Van uitstroommonitor naar kwaliteitsbeleid
Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van het Ministerie van OCenW en is ontwikkeld door de VSLPC. De volgende auteurs hebben hun bijdrage geleverd aan deze publicatie: Gijs van de Beek (KPC Groep) Hessel de Boer (CPS) Rianne Doornbos (CPS) Henno van Oldenbeuving (APS) Mariëlle Rutten (KPC Groep) Jacqueline Schoones (APS) Peter de Vries (CPS)
Van uitstroommonitor naar kwaliteitsbeleid
Mariëlle Rutten (eindredactie) Jacqueline Schoones
Vereniging de Samenwerkende Landelijke Pedagogische Centra ’s-Hertogenbosch, 2008
© 2008 VSLPC (Vereniging de Samenwerkende Landelijke Pedagogische Centra) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be produced, stored in a retrieval system or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Woord vooraf
Een aantal jaren geleden is door IVA een ‘uitstroommonitor’ ontwikkeld aan de hand waarvan jaarlijks de uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs in kaart wordt gebracht. Deze gegevens kunnen voor scholen een stimulans vormen bij het verbeteren van hun kwaliteitsbeleid. Daarvoor is nodig dat de schoolleiding en docenten de uitkomsten van de ‘uitstroommonitor’ kunnen interpreteren en relateren aan het schooleigen kwaliteitsbeleid en daarop eventueel beleid kunnen maken. In januari 2008 zijn de Landelijke Pedagogische Centra in opdracht van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en in overleg met de Vereniging Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, een project gestart met als titel ‘Van uitstroommonitor naar kwaliteitsbeleid’. Dit project was gericht op het bereiken van de vertaling van de gegevens uit de ‘uitstroommonitor’ naar kwaliteitsbeleid in de scholen. Doel en doelgroep In het afgelopen jaar hebben wij met een aantal scholen gewerkt aan het vertalen van de uitstroomgegevens naar kwaliteitsbeleid. In deze publicatie worden de ervaringen en resultaten die bij deze scholen zijn opgedaan weergegeven. Daarnaast worden in deze publicatie de stappen weergegeven die een school of een groep scholen kan zetten als ze uitstroomgegevens willen gebruiken bij het formuleren van beleid voor de school of in de regio. De publicatie is derhalve bedoeld voor directeuren, stagecoördinatoren en docenten van scholen voor praktijkonderwijs die uitstroomgegevens zien als een van de bronnen van informatie voor kwaliteitsbeleid. Kwaliteitsbeleid, ‘Stimulans’ en de ‘uitstroommonitor’ Kwaliteitsbeleid is van groot belang voor scholen voor praktijkonderwijs. Het Platform Praktijkonderwijs ondersteunt scholen bij het vormgeven van dit kwaliteitsbeleid door het aanbieden van het traject ‘Stimulans’. Veel scholen voor praktijkonderwijs doen mee met ‘Stimulans’ en werken op deze manier aan kwaliteitsbeleid door: - het doen van een zelfevaluatie (PrOZO!); - het in beeld brengen van opbrengsten; - het maken van een goede verslaglegging. Elk jaar doorloopt de school op deze manier een PDCA-cyclus (Plan, Do, Check, Act). De ‘uitstroommonitor’ kan worden ingezet bij het in beeld brengen van de opbrengsten van de school. Om te voorkomen dat er in het project ‘Van uitstroommonitor naar kwaliteitsbeleid’ een werkwijze werd ontwikkeld die niet goed zou samengaan met de manier waarop er in het kader van ‘Stimulans’ in de scholen wordt gewerkt aan het in beeld brengen van opbrengsten, is er in de opstartfase van dit project afstemming gezocht met het Platform Praktijkonderwijs. Hierbij is besloten dat dit project zich met name richt op het vertalen van de gegevens van de ‘uitstroommonitor’ naar uitvoerbaar kwaliteitsbeleid in de school. Het Platform Praktijkonderwijs heeft de manier waarop de uitstroomgegevens kunnen worden gebruikt voor het in beeld brengen van de opbrengsten van de school verder ontwikkeld in het kader van het traject ‘Stimulans’. De pilotscholen In het afgelopen jaar hebben adviseurs van de drie Landelijke Pedagogische Centra in het kader van dit project gewerkt met een zestal pilotscholen (zie bijlage 1). Al werkend kon zo
worden achterhaald wat de ‘uitstroommonitor’ betekent voor de scholen en in hoeverre het instrument te gebruiken is voor kwaliteitsverbetering. De participerende scholen zijn: - Praktijkonderwijs, Zeist; - Pouwer, praktijkonderwijs, Utrecht; - PrONOVA, Winterswijk; - Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs, Raalte; - Het Kwadrant, praktijkonderwijs, Bergen op Zoom; - Star Numanschool, praktijkonderwijs, Groningen. Van hun inzet en ervaringen in het afgelopen jaar wordt in deze publicatie verslag gedaan, met hartelijke dank aan de scholen voor de medewerking die zij hieraan hebben verleend. Daarnaast danken we ook Flip Erisman en Annemarie Rodenburg van Koers VO Rotterdam en Peter Brekelmans (projectleider ‘De leerling begeleid’ in Amsterdam) voor hun bijdragen aan het hoofdstuk over het inzetten van uitstroomgegevens bij het formuleren van regionaal beleid. Leeswijzer In het inleidende hoofdstuk wordt kort informatie gegeven over de ‘uitstroommonitor’ en de manier waarop deze mogelijk kan worden gebruikt voor de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid. In de daarop volgende hoofdstukken wordt in beeld gebracht hoe scholen hier in de praktijk mee kunnen werken. Omdat in het afgelopen jaar duidelijk werd dat veel scholen nog zoekende zijn in hoe ze de ‘uitstroommonitor’ zo goed en efficiënt mogelijk kunnen invullen, gaan we eerst kort in op veel gestelde vragen bij het invullen van de ‘uitstroommonitor’ en de manier waarop je dit goed kunt organiseren in de school. Daarna gaan we in op de manier waarop gegevens kunnen worden geïnterpreteerd en de rol en plaats die de gegevens van de ‘uitstroommonitor’ kunnen hebben in de PDCA-cyclus van de school. De ‘uitstroommonitor’ levert ook informatie op die voor het verder vormgeven van regionale samenwerking van belang kan zijn. Er zijn nog maar weinig scholen die hier in de praktijk gebruik van maken. In Rotterdam en Amsterdam wordt wel al enige tijd binnen een samenwerkingsverband van scholen voor praktijkonderwijs gezamenlijk gekeken naar de uitstroomcijfers. Hun werkwijze en de manier waarop dit in de loop van de jaren vorm heeft gekregen, wordt omschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 gaan we tot slot in op de aanbevelingen voor andere scholen die volgen uit de ervaringen die we binnen het project hebben opgedaan. Wijzigingen in de ‘uitstroommonitor’? Tot slot, in het project hebben we de ‘uitstroommonitor’ die is gebruikt in het schooljaar 2007-2008 als uitgangspunt genomen. Ervaringen die in de scholen zijn opgedaan, hebben ook aanbevelingen opgeleverd voor mogelijke aanpassingen van de ‘uitstroommonitor’, zodat deze beter door de scholen kan worden gebruikt bij het maken van de vertaalslag naar kwaliteitsbeleid in de toekomst. Inmiddels is duidelijk dat de ‘uitstroommonitor’ die in 2009 door scholen zal worden gebruikt op een aantal punten wordt gewijzigd. In deze wijzigingen is een aantal aanbevelingen al meegenomen. Op het moment dat deze publicatie werd gedrukt, was echter nog niet duidelijk wat de definitieve vorm van de ‘uitstroommonitor’ zou worden in 2009. Deze publicatie is daarom nog gebaseerd op de oudere versie. We hebben er derhalve voor gekozen om alle aanbevelingen die uit dit project naar voren zijn gekomen t.a.v. mogelijke wijzigingen in de ‘uitstroommonitor’ toch op te nemen in hoofdstuk 6.
Inhoud
Woord vooraf
1
Inleiding
3
2
Veel gestelde vragen
7
3
Interpretatie van de gegevens
9
4
Het kwaliteitsdenken binnen de school
15
5
Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid?
