NOTULEN van Provinciale Staten
Vergadering 24 mei 2006
Index Opening van de vergadering.
17193
Mededeling overlijden oud lid van Gedeputeerde en Provinciale 17193 Staten de heer J. Noorland. Inhuldiging tweede ambtstermijn van de Commissaris van de Koningin.
17193
Regeling van werkzaamheden (zes vergaderuren) en tevens voorstellen tot wijziging agenda: - voorstel inzake aanpassing van de Verordening financiële en 17198 secundaire voorzieningen provinciale bestuurders (5691), agendapunt 6.b, van de agenda afgevoerd; 17198 - voorstel inzake aangenomen en afgehandelde moties PS (5693), agendapunt 6.c, van de agenda afgevoerd. Insprekers inzake de tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost: - de heer W.A. Hardijzer, gemeente Moordrecht; 17199 - de heer W.W. Timmer, namens Vereniging tot behoud van 17199 landelijk Waddinxveen; - de heer J.W. van der Wolf, namens Kamer van Koophandel 17199 in Rotterdam. Tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas. (5676)
17200/17237
Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006. (5690)
17232
Gewijzigde Begroting Regio Randstad. (5688)
17239
Zienswijze van Provinciale Staten inzake concept-Jaarrekening 2005 en ontwerp-Begroting 2007 van de Regio Randstad. (5684)
17239
Zienswijze van Provinciale Staten inzake ontwerp-Aankoop strategiekader 2007--2010 van de Grondbank RZG Zuidplas. (5692)
17242
Vaststelling nieuw Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland. (5689)
17244
FD/PS/24052006PS
Vaststelling notulen vergadering van Provinciale Staten van 26 april 2006.
17244
Voorstel van statencommissie Bestuur en Middelen inzake 17244 zienswijze over de Modelverordening rechtspositie statenleden. (5695) Ingekomen stukken. (5694)
17245
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17193
Notulen van de vergadering van 24 mei 2006 in de statenzaal van het provinciehuis te 's Gravenhage. (Geopend te 09.30 uur) Voorzitter: de Commissaris van de Koningin, de heer J. Franssen. Griffier: mevrouw H. Engels-van Nijen. Volgens de presentielijst zijn aanwezig 68 leden, te weten: Adamse, Bakker, De Boer, Bouwman, Bruil, Callender, Cebeci, Van Dam, Démoed, Van Dieren, Van Dijk, Dijkhoff, Dijkstra, Van der Dussen, Van Eekhout, Eelkman Rooda-van der Made, Evertse, Freeke, Van Ginkel-de Graaf, Van Ginkel, GroenewegenWeerman, De Haas, Hallensleben, Harmes, Helder, Hieltjes, Huigen-van Boven, Jager, De Jong, Keman, J. Klein, J.A. Klein, Klein Breteler, Koop, Kuijper-Vrugt, Kuntze, Lamers, De Lanoy, Van Leeuwen, Letschert, Leupe, Loose, Nebelstein, Ouwehand, Özdemir, Pool, Potharst, Romeijn-van Gameren, Santbergen, Schreuder, Schuringa, Slingerland, Van der Sloot, Stoop, Trabsky, Van Veelen, Ten Velden, Velthoen, Verbeek, Vermeulen, Volmuller, Van der Vorm-de Rijke, Vural, Waalring, Waterman, Wiegman, Wiegmann-de Wild en Van der Zwet. Afwezig zijn de leden Baruch, Den Besten, Bruning, Dorsman, Van der Gaag, Van Hijlckama Vlieg, Van der Meer, Noordtzij, Roemers-de Jong, Romijn, Scheerder, Taal-van den Hoek, Verdel, Vonkeman en Weber. OPENING VAN DE VERGADERING De VOORZITTER: Ik open de vergadering. Berichten van verhindering zijn ontvangen van de heren Baruch, Den Besten en Bruning, mevrouw Van Hijlckama-Vlieg, mevrouw Noordtzij, mevrouw Roemers-de Jong, de heer Scheerder, mevrouw Taal-van den Hoek, mevrouw Verdel en de heer Weber. De heer DIJKHOFF (GROENLINKS): Mevrouw Vonkeman heeft zich vanmorgen bij mij ziek gemeld. De VOORZITTER: Mevrouw Vonkeman voegen wij met spijt toe aan de lijst van afwezige leden. Vorige week is bericht ontvangen dat op 15 mei jl. de heer Noorland, oud-lid van deze Staten, oud-lid van Gedeputeerde Staten en oud-burgemeester van Dordrecht is overleden. Hij was lid van deze Staten van 1974 tot 1985 en lid van Gedeputeerde Staten van 1978 tot 1985. Wij hebben de familie namens u allen van ons medeleven doen blijken. Afgelopen maandag heb ik bij zijn uitvaart het woord mogen voeren en, mede namens u, opnieuw de familie onze condoleances overgebracht. In mijn aanwijzingen staat dat ik nu het woord moet geven aan de ondervoorzitter, de heer Klein Breteler. Deze neemt de voorzittershamer van mij over, terwijl ik daar in het midden moet gaan zitten. 1. REGELING VAN WERKZAAMHEDEN - INHULDIGING TWEEDE AMBTSTERMIJN COMMISSARIS VAN DE KONINGIN
VAN
DE
Voorzitter: Klein Breteler De VOORZITTER: Ik neem het voorzitterschap graag even over. Onder het eerste gedachtestreepje staat bij agendapunt 1 op de
agenda de inhuldiging van de tweede ambtstermijn van de Commissaris van de Koningin. Sober als wij zijn, vindt deze inhuldiging niet plaats met hermelijnen mantels en dat soort zaken. Dat doet niets af aan het feit dat de Staten aandacht willen schenken aan dit markante moment. Derhalve wil ik graag de nestor van de Staten, Ronald Waterman, uitnodigen om de Commissaris en voorzitter van de Staten toe te spreken. Hij heeft het woord. De heer WATERMAN (VVD): Voorzitter. De titel van mijn rede luidt: “Het karwei klaren”. Wij stelden eens dat de betekenis die het alfabet voor ons heeft een meervoudige is. Wij leerden schrijven en lezen, spreken en luisteren naar het gesproken woord. Zij verhouden zich tot elkaar als daad en toezien, als geven en nemen. Wie vaak in de statenzaal heeft geluisterd - en dus heeft genomen - aanvaardt het nu namens de Staten te mogen geven als een gift. Hij ziet de omzetting van de lijdende in de bedrijvende vorm als een geschenk. Dit gebeurt ter gelegenheid van het ingaan van de tweede ambtstermijn van Jan Franssen als Commissaris van de Koningin, voorzitter van Gedeputeerde Staten en - last but not least - voorzitter van Provinciale Staten van Zuid-Holland, in een periode waarin het dualisme verder moet uitkristalliseren. Wij willen terugblikken en vooruitzien. De positie van de Commissaris van de Koningin, zowel als voorzitter van het Dagelijks Bestuur van de provincie als van het controlerende en kaderstellende provinciale parlement, is van wezenlijk belang. Dit geldt niet alleen zijn coördinerende taak, maar zeker ook zijn taak als bewaker van consistentie en richting. Een kroonbenoemde bestuurder behoort te staan voor de publieke zaak en het algemeen belang. Hij verwerft die positie op grond van kennis en kunde, ervaring, toewijding en gebleken inzet. Bovendien vertegenwoordigt hij de belangen van ZuidHolland in een groot aantal overlegorganen en vervult hij met inhoud en stijl vele representatieve taken. In al deze verantwoordelijkheden is de heer Franssen een waarachtig boegbeeld van de provincie. Zo hebben wij hem in zijn eerste ambtsperiode leren kennen. In het kader van zijn herbenoeming heeft de Minister van Binnenlandse Zaken deze Staten verzocht een oordeel uit te spreken over het functioneren van de heer Franssen. Wij hebben het vertrouwen in zijn capaciteiten uitgesproken en daarmee de weg vrijgemaakt voor een tweede ambtstermijn. De verwachtingen zijn daarmee op een hoger niveau getild, geschraagd door een versterkte legitimiteit. De Staten hebben immers gesproken. Daarbij zij opgemerkt, dat de Commissaris van de Koningin niet alleen de uitvoerende functie van Gedeputeerde Staten dient te faciliteren, maar tevens de koersbepalende en controlerende functie van Provinciale Staten. Dit is een unieke rol, die in een dynamisch evenwicht moet worden vervuld. Het versterkte mandaat waarmee de Commissaris aan zijn tweede termijn begint, vraagt veel meer dan alleen een technisch voorzitterschap. Hij moet inspireren en leiding geven aan het politiek inhoudelijk debat. Van hem wordt ook verwacht dat hij, al sturende en gestuurd wordend, richting geeft aan een serie uitvoeringsgerichte beleidsdossiers. Hij zal dat dienen te doen vóór de Staten, temidden van de Staten en niet in de laatste plaats vanuit de Staten. Het moge duidelijk zijn dat dit evenzeer een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de statenleden zelf legt.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17194 Inhuldiging tweede ambtstermijn CdK.
De politiek is meer dan ooit aan zet om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke kerntaken van deze provincie naar behoren en met visie worden uitgevoerd. En daarmee komen wij bij de provincie zelf. Denkend aan Zuid-Holland zien wij de delta, doorstroomd door de Rijn, Maas en Linge, met daarbinnen een belangrijk deel van de Randstad Holland, die zich geleidelijk ontwikkelt tot een meerkernig netwerk Delta-Metropool, met een blauw-groen hart aan de binnenzijde en de kust met zijn blonde duinen en gouden stranden aan de buitenzijde, grenzend aan de Noordzee. Een gelaagde bodem met een gevarieerde samenstelling en structuur, onderhevig aan regenval en verdamping, af en toe geteisterd door in frequentie en intensiteit toenemende regenval, stormvloeden en hoge rivierstanden, maar ook perioden van droogte. Wij zien ook de verder samenstellende delen van ZuidHolland, zoals de Duin- en Bollenstreek, de Leidse regio, de Rijnen Gouwestreek, het Westland, het Oostland, het Rijnmondgebied, de Zuid-Hollandse Eilanden en Waarden en boeiende oude en nieuwe steden. Alles in een groots verband, onder een koepel van lucht. Een relatief dichtbevolkt gebied, gestoffeerd met woningen. bedrijven, voorzieningen en infrastructuur met belangrijke milieu-, natuur- en landschapswaarden en met 3,3 miljoen mensen, afgezien van de aantallen bezoekers. Het is onze taak dit erfgoed adequaat te beheren en verder te ontwikkelen. Dat vergt een doortastend en resultaatgericht bestuur, toegesneden op een juiste schaalgrootte, dat democratisch is gelegitimeerd. Onderlinge afstemming van de verschillende bestuurslagen is gewenst, evenals de herverkaveling van een aantal taken. De Europese dimensie mag niet uit het oog worden verloren. Overigens gaat het uitdrukkelijk niet alleen om het bestuurlijk raamwerk zelf, maar evenzeer om de cultuur binnen dat raamwerk. Het is in één oogopslag duidelijk dat wij wat betreft ZuidHolland met een serie kerntaken te maken hebben, die het waard zijn om te worden gedaan en die het bovenal waard zijn om goed te worden gedaan. Daarmee bedoelen wij: met verstand, gebaseerd op een zorgvuldige analyse, met passie zowel als compassie, ten dienste van de samenleving of, zo u wilt, van de sociosfeer, die op zijn beurt deel uitmaakt van de biosfeer. Vele beleidsnota's hebben hier reeds het licht gezien. Enkele zijn nog in ontwikkeling. De grote voorliggende uitdaging is vooral de diligente uitvoering van dit beleid. Daarop zitten de inwoners immers te wachten. Zij willen terecht resultaten zien en ervaren. Daarbij is het van belang om kerntaken en bijzaken van elkaar te onderscheiden. U kent de typische taken van het Middenbestuur, zoals ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, milieu - natuur - landschap, de agrarische sector, het in algemene zin voorwaarden scheppen voor economische ontwikkeling en daaraan gerelateerd de werkgelegenheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit, met inbegrip van de fysieke veiligheid. Al deze taakvelden hebben bovendien een sociaal-maatschappelijke dimensie die wij niet mogen veronachtzamen. Gelukkig worden die sociaal-maatschappelijke componenten al in toenemende mate door deze provincie integraal verweven in de eerder genoemde kerntaken. Natuurlijk dienen zich in onze veelkleurige samenleving telkens weer nieuwe zorgtaken aan en blijken groepen in de knel te raken. De uitvoering van een daarop gericht beleid moet vooral dicht bij de burger liggen, dus bij de gemeenten, waarbij het Rijk in principe de wettelijke kaders vaststelt en de doelmatigheid bewaakt. De rol van de provincie hierbij is vooral faciliterend en ondersteunend van aard.
Waterman
De beperkte middelen waarover wij als provincie beschikken zowel in termen van geld, menskracht als expertise - nopen ons tot een gerichte inzet op de kerntaken. Als politiek gremium moeten wij ons blijvend bewust zijn van de beperkte resources en vanuit dat besef doelmatig te handelen. Dat is de kern. Ik weet dat deze u in hart en hoofd raakt. Geadstrueerd door alles wat ik heb gezegd, is nu het moment gekomen om u bijzonder veel succes te wensen in uw tweede ambtsperiode. Om het begin van de tweede ambtstermijn te markeren, wil ik u een tweetal afbeeldingen overhandigen van een markant Zuid-Hollands project, de zeewaartse uitbreiding van Europoort - Maasvlakte in de vorm van de voorloper van de Slufterdam en de Slufterdam zelf, als opmaat naar de Tweede Maasvlakte. Een project waarin de Staten van Zuid-Holland in deze zaal via een unaniem aangenomen amendement plus motie een cruciale, richtinggevende, inspirerende rol hebben vervuld. Zo is een demarcatielijn tot stand gekomen als intergemeentelijke grens tussen de gemeente Westvoorne aan de zuidzijde ervan, met een langgerekt nieuw terrestrisch natuurgebied op het grondgebied van deze gemeente. Ten noorden van diezelfde demarcatielijn bevindt zich op het grondgebied van de gemeente Rotterdam een gebied voor haven en havengerelateerde activiteiten, gebonden aan milieuhygiënische randvoorwaarden. De gebiedsuitbreiding is tot stand gekomen via het principe Bouwen met de Natuur. Niet langer dammen en dijken als uitgangspunt, als bolwerken tégen de zee, maar in plaats daarvan duinen en stranden in harmonie mèt de zee. Dankzij dat langgerekte, smalle, terrestrische natuurgebied is een trits van natuurgebieden ontstaan, een drieluik, zijnde het unieke duingebied van Voorne met meer dan 700 soorten hogere vegetatie, variërend van de pioniersvegetatie in de zeereep tot de climaxvegetatie in de bossen in de binnenduinrand. Het sluftergebied zelf als paai-, kraam- en kinderkamer voor mariene organismen en de vogels die daarvan leven en als derde het nieuwe langgerekte terrestrische natuurgebied, dat inmiddels in beheer is bij de Stichting Zuid-Hollands Landschap, zoals verordonneerd in de in deze zaal unaniem aangenomen motie. Het is zo succesvol dat wij daar de parnassia, de driekantige zeebies en de euphorbia maritima, oftewel zeewolfsmelk aantreffen. (HILARITEIT) Ter geruststelling zeg ik even, bijna aan het einde te zijn. (HILARITEIT) Daar lopen de bonte strandloper, … (HILARITEIT) … de scholekster, de kluut …Jongens, maak het mij niet moeilijk! (HILARITEIT) De VOORZITTER: U vergeet het watermannetje nog. (HILARITEIT) De heer WATERMAN (VVD): … de aalscholver en de lepelaar. Daar worden ook de zeldzame waterrietzanger, de visarend en de stern gesignaleerd. En voor het eerst in twintig jaar is daar een kolonie van twaalf wilde zeehonden gearriveerd. Er is een vogelkijkhut en een zeehondenuitzichtpunt. Dit alles symboliseert dat het mogelijk is om in gezamenlijkheid methoden te ontwikkelen en te implementeren die tegelijkertijd het milieu en de daarin aanwezige natuur verbeteren en de economie versterken, met inachtneming van een zonering.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17195
Inhuldiging tweede ambtstermijn CdK.
Deze optimistische en inspirerende gedachte die binnen de Staten is ontstaan en in de realiteit vorm heeft gekregen, wil ik u namens de Staten overhandigen. Dit alles is niet alleen een kwestie van bestuur en cultuur, maar bovenal van goede intermenselijke relaties binnen dat bestuur en binnen die cultuur. Dat alles ten dienste van de samenleving en van de natuurlijke omgeving waarin wij ons bevinden. Wij spreken de hoop uit dat u - en wij actief mét u - een succesvolle tweede ambtsperiode tegemoet gaat om het noodzakelijke karwei dat voor ons ligt te klaren. (APPLAUS) Ik ben slechts tweede plaatsvervangend voorzitter van de Staten. De eerste zit nu in de voorzittersstoel. Voordat hij naar voren treedt om zijn pregnante bijdrage te leveren, moet ik een aantal handelingen verrichten. Ik moet dat op zodanige manier doen, dat de statenleden het kunnen zien. Ik zal daarom heen en weer lopen en op knoppen moeten drukken. Ik ga aan de slag. (DE NESTOR VAN DE STATEN OVERHANDIGT DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN EEN TWEETAL INGELIJSTE AFBEELDINGEN) (APPLAUS) De VOORZITTER: Hartelijk dank aan de heer Waterman voor de woorden die hij namens de Staten heeft gesproken. Ik hoef er dus maar heel weinig aan toe te voegen. Ik wil graag kernachtig zeggen dat wij in Zuid-Holland trots kunnen zijn, dat wij Jan Franssen als Commissaris hebben. Niet alleen vanwege het feit dat hij een uitstekend bestuurder is - dat geldt ook als wij het benchmarken in Nederland - maar ook omdat hij ons als Staten kan kietelen om in het dualisme met elkaar te doen wat gewenst en noodzakelijk is voor Zuid-Holland. Ik ben er zeker van dat hij dat opnieuw zal doen, wanneer hij straks het woord krijgt. Jan, Provinciale Staten wensen deze woorden te markeren met iets stoffelijks. Jij zegt zelf vaak dat hier veel wordt gesproken, maar dat je er uiteindelijk iets van moet kunnen merken in de provincie. Het moet waarneembaar zijn. Uiteraard komen jouw mooie woorden in de notulen, maar wij willen dit moment ook markeren met het aanbieden van een cadeau. Je was vorige week zelf aanwezig op de vergadering van de commissie Bestuur en Middelen. Je had waarschijnlijk niet in de gaten dat wij toen al volop met de voorbereidingen van het cadeau bezig waren. Er lag een stuk ter tafel, overigens van GS, waarin alle cadeaus die de provincie aan derden kan geven in verschillende klassen worden ingediend. Het is min of meer een hamerstuk geworden. Ik meen dat het goed is, dat het transparant is wat de provincie kan geven. Dat past bij een goed bestuur. Maar het heeft ook tot nadeel dat je binnen het kader moet blijven. Het verrassingseffect is eigenlijk weg. Je kunt in de lijst zien waarop je "recht" hebt. Aangezien wij duaal zijn en dit een voorstel was van GS, permitteren de Staten zich om er toch nog een categorie aan toe te voegen. De laagste categorie is "standaard". Daarvan hoeft alleen het hoofd van dienst weet te hebben. De zwaarste categorie die wij kennen, draagt de titel "zeer exclusief". Daarvoor is een handtekening van GS noodzakelijk. De Staten willen er eenmalig een extra klasse bovenop zetten. Jan, ik weet zeker dat er van wat ik je namens de Staten ga overhandigen, op de hele wereld geen tweede bestaat. De griffier zal je misschien ooit nog wel eens vertellen waarom dat het
Waterman, Voorzitter en Franssen
geval is. Het is dus een zeer exclusief cadeau; geen peper- en zoutstelletje of iets dergelijks, dat je meestal krijgt. Wij hebben aansluiting gezocht bij iets dat je zelf leuk vindt. Ik ben er trots op je dit cadeau namens de Staten te mogen overhandigen. (DE WAARNEMEND VOORZITTER OVERHANDIGT DE COMMISSARIS VAN DE KONINGIN EEN HORLOGEDOOS MET HET WAPEN VAN DE PROVINCIE) (APPLAUS) De heer FRANSSEN: Voorzitter. Om te beginnen wil ik zowel de heer Waterman als u danken voor de woorden die u hebt gesproken. Zij leggen inderdaad een verplichting op mijn schouders, maar dat vind ik niet erg. Ik dank u ook voor de cadeaus. De doos zal een mooie plaats krijgen in huis om - overigens bescheiden - horloges in te verzamelen. Ik ben niet iemand van de grote plakken, maar meer van de platte, bescheiden horloges. Ik ben ook blij met de geschenken die de heer Waterman heeft overhandigd. Mijn dankbaarheid wordt vergroot door het feit, dat bij alle natuurbegrippen verklarende teksten zijn geplaatst. Mijn kennis op dat terrein is uiterst beperkt. Ik kan planten, bloemen en dieren, behoudens de meest elementaire, niet erg goed van elkaar onderscheiden. In de geschenken wordt op deze manier het educatieve aspect, dat altijd aanwezig is in de betogen van de heer Waterman, gesymboliseerd. Ik zal er een paar uur voor nemen om het goed tot mij te laten doordringen. De prenten zullen een mooie plaats krijgen. Nogmaals zeer veel dank ervoor. Dames en heren. Op 3 mei jl. is mijn tweede ambtstermijn officieel ingegaan. Wij zouden dit als een formaliteit hebben kunnen afdoen. Op zichzelf is het niet opzienbarend dat een bestuurder aan een tweede ambtstermijn begint. Er is immers geen verandering opgetreden. Toch is het goed om de overgang naar een nieuwe ambtsperiode van zes jaar niet ongemerkt te laten passeren. Mijn herbenoeming is mogelijk geworden, nadat eerst deze Staten hun unanieme vertrouwen in mij hebben uitgesproken en de voordracht hebben gesteund. Uw vertrouwen stelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de gelegenheid om mij bij Hare Majesteit de Koningin voor herbenoeming voor te dragen. Ik zeg u nogmaals oprecht hartelijk dank voor het vertrouwen, zoals dat eerst door de vertrouwenscommissie is uitgesproken en vervolgens plenair is bevestigd in de zitting van de Staten in december jl.. Het vertrouwen schept ook verwachtingen. In deze eerste statenzitting die ik na 3 mei mag voorzitten, wil ik dan ook schetsen wat u van mij mag verwachten. De herbenoeming was een moedig besluit van u. Door de keuze om met mij door te gaan, hebt u zich niet verzekerd van een rustig voortkabbelend bestuurlijk vaarwater. Integendeel. Met mijn persoon hebt u in menig opzicht een Trojaans paard naar binnen gereden, dat op elk moment bereid is om zijn eigen noodzaak en het voortbestaan van de provincie in haar huidige vorm ter discussie te stellen. U kent immers de ambities die ik op dit terrein met zeven andere bestuurders in het verband van de Holland Acht koester. Dat is de geciviliseerde uitdrukking van de oorspronkelijke benaming "Bende van Acht". In mijn ogen is het nodig om het bestuurlijk matras van deze provincie op te schudden.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17196 Inhuldiging tweede ambtstermijn CdK.
