregelen en kennisgroepen De WMD zal in de nieuwe regeling meer nadruk leggen op de individuele benadering middels de kennisgroepen. In kennisgroepen kiezen de telers maatregelen die geschikt zijn voor het bedrijf. Voor te nemen maatregelen die goed zijn voor bedrijfsvoering én voor het grondwater is een stimuleringsbijdrage beschikbaar. Het is ook mogelijk om buiten de kennisgroepen om maatregelen uit te voeren en daar stimuleringsbijdrage voor te ontvangen. Voorbeelden van maatregelen zijn het gezamenlijk aanschaffen van onderbladbespuitingstechniek (maisteelt), MLHD-meter, weerpaal, schoffelmachine, etc. Bijlage 5 geeft meer voorbeelden van maatregelen. De kennisgroepen zullen zich inhoudelijk richten op de belangrijke knelpunten in de teelt en het bestrijdingsmiddelengebruik dat daarmee gepaard gaat, zoals de problematiek van de vrijlevende aaltjes, phytophthora, bemesting (nitraat en fosfaat uitspoeling) en onkruiden (in suikerbieten en maïs). De deelnemers in de kennisgroepen werken op basis van een individueel gewasbeschermingsplan zoals aangegeven in bijlage 6. Kennis uit deze groepen kan verspreid worden naar de telers in het grondwaterbeschermingsgebied via een nieuwsbrief en via de jaarlijkse terugkopperlingsbijeenkomst. De deelnemers aan de kennisgroepen betalen EUR 125,= eigen bijdrage. Voorheen werd deze eigen bijdrage alleen in de veehouderijsector gevraagd. De deelnemers ontvangen 50% restitutie (EUR 62,50) bij een aanwezigheid van minimaal 75% aan de groepsbijeenkomsten.
Beloningssystematiek Invulling van de vergoeding is als volgt opgesplitst: • Resultaatbeloning voor een lage milieubelasting. Differentiatie tussen ‘eenvoudige en moeilijke’ gewassen. De beloning is op basis van clusters in plaats van de eerdere graduele relatie. Door de clusterbenadering kunnen telers eenvoudig de relatie leggen tussen elke behandeling met gewasbeschermingsmiddelen en de milieubelasting. Daarnaast biedt de clusterbenadering een heldere uitdaging voor de telers.
8
% van maximale vergoeding 0 30 50 70 100 100% staat gelijk aan:
Milieubelastingspunten per ha per jaar* aardappel maïs suikerbieten
granen
gras
>1500 1000-1500 800-1000 800-1 0
>100 70-100
>370 270-370
>100 85-100
>100 70-100
50-70 <50
50-270 <50
50-85 <50
50-70 <50
150 Euro
50 Euro
75 Euro
50 Euro
38 Euro
* clusters zijn gemaakt op basis van berekeningen van adviseurs en de registratiegegevens van 2002 en 2003.
•
3.3
Uitvoering van maatregelen: voor de uitvoering van maatregelen is een bijdrage beschikbaar op basis van de winst voor het grondwater, hoe structureel de inpassing is en de kosten die er voor de teler aan de maatregel verbonden zijn. De WMD voorziet hierin op basis van maatwerk. De studiegroep of een individuele teler kan maatregelen voordragen bij de WMD.
Bemesting Er worden grote wijzigingen in de meststoffenwetgeving voorzien. Het is op het moment van schrijven van deze nota nog niet duidelijk hoe het nieuwe beleid en de nieuwe wetgeving er uit zullen zien. Tot die tijd wordt er in de uitvoeringsregeling geen vergoeding gegeven voor minder gebruik van meststoffen. Er is wel vergoeding mogelijk voor het uitvoeren van maatregelen die het gebruik van meststoffen terugdringen. Enkele van deze maatregelen worden gegeven in bijlage 5. De maatregelen kunnen uitgevoerd worden in kennisgroepverband, maar ook op initiatief van een individuele teler. Daarnaast zal de WMD telers in aandachtsgebieden benaderen voor individuele begeleiding, en vergoeding op basis van maatwerk.
3.4
Nieuwe procedure voor resultaatbeloning De procedure wordt als volgt vormgegeven: 1. Na afloop van het jaar stuurt de teler registratie van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. 2. De WMD voorziet in kennisgroepen en ondersteunt telers bij de uitvoering van nieuwe maatregelen. 3. Teler krijgt terugkoppeling van prestatie van het afgelopen seizoen. Bij deze terugkoppeling wordt aangegeven wat de laagste score van milieubelasting was voor de betreffende teelt, en welke technieken/methoden de teler met de laagste milieubelasting hanteerde.
9
Extra activiteit in het kader van de grondwaterbescherming: 4. Jaarlijkse bijeenkomst voor telers in het grondwaterbeschermingsgebied waar resultaten van milieubelasting worden teruggekoppeld en kennis en ervaringen uit de kennisgroepen worden besproken. 5. Individuele advisering en begeleiding van (grotere) telers in aandachtsgebieden.
3.5
Borging De borging van het systeem kan worden uitgevoerd op basis van: • Insturen van de registratie van gewasbeschermingsmiddelen en mineralen; • Insturen van kopieën van aankoopbonnen van apparatuur om een maatregel uit te voeren.
10
4
Activiteitenagenda vijf jaar ____________________________________
4.1
Inleiding Een onderdeel van het project is het opstellen van een activiteitenagenda voor de bescherming van het grondwater in Drenthe. CLM adviseert de WMD welke stappen de komende vijf jaar uitgevoerd zouden moeten worden om het gewenste doel voor grondwaterbescherming te bereiken. Dit hoofdstuk geeft een voorstel voor het agrarisch beleid van de WMD voor de komende vijf jaar, en het tijdspad daar naartoe.
4.2
Verantwoordelijkheden Gedurende de uitvoering van het project is bij CLM het beeld ontstaan dat het agrarische bedrijfsleven en de Provincie Drenthe (delen van de) eigen verantwoordelijkheden voor grondwaterbescherming neerleggen bij de WMD. Hieronder beschrijven wij hoe de situatie ontstaan kan zijn, en wat de verantwoordelijkheden van de verschillende instanties zijn. In de provincie Drenthe bestaat een goede samenwerking tussen WMD, agrarisch bedrijfsleven en de provinciale overheid. Deze samenwerking is vastgelegd in een convenant en een uitvoeringsregeling. Het is echter de vraag of in de samenwerking de verantwoordelijkheden van de partners voldoende tot uiting komen. Ook zijn, sinds het ondertekenen van het convenant, de visie van partners op landbouw en grondwaterbescherming en de wettelijke kaders deels gewijzigd. Enkele voorbeelden van veranderingen die we waarnemen: • De provincie Drenthe wil minder provinciale regulering; • De provincie Drenthe wil ruimte scheppen c.q. behouden voor meer (agrarische) bedrijfsvoering (zoals bollenteelt); • Het nationale mestbeleid zit in een overgangsperiode. Dit maakt het onzeker voor alle partijen om na te gaan hoe ze om moeten gaan met het mestbeleid; • Uitvoering van het nationale gewasbeschermingsbeleid laat op zich wachten. Het mislukken van de onderhandelingen rond het convenant gewasbescherming betekent opnieuw onzekerheid over de nationale ontwikkelingen; Deze ontwikkelingen zetten de grondwaterbescherming onder druk. Door zich bewust te zijn van de verantwoordelijkheden van de verschillende organisaties kan de WMD haar eigen positie bepalen in de gezamenlijke aanpak. De partijen hebben de volgende verantwoordelijkheden: Provincie: • Wettelijke bescherming van het grondwater; • Opstellen en handhaven van een zwarte lijst (volgens wettelijk voorschrift, of bovenwettelijk); Agrarisch bedrijfsleven: • Bedrijfsvoering volgens de wettelijke voorschriften van de mestwetgeving, bestrijdingsmiddelenwetgeving, milieu- en bodemwetgeving;
11
WMD: • Produceren van veilig drinkwater dat voldoet aan de wettelijke normen (Waterleidingbesluit); • Het faciliteren en vergoeden van agrarische activiteiten boven het wettelijk niveau (verplichting voortvloeiend uit het convenant).