19
6
Aanbevelingen vanuit het praktijkonderwijs
23
Bijlage 1. Gegevens participerende pilotscholen
25
Bijlage 2. ‘Uitstroommonitor’ Rotterdam nader toegelicht
31
Inhoud
1
1 - Inleiding
2
1 Inleiding Het praktijkonderwijs heeft de ambitie om in 2010 tot de beste 25% van de vo-scholen in Nederland te behoren1. Om dit te bereiken is niet alleen een visie nodig op goed praktijkonderwijs, maar zullen scholen en afdelingen ook systematisch moeten werken aan kwaliteitsbeleid. Wat is kwaliteitszorg? Het praktijkonderwijs kent - in tegenstelling tot andere vormen van onderwijs - geen examinering ter afsluiting van de school. Op deze manier kan maatwerk worden geleverd dat aansluit op de behoefte en mogelijkheden van de leerling. Dit maakt het echter wel veel moeilijker om te bepalen of de kwaliteit van je school dusdanig is dat het maximaal mogelijke voor leerlingen wordt bereikt. Het is voor scholen voor praktijkonderwijs dan ook extra belangrijk om systematisch te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs en manieren te ontwikkelen om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. In de ‘Perspectiefnota Praktijkonderwijs’ is geformuleerd welke zaken van belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs in het praktijkonderwijs. Kwaliteit betekent dat de pedagogische opdracht van de school er staat, dat de school ‘de deuren open heeft’, dat wordt gewerkt aan een leven lang leren en aan integratie van onderwijs en begeleiding, dat de regie op de loopbaan van de leerling in handen is van de school en dat wordt gezorgd voor een krachtige leeromgeving. Kwaliteitszorg in de school zorgt ervoor dat deze focus scherp blijft. Kwaliteitszorg beschouwen we als ‘het totaal van activiteiten, procedures en instrumenten, die bedoeld zijn om op een permanente, systematische en cyclische wijze de kwaliteit van het onderwijs te bepalen, te bewaken, te borgen en te verbeteren’. Concreet komt kwaliteitszorg neer op het beantwoorden van de volgende vijf vragen: - doen we de goede dingen?; - doen we de dingen goed?; - hoe weten we dat?; - vinden anderen dat ook?; - wat doen we met die kennis en informatie? Systematisch en cyclisch werken aan kwaliteitszorg: de PDCA-cyclus Er zijn vele modellen aan de hand waarvan kwaliteitszorg in de school kan worden vormgegeven. We hanteren hier de Deming-cirkel, daar dit een relatief eenvoudig maar toch inzichtelijk model is. Bovendien zijn er veel scholen voor praktijkonderwijs die meedoen aan het project ‘Stimulans’ en hierin wordt ook de Deming-cirkel gehanteerd als basis van kwaliteitszorg. De Deming-cirkel bestaat uit vier cyclische stappen: Plan, Do, Check, Act.
1
Bron: website Platform Praktijkonderwijs. Doelstellingen.
1 - Inleiding
3
Figuur 1. De Deming-cirkel: Plan, Do, Check, Act (PDCA)
Act
Plan
Check
Do
De Deming-cirkel wordt ook wel de ‘PDCA-cyclus’ genoemd. Deze cyclus onderscheidt dus vier stappen: 1 plan: bepalen van ambities en richting, ontwikkelen van (strategisch) beleid, uitwerken naar doelen, (jaar)plannen van activiteiten; 2 do: uitvoeren van plannen en activiteiten; 3 check: meten van behaalde resultaten, analyse van de meetgegevens (mogelijke oorzaken van tegenvallende of zeer positieve uitkomsten), uitkomsten vergelijken met afgesproken doelen; 4 act: formuleren van verbeterpunten op basis van getrokken conclusies bij de check. De verbeterpunten kunnen gelden voor de nieuwe planfase of voor het tussentijds bijstellen van het beleid. De Deming-cirkel is een manier om te werken aan procesmatige kwaliteitszorg door bij elk project uit te gaan van de cirkel Plan, Do, Check and Act. Elk kwadrant in de cirkel van onderstaande figuur staat voor een van deze activiteiten. Bij PLAN maak je een verbeterplan met meetbare succesindicatoren. Bijvoorbeeld: over twee jaar is 90% van de leerlingen en ouders tevreden over de besluiten die worden genomen in de leerlingbesprekingen. Je stelt daarvoor een plan van aanpak op. Vervolgens ga je dit plan van aanpak uitvoeren; de DO in de Deming-cirkel. De uitvoering evalueer je in elk geval na de uitvoering van je plan van aanpak, maar bij voorkeur ook tussentijds. Deze CHECK vindt plaats door opnieuw in kaart te brengen hoe groot het percentage ouders en leerlingen is dat tevreden is over de besluiten die worden genomen tijdens de leerlingbesprekingen in de school. Naar aanleiding hiervan kom je in de fase van ACT: je borgt wat goed is, anders rolt het wiel terug naar beneden en je stelt vast waar nog verbeterpunten zitten. Voor dit laatste stel je een nieuw plan van aanpak op en begin je dus aan een nieuwe Deming-cirkel. Door steeds deze cyclus te doorlopen, kan een school systematisch aan kwaliteitsverbetering werken.
1 - Inleiding
4
Figuur 2. Deming-cirkel als continuproces van kwaliteitsverbetering
De stappen uit de cyclus zelf zijn voor de hand liggend. Toch blijkt in de praktijk vaak dat organisaties er niet in slagen alle stappen daadwerkelijk te doorlopen. Vaak stokt het bij scholen bij de derde stap (check): bereikte resultaten worden niet of maar zeer beperkt gemeten. Bijvoorbeeld omdat het ontbreekt aan geschikte instrumenten of omdat men niet goed weet wat precies moet worden gemeten (ontbreken van meetbaar geformuleerde doelen). De rol van de ‘uitstroommonitor’ in de PDCA-cyclus De gegevens van de ‘uitstroommonitor’ bieden inzicht in de ‘resultaten’ die de leerlingen bij uitstroom uit het praktijkonderwijs hebben behaald. Het geeft inzicht waar het onderwijs in de school voor praktijkonderwijs naar toe heeft geleid. Daarmee kunnen de gegevens van de ‘uitstroommonitor’ een instrument zijn om te checken of de school bereikt wat ze wil bereiken met de leerlingen. Voorwaarde is wel dat de gegevens goed te vertalen zijn naar de manier waarop het onderwijs in de school vorm krijgt. Dit blijkt in de praktijk niet altijd even eenvoudig te zijn. Uitstroomcijfers; de context is van belang bij de interpretatie Bij leerlingen van praktijkonderwijs is sprake van maatwerk. De manier waarop ze uiteindelijk uitstromen is afhankelijk van veel verschillende factoren, zoals de mogelijkheden van de leerlingen, de ondersteuning die de leerling krijgt in zijn directe omgeving, de interesses van de leerling, de arbeidsmogelijkheden in zijn interessegebied, de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, de kwaliteit van het onderwijs in de school voor praktijkonderwijs et cetera. De rol die de school voor praktijkonderwijs heeft in het toewerken naar passende uitstroom voor de leerling is wel essentieel, maar het zou verkeerd zijn de uitstroom van een leerling volledig toe te schrijven aan de verdienste van het onderwijs. Het gebruiken van de uitstroomgegevens als check op het bereiken van gestelde doelen vraagt om een genuanceerde aanpak bij het interpreteren van de gegevens. Het zijn geen harde gegevens waaruit direct heldere conclusies kunnen worden getrokken. De context waarin een school functioneert, de afspraken die er zijn met partijen buiten de school over mogelijke uitstroom, de specifieke manier waarop de school omgaat met nazorg en de arbeidsmogelijkheden in verschillende sectoren in de regio spelen allemaal een rol bij de uitstroomcijfers van de school. Om tot een goede interpretatie te komen is het van belang dat de betrokkenen in en buiten de school hierover met elkaar in gesprek gaan. In gesprek kan men komen tot voorstellen voor een andere aanpak en een ander beleid. Zonder dit gesprek hebben de uitstroomgegevens weinig waarde voor de kwaliteit van het onderwijs in de school.
1 - Inleiding
5
In de hierna volgende hoofdstukken gaan we aan de hand van praktijkvoorbeelden in op hoe de school kan werken met de ‘uitstroommonitor’, hoe gegevens kunnen worden geïnterpreteerd en welke rol de gegevens kunnen hebben in het kwaliteitsbeleid van de school.