Franssen
Waar dat is geboden, zal ik dat de komende jaren vaker doen. Ik doe dat niet omdat ik zo graag opschudding zou veroorzaken al zou dit huis dat moeten toejuichen, omdat het aanleiding kan zijn voor politiek debat - maar omdat het essentieel is om zaken aan te kaarten. De politiek moet er namelijk toe doen.
een verandering van de beleidsagenda en daarmee ook van het debat. De kiezer wacht daarop; nationaal maar ook in ZuidHolland. U bereidt zich voor op de statenverkiezingen van volgend jaar. Ik hoop dat u zichzelf de vraag durft te stellen of u de kiezer de echte vragen durft voor te houden.
De vraag dringt zich op, hoe het staat met de provinciale politiek. Is het leuk om de debatten hier te volgen? Het kan sinds kort ook via internet, vanuit elke huiskamer in deze provincie. Ook op deze virtuele publieke tribune loopt het echter niet storm. Een jaar voor de statenverkiezingen mag je als volksvertegenwoordiging wel eens in de spiegel kijken. Is onze politiek aansprekend genoeg? Zijn de provinciale issues herkenbaar voor de burgers van Zuid-Holland? Wij komen niet weg met het cliché, dat de gewone man of vrouw zich niet voor politiek interesseert. Ontwikkelingen in de landelijke politiek wijzen op het tegendeel, getuige de grote demonstratie op het Museumplein van enige jaren geleden en de grote belangstelling vorige week voor het nachtelijke debat over het besluit van minister Verdonk dat het Nederlanderschap niet aan Hirsi Ali was verleend.
Ik wil de komende jaren graag samen met u werken aan de grote, fundamenteel inhoudelijke vraagstukken in dit landsdeel. Ik zie dat als een uitdaging. Nederland in het algemeen en de Randstad in het bijzonder zijn dringend toe aan een vernieuwing van het politieke denken over de relaties tussen het publiek domein en de burger, over de effectiviteit van het overheidsbestuur en over de schaal van de problemen, die anders is dan de schaal van de instituties en organen. Tot nu toe werden de impulsen voor bestuurlijke verbetering vooral gegeven door bestuurskundigen of adviescommissies, zoals de commissieGeelhoed. Incidenteel hebben bestuurders en Kamerleden hun steun betuigd aan de wenselijkheid van veranderingen in de wijze van besluitvorming en de wijze van vormgeving van ons land. De politiek in het algemeen - dat wil zeggen de politieke partijen en hun vertegenwoordigers, zowel in de Tweede Kamer als in raden en Staten - is in dit type discussies echter eerder volgend dan leidend. Het is naar mijn overtuiging bijzonder gewenst, dat daarin de komende tijd een wijziging optreedt. De politiek moet leidend worden en zelf de agenda voor de bestuurlijke vernieuwing gaan bepalen. Daarvoor zijn actief denken, discussie en debat nodig. Wij zien nu vooral de onmacht van raden en Staten om greep te krijgen op de regionale, inhoudelijke vraagstukken en de onvermijdelijke processen van schaalvergroting, met als gevolg dat regio's en landsdelen hulpstructuren hebben bedacht, waardoor nieuwe machtscentra zich ten koste van de traditionele kaders doen gelden. Belangrijke besluitvorming blijft op deze manier meer en meer buiten het bereik van verantwoording en controle door raden en Staten en dus buiten het bereik van u. Het fenomeen van de Wgrplusregio is ontstaan als een bestuurlijke bypass, omdat de provincie haar bestuurlijke regierol in de bovenregionale en bovenlokale aansturing niet oppakte. Wij hebben toegestaan dat in de bestuurlijke constellatie van Thorbecke op het middenveld barakken zijn opgetrokken, die door hun permanente status de bestuurlijke verantwoordelijkheden hebben doen vervagen en - nog kwalijker - de legitimiteit van de besluitvorming door raden, Staten en colleges hebben ondermijnd. Het lijdelijke verzet van de politiek, vooral op regionaal niveau, tegen bestuurlijke vernieuwing en de opschaling van organen is in mijn ogen een belangrijke oorzaak van het verlies aan invloed en democratische controle. Schaalvergroting is om deze reden dan ook zeer gewenst. Schaalvergroting stelt u als volksvertegenwoordigers in staat wezenlijke discussies over de toekomst van deze provincie op de juiste schaal te voeren, zowel qua beleid als qua territoir.
De relatieve onzichtbaarheid van debatten op dit podium - zeg maar rustig de algehele apathie ten aanzien van de provinciale politiek in het bijzonder - heeft alles te maken met het gebrek aan verbeeldingskracht en het vermogen om visionair richting te geven aan de toekomst van dit landsdeel. Alleen als wij duidelijk kunnen maken wat wij hebben toe te voegen aan programma's en ambities van de twee Stadsgewesten Den Haag en Rotterdam, die samen goed zijn voor de meerderheid van de totale kiezerspopulatie in de provincie, zullen wij kiezers naar de stembus kunnen krijgen. Het is in ons aller belang om meer ons best te doen om het belang van zaken concreet te duiden en te benoemen op een niveau, dat herkenbaar is voor de inwoners van deze provincie. Het is bij uitstek een taak voor politici om de vertaalslag te maken van abstracte vraagstukken naar bevattelijke hoofdlijnen en formuleringen. In de komende jaren wordt deze noodzaak des te groter, omdat wij vooral in dit landsdeel voor nieuwe dilemma's en ongekende uitdagingen staan, die zich op een andere en voor burgers minder herkenbare schaal aandienen dan in de voorgaande decennia. Het is ondenkbaar dat, terwijl zich om ons heen in alle sectoren van de maatschappij vergaande veranderingen voltrekken, het politieke métier als een geïsoleerde enclave blijft bestaan. De ruimtelijke opgave in Zuid-Holland, op de Zuidvleugel zowel als randstadbreed, vraagt om een vernieuwing van de politieke vraagstelling en van het debat en om een andere agenda van de politiek. Wij rooien het niet meer met de politieke sjablonen van de vorige eeuw, met alle bijbehorende, verouderde tegenstellingen, zoals die tussen stad en land, tussen het agrarisch en het bedrijfsmatig belang, tussen het industriële en het landschappelijke, tussen de economie en natuurbehoud. In menig opzicht zijn wij allen - statenleden, bestuurders maar ook beleidsambtenaren - nog de gevangene van verouderde beelden en retoriek. Dat ontneemt ons een scherp zicht op de toekomst en op de afwegingen die aan de orde zijn. Er is een nieuwe politiek nodig, zowel qua inhoud als qua vorm. Op het landelijk podium zien wij al aanzetten tot het doorbreken van oude dogma's. De discussie over de hervorming van de Nederlandse verzorgingsstaat is in alle hevigheid gaande. Oude scheidslijnen tussen politieke partijen vervagen daarbij. Er wordt een nieuw evenwicht gezocht tussen publieke en individuele verantwoordelijkheid. Er is sprake van paradigmaverschuivingen. Deze verschuivingen vormen de opmaat voor een noodzakelijke opfrissing van het politieke denken en voor
Bij sommigen van u heeft de indruk postgevat, dat de opschaling van gemeenten voor mij een doel op zichzelf is. Dat is een misverstand. Het gaat om de toekomst van Zuid-Holland als hart van de Randstad, met een hoogwaardig stedelijk leefmilieu, hoogwaardige groene landschappen en een vernieuwend economisch klimaat. Zuid-Holland is welbeschouwd de mooiste en rijkste provincie van Nederland. Met de middeleeuwse stadskernen van Leiden, Gouda, Delft, Dordrecht en Brielle. Met de uitgestrekte natuurgebieden in het Groene Hart, de Hoeksche Waard en de Nieuwkoopse plassen. Met een imposante wereldhaven.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17197
Inhuldiging tweede ambtstermijn CdK.
Met een florissante glastuinbouw en een gouvernementsstad met mondiale allure. Vergist u zich niet in de betekenis van Den Haag in de wereld als derde VN-stad. Dat alles willen wij behouden en liefst versterken. Maar het is een grote vergissing, wanneer wij denken dat deze versterking kan worden bereikt door van het bestuurlijke landschap een reservaat, een object van monumentenzorg, te maken. Juist voor het behoud van de Zuid-Hollandse waarden zijn bestuurlijke vernieuwing en de bijbehorende opschaling een vereiste. Naast de aanpassing van structuren is de komende jaren nog een belangrijke aanpassing essentieel: de notie van de integraliteit van de vraagstukken. Daarmee zijn wij in deze collegeperiode, zij het schoorvoetend, begonnen. Integraliteit zit nog lang niet altijd tussen de provinciale oren, laat staan dat het overal handen en voeten heeft. Juist het Middenbestuur moet voor integrale visies en plannen zorgen. Dat brengt mij bij een van de kernfuncties van politiek in de klassieke zin van het woord: het vermogen om vanuit de evidentie van de ontwikkelingen de toekomst onder ogen te zien, van daaruit de vraagstukken te agenderen en vanuit de afweging van vragen, dilemma's en opdrachten tot integrale keuzen te komen. De toekomst als spiegel, om in het heden tot besluitkracht te komen. Deze Staten zijn daarvoor de plek. Hier moet het debat over de langetermijnvisie, de beleidsrichting op de belangrijke dossiers en de integrale afweging worden gevoerd. Dit is de richtingbepalende ruimte. Ook in dit huis moet de politiek, op basis van klemmende argumentatie en een appèl op het algemeen belang, de steun onder groepen burgers en belanghebbenden zien te mobiliseren. In de afgelopen drie jaar is, in het verlengde van de voorstellen voor de gekozen burgemeester en door de dualisering van het provinciebestuur, ook een discussie op gang gekomen over de positie van de kroonbenoemde Commissaris van de Koningin. Wat is dat voor een vreemde figuur in ons staatsrechtelijk bestel? Sommigen van u hebben die vraag wel eens hardop gesteld. In de kring van de Commissarissen is over dit onderwerp gediscussieerd. In mijn eerste periode heb ik proefondervindelijk kunnen vaststellen, dat het commissariaat een uniek ambt is. De status van rijksbestuurder stelt de Commissaris in staat om het landelijk beleid te verbinden met dat van de provincie en de daarin gelegen gemeenten. In dit ambt sta je middenin de provinciale samenleving, met zicht op alle beleidsterreinen, en ben je tegelijkertijd verbonden met de hoofdlijnen van het rijksbeleid. Ik zeg dit niet om de status van het ambt te vergroten. Wat zou daar overigens mis mee zijn? Het gaat mij om iets anders. Het unieke karakter en de bijzondere verantwoordelijkheden van dit ambt, die onlangs nog zijn benoemd door de Raad voor het Openbaar Bestuur in een advies aan de minister over de Commissaris als rijksorgaan, verdienen het om optimaal te worden gebruikt. In de duale verhoudingen past dat de Staten de meerwaarde van het commissarisambt benutten om uw politiek programma verwezenlijkt te krijgen. Tussen de twee verantwoordelijkheden - mijn rijkstaken en mijn coördinerende rol in het college van Gedeputeerde Staten bestaat een logische verwevenheid. Zeker nu het Rijk op vele beleidsterreinen bevoegdheden decentraliseert naar het regionaal en gemeentelijk niveau is het van belang, dat de Commissaris, vanuit zijn scharnierfunctie tussen het landelijke en lokale bestuur, niet alleen door het Rijk wordt benut als toezichthouder op de effectiviteit van de gedecentraliseerde uitvoering, maar ook door de provinciale politiek als begeleider in de omslag naar de vereiste regierol. Ik moet vaststellen - en doe dat een beetje met de toevoeging "helaas" - dat op dit vlak zowel aan de kant van het Rijk als aan de kant van de provincie kansen
Franssen
blijven liggen. Anders gezegd: u kunt beter gebruik maken van de verbindende positie van de Commissaris. Voor de toekomst van het provinciaal bestuur is het noodzakelijk dat wij gezamenlijk de rol van het Middenbestuur herdefiniëren. Op 3 juli komt de Minister van Binnenlandse Zaken, samen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), met ons en met u over dit onderwerp spreken. Herijking van de intermediaire rol van de provincie in het bestuurlijk landschap is ook noodzakelijk, gelet op de grote bestuurlijke dynamiek om ons heen. Vraagstukken worden steeds complexer. Het Middenbestuur is bij uitstek de bestuurslaag om de complexiteit te duiden en integraal aan te pakken. De afgelopen twintig jaar hebben wij echter iets anders gezien. Taken en verantwoordelijkheden lekken weg naar andere bestuurslagen en interbestuurlijke overlegorganen. Dat proces gaat geleidelijk en sluipend. De provincies hebben meer dan ooit de taak om als regievoerend bestuur een scherp profiel te kiezen. Regie voeren is iets anders dan meepraten. Je kunt niet het ene ogenblik als gelijkwaardige partij aan de overlegtafel schuiven en het volgende moment opdrachten geven. Vanuit valse bescheidenheid hebben wij zelf ons gezag op veel terreinen ondergraven. Wij zullen ons profiel als regievoerende overheid moeten herstellen. Daarvoor is een eenduidige bestuurlijke rolopvatting, eenheid van collegebeleid en - zoals de heer Waterman zei - een coherent en consistent optreden. Zes jaar geleden was in dit huis nog weinig sprake van algemene beleidscoördinatie. De autonomie van de afzonderlijke beleidsdirecties was groot. De afgelopen jaren zijn de eerste stappen gezet om de coördinatie te verbeteren, maar deze blijven nog ontoereikend. De komende jaren is een nog steviger inbedding van de coördinerende functie nodig. Ik voer geregeld overleg met de hoofden van de ambtelijke organisatie. Dat overleg is nuttig en nodig. Het is vooral gewenst om de integraliteit te waarborgen en te verbeteren. De eenheid van het collegebeleid kan niet alleen aan de bestuurstafel worden gecreëerd, maar moet al vorm krijgen op de ambtelijke werkvloer. Op dit punt ben ik buitengewoon tevreden over de open opstelling van de ambtelijke leiding. In de ambtelijke organisatie zijn de afgelopen zes jaar grote sprongen voorwaarts gemaakt. De in zichzelf gekeerde organisatie die ik bij mijn aantreden aantrof, is de afgelopen jaren sterk geprofessionaliseerd. De afhandeling van de Ceteco-affaire heeft ons de mogelijkheid geboden om de organisatie op te schudden, te revitaliseren en op koers te brengen. De provinciesecretaris verdient hiervoor alle lof. Ik wil de inzet van Gedeputeerde Huizer in dit verband niet onvermeld laten. Ook zij heeft in dit proces een grote rol gespeeld. De mobiliteit in het ambtelijk apparaat is bevorderd. Honderden nieuwe professionals zijn, binnen de kaders van het personeelsbeleid van de Staten, geworven en aangesteld. Wij mogen blij zijn met de komst van zoveel getalenteerde nieuwe mensen. Zij brengen kennis en visie van elders mee en geven een impuls aan de kwaliteit van de organisatie. Het is echter de vraag of wij voldoende gebruik maken van en ontplooiingsmogelijkheden bieden aan ons menselijk kapitaal. De frisse ambtelijke drive kan op veel plekken worden getemperd, als er onzekerheid bestaat over de richting die de politiek aangeeft. De ambtenaren die voor de politiek van waarde zijn, werken graag met een sterk bestuur.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17198 Inhuldiging tweede ambtstermijn CdK; regeling van werkzaamheden.
Alleen wanneer politieke partijen en fracties zorgdragen voor visie en voor scherpe en integrale sturing op hoofdlijnen, kunnen wij de toegenomen kracht van de organisatie benutten. De contacten tussen de politieke en ambtelijke medewerkers kunnen en mogen toch echt nog wel worden geïntensiveerd. Meer nog dan in mijn eerste periode, wil ik in de komende tijd het gesprek met u aangaan over de hoofdlijnen van het provinciaal beleid. In de afgelopen jaren heb ik gemerkt dat er bij sommigen uwer enige aarzeling bestaat om met mij te discussiëren over het beleid en de beleidscoördinatie. Vaak hoor ik het bezwaar, dat ik als kroonbenoemde bestuurder niet over provinciale zaken zou mogen meedenken en meepraten. Ik moet voor mijzelf vaststellen, dat dit op een misverstand berust. Dit ambt is, zoals ik al zei, uniek. Een Commissaris, de duurstbetaalde kracht, moet je gebruiken. Je mag hem zelfs afmatten. De politiek moet uiteraard de sturende factor zijn en blijven. Daarover mag geen misverstand bestaan. Ik kan mijn taak in de beleidscoördinatie veel beter vervullen als de Staten daarin een rol spelen en er de ruimte voor wil geven. Wij moeten met elkaar het gesprek voeren over de hoofdlijnen van de koers op de belangrijkste dossiers. Alleen dan kunnen de Staten de sturende rol goed vervullen. Ik wil graag op korte termijn in het seniorenconvent praten - en wat mij betreft afspraken maken - over de wijze waarop wij dergelijke geregelde gesprekken kunnen structureren. Ik nodig de Staten daartoe graag uit. Ik besluit met de vaststelling dat, met alle maatschappelijke, economische, demografische, ruimtelijke en bestuurlijke veranderingen in dit land, de sleutel tot verandering meer dan ooit op het niveau van het Middenbestuur ligt. Realiseert u zich dat goed. Als de meest compacte en bestuurlijk complexe provincie maakt dit Zuid-Holland in wezen tot de mooiste proeftuin van bestuurlijke innovatie. Ik zeg met trots dat wij in de provincie Zuid-Holland het ontwerpatelier kunnen zijn voor de vernieuwing van het politieke denken in Nederland. Gelet op de maatschappelijke urgentie is het hiervoor de hoogste tijd. Dit lijkt mij een belangrijke uitdaging voor de Staten, voor het dagelijks bestuur en voor de ambtelijke organisatie. Als Commissaris van de Koningin teken ik ervoor. Ik ben benieuwd wat u gaat doen. Dank u zeer. (APPLAUS) De VOORZITTER: Hartelijk dank. Voordat ik de voorzittershamer weer overdraag, wijs ik de Staten er graag op, dat na afloop van deze vergadering de gelegenheid bestaat om de heer Franssen te feliciteren. Ik draag nu het voorzitterschap graag weer aan hem over. Voorzitter: Franssen De VOORZITTER: Op uw tafels heeft u een gewijzigde toelichting op het voorstel tot vaststelling van een nieuw Reglement voor het Hoogheemraadschap van Delfland aangetroffen. Dit betreft agendapunt 6a. Tevens hebt u het voorstel van de statencommissie Bestuur en Middelen inzake de zienswijze over de Modelverordening rechtspositie statenleden op uw tafels aangetroffen. Dit betreft agendapunt 6e.
Franssen, Voorzitter, Huizer en Van Veelen
Het voorstel inzake de aangenomen en afgehandelde moties van Provinciale Staten komt te vervallen, omdat er op dit moment geen afhandeling van moties is te melden. Bij het voorstel voor de regeling van werkzaamheden is u voorgesteld om voor deze vergadering uit te gaan van zes vergaderuren. De totale spreektijd per fractie is aan u gemeld. Ik stel vast dat niemand het woord verlangt bij de Regeling van werkzaamheden. Besloten is het aantal vergaderuren vast te stellen op zes uur. Gedeputeerde Huizer heeft verzocht de gedrukte Jaarstukken 2005 aan de voorzitter van de COR, de heer Van Veelen, te mogen aanbieden. Ik stel haar daartoe graag in de gelegenheid. Gedeputeerde HUIZER: Voorzitter. Tradities moet je in ere houden. Soms kan het even niet, omdat de omstandigheden wat minder gunstig zijn. Twee jaar geleden heb ik de heer Van Veelen - uiteraard als vertegenwoordiger van u allen - het eerste exemplaar van het Rapport van Bevindingen al in april gegeven. Nu waren wij eigenlijk veel eerder klaar met de jaarrekening, maar hij is ook nog veel mooier geworden. Wij hebben heel goede commentaren gekregen. Ik verklap alvast dat ik de conceptreactie van de Randstedelijke Rekenkamer heb gezien. Daarin staat het oordeel dat deze jaarrekening GS voldoende biedt om haar controlerende taak te kunnen uitvoeren. Voldoende. Dan kunnen wij tenminste nog voor de 10 gaan. Er zijn veel redenen om een traditie in ere te houden, al kan ik nu niet het eerste exemplaar overhandigen. Het is wel het eerste mooi gedrukte exemplaar. Ik overhandig dat graag aan de voorzitter van de COR en daarmee aan u allen. De heer VAN VEELEN (SGP/ChristenUnie): Dames en heren. Op mijn werkkamer thuis hangt een geel met rood lint. Dat lint zat om de jaarrekening van twee jaar geleden. Er ontbreekt een stuk. Dat heeft de gedeputeerde. Zij zou het inlijsten en op haar kamer hangen. Dit lint komt bij het andere te hangen. Het herinnert aan de momenten waarop de Staten de jaarrekening op tijd hebben gekregen. Als wij de jaarrekening niet op tijd krijgen, hoort er ook geen lintje omheen. Ik hoop dat de traditie van linten nog heel lang zal kunnen doorgaan. Wij moeten er maar iets voor verzinnen, dat de linten ergens in dit huis terecht komen, in plaats van bij mij thuis op de werkkamer te hangen. Zij horen hier, niet bij mij thuis. Wij vinden er wel wat op. Ik ben blij dat wij deze jaarrekening hebben. Ze ziet er mooi uit. Er kunnen altijd opmerkingen worden gemaakt. Dat is geen probleem. Het wordt er alleen maar beter door. Wij blijven streven naar een perfecte jaarrekening. De VOORZITTER: Ik wijs de leden er op dat vandaag tussen 11.30 en 13.30 uur op het Zuid-Hollandplein een kermis plaatsvindt ten bate van de Stichting Roparun. Ik weet niet of deze met veel geluid gepaard zal gaan. De opbrengst van de kermis gaat naar de verschillende goede doelen die door de Stichting Roparun worden gesteund. U weet dat velen van de provincie de komende tijd de benen uit hun lijf rennen om geld op te brengen voor goede doelen. Ik roep u op om hen ruimhartig te steunen.