4.3
Doelgroepen Voor enkele teelten bevindt de uitspoeling van middelen en nitraat door het bestrijdingsmiddelengebruik en de mestgift zich inmiddels in de buurt van de grondwaternormen, en de doorberekende normen voor bestrijdingsmiddelengebruik en mestgift (grasland, maïs). Dergelijke teelten vormen alleen een risico voor het grondwater wanneer onnodig veel bespuiting of bemesting plaatsvindt. Het CLM stelt voor deze teelten extra aandacht te geven met kennisgroepen en voorlichting over aangepaste bedrijfsvoering gericht op grondwaterbeheer. Teelten of aandachtsgebieden waar de normen voor schoon grondwater nog lang niet gehaald worden, verdienen meer aandacht. Het betreft met name de aardappel-, suikerbieten- en bollenteelt. De uitvoeringsregeling kan worden toegepast om met de ondernemers van deze teelten gericht samen te werken. In de thans geldende regeling krijgen telers vergoeding voor de vermindering van milieubelasting en voor het uitvoeren van maatregelen. De teler is niet verplicht tot deelname, en kan gedurende het jaar zelfs besluiten om ermee te stoppen. Deze vrijblijvendheid veroorzaakt een risico voor de grondwaterbescherming. Een manier om dit risico te verkleinen is een contract met betrokken teeltbedrijven in een (deel van een) intrekkingsgebied aan te gaan. Het kader hieronder geeft een korte toelichting op wat een contract kan bieden voor zowel de WMD als voor de betrokken telers. In het contract moeten de beschreven grondwaternormen worden opgenomen.
4.4
Kennisoverdracht WMD voorziet in kennisontwikkeling en -overdracht in studiegroepverband. Daarnaast wil WMD samenwerken met enkele ‘top’beschermers om zodoende meer ervaring op te doen. De kennisverspreiding verloopt momenteel alleen via de studiegroepen. Andere media voor kennisverspreiding zijn: nieuwsbrieven of een jaarlijkse bijeenkomst. Tijdens de bijeenkomst kan de stand der techniek op het gebied van grondwaterbescherming besproken worden en kunnen ‘top’beschermers en studiegroepleden hun ervaringen delen. Daarnaast is zo’n jaarlijkse bijeenkomst een mooie gelegenheid om de terugkoppeling naar de telers van de resultaten te bespreken.
4.5
Van uitvoeringsregeling naar gebiedscontracten De vernieuwde uitvoeringsregeling introduceert een maatwerkbenadering en richt zich op maatregelen. De visie achter deze vernieuwing is dat zowel de WMD als het landbouwbedrijfsleven op de lange termijn niet gediend zijn bij hectarevergoeding. Hectarevergoeding heeft een afwachtende houding en afhankelijkheid bij de agrariërs tot gevolg. De vernieuwde uitvoeringsregeling doet een stap richting het
12
loslaten van hectarevergoeding, maar biedt tegelijkertijd perspectief door te faciliteren bij kennisontwikkeling en teeltmaatregelen (systeem-innovaties, gewasbeschermingsmiddelen vervangen). Het werken met gebiedscontracten is een volgende stap in het landbouwbeleid van drinkwaterbedrijven. Een gebiedscontract biedt de ruimte voor grondwaterbescherming, maatwerk en ondernemerschap. Investeringen van de WMD in de landbouw zullen moeten voldoen aan de volgende criteria: 1. Bovenwettelijke maatregel; 2. Toekomstgerichte investering (systeem-innovaties); 3. Maatregel met een aantoonbaar beschermend effect voor het grondwater. Dergelijke maatregelen kunnen opgenomen worden in een gebiedscontract (zie kader).
4.6
Gebiedscontracten Een gebiedscontract bestrijkt bovenwettelijke prestaties en tegenprestaties, en is een privaat-rechterlijke overeenkomst. Een gebiedscontract bestaat uit een paraplu-overeenkomst en individuele afspraken. De WMD en de betrokken telers (maximaal 20 telers uit één gebied per gebiedscontract) kunnen daarbij als “ondernemers onder elkaar” rond de tafel gaan om tot afspraken te komen. In de parapluovereenkomst staan zaken als: • gebiedsdoelen en resultaatverplichting (500 milieubelastingspunten gemiddeld per hectare per jaar, 50 mg/L N in het grondwater); • gebiedsactiviteiten (o.a. communicatie); • borging en controle (bijvoorbeeld door certificatie); • onder de paraplu-overeenkomst hangen individuele contracten. Prestaties van telers kunnen zijn: • inspanningsverplichting voor het behalen van de gebiedsdoelstelling; • het uitvoeren van keuzemaatregelen; • deelname aan kennisgroep; • borging van teeltwijze; Tegenprestaties van de WMD kunnen zijn: • vergoeding: bijvoorbeeld vergoeding voor het uitvoeren van de maatregelen naar inspanning en/of prestatie, de registratievergoeding koppelen aan aanwezigheid bij een jaarlijkse terugkombijeenkomst, etc.; • aanbieden van kennisgroepen; • beheren van natuurgebied in het contractgebied om zo de gemiddelde gebiedsdoelen (5oo mbp, 50 mg N) per hectare gemakkelijker te halen; • monitoring van prestaties. De prikkels voor telers om deel te nemen aan een gebiedscontract zijn: tegenprestaties van de WMD; • imago; • mogelijkheden voor gebieds-samenwerking (efficiënte benutting van mestafzet, machinerie, loonwerker, weerpaal, etc.); • verplichting voor grondwaterbescherming, opgelegd door de provincie.
13
Wij stellen ons contracten voor met een looptijd van 5 jaar. Enkele voorbeelden van dergelijke gebiedssamenwerkingen zijn: glastuinbouwbedrijven voor efficiënter energiegebruik, DZH & Bommelerwaard (zie kader).
Kader: Schoon water in de Bommelerwaard In de Bommelerwaard is een intensieve samenwerking tot stand gekomen tussen het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (DZH) en de boeren en tuinders. Het doel is door gezamenlijke inspanning de milieubelasting van de Afgedamde Maas, waaruit jaarlijks 80 miljoen kuub oppervlaktewater wordt gewonnen voor de bereiding van drinkwater, te verminderen. De aanpak richt zich op het verminderen van de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen uit de melkveehouderij, fruitteelt en de chrysantenteelt onder glas. Door het nemen van teeltmaatregelen dragen de boeren en tuinders bij aan het behalen van de kwaliteitsnormen in het oppervlaktewater. Een deel van de maatregelen wordt in de vorm van (gebieds)contracten overeengekomen. Hoewel het moeilijk blijkt om op het niveau van teelten grote stappen vooruit te zetten, is door de intensieve samenwerking draagvlak ontstaan voor de ‘aanpak aan de bron’.
4.7
Registratie-borging-beoordeling-terugkoppeling Monitoring en evaluatie werkt voor zowel de WMD als voor de betrokken agrariërs het beste als de cirkel van registratie-borging-beoordeling-terugkoppeling compleet is. De huidige registratie volstaat voor de doelen van de WMD, maar is erg arbeidsintensief. Door aan te sluiten bij bestaande registratie (certificatie) systemen kan het verzamelen van gegevens vereenvoudigd worden. Aansluiting bij certificatie levert direct een goede mate van borging van zowel de (registratie)gegevens als van de werkwijze. Dergelijke “verplichte” certificatie kan overeengekomen worden in de gebiedscontracten. De borging kan ook zonder certificatie door de WMD zelf uitgevoerd worden. De beoordeling van de gegevens zal moeten gebeuren aan de hand van de normen of doelstelling: 0,1 µg/L per bestrijdingmiddel (somtotaal van 0,5 µg/L) en 50 mg/L nitraat. De beoordeling moet vervolgens worden teruggegeven aan de agrariër, zodat de ondernemer inzicht krijgt in de relevantie van de bedrijfsvoering en de relatie met de normen.