1 - Inleiding
6
2 Veel gestelde vragen Wie vult de ‘uitstroommonitor’ in? Het invullen van de ‘uitstroommonitor’ vraagt enig voorwerk. Er zijn gegevens nodig uit de leerlingadministratie, maar ook gegevens ten aanzien van specialisaties van leerlingen, stageplaatsen en de manier van uitstroom zijn wenselijk. Dit laatste maakt dat het voor een school handig is om de ‘uitstroommonitor’ te laten invullen door iemand in de school die goed bekend is met de leerlingen en veel van de gevraagde informatie zo kan geven. Het is dus geen taak die zonder meer door een administratieve kracht zou kunnen worden uitgevoerd. Hoeveel tijd kost het invullen van de gegevens? Uit de ervaringen in de pilotscholen blijkt dat dit naar schatting ongeveer 20 minuten per leerling aan tijd kost. De tijd die het kost, is voor een groot deel afhankelijk van hoe makkelijk het in de school is om de gegevens van elke leerling snel bij elkaar te krijgen. Wanneer kan ik de gegevens het beste invoeren? De gegevens kunnen worden ingevuld op het moment dat de leerling uitstroomt. In de praktijk kiezen scholen er vaak voor om op één moment in het jaar alle gegevens in te vullen, bijvoorbeeld aan het einde van het schooljaar of in september als duidelijk is welke leerlingen in het voorafgaande jaar zijn uitgestroomd en met welke bestemming. Als blijkt dat een leerling korte tijd nadat hij/zij is uitgestroomd toch iets anders gaat doen dan oorspronkelijk was afgesproken, moet ik de gegevens dan wijzigen? Nee, de gegevens hoeven dan niet te worden gewijzigd. Voor de ‘uitstroommonitor’ is het van belang dat de uitstroombestemming wordt aangegeven die is afgesproken op het moment dat de leerling uitstroomt. Moet ik ook de leerlingen die tussentijds uitstromen (in eerdere leerjaren) invoeren in de ‘uitstroommonitor’? Ja, het is de bedoeling om voor alle leerlingen die uitstromen de monitor in te vullen, ongeacht de reden van uitstroming. Dus ook als de leerling in kwestie bijvoorbeeld gaat verhuizen, ook dan de monitor invullen. Hoort een leerling die eind augustus uitstroomt bij de uitstroom van het nieuwe schooljaar of bij de uitstroom van het voorgaande schooljaar? Voor de ‘uitstroommonitor’ loopt het schooljaar van 30 september tot 1 oktober het jaar daarna. Een leerling die eind augustus uitstroomt hoort dus bij de uitstroom van het ‘voorgaande schooljaar’. Als blijkt dat ik gegevens van een leerling niet correct heb weergegeven, kunnen deze dan nog worden gewijzigd? De gegevens kunnen worden gewijzigd, totdat ze naar IVA zijn verzonden. Daarna is wijziging niet meer mogelijk.
2 - Veel gestelde vragen
7
Kan ik in de loop van het schooljaar via internet al bekijken hoe de uitstroom van mijn school is in vergelijking met andere scholen? Nee, dit is niet altijd mogelijk omdat de vergelijking met andere scholen pas correct kan worden weergegeven als voldoende deelnemende scholen de ‘uitstroommonitor’ hebben ingevuld. Zodra een representatief aantal scholen de ‘uitstroommonitor’ heeft ingevuld, wordt vergelijking met andere scholen mogelijk via internet.
2 - Veel gestelde vragen
8
3 Interpretatie van de gegevens Scholen die meedoen met de ‘uitstroommonitor’ krijgen na verwerking van de gegevens een eindrapport toegestuurd waarin de uitstroomgegevens van de eigen school worden weergegeven en naast de regionale en landelijke uitstroomgegevens worden gezet. De contactpersoon van de school - veelal een directielid of de persoon die de uitstroomgegevens invult - ontvangt deze eindrapportage. Tabel 1. Voorbeeldtabel uit de rapportage van de ‘uitstroommonitor’ voor de school Waar naartoe is de leerling uitgestroomd?
Uw school
Regio
Landelijk totaal
N
%
N
%
N
%
Arbeid (ook werken en leren, BBL)
18
42
119
50
1793
43
ROC (BOL of anders)
16
37
68
28
973
23
Andere school voor praktijkonderwijs
0
0
7
3
211
5
VMBO-school
2
5
4
2
101
2
REC-school
3
7
7
3
93
2
Andere opleiding in de regio
0
0
3
1
132
3
Onderwijs buiten de regio i.v.m. verhuizing
4
9
9
4
145
3
Geen werk of school
0
0
7
3
321
8
Onbekend
0
0
2
1
162
4
ROC (AKA) Totaal
0
0
13
5
219
5
43
100
239
100
4150
100
Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt, staan de gegevens van de eigen school naast het regionaal en het landelijke gemiddelde. De N staat voor het aantal leerlingen en % geeft het percentage leerlingen van het totaal weer. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, kunnen de scores van de individuele school duidelijk afwijken van de regionale score en de landelijke score. Zoals eerder aangegeven kan hierover geen oordeel worden gegeven in termen van goed of slecht. Om de cijfers goed te kunnen interpreteren is het van belang de schoolcontext goed te kennen. Ook de pilotscholen die aan dit project hebben meegedaan vinden het interpreteren van de gegevens van de ‘uitstroommonitor’ niet altijd eenvoudig. Het werken met de ‘uitstroommonitor’ is voor de school lastig, omdat de categorieën die in de ‘uitstroommonitor’ worden gebruikt niet altijd eenduidig zijn en ook niet altijd goed aansluiten bij de werkelijkheid in de school. Dit zorgt er enerzijds voor dat de ‘uitstroommonitor’ lastig in te vullen is. Het is onduidelijk welke leerlingen onder welke categorieën moeten worden ingedeeld. Scholen zullen hier landelijk verschillende interpretaties bij gebruiken. Anderzijds zijn de resultaten van de ‘uitstroommonitor’ hierdoor ook moeilijk te interpreteren en is de vergelijking met regionale en landelijke scores discutabel. In de kaders worden voorbeelden gegeven van de pilotscholen die dit illustreren.
3 - Interpretatie van de gegevens
9
PrONOVA, Winterswijk De school vult de landelijke ‘uitstroommonitor’ inmiddels drie jaar in. De stagecoördinator vult de gegevens in en is ook degene die de eindrapportage van de ‘uitstroommonitor’ ontvangt. Hiervan maakt zij een rapportage waarin ze een eerste interpretatie geeft van de gegevens. Deze rapportage wordt in het MT van de school besproken. Doordat de categorieën waarover informatie wordt gevraagd niet altijd eenduidig zijn, is een goede interpretatie soms vrijwel onmogelijk. Als voorbeeld hierbij geeft de stagecoördinator de vraag die in de ‘uitstroommonitor’ wordt gesteld over de geboden ‘nazorg’. De stagecoördinator is er bij het invullen van de ‘uitstroommonitor’ vanuit gegaan dat van ‘nazorg’ alleen sprake was als de leerling na het verlaten van de school werd begeleid door een jobcoach. Dit komt bij de leerlingen van PrONOVA niet veel voor. Pas later werd duidelijk dat onder ‘nazorg’ ook de zorg wordt verstaan die door de school voor praktijkonderwijs, een vervolgopleiding, MEE of een andere partij werd geboden. De gegevens van PrONOVA ten aanzien van nazorg in de eindrapportage waren dan ook moeilijk te vergelijken met de regionale of landelijke gegevens.
Pouwer, school voor praktijkonderwijs in Utrecht De school werkt nu voor het derde jaar met de ‘uitstroommonitor’. De stagecoördinator/ jobcoach vult de gegevens in. Naast de stagecoördinator krijgt ook de directeur de gegevens. Het werken met de ‘uitstroommonitor’ is lastig omdat de categorieën die in de ‘uitstroommonitor’ worden gebruikt niet altijd eenduidig zijn en ook niet altijd goed aansluiten bij de werkelijkheid in de school. Zo waren er in het verleden vooral moeilijkheden met de leerlingen die nog (met behulp van een jobcoach) werkzoekend waren. Deze werden allemaal onder de categorie ‘geen werk of school’ weggeschreven. Dit geeft een redelijk negatief beeld, vooral als je dit vergelijkt met de regionale en/of landelijke gegevens.
In gesprek over de uitstroomgegevens; welke vragen zijn van belang? Het interpreteren van de gegevens in de verschillende tabellen van de eindrapportage is lastig en de vertaalslag naar wat het betekent voor het onderwijs in de school is niet altijd eenduidig te maken. Om meer inzicht te krijgen in wat de gegevens zeggen over de schoolpraktijk is het van belang dat duidelijker wordt hoe de gegevens kunnen worden verklaard door specifieke kenmerken van de werkwijze in de school, de arbeidsmogelijkheden in de omgeving van de school, de afspraken over naschoolse begeleiding et cetera. Een goede manier om hierin meer duidelijkheid te krijgen, is met elkaar in gesprek gaan over de uitstroomgegevens. Dit gesprek kan in eerste instantie in de school plaatsvinden met de mensen die bij de uitstroom van de leerlingen zijn betrokken, maar kan ook met externe partijen worden gevoerd. In onderstaande tabel volgen de items uit de ‘uitstroommonitor’. Bij elk item is een aantal vragen geformuleerd, die men zich kan stellen om tot een goede interpretatie te komen van de gegevens in de eindrapportage.
