verhalen van bezoekers
Mijn ouders hadden tijdens de oorlog ook evacués. Mijn ouders waren geen boeren, ze woonden in Leeuwarden. De term naar de boeren is dan ook helemaal fout, veel evacues zaten bij ‘gewone burgers’. Mijn ouders vingen tijdens de oorlog twee kinderen op, Dicky uit Tiel, een oorlogs-evacué uit de Betuwe. Ook hadden mijn ouders een hongerkind, Emmi van Egmond uit Naarden in huis. Emmi kreeg om aan te sterken aangepast voedsel, puree, dat wilde ik ook wel! De kinderen draaiden zo gewoon mogelijk mee in ons gezin. Een van de kinderen is erg ziek geweest, tbc, en moest naar de barakken om te herstellen.
Mijn moeder woonde destijds in Wommels en was 18 jaar. Haar ouders vingen een hongerkind op, Ineke uit Amsterdam. Mijn opa en oma hadden zich hiervoor opgegeven. Het meisje was 5 jaar oud toen ze aankwam met een schip en had alleen een etensbordje bij zich, verder had ze niets. Het was een heel lief meisje en de ouders van mijn moeder hadden haar met alle liefde gehouden, maar ze ging terug. Tussen de ouders van mijn moeder en de ouders van Ineke is briefcontact geweest. De brieven uit 1945 zijn er nog. Daarna is het contact lange tijd verbroken. Per toeval, via een overlijdens-advertentie, is Ineke achter het adres gekomen van haar opvangfamilie. Sinds die tijd is er weer contact.
De juffrouw van mijn kleuterklas uit de Mariastraat in het Bezuidenhout in Den Haag, had een verloofde in Leeuwarden. Zij hebben gezorgd dat wij als kinderen in de hongerwinter naar Leeuwarden gingen. Van 16 februari tot en met 28 juni 1945 ben ik daar geweest. Ook mijn broertje van 3 jaar mocht mee. Ik was 5 jaar en kwam terecht bij het echtpaar J. v.d. Meer. Moreelsestraat 10. Mijn broertje kwam terecht bij de familie Haantjes op De Schrans. Ze hadden een sigarenzaak (en 2/3 zonen). Ik kreeg een dagboekje mee naar huis. Van dag tot dag bijgehouden. Daaruit blijkt hoeveel ik voor hen en zij voor mij betekend hebben.
Een kale plek De honger had een verstopplaats, weinigen wisten zijn verhaal. Hoewel zijn maag riep hier ben ik bleef hij onontdekt. Sterk vermagerd aan het einde van de nacht keerde hij huiswaarts. Zijn hele leven lang droeg hij een kale plek in zijn buik.
Ik ben inmiddels 83 jaar. Mijn pleegouders van destijds zijn al lang overleden. De herinnering aan de hongerwinter is een mooie herinnering. Ik verbleef in een liefdevolle omgeving met genoeg te eten. De honger in Amsterdam was groot, suikerbieten en bloembollen op het menu). Per binnenvaartschip reisden we van Amsterdam naar Leeuwarden. Van daar uit werden mijn zusje, mijn broer en ik doorgezonden naar het Friese Veenwouden.
Mijn moeder vertelde veel over de oorlog. Samen met haar moeder is ze tijdens de hongerwinter van Amsterdam naar Friesland gelopen voor eten. De pastoor van de kerk heeft er voor gezorgd dat ze naar Friesland kon. Ze is opgevangen door de familie Lokkerbol((zij werden oom en tante uit Sneek genoemd) in Sneek. Hr. Lokkerbol was hoofd van de school. Zo heeft ze de oorlog overleefd. Ze heeft nog steeds contact met deze familie. Die ook aanwezig is bij belangrijke gebeurtenissen zoals 50 jaar huwelijk.