14
5
Niet-landbouw ___________________________________________________________________ Er is in het kader van deze studie onderzoek gedaan naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw. Het onderzoek heeft zich gericht op het gebruik van gemeenten, terwijl er ook middelen gebruikt worden voor beheer van bijvoorbeeld bedrijventerreinen, spoorwegen, kazerneterreinen, volkstuinen, etc. Verder worden in paragraven 5.2 en 5.3 en in bijlage 4 specifieke maatregelen voorgesteld voor beheer van schelpenpaden en golfbanen, resp.
5.1
Gemeenten Het beheer van verhardingen en het openbaar groen in de belangrijkste gemeenten voor de grondwaterwinning in Drenthe wordt veelal milieubewust uitgevoerd, zo blijkt uit een korte interviewronde. De geïnterviewde gemeenten (Emmen, Assen, Westerveld, Aa en Hunze, Hoogeveen en Beilen) geven aan slechts chemische middelen te gebruiken als de situatie dat eist. Gemeenten maken gebruik van technieken als borstelen, branden, stomen, schoon houden van de straten en het aanleggen van bestratingen die minder gevoelig zijn voor onkruidvorming. Alle geïnterviewden geven echter aan dat er (relatief) hoge kosten gemoeid zijn met het duurzame beheer. Vanwege deze kosten overwegen beleidsmakers weer terug te keren naar chemisch beheer van groen en verhardingen.
5.2
Schelpenpaden
5.2.1
Doel Schelpenpaden worden opengebroken door onkruiden en grassen. Deze onkruiden en grassen moeten vervolgens verwijderd worden. Is het mogelijk het beheer van schelpenpaden chemie-vrij uit te voeren? Bijlage 4 geeft een overzicht van maatregelen die mogelijk zijn bij het beheer van schelpenpaden, met de voor- en nadelen. De belangrijkste aanbevelingen worden hieronder weergegeven.
5.2.2
Adviezen Voor zowel het toepassen van chemische of mechanische bestrijdingstechnieken is het moment van de behandeling van groot belang. • CLM adviseert de WMD terreinbeheerders te stimuleren de planning van de onkruidbestrijding aan te passen op het beste moment van bestrijding. In algemene termen is dit eind april/begin mei (maar voordat de onkruiden te groot zijn) en half september (voor de bladval). Het exacte moment zal per jaar verschillen als gevolg van schommelingen in temperatuur, zonuren en neerslag.
15
Bestrijden Er zijn enkele mechanische onkruidbestrijdingstechnieken beschikbaar voor het beheer van schelpenpaden: branden, schoffelen of stomen. Elke terreinbeheer zal ervaring op moeten kunnen doen met de verschillende technieken om de beste voor de specifieke situatie te kunnen bepalen. Nieuwe maatregelen zullen veelal geleidelijk doorgevoerd moeten worden. In veel gevallen zal eerst geëxperimenteerd moeten worden of het effect naar wens is en zal de toepasser gewend moeten raken met het uitvoeren.probeer wat het meeste aansluit (branden, schoffelen of stomen). • CLM adviseert WMD proeven uit te zetten bij terreinbeheerders, zodat de uitvoerders bekend kunnen worden met de technieken. Mochten de mechanische technieken niet effectief zijn, dan adviseert CLM dat er gewerkt wordt met laag-doserings technieken, zoals een “voeler” of een onkruidstick. Aanleg In de aanleg van paden kan rekening gehouden worden met het onkruidbeheer. In het geval van paden in het bos of in parken, kan gewerkt worden met betonpaden. CLM adviseert WMD de mogelijkheden van betonpaden te onderzoeken.
5.3
Golfbanen De WMD voert contractueel de uitvoering van het beheer van een golfbaan uit. Het beheer op deze baan zou een voorbeeldfunctie kunnen hebben voor grondwaterbescherming op golfbanen. Er zijn veel maatregelen beschikbaar voor het beheer van groen, verhardingen en grasvelden, maar over de inpasbaarheid en het effect van deze maatregelen bij het beheer van golfbanen is nog maar weinig bekend. Enkele knelpunten op golfbanen zijn: emelten, engerlingen, diverse schimmels, mossen en onkruiden. Verschillende type maatregelen zijn: • Intensief maairegime (heeft goed effect tegen de meeste onkruiden); • Beheer van paden zoals aangegeven in bijlage 4; • Onkruidbestrijding zoals aangegeven in bijlage 4. CLM adviseert intensief met de terreinbeheerder(s) samen te werken om alternatieve gewasbeschermingsstrategieën te toetsen. Diverse gemeenten, zoals bijvoorbeeld gemeente Westerveld, hebben veel ervaring opgedaan en zijn veelal bereid mee te denken over alternatieve bestrijdingsmethoden.
16
6
Advies______________________________________________________________________________________
6.1
6.2
Hoofdconclusies •
De huidige agrarische bedrijfsvoering veroorzaakt een risico voor de kwaliteit van het grondwater. Met name de teelt van bollen, aardappelen en bieten zorgen voor (aanzienlijke) normoverschrijdingen voor bestrijdingsmiddelen in het grondwater.
•
Ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in het openbaar groenbeheer en op verhardingen vormt een mogelijk risico. In Drenthe blijken gemeenten op het moment echter weinig chemische middelen toe te passen. Dat is gunstig voor de grondwaterkwaliteit. Bij veranderend beleid van de gemeenten, bijvoorbeeld vanwege de hogere kosten voor ecologisch beheer, neemt het risico op uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar het grondwater toe. Naast groenbeheer worden chemische middelen ingezet op schelpenpaden, op sportvelden en golfbanen. Voor deze toepassingen zijn nog maar weinig grondwatervriendelijke alternatieven bekend of in gebruik.
Structurele landbouwaanpak Teelten brengen een verschillend risico voor het grondwater met zich mee. Daarnaast verschillen gebieden in mate van gevoeligheid voor uitspoeling van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. CLM adviseert, vanwege het verschil in teelten, prioriteit moeten leggen bij hoog-risico-teelten (mn. Bollenteelt, aardappelteelt en bietenteelt) en een lichtere benadering te kiezen voor de laag-risico teelten. Ditzelfde geldt voor uitspoelingsgevoelige gronden en minder uitspoelingsgevoelige gronden. Met name op gevoelige gronden en bij risicoteelten is groot draagvlak onder agrariërs voor samenwerking met WMD noodzakelijk. CLM adviseert de samenwerking met agrariërs op te bouwen rond ‘topbeschermers3’ in bedrijfs- en gebiedsovereenkomsten (zie paragraaf 6.4). CLM adviseert de inspanningen te richten op de grondwaternormen: een maximale concentratie van bestrijdingsmiddelen van 0,1 µg/l per stof (en 0,5 µg/l als somparameter) en 50 mg/l nitraat. Deze normen kunnen via modelberekeningen omgezet worden naar verbruiksnormen. Deze verbruiksnormen zullen bij voorkeur op bedrijfsniveau gehaald moeten worden. Als dit in een specifiek geval niet mogelijk is, adviseert CLM de verbruiksnormen op niveau van intrekkingsgebied zeker te stellen. CLM adviseert de grondwaterbescherming in de landbouw te richten op kennisontwikkeling en daadwerkelijke toepassing van de milieuvriendelijke teelttechnieken.