3 - Interpretatie van de gegevens
10
In de basis komen bij elk item drie hoofdvragen terug: 1 Wijkt de score van de school af van de regionale of landelijke score? Deze vraag is bedoeld om met elkaar te bepalen of de score van de school opvalt ten opzichte van regionale of landelijke ontwikkelingen. 2 Is hier een verklaring voor te geven? Uit de ervaring van de pilotscholen blijkt dat een afwijking niet perse voorkomt uit een structureel andere werkwijze in de school in vergelijking met andere scholen. Voor een afwijking in de score kunnen soms ook meer incidentele verklaringen worden gegeven, zoals specifieke omstandigheden op dat moment of de manier waarop de ‘uitstroommonitor’ is ingevuld. Bovendien is het aantal leerlingen dat op één school uitstroomt vaak relatief klein waardoor één leerling meer of minder in een categorie al snel leidt tot een afwijking van regionale of landelijke scores. Deze vraag is dus bedoeld om met elkaar te bepalen in hoeverre de score daadwerkelijk iets zegt over de manier waarop het onderwijs in de school vorm krijgt. 3 Is dit een wenselijke situatie? Als men aan de hand van de vorige vraag een beeld heeft gevormd van de mogelijke redenen achter de score, dan is de vervolgvraag of deze situatie wenselijk is. Als blijkt dat dit niet wenselijk is, dan vormt dit een aandachtspunt om in het kader van kwaliteitsbeleid met elkaar te bekijken. De vraag wordt dan welke situatie gewenst is en hoe men hier als school naar toe kan werken. Dit is het begin van een nieuwe PDCA-cyclus in de school. Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden, is het van belang hierover met meerdere personen binnen en buiten de school in gesprek te gaan. Op deze wijze kan er een gezamenlijk beeld ontstaan van sterke punten in de uitstroom van leerlingen, mogelijke knelpunten en mogelijke acties die hieruit ter verbetering van de uitstroom kunnen volgen. Tabel 2. In gesprek met elkaar: handreiking bij de vertaling van de ‘uitstroommonitor’ naar kwaliteitsbeleid Achtergrondgegevens van de leerlingen Onderwerp van de tabel
Beleidsmatige vragen
Geslacht 1 Gemiddelde leeftijd
- Z ijn de leerlingen die uitstromen bij ons relatief jong of oud in vergelijking met de regio en het landelijke niveau? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
2 Tot welke cultureel-etnische groepering rekent u de leerling? 3 H oeveel jaren heeft de leerling op uw school ingeschreven gestaan?
- S taan de leerlingen relatief kort of lang ingeschreven in vergelijking met de regio en het landelijke niveau? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
3 - Interpretatie van de gegevens
11
Specialisatie op school of in stage Onderwerp van de tabel
Beleidsmatige vragen
1 H eeft de leerling zich
- Z ijn er in vergelijking met de regio en de landelijke
gespecialiseerd binnen een bepaalde richting?
score meer of minder leerlingen die zich specialiseren? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
2 In welke richting heeft een leerling zich in de school gespecialiseerd?
- Z ijn er specialisaties in de school die duidelijk meer gekozen worden dan andere specialisaties? - Z ijn er specialisaties die duidelijk meer gekozen worden bij deze school in vergelijking met andere scholen in de regio? - Z ijn er specialisaties die duidelijk meer gekozen worden bij deze school in vergelijking met andere scholen landelijk? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
3 Is de leerling uitgestroomd in arbeid of vervolgopleiding in de richting van de gevolgde specialisatie?
- Z ijn leerlingen vooral uitgestroomd naar de gevolgde specialisatie? - Als dit niet het geval is, is hier een verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school?
Uitstroom naar werken of leren Onderwerp van de tabel
Beleidsmatige vragen
1 W aar naartoe is de leerling
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van
uitgestroomd (werken, leren et cetera)?
de school af van de landelijke en regionale uitstroom van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
2 In welke bedrijfssector is de leerling werkzaam?
- In welke bedrijfssector vinden de meeste leerlingen van de school een arbeidsplaats? - W at betekent dit voor het onderwijsaanbod in de school? - In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen ten aanzien van de bedrijfssector af van de landelijke en regionale uitstroom van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
3 - Interpretatie van de gegevens
12
3 In welke branchegroep is de leerling werkzaam?
- In welke branchegroep vinden de meeste leerlingen van de school een arbeidsplaats? - W at betekent dit voor het onderwijsaanbod in de school? - In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen ten aanzien van de branchegroep af van de landelijke en regionale uitstroom van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
4 N aar wat voor soort arbeids-
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van
plaats is de leerling uitge-
de school af van de landelijke en regionale uitstroom
stroomd?
van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
5 W at voor soort arbeidsovereenkomst betreft het?
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van de school af van de landelijke en regionale uitstroom van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen? - S tromen de leerlingen in voldoende mate uit naar een duurzame arbeidsplaats?
6 V olgt de leerling naast het werk een opleiding?
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van de school af van de landelijke en regionale uitstroom van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
7 W elke uitstroomrichting doet de leerling binnen deze opleiding?
- W elke uitstroomrichting volgen de meeste leerlingen binnen de vervolgopleiding? - W at betekent dit voor het onderwijsaanbod in de school? - W at betekent dit mogelijk voor een samenwerking met de vervolgopleiding?
8 W elke opleidingsrichting doet de leerling?
- W elke opleidingsrichting volgen de meeste leerlingen? - W at betekent dit voor het onderwijsaanbod in de school? - W at betekent dit mogelijk voor een samenwerking met de vervolgopleiding?
3 - Interpretatie van de gegevens
13
Uitstroom naar andere situaties Onderwerp van de tabel
Beleidsmatige vragen
1 W aarom is de leerling naar
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van
een andere school voor
de school af van de landelijke en regionale uitstroom
praktijkonderwijs gegaan?
van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
2 O nder welk cluster valt de
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van
REC-school waar de leerling
de school af van de landelijke en regionale uitstroom
heen is gegaan?
van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen? - W at betekent dit voor mogelijke samenwerking van de school met de REC-scholen in de regio? - W at betekent dit mogelijk voor het toelatingsbeleid in de school?
3 W at is de reden dat de
- In welk opzicht wijkt de uitstroom van de leerlingen van
leerling niet werkt of op
de school af van de landelijke en regionale uitstroom
school zit?
van leerlingen? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
Zorg na uitstroom Onderwerp van de tabel
Beleidsmatige vragen
1 W ordt deze leerling in het
- In welk opzicht wijken de cijfers van de school af van
proces na uitstromen uit het
de landelijke en regionale cijfers?
praktijkonderwijs onder-
- Is hier een logische verklaring voor te geven?
steund?
- Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen?
2 D oor wie wordt de leerling na uitstromen uit het praktijkonderwijs ondersteund?
- In welk opzicht wijken de cijfers van de school af van de landelijke en regionale cijfers? - Is hier een logische verklaring voor te geven? - Is dit een wenselijke situatie voor de school, voor de leerling, voor andere betrokkenen? - W at betekent dit voor de samenwerking met externe partijen?