Het voorstel onder 6b, verordening financiële en secundaire voorzieningen, is door het college van GS teruggenomen en wordt daarom van de agenda afgevoerd.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17199
Insprekers.
Er zijn verzoeken ontvangen om in te spreken over de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas. Ik geef hiertoe allereerst het woord aan de heer Hardijzer uit de gemeente Moordrecht. De heer HARDIJZER: Voorzitter. Ik wil beginnen met u van harte te feliciteren met uw herbenoeming. Zo'n herbenoeming is geen automatisme, dat weten wij uit eigen ondervinding. Op 19 april jl. heb ik reeds in de commissie RO ingesproken. Daar heb ik toen enkele boodschappen overgebracht die echter niet helemaal doorgedrongen schijnen te zijn tot deze familie. Vandaar mijn verzoek om bij deze gelegenheid te mogen inspreken, want geen bode doet de boodschap zo goed als dat de bode zelf zijn boodschappen doet. Ik ben degene die hier de boodschap komt brengen. In het verslag van eerdergenoemde commissievergadering staat het volgende: De heer Hardijzer is van mening dat de opmerkingen inzake de handelwijze van de Grondbank in de Zuidplaspolder fout in het kadaster zijn verwerkt en dat er elke keer andere uittreksels uit het kadaster komen. Als antwoord wordt dan gegeven: ze hebben geen betrekking op de voorliggende streekplanherziening. Welnu, u maakt een streekplan om het ISP uit te voeren. Daar heeft u door de gemeenten voorkeursrecht op laten gelden en tevens is de Grondbank opgericht. Vervolgens is een en ander inclusief de kadastergegevens ter inzage gelegd bij de gemeenten. Alleen wat betreft Moordrecht zitten er echter al 75 fouten in. Dat is uiteraard geen goede zaak. Op mijn opmerking in de commissie dat de Vierde Tocht nog steeds niet is doorgetrokken op de kaart krijg ik als antwoord: de aanduiding ontwikkelingsgebied groene functies van de plankaart biedt voldoende ruimte. Kan u ook aangeven waar de 200 ha economische veehouderij komt te liggen? Als je alles keurig netjes opmeet, is er namelijk 550 ha voor het gebied in de Zuidplaspolder voor ruimte, groen en veehouderij, terwijl u uitgaat van 700 ha. Ik heb de heer Jap hierover ingelicht in de openbare vergadering. Zijn reactie daarop was: wij zien het wel. Wij zien het wel? De wereld is geschapen. Als er grond is, is die er en als die er niet is, kan hij die niet maken. Verder staat er dat door LTO-Noord en de overige betrokkenen de haalbare oplossingen zijn onderzocht. Ik zou dan verschrikkelijk graag willen weten wie dat dan onderzocht heeft, aangezien dat bij mijn weten nog steeds niet is gebeurd. Op de volgende blz. staat namelijk dat het streven van de stuurgroep Zuid-Holland RZG erop is gericht om half juni een intentieovereenkomst af te sluiten met betrokken partijen over het ontwikkelingstraject van het restveen en de waterparels. Daar is echter nog niets mee gebeurd. Op een goed moment ben ik gevraagd om zitting te nemen in die commissie. Ik hoor daar echter niets meer van en er gebeurt wat dat betreft dus nog steeds niets. Mijn volgende vraag betreft de bebouwingscontouren op de kaart. Vier jaar geleden heb ik bij de Raad van State moeten betalen om er alleen al te komen. Toen was ik er en toen hebben ze geconstateerd dat de contouren die om Westergouwe heen getekend waren, niet goed waren. Ze zouden herzien worden bij de streekplanherziening. Tot mijn grote verbazing moet ik echter constateren dat de contouren nog precies dezelfde zijn als vier jaar geleden en dat er dus helemaal niets mee is gebeurd. Dit alles wilde ik onder uw aandacht brengen. Ik wens u nog veel wijsheid bij het besluit dat u vandaag neemt.
Voorzitter, Hardijzer, Timmer en Van der Wolf
De VOORZITTER: Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Timmer van de Vereniging tot Behoud van Landelijk Waddinxveen. De heer TIMMER: Mijnheer de voorzitter. Mijn naam is Wim Timmer, bestuurslid van de Vereniging tot Behoud van Landelijk Waddinxveen. De afgelopen week heb ik het uitvoerige standpunt van de vereniging over de voorgenomen Streekplanwijziging Zuid-Holland Oost gemaild naar alle leden van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten. Kortheidshalve verwijs ik daar nu naar. Ik spreek hier namens een grote groep Waddinxveners die zeer gehecht is aan het open en landelijke landschap. De inzet voor het behoud van een klein stukje mooi Waddinxveen, in Waddinxveense termen ook wel de Oksel genoemd, is de metafoor voor die gehechtheid aan het open landschap. Komt u gerust een keer kijken hoe mooi het is bij ons in Waddinxveen. Tot grote spijt echter van veel Waddinxveners is de Zuidplas uit het Groene Hart gehaald waardoor het ten prooi kan vallen aan de onstuitbare bouwlust van in ieder geval de gemeente Waddinxveen. Voor deze verstening van de Zuidplas bestaat geen draagvlak bij de bevolking. Een recente enquête in de Oude Rijnzone, het groene gebied tussen Leiden en Bodegraven, heeft dat onlangs weer duidelijk uitgewezen. Ruim 64% van alle bewoners blijkt mordicus tegen het verstedelijken van de Oude Rijnzone te zijn met woningen en bedrijven en slechts 10% zou voorstander zijn. Opmerkelijk genoeg vertaalt deze tendens zich niet naar het beleid van het gemeentebestuur van Waddinxveen. Welnu, de gemeente dreigt een mooi gebied te ruïneren en met medewerking van de provincie. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de overeenkomst inzake de RijnGouweLijn, waarbij het grondgebied waarover wij het nu hebben, in de ogen van de Waddinxveners verkwanseld is, en naar de circulaire van december 2005 waarin de provincie met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de touwtjes geheel uit handen geeft. Ik doe daarom een klemmend beroep op Provinciale Staten om dit niet te laten gebeuren. Stem niet in met dit gedeelte van het streekplan nu het nog kan. Geeft u niet de controle uit handen. Als dit mooie gebied eenmaal bedekt is met steen, glas en kunstgras is het te laat. En wij krijgen het niet meer terug. In de woorden van uw voorzitter: laat Zuid-Holland de mooiste provincie blijven! De VOORZITTER: Dank u wel. Tot slot is het woord aan de heer Van der Wolf van de Kamer van Koophandel Rotterdam. De heer VAN DER WOLF: Voorzitter. Mijn naam is Jan-Willem van der Wolf, lid van het Dagelijks Bestuur van de Kamer van Koophandel Rotterdam en voorzitter van de Kring MiddenHolland. Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om namens de Kamer van Koophandel Rotterdam u, voorzitter, geluk te wensen met uw herbenoeming. Geachte leden van Provinciale Staten, geachte voorzitter. Op 14 november 2002 en op 18 april 2006 heeft de Kamer van Koophandel Rotterdam schriftelijk gereageerd op de Intergemeentelijke Structuurvisie Zuidplas. Enkele centrale elementen uit deze reacties wil ik hierbij nogmaals onder de aandacht brengen met een korte toelichting, met ons uitdrukkelijk verzoek deze punten te betrekken in uw besluitvorming vandaag.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17200 Insprekers; tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De Driehoek RZG Zuidplas is aangewezen als uitbreidingsgebied voor de Zuidvleugel van de Randstad. Voorwaarde bij deze ontwikkeling is dat er evenwicht gevonden wordt tussen wonen, werken en groen. Voldoende werkgelegenheid als onderdeel van dat evenwicht kan alleen gerealiseerd worden als er voldoende ruimte voor diverse soorten bedrijvigheid in dit gebied wordt verzekerd. Het verzorgingsgebied van de Kamer van Koophandel Rotterdam biedt ruimte aan een groot deel van de werkgelegenheid in Zuid-Holland. Dan praten wij over 90.000 bedrijven met 550.000 arbeidsplaatsen ofwel 35% van het aantal arbeidsplaatsen in deze provincie. 80% tot 90% bestaat uit midden- en kleinbedrijf. Uit de jaarlijkse enquête die de Kamer van Koophandel houdt onder haar ingeschrevenen, de enquête regionale bedrijfsontwikkeling, staat gebrek aan ruimte om te kunnen ondernemen, al jaren in de top vijf. Andere toppers in die enquête zijn bereikbaarheid en aansluiting arbeidsmarkt en onderwijs. Uit de laatst gehouden enquête blijkt voorts dat een kwart van de bestaande ondernemers in ons Kamergebied uitbreidingsplannen heeft. De helft van deze groep, zo'n 11.000 bedrijven, zegt dat zij dat niet op de huidige locatie kan realiseren door met name onvoldoende vierkante meters vloeroppervlak en beperkte bebouwingspercentages. Het gevolg is achterblijvende investeringen en werkgelegenheidsgroei in deze omgeving. Naast ruimtebehoefte bij bestaande ondernemers dient ook rekening te worden gehouden met de potentiële ruimteclaims van bedrijven buiten de regio die zich hier graag willen vestigen. Ook startende ondernemers moeten ruimte krijgen in ons Kamergebied. Dat zijn er jaarlijks zo'n 7.500. In onze reactie op het ISP Zuidplas pleiten wij dan ook voor een bedrijventerreinbehoefte van minimaal 400 ha. Dat is aanzienlijk meer dan thans in het ISP is benoemd. Vooral het tekort aan terreinen voor bedrijven met een hogere milieucategorie is als gevolg van transformatie en herstructurering in de afgelopen jaren een steeds nijpender probleem. Onderzoek wijst uit dat daarvoor in de komende decennia zo'n 50 ha nodig is. Thans is in het ISP slechts 10 tot 15 ha aangewezen. Bedrijven moeten op middellange en lange termijn helderheid krijgen over de vraag of ze kunnen investeren in dit gebied. Het is dus zaak dat concrete aanwijzing plaatsvindt. Als Kamer van Koophandel dringen wij er dan ook op aan om nu reeds in het ISP een aanwijzing op te nemen voor de overige 45 tot 40 ha voor bedrijvigheid met een hogere milieucategorie en om garanties daarvoor vast te leggen in het ISP. Ten slotte vraag ik aandacht voor de ontwikkelingsorganisatie. Gezien de complexiteit van het plan, de lange doorlooptijd en de vele betrokken partijen is het van groot belang dat de ontwikkelingsorganisatie wordt opgezet met een duidelijk mandaat en concrete taken en bevoegdheden om de verdere uitvoering van het ISP voortvarend ter hand te kunnen nemen. In het ISP Zuidplas moet dat in onze ogen op die manier vorm worden gegeven. Dit betreft met name het belang dat de gemeenten de plannen in de toekomst concreet gaan uitvoeren conform de doelstellingen en de afspraken in het ISP. Mijnheer de voorzitter, geachte leden van Provinciale Staten. Als Kamer van Koophandel Rotterdam staan wij voor het behartigen van de belangen van het collectieve bedrijfsleven in ons Kamergebied. Voor een evenwichtige verdeling tussen wonen en werken is ruimte nodig om te kunnen ondernemen, voor nu en in de toekomst. Dat is van essentieel belang. Het ISP Zuidplas kan hieraan een positieve bijdrage leveren. Ik dank u voor uw aandacht.
Van der Wolf, Voorzitter en Helder
2. VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN INZAKE DE TWEEDE PARTIËLE HERZIENING VAN STREEKPLAN ZUIDHOLLAND OOST; ZUIDPLAS. (5676) De VOORZITTER: Het definitieve voorstel van Gedeputeerde Staten heeft u deze week ontvangen. De heer HELDER (VVD): Voorzitter. Aan de orde is de omvangrijke partiële herziening van het in 2003 vastgestelde Streekplan Zuid-Holland Oost. Terugkijkend op het proces dat is doorlopen om te komen tot het resultaat dat wij vandaag gaan vaststellen, wil onze fractie opmerken dat onder de regie van de gedeputeerde met ondersteuning van het projectbureau voortvarend te werk is gegaan en er op enthousiaste en betrokken wijze is gewerkt. November 2003 is het streekplan vastgesteld met de Zuidplas als studielocatie. Provinciale Staten hebben in 2004 gemeend dat de ISV Zuidplas een goede basis is voor het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas. Regelmatig hebben er in het gebied overleg en hoorzittingen plaatsgevonden met maatschappelijke organisaties, burgers, gemeenteraden en Staten. Naar onze mening zijn de resultaten van de Strategische Milieubeoordeling op een zorgvuldige manier verwerkt in de partiële herziening. De laatste maand is er intensief overleg geweest in de subcommissie Oost. Door de nota van beantwoording en de gewijzigde voordracht constateren wij dat veel vragen zijn weggenomen. Kortom, voor een zo complexe opgave een goed resultaat. Tot zo ver de complimenten. Vervolgens wil ik ingaan op een aantal punten die naar de mening van onze fractie aandacht verdienen. Deze zijn deels ook herkenbaar door onze inbreng in de commissie. Dat betreft allereerst het karakter van het structurerend element 7. Wij hebben begrepen dat de voorliggende partiële herziening is gebaseerd op de nieuwe interpretatie van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, namelijk ontwikkelingsplanologie, hetgeen inhoudt dat het streekplan de nodige flexibiliteit op streekplanniveau bevat en dat het streekplan de mogelijkheid biedt om door middel van het rood de bovenplanse bestemmingen groen, blauw en grijs mede te financieren. De gedeputeerde heeft op de vraag onzerzijds hoe ver daarmee kan worden gegaan en welke rechtsgrond ervoor is, geantwoord dat het gaat om circa 15.000 euro gemiddeld per woning. Als de sociale woningbouw koop en huur verdisconteerd wordt in de duurdere categorie betekent het dat voor deze laatste woningen een aanmerkelijk hogere bijdrage per bouwkavel in de vereveningspot gaat. Aangezien de toepassing van SE 7 voor een substantieel deel voor de financieringslasten moet zorgdragen, naast overigens de overige subsidies van Rijk en andere partijen, en de gemeenten te kennen hebben gegeven dat er geen financieringsruimte is in de eigen begroting, is onze vraag welke rechtsgrond er is. Is die rechtsgrond voldoende, gegeven het feit dat die allerminst zeker is op basis van de nog niet van toepassing zijnde grondexploitatiewet? De vraag die hiermee samenhangt, is welke risico's de partijen lopen indien structurerend element 7 niet die uitwerking heeft dan waarvan mag worden uitgegaan. Het advies van De Brauw Blackstone Westbroek dat ons dit weekend heeft bereikt, biedt niet die duidelijkheid dan wel de juridische hardheid die van een structurerend element mag worden verwacht. In het advies staat immers dat wil het structurerend element 7 een meer concrete toetssteen zijn voor de bestemmingsplannen, er iets in de opzet van het streekplan zal moeten veranderen. Wij dienen hiertoe mede namens de Partij van de Arbeid, GROENLINKS en de LPF een motie in.