Ik ben geboren in de nacht van Dolle Dinsdag. Mijn ouders vertelden mij veel later het volgende: er was geen eten, melk, kolen etc. Omdat ik een zuigeling was, kreeg mijn moeder extra melk. Die dronk zij om mij de borst te kunnen geven. Als het drijvertje (lichtje) op was, kon ze niet zien of ik voldoende had gedronken. Mijn ouders gingen in huis wonen bij mijn grootouders. Samen hadden ze dan nog iets uit de gaarkeuken waar mijn opa werkte en mijn tante (verpleegster) stal nog wel eens iets uit het ziekenhuis waar zij werkte. Zo hebben we de Hongerwinter overleefd. In mijn kinderwagen ging mijn moeder met schillen langs de boeren om nog wat extra eten en melk te bemachtigen.
Truus werd door mijn ouders liefdevol opgevangen. Na de oorlog, ca. 1950, bezochten ze Truus, die inmiddels getrouwd was. ‘ We gaan uit eten’. Heit moest voor hem en Mem betalen uiteindelijk. Hij was diep geschokt. De reis naar Truus was als een deur die dicht ging.
Tijdens de hongerwinter (1944) werd ik (7 jaar) samen met mijn zusje (5 jaar)naar Veenhuizen gebracht. Een spannende rit van Rotterdam, via de brug bij Zwolle. In Veenhuizen hebben melkrijders bij boeren in de omgevinggevraagd of ze nog een plekje hadden. Zo ben ik bij de familie Veenstra in De Wilp terecht gekomen. Mijn moeder zou me na de oorlog weer terugkrijgen. Indien ze niet meer kon komen bleef ik hun zoon.
Mijn vader ging Noord-Holland in om eten te halen. Waarschijnlijk heeft hij ook een keer een pot honing meegenomen. Toen ik het daar een keer met hem over had, kon hij zich dat niet meer herinneren. Mijn moeder is in 1944 gestorven in het kraambed na de geboorte van mijn broertje die toen in leven gebleven is (en gelukkig nog steeds in leven is). Nog steeds als ik honing ruik moet ik aan haar denken, terwijl ik haar nauwelijks gekend heb. Natuurlijk is zij altijd degene geweest die voor mij de boterhammetjes (als die er al waren) smeerde met de betreffende honing. Ik denk dat ik daardoor die associatie heb.
Mijn moeder is in de hongerwinter vanuit Amsterdam naar Friesland gegaan. Op een fiets met massieve banden en onderweg verschillende keren beschoten vanuit een vliegtuig. Uiteindelijk komt ze terecht bij de bovenmeester in een klein Fries dorpje. Daar helpt ze in de huishouding en sterkt aan doordat ze weer te eten krijgt. Ze blijft daar tot het einde van de oorlog. Als ze met de boot weer teruggaat naar haar ouders in Amsterdam zegt haar moeder bij thuiskomst ‘Zo ben je er weer’. Tot het overlijden van haar Friese ouders (Heit en mem) heeft ze een goed contact met ze gehad.
Eind 1944 / begin 1945 werd ik door de R.K. kerk per boot vanuit Amsterdam uitgezonden naar Friesland. Mijn moeder (vader was overleden in oktober 1944) had geen eten meer voor mij. De familie Veltman, Rein en Sjoukje, ze hadden een groentewinkel in Bolsward haalden mij van de boot. Zelf een groot gezin, zorgden zij als goede ouders voor mij. Vele maanden had ik het heel erg goed. Ik zal dit nooit vergeten. Friesland is mijn 2e vaderland.
Samen met mijn zus Wil ben ik vanuit Den Haag naar Leeuwarden gebracht. Ik kreeg onderdak bij de familie Haantjes. Zij hadden een sigarenzaak aan de Schrans. Mijn zus kwam bij de familie Vermeer, een kleermaker in het hart van de Schrans. Ben er tot na de bevrijding gebleven. Nadien nog vrij geregeld contact gehad, maar dat is in de loop der jaren verwaterd.