3
Agrarisch bedrijf waar, in samenwerking met de WMD, grondwaterbeschermende maatregelen worden toegepast. Het bedrijf heeft een voorbeeldfunctie in de regio. 17
De WMD zal de agrariërs perspectief moeten bieden door te faciliteren in het uitvoeren van teeltmaatregelen (kennisgroepen instellen, vergoeding op basis van maatregelen). Hierbij moet de huidige hectarevergoeding worden losgelaten en worden gefocussed op het ondersteunen van grondwaterbeschermende innovaties op het niveau van het agrarisch bedrijf. In het specifieke geval van bollenteelt onder contract adviseert CLM om samen te werken met de opdrachtgever van de teelt. Belangrijke onderdelen in deze samenwerking zijn het voorkomen van natte grondontsmetting, het vervangen van grondwaterbelastende middelen door minder schadelijke middelen en het terugdringen van bemesting. CLM adviseert samen met de telers de leercyclus van registratie-borgingbeoordeling-terugkoppeling te implementeren in de samenwerking met agrariërs. De registratie is hierbij gelijk aan de huidige registratie. De borging slaat zowel op borging van de werkwijze als op borging van de registratie, en kan plaatvinden door aan te sluiten bij een bestaand (markt)certificaat of in eigen beheer door de WMD. Beoordeling van de gegevens zal moeten gebeuren aan de hand van de eerder genoemde normen op bedrijfs- of op gebiedsniveau. De terugkoppeling kan door individuele rapportage naar agrariërs en jaarlijkse bijeenkomst met alle betrokken agrariërs. De leercyclus wordt ondersteund door kennisontwikkeling uit de studiegroepen van WMD en van de ‘topbeschermers’.
6.3
Niet-landbouw CLM adviseert alert te zijn op eventuele wijzigingen in het beleid van gemeenten ten aanzien van beheer van groen en verhardingen. Bij wijzigingen van dergelijk beleid zou de WMD moeten in spelen met stimuleringsbeleid of lobby. In de paragraven 5.2 en 5.3 staan stapsgewijze aanpakken voor de grondwaterbescherming bij het beheer van schelpenpaden en golfbanen.
6.4
Gebiedscontracten CLM adviseert de samenwerking met agrariërs vorm te geven aan de hand van gebiedscontracten. Dergelijke contracten zijn beschreven in paragraaf 4.6. In gebiedscontracten kan WMD heldere en afrekenbare afspraken maken met agrariërs, en met gemeenten en andere organisatie waar terreinbeheer wordt toegepast. WMD kan de samenwerking starten aan de hand van een losse pilot-groep of samen met geselecteerde ‘topbeschermers’. CLM stelt voor dit laatste te doen: WMD start het proces reeds om afspraken te maken met deze topbeschermers over maatregelen, borging en vergoeding, etc. Deze afspraken zullen vastgelegd worden in contractvorm (prestatie-tegenprestatie). Door werving van andere telers uit dezelfde waterwingebieden kunnen deze “bedrijfscontracten” uitgroeien tot specifieke bedrijfsafspraken in een gebiedscontract. De topteler heeft hierbij een belangrijke (wervende) voorbeeldfunctie, terwijl de WMD de aanjager is die sterk faciliterend werk.
18
Bronnen ________________________________________________________________________________________
Uitvoeringsregeling WMD 2003 Onderzoek groen en verhardingen CLM Milieumeetlat 2003 CBS-2000 Eindrapportage project Bollen na 2000 Project Koeien & Kansen Project Zuid Oost Friesland: Contactpersoon dhr. Vasen KAVB. Contactpersoon: contactpersoon dhr. Osinga Werkgroep Bollenboos: contactpersoon dhr. Meems Provincie Drenthe: contactpersoon dhr. Smits en dhr. Van Burg
19
20
Bijlage 1 Middelengebruik in Drenthe _______________ Tabel 1:
Middelengebruik in Drenthe. Gegevens op basis van de bij de WMD ingezonden registratie Milieubelasting grondwater
middel
actieve stof 3-6% O.S.
Brouwgerst
MCPA VLB
MCPA
100
1,5-3%
Behande- dosering toelichting
O.S.
lingen
800
1
2
500
1 behandeling per seizoen. Dosering:1-3.8 kg/ha. Standaard dosering: 2
Consumptie MOCAP 20 aardappe-
ethoprofos
1375
15000
1
12,5
GS
len Gerst
door 1 teler toegepast: is geen standaard behandeling
ALLY
metsulfuron-
28
160
1
0,2
methyl
05% behandeld met Ally. Dosering wisselt. Gem. Onder de 0,1
MCPA VLB
MCPA
125
1000
1
2,5
500 Graszaad
standaard 1 behandeling van 2 kg/ha.
MATADOR tebuconazool
10,4
208
1
0,8
standaard 1 behandeling van 0,8-1 kg/ha.
MCPA VLB
MCPA
1
400
1
1
fluroxypyr
1,5
105
1
1,5
MCPA
50
400
1
1,00
500 STARANE 200 Haver (Gigant
MCPA VLB 500
in 50% van de gevallen 1 behandeling met 1 kg/ha
i.o.) Korrelmais
LADDOK N
bentazon
23
263
1
1,25
Pootaard-
AVISO DF
cymoxanil
350
350
1
2,5
appelen
40%: 1 behandeling met 2, 5 kg/ha
MOCAP 20
ethoprofos
2750
30000
1
25
metribuzin
25
245
1
0,07
Enkele keer
GS SENCOR WG TATTOO C
30%: 1 behandeling met 0,07 kg/ha
chloortha-
51
1080
2
3
lonil
gemiddeld 2 behandelingen met totaal 1,6-3 kg a.s/ha
TITUS
rimsulfuron
232
300
1
0,04
20%: 1 behandeling met 0,04 kg/ha
21
Rode bieten
Rogge
TRAMAT
ethofume-
200 EC
saat
96
1680
4
1,2
AGRICHEM
isoproturon
300
4500
1
3
MCPA
100
800
1
2
mecoprop-p
135
135
1
0,75
AGRICHEM terbutylazin
7,5
250
1
0,5
ISOPROTURON FLOW MCPA VLB 500 MCPP VLB 600 Snijmais
TERBUTY-
20% 1 behandeling met gem. 0,5 kg/ha
LAZIN F.W. BROPYR
bromoxynil
36
240
1
0,4
20% 1 behandeling met gem. 0,5 kg/ha
LADDOK N
bentazon
31
357
1
1,7
LIDO SC
pyridaat
82,5
855
1
1,5
30% 1 behandeling met gem. 1,7 kg/ha 20% 1 behandeling met gem. 1,5 kg/ha
TITUS
rimsulfuron
232
300
1
0,04
Suiker-
BRABANT
carbendazim
1
130
2
1
bieten
CAR-
enkele keer gemiddeld 2 behandelingen met totaal 1 kg / ha
BENDAZIM FLOW PYRAMIN
chloridazon
0
183
4
0,83
FL.
gemiddeld 0,9 kg per ha. Aantal behandelingen verschilt sterk
LONTREL
clopyralid
225
413
1
0,75
100
gemiddeld 2 behandelingen met totaal 0,73 kg / ha
FOCUS
cycloxydim
0
130
1
1
enkele keer
desmedifam
92
1650
1
1,5
enkele keer
ethofu-
ethofu-
120
2100
3
1,5
mesaat
mesaat
PLUS BETANAL PROGRESS OF gemiddeld 4 behandelingen met in totaal 1,6 kg /
VLB 200
ha (teruggerekend naar gebruik van ethofumesaat vlb 200 => 0,32 kg/ha )
FUSILADE
fluazifop-P-
45
250
1
2,5
enkele keer
300
900
1
0,5
enkele keer enkele keer
butyl GALLANT
haloxyfop-p-
2000
methylester
PIRIMOR
pirimicarb
2
194
1
0,78
SAFARI
triflusulfur-
182
270
2
0,052
on-methyl
gemiddeld 1,6 behandelingen met totaal 0,05 kg / ha
22
TBM Poot-
AVISO DF
cymoxanil
1260
1260
4
9
MCPA VLB
MCPA
50
400
1
1
aardappelen Winterrogge Winter-
500
30% 1 behandeling 1 liter/ha
AZUR
diflufenican
0
4800
1
4
enkele keer
MCPA VLB
MCPA
100
800
1
2
enkele keer
mecoprop-p
360
360
1
2
enkele keer
aldicarb
75
10500
1
7,5
enkele keer
chloortha-
51
1080
2
3
tarwe 500 MCPP VLB 600 Zetmee-
TEMIK 10
laardappe-
G GYPSUM
len TATTOO C
lonil AVISO DF
cymoxanil
18% 2 behandelingen met totaal 3 kg/ha
1295
1295
4
9,25
30% gem. 3 behandelingen met 9,25 kg/ha
MOCAP 20
ethoprofos
1320
14400
1
12
GS MCPA VLB
MCPA
5
40
1
0,1
500 SENCOR
5% 1 behandeling met 0,1 kg/ ha
metribuzin
87,5
875
1
0,25
WG TITUS
30% 1 behandeling met 12 kg/ha
40% 1 behandeling met 0,25 kg/ ha
rimsulfuron
232
300
1
0,04
40% 1 behandeling met 0,4 kg/ ha
Zomergerst
ALLY
metsulfuron-
0
160
1
0,2
methyl
enkele keer (veelal een lagere dosis, onder de 100 punten) behandeling is gangbaar: 1 behandeling met 0,02
AZUR
diflufenican
0
4800
1
4
enkele keer
ethofu-
ethofu-
200
3500
5
2,5
enkele keer
mesaat
mesaat 100
25
1
1
VLB 200 MCPA
MCPA
80% 1 behandeling met 1 kg /ha
MCPP VLB
mecoprop-p
270
270
1
1,5
metsulfuron-
4
24
1
0,03
100
800
1
2
enkele keer
600 Zomer-
ALLY
tarwe MCPA VLB
MCPA
500 MCPP VLB
PIRIMOR
gangbaar. Dosering varieert tussen 1 en 2 kg /ha
mecoprop-p
270
270
1
1,5
pirimicarb
5
375
3
1,5
600 Zonne-
gangbaar
methyl
bloemen
23
enkele keer
Tabel 2: Aantal percelen per gewasgroep teelt
aantal percelen
Asperges
2
Brouwgerst
6
Consumptie aardappelen
7
Gerst
14
Graszaad
4
Haver
2
Haver (Gigant i.o.)