De VOORZITTER: Dank u zeer.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17201
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas
Dan de infrastructuur. Uitgaande van de afspraak "eerst tekenen en rekenen, daarna bewegen en vervolgens bouwen", willen wij ons concentreren op de wegen en het openbaar vervoer in het plangebied. Omdat het voorbereidend proces van wegenaanleg, de aanpassingen en het vinden van de nodige financiering tijd kosten, vragen wij in een motie bij de begrotingsbehandeling 2007 om bijstelling van het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur, zodat in tijd en geld de aanpassing van de infrastructuur volgens het principe "eerst bewegen, dan bouwen" tijdig kan plaatsvinden. Mede namens SGP/ChristenUnie en LPF dienen wij hiertoe een motie in. Vervolgens kom ik te spreken over de positie van de landbouw in het restveen. In het plangebied met de aanduiding restveen zijn zowel 375 ha natuur voorzien als nog 200 ha voor duurzame economische landbouw. Dit is in totaal 575 ha, terwijl er nu, met mijn kennis van het gebied, 550 ha beschikbaar is. Dat is inclusief de huidige infrastructuur. Daarbij is nog niet opgeteld de verbreding van zowel spoor en A20 als het doortrekken van de 30 meter brede Vierde Tocht. Kortom, het aantal ha die het college wil bestemmen, zijn er volgens ons niet. Verder is de vraag in hoeverre met de voorgestelde 200 ha sprake kan zijn van een duurzame economische veehouderijsector. In een motie vragen wij het college om de ha’s te zoeken. Daarin doen wij ook een voorstel om te komen tot een verbrede invulling van de landbouwdoelstelling zoals agrarisch natuurbeheer, waarbij dan een verruiming van de totale oppervlakte tot de mogelijkheden behoort. Mede namens GROENLINKS, de LPF, het CDA en SGP/ChristenUnie dienen wij hiertoe een motie in. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): U stapt nu wel heel snel over van infrastructuur naar de landbouw. Ik wil nog even met u terug naar de het punt van de infrastructuur. U dient een motie in waarin u vraagt om bij het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur er verder over te praten om verschuivingen te creëren, zodat "eerst bewegen, dan bouwen" ook werkelijkheid kan worden. De heer HELDER (VVD): Dat klopt. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik wijs er dan wel op dat de middelen voor dat plan eigenlijk al helemaal belegd zijn en dat er bijna geen extra geld te vinden is om tot uw oplossing te komen, tenzij de provincie meer inkomsten genereert of zij gaat schuiven met andere projecten. Hoe kijkt u daartegenaan? Wilt u die benodigde financiën uit de bestaande middelen halen of vindt u dat het potje maar wat beter gevuld moet worden? De heer HELDER (VVD): Het zou heel mooi zijn als de middelen er waren. Dan betekent het dat je qua prioriteit in de begroting iets moet doen met het meerjarenplan. Zoals het er nu in staat en uitgaande van het principe "eerst bewegen, dan bouwen", menen wij dat er de zekerheid moet zijn dat er vanuit de infrastructuur geen vertraging ontstaat in de periode van nu tot 2020. Via een motie vragen wij dan ook om dit op een goede manier te regelen. U heeft overigens gelijk dat dit zal leiden tot een discussie over een verschuiving binnen de lijst. Vervolgens kom ik te spreken over de amendementen en de moties die de gemeenten hebben ingediend. Verschillende raden zijn unaniem dan wel bij grote meerderheid akkoord gegaan met bepaalde moties en amendementen. Met name de amendementen zijn positief betrokken bij de discussies die wij hierover hebben gehad en bij het voorstel van GS. Een en ander heeft echter niet geleid tot aanpassing van de partiële herzie-
Helder en Ouwehand
ning. Hetzelfde geldt voor de moties die in de bijlage van het ISP zijn vermeld. Mede gelet op de wijze waarop de moties en de amendementen zijn aangenomen, vragen wij het college deze te betrekken bij het voortgangs- en besluitvormingsproces inzake het streekplan. De gedeputeerde heeft hierop al positief gereageerd in de commissie, maar wij hechten er zeer aan dat die intentie in deze vergadering expliciet wordt uitgesproken. Vandaar dat wij mede namens SGP/ChristenUnie, de PvdA, het CDA en de LPF hiervoor aandacht vragen in een motie. Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de positie van Rotterdam in relatie tot de woningbehoefte in de Zuidplas. RR2020 was in dezen heel erg duidelijk. Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt dat de Rotterdamse regio tot 2020 5000 tot 10.000 van de totaal 15.000 woningen in de Zuidplas zal afnemen. Deze afspraak is één op één overgenomen in de partiële herziening Zuidplas. De signalen die Rotterdam nu afgeeft, zowel eind 2005 in de bekende Van Sluis-brief als in het recente Rotterdamse collegeprogramma, stellen onze fractie allerminst gerust. Zo wordt er gesteld dat er grote prioriteit wordt gegeven aan de ontwikkeling van de binnenstad en dat na 2020 opnieuw zal worden bezien in hoeverre het Ringvaartdorp een verdere uitwerking verdient. Wij vragen de gedeputeerde of deze ons kan garanderen dat Rotterdam zijn toezeggingen nakomt. Wij hadden eerder gemeend in tweede termijn te moeten komen met een motie, meeondertekend door LPF en GROENLINKS. Wij vinden toch dat het beter is om de motie reeds in eerste termijn in te dienen, aangezien er ook sprake is van een integrale relatie met het reeds vastgestelde Streekplan RR2020. INGEDIEND ZIJN: Motie M1/5676, voorgesteld door de leden Helder, Huigen-van Boven, Ouwehand, Bouwman en Eelkman Rooda-van der Made, inzake juridische hardheid SE 7: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - de juridische hardheid van het streekplan is gebaseerd op structurerende elementen (SE's); - een SE een zwaar juridisch en zeer bepalend onderdeel uitmaakt van het streekplan; - een SE een bindend toetsingskader vormt voor (inter)gemeentelijke plannen; - alle zeven SE's in het streekplan een samenhangend geheel vormen en afwijkingen van één of meer SE's de waarde van het streekplan aantasten; - met SE 7 wordt beoogd d.m.v. stedelijke ontwikkeling financiële middelen te genereren ten behoeve van water- en groenprojecten en infrastructuur; - met SE 7 inhoud wordt gegeven aan de uitgangspunten van ontwikkelingsplanologie; overwegende dat: - SE 7 essentieel is in de financiële onderbouwing van uitvoeringsplannen uit het ISP; - in het algemeen niet kan worden gesteld dat een algemene bijdrage (baatafroming) kan worden afgedwongen omdat deze bijdrage niet kan worden beschouwd als een direct toerekenbare kostenpost voor infrastructuur (causaliteit); - ook de komende grondexploitatiewet niet voorziet in het kunnen verhalen van een dergelijke post;
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17202 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
- het advies van De Brauw Blackstone Westbroek niet onverdeeld positief is over de juridische hardheid van SE 7 (Het stelt: 'Wil SE 7 een meer concrete toetssteen voor bestemmingsplannen zijn, dan zal er in de opzet van het streekplan iets moeten veranderen'.); - daarmee een hoeksteen, namelijk de financierbaarheid en de houdbaarheid onder het streekplan, onzeker is; verzoeken het college van GS: - op korte termijn (binnen drie maanden) aan PS duidelijkheid te geven over de juridische hardheid van SE 7 en de rechtsgrond voor de onverkorte toepassing van SE 7; - een alternatief te bieden voor SE 7 indien mocht blijken dat er onvoldoende rechtsgrond bestaat voor toepassing van SE 7, en gaan over tot de orde van de dag." Motie M2/5676, voorgesteld door de leden Helder, Huigen-van Boven, Van Dieren, Eelkman Rooda-van der Made en Van der Sloot, inzake regionaal wegennet en openbaar vervoer: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - ten behoeve van het onderbrengen van de nieuwe functies in de Zuidplas verbetering van het regionale wegennet m.b.t. de N219 en N456 noodzakelijk is evenals de ontsluiting van het openbaar vervoer bij de toekomstige woonlocaties; - dat de procedurele voorbereidingsfase van deze infrawerken snel ter hand moet worden genomen zodat de realisatie van de infrastructuur gelijk kan oplopen met de ontwikkeling van deze functies; - dat de realisatie van deze infravoorzieningen tijdig voorzien dient te worden van de daartoe bestemde provinciale middelen zoals opgenomen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur; overwegende dat Provinciale Staten meermaals uitgesproken: 'eerst bewegen, dan bouwen';
hebben
spreken uit dat er bij de begrotingsbehandeling in november 2006 ten behoeve van de vaststelling van de Begroting 2007 van Provinciale Staten in het Provinciaal Meerjarenprogramma infrastructuur een bijstelling plaatsvindt zowel in tijd als in realisatie fase en budget, die recht doet aan de opgenomen doelstellingen in de tweede partiële Streekplanherziening ZuidHolland Oost; Zuidplas, en aan de overweging: 'eerst bewegen, dan bouwen', en gaan over tot de orde van de dag." Motie M3/5676, voorgesteld door de leden Helder, Huigen-van Boven, Ouwehand, Eelkman Rooda-van der Made en Groenewegen-Weerman, inzake verplichtingen Rotterdam woningbehoefte: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - in het Uitvoeringsprogramma RR2020 (blzn. 29, 30) bestuurlijke afspraken zijn vastgelegd dat ten behoeve van de Stadsregio Rotterdam in de Zuidplas tot 2020 een woningbouwprogramma zal worden gerealiseerd van 5.000 tot 10.000 woningen;
- deze afspraken geheel aansluiten bij het ISP Zuidplas (blz. 19) waar wordt uitgegaan van 15.000 woningen voor de periode van 2010 tot 2020, waarvan 5.000 tot 10.000 woningen voor de Stadsregio Rotterdam; - Rotterdam bestuurlijk participeert in zowel de Grondbank Zuidplas als in het project Driehoek RZG Zuidplas; - Rotterdam thans signalen afgeeft waaruit blijkt dat prioriteit zal worden gegeven aan bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (o.a. stadshavens); overwegende dat door partijen in RR2020 vastgesteld beleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd; verzoeken het college van GS, PS duidelijkheid te geven over de discrepantie in vastgesteld beleid en recente beleidsvoornemens van de zijde van Rotterdam en voorts garanties te geven dat de stadsregio Rotterdam inderdaad haar afspraken nakomt, en gaan over tot de orde van de dag." Motie M4/5676, voorgesteld door de leden Helder, Huigen-van Boven, Van Dieren, Eelkman Rooda-van der Made, Bouwman en Potharst, inzake relatie aangenomen moties en amendementen ISP en de tweede partiële herziening: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - de vijf Zuidplasgemeenten te weten Gouda, Waddinxveen, Moordrecht, Nieuwerkerk aan de IJssel en ZevenhuizenMoerkapelle bij de besluitvorming over het ISP een aantal moties en unaniem een viertal amendementen hebben aangenomen die mede gericht zijn op de tweede partiële herziening van het Streekplan Oost; Zuidplas; - de vier amendementen te weten: 1. de infrastructuur (HWN/Moordrechtseboog ) 2. algemene maatschappelijke voorzieningen 3. noordelijk deel van de N456 West 4. financiering en ontwikkelingsorganisatie, niet geleid hebben tot een aanpassing van de tweede partiële herziening evenals het amendement betreffende de aanleg van de Westelijke Randweg Waddinxveen die buiten het streekplangebied ligt; - de aangenomen moties zoals opgenomen in bijlage 3 van het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas van het ISP tevens betrekking dienen te hebben op de handelswijze van het college van GS; overwegende dat het recht doet aan de gezamenlijke en constructieve samenwerking met de bestuurlijke partners uit het Zuidplasgebied dat ook Provinciale Staten blijk geven dat zij instemmen met de aangenomen moties en amendementen; spreken uit dat zij onverkort de strekking van de bedoelde moties en amendementen overnemen en in hun besluitvormingsproces rondom de verdere uitwerking in het streekplangebied daar invulling aan zullen geven; verzoeken het college van GS daarnaar te handelen, en gaan over tot de orde van de dag."
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17203
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Motie M5/5676, voorgesteld door de leden Helder, Huigen-van Boven, Ouwehand, Van Dieren, Eelkman Rooda-van der Made en Potharst, inzake positie landbouw in het restveen: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - in het plangebied met de aanduiding 'restveen' beoogd wordt naast de 375 ha natuurgebied (ten noorden en ten zuiden van de A12) tevens 200 ha economisch duurzame agrarische ontwikkeling te realiseren; - dit gebied slechts een omvang heeft van 550 ha, waarvan nog de nodige ruimte afgetrokken moet worden ten gevolge van het doortrekken van de Vierde Tocht, verbreding van spoor en A20, en er derhalve een aanzienlijke oppervlakte ontbreekt om ruimte te vinden voor de 200 ha landbouw; - een oppervlakte landbouw (veeteelt) van deze omvang te gering is om te kunnen spreken van een levensvatbaar veehouderijcomplex (het geheel van toelevering, afneming en dienstverlening); overwegende dat de inzet is ruimte te bieden voor levensvatbare, economisch duurzame en concurrerende veehouderijbedrijfsvoering; spreken uit dat: - GS op korte termijn (binnen drie maanden) aan PS duidelijkheid geeft over de beschikbare ruimte voor de beoogde 200 ha; - GS in overleg met betreffende belanghebbenden de mogelijkheden om tot een concurrerende bedrijfstak te komen verruimen (bijvoorbeeld d.m.v. agrarische natuurontwikkeling, enz.) zodat men in staat is een reëel inkomen te verwerven, en gaan over tot de orde van de dag." De heer POTHARST (CDA): Mijnheer de voorzitter. Het kabinet en het parlement hebben in de Nota Ruimte gekozen voor een fikse verstedelijking van de zone Rotterdam-Zoetermeer-Gouda, waarvoor de grens van het Groene Hart in oostelijke richting is opgeschoven. Dit gebied is opgenomen als een van de slechts twee grote verstedelijkingslocaties in de Deltametropool. Daarmede is het in Zuid-Holland het enige grote gebied waar niet migratiesaldo nul van kracht is. In het Streekplan Zuid-Holland Oost van 2003 is opgenomen dat voor het gebied in de driehoek Rotterdam-Zoetermeer-Gouda een nadere uitwerking zou plaatsvinden onder regie van de provincie. Als Staten hebben wij op 15 december 2004 ingestemd met de Interregionale Structuurvisie. Het deel ten westen van de Rotte van de RZG-driehoek is onderdeel van het recent vastgestelde ruimtelijk plan Regio Rotterdam 2020. Het oostelijke deel, de eigenlijke Zuidplas, is nu aan de beurt. Wij zijn van mening dat het door de vijf Zuidplasgemeenten in januari/februari vastgestelde ISP een goede uitwerking is van de eerdere ISV. De stuurgroep en haar ambtelijke medewerkers hebben het voortvarend aangepakt en hebben goed werk verricht. Het is een goede basis voor de nu voorliggende tweede partiële herziening van het Streekplan ZuidHolland Oost. Dit wordt ook door de Provinciale Planologische Commissie geconstateerd. De raden hebben het ISP vastgesteld, de Staten stellen nu in de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost de planologische kaders vast. Niets meer en niets minder.
Potharst
gewerkt wordt. De gemeenteraden hebben bij de vaststelling nog een aantal moties ingediend, die achterin het ISP zijn opgenomen. Wij kunnen deze onderschrijven en steunen dus ook de motie van de VVD dienaangaande. Wij gaan ervan uit dat Gedeputeerde Staten bij de beoordeling van de bestemmingsplannen goed kijkt naar gedifferentieerd bouwen voor de verschillende doelgroepen. Met de vastgestelde provinciale woonvisie is in gang gezet dat 30% van de productie plaatsvindt in de sociale sector en circa 30% onder andere als nultredenwoningen. Er wordt met de nieuwe ontwikkelingsplanologie ingezet op integrale planontwikkeling, met monitoring van het daadwerkelijk proces. Het is voor de Staten van groot belang de ontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zeker nu er nog een aantal zaken nader uitgewerkt moeten worden en er nog drie uitwerkingsgebieden zijn bepaald. In de beantwoording door het college is aangegeven halfjaarlijks, zowel formeel als informeel, de stand van zaken en de nadere concretisering van de plannen met de statencommissie Ruimte en Wonen door te nemen, zodat de commissie voldoende kan participeren in het planproces. Wij zijn dan ook tevreden met deze uitdrukkelijke toezegging van Gedeputeerde Staten en met de aangescherpte tekst dienaangaande in de voordracht. Van het Rijk verwachten wij een belangrijke medefinanciering van bijvoorbeeld bovenplanse infrastructuur. Cruciaal voor een gerichte uitvoering van de Nota Ruimte is dat het Rijk de beschikbare budgetten voor onder meer ruimtelijke ontwikkelingen, transformatie, infrastructuur, bedrijfsterreinen en groen in en rond de stedelijke gebieden gecoördineerd en gebundeld inzet. De Minister van VROM heeft in haar zienswijze van 11 november 2005 aangegeven, dat de verdere uitwerking en implementatie van de Zuidplas een gezamenlijke opgave is. Om dat daadwerkelijk te bewerkstelligen, dienen wij een motie in waarin wij Gedeputeerde Staten verzoeken met het Rijk afspraken te maken over integraal commitment en inzet van voldoende gebundelde rijksmiddelen voor de ontwikkeling van het Zuidplasgebied. Deze motie is meeondertekend door de VVD, de LPF en SGP/ChristenUnie. Voordat de eerste paal geslagen wordt, zo hebben wij steeds gezegd, moeten er toezeggingen van het Rijk zijn en moeten er duidelijke afspraken op tafel liggen over realisatie, zo veel mogelijk voorafgaand aan de bouw. Ik doel dan op realisatie van de infrastructuur aangezien het gebied nu de mobiliteitsvraag al niet meer aankan. De Staten hebben ruim drie jaar geleden al geld beschikbaar gesteld voor de omleiding bij Zevenhuizen van de N219 en de nieuwe aansluiting op de A12. Dat moet nu met de meeste spoed uitgevoerd worden. Ook een snelle aanleg van de Zuidwestelijke Randweg bij Gouda en de Westelijke Randweg bij Waddinxveen hebben voor ons een hoge prioriteit. Het aantal voorziene verplaatsingen per etmaal zal immers volgens de berekeningen stijgen van 70.000 naar 275.000. Het openbaar vervoer zal hierin ook een belangrijk aandeel moeten krijgen, zeker richting Rotterdam. Immers, de gerichtheid op Rotterdam zal fors toenemen.
De definitieve invulling vindt plaats in de diverse bestemmingsplannen die de gemeenten nu binnen twee jaar moeten vaststellen, waaraan, zoals ons is meegedeeld in de subcommissie, al
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17204 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De snel tot stand te brengen uitvoeringsorganisatie in de vorm van een Wgr moet ervoor zorgen dat de invulling en herstructurering van het gebied tot stand komt. Een degelijke projectbegroting en -financiering zijn daarbij een vereiste. In dat kader hebben wij en ook anderen de vraag of het structurerend element 7 voldoende is aangepast om ervoor te zorgen dat de verevening ook daadwerkelijk plaatsvindt en plaats kan vinden. Is dat gezien het advies van De Brauw Blackstone Westbroek juridisch voldoende verankerd? Wij vinden het jammer dat dit advies van november, ons pas recent bereikt heeft. Het Streekplan Zuid-Holland Oost gaat na deze herziening de periode van 2003 tot 2020 beslaan met een doorkijk tot 2030. De streekplanperiode tot 2020 kent hardere opgaven, de doorkijk voor de periode tot 2030 globalere. Wel is het de bedoeling dat opgaven in die tweede periode niet ruimtelijk onmogelijk gemaakt worden. De glas-as wordt erkend als een gebied van economisch belang en internationale betekenis. Het gaat hierbij om verdere uitbouw van de sector in het geheel van het Zuid-Hollandse glastuinbouwcomplex. Nu de planologische ruimte voor glastuinbouw in de B-Driehoek is uitgeput en ook de oude planologische ruimte uit het oude streekplan vrijwel geheel ingevuld is, is het zaak de 280 ha netto in de Zuidplaspolder voortvarend te benutten. Ook het omzetten van verspreid glas bij Nieuwerkerk in woningbouw aldaar, betekent voor ons het snel starten met de ontwikkelingen. Uit inschrijvingen blijkt dat het glastuinbouwgebied in de Zuidplaspolder in trek is, aangezien al 21 telers, goed voor ongeveer 170 ha, hiervoor interesse hebben getoond. Van die 21 komt de helft uit de regio en de andere helft uit het Westland. Om dat nog eens te onderstrepen verzoeken wij dan ook aan Gedeputeerde Staten binnen een half jaar Provinciale Staten nader te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de glastuinbouw in de Zuidplaspolder en de planning betreffende concrete plannen voor de bouw van de eerste glastuinbouwbedrijven in de Zuidplaspolder in de nieuwe glastuinbouwbestemming, zoals bekend onderdeel van de tweede partiële herziening. Wij dienen daartoe een motie in, die meeondertekend is door SGP/ChristenUnie en de LPF. Voorzitter. Ook wij vragen aandacht voor de mensen in de agrarische sector. Voor hen moet er een normale bestaanstoekomst zijn. Wij wijzen op de discussie in de subcommissie hierover en op de beoogde 200 ha, waarbij wij verwijzen naar de vragen die de VVD op dit punt heeft gesteld en naar de motie die zij terzake heeft ingediend en die wij mee hebben ondertekend. Tijdens het werkbezoek van de subcommissie op 5 april aan het gebied, bleek dat er nog steeds grote onzekerheid heerst bij grondeigenaren en bedrijven in verband met de Wet voorkeursrecht gemeenten. Namens het college is meegedeeld dar ervoor gezorgd zal worden dat zo spoedig mogelijk samen met de betrokken gemeenten gesprekken met eigenaren, agrariërs en bedrijven zullen plaatsvinden om hun meer inzicht te geven in hun toekomstige positie en ontwikkelingsmogelijkheden. In de vergadering van de subcommissie van 17 mei is toegezegd dat dit nog voor de zomer zal gebeuren. Wij zijn daar content mee. Voorzitter. Er zijn nog veel meer aspecten aan te snijden, zoals ook wel uit de andere bijdragen zal blijken, maar ik wil mijn betoog toch maar afsluiten en als laatste punt aansnijden dat wij het van groot belang achten dat naast de grote projectontwikkelaars, consortia en grootgrondbezitters, bij de verdere uitwerking en realisatie ook het midden- en kleinbedrijf en zeker ook de bedrijven uit de streek kansen krijgen. Kan het college
Potharst
bevorderen dat ook het midden- en kleinbedrijf bij de verdere uitwerking en realisatie betrokken wordt? INGEDIEND ZIJN: Motie M6/5676, voorgesteld door de leden Potharst, J.A. Klein, Helder, Eelkman Rooda-van der Made en Van Dieren, inzake medewerking van het Rijk: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; overwegende dat: - het kabinet in de Nota Ruimte kiest voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid (ontwikkelingsplanologie), waardoor het accent verschuift van 'het stellen van beperkingen' naar 'het stimuleren van ontwikkelingen'; - de regievoerende rol van de provincie hierbij wordt versterkt en de ruimte voor decentrale overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers wordt vergroot; - cruciaal voor een gerichte uitvoering van de Nota Ruimte is dat de rijksmiddelen gecoördineerd en gebundeld worden ingezet en het Rijk de beschikbare budgetten voor onder meer ruimtelijke ontwikkelingen, transformatie, infrastructuur, bedrijventerreinen en groen in en rond de stedelijke gebieden met voorrang zal richten op de gebieden en netwerken die tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur behoren; - de Minister van VROM in haar zienswijze aangeeft dat de verdere uitwerking en implementatie van de Zuidplas een gezamenlijke opgave is; van mening dat: - voor het tot stand komen van het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas de regievoerende rol van de Provincie, samen met de andere partners, goed is uitgevoerd en het bereiken van integraliteit van het plan goed geslaagd is; - het Rijk zich nog onvoldoende heeft ingezet en nog geen zicht heeft gegeven op integraal commitment en inzet van gebundelde rijksmiddelen voor de ontwikkeling van het Zuidplasgebied; verzoeken het college van GS, met het Rijk afspraken te maken over integraal commitment en inzet van voldoende gebundelde rijksmiddelen voor de ontwikkeling van het Zuidplasgebied, en gaan over tot de orde van de dag." Motie M7/5676, voorgesteld door de leden Potharst, J.A. Klein, Van Dieren en Eelkman Rooda-van der Made, inzake snelle realisering glastuinbouw in de Zuidplaspolder: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - Provinciale Staten in de Glasnota 2002 het beleid ten aanzien van de glastuinbouw heeft vastgesteld, waarbij de ontwikkeling van de Zuidplaspolder als onderdeel van de zogenoemde glas-as (zone van glastuinbouwconcentratiegebieden met een centrumfunctie van het Westland via Pijnacker, B-Driehoek naar de Zuidplaspolder) hier een belangrijk onderdeel (Greenport) van uitmaakt;
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17205
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
- deze glas-as wordt erkend als economisch belang van internationale betekenis en het hierbij gaat om verdere uitbouw van de sector in het geheel van het Zuid-Hollandse glastuinbouwcomplex; - de planologische ruimte voor glastuinbouw in Pijnacker en de B-Driehoek uitgeput is en ook de oude planologische ruimte uit het oude streekplan vrijwel geheel benut is; - de 80 ha hervestiging van glastuinbouwbedrijven uit het Zuidplasgebied ruimte vrij moet maken voor o.a. de woonfunctie (Nieuwerkerk); - uit inschrijvingen blijkt dat het glastuinbouwgebied in de Zuidplaspolder in trek is, aangezien al 21 telers (goed voor ongeveer 170 ha) hiervoor interesse hebben getoond, waarvan de helft uit de regio en de andere helft uit het Westland; - nu het gebied in de B-Driehoek reeds vol is, het voor de glastuinbouwsector van groot belang is dat snel gestart wordt met de bouw en hervestiging van glastuinbouwbedrijven in de Zuidplaspolder; - hierbij rekening wordt gehouden met de effecten van het programma bedrijventerreinen en glastuinbouw van het Milieurapport Streekplanherziening Zuidplas van maart 2006 (onder andere water, landschap, gezondheid, leefomgevingskwaliteit, energie en meervoudig ruimtegebruik); verzoeken het college van GS: - binnen een half jaar Provinciale Staten nader te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de glastuinbouw in de Zuidplaspolder en de planning betreffende concrete plannen voor de bouw van de eerste glastuinbouwbedrijven in de Zuidplaspolder in de nieuwe glastuinbouwbestemming, onderdeel van de tweede partiële herziening; - te bevorderen dat snelle realisering van de eerste bedrijven in het glastuinbouwbedrijvenlandschap Zuidplaspolder mogelijk wordt, een en ander onder de condities van verevening voortvloeiend uit SE 7, en gaan over tot de orde van de dag." De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Mijnheer de voorzitter. Het nu aan de orde zijnde agendapunt betreft de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, in het bijzonder de Zuidplas. Het is het gevolg van het feit dat het Streekplan Zuid-Holland Oost een uitwerkingsopdracht had opgenomen voor dit gebied. Ook in de Nota Ruimte van de rijksoverheid is dit gebied, globaal liggend tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda, opgenomen als een verstedelijkingslocatie in de Zuidvleugel van de Randstad. Dit is het eerste grote gebied waar een verstedelijkingsopgave door middel van zogenaamde ontwikkelingsplanologie wordt aangepakt. Ik zeg de eerste, maar het zal tevens wel de laatste van een dergelijke omvang in Zuid-Holland zijn. Waarom? Wij hebben te maken met reeds grote dichtheden in Zuid-Holland. Dat echter niet alleen. Ook de ontwikkelingen van de bevolkingsaantallen geven aanleiding te veronderstellen dat van echt grote ontwikkelingsgebieden mogelijk geen sprake meer zal zijn. Gezien de looptijd van het onder deze streekplanwijziging liggende Intergemeentelijk Structuurplan, waarvan de ontwikkelingen zich uitstrekken tot 2030, een periode van de komende 25 jaar dus, is het de vraag of de nu voorziene ontwikkelingen zich wel zo zullen voordoen. Dat is op zichzelf niet erg, indien men nu maar de noodzaak onderkent om de nodige veiligheden in te bouwen waardoor toekomstige bestuurders de ruimte krijgen de dan noodzakelijke heroverwegingen te kunnen maken. Waarop is mijn stelling gebouwd? Mijn fractie heeft al meerdere keren haar twijfels geuit over de nog steeds aangehangen gedachte dat er alleen maar sprake zal zijn van groei en van de
Van Dieren
benodigde meervraag naar woningen in Zuid-Holland. Kortelings hebben wij met belangstelling kennisgenomen van de statenvragen van de fractie van de Partij van de Arbeid, waarin dezelfde twijfels naar voren komen. Deze verwachtingen worden de laatste tijd meer en meer bevestigd. Zo las ik de afgelopen week in het blad Binnenlands Bestuur de koppen "Rijk negeert daling bevolking" en "Randstad te optimistisch over bevolkingsgroei" Verder vielen mij in het desbetreffende artikel nog twee zinnetjes op. Het gaat daarin over een van de grote gemeenten in de Zuidvleugel, in dit geval Den Haag, maar er kan zo een andere naam voor in de plaats worden genoemd. Ik citeer: "De gemeente wil groeien met 35.000 inwoners in 2020, dit om het minimaal noodzakelijke draagvlak voor blijvend investeren in de stad te waarborgen." Dan de tweede zin: "De gemeente gaat uit van het wenselijke en niet van het verwachte aantal inwoners." De heer Wim Derksen, directeur van het Ruimtelijk Planbureau, wiens bureau volgens het artikel dit najaar een onderzoek naar krimp presenteert, zegt nu al dat het beter is als gemeenten zich instellen op een periode van krimp, hetgeen wat hem betreft nieuwe perspectieven biedt. Gisteren las ik in de pers de kop "Nederland loopt steeds harder leeg". Wel een wat suggestieve kop, maar toch. Mijnheer de voorzitter. Ik heb met nadruk bij dit onderwerp uitgebreid stil willen staan, om de opstelling van mijn fractie te markeren en te onderbouwen. In december 2004 toen de ISV werd behandeld in deze Staten, heb ik namens mijn fractie een aantal punten naar voren gebracht en kanttekeningen geplaatst. Ten eerste de bandbreedte van de te accommoderen functies, zoals wonen, tussen de 15.000 en 30.000 stuks. Ten tweede de risico's van de financiële verevening, vooral door de veranderingen in tijd en uitvoering en veranderingen in het aantal dragers en componenten. Ten derde de mobiliteit en de tijdige infrastructuur. Ten vierde de aandacht voor de communicatie met in het bijzonder de agrariërs en met de inwoners in het algemeen, waarbij vooral gedoeld wordt op de communicatie over het inzetten van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Deze punten heb ik herhaaldelijk aan de orde gesteld in diverse subcommissies. Afgelopen woensdag, toen wij over de mogelijke wijzigingen gezamenlijk hebben gesproken, heb ik toegezegd nog voor het eind van de week, dus afgelopen weekend, mijn amendementen en moties alvast door te mailen. Ik heb ook de indruk dat dit tot inspiratie heeft geleid bij andere fracties. Alleen, door de laattijdigheid ervan heb ik niet alle consequenties kunnen overzien. Op één na zal ik mijn amendementen en moties toch indienen. Na afloop van de beantwoording kunnen wij dan nagaan hoe er verder mee om te gaan. Mijnheer de voorzitter. Er zijn over het voorliggende onderwerp een aantal bijeenkomsten geweest van de subcommissie, zowel in het gebied als in het provinciehuis. Toch ben ik met de heer Helder van mening, zoals hij in de laatste subcommissievergadering heeft uitgedrukt, dat achteraf gezien het voorliggende onderwerp beter had moeten worden besproken met de streek. Het was een nieuwe aanpak en wij moeten ervan leren voor een volgende.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17206 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Van Dieren
Als Provinciale Staten komen wij vandaag tot de afronding van een gedeelte van het proces, de vaststelling van het streekplan voor het desbetreffende gebied. Maar het proces gaat verder. In het voorliggende streekplan zijn meerdere punten opgenomen die pas in de loop van de jaren, zoals het er nu naar uitziet over 25 jaar, zullen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen staan niet stil. Omstandigheden zullen ongetwijfeld veranderen. Provinciale Staten zijn bevoegd tot het vaststellen van het streekplan. Maar wanneer het gaat over nadere uitwerkingen, is het niet duidelijk wat de uiteindelijke positie van Provinciale Staten is. In de aanvankelijke voordracht staat dat deze uitwerkingen ter kennis zullen worden gebracht van Provinciale Staten maar de wens van mijn fractie gaat verder. In de gewijzigde voordracht staat: daartoe leggen Gedeputeerde Staten in het planvormingsproces de ontwerpuitwerkingen voor aan Provinciale Staten. Indachtig de discussies die de afgelopen periode zijn gevoerd over de bevoegdheden van Provinciale Staten bij dergelijke onderwerpen, sluit de huidige tekst een discussie in de toekomst opnieuw niet uit. Ook de toelichtende tekst onder 3.2 van de voordracht is geen garantie voor het uitgangspunt dat Provinciale Staten straks werkelijk het laatste woord hebben. Gezien de looptijd van de komende 25 jaar willen wij voor onze opvolgers geen onduidelijkheid laten bestaan. Mijn fractie stelt daarom voor dat het klip en klaar moet zijn dat de vaststelling van de uitwerkingen dient te geschieden door Provinciale Staten. Daartoe dien ik een amendement in.