3 - Interpretatie van de gegevens
14
4 Het kwaliteitsdenken binnen de school In de inleiding is kort weergegeven wat we verstaan onder kwaliteitszorg. Veel scholen voor praktijkonderwijs nemen deel aan ‘Stimulans’. Binnen dit project werken zij aan kwaliteitsbeleid door: - het doen van een zelfevaluatie (PrOZO!); - het in beeld brengen van opbrengsten; - het maken van een goede verslaglegging. Hiermee wordt bij de participerende scholen voor praktijkonderwijs structureel gewerkt aan het invoeren van een PDCA-cyclus (Plan, Do, Check, Act), die dan de basis vormt voor kwaliteitszorg in de school. Zoals in de inleiding reeds omschreven, zijn gegevens van de ‘uitstroommonitor’ geschikt om te bekijken in het kader van de Check. Hiermee willen we niet zeggen dat de ‘uitstroommonitor’ hèt instrument is om de Check in de PDCA-cyclus vorm te geven. Er zijn veel meer instrumenten die hierbij kunnen worden gebruikt, zoals de zelfevaluatie (PrOZO!) die in het kader van ‘Stimulans’ in de scholen wordt ingezet. De onderstaande voorbeelden van twee pilotscholen in dit project illustreren hoe er in de school aan kwaliteitszorg kan worden gewerkt en op welke manier de uitstroomgegevens hierbij kunnen worden gebruikt. Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs in Raalte Het Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs in Raalte is een school met een regio-functie. In de omgeving van de school zijn geen andere scholen voor praktijkonderwijs. De school heeft ongeveer 118 leerlingen. De school beschikt over een breed netwerk aan stagebedrijven in de regio (circa 250 bedrijven). Kwaliteitszorg bij Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs Het Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs in Raalte doet mee met ‘Stimulans’. Daarnaast werkt de school al enkele jaren aan het vormgeven van het kwaliteitsbeleid aan de hand van het INK-model. Dit model bestaat uit tien aandachtsgebieden waarnaar wordt gekeken bij het vormgeven van kwaliteitsbeleid. In deze tien aandachtsgebieden zijn de stappen van de PDCA-cyclus terug te vinden. Het model biedt zo als het ware een nadere specificatie en verdieping van de PDCA-cyclus. Omdat het model ook complexer is, wordt het model niet op alle niveaus in de school gehanteerd. Binnen het Carmel College Salland kennen enkele docenten het INK-model erg goed. Deze groep docenten denkt met de teamleider mee over het uit te zetten beleid in de school. Daarnaast zijn alle docenten in de school goed bekend met de PDCA-cyclus. De docenten kunnen deze cyclus ook hanteren. Elke docent kijkt naar behaalde resultaten en reflecteert hier op door zich af te vragen of de resultaten overeenkomen met doelen die vooraf zijn gesteld. Op uitvoerend niveau wordt verwacht dat docenten zelf actiepunten uitwerken en zelf verantwoordelijkheid nemen naar aanleiding van hun reflectie op de resultaten. Op teamniveau wordt door de teamleider een teamplan voor een tweetal jaren geschreven naar aanleiding van de kaderbrief van de rector. →
4 - Het kwaliteitsdenken binnen de school
15
Kwaliteitszorg gaat verder dan een teamplan en het jaarlijks volgen van een PDCA-cyclus Om alle teamleden door het jaar heen bewust bezig te laten zijn met kwaliteitsbeleid, maakt de school gebruik van verschillende vormen van overleg en feedback. Zo wordt één keer per jaar met het team een studiedag gehouden, die in het kader staat van reflecteren op hoe het in de afgelopen periode is gegaan en of dit in overeenstemming is met wat het team wilde. Daarnaast is er tijdens de wekelijkse teamvergaderingen altijd ruimte voor werkgroepen om ervaringen of nieuwe zaken aan de orde te stellen. Ook wordt tijdens coachingsgesprekken met de leerlingen besproken hoe zij de afgelopen periode hebben ervaren, wat ze willen en wat ze gaan doen. Voor ouders zijn er ouderavonden en de klankbordavond. Voor bedrijven is er gelegenheid om zowel schriftelijk als mondeling vragen te stellen, adviezen te geven of te oordelen over de kwaliteiten van de leerling, de begeleiding en de school. Tijdens het netwerkoverleg met onder andere CWI, gemeente, MEE en het re-integratiebureau wordt ook regelmatig gereflecteerd op de samenwerking. Op deze wijze is de school dus niet alleen één keer per jaar bezig met het doorlopen van elke stap in de PDCA-cyclus, maar wordt deze PDCA continu doorlopen op verschillende niveaus in de organisatie. De rol van de ‘uitstroommonitor’ Binnen dit kwaliteitsdenken valt ook de ‘uitstroommonitor’. De school heeft een aantal beleidsgroepen. Eén van deze groepen is de stagebeleidsgroep. Binnen de stagebeleidsgroep worden zaken besproken als de manier waarop de stages van de leerlingen gaan en hoe de contacten met de stagebedrijven verlopen. De gegevens van de ‘uitstroommonitor’ worden ook binnen de stagebeleidsgroep besproken. De stagebeleidsgroep kan op basis van deze gegevens vervolgens belangrijke aandachtspunten aan de orde stellen in de wekelijkse teamvergadering. Op deze wijze worden de conclusies, getrokken uit de uitstroomgegevens, meegenomen in het kwaliteitsbeleid van de school. Daarnaast wordt de ‘uitstroommonitor’ besproken in het teamleidersoverleg Salland/Twente. Hier wordt besproken wie er mee doet met de ‘uitstroommonitor’ en hoe men in de school met de gegevens van de ‘uitstroommonitor’ aan de slag kan. Tot nu toe is nog niet gebleken dat de uitstroomgegevens ook aanknopingspunten bieden voor een regionale aanpak, doordat in het regionaal overleg veel scholen participeren die een regio-functie hebben en daarmee ieder hun eigen netwerk van externe partijen hebben.
Het Kwadrant, school voor praktijkonderwijs in Bergen op Zoom Het Kwadrant is een vo-school voor praktijkonderwijs. De laatste jaren is de instroom na een voordurende groei nagenoeg constant geworden en bedraagt voor 2008 174 leerlingen. Het Kwadrant heeft als doelstelling om leerlingen te (be)geleiden naar werk, al dan niet in een beschermde omgeving. Tevens is uit-/doorstroom mogelijk naar het mbo. Tijdens de schoolloopbaan loopt de leerling meerdere malen stage. Deze stageplaatsen worden geregeld door het stagebureau van Het Kwadrant. Bedrijven die een of meerdere stageplaatsen aanbieden, bevinden zich in de regio. →
4 - Het kwaliteitsdenken binnen de school
16
Uitstroom kan op drie manieren plaatsvinden: doorstroom naar het mbo (ROC neemt de begeleiding van de leerling over), uitstroom naar werk en uitstroom naar begeleid werk. Bij deze laatste twee varianten is Het Kwadrant wettelijk verplicht om tot twee jaar na uitstroom begeleiding bij/op het werk te bieden. Bij de begeleiding naar en tijdens het werk wordt Het Kwadrant bijgestaan door de Stichting MEE en het UWV. Het stagebureau beschikt over de geschiedenis van de laatste zes jaar van uitstroom.
Het Kwadrant wil in het komend jaar een onderzoek uitvoeren naar de doorstroom- en uitstroomparameters welke karakteristiek zijn voor Het Kwadrant. Deze parameters wil men gaan gebruiken om beleid voor Het Kwadrant verder te ontwikkelen. Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen: 1
d e analyse van de instroom, doorstroom en uitstroom van Het Kwadrant en het
2
h et analyseren van de stage- en werkbedrijven en het ontwerp en de begeleiding
vaststellen van de kengetallen hiervoor; van het opstellen van de bedrijvenkaart. Op basis hiervan wil Het Kwadrant beter inzicht krijgen in welk type bedrijven leerlingen stage lopen en naar welk type bedrijven de leerlingen uiteindelijk uitstromen naar werk. Doel is op basis hiervan beleid te ontwikkelen, zodat leerlingen gedurende hun schoolloopbaan zo goed mogelijk worden voorbereid op de uitstroom die volgt op het praktijkonderwijs. Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, kunnen de uitstroomgegevens waardevolle informatie opleveren aan de hand waarvan het beleid in de school of in de regio verder kan worden vormgegeven. Uit de ervaringen in de pilotscholen in het afgelopen jaar is echter ook gebleken dat deze slag voor scholen niet altijd even eenvoudig te maken is. Veel scholen zijn afgelopen jaar gestart met ‘Stimulans’ en zijn de manier waarop ze kwaliteitszorg in de school willen vormgeven nog aan het ontwikkelen. De scholen worstelen met de plaats die ze de ‘uitstroommonitor’ hierin willen geven, ook omdat het interpreteren van de ‘uitstroommonitor’ niet eenvoudig is. De manier waarop de categorieën die nu in de ‘uitstroommonitor’ worden gehanteerd kunnen worden vertaald naar de onderwijspraktijk in de school, is niet eenduidig. Bovendien is het aantal uitstromers in één schooljaar bij kleinere scholen vaak beperkt. Op grond van dat soort gegevens conclusies trekken en beleidsverandering inzetten, zien scholen niet als realistische optie. Alhoewel alle pilotscholen erkennen dat uitstroomgegevens belangrijke input kunnen leveren voor het beleid in de school, kunnen ze met de gegevens van de landelijke ‘uitstroommonitor’ op dit moment niet goed uit de voeten. In hoofdstuk 6 komen we bij de aanbevelingen hier op terug. De cijfers per school kunnen ook meer betekenis krijgen als ze worden vergeleken met cijfers van andere scholen in de regio of met landelijke tendensen. De manier waarop dit kan bijdragen aan de ontwikkeling van beleid in de school en in de regio wordt in het volgende hoofdstuk besproken.