1
Korrelmais
2
Parijse wortelen
3
Pootaardappelen
17
Rode bieten Rogge
1 4
Snijmais
71
Suikerbieten
77
TBM TBM Pootaardappelen Winterrogge
1 1 12
Wintertarwe
4
Wortelen
2
Zetmeelaardappelen
95
Zomergerst (+prestige)
67
Zomerrogge
1
Zomertarwe
14
Zonnebloemen
1
24
Bijlage 2 Het gebruik van bestrijdingmiddelen op verhardingen en in het openbaar groen ____________________________________________________________________________ Uit recente onderzoek blijkt dat de belasting van het oppervlaktewater en grondwater door bestrijdingsmiddelengebruik in het openbaar groen en verhardingen nog steeds aanzienlijk is. Hieronder volgt een korte samenvatting van belangrijke bevindingen over middelen gebruik in het openbaar groen en op verhardingen. CLM zal via interviews met de gemeenten in Drenthe die in grondwaterbeschermingsgebieden liggen nagaan in hoeverre deze landelijke cijfers toepasbaar zijn voor de Drentse situatie. Tabel 2.
Gebruikte hoeveelheden bestrijdingsmiddelen per werkzame stof in het verbruiksjaar 2001 (in kg) (Evaluatie Meerjarenplan Gewasbescherming in het Openbaar Groen). In bold staan stoffen die voor grondwater een risico kunnen vormen
Werkzame stof
Objectgroep Beplantingen
Dicamba
Spoorbanen
Sportvelden
Verhardingen
Totaal
-
-
278
-
278
2,4-D
54
426
1288
83
1850
MCPA
740
2320
121
925
5266
Mecoprop-p
267
-
278
-
545
Glyfosaat
1342
3212
187
17011
21752
Dichlobenil
7497
7261
-
52
184
Alkyldimethylbenzyl-NH4Cl
195
-
-
169
364
Alkyldimethylethylbenzyl-
142
-
-
-
142
Amitrol
-
-
-
174
174
Bifenox
-
-
67
-
57
Chloorpyrifos
-
-
89
-
89
Fluroxypyr
-
-
36
-
36
73
82
-
65
220
NH4Cl
Glufosinaat-ammonium Glyfosaat
1342
3212
187
17011
21752
Glyfosaat-trimesium
70
-
-
1246
1316
Pirimicarb
31
-
-
-
31
-
-
-
28
28
Triclopyr
145
-
-
-
145
Overig
128
-
92
21
241
Totaal
10488
6040
3647
19904
40038
Simazin
In tabel 1 staat een overzicht de werkzame stoffen die worden gebruikt in het beheer van openbaar groen, verhardingen en langs spoorlijnen. Van de gebruikte werkzame stoffen vormen verschillende een risico voor het grondwater en oppervlaktewater. Vooral op verhardingen zijn problemen te verwachten met glyfosaat (en de metaboliet AMPA), dichlobenil (en de metaboliet BAM) en 2,4-D. Middelen die op verhardingen terecht
25
komen, kunnen niet worden afgebroken in de bodem, en zullen daarom bij regen van de verharding afspoelen richting oppervlaktewater. Indien de middelen afspoelen richting het naastgelegen groen, bestaat er het risico op uitspoeling naar het grondwater. Het gebruik van chemische middelen in beplantingen en sportvelden brengt ook risico mee voor de uitspoeling richting het grondwater. Bij gebruik van sommige chemische middelen in een (zeer) kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied, of in een gebied met een laag gehalte aan organische stof in de bodem chemische middelen, is er een risico voor uitspoeling naar het grondwater. Risico stoffen hierbij zijn: dichlobenil (BAM), glyfosaat (AMPA), MCPA, mecoprop-p en dicamba. In een recent onderzoek van TNO (Jongbloed e.a. 2002) is de belasting van het grondwater door verschillende actoren vergeleken in grondwaterbeschermingsgebieden in Utrecht. Hieruit bleek dat in een aanzienlijk aantal gebieden de niet-landbouw een hogere bijdrage heeft aan uitspoeling naar het grondwater dan de landbouw. Vooral het gebruik van MCPA en propoxur vormen volgens de onderzoekers vanuit de nietlandbouw grote risico’s voor uitspoeling naar het grondwater. De totale emissie van actieve stoffen naar het grondwater werd in de grondwaterbeschermingsgebieden in 2000 geschat op 2258 (g/jaar), waarvan 80% kon worden toegeschreven aan de niet landbouw. In een recent onderzoek dat CLM in samenwerking met het KIWA een indicatieve meting gedaan naar bestrijdingsmiddelen in het ondiepe grondwater op landbouwpercelen in zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden. Hierbij zijn ook monsters genomen in het openbaar groen (ook binnen de zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden). In dit onderzoek werden AMPA (metaboliet van glyfosaat) en bentazon aangetroffen in het openbaar groen (terwijl op de landbouw percelen relatief weinig middelen werden aangetroffen). Hoewel het een indicatieve meting betrof is de uitkomst duidelijk; ook in het openbaar groen zijn problemen te verwachten in kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden. Op dit moment zijn er verschillende initiatieven om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het openbaar groen te verminderen en te beperken. Voor de stichting Milieukeur heeft het CLM in samenwerking met Ecoconsult een Milieukeur Groen en Verhardingen ontwikkeld. Hierbij is het gebruik van bestrijdingsmiddelen op verhardingen en het openbaar groen niet toegestaan, tenzij de veiligheid in het geding komt (berenklauw, brand en explosiegevaar bij grote (petro-)chemische bedrijven) of alternatieve onkruidbestrijding niet mogelijk is (bestrijding van kweek of bij een talud (anders dan langs een watergang)). Door PRI wordt momenteel het DOB systeem ontwikkeld. DOB staat voor Duurzaam Onkruid Beheer, waarbij alleen aandacht wordt besteed aan het onkruidbeheer op verhardingen.
26
Bijlage 3 Scenario Bollenteelt Drenthe ___________ Groeiscenario bollenteelt Drenthe De bollenteelt in Drenthe bestaat voornamelijk uit lelieteelt. Uit figuur 1 is af te leiden dat de lelieteelt de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen. De ervaring van de WMD is dat bollen op gehuurd land van veehouderijbedrijven worden geteeld, met name in zuid-west Drenthe en zuid-oost Friesland. In de praktijk maken grasland of snijmaïs plaats voor bollenteelt. Grond waar eerder teelten als aardappels of bieten op hebben plaatsgevonden, zijn minder aantrekkelijk door het hogere risico op schadelijke aaltjes. De bollenteelt vindt in Drenthe met name plaats op gronden met een laag organische stofgehalte: 1,5-3%. In dit document wordt daarom met dit lagere gehalte gerekend.