door een aantal andere. Daarvoor heeft men het systeem van verevening ingevoerd, op zichzelf een logische gedachte. De vraag is echter hoe dit nu te effectueren. De uitwerking van dit streekplan geschiedt door middel van bestemmingsplannen. Bij de beoordeling toetsen Gedeputeerde Staten of een bestemmingsplan financieel haalbaar is. Dus wanneer er sprake is van "break even" of van een positieve uitkomst, kunnen Gedeputeerde Staten op die grond het plan goedkeuren. De vraag doet zich nu voor of de eis dat een bestemmingsplan meer geld moet genereren en afdragen over gemeentegrenzen heen, een voldoende hard ruimtelijk criterium is om een bestemmingsplan wel of niet goed te keuren. Stel dat wij dat als provincie en gemeenten gezamenlijk kunnen afspreken, wat gebeurt er dan echter wanneer een ontwikkelaar aanvankelijk zegt ook daaraan te zullen voldoen maar wanneer puntje bij paaltje komt daartoe toch niet overgaat? Zie de gang van zaken bij de planschadeovereenkomst in Nunspeet. De brief van De Brauw Blackstone Westbroek over structurerend element 7 geeft mij niet die zekerheid. Ook daarin blijft het vaag. Ik heb mij er wel over verwonderd dat Gedeputeerde Staten deze brief van 21 november 2005 nu pas te elfder ure aan de Staten ter beschikking hebben gesteld, hoewel er verschillende keren in de commissie, met name door de heer Helder, om is gevraagd. Om onze zorg en de onduidelijkheid die wij op dit punt ervaren, te verwoorden, dienen wij een motie in om die duidelijkheid alsnog te verkrijgen.
Er bestaat op dit moment onvoldoende duidelijkheid over de woningbehoefte. De demografische ontwikkelingen geven de nodige vraagtekens, vooral op de lange termijn. In mijn inleiding heb ik daaraan al de nodige aandacht besteed. Maar aanvullend wil ik hier met name in relatie tot dit gebied nader ingaan op de positie van Rotterdam. Ook de genoemde woningbehoefte van Rotterdam is onvoldoende zeker. Eerst waren er al de nodige signalen uit ambtelijke kringen van Rotterdam waar ik in de commissie al aan heb gerefereerd. Die werden echter weerlegd door de opmerking dat men er bestuurlijk anders over dacht. Maar nu moet geconstateerd worden dat men bestuurlijk ook op die lijn zit. Wat is het geval? In het Coalitieakkoord 2006-2010 van Rotterdam is nadrukkelijk de volgende tekst opgenomen: "Wij geven voorrang aan het bouwen binnen stedelijk gebied, dat versterkt de draagkracht van de stad in economisch opzicht. Concreet betekent dit het maximaal benutten van verdichting. Voor de Zuidplaspolder waarin Rotterdam participeert in de Grondbank, heeft het onze voorkeur dat daar op beperkte schaal en vooral landelijk wordt gebouwd. Wij houden vaart in het project Stadshavens."
Mijn laatste punt betreft de Wet voorkeursrecht gemeenten. Dit is een op dit gebied toegesneden instrument, maar wij moeten wel beseffen dat het behoorlijk ingrijpt in de eigendomsverhouding en het eigendomsgevoel van de burgers. Dat wil zeggen dat wij er als overheid heel zorgvuldig mee moeten omgaan. Onze houding moet niet alleen betrouwbaar maar ook duidelijk zijn. Ik noem een voorbeeld. Het mag niet zo zijn dat wij als overheid dit middel inzetten maar wij tegen de burger vervolgens zeggen: wij kopen het toch maar niet want het ligt te ver in de tijd van de ontwikkelingsplanningen. Hierdoor zadelen wij iemand op met een bezit dat geen waarde meer heeft en waar hij geen kant meer mee op kan. Los daarvan, bestaat er bij de burgers nog steeds grote onduidelijkheid. Individuele burgers benaderen mij als volksvertegenwoordiger hierover, maar ook tijdens de informatiemiddag bleek die grote onduidelijkheid onder de burgers. Ik heb dat ook meerdere keren in de commissie aan de orde gesteld. Gedeputeerde Staten hebben de bereidheid uitgesproken zich hiervoor in te zetten omdat de gemeenten niet altijd voldoende zijn toegerust om dit adequaat aan te pakken. Alleen, de uitvoering van die toezegging schuift steeds verder op, terwijl de onduidelijkheid blijft. Ook mijn toezeggingen aan de burgers boeten zo aan realiteitswaarde en zelfs geloofwaardigheid in. Vandaar dat ik hierover een motie indien.
Mijnheer de voorzitter. Om in de toekomst op al deze onzekerheden voldoende flexibel te kunnen inspelen, is het voorstel van mijn fractie om naast het binnengebied, het zogenaamde Ringvaartdorp eveneens als uitwerkingsgebied aan te duiden, totdat er meer duidelijkheid is over de woningbehoefte wanneer dit gebied in beeld komt. Mijn fractie houdt daarmee het ISP, zoals dat met andere uitwerkingsgebieden het geval is, overeind, maar biedt de mogelijkheden in te toekomst nadere afwegingen te maken. Op de positie van de landbouw, de 200 ha en de rekensom die de heer Helder heeft gemaakt, zal ik niet verder ingaan. Wel is duidelijk dat er op dat punt meer helderheid geschapen moet worden. Wij hebben de motie van de VVD hierover dan ook meeondertekend. Dan de financiële verevening. Het is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen geld kosten en dat dit moet worden opgebracht
Mijnheer de voorzitter. Ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn bijdrage. Ik zie de beantwoording van het college met belangstelling tegemoet. Verder hoop ik op een welwillende houding van de collega's jegens onze amendementen en moties. In tweede termijn zal ik terugkomen op de amendementen en moties die door de andere fracties zijn ingediend. INGEDIEND ZIJN: Amendement A1/5676, voorgesteld door de leden Van Dieren, Evertse en Eelkman Rooda-van der Made, inzake bevoegdheden Provinciale Staten:
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17207
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
"Besluiten in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiele herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen: met dien verstande dat: I. op bladzijde 10 van de (concept) tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder 'Uitwerkingen' opgenomen tekst 'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg……………...de betreffende uitwerking definitief vast.' komt te luiden als volgt: 'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC. Provinciale Staten stellen de betreffende uitwerking vervolgens definitief vast'. II. op bladzijde 40 van de (concept) tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder '6.4 Uitwerkingen' opgenomen tekst 'Gedeputeerde Staten stellen uiteindelijk wel zelf de uitwerkingen vast.' komt te luiden als volgt: 'In alle gevallen stellen Provinciale Staten de uitwerkingen vast.'" Toelichting: In de herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost voor het gebied Zuidplas zijn een aantal gebieden opgenomen. Op de plankaart zijn voor die gebieden onder arcering de bestaande functies uit het huidige Streekplan Oost van 2003 aangegeven die vigeren tot de uitwerking is vastgesteld. De uitwerking daarvan geschiedt op een later moment in de planperiode en de invulling van het ruimtelijk beleid zal dan pas worden bepaald, rekening houdend met de dan bekende inzichten. In het voorstel is opgenomen dat GS deze wijziging vaststellen. De oppervlakte van deze gebieden beslaat een niet onaanzienlijk en wezenlijk deel van het totale onderhavige gebied. Om deze reden is het wenselijk dat de instantie die de streekplannen vaststelt, Provinciale Staten, niet zoals wordt voorgesteld, het ter kennisname wordt gezonden, maar deze uitwerkingen gaan vaststellen. Het onderhavige amendement strekt er daarom toe te bewerkstelligen dat de vaststelling van de uitwerkingen van de in de herziening opgenomen streekplanuitwerkingen door Provinciale Staten dient te geschieden. Amendement A2/5676, voorgesteld door de leden Van Dieren en Evertse, inzake Ringvaartdorp:
milieu, indien besloten is het Centraal Middengebied met een HOV-lijn tot een stedelijk milieu te ontwikkelen. De besluitvorming over het Ringvaartdorp is derhalve mede afhankelijk van de streekplanuitwerking voor het Centraal Middengebied. Als er wordt gekozen om het Ringvaartdorp in hogere dichtheden te realiseren, moet de locatie ontsloten worden in het HOV. Dat kan in de vorm van een verlenging van de NesselandeLijn. Het eindpunt van deze lijn kan tegelijk het centrum worden van het nieuwe dorp.' II. Op bladzijde 35 van de (concept) tweede partiele herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost wordt de alinea onder het kopje 'Ringvaartdorp' geheel geschrapt. III. De aanduiding van het Ringvaartdorp als uitwerkingsgebied dienovereenkomstig op de plankaart wijzigen." Motie M8/5676, voorgesteld door de leden Van Dieren, Evertse, Eelkman Rooda-van der Made, Bouwman en Ouwehand, inzake financiële verevening: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - er in het voorliggende projectgebied functies worden gerealiseerd die geld kosten en functies die mede daarvoor geld moeten opbrengen; - hier duidelijkheid over moet bestaan voordat met enige uitvoering kan worden begonnen; overwegende dat: - het noodzakelijk is dat op korte termijn over de financiële balans duidelijkheid komt; - over de afdwingbaarheid juridische duidelijkheid moet bestaan; - deze duidelijkheid noodzakelijk is voor de ontwikkelende partijen; - het voor de overheden duidelijk moet zijn hoe de financiële verevening gaat geschieden zodat niet werkende weg uiteindelijk een financieel probleem gaat ontstaan; verzoeken het college, voor het einde van het jaar met een financiële balans voor de Zuidplas en een duidelijke juridische onderbouwing van de haalbaarheid daarvan te komen en Provinciale Staten daarover te consulteren,
"Besluiten in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiele herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen:
en gaan over tot de orde van dag."
met dien verstande dat
"Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006;
I. Direct aansluitend aan paragraaf 6.4.3. een nieuwe paragraaf wordt toegevoegd, luidende: '6.4.4. RIngvaartdorp Het Ringvaartdorp is gelegen tussen de uitbreidingen aan de bestaande kernen Zevenhuizen en Nieuwerkerk en het Centraal Middengebied. In welke richting dit gebied zich gaat ontwikkelen is afhankelijk van de inzichten op dat moment over woonbehoefte en vraag naar woonmilieus. Ringvaartdorp kan zich ontwikkelen met een dorps karakter en een meer landelijk milieu naar het oosten of juist een aanzet naar een stedelijk
Motie M9/5676, voorgesteld door de leden Van Dieren, Evertse, Eelkman Rooda-van der Made, Bouwman en Ouwehand, inzake Wet voorkeursrecht gemeenten:
constaterende dat: - er bij de inwoners onduidelijkheid bestaat over de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten; - deze onduidelijkheid vooral te vinden is bij de bedrijven in het buitengebied; - de ervaring is dat gemeenten onvoldoende expertise hebben om hierop de juiste en persoonlijke informatie te verstrekken;
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17208 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
overwegende dat: - het niet zo mag zijn dat er bij burgers onduidelijkheid bestaat over het handelen van de overheid; - er vooral voor de bedrijfsvoering op korte termijn duidelijkheid noodzakelijk is; - dit probleem al meerdere keren aan de orde is gesteld; - GS bereidheid getoond hebben hierop een antwoord te geven; verzoeken het college: 1. nog voor de zomerperiode een aanvang te maken met de uitvoering van de toezegging en de burgers te informeren over hoe dit wordt aangepakt; 2. Provinciale Staten daarover te informeren, en gaan over tot de orde van de dag." Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): Voorzitter. De afgelopen maanden hebben wij uitvoerig stilgestaan bij de uitwerking inzake de Zuidplaspolder. De voorliggende ontwerpplannen bieden voor de periode 2010-2030 ruimte voor 15.000 tot 30.000 woningen, 150 ha tot 300 ha bedrijfsterreinen - de Kamer van Koophandel wil zelfs meer dan 400 ha - en 200 ha extra glas; voor agrariërs moet dan ook nog 200 ha goede grond beschikbaar zijn om een economische bedrijfsvoering te kunnen blijven uitoefenen en ten slotte is er sprake van 500 ha natuurgebied. Dit zijn heel grote aantallen, maar ook in het bouwvolume zijn er grote verschillen. Voor het financiële plaatje zal dit ook heel grote gevolgen hebben. En dat baart ons nu juist zorgen voor de toekomst. Wij verzoeken het college dan ook om voor het einde van het jaar met een financiële balans voor de Zuidplas te komen. Het maakt heel wat verschil wat betreft de verevening of je nu 15.000 of 30.000 daar op termijn zal realiseren. Verder kunnen wij ons geheel vinden in de knip die gemaakt is. Wij spreken hier namelijk over een periode van 20 jaar. In Binnenlands Bestuur heeft de grote waarschuwing gestaan dat wij niet moeten blijven bouwen. Belangrijk is natuurlijk de feitelijke verstedelijkingsbehoefte in de Zuidvleugel. Het mag niet zo zijn dat wij straks voor de leegstand gaan bouwen. In het voorliggende voorstel staat dat in 2020 15.000 woningen worden gerealiseerd, te weten 5.000 woningen voor de Zuidplasgemeenten en 10.000 woningen voor de stadsregio. Het gaat mij nu even om die 10.000 voor de stadsregio. In de voordracht van het college staat dat voor het Ringvaartdorp alle opties opengehouden worden, terwijl Ringvaartdorp in eerste instantie een aanmerkelijke bouwlocatie was en deze mede basis is voor het doortrekken van de NesselandeLijn. Ik vraag mij dan ook af hoe dat verder moet, waar GS tevens aangeven dat ze op den duur willen kiezen voor Ringvaartdorp. Waar moeten dan die 10.000 woningen gerealiseerd worden? Dit kan namelijk gevolgen hebben voor RR2020. Graag zie ik de reactie van het college op dit punt tegemoet. Dan de infrastructuur. Wij moeten toch geleerd hebben van de ontwikkelingen op de Vinexlocatie. Vanaf het begin hebben wij gesteld: eerst bewegen, dan bouwen. Dit geldt zowel voor de auto als voor het openbaar vervoer. De A12 en de A20 zijn nu al bom- en bomvol. Daarom is de noodzaak van een goed en betrouwbaar openbaarvervoernetwerk voor deze locatie essentieel. Wij steunen daarom de motie van de VVD die ertoe strekt om in het kader van het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur tot een aanpassing te komen voor het jaar 2007.