4 - Het kwaliteitsdenken binnen de school
17
4 - Het kwaliteitsdenken binnen de school
18
5 Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid? Uit de ervaringen die in het afgelopen jaar zijn opgedaan bij de pilotscholen, is gebleken dat scholen de uitstroomgegevens nog maar in zeer beperkte mate bespreken met externe partners. Stagecoördinatoren en directienetwerken wisselen soms gegevens uit, maar het blijft vaak oppervlakkig en wat terughoudend. Het blijkt voor scholen spannend om de resultaten van de ‘uitstroommonitor’ met elkaar te bespreken. Scholen geven aan dat dit te maken heeft met het feit dat de cijfers voor meerdere interpretaties vatbaar zijn en dat zij daardoor huiverig zijn voor het mogelijke oordeel van externe partijen. Scholen ervaren dit als een risico omdat de gegevens uit hun verband kunnen worden gerukt. Het gaat hier immers om contextueel gevoelige gegevens. Dat het wel kan en langzamerhand ook gebeurt, dat scholen met elkaar in gesprek gaan naar aanleiding van de uitkomsten van de monitor, moge blijken uit de manier waarop in Rotterdam en Amsterdam al enige tijd wordt gewerkt met een ‘uitstroommonitor’, die juist wordt ingezet om met elkaar op regionaal niveau beleid uit te zetten. De ‘uitstroommonitor’ van Samenwerkingsverband Koers VO in Rotterdam Ruim vier jaar geleden hebben het Samenwerkingsverband Koers VO en het directienetwerk praktijkonderwijs in de regio Rotterdam het initiatief genomen tot een ‘uitstroommonitor praktijkonderwijs’. Twee uitgangspunten waren hierbij van belang. In de eerste plaats het beperken van de onderzoekslast door zoveel mogelijk aan te sluiten bij beschikbare gegevens op de scholen. In de tweede plaats het beperken van de hoeveelheid te verzamelen gegevens door van tevoren in te schatten welke gegevens van belang zijn voor het beleid van het directienetwerk en de individuele scholen. Er doen twaalf afdelingen/scholen voor praktijkonderwijs mee aan de ‘uitstroommonitor’ Rotterdam. Negen scholen zijn gevestigd binnen de regio van Samenwerkingsverband Koers VO. Daarnaast doen nog drie scholen uit de aangrenzende regio mee. De uitstroomgegevens worden verzameld via een digitale vragenlijst op de website van Koers VO. In nauwe samenspraak met de scholen is het onderzoeksinstrumentarium ontwikkeld. Ook is na de eerste meting contact gezocht met het IVA, dat de landelijke ‘uitstroommonitor praktijkonderwijs’ heeft ontwikkeld. Doel was om ervaringen uit te wisselen en op termijn te komen tot één monitor praktijkonderwijs. Het afgelopen jaar is er veel contact geweest tussen de onderzoeker van het Samenwerkingsverband en de onderzoekers van het IVA. Dit heeft ertoe geleid dat de vragenlijst van de landelijke ‘uitstroommonitor praktijkonderwijs’ en die van Koers VO inmiddels vrijwel identiek zijn. Een verschil met de landelijke monitor is dat naast het verzamelen van de uitstroomgegevens wordt geprobeerd de leerlingen gedurende anderhalf jaar te volgen bij hun eerste werkgever dan wel binnen het ROC. Inmiddels is duidelijk dat de gegevens uit de monitor worden gebruikt als input voor beleid. Zo is in de regio van het Samenwerkingsverband Koers VO sinds augustus 2007 een ‘bovenschoolse’ ambassadeur werkzaam voor het praktijkonderwijs, omdat de directeuren zelf niet toekwamen aan deze activiteiten vanwege werkdruk en hun, logische, focus op de eigen school. Een belangrijke taak van deze ambassadeur is het bijdragen aan de promotie van het praktijkonderwijs in de regio en de waarde van
5 - Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid?
→
19
de praktijkonderwijs leerling voor werkgevers. Daarnaast houdt hij zich bezig met de (beleids)ontwikkelactiviteiten naar aanleiding van de uitkomsten van de ‘uitstroommonitor’. Het bestuur van het Samenwerkingsverband heeft besloten de ambassadeur vooreerst gedurende drie jaar te faciliteren. De monitor levert inzicht in de verschillen in uitstroom tussen de deelnemende Rotterdamse scholen/afdelingen voor praktijkonderwijs. Verschillen die niet te verklaren zijn vanuit arbeidsmarktprognoses. Leerlingen van de ene school stromen bijvoorbeeld substantieel meer uit richting ROC, terwijl de uitstroom bij een andere juist meer richting werk is. Het constateren van de verschillen is één ding. Uitspraken doen over die verschillen is van een andere orde. Het gesprek over de verschillen begint langzamerhand op gang te komen in het directienetwerk. De ambassadeur kan daarbij een initiërende en verbindende rol hebben, doordat hij niet aan één school gebonden is (zie voor uitgebreide informatie bijlage 2).
De ‘nazorgmonitor’ van Praktijkonderwijs Amsterdam Alle negen Amsterdamse scholen voor praktijkonderwijs hebben deelgenomen aan het project ‘De leerling begeleid’. In het kader van dit project is een ‘nazorgmonitor’ ontwikkeld die alle negen scholen invullen. Hierbij worden niet alleen de gegevens over de bestemming na uitstroom geregistreerd, maar ook de gegevens over de loopbaan tot 2 jaar na schoolverlaten en over de begeleiding die door de school of ketenpartners is geboden in de naschoolse periode. Dit maakt meteen duidelijk waarin de ‘nazorgmonitor’ verschilt van de landelijke ‘uitstroommonitor’. Een belangrijk verschil zit dus in de meetmomenten. Bij de landelijke monitor is scholen gevraagd de vragen te beantwoorden voor alle schoolverlaters. Zo zijn ook de gegevens van uitstromers uit de leerjaren 1, 2 of 3 opgenomen in de landelijke ‘uitstroommonitor’. In Amsterdam zijn alleen de leerlingen gevolgd die vanuit het laatste of voorlaatste jaar van hun opleiding zijn uitgestroomd. Daarnaast zijn er ook enkele, soms essentiële, verschillen in vraagstellingen en antwoordmogelijkheden. De resultaten van de ‘uitstroommonitor’ zijn onder meer gepresenteerd aan het directeurenoverleg van de Amsterdamse praktijkonderwijsscholen en aan het overleg van de nazorgcoördinatoren van die scholen. Daarbij is men met elkaar in gesprek gegaan over de volgende onderwerpen: -
eind- en tussentijdse uitstroom;
-
bestemming arbeid en vervolgonderwijs;
-
d e door de leerling gekozen bestemming in vergelijking tot de door de school geadviseerde bestemming;
-
de (gewenste en ongewenste) doorstroom naar mbo, BOL en BBL;
-
samenwerking met de betrokken ketenpartners;
-
Sociale Werkplaats-advies: aanvraag, toekenning, toelating;
-
UWV- inzet: SFB, jobcoach;
-
Wajong-advies, aanvraag, toekenning.
De nazorgcoördinatoren hebben, mede naar aanleiding van de monitorgegevens en de discussie daarover, een plan van aanpak opgesteld voor verbetering van de samenwerking met de ketenpartners in arbeidstoeleiding en vervolgonderwijs.
5 - Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid?
20
Ondanks dat scholen aarzelen in het bespreken van uitstroomgegevens met externe partners, hebben de pilotscholen die betrokken waren bij dit project wel een aantal voordelen benoemd die zij zien in de samenwerking met andere partijen en het bespreken van de uitstroomgegevens hierbij: - landelijk is de tendens dat steeds meer leerlingen uitstromen naar een ROC. Als individuele school is het lastig afspraken maken met een ROC. Gezamenlijk, met meerdere scholen voor praktijkonderwijs uit een regio in gesprek gaan met ROC’s maakt het makkelijker om afspraken te maken, bijvoorbeeld over begeleiding; - samen met instellingen beleid formuleren, bijvoorbeeld over al dan niet aanvragen van de Wajong-status, geeft meer duidelijkheid en gelijkheid in de regio; - samen aan het werk om de wachtlijst voor sociale werkvoorziening zo klein mogelijk te houden; - als uitstroomgegevens van scholen onderling bekend zijn, kunnen deze gegevens worden ingezet bij de contacten met toeleverende scholen en uitstroompartners, zodat leerlingen eerder op de voor hen beste plek terechtkomen; - uitstroomgegevens bespreekbaar maken met de gemeente, CWI en UWV (locaties voor werk en inkomen) om aan te geven waar leerlingen naartoe stromen, geeft inzicht in waar de school voor praktijkonderwijs mee bezig is.
5 - Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid?
21
5 - Van ‘uitstroommonitor’ naar regionaal beleid?