900 800 700 600 500
totaal bollenteelt
400
lelies
300 200 100 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Figuur 1:
Groei van de bollenteelt in Drenthe in hectare Bron: landbouwtellingen, CBS
De sterke toename van de bollenteelt in Drenthe is voor een groot deel te verklaren uit een uitbreiding van productie uit de bollenstreek naar Drenthe, op basis van contractteelt. De markt voor lelies heeft de laatste jaren echter een verzadiging bereikt. De stagnatie in de groei in 2003 ten opzichte van 2002 geeft aan dat de verplaatsing van productie niet verder toeneemt. Naar verwachting zal het bollenareaal de komende jaren op het niveau van 2003 blijven: rond de 740 ha lelies en 810 ha bollen totaal. De bloemenomzet groeit jaarlijks ongeveer 4,5%, zodat op termijn het areaal verder kan toenemen. Het areaal lelies in 2010 wordt (met jaarlijkse groei van 4,5% vanaf het jaar 2005) geschat op 900 hectare, en het totale areaal bollen op 1000 ha. Het areaal akkerbouw in Drenthe in 2005 wordt geschat op 77.000 ha, en het areaal grasland op 66.000 hectare. Zoals gezegd zal de toename van de bollenteelt met name plaatsvinden op bedrijven waar voorheen gras of snijmaïs geteeld werd, op de gronden met een laag o.s. gehalte.
27
Gevolgen voor grondwater De bollenteelt heeft invloed op het grondwater door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Hieronder staan de verbruiksgegevens in de bollenteelt en wordt het risico voor het grondwater aangegeven. De gegevens zijn gebaseerd op CBS-cijfers, aangevuld met cijfers van projecten.
Gewasbescherming De drinkwaternorm voor bestrijdingsmiddelen is 0.1 µg/l per stof. Deze norm wordt overschreden als de hoeveelheid toegediende gewasbeschermingsmiddel maal het aantal mbp per kg middel groter is dan 100 milieubelastingspunten. Het risico voor het grondwater is verwaarloosbaar als het de totale milieubelasting op jaarbasis onder de 500 mbp blijft. Tabel 1 geeft van enkele teelten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de milieubelasting. Deze milieubelasting is gebaseerd op het landelijk gemiddelde in 2000. In Drenthe worden waarschijnlijk minder gewasbeschermingsmiddelen gebruikt om de volgende redenen: • Bollen worden geteeld op huurland in een rotatie van 1 op 6 jaar. Door deze rotatie hoeft er geen natte grondontsmetting uitgevoerd te worden. In de praktijk wordt er echter uit voorzorg grondontsmetting uitgevoerd; • De teelt van bollen gebeurt niet in aaneengesloten gebieden, zodat ziekten en plagen niet doorgegeven worden tussen percelen; In een bollen-project in Zuid-Oost Friesland in 2003, in opdracht van de Provincie Friesland, bleek de milieubelasting lager dan de gegevens van het CBS-2000. In Zuid-Oost Friesland is de organische stofgehalte ongeveer 5%. Zoals eerder aangegeven is dat in Drenthe waarschijnlijk lager. Tabel 1 geeft ook aan wat de milieubelasting van het middelengebruik zou zijn, als het in Drenthe zou zijn toegepast. In dit rapport wordt doorgerekend met een schatting van de milieubelasting van het grondwater van 11.500 mbp (1,5-3% o.s.). Sterkst milieubelastende middelen zijn: Maneb, Gallant 2000 (a.s. haloxyfop-p-methylester) en Pyramin (a.s. chloridazon). Tabel 1:
Milieubelastingspunten (mbp)* van diverse teelten Bron: CBS-2000 (=meest recente gegevens; exclusief natte grondontsmetting**)
gem.gebruik kg/ha w.s.
waterleven (1% drift)
bodemleven (1,5-3% os)
grondwater (1,5-3% o.s.)
104,2
6318
3542
23288
0.8
91
1781
574
12.2
1554
1638
3476
CBS 2000 lelies (bollen) snijmaïs cons. aardappelen Project Z-O Friesland 2003*** Lelieteelt
125
2228
1127
11453
WMD-2002 snijmaïs
438
granen
688 3276
aardappelen
* obv milieumeetlat versie 2003. Grondwaterbelasting gerekend naar bespuiting in het voorjaar.
28
** Grondontsmetting met een middel op basis van metam-natrium veroorzaakt in het najaar een milieubelasting van 2.100.000 (750 liter), 1,5-3% o.s. *** Vanwege het organische stofgehalte van 5% in Friesland was de milieubelasting in het project lager (8471 mbp voor grondwater op 3-6% o.s.)
De bollenteelt veroorzaakt een grote overschrijding van de drinkwaternormen. Grondwater wordt echter onttrokken uit een groter gebied. Als de gemiddelde belasting in het gehele intrekgebied onder de 0.1 µg stof/l blijft, treedt ‘verdunning’ op en is zuivering in principe niet nodig. De gemiddelde belasting van het grondwater over het gehele gebied moet dus onder de 500 mbp per jaar blijven om de norm van 0.1 µg stof/l bij de waterwinning te garanderen. Bij aanwezigheid van 1 hectare bollenteelt betekent dat een compensatie door “chemie-vrij” intrekgebied van 23 hectare (11.500 mbp/500 mbp). In de praktijk voldoen alleen de ecologische landbouw of natuurgebieden aan deze eis. Het kader geeft de resultaten van een scenarioberekening voor 2010.
Kader: rekenscenario voor 2010: Elke hectare bollen in een intrekgebied moet gecompenseerd worden met 23 hectare grond waar geen (grondwaterbelastende) gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. (uitgaande van geen gebruik van natte grondontsmetting) Als de bollenteelt gelijkmatig over Drenthe en over de intrekgebieden verdeeld is, heeft de WMD in 2010 te maken met (1000 ha / 66000+77000 ha) 0.7 % bollenteelt in de intrekgebieden. Om overschrijding van de drinkwaternorm in het grondwater te voorkomen zal (23*0.7%=) 16,1% van het overige areaal vrij moeten zijn van gewasbeschermingsmiddelen die het grondwater belasten. In de praktijk zal de bollenteelt niet gelijkmatig over de provincie verdeeld zijn. De bloembollenteelt vindt met name plaats in de gebieden Zuid-West Drenthe en Zuid-Oost Friesland. De WMD zal per intrekgebied het aantal hectare bloembollen moeten compenseren. Compenseren kan met perceel waar geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, of door percelen waar het grondwater met minder dan 500 mbp/hectare wordt belast. De norm moet hier zijn een gemiddelde jaarbelasting van het grondwater van 500 mbp/hectare. Voor de bollenteelt zijn diverse maatregelen mogelijk om grondwaterbelasting te verminderen*. Een voorbeeld is het (deels) vervangen van middelen. Zo kan het gebruik van Shirlan (a.s. fluazinam) het gebruik van maneb terugdringen. Grondontsmetting met een middel op basis van metam-natrium veroorzaakt in het najaar een milieubelasting van 2.100.000 (750 liter). * waarderingssysteem voor milieumanagement in de bollenteelt, CLM 518-2001
De stikstofnorm voor drinkwater is 50 mg/l in de bovenste grondwaterlaag. Om deze norm te halen mag het werkelijke overschot (op kwetsbare gronden) maximaal 100-150 kg N per ha mag zijn (bron: project “Koeien & kansen”). De verschillen in bodemsoort, afbraak of omzetting van mineralen, activiteit van microflora en –fauna bepalen hoeveel stikstof en fosfaat uiteindelijk in het grondwater terecht komen. Tabel 2 geeft een indicatie van het mineralengebruik in de lelieteelt. Er zijn geen landelijk geaccumuleerde gegevens over mineralengebruik in de landbouw.