Eelkman Rooda-van der Made en Bouwman
Vervolgens kom ik te spreken over de landbouw, in het bijzonder de positie van de agrariërs. Het college gaat ervan uit dat er voor de agrariërs 200 ha goede grond beschikbaar blijft waar economische duurzame bedrijfsvoering mogelijk blijft. Wij hebben echter ook de heer Hardijzer meerdere malen gehoord, ook vandaag weer. Hij heeft grote bedenkingen over het totaal van 200 ha. Dit is een man van het gebied. Dus daar luisteren wij naar. Onder de agrariërs is grote onduidelijkheid. Wij vinden dat er voor de agrariër als zodanig duidelijkheid moet komen over waar die 200 ha nu precies liggen. Geef hem die duidelijkheid. Hij heeft er recht op. Hoe lang kan hij nog boeren op de huidige locatie? Of koop hem uit, zodat hij ergens anders een nieuwe start kan maken. Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de realisatie in samenhang. Het is noodzakelijk dat er een regionale ontwikkelingsautoriteit komt. Een en ander staat ook zwart-op-wit. Er staat echter ook dat die er pas in 2007 komt. Welke zekerheid is er dat de betrokken gemeenten vooruitlopend daarop zelf met voldoende voortvarendheid en in eendrachtige samenwerking de verschillende belangen zullen oppakken? Bestuurlijk zullen de gemeenten met de trein hetzelfde tempo moeten rijden. Anders krijgen wij ontsporingen, die voor de voortgang van het project niet goed zijn. Het is essentieel dat er bestuurlijk sprake is van een goede samenhang. De heer BOUWMAN (PvdA): Voorzitter. Ik zou willen beginnen met mijn waardering uit te spreken voor het ISP, met name de wijze waarop het inhoudelijk is opgesteld, de daarin gevolgde procedures en de gepresenteerde resultaten. Ondanks dat er wat opmerkingen over te maken zijn en dat een aantal zaken niet helemaal gelopen zijn zoals van tevoren gewild, vinden wij het toch een bijzonder product. In dit geval leidt het ook eigenlijk voor de tweede maal tot een bijzonder streekplan. Eerst was er RR2020 waarbij sprake was van zowel een soort regioplan als een streekplan. Met betrekking tot de Zuidplas constateren wij dat de vijf gemeenten en de 23 partijen een structuurplan hebben gemaakt op grond waarvan nu bijna één op één gekomen kan worden tot een streekplan. Nu zit er wel een bijzonderheid aan, die ik zou willen vangen onder het kopje ontwikkelingsplanologie. Dat credo is ook in de subcommissie veelvuldig gebruikt, in de zin van ontwikkelingsplanologie versus toelatingsplanologie. Het laatste is iets wat wij in feite al jaren kennen en wat in de wet verankerd is, terwijl ontwikkelingsplanologie iets is waar wij naartoe zouden willen waar dat in de wet nog niet evident geregeld is. In die zin is dus sprake van een experiment dat bovendien uniek is op deze schaal van een gebied met vijf gemeenten. Dat neemt niet weg dat er nog een aantal aspecten zijn waarbij wij wat vraagtekens plaatsen. Op zichzelf kunnen wij ons prima vinden in een ontwikkelingsplanologie, waarbij je ervoor zorgt dat je dingen echt voor elkaar krijgt, maar dan is het wel zaak om dingen goed te regelen. Bij dat verhaal over ontwikkelingsplanologie hoort onzes inziens dan ook het principe van "voor wat, hoort wat". De overheid zorgt ervoor dat ruimtelijk-planologisch bepaalde zaken mogelijk worden en dat de regelgeving daaromtrent wordt gerealiseerd. Dan vind ik wel dat de partijen die daarbij initiatieven gaan ontplooien, of dat nu private partijen zijn of overheden, een duit in het zakje mogen doen. Wij zijn dan ook van oordeel dat ontwikkelingsplanologie gelijk op moet gaan met ruimtelijke procedures en de meer privaatrechtelijke procedures.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17209
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Er is een aantal aspecten die hierbij opvallen. Over de netwerkanalyse en de bijdragen die al of niet van het Rijk te verwachten zijn, hebben wij in de subcommissie regelmatig gesproken. Ons is evenwel toch nog niet helemaal duidelijk geworden hoe dat nu precies zit. Mijn fractie is van oordeel dat het Rijk zich wat steviger zou mogen opstellen als het gaat om hetgeen het daadwerkelijk en concreet bijdraagt aan de ontwikkeling van dit gebied. Verder is hier een aantal malen genoemd het Ringvaartdorp in relatie tot Rotterdam. Ik meen overigens dat de heer Van Dieren doelde op het coalitieakkoord en niet op het Collegeakkoord waarover hij sprak. In dat laatste kan het namelijk nog wel eens heel anders uitpakken. Gelet op de ruis die in Rotterdam is ontstaan ten aanzien van het Ringvaartdorp, zijn wij het wel met hem eens dat er meer duidelijkheid moet komen van deze grote partij in dit gebied, de partij ten behoeve waarvan een deel van deze ontwikkeling toch is ingezet. In tegenstelling tot eerdere berichten van het college in de subcommissie, hebben wij tot onze verbazing ervan kennis kunnen nemen dat er in juni binnen de vijf gemeenten in de Zuidplas al een concept de ronde zal doen inzake de ontwikkelingsautoriteit en dat dit onderwerp kennelijk in een gemeenschappelijke bijeenkomst van Staten en betrokken gemeenteraden besproken gaat worden. Wij vinden de kaderstelling voor de ontwikkelingsautoriteit minstens zo belangrijk als dit streekplan. Daarin zitten namelijk de concrete maar privaatrechtelijke afspraken, die je mijns inziens en, naar ik heb begrepen, ook in de visie van De Brauw Blackstone Westbroek niet kan regelen in een ruimtelijk-planologisch instrument. Wij vinden het dan ook van groot belang dat wij het desbetreffende voorstel zo snel mogelijk in de Staten voorgelegd krijgen, juist waar het in dezen gaat om een soort evenknie van dit streekplan. Over de hardheid en het realiteitsgehalte van het vereveningsprincipe dat onder meer in structurerend element 7 wordt genoemd, moet duidelijkheid bestaat op het moment dat het streekplan wordt vastgesteld. Een en ander zou voor ons zelfs reden kunnen zijn om de vaststelling van het streekplan uit te stellen. Wij wachten het antwoord van de gedeputeerde hierover af. Wel zullen wij een motie indienen om onze argumentatie op dit punt kracht bij te zetten. Ook de uitwerkingsbevoegdheid is al meerdere malen besproken. Het plan kent een behoorlijk lange termijn. Als wij het vandaag vaststellen, gaat het om een termijn tot 2020. Dat is al lang. De doorkijk die gebruikelijk is bij een streekplan, voegt daar nog tien jaar aan toe. Wij vinden die lange termijn, in relatie tot de complexiteit en de omvang, reden om te bekijken of een aantal dingen niet wat later kunnen worden gedaan, wellicht met een partiële herziening of een uitwerkingsplan. In het streekplan is een uitwerkingsbevoegdheid opgenomen voor een aantal gebieden. Wij vinden de omvang en complexiteit daarvan zodanig dat dit eigenlijk ter besluitvorming terug moet komen in Provinciale Staten om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling als accommoderende en faciliterende overheid terugkomt op de plek waar dat hoort als daar echt structurele veranderingen in plaatsvinden. Er is al een aantal keren aangehaald dat er alle reden is om te verwachten dat daar verandering in zou kunnen komen. Ook op dat punt hebben wij een amendement opgesteld.
Bouwman
Ook over Ringvaartdorp is al veel gezegd. Er is veel onzekerheid over de rol van partijen, het geld en de woningbehoefte of liever gezegd: over het programma in het algemeen, wat ons betreft met name over de woningbehoefte in relatie tot het openbaar vervoer. Volgens mij stelt het ISP voor dit gebied in beginsel een dichtheid voor die tot circa 6000 woningen leidt. Wij hebben de indruk dat pas dan tot een acceptabele OV-ontsluiting kan worden gekomen. Wat ons betreft, vormt dat een eenheid. Als wij die ambitie van het ISP volgen, zou dat dus helemaal niet zo gek zijn voor Ringvaartdorp. Als Ringvaartdorp op termijn in die dichtheid wordt georganiseerd, kunnen wij ons daar prima in vinden. Wij denken ook dat er dan een vrij coherent plan ligt. In de verevening en de totstandkoming van het plan zijn de opbrengsten van die woningontwikkeling overigens natuurlijk wel van belang, maar als dit om welke reden dan ook niet zou kunnen gebeuren, kan dat niet automatisch leiden tot een lagere dichtheid en tot het ontbreken van openbaar vervoer. Als die genoemde forsere ambitie niet gehaald wordt, moet wat ons betreft dus een partiële herziening of tegen die tijd misschien zelfs een nieuw streekplan overwogen worden. Ook op dat punt zullen wij een amendement indienen. Met betrekking tot het Centraal Middengebied valt mij op dat mensen in het algemeen zeggen dat de ontwikkeling van gebieden zou kunnen stagneren, omdat de bevolkingsprognoses soms andere beelden laten zien. Ik vind het een misverstand dat ontwikkeling alleen betrekking hoeft te hebben op woningen. In het Centraal Middengebied zouden ook nu al natuurontwikkeling of misschien zelfs, zoals dat zo mooi heet, “A+-functies” een veel grotere plaats kunnen krijgen. Je zou dus kunnen bekijken in hoeverre als doorkijk voor het Centraal Middengebied nu al andere functies benoemd kunnen worden. Daar is genoeg tijd voor, want dat hoort bij de langere termijn van het plan. Daarmee zeg je dus niet dat dat het expliciet moet worden, maar wel dat er best sprake zou kunnen zijn van een natuurontwikkeling. Wat mij betreft, zou ook bestudeerd moeten worden of dat op de een of andere manier te gelde kan worden gemaakt, want zo’n ontwikkeling zou de omliggende stedelijke gebieden meer waard maken. Je woont dan immers ineens aan een Centraal Middengebied à la Central Park. Wij dienen een amendement in om die functie-uitbreiding in die doorkijk te stoppen. Dat is redelijk onschuldig, maar dat is wel een signaal dat de ontwikkeling niet altijd per definitie betrekking heeft op woningbouw. Ik zit nog niet zo lang in Provinciale Staten, maar de glastuinbouw is al een aantal keren aan de orde geweest. Naar aanleiding van dit plan maar ook naar aanleiding van eerdere plannen hebben wij in de fractie uitgebreide gesprekken gevoerd. Met name de monitoring van de hoeveelheid glas en de hoeveelheid hectares wordt nogal eens verschillend geïnterpreteerd. Ik zou de gedeputeerde willen vragen om de exacte afspraken nog eens te noemen en in relatie te brengen tot de zogenaamde hervestigingshoeveelheid van 80 hectare die op dit moment in dat gebied is voorzien. Ik zou met name willen weten wat precies de relatie is met de bestaande rechten in de vigerende bestemmingsplannen. Als iemand op basis van de huidige, vigerende plannen glastuinbouw vestigt of hervestigt, moet dat eigenlijk in mindering worden gebracht op die 80 hectare, want daar is die 80 hectare voor bedoeld. Je kunt niet eindeloos blijven stapelen. Nu je weet wat je ambitie in het gebied is, moet je dat soort afspraken in het gebied kunnen heroverwegen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17210 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Tot slot de sociale paragraaf. In het ISP zijn een aantal moties en amendementen opgenomen waarvan de VVD-fractie voorstelt om die integraal over te nemen. Zij heeft de gedeputeerde met name gevraagd hoe dit precies opgepakt gaat worden. Wij willen er een specifiek amendement uit lichten, namelijk een amendement dat in de gemeente Waddinxveen is opgesteld. Volgens mij was dat amendement 4, als bijlage. Dat amendement is in het kader van het ISP unaniem aangenomen. Daarin worden een aantal zaken genoemd ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen. Wij verzoeken de gedeputeerde om duidelijk te maken hoe bij de toetsing van bestemmingsplannen op basis van dit plan de sociale paragraaf wordt meegenomen. Hoe wordt een bestemmingsplan getoetst aan de minder meetbare en minder “ingenieurachtige” aspecten zoals de sociale paragraaf? Daarvoor dienen wij een motie in. Wellicht is er een overlap met een motie van de VVD-fractie, maar omdat dit amendement expliciet aan het ISP is toegevoegd, vinden wij dat de gedeputeerde hier helderheid over moet verschaffen: hoe denkt hij dit straks bij de toetsing van bestemmingsplannen te gaan doen? INGEDIEND ZIJN: Amendement A3/5676, voorgesteld door de leden Bouwman en Ouwehand, inzake uitwerkingsbevoegdheid: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste en tweede gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen: ‘De in het streekplan aangemerkte uitwerkingsgebieden worden ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten.’; met dien verstande dat: 1. op bladzijde 10 van de concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder ‘1.5 Hardheid en flexibiliteit, uitwerkingen’ opgenomen tekst ‘De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en ter kennisneming gezonden aan Provinciale Staten.’ wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: ‘De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten.’ 2. op bladzijde 40 van het concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost na de in de onder ‘6.4 Uitwerkingen’ opgenomen tekst ‘ (…) zoals bijvoorbeeld de Zuidplasgemeenten.’ toe te voegen: ‘Gedeputeerde Staten leggen de uitwerkingsplannen ter besluitvorming voor aan Provinciale Staten.’ Toelichting: Er is in de tweede partiële herziening van het Streekplan ZuidHolland Oost een aantal gebieden opgenomen als uitwerkingsgebied, waarvan het de bedoeling is om deze op een later moment in te vullen en waarvoor op de plankaart deze gebieden gemarkeerd zijn met een arcering, zodat de bestaande functies zoals in het Streekplan Oost van 2003 aangegeven, vigeren tot de uitwerking is vastgesteld. De uitwerkingsgebieden betreffen
Bouwman
een dermate groot en somtijds complex programma dat wij het noodzakelijk achten dit niet slechts ter kennisneming, maar ter besluitvorming aan PS voor te dragen.” Amendement A4/5676, voorgesteld door de leden Bouwman, Eelkman Rooda-van der Made en Ouwehand, inzake Ringvaartdorp: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen: ‘Het Ringvaartdorp ontwikkelen zoals in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas is aangegeven met woonmilieus in een hogere dichtheid, ontsloten door HOV’.; met dien verstande dat op bladzijde 17 van de concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder ‘3.1.3 Verstedelijking’ opgenomen tekst ‘Als deze vraag er is (…) krijgen met lagere dichtheden.’ wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: ‘Als blijkt dat de hogere woonmilieus niet zullen worden gerealiseerd en ontsluiting middels een HOV-verbinding derhalve niet gerealiseerd kan worden, zal het gebied als een dan op te stellen partiële herziening van het Streekplan ZuidHolland Oost ter hand worden genomen.’” Toelichting: Er bestaat nog onzekerheid over de realiteit van de uitwerking van Ringvaartdorp, zoals nu in de streekplanherziening is opgenomen. Deze onzekerheid is in deze streekplanherziening genoemd. Daarnaast laat de gemeente Rotterdam ruimte in haar Coalitieakkoord voor andere interpretaties dan het in de streekplanherziening gestelde. Het in het ISP beoogde Ringvaartdorp met stedelijke dichtheden, ruimte voor circa 6.000 woningen, vormt een logisch onderdeel in het geheel, zowel ruimtelijk als financieel. Wij beogen dat de partners in de ontwikkeling het in het ISP gestelde inzake Ringvaartdorp integraal ondersteunen. Amendement A5/5676, voorgesteld door de leden Bouwman en Ouwehand, inzake het Centraal Middengebied: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste en tweede gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen: ‘Voor het in de 2e partiële herziening Streekplan Oost aangemerkte uitwerkingsgebied ‘Centraal Middengebied’ waarvoor een uitwerkingsbevoegdheid geldt, de voorgestelde functies uit te breiden met de functie van Agrarisch gebied met bijzondere waarden (A+) en Ontwikkelingsgebied groene functies; in dit uitwerkingsgebied glastuinbouw uit te sluiten en dit overeenkomstig te wijzigen in het streekplan en de plankaart met bijhorende legenda.’;
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17211
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
met dien verstande dat: 1. op bladzijde 17 van de concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost na de in de onder ‘3.1.3 Verstedelijking, Fasering van de verstedelijking’ opgenomen tekst ‘(…) wat betreft kwantiteit als kwaliteit’ wordt toegevoegd: ‘Als doorkijk voor de fase na 2020 kan, afhankelijk van de stand van zaken aangaande de woningbehoefte, het Centraal Middengebied tevens van kleur veranderen naar de functies Agrarisch gebied met bijzondere waarden (A+) en Ontwikkelingsgebied groene functies. In dit uitwerkingsgebied wordt glastuinbouw als toekomstige functie uitgesloten.’; 2. dit overeenkomstig te wijzigen in de plankaart met bijhorende legenda: de legendakleur Agrarisch gebied te wijzigen naar Agrarisch gebied plus (A +) voor het op de plankaart aangegeven uitwerkingsgebied Centraal Middengebied.” Toelichting: De ontwikkeling van de woningbehoefte is voor de termijn van de doorkijk (tot 2030) ongewis. De voorgestelde functies kunnen dienen ter versterking van de woonkwaliteit in de omliggende stedelijke gebieden en passen in de geest van het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP). Motie M10/5676, voorgesteld door de leden Bouwman en Ouwehand, inzake glastuinbouw Zuidplaspolder: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, constaterende dat: - in de uitwerkingsgebieden de in het Streekplan Oost (2003) vigerende functies van kracht blijven tot de daadwerkelijke uitwerking; - in de huidige bestemmingsplannen mogelijk rechten bestaan voor de uitbreiding dan wel hervestiging van glastuinbouw; overwegende dat het niet wenselijk is op andere plaatsen dan in het in het voorliggende streekplan aangegeven gebied glastuinbouw te ontwikkelen, 200 ha nieuwvestiging en 80 ha hervestiging; verzoeken het college van GS, de oppervlaktes glastuinbouw die vanaf de vaststelling van deze streekplanherziening op basis van bestaande rechten in vigerende bestemmingsplannen nog gelden, in mindering te brengen op de 80 ha voorziene hervestiging glastuinbouw, en gaan over tot de orde van de dag.” Motie M11/5676, voorgesteld door de leden Bouwman en Ouwehand, inzake sociale paragraaf: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, constaterende dat: - in het streekplan nauwelijks wordt gesproken over voor wie er nu gebouwd wordt; - in het ISP door de betreffende Zuidplasgemeenten een amendement is toegevoegd aangaande de sociaal-maatschappelijke aspecten in de voorgestelde ontwikkeling;
overwegende dat: - het in deze herziening gaat om de ontwikkeling van een groot stedelijk gebied in de Zuidvleugel; - Nederland staat voor een aantal demografische ontwikkelingen (bijvoorbeeld vergrijzing en meer oppervlakbehoefte per hoofd van de bevolking) met onder andere gevolgen voor de (vormgeving en uitvoering van) woon- en werklocaties; - de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen niet bevroren kunnen worden in een ISP of streekplan; - het genoemde amendement uitstekende aanknopingspunten biedt op actuele en betreffende sociaal-maatschappelijke aspecten; verzoeken het college, de ten behoeve van de ontwikkeling op te stellen bestemmingsplannen te toetsen op de aanwezigheid van een sociale paragraaf, conform de bouwstenen die zijn opgenomen in het ISP en bijhorende amendementen en moties, en gaan over tot de orde van de dag.” Motie M12/5676, voorgesteld door de leden Bouwman, Helder, Eelkman Rooda-van der Made en Ouwehand, inzake streekplanvaststelling: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, constaterende dat: - partijen inzake de ontwikkeling van de Zuidplaspolder zogenaamde ontwikkelingsplanologie toe wensen te passen; - verevening van inkomsten en onkosten bij de uitwerking en realisatie van deelgebieden tussen alle betrokken partijen noodzakelijk is om evenwichtig de gehele ontwikkeling op gang te brengen en te kunnen realiseren; - met vaststelling van deze streekplanherziening ruimtelijkplanologisch mogelijk worden gemaakt een programma en bijhorende infrastructuur zonder staving daarvan in ontwikkelingsovereenkomsten van enige aard; - een extern juridisch adviseur twijfel heeft geuit over de houdbaarheid van Structurerend Element 7 (SE 7); overwegende dat: - het Structurerend Element 7 niet voldoende hardheid kan geven in verevening en in onderlinge financiële afspraken tussen partijen; - twijfel bestaat of de bedoeling van het Structurerend Element past bij een publiekrechtelijk document als een streekplan, of dat je daarnaast met het credo ‘ontwikkelingsplanologie’ eerst of gelijktijdig ‘privaatrechtelijke’ afspraken maakt; - de provinciale overheid op voorhand ruimtelijk-planologische mogelijkheden schept, zonder daarbij vooraf harde financiële en organisatorische afspraken in de vorm van overeenkomsten of convenanten van enige aard tussen betrokken partijen te hebben, of dat in het verlengde daarvan een gezamenlijke ontwikkelingsautoriteit reeds operationeel is dan wel dat het aan zo’n autoriteit te stellen kader al duidelijk is; - in afwachting van de netwerkanalyse en de bijdragen van partijen zoals de rijksoverheid onvoldoende hardheid is te geven aan het credo ‘eerst bewegen, dan bouwen’, terwijl dit absoluut noodzakelijk is voor een gegarandeerde bereikbaarheid van het gebied; - dit reden kan geven om de vaststelling van het streekplan uit te stellen;
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17212 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
dragen het college van GS op, binnen zes maanden duidelijkheid te verschaffen over: a. de afspraken en stand van zaken van overeenkomsten inzake het vereveningsprincipe en de bovenplanse kosten waarin begrepen de noodzakelijke nieuwe en aan te passen infrastructuur; b. de kaderstelling ten aanzien van, en oprichting van een ontwikkelingsautoriteit, en gaan over tot de orde van de dag.” De heer ADAMSE (D66): Mijnheer de voorzitter. Vandaag staat de Zuidplaspolder centraal, weer een megaproject waarbij veel partijen betrokken zijn. Als ik het goed heb, gaat het om 23 private en publieke organisaties. Het is bepaald geen sinecure om iedereen op één lijn te krijgen. De stukken zijn uitgebreid in de subcommissie Streekplan Zuid-Holland Oost aan de orde geweest. Ik laat de details daarom voor wat zij zijn en beperk mij tot een aantal hoofdlijnen. Het valt mij tegen dat er zoveel moties en amendementen worden ingediend. Het is natuurlijk ieders goed recht om moties in te dienen, maar ik vraag mij af of dat de besluitvorming en de duidelijkheid voor de geïnteresseerde burger ten goede komt. Wij moeten maar eens bekijken of wij daar geen andere modus voor kunnen vinden. Ik heb al gezegd dat dit een bijzonder project is. Ik moet de gedeputeerde nageven dat hij ervoor gaat. Hij is in zijn enthousiasme nauwelijks te stoppen. Daar hebben wij best wel waardering voor. De betrokkenheid van Provinciale Staten is ook steeds groot geweest. Moeite noch kosten zijn gespaard om de raden en Provinciale Staten zoveel mogelijk te informeren. Dat is een heel goede zaak en wij hebben dat als zeer prettig ervaren. Wel is nog een beetje onduidelijk hoe Provinciale Staten bij het verdere traject worden betrokken, met name bij de verdere uitwerking van de in het plan nog openstaande punten. Wellicht is dat inmiddels opgelost, maar ik heb de laatste vergadering van de subcommissie helaas niet kunnen bijwonen. Ik zou het misschien kunnen afleiden uit de herziene voordracht, maar ik hoor graag een bevestiging van de gedeputeerde. Het lijkt erop dat de Zuidplaspolder als Haarlemmer olie wordt ingezet om een aantal problemen elders op te lossen: extra woningbouw en bedrijfsterreinen met een hogere milieucategorie voor de Rotterdamse regio, glastuinbouw voor de Westlanders et cetera. Er zijn in het stuk zekere positieve elementen te benoemen. De historische structuur van de Zuidplaspolder, van de lanen en vaarten, vormt de basis voor de ontwikkeling, er worden belangrijke natuurgebieden gecreëerd, er wordt aandacht besteed aan verbetering van de infrastructuur en het openbaar vervoer en ook de wateropgave is belegd. Het ziet er op papier goed uit, maar de fractie van D66 zet vraagtekens bij de realisatie van deze plannen in de praktijk. Is het bijvoorbeeld, wat de woningbouw betreft, wijs om in een van de laagste gedeelten van Nederland huizen te gaan bouwen, zeker nu steeds duidelijker wordt dat een klimaatverandering plaatsvindt met alle gevolgen van dien? Met de kennis van nu zou je je moeten afvragen of een bouwlocatie zoals Westergouwe nu nog wel ontwikkeld zou moeten worden. Dat is echter een gepasseerd station. De beoogde andere locaties zouden volgens ons in dit kader nog eens moeten worden bekeken. Een ander punt is dat bouwen in de Zuidplaspolder vanwege de bodemgesteldheid duurder zal zijn dan elders. De vraag is dan ook of de woningbouwexploitatie voldoende zal opleveren. Zo