22
6 Aanbevelingen vanuit het praktijkonderwijs
Aanbevelingen voor de scholen - Laat de ‘uitstroommonitor’ invullen door iemand uit de school die goed bekend is met de leerlingen die uitstromen. Dit bespaart tijd, omdat gegevens niet allemaal hoeven te worden nagevraagd. - Laat de ‘uitstroommonitor’ invoeren door één persoon, zodat categorieën van de ‘uitstroommonitor’ voor alle leerlingen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd. Dit maakt het interpreteren van de gegevens beter hanteerbaar. Als de ‘uitstroommonitor’ door meerdere personen wordt ingevuld, maak dan vooraf afspraken over hoe categorieën worden gehanteerd. - Zorg voor een directe koppeling van andere schoolgegevens en administratiegegevens met de uitstroomgegevens. Hoe kunnen de scholen een stap verder maken? - Het structureel vormgeven van de PDCA in de school. Bij de Check de uitstroomgegevens meenemen als een ‘check’-instrument naast andere gegevens, zodat ook op basis daarvan beleid wordt geformuleerd. - In een breder verband bespreken van de resultaten van de ‘uitstroommonitor’ in de school, zodat het consequent kijken naar resultaten van de school en de consequenties daarvan voor het handelen van de school voor iedereen in de school een gebruikelijke werkwijze wordt. - Het bespreken van de uitstroomgegevens met externe partijen. Dit kunnen zowel andere scholen voor praktijkonderwijs zijn (zodat het onderwijsaanbod in de regio op elkaar kan worden afgestemd), maar ook intermediaire organisaties en bedrijven zodat op basis hiervan bijvoorbeeld aanpassingen kunnen worden gemaakt in de werkwijze ten aanzien van de nazorg. Aanbevelingen ten aanzien van toekomstige vormgeving van de ‘uitstroommonitor’ - Betere aansluiting op de schoolpraktijk van de categorieën die in de ‘uitstroommonitor’ worden gebruikt. - Leerlingen langer volgen dan alleen het moment van uitstroom (bijvoorbeeld twee of drie jaar). Dit is van belang om meer zicht te krijgen op de duurzaamheid van de uitstroom. Wat gebeurt er met de leerlingen na 1 of 2 jaar? Zijn ze werkelijk toegerust voor een goede redzaamheid in de gebieden wonen, werken, vrije tijd en burgerschap? - In de ‘uitstroommonitor’ wordt de uitstroom aangegeven op het moment dat leerlingen de school verlaten. De situatie is 2 maanden later soms al gewijzigd. Hierover kan niets in de ‘uitstroommonitor’ worden opgenomen, terwijl dit juist relevante informatie is voor het beleid in de school. - Het zou een winst zijn wanneer de uitstroomgegevens direct kunnen worden gekoppeld aan de arbeidsmarktgegevens in de regio. - Het zou de school veel tijd besparen als de gegevens uit andere databestanden importeerbaar zouden zijn in de ‘uitstroommonitor’. - Het zou voor de school en regio interessant zijn als de school of regio zelf vragen toe kan voegen aan het instrument, zodat meer specifieke en regio-relevante informatie direct kan worden verzameld.
6 - Aanbevelingen vanuit het praktijkonderwijs
23
- Er zijn steeds meer maatwerktrajecten zoals leren-werken (een leerling volgt één dag op ROC, volgt daarnaast één halve dag op PrO en is verder aan het werk), waardoor steeds meer verschillende en flexibele vormen van uitstroom naar werk en vervolgopleiding ontstaan. Het zou goed zijn als in de ‘uitstroommonitor’ ruimte is om specifieke trajecten op te nemen.
6 - Aanbevelingen vanuit het praktijkonderwijs
24
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen School: Pouwer Utrecht Stagecoördinator: Els Breedveld Begeleider: Henno Oldenbeuving 1 Gegevens school Naam:
Pouwer
De school maakt deel uit van
Nuovo
Directie van de school
Kees Brouwer
Regio school
Stadsschool
Adres
La Bohemedreef 7
Plaats
3561 KW Utrecht
Telefoon
030-2634690
E-mail adres
[email protected]
Contactpersoon
Els Breedveld
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
179
3 Personeel in de school Aantal fte
28
Totaal aantal medewerkers
45 (onderwijzend personeel 20)
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg?
Schoolplan
Ja, aanwezig (naast een schoolplan ligt er een plan van inzet, nascholingsplan, taakbeleid en functiebouwwerk).
Activiteitenplan
Ja, aanwezig.
Doet de school mee aan
Ja
‘Stimulans?’ Heeft de school meegedaan
-
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
25
School: PrO Zeist Stagecoördinator: Henny van Impelen Begeleider: Jacqueline Schoones 1 Gegevens school Naam
PrO Zeist
De school maakt deel uit van
Stichting openbaar onderwijs Rijn en Heuvelland
Directie van de school
Hans Nauta Jan Denneman
Regio school
Regioschool. Leerlingen komen uit de regio, van Wijk bij Duurstede tot Utrecht
Adres
Laan van Eikenstein 2
Plaats
3705 AR Zeist
Telefoon
030 – 694 04 20
E-mail adres Contactpersoon
Henny van Impelen
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
120
3 Personeel in de school Aantal fte
?
Totaal aantal medewerkers
25
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg? Schoolplan
Ja, aanwezig.
Activiteitenplan
Ja, aanwezig. Wordt jaarlijks opgesteld.
Doet de school mee aan
Ja. Aan de hand van de uitkomsten wordt een verbeterplan
‘Stimulans’?
gemaakt.
Heeft de school meegedaan
Ja
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
26
School: PrONOVA Winterswijk Directeur: Bert Reinders Stagecoördinator: Hanneke van Vonno Begeleider: Mariëlle Rutten 1 Gegevens school Naam
PrONOVA
De school maakt deel uit van
-
Directie van de school
Bert Reinders
Regio school
Regioschool (Oost-Achterhoek)
Adres
Wielewaalstraat 2
Plaats
7102 HB Winterswijk
Telefoon
0543 531 574
E-mail adres
-
Contactpersoon
Bert Reinders en Hanneke van Vonno
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
190
3 Personeel in de school Aantal fte
?
Totaal aantal medewerkers
41
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg? Schoolplan
Ja, aanwezig.
Activiteitenplan
-
Doet de school mee aan
Ja. Aan de hand van de uitkomsten wordt een verbeterplan
‘Stimulans’?
gemaakt.
Heeft de school meegedaan
Ja
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
27
School: Het Kwadrant Bergen op Zoom Stagecoördinator: Roos Witvoet Begeleider: Hessel de Boer/Peter de Vries 1 Gegevens school Naam
Het Kwadrant
De school maakt deel uit van
Lowys Porquin Stichting
Directie van de school Ab de Laater Regio school
Regioschool. Leerlingen komen uit de regio, Putte – Dinteloord – Tholen
Adres
Oberonstraat 2
Plaats
4624 VM Bergen op Zoom
Telefoon
0164210199
E-mail adres
-
Contactpersoon
Ab de Laater
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
175
3 Personeel in de school Aantal fte
30
Totaal aantal medewerkers
39
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg? Schoolplan
Ja, aanwezig.
Activiteitenplan
Ja, aanwezig. Wordt jaarlijks opgesteld.
Doet de school mee aan
Ja
‘Stimulans’? Heeft de school meegedaan
Ja
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
28
School: Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs Raalte Teamleider: Ans Koolman Begeleider: Gijs van de Beek 1 Gegevens school Naam
Carmel College Salland, afdeling praktijkonderwijs
De school maakt deel uit van
Carmel College Salland
Directie van de school
Teamleider Ans Koolman- van Gurp
Regio school
School ligt in een gebied waar geen andere scholen voor praktijkonderwijs liggen
Adres
Florens Radewijnstraat 6
Plaats
8101BW Raalte
Telefoon
0572-348505
E-mail adres
[email protected]
Contactpersoon
Ans Koolman
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
118
3 Personeel in de school Aantal fte
19
Totaal aantal medewerkers
21, waarvan 15 fulltime
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg? Schoolplan
Ja, aanwezig.
Activiteitenplan
Ja, aanwezig.
Doet de school mee aan
Ja
‘Stimulans’? Heeft de school meegedaan
Nee
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
29
School: Star Numanschool Groningen Adjunctdirecteur: Johan Hartsema Kwaliteitszorgmedewerker: Harry Dijkema Begeleider: Rianne Doornbos 1 Gegevens school Naam
Star Numanschool
De school maakt deel uit van
Is zelfstandig.
Directie van de school
Tijdelijk: teamleiding E. Vos - K. Albers
Regio school
Op de school zitten leerlingen uit de stad Groningen
Adres
Star Numanstraat 52
Plaats
9714 JS Groningen
Telefoon
050-5797999
E-mail adres
[email protected]
Contactpersoon
Harry Dijkema
2 Aantal leerlingen Aantal leerlingen
147
3 Personeel in de school Aantal fte
23,5
Totaal aantal medewerkers
30
4 Wat doet de school al aan kwaliteitszorg? Schoolplan
Ja
Activiteitenplan
Ja
Doet de school mee aan
-
‘Stimulans’? Heeft de school meegedaan
Ja
aan ZEK?