29
Tabel 2:
De aanvoer van mineralen (totaal kg. organisch en kustmest) in de lelieteelt voor het project ‘Bollenteelt na 2000’ in 1999 (totaal 24 telers), gecombineerd met de afvoer volgens Landman (1994) stikstof
op zand* op zavel/klei**
aanvoer 183 119
afvoer 69 69
fosfaat overschot 114 50
aanvoer 42 15
afvoer 30 30
overschot 12 -15
* Noorderlijk zandgebied ** West-Friesland en Flevoland
De bollenteelt in Drenthe vindt met name plaats op zanderige grond. In het project “Bollenteelt na 2000” werd een overschot van 114 kg N gerealiseerd op zandgronden. De overschotten, zoals in het project “bollenteelt na 2000” gehaald werden, liggen rond de norm van wat wenselijk is voor het grondwater (norm van maximaal 100-150 kg N/ha). De aanscherping van het mestbeleid in 2006 zal de belasting van meststoffen op het grondwater naar verwachting verder verminderen.
30
Bijlage 4 Beheer van schelpenpaden ________________ Er zijn maatregelen die het opkomen van onkruiden voorkomen, maatregelen die mechanisch of fysisch de onkruiden doden en technieken waardoor er minder bestrijdingsmiddelen gebruikt hoeven worden (tabel 1 en 2). In het algemeen zal onkruiddruk bij het gebruik van dergelijke technieken hoger zijn. De maatregelen zullen veelal minder effectief zijn dan de reguliere toediening van bestrijdingsmiddelen. Voor goed grondwaterbeheer is het terugdringen van chemische bestrijding echter essentieel.
Tabel 1:
Maatregelen voor beheer van schelpenpaden zonder het gebruik van chemische middelen*
maatregel
voordeel
nadeel
Branden Schoffelen
Techniek lijkt succesvol
Kans op bruine schelpen; Schelpenpad zal plekken vertonen waar geschoffeld
Stomen
Geen schade aan het pad.
Branden/schoffelen/Stomen op strategische momenten (eind april/mei voordat de onkruiden te groot zijn, en half september, voor de bladval) Regelmatig de paden schrapen en opnieuw opstrooien en
Bestrijding heeft meer effect
is: geen homogeen beeld meer Effect van techniek is nog onbekend. Moet passen in de planning
Regelmatig schone en nieuwe paden
Veel schade aan fietsbanden;
aanstampen Alleen schelpenpaden aanleggen waar veel gelopen wordt
Betreding houdt de onkruiddruk laag
Gebruik betonpaden
Door weinig naden krijgt onkruid geen kans; Paden zijn minder gevoelig voor erosie.
Veel afval van oude schelpen. Andere paden vervangen met bijvoorbeeld betonplaten. Optisch niet aantrekkelijk. Misschien is het wel mogelijk om het aantrekkelijk in te passen in het gebied.
* Per maatregel zijn voordelen en nadelen weergegeven. In het algemeen kan gesteld worden dat de maatregelen meer kosten dan chemisch beheer
Daarnaast zijn er maatregelen die het gebruik van chemische middelen kunnen verminderen (tabel 2).
31
Tabel 2:
Maatregelen waardoor er minder gebruik gemaakt hoeft te worden van chemische bestrijdingsmiddelen
Maatregel
Voordeel
nadeel
Bestrijding op strategische momenten (eind april/mei voordat de onkruiden te groot zijn, en half september, voor de bladval) Gebruik een “voeler” op de gewasbeschermingsspuit. Wanneer de voeler onkruid waarneemt, wordt er middel toegediend.
Minder middelen nodig, bestrijding heeft meer effect
Moet passen in de planning
Minder middelen nodig, bestrijding heeft meer effect
Geringe kosten van de “voeler”/sensor
Gebruik van strijken met onkruidstick
Minder middel nodig door toepassing op het onkruid zelf
Meer handwerk
Bronnen Dhr. H. Slot, Staatsbosbeheer Dhr. E. De Vries, gemeente Westerveld, afd. Terreinbeheer Dhr. T. Bosker, CLM.
32
Bijlage 5 Grondwatervriendelijke maatregelen voor de kennisgroepen van Waterleidingsmaatschappij Drenthe______________________________________ Op deze kaart geven we een aantal ‘grondwatervriendelijke’ maatregelen die telers kunnen toepassen op hun bedrijf en via kennisgroepen vorm kunnen geven. Algemeen * Opstellen van een gewasbeschermingsplan (voorbeeld zie bijlage 6) Preventie & hygiëne * Telen van resistente rassen Teeltsysteem * Vermijden van de piekperiode van ziekten en plagen door aanpassing zaai- of planttijdstip. (bieten vroeg zaaien ivm rhizomanie, wintertarwe laat zaaien ivm roest en meeldauw en gerstevergelingsvirus, zomergerst vroeg zaaien ivm roest en gerstevergelingsvirus Waarnemen, beslissingsondersteunende systemen * Gebruik weersadviessystemen * Gebruik waarschuwings- en adviessystemen zoal Betakwik, Gewis, Crop, Teeltplus, Dacom, etc. Onkruidbestrijding (Lage Dosering) * LDS * MLHD, pleksgewijs spuiten, onderblad bespuiting. * Geen herbiciden gebruiken (mechanische onkruidbestrijding) Bestrijdingsmiddelen * Geen najaarsbespuiting uitvoeren (na 1 september) * Grond ontsmetten op basis van grondmonsters en schadedrempels, en alleen pleksgewijs behandelen. * Bestijdingsmiddelen inzetten tegen ziekten en plagen op basis van scouting (wekelijkse gewascontrole, vangplaten, plakvallen) en schadedrempels. * Gebruik van natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen en antagonisten (Verticillium tegen Rhizoctonia, citrex, etc.) Bemesting * Bijhouden van meststoffenregistratie * Jaarlijks opstellen bemestingsplan op basis van een (jaarlijks) bodemonderzoek en een bindend bemestingsadvies. * Stel voor elke rotatie een organische stof balans op, en zorg voor een positieve balans. (manieren om te voldoen: gewasresten onderfrezen/hakselen, dierlijke mest (op basis van een goede toets), groenbemester onderploegen, compost (op basis van goede toet
33
* Inzetten van groenbemester zonder extra bemesting (voorkomen van N-uitspoeling in het najaar). * Gedeelde N-gift (aardappel, granen) Teeltspecifieke maatregelen Aardappel * Mechanische loofdoding (trekken, rooien, klapen, snijden, branden) Bieten * Vruchtwisseling minimaal 1:5 ivm aaltjes Granen: wintertarwe * Gebruik maken van een 'stikstofvenster': een klein stukje van het perceel krijgt bij de eerste gift minder stikstof, zodat een tekort tijdig opgemerkt wordt.
34
Bijlage 6 GewasbeschermingsPlan voor schoon grondwater _________________________________________________________ We stellen voor een gewasbeschermingsplan te gebruiken als basis van de advisering binnen de kennisgroepen 4. In de uitvoeringsregeling is het van belang het plan te richten op de knelpunten die het gebruik van middelen opleveren voor het grondwater. Het gewasbeschermingsplan is een hulpmiddel om de gewasbescherming op uw bedrijf gericht aan te pakken. Het is niet de bedoeling dat u uw hele gewasbescherming beschrijft. Het plan gaat uit van de drie belangrijkste teeltkundige knelpunten die uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar grondwater veroorzaken in uw teelt of op uw bedrijf. Ook voor bedrijven met meerdere teelten geldt: kies de drie belangrijkste knelpunten voor uw bedrijf. Hieronder staat het hoe het plan schematisch werkt:
Stap 1: Noem de drie belangrijkste knelpunten op het bedrijf: * * *
Aan het eind van het seizoen: evaluatie + opstellen nieuw plan
Per knelpunt: stap 2-4 Stap 2: Noem de maatregelen die het afgelopen seizoen uitgevoerd zijn: Waarom is destijds voor deze maatregelen gekozen? Stap 3: Evalueer het afgelopen seizoen waarom was/is het nog steeds een knelpunt? Stap 4: Bedenk mogelijke oplossingen. •bekende maatregelen, maar niet eerder uitgevoerd? •tiplijst behorende bij het plan •tips van adviseur/begeleider •etc.