Adamse en Ouwehand
niet, dan zou dat direct betekenen dat de financiering van infrastructuur, natuur en openbaar vervoer in gevaar komt. Verder komen er, zoals andere woordvoerders al hebben aangegeven, vanuit het Rotterdamse berichten waaruit valt op te maken dat men toch meer gaat inzoomen op de binnenstedelijke bouw van woningen en dat het maar de vraag is of grote bouwlocaties in de Zuidplaspolder voor de Rotterdamse regio nog nodig, wenselijk of haalbaar zijn. Tot slot nog het volgende over de woningbouw. Wij zijn van mening dat er voldoende druk op de gemeenten moet blijven om in de rode contouren te blijven bouwen. Het is de vraag of van dit plan niet een verkeerd signaal uitgaat. De fractie van D66 is geen voorstander van het faciliteren van extra glas in de Zuidplaspolder als overloop van het Westland. Wij hebben geen probleem met de concentratie van verspreid bestaand glas in de Zuidplaspolder, maar tegen uitbreiding zeggen wij “nee”. Als er in Zuid-Holland onvoldoende ruimte is, moet elders, in andere provincies, worden gekeken. Daar is ruimte zat. Als de plannen worden uitgewerkt, is het van belang dat er een verbetering komt van de infrastructuur en het openbaar vervoer. Wij kunnen ons niet helemaal aan de indruk onttrokken dat een substantiële woningbouw een randvoorwaarde is voor een goed openbaar vervoer in plaats van andersom. Het is vreemd dat in het plan geen financiële paragraaf is opgenomen. Het is onduidelijk hoe hoog de kosten zullen zijn en wat de provinciale bijdrage aan het risico zal zijn. Van het Rijk kunnen wij waarschijnlijk niets verwachten. Misschien komt dat in een latere fase nog aan de orde, maar wellicht kan de gedeputeerde zeggen welk risico wij eventueel gaan lopen of op welk tijdstip dat bekend is. Er wordt uitgegaan van verevening. Er wordt een bijdrage per woning in een potje gestopt waarmee extra uitgaven voor het streekplan worden gedekt. Het blijft onduidelijk hoe dit gaat werken, of het kan en gaat werken en of de woningen dan niet te duur worden. Het is ook de vraag of de realisatie van goedkope woningen uit dit vereveningsfonds kan of mag worden gefinancierd, want dat blijkt niet uit het plan. Hier wil ik het bij laten. Dit waren een aantal kritische kanttekeningen. Op de amendementen en moties kom ik in tweede termijn terug. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voorzitter. Dit is een belangrijke dag voor de Zuidplas, misschien zelfs nog belangrijker dan de langste dag van de Zuidplas, 22 juni, want in feite wordt met de besluitvorming over deze partiële herziening een proces afgerond dat bijna zeven jaar heeft geduurd. Zeven jaar geleden heeft gedeputeerde Marcel Vissers van GROENLINKS de eerste bouwstenen gelegd voor het ISV/ISP en voor deze partiële herziening. De huidige gedeputeerde zet die discussie voort. Kijkend naar de uitgangspunten van toen, was het voor ons geen gelopen race. Wij hebben tegen een aantal elementen van toen gestemd. Wij vonden dat de Zuidplas beter verdiende dan alleen nog een gebied te zijn voor verdere verstedelijking en glastuinbouw. Uiteindelijk heeft hier in Provinciale Staten besluitvorming plaatsgevonden en is voor ons die realiteit ontstaan. Wij vinden dat wij daarbij op een positief-kritische manier moeten meedenken.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17213
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Kijkend naar het wordingsproces van het ISV/ISP en de voorliggende wijziging van het streekplan, zijn ook wij dank verschuldigd aan de ambtenaren binnen het projectbureau voor de manier waarop een interactief proces met de bevolking tot stand is gekomen in de Zuidplas. Dat hebben wij echt als een goed proces ervaren. Wij zitten wel met een dilemma. Daar hoeven wij geen geheim van te maken, want verscheidene sprekers hebben daar al aandacht aan besteed. In de Zuidplaspolder zijn de plannen ontwikkeld op basis van de uitbreidingslocatie in de Zuidvleugel. Iedereen heeft kennis kunnen nemen van het collegeprogramma van Rotterdam, waarin de veranderde positie van Rotterdam waarneembaar is. Met betrekking tot de tijdshorizon met Ringvaartdorp en andere uitwerkingen, maar ook op andere punten ontstaan uitwerkingsproblemen als het plan incompleet wordt uitgevoerd. Voor ons is belangrijk dat de eerste fase die nu tot stand is gekomen, alles in zich heeft wat nu gerealiseerd moet gaan worden; dat blijkt ook uit de gewijzigde statenvoordracht. De tweede fase is voor ons: ofwel het hele plan ofwel opnieuw bezien hoe verder moet worden gegaan. Op basis daarvan hebben wij een aantal van de daarop betrekking hebbende amendementen en moties van de fracties van de PvdA en de VVD mede ondertekend. Er zijn ook een aantal inhoudelijke opmerkingen te plaatsen, allereerst over de glastuinbouw. Zoals iedereen weet, heeft GROENLINKS in de vorige periode gestemd voor de reservering van de 200 hectare en de 80 hectare in de Zuidplas als glastuinbouwconcentratiegebied en overloop vanuit het Westland. Dat staat nog steeds, maar onze ervaring in andere gebieden is dat de achterdeur niet goed dicht is. Dat betekent dat planologisch glas niet tijdig wordt opgeruimd, dat versnipperd glas vaak heel moeizaam geconcentreerd kan worden en dat zelfs op oude bestemmingen nog sprake is van instroom van nieuwe glastuinbouw. Wij hebben afspraken gemaakt over de monitoring van de glastuinbouw en de sanering van verspreid liggend glas, maar wij stellen vandaag weer vast dat dat nog niet afdoende geregeld is, dat nog steeds sprake is van lekkage en dat de achterdeur niet goed dicht is. Wij vinden dan ook dat het college van GS een ultieme inspanning moet doen om te voorkomen dat naast die 280 hectare nog verdere uitbreiding plaatsvindt op planologisch ongewenste plekken. Wij zijn heel benieuwd hoe de gedeputeerde daarmee aan de gang wil gaan, uiteraard samen met zijn collega die glastuinbouw in zijn portefeuille heeft. In het verlengde daarvan: met betrekking tot de Wet voorkeursrecht gemeenten en de fasering van de uitvoering is het, als alles niet gezwaluwstaart wordt en in elkaar grijpt, heel goed mogelijk dat projectontwikkelaars toch een heel grote invloed krijgen in dat gebied. Dat willen wij voorkomen. Wij zijn dan ook van mening dat er vanuit dit huis nauwlettend op moet worden toegezien dat gemeenten de bestemmingsplannen tijdig op orde hebben, zodat een gewenste overgang plaatsvindt van de Wet voorkeursrecht gemeenten naar het definitieve bestemmingsplan. Dan zijn de publieke belangen op dat niveau in ieder geval veilig gesteld. Wij hebben in het ISP en het ISV de paragraaf over de ecologische verbindingen met veel waardering gelezen. De manier waarop op dat punt wordt gehandeld, spreekt ons zeer aan. Wij hebben natuurlijk gecontroleerd of bij de Kernpunten Groen op pagina 24 alles goed verankerd is. Wij vinden dat de wat minder robuuste verbinding tussen de Noordelijke Dwarstocht, de Groene zone Triangel en de Ecozone Westergouwe nog onvol-
Ouwehand en Voorzitter
doende spoort met het ISP. Vandaar dat wij op dat punt een amendement indienen dat ertoe moet leiden dat ook die groene verbinding waterrijk moet worden ingevuld. Een ander punt dat wij, net als enkele collega’s, nog even willen vermelden is dat het advies van De Brauw Blackstone Westbroek ons erg laat heeft bereikt. Dat verdient zeker geen schoonheidsprijs. Het is een belangrijk advies. De gedeputeerde heeft in diverse commissievergaderingen onze worsteling gezien om te proberen om onzekerheden wat meer in te kaderen, zodat sprake zou zijn van een verdere verantwoorde planvorming. Als zo’n advies ons dan bijna zes maanden na dato bereikt, verdient dat echt een toelichting. Ik ga er dus van uit dat de gedeputeerde dit in zijn termijn zal toelichten. De heer Adamse heeft op zijn manier gezegd dat het heel veel onduidelijkheid voor de burger met zich meebrengt als er zoveel moties en amendementen worden ingediend. Ik denk daar iets genuanceerder over, maar ik vind dit wel een punt van zorg. Als er zoveel moties en amendementen nodig zijn om een discussie af te ronden, zijn wij in het voortraject niet in voldoende mate naar elkaar toe gegroeid. Als het dan op deze manier in de discussie moet komen, lijkt het mij verstandig dat beide partijen, dus zowel het college van GS als Provinciale Staten, nadenken over hoe wij dat bij toekomstige streekplannen beter kunnen organiseren, met respect voor de politieke tegenstellingen. Die tegenstellingen zullen er immers ongetwijfeld blijven. In het begin van deze Statenperiode hebben wij dit meegemaakt met het Streekplan Zuid-Holland Oost en wij maken het nu mee met deze tweede partiële herziening. Er zijn ook nog andere momenten geweest waarop dit aan de orde is geweest. Dat punt wilde ik vandaag toch nog even stipuleren. De VOORZITTER: Om meteen in te gaan op dat laatste punt: om ook van mijn kant hierover een gesprek te organiseren, zal ik contact opnemen met de commissievoorzitter die de voorbereiding van deze behandeling ter hand heeft genomen. Tot gistermiddag heb ik immers de indruk gehad dat het aantal amendementen en moties uiterst beperkt zou blijven, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. In het voortraject werd de vinger soms in een bepaalde richting gewezen waar de moties en amendementen vandaan zouden komen, hetgeen ook niet het geval blijkt te zijn. Er is dus inderdaad reden voor een gesprek, mede gelet op de voorgeschiedenis van de behandeling van deze streekplanwijziging. Laat ik het nu bij die constatering laten. Wij komen daar nader over te spreken met elkaar. INGEDIEND IS: Amendement A6/5676, voorgesteld door de leden Ouwehand, Bouwman, Van Dieren, Harmes, Adamse, Eelkman Rooda-van der Made, Potharst en Helder, inzake Kernpunten Groen: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, kernpunt groen Gr.4 (pagina 24) in het conceptStreekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas als volgt te wijzigen: ‘Het realiseren van de op de streekplankaart opgenomen groene verbindingen van minimaal 30 - 50 meter breed, waaronder de groene verbinding Bentwoud-Krimpenerwaard gekoppeld aan de Vierde Tocht bij voorkeur in te richten als waterrijke groene verbindingen. Waar mogelijk worden groene verbindingen ook ingericht voor recreatief medegebruik.”
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17214 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Toelichting: Waterrijke groene verbindingen hebben een grotere ecologische waarde en sluiten meer aan bij het karakter van de Zuidplaspolder. Door de groene verbindingen meer blauw in te richten wordt ook een grotere bijdrage geleverd aan de waterhuishouding van de Zuidplaspolder. De heer HARMES (SP): Voorzitter. De Zuidplas maakt in ieder geval iets los. Dat is op zich heel positief. Voor iedereen staat eigenlijk wel vast dat voor de Zuidplas planologisch het nodige moet veranderen. De vraag is alleen op welke wijze dat moet gebeuren. Niet alleen zou, zoals door een aantal sprekers in soortgelijke bewoordingen is gezegd, de rol van private partijen ondergeschikt moeten zijn; volgens de SP zou die rol bovendien aan strikte voorwaarden moeten voldoen. De gehele discussie over de aantallen woningen is in het kader van het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas van belang. Van nog groter belang is echter voor wie de woningen gebouwd gaan worden. Zo heb ik op de vraag of de 30% sociale woningbouw wel gerealiseerd gaat worden, nog geen antwoord gekregen. Ik zou de gedeputeerde ook nadrukkelijk willen uitnodigen om daar nu wel op in te gaan. Een ander punt is het netto realiseren van bedrijfsterreinen. Onzes inziens zou dat een lage prioriteit moeten krijgen, omdat wij bruto nog steeds te veel bedrijfsterreinen hebben. Dat lijkt een motor die moeilijk te stoppen is. Wat de toegang betreft, lijkt er echt iets te gaan veranderen. Niet alleen wegenbouw wordt genoemd; ook het openbaar vervoer staat op de agenda. Dat is op zich heel positief. Tegelijkertijd moeten wij ons afvragen of het concept van de RijnGouweLijn levensvatbaar is. Intensivering - hier ook “verdubbeling” genoemd - van de spoorlijn tussen Den Haag en Rotterdam met als tussenhalte Westergouwe en wat mogelijk nog meer denkbaar is, is op zich een goede zaak. Dat is voorlopig een stabielere optie dan het krakkemikkige project van de RijnGouweLijn, waarvan de financiering meer verstedelijking uitlokt dan ooit de doelstelling van het Groene Hart is geweest. Ook de Zuidplas zou dus een rol kunnen spelen voor degenen die erop inzetten om de RijnGouweLijn ook op dit punt meer te verankeren. Dat lokt toch weer extra woningbouw uit. De vraag is of wij dat met z’n allen moeten willen. Ik denk dat wij daar heel voorzichtig mee moeten zijn. De VOORZITTER: Het woord is aan de gedeputeerde. Ik stel mij voor om de beantwoording in eerste termijn voor de lunchpauze te laten plaatsvinden, zodat na die beantwoording de lunch kan plaatsvinden en daarna de tweede termijn. Er kan misschien ook nog even worden gekeken naar een eventuele vermindering van het aantal moties en amendementen. Gedeputeerde VAN DIJK: Voorzitter. Zoals u zult begrijpen, heb ik nog niet alle moties en amendementen onder ogen gekregen. Ik hoop in eerste instantie antwoord te geven op de vragen en dan successievelijk de moties langs te lopen. Vanuit de commissie heb ik immers wel een klein beetje begrepen in welke richting de moties en amendementen zouden gaan. Het fijnslijpen op de tekst moet u mij in deze termijn dus nog even vergeven, maar ik zal wel een indicatie geven van de richting van de antwoorden van het college. Ik dank Provinciale Staten voor de complimenten van verscheidene sprekers voor het proces dat wij met elkaar doorlopen hebben en voor het voorliggende resultaat. Vanzelfsprekend neem ik die complimenten graag in ontvangst en zal ik die ook door-
Harmes, Voorzitter en Van Dijk
geven aan de betrokkenen die hiervoor veel handen uit de mouwen hebben gestoken en hun denkkracht en creativiteit hierin hebben gelegd. In dit proces is het vermogen ontwikkeld om naar elkaar te luisteren en niet alleen voor je eigen belangen te gaan, maar om te proberen om - ook met de stuurgroep van al die externe betrokkenen - van het hele concept van de Zuidplaspolder een package te maken waarin voor iedereen een winsituatie zit. Iedereen begrijpt dat je soms ergens een veer moet laten, maar het totale package als zodanig levert voor iedereen een winsituatie op. Daar hebben wij hard aan gewerkt en daar hebben Provinciale Staten in de vele formele en informele contacten over de inhoud, maar ook met de streek zelf hard aan meegewerkt; ik wil het compliment dus ook teruggeven. De heer Helder vroeg of dat niet nog wat beter had gekund en of daar geen lessen uit te trekken zijn, maar wij hebben het afgelopen jaar bijna elke zes weken een Staten/raden-conferentie gehad waarin de statenleden en de raadsleden bij elkaar kropen. Dat hebben wij zes keer gedaan, waarbij wij zeiden: laten wij de thema’s goed met elkaar bespreken. Er zijn werkbezoeken geweest en wij hebben hier een veelheid van commissievergaderingen aan besteed, vanaf de start van het ISV tot en met vandaag. Ik weet dat er de afgelopen drie jaar hard is gewerkt, maar de wortels en de fundamenten daarvoor zijn, inderdaad mijnheer Ouwehand, gelegd door Marcel Vissers, die dit in 2002 heeft aanvaard als een opdracht die het kabinet ons min of meer gaf. In Nederland zullen er nog twee grote overloopgebieden zijn: Almere en de Zuidplaspolder. Het toenmalige college heeft gezegd: dan doen wij dat liever zelf dan dat wij het Rijk dat laten doen. Met de Zuidvleugel hebben wij één overloopgebied voor de verstedelijking: wonen, werken, recreatie, groen en de glastuinbouw, die wij proberen te accommoderen, maar wel geconcentreerd in dat deel. Dat doen wij liever zelf dan dat wij dat beschouwen als een rijksopgave. De oorsprong van dit project geeft meteen al aan dat het Rijk een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Het landsdeelconvenant dat in 2002 is gesloten, was ondertekend door elf bewindslieden, de twee voorzitters van grote stadsregio’s, de Commissarissen van de Koningin namens de provincies en de burgemeesters van de twee grote steden. Zij hebben in 2002 gezamenlijk gezegd: in de Zuidplaspolder moet een stuk verstedelijking voor de Zuidvleugel van Zuid-Holland plaats kunnen vinden. Dat moet ook een verantwoordelijkheid zijn voor alle betrokkenen. Dat zeg ik hier nog maar eens, ook gelet op de discussie over Stadshavens en andere ontwikkelingen in Rotterdam en de verhouding tussen die ontwikkelingen en dit project. Ik kom daar straks gedetailleerder op terug, maar in 2002 is het landsdeelconvenant dus met al die handtekeningen gesloten. Besturen is ook consistent, betrouwbaar en strategisch opereren, maar dan ook uitwerken en je daar niet aan onttrekken. Dat communiceren wij in de stuurgroep en in de Zuidvleugel ook naar de partners in dit project. De heer Helder vroeg hoe het in dat verband precies zit met de woningbouwbehoefte in de Zuidvleugel, met name met de 15.000 woningen in de eerste en in de tweede termijn. De heer Van Dieren heeft geciteerd uit het Coalitieakkoord in Rotterdam. Ik zeg daarbij dat er nog geen Collegeprogramma is. Daar zitten soms verschillen tussen, maar het citaat uit het Coalitieakkoord hield in dat Rotterdam zich heeft voorgenomen om vooral de binnenstedelijke herstructurering en verdichting echt goed aan te pakken. Die doelstelling onderschrijven wij allen zeer. Wij moeten niet het groen in gaan als dat niet hoeft.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17215
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Wij hebben niet voor niets een verdichtingsdoelstelling van 50% opgenomen in onze woonvisie. Wij moeten Rotterdam wat dat betreft ook helpen om die verdichtingsopgave goed in beeld en in kaart te krijgen, maar dat is een hondsmoeilijke opgave. De aantallen die daarvoor aanvankelijk wel eens genoemd werden in discussies en workshops werd gezegd dat wij de Zuidplaspolder niet meer nodig hadden, omdat het allemaal binnenstedelijk zou worden gedaan - vormden een ambitie die absoluut te groot blijkt te zijn. Dat ziet Rotterdam en dat ziet in elk geval ook de stadsregio. De Zuidplaspolder is er niet alleen voor Rotterdam, maar voor de hele stadsregio. De inkt van RR2020 is wat dat betreft nog maar net droog. Daarin zijn wij uitgegaan van een overloopgebied in de Zuidplaspolder van ten minste 7.000 woningen voor de stadsregio; dat is het RR2020-gebied. Met de plannen maken wij planologisch 10.000 woningen mogelijk, maar er is geïnventariseerd dat er ten minste 7.000 nodig zijn. In de Stadshavensproblematiek is er aanvankelijk van uitgegaan dat Rotterdam in de twee periodes een binnenstedelijke bouwopgave zou realiseren van enkele tienduizenden woningen. De huidige inzichten laten zien dat de zuidelijke Stadshavens al afvallen. Waarom? De zuidelijke Maasoever valt af omdat de werkgelegenheid daar centraal moet blijven staan. Het Havenbedrijf zegt dat het die bedrijfsterreinen helemaal niet kan missen; het heeft die bedrijfsterreinen nodig. Combinaties met wonen en werken liggen daar, ook vanwege de milieuzonering, niet voor de hand. Dat valt dus al af. Vervolgens blijkt de geïnventariseerde capaciteit voor de noordrand 4.000 tot 6.000 woningen te bedragen, maar wat de fasering daarvan betreft, kan niemand zeggen dat die woningen daar al in 2010 of in 2015 gebouwd kunnen zijn. Daar moet immers nog wel iets voor gebeuren: de terreinen moeten ontruimd worden, de bedrijven moeten verplaatst worden en vanwege het milieuvraagstuk moet de bodem gesaneerd worden, met alles wat daarvoor nodig is. Ook qua fasering heeft Rotterdam dus een moeilijk probleem. Het aantal woningen is dus omlaag gegaan. De locaties zijn al bijgesteld. De fasering in de tijd verschuift naar achter. Wij weten allemaal dat Nesselande in 2010 is volgebouwd. Dat betekent dus dat wij in de problemen kunnen komen. Wij moeten in elk geval planologisch inzicht geven waar die overloop dan wel kan plaatsvinden, namelijk in de Zuidplaspolder. Daar is Rotterdam het mee eens. Ook het Rijk is het daarmee eens. De inkt van ons gesprek met de Minister van VROM en de daaruit voortgekomen conclusies over de woningbouwaantallen in de Zuidvleugel is nauwelijks droog. Mijnheer Van Dieren, ja, op langere termijn - zeg maar: 2025 - is daar sprake van krimp. Dan zien wij in Zuid-Holland niet in deze regio, Haaglanden, maar wel in andere delen van Zuid-Holland - de krimp toeslaan. Het duurt echter nog een hele tijd tot 2025; dat is twintig jaar! Alle modellen overwegend, hebben wij overeenstemming met het ministerie dat in de eerste periode, tot 2020, in de Zuidvleugel ten minste 115.000 woningen gebouwd moeten worden en dat er in de periode daarna ten minste nog 50.000 nodig zijn. Ook dat geeft aan dat de Zuidplaspolder zeer hard nodig is, want in beide periodes kunnen wij dat alleen doen als in de Zuidplaspolder ten minste 24.000 woningen worden gebouwd, ongeveer gelijk verdeeld over fase 1 en fase 2, tot 2020 en tot 2030. Daaruit blijkt dat wij er ook met het Rijk en met de partijen in de Zuidvleugel overeenstemming over hebben dat ten minste ongeveer 24.000 woningen nodig zijn. Dan zitten wij dus goed met de range van de 30.000 woningen waarvoor wij in elk geval planologisch bekeken hebben of zij mogelijk zijn en waarvoor wij ruimte hebben gereserveerd.