Bijlage 1 Gegevens participerende pilotscholen
30
Bijlage 2 ‘Uitstroommonitor’ Rotterdam nader toegelicht Weerslag van een gesprek met de ambassadeur praktijkonderwijs/beleidsmedewerker, de heer Ph. Erisman en beleidsmedewerker/onderzoeker, mevrouw A. Rodenburg (Flip en Annemarie), beiden in dienst van het Samenwerkingsverband Koers VO te Rotterdam. Dit gesprek vond plaats in het kader van het project ‘Van uitstroommonitor naar kwaliteitsbeleid’. Ter voorbereiding op het gesprek hebben we dankbaar gebruik gemaakt van het verslag van de ‘uitstroommonitor’ in Rotterdam 2005-2006 / 2006-2007. Voor de precieze gegevens van de 12 participerende scholen, verwijzen we graag naar bovengenoemd onderzoek. Doel van het gesprek was een beeld te krijgen van het gebruik van de ‘uitstroommonitor’ in Rotterdam en van de mogelijkheden/gemaakte keuzes die inzet van de monitor opleveren voor kwaliteitsverbetering. Vanuit het directienetwerk praktijkonderwijs in de regio Rotterdam ontstond een aantal jaren geleden de behoefte aan beleid gebaseerd op onderzoeksgegevens. Het initiatief tot onderzoek kwam dus uit het directeurenoverleg. De monitor is in goed overleg met de scholen ontworpen en die beide factoren (initiatief vanuit directienetwerk en betrokkenheid van alle scholen vanaf het begin) maakten dat de Rotterdamse scholen daadwerkelijk meededen en de gevraagde gegevens aanleverden. Eerst was het enkel data genereren en rapporteren. Door de jaren heen wordt er steeds meer met elkaar gesproken over de uitkomsten van de ‘uitstroommonitor’. Op directieniveau wordt de ‘uitstroommonitor’ gebruikt als evaluatieinstrument en om op basis daarvan beleid te ontwikkelen. Een in het oog lopende actie vanuit het Samenwerkingsverband en het directienetwerk praktijkonderwijs was de aanstelling van een ambassadeur voor het praktijkonderwijs. Dit komt voort uit de behoefte om meer naar buiten te treden en te werken aan verbetering van het imago van het praktijkonderwijs in de regio bij het onderwijs en bedrijfsleven. Van hieruit ontstond een tweede meer naar binnen toe gerichte behoefte: een kwaliteitsslag maken middels beleidsvoorbereiding en uitvoering. Op de grens van deze beide behoeften is de ambassadeur ook de aanspreekpersoon voor externe partijen. Denk aan instanties zoals UWV en CWI, aan ROC’s en AOC’s en bijvoorbeeld de ROTEB. De ambassadeur is als het ware een verbindingsofficier tussen betrokken partijen. Taken zijn onder andere het initiëren/ verbeteren van samenwerking, het daartoe regelen van contracten, het bewerkstelligen dat gemaakte afspraken worden nagekomen, evenals het onderhouden van informele contacten ter bevordering van onderwijskwaliteit en gesprekspartner zijn voor directeuren bij het vormgeven van beleid ter verbetering van het praktijkonderwijs. Ingang hierbij is onder andere het onderzoeksresultaat van de ‘uitstroommonitor’. Gekozen is voor een persoon met veel ervaring binnen het praktijkonderwijs, die het algemeen belang van het praktijkonderwijs en specifiek het belang van de leerling voor ogen heeft. De ambassadeur is aangesteld bij het Samenwerkingsverband (vooreerst voor een periode van drie jaar). Bekostiging vindt plaats uit het budget dat door het Samenwerkingsverband voor praktijkonderwijs is gereserveerd. Op deze manier is de ambassadeur voor alle partijen een geaccepteerde gesprekspartner die met verstand van zaken en onafhankelijk opereert.
Bijlage 2 ‘Uitstroommonitor’ Rotterdam nader toegelicht
31
Mochten andere samenwerkingsverbanden overwegen een dergelijke functie in het leven te roepen, dan is de eerste tip: zorg voor onafhankelijkheid. Het verdient geen aanbeveling een regiovertegenwoordiger hiervoor te faciliteren. Die is vaak belanghebbend directeur en vanuit die functie niet de eerst aangewezene om met andere scholen/directeuren in gesprek te gaan naar aanleiding van de onderzoeksresultaten. Verder verdient het aanbeveling ervoor te zorgen dat de visie met betrekking tot het praktijkonderwijs helder is verwoord door het Samenwerkingsverband en goed wordt afgestemd met de functionaris. Regelmatig werkoverleg met andere mensen, werkzaam bij het Samenwerkingsverband, zorgt ervoor dat de functionaris zijn gedachten/bevindingen kan staven en van daaruit kan adviseren aan scholen in het bijzonder en het Samenwerkingsverband in het algemeen. Wat levert de monitor op? De monitor levert inzicht in de verschillen in uitstroom tussen de deelnemende Rotterdamse scholen/afdelingen voor praktijkonderwijs. Verschillen die niet te verklaren zijn vanuit arbeidsmarktprognoses. Leerlingen van de ene school stromen bijvoorbeeld substantieel meer uit richting ROC terwijl de uitstroom bij een andere juist meer richting werk is. Het constateren van de verschillen is één ding. Uitspraken doen over die verschillen is van een andere orde. Het gesprek over de verschillen begint langzamerhand op gang te komen in het directienetwerk. Of het erg is dat er verschillen zijn, is een vraag waar op dit moment geen eenduidig antwoord op mogelijk is. Het wordt door de aard van de gevraagde gegevens niet duidelijk waardoor die verschillen kunnen worden verklaard, of ze voortkomen uit toevallige omstandigheden of bijvoorbeeld gevolg zijn van de visie van de betreffende scholen. Om hier helderheid over te krijgen zou kwalitatief onderzoek een goede aanvulling kunnen zijn op de huidige werkwijze. Uitkomsten daarvan kunnen dan beginpunt zijn voor beleid. Tijdens het gesprek komen kwesties naar voren als: - het oorspronkelijke doel van het praktijkonderwijs lijkt niet meer zo helder eenduidig “eindonderwijs, dat leidt naar werk”. Er vindt steeds meer uitstroom plaats richting vervolgonderwijs. Wenselijk of niet?; - als ouders weten waar leerlingen van de diverse scholen voor praktijkonderwijs meestal naar toe uitstromen, zouden ze daarop de schoolkeuze voor hun kind kunnen bepalen. Wenselijk of niet?; - je zou een dergelijk verschil in uitstroom kunnen zien als een vorm van differentiatie. Wenselijk of niet? Landelijk en ook hier in Rotterdam vindt een verschuiving plaats van werk naar opleiding. Er zijn scholen waar het merendeel van de leerlingen uitstroomt naar het ROC. Of dit goed is of slecht, daar zijn de meningen nog over verdeeld. Om de onderzoeksresultaten van de ‘uitstroommonitor’ te kunnen omzetten in beleid ter verbetering van de kwaliteit, is het noodzakelijk dat over deze kwestie uitspraken worden gedaan. De ambassadeur van regio Rotterdam heeft duidelijk het beeld voor ogen dat praktijkonderwijs zou moeten leiden naar werk en dat jongeren niet gebaat zijn bij een opleiding binnen ROC-land zonder dat daar werk aan is gekoppeld. Om juiste beleidskeuzes te maken is het wat hem betreft noodzakelijk dat er weer een helder doel wordt gesteld voor het praktijkonderwijs.
Bijlage 2 ‘Uitstroommonitor’ Rotterdam nader toegelicht
32
De ‘uitstroommonitor’ wordt in Rotterdam dus ingezet voor het inzichtelijk maken van de uitstroom, het vergelijken met collega-scholen en het staven van de visie van de school aan de feitelijke uitstroom. Verder worden de onderzoeksresultaten gebruikt in contact met de Inspectie van het Onderwijs. Scholen kunnen met behulp van de monitor laten zien wat de directe output is van al hun inspanningen. Effect op langere termijn (outcome) wordt in Rotterdam gemeten, doordat leerlingen tot twee jaar nadat zij de school hebben verlaten worden gevolgd. Het betreft een meetmoment na een half jaar en één na anderhalf jaar. Dit in tegenstelling tot de landelijke monitor die enkel de output meet. Het moment dus dat leerlingen feitelijk de school verlaten. De beide monitoren (Rotterdam en landelijk) zijn inmiddels zo op elkaar afgestemd dat Rotterdam heeft besloten te stoppen met het afnemen van de eigen versie. Alle scholen maken nu gebruik van de landelijke monitor. Met IVA is afgesproken dat een eigen regionale rapportage wordt verzorgd voor de binnen het Samenwerkingsverband participerende scholen.
Bijlage 2 ‘Uitstroommonitor’ Rotterdam nader toegelicht
33