Stap 5: Besluit welke actiepunten het komende seizoen uitgevoerd gaan worden.
4
CLM heeft eerder een gewasbeschermingsplan opgesteld voor het certificatieschema Milieukeur, voor het project Zicht op Gezonde Teelt en voor het project “schoon water” in Brabant. Vanuit deze ervaringen is het bijgevoegde plan ontwikkeld. Dit plan vormt de start voor een demonstratieproject voor LASER waarin CLM en DLV een planmatige aanpak van de gewasbescherming gaan uittesten bij 200 ondernemers. 35
Stap 1: Noem de belangrijkste knelpunten op het bedrijf. Welke knelpunten had u het afgelopen seizoen met betrekking tot gewasbescherming en uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar grondwater? Bijvoorbeeld: • Een ziekte/plaag (terugkerende of nieuwe ziekte/plaag, calamiteit, wegvallen van bestrijdingsmiddel, etc.); • Consequenties van huidige behandeling zoals: • uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar het grondwater; • kosten van de huidige maatregelen; • nevenwerking van bestrijdingsmiddelen op natuurlijke vijanden; • milieubelasting voor water of bodem; • risico voor de uitvoerder van de maatregelen/toepassing van de middelen; • risico voor de voedselveiligheid;
• •
• omgeving klaagt over mijn bespuitingen; • telers in de buurt hebben last van besmetting uit mijn teelt; Eisen van de afnemer (bijv. voedselveiligheid of arbo); Wetgeving met betrekking tot gewasbescherming.
Stap 2: Noem de maatregelen die het afgelopen seizoen uitgevoerd zijn. Welke maatregelen of middelen heeft u het afgelopen seizoen ingezet om de knelpunten aan te pakken? Waarom heeft u destijds voor deze maatregelen gekozen?
Stap 3: Evalueer het afgelopen seizoen. Waarom was het nog steeds een knelpunt (ondanks uw maatregelen)?
Stap 4: Bedenk mogelijke oplossingen. Welke maatregelen bestaan er om het knelpunt aan te pakken? Denk aan maatregelen op het gebied van: preventie & hygiene, teeltsysteem, waarnemen & beslissingsondersteunende systemen, niet-chemische bestrijding, bestrijdingsmiddelen, emissiebeperking. Let hierbij op de consequenties van uw keuzes (zie stap 1 van het stappenplan).
Stap 5: Besluit welke maatregelen het komende seizoen uitgevoerd gaan worden. Wat zijn uw actiepunten voor het komende seizoen?
36
Bijlage 7 Voorbeeldformulier terugkoppeling _______________________________________________________________________________________________
Hieronder is een voorbeeld weergegeven van een ondernemer met suikerbieten.
Terugkoppeling WMD-vergoeding dhr. Drenthe Gewas: Suikerbieten Perceel: x Uw gebruik, milieubelasting en probleemstoffen Jaar
Gebruik (kg ws/ha)
Milieubelasting grondwater (totaal aantal mbp/ha)
2000
4,8
2500
2001
5,2
2100
2002
5,3
400
Probleemstoffen (> 100 mbp per toepassing)
BETANAL PROGRES OFF, GALLANT 2000 BETANAL PROGRES OFF, GALLANT 2000 GALLANT 2000
Figuur: aantal deelnemers die in een categorie van milieubelastingspunten scoorden.
Uw genomen maatregelen waar vergoeding voor ontvangen is Doel
maatregel
onkruidbestrijding schimmelbestrijding
MLHD-meter aangeschaft Gezamenlijk weerpaal aangeschaft
Beste score voor grondwaterbescherming in dit gewas: Jaar
Gebruik (kg ws/ha)
Milieubelasting grondwater (totaal aantal mbp/ha)
2000 2001 2002
4,9 5,1 4,2
3020 2150 207
37
Spuitschema van beste score in 2002:
Fenmedifam Metamitron Ethofumesaat Aramo Carbendazim Condor
Aantal keer
dosering
MBP
5 5 5 1 1 1
0,5 0,5 0,5 1 0,5 0,6
3 3 200 0 1 0
Hoe kan ik beter presteren? Adressen: DLV, WMD, HLB, CLM, etc.
38
Bijlage 8 Persbericht: Nieuwe stimuleringsmaatregelen _____________________________________________________________ Meer beloning voor boer die duurzame aanpak kiest Het stimuleringsbeleid krijgt uitbreiding. “Het wordt meer maatwerk met keuzes voor de landbouwer en meer gericht op duurzame landbouw”. Adviseur Peter Leendertse van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) vertelt over de nieuwe stimuleringsmaatregelen. Volgens Leendertse heeft het stimuleringsbeleid dat de WMD afgelopen jaren gevoerd heeft, zeker gewerkt: “Het heeft goede resultaten opgeleverd. Maar op termijn bood dit beleid geen ontwikkeling meer. Om verder te komen, was vernieuwing nodig.” De WMD heeft het CLM gevraagd om daarin te adviseren. Het CLM was ook betrokken bij het opzetten van de uitvoeringsregeling in Drenthe. Kiezen voor duurzaamheid Peter Leendertse en Tycho Vermeulen van CLM werken samen met telers en adviseurs nieuwe maatregelen uit die vanaf 1 januari 2004 in de Uitvoeringsregeling komen. Leendertse: “De maatregelen gericht op de vervanging van middel X en Y blijven bestaan. Daarnaast komen er maatregelen die de landbouwer de mogelijkheid geven om te kiezen voor een duurzame aanpak. Denk bijvoorbeeld aan de aanschaf van een eg; dat is best een investering maar die wordt gestimuleerd, omdat daarmee jarenlang onkruid mechanisch te verwijderen is. Hetzelfde geldt voor de vervanging van een spuit: een spuit die goed in lagere dosering kan spuiten heeft dan de voorkeur, daarmee kan de boer weer een jaar of tien vooruit.” “Deze zaken worden niet opgelegd; elke landbouwer kan een structurele maatregel kiezen die bij zijn bedrijf past en die hem de mogelijkheid geeft om in de toekomst duurzaam te blijven werken. Voor de grondwaterkwaliteit in de grondwaterbeschermingsgebieden is het belangrijk dat de boeren in het gebied meer en meer op duurzame landbouw overstappen. De bedoeling is om telers die daar verder in gaan ook meer te belonen, dat is de gedachte achter het nieuwe beleid. De NLTO staat hier overigens helemaal achter.” Twee vliegen Welke voordelen hebben de bedrijven daarbij? “Bij het bedenken van de nieuwe maatregelen hebben we ook gekeken naar het landelijke overheidsbeleid. Daar zijn we zoveel mogelijk op ingehaakt zodat de landbouwers twee vliegen in één klap kunnen slaan. Bijvoorbeeld: bedrijven die meedoen aan de stimuleringsmaatregelen, krijgen ondersteuning bij het vernieuwen van hun gewasbescherming, zowel financieel als met kennis. Dat is mooi, want het zit eraan te komen dat elk landbouwbedrijf verplicht wordt een gewasbeschermingsplan op tafel te leggen. Bedrijven zijn daar dan al op voorbereid en worden geholpen bij het opstellen van zo’n plan. Ook de bestaande milieumeetlat is straks te gebruiken om een geschikt middel uit te kiezen.” “Met deze aanpak is veel te bereiken”, verzekert Peter Leendertse. Hij merkt nog op dat de samenwerking tussen de landbouwers en onder meer de WMD wel heel bijzonder is. “De landbouwers in Drenthe doen het heel goed, zeker in vergelijking met andere delen van het land. Hier liggen afspraken vast in een convenant én er gebeurt in de praktijk veel, dat is vrij uniek.” 39