Mijn opa en oma zijn in de hongerwinter over de Afsluitdijk gelopen om voedsel te halen in Friesland. Hun zoontje van 15 maanden namen ze mee in de kinderwagen. Opa is opgepakt door de Duitsers en in Leeuwarden gevangen gezet. Oma liep verder met haar zoontje en broer. Opa is later bevrijd door een ‘ goede’ Duitser.
Mijn ouders Rienk de Jong en Martje de Jong – v.d. Meulen woonden aan het Hellingpad 38 in Burdaard. Tijdens de winter van 1944 -1945 vingen zij een jongentje van ongeveer twaalf jaar oud op, Joop van der Plas. Mijn vader was ziek en had weinig inkomen. Hierdoor werden zij niet verplicht om mensen op te nemen. Maar toen de kerk opriep om mee te werken aan de opvang van de hongerkinderen hebben mij ouders besloten om zich aan te melden, eten hadden ze genoeg.
Begin 1945 lopend van Haarlem, in gezelschap van een meisje van 13 jaar en een jongen van 12 jaar, via Weesp, Hilversum, Nijkerk, ’s Heerenbroek, Steenwijk naar Burgwerd. Daar heb ik ingewoond bij een binnenvisser en molenaar Bouke en Sine Abma tot de zomer van 1945. Met de boot van Lemmer ben ik terug gereisd. Ik assisteerde bij de fuikenvisserij. Ik ben daarna nog vele malen in het dorp geweest.
In de hongerwinter ’44 ben ik naar Friesland ‘getransporteerd’. Daar ben ik liefdevol opgenomen in het gezin van de familie Dantuma in Westergeest. Vele jaren na de oorlog heb ik daar, samen met mijn ouders, vakantie gevierd. Heb daar fijne herinneringen aan.
In februari 1945 reisde ik samen met kinderen uit Het Gooi per boot naar Friesland. Ik werd liefdevol opgevangen in Sneek, door de familie de Rapper. Mijn zusje werd ondergebracht bij de familie de Boer naast de waterpoort. Later moest ik naar de familie Posthuma bij het slachthuis. Ik heb een heel mooie tijd gehad en ik ben flink aangekomen. Ook ging ik in Sneek naar school. In juni 1945 weer naar huis. Veel goede herinneringen aan Sneek.
It wie yn de hongerwinter doe’t Willie van Golberdinge by ús yn Bitgum kaam. Twa dagen ûnderweis yn in feewein fan Amsterdam nei Fryslân. Gjin wûnder dat se sa súterich en wurch wie en hongerig fansels. Mar der wie rie foar: grysmoal, mei bûter en sûker. Dit ferdwûn as snie foar de sinne. Willie wie tsien jier en ik in jier âlder. Dus meielkoar boartsje op’e buorren en ek mei oare bern út Amsterdam. Dêr wie ek Annie Noë. Wy hiene begrutsjen mei har om’t se altyd sa gûle moast. Se wie sa ûnwennich fan har heit en mem. Derby kaam, dat it om de ien as oare reden net klikte tusken har en it pleeggezin.
Terug kijkend heb ik in Hardegarijp een zeer leuke tijd gehad met goed onderwijs en ik leerde vloeiend fries spreken. Terug op school in Alkmaar vergiste ik mij nog wel eens om de onderwijzer met meester aan te spreken in plaats van meneer tot vermaak van mijn klasgenoten. Ik werd door”mijn meneer” in bescherming genomen omdat hij vertelde dat dit heel gewoon was in bepaalde provincies in Nederland. Ook was ik behoorlijk in gewicht toegenomen tot vreugde van mijn ouders. Het “honger”kind was een “mollig” meisje geworden.
Ik werd ’s nachts over het IJsselmeer vervoerd naar Lemmer. De tocht was lang en gevaarlijk. Engelse jachtvliegtuigen schoten op alles wat er bewoog op het IJsselmeer. Ik werd heel goed verzorgd door tante Akke (Hoekstra, in Haulerwijk). Ik was behoorlijk aangekomen bleek bij thuiskomst.