Van Dijk en Helder
Tegelijkertijd hebben wij gezegd dat wij goed in de gaten moeten houden dat wij het plan nu niet tot een blauwdruk maken van 30.000 of 20.000 woningen, maar dat wij rekening moeten houden met de bevolkingsontwikkeling en de migratiestromen. Nu gaan elk jaar 2.000 tot 3.000 mensen Zuid-Holland uit, omdat hier geen woningen gevonden kunnen worden. Willen wij die mensen wel of niet accommoderen? Ik ga de bevolking van Zuid-Holland niet vertellen dat zij maar moet vertrekken naar Utrecht. Wij hebben zelf de opdracht om er in het “saldo nul”beleid voor te zorgen dat wij ten minste de groei en de woningbehoefte voor onze eigen bevolking accommoderen. Dan hebben wij die aantallen nodig. Het plan moet nu echter niet worden vastgezet in een blauwdruk voor 20.000 of 30.000 woningen. Daar moet flexibiliteit in blijven zitten in een aantal uitwerkingsopdrachten, zodat wij in elk geval in 2020 bij de gewone streekplanherziening alle ruimte hebben om voor 2020 tot 2030 een nieuw plan te maken. De heer HELDER (VVD): Als ik mij beperk tot de periode tot 2020, kan ik de benadering en toelichting van de gedeputeerde heel goed volgen, maar waarom geeft Rotterdam dan dit soort signalen af? In RR2020 zijn over de aantallen heel nadrukkelijk afspraken en voorwaarden vastgelegd. Bovendien hebben wij in structurerend element 7 juist die rode ontwikkeling nodig voor de financiering, los van de moties die wij daarover hebben ingediend. Er ontstaat hierdoor toch een stukje onzekerheid over de positie van Rotterdam. Ik benadruk daarom nogmaals dat met Rotterdam moet worden gesproken over het zich houden aan de afspraken. Gedeputeerde VAN DIJK: Je mag het een grote stad niet kwalijk nemen dat er wordt nagedacht over verdichting, zeker als er politieke strijd is over wat er met de stad moet gebeuren. Bovendien rijpt het inzicht dat je voor het aanpakken van de problemen ook iets moet doen aan differentiatie van de stedelijke woonmilieus om meer mensen uit de hogere inkomenscategorieën naar de stad te halen en daarmee het draagvlak voor de voorzieningen te dekken. Dat zal ons nog wel een aantal keren gebeuren. Ik hoop wat dat betreft dat meer steden dat doen, want dat leidt ertoe dat wij die 50% binnenstedelijke verdichting kunnen halen. Waarom is die verwarring er? Die verwarring is er niet als u de brief d.d. 6 december leest over de conclusies van het gesprek met Rotterdam. Daarin wordt, namens het gemeentelijke college ondertekend door wethouder Van Sluis, klip en klaar geconcludeerd dat Rotterdam alle ambities met de Zuidplaspolder nog steeds onderschrijft, maar ruimte vraagt voor discussie over Stadshavens in relatie tot Ringvaartdorp en het karakter daarvan. Daarom, mijnheer Van Dieren, is het niet vreemd dat in het coalitieakkoord nu een uitspraak over Ringvaartdorp terugkomt en de rest van de Zuidplaspolder niet en dat men daar liever zou kiezen voor meer landelijke milieus en lagere woondichtheden dan de aanvankelijk geplande hogere dichtheden. Ook het door vele woordvoerders geroemde ISP laat zien en zegt expliciet dat, als duidelijker wordt wat Rotterdam binnenstedelijk wel en niet kan doen, naast hoge dichtheden - de ontwikkeling van Ringvaartdorp met ongeveer 6.000 woningen - ook varianten denkbaar zijn. Naar aanleiding van de uitkomst van die discussie nemen wij definitieve beslissingen over de dichtheden en het karakter van Ringvaartdorp.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17216 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Van Dijk, Bouwman, Eelkman Rooda-van der Made en Ouwehand
Daaraan is onlosmakelijk de conclusie verbonden over hoe het met de ontsluiting moet gaan, want die is in het ene geval anders dan in het andere geval. Wij moeten nu dus niet, zoals de heer Bouwman in zijn bijdrage heeft gedaan, op voorhand zeggen dat Ringvaartdorp in hoge stedelijke dichtheden ontwikkeld moet worden, inclusief de hoogwaardige infrastructuur en met name de daarbij horende OV in de vorm van ontsluiting via een station aan de Nesselandelijn. Dat moeten wij nu niet doen. Wij moeten zeggen: dat is ons uitgangspunt, maar onder invloed van de discussie met Rotterdam behouden wij in elk geval de planologische vrijheid door een “no regret”policy te volgen. De variant van hoge dichtheden moet mogelijk zijn en is nu planologisch mogelijk gemaakt in het streekplan, maar als in de loop van de jaren de inzichten rijpen en Rotterdam tot de conclusie komt dat met Stadshavens toch hogere woningaantallen in de stad zelf geaccommodeerd kunnen worden - met de huidige inzichten komen wij echter nog maar tot 6.000 woningen - moeten wij de consequenties daarvan vertalen door andere woonmilieus op Ringvaartdorp te accommoderen.
Gedeputeerde VAN DIJK: Als dat zo zou zijn, zouden wij het verkeerd doen; dat constateert u terecht. In de eerste fase, van 2010 tot 2020, wordt de behoefte van de Rotterdamse regio in dat deel met name geaccommodeerd in Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen-Moerkapelle, dus aan het westelijke deel van de Zuidplaspolder. Daar is ruimte. In de tweede fase zullen wij andere delen, met name het middengebied, in ontwikkeling moeten nemen. Mocht het aantal te realiseren woningen in Stadshavens in de periode tot 2020 aanzienlijk lager liggen dan verwacht, dan zal dat per definitie betekenen dat Ringvaartdorp naar hogere dichtheden getransformeerd moet worden. De besluitvorming daarover of de daadwerkelijke uitvoering van dat plan zal na 2015 plaatsvinden. Zo is het ook in het streekplan aangegeven. Dat is dus later, want voorlopig kunnen wij nog volop uit de voeten met het aanbouwen aan de bestaande kernen en met het opwaarderen van Nieuwerkerk-Noord en Zevenhuizen-Moerkapelle aan het westelijk deel. Vanaf 2015 zijn wij door die voorraad heen en zal helder en inzichtelijk moeten worden of wij dan in Ringvaartdorp gaan bouwen in hoge of in lagere dichtheden.
De heer BOUWMAN (PvdA): Dat onderschrijven wij, want wij snappen ook wel dat je nu niet zo’n lange termijn vooruit kunt kijken door dit nu vast te leggen. Het gaat ons met name om de sturing. De informatie over de wijze waarop de ontwikkelingsautoriteit zal worden gestuurd, is nu nog wat gebrekkig. Wij zeggen niet zozeer dat het ISP moet worden gevolgd. Het kan wel worden gevolgd vanuit de coherentie van het plan, maar breng het terug op het moment dat het niet lukt. Dat is natuurlijk veel meer een vraag om sturing dan een vraag om nu al het een of ander te beslissen. Het gaat ons in feite om de sturing en de regievoering bij dat proces.
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Over de brief van de toenmalige wethouder van Rotterdam geeft de gedeputeerde aan dat die brief erg hard is en dat daar commitment uit spreekt, maar die wethouder is inmiddels vertrokken.
Gedeputeerde VAN DIJK: Op dat punt stel ik dus voor om dat via de door ons voorgestelde scenarioanalyse te doen: planologisch reserveren wij dat daar gebouwd kan worden en de concrete invulling daarvan gaan wij de komende jaren met elkaar via scenario’s ontwikkelen. Daaruit maken wij keuzes. Wat gaat er dan concreet met de besluitvorming gebeuren? Over die scenario’s zullen wij vanzelfsprekend in de commissie en, als het moet, in Provinciale Staten debatteren. Dat debat gehoord hebbend, zal het college van GS beslissingen nemen over de uiteindelijke keuze die mogelijk is. Dat is de normale procedure als je een streekplan hebt vastgesteld.
Gedeputeerde VAN DIJK: Nee, dat bestrijd ik. Daar staat niet iets diametraal anders in.
Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): U stelt zelf dat u in dit plan 7000 woningen voor RR2020, voor de stadsregio, hebt gereserveerd. Gedeputeerde VAN DIJK: Minimaal. Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): Ik neem aan dat een aantal van die 7.000 woningen in Ringvaartdorp zijn gepland. Daarbij gaat het niet alleen om de 6.000 woningen voor Rotterdam; daarbij zit ook een gedeelte voor de stadsregio. Daar is juist een hogere dichtheid gepland. Als dat daar niet doorgaat, waar komt die hogere dichtheid dan wel? Die 7000 woningen moeten immers ergens worden gerealiseerd. Mijn angst is dat je dan in een ander gebied, waar je misschien landelijk wonen hebt gepland en waar de grond misschien niet zo goed is, ineens hogere dichtheden moet toepassen. Dan begeef je je op glad ijs, want dan ga je van het ene plan naar het andere, terwijl voor dit plan juist een hogere dichtheid gerealiseerd zou worden, met openbaar vervoer.
Gedeputeerde VAN DIJK: Hij sprak als collegevertegenwoordiger, dus niet als persoon, maar als functionaris. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ja, op dat moment, maar er is een collegeprogramma aangenomen van een nieuwe coalitie. Daarin staat een diametraal andere uitspraak.
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Dat niet, maar er staat wel in dat Rotterdam de prioriteit binnenstedelijk legt, bij het project Stadshavens, en dat dus vooral op beperkte schaal en landelijk gebouwd moet worden. Dat is een letterlijk citaat. Hebt u contact gehad met het nieuwe college? Gedeputeerde VAN DIJK: Ja. Het nieuwe college is er nu ongeveer vijf dagen. Afgelopen maandag was de nieuwe wethouder van Rotterdam in de Stuurgroep Zuidplaspolder aanwezig om op zijn derde werkdag meteen te tonen dat hij volledig meedoet aan de Zuidplaspolder. Dat heeft men ook al op een andere manier gezegd. U weet dat Rotterdam een groot commitment laat zien met betrekking tot de Zuidplaspolder: zij doet risicodragend mee aan de grondbank, heeft gezegd dat zij risicodragend wil participeren aan de regionale ontwikkelingsautoriteit en heeft al aangegeven dat zij risicodragend bij twee heel concrete projecten, Gouweknoop en West, zelfs nog verdergaande ontwikkelingsrisico’s wil nemen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik kan voorbeelden noemen waarbij Rotterdam commitment heeft uitgesproken voor de N470, maar het geld uiteindelijk heeft overgeheveld naar de tweede ontsluiting van Hoek van Holland, omdat dat beter uitkwam. Ik kan nog een paar dergelijke voorbeelden noemen. Ik heb meer duidelijkheid nodig. Het zou op zijn plaats zijn aks het nieuwe gemeentecollege zich publiekelijk, liefst in een brief, uitspreekt over zijn commitment voor de Zuidplaspolder.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17217
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Er is namelijk een groter risico dan het planologische risico. Wij hebben een prachtig plan geregisseerd waarin een aantal heel waardevolle dingen zitten, maar daar zitten kostendragers aan vast. Als de aantallen woningen niet gebouwd gaan worden, ontstaat een probleem met de kostendragers, zowel voor de groenblauwe casco als voor de infrastructuur. Als die aantallen niet gebouwd kunnen worden vanuit RR2020, moeten elders in de regio, desnoods bij de ontwikkeling van stationslocaties in Waddinxveen en in Boskoop, woningen weggehaald worden om te voldoen aan het tempo van de woningbouw in de Zuidplaspolder. Daar zit een aanmerkelijk risico in. Gedeputeerde VAN DIJK: Om met uw eerste zinnen te beginnen: u hebt een situatie meegemaakt waarin afspraken tussentijds zijn ingetrokken en andere keuzes zijn gemaakt, maar u zult het mij niet euvel duiden dat ik aan zo’n uitspraak een aantal voorbeelden kan toevoegen waarin deze Provinciale Staten op besluiten zijn teruggekomen. Daar zijn dan echter redenen voor. Met de kennis van nu heeft de stad Rotterdam zich hieraan verbonden. Dat blijkt ook uit de genoemde voorbeelden van de regionale ontwikkelingsautoriteit, de deelgebiedsontwikkelingen, de grondbank, de brief en het in Zuidvleugelverband onderschrijven van het feit dat wij dat grote aantal van 115.000 woningen verdeeld over de regio’s moeten bouwen. Daarmee is Rotterdam ook aan zet. Daarbij maakt Rotterdam de belangrijke kanttekening - die moeten wij allemaal accepteren - dat zij haar uiterste best wil doen om ook binnenstedelijk, in Stadshavens, iets te presteren. Dat heeft consequenties voor dit plan. Anders hadden wij vandaag al kunnen zeggen dat wij Ringvaartdorp in hoge dichtheden gaan ontwikkelen. Nee, wij moeten daar in het streekplan planologisch zodanig rekening mee houden dat wij geen blauwdrukken maken waarvan wij op termijn spijt krijgen omdat er dan geen behoefte meer aan is. Daarom vraag ik u vandaag om een “no regret”-policy te volgen. Wij gaan ervan uit dat wij, als het nodig is, Ringvaartdorp in hoge dichtheden kunnen bouwen. Als de stedelijke verdichting lukt, switchen wij voor die locatie op dat punt naar een ander scenario. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Pleiten met name uw laatste zinnen er niet voor om dat gebied juist tot een uitwerkingsgebied te maken, waardoor die nadere afweging nog in volle breedte kan worden gemaakt? Gedeputeerde VAN DIJK: Dat is een beoordeling die u daaraan verbindt. Wij hebben nu in het streekplan opgenomen dat dit via scenario’s gaat en dat wij op dit moment planologisch reserveren dat daar woningen komen en dat wij ook de infrastructuur daar planologisch op hebben aangepast in de zin van reserveringen. Binnen die kaders geven wij uitwerking aan de keuze die op dat moment op basis van de feiten van de dag het verstandigst blijkt. Ik heb zojuist toegezegd dat ik die scenario’s in volle omvang met Provinciale Staten zal delen en dat wij daarover zullen discussiëren. Het maakt niet uit of ik dat ben of mijn opvolger, want ik spreek u nu aan in mijn rol. Provinciale Staten gehoord hebbend, zal het college van GS hierover besluiten nemen. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Op dat laatste zullen wij straks terugkomen, maar u schetst toch hetzelfde scenario als het scenario dat straks voor het middengebied gaat gelden? Ook daar leggen wij planologisch zaken vast: het openbaar vervoer zou kunnen als daar de ontwikkeling zou plaatsvinden. Er is dus eigenlijk geen verschil in benadering van het middengebied en Ringvaartdorp. Bij Ringvaartdorp zijn er de nodige onzekerheden, net als bij het middengebied.
Ouwehand, Van Dijk, Van Dieren, Helder en Harmes
Gedeputeerde VAN DIJK: Omdat Ringvaartdorp al in 2015 speelt en daarom echt in de eerste fase klaar moet worden gemaakt zodat wij daar kunnen bouwen, is het ten aanzien van Ringvaartdorp veel urgenter om tot conclusies te komen dan in een uitwerkingsgebied zoals het middengebied, zoals wij dat hebben gedefinieerd. Daar hebben wij meer tijd voor; dat verschuift naar achteren. De heer HELDER (VVD): U hebt gelijk dat de ambitie van Rotterdam om de binnenstad een kwaliteitsslag te geven, staand beleid is. Daar heb ik geen opmerking over. Het gaat ons erom dat de afspraken die in RR2020 gemaakt zijn, nagekomen moeten worden. Ik weet dat het nieuwe college van Rotterdam er nu vijf dagen is. Het is ook juist dat Ringvaartdorp in 2015 in feite moet weten waaraan men toe is. Wordt op dit essentiële onderdeel van het streekplan de koers die RZG wilde volgen, door de opstelling van Rotterdam verstoord? En wat zijn de consequenties daarvan, bijvoorbeeld op het punt van infrastructuur, de aanleg van wegen en de OV-verbinding, maar ook de financiering van het geheel? Ik denk dat het heel verstandig zou zijn als u Provinciale Staten in vervolg op de door ons ingediende motie duidelijkheid geeft en het resultaat van het bestuurlijk overleg met Rotterdam meldt. Gedeputeerde VAN DIJK: Die duidelijkheid geef ik u vandaag al. De stadsregio heeft bij monde van de portefeuillehouder, de heer Wolf, in de laatste vergadering van de stuurgroep nogmaals bevestigd dat zij de behoeften van RR2020 onderschrijft. De inkt daarvan is nog maar net droog. Gedeputeerde Van Heijningen heeft de discussie daarover nog maar net gehad en de besluitvorming is hier nog maar net afgerond. Dat is het uitgangspunt, ook voor de stadsregio als vervoersautoriteit. Daarop doelt u immers met name. Ik geef u die duidelijkheid dus vandaag. Wat de woningbouwaantallen betreft, hoop ik de heer Van Dieren en andere sprekers recht te hebben gedaan. Vanzelfsprekend houden wij de demografische ontwikkeling zorgvuldig in de gaten, maar men moet zich ervan bewust zijn dat het om een langere termijn gaat dan de streekplanprocedure waarover wij het nu hebben, tot 2020. De heer HARMES (SP): Volgens mij is de gedeputeerde uitgesproken over woningbouw, maar ik heb nadrukkelijk gevraagd om een uitspraak over de sociale woningbouw. Daar heb ik hem nog niet over gehoord. Gedeputeerde VAN DIJK: Het staat op mijn lijstje en ik zou er dus nog op zijn ingegaan, maar het gaat inderdaad om 30%. Wij hebben in het ISP met alle partners afgesproken dat er 30% sociale woningbouw komt. Maakt u zich daar dus maar geen zorgen over; dat is het uitgangspunt. Dat moet u geruststellen. Ik heb wat dat betreft goed naar u geluisterd. De heer HARMES (SP): Als dat wordt uitgevoerd, zal dat mij zeker geruststellen. Wij zullen op u letten. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik weet dat u op mij let. Dat merk ik zelfs regelmatig. De heer HELDER (VVD): Moeten wij in het kader van de ontwikkelingsplanologie nu al zo vasthouden aan die 30%?
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17218 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Gedeputeerde VAN DIJK: Het is een door alle partners in de Zuidplaspolder gedeeld politiek uitgangspunt om die 30% als uitgangspunt te nemen. Dat is nodig. De VOORZITTER: Ik wil u even onderbreken. Gelet op het belang van dit onderwerp, wil ik de discussie graag de ruimte laten, maar een interruptie is niet een termijn. De interrupties zijn echt aan de lange kant. Ik verzoek de gedeputeerde om zijn beantwoording gestructureerd te vervolgen. Er is ook nog een tweede termijn, tenzij de leden daarvan afzien. Gelet op de eerste termijn, kan ik mij dat echter niet voorstellen. Gedeputeerde VAN DIJK: In de discussie over uitwerkingsgebieden hebben verschillende sprekers, in ieder geval van de PvdA en de SGP/ChristenUnie, gesuggereerd om de uitwerkingsgebieden ter vaststelling aan Provinciale Staten aan te bieden. De procedure staat in de gewijzigde voordracht. Daarover hebben wij in de laatste commissievergadering uitvoerig gesproken en wij hebben daarbij afgesproken hoe Provinciale Staten betrokken worden bij het hele proces van de uitwerkingen. Wij hebben gezegd: wij doen het voorlopig met halfjaarlijkse rapportages over de voortgang. Ik heb toegezegd dat uitwerkingsgebieden altijd met Provinciale Staten besproken zullen worden, dat wij daarover overleg zullen voeren en dat Provinciale Staten in dat overleg de gedeputeerde ook inhoudelijk kaders en politieke uitspraken in de vorm van moties en vragen mee kunnen geven. Het vragenrecht, het interpellatierecht en het budgetrecht van Provinciale Staten zijn dus aan de orde. Alles is erop toegespitst dat Provinciale Staten daar invloed op hebben. Het gaat mij echter, zoals ik in de commissie al heb gezegd, te ver om te zeggen dat uitwerkingsopdrachten vastgesteld moeten worden in Provinciale Staten. Dat is ook niet in lijn met de verhoudingen tussen het college van GS en Provinciale Staten. De Wet op de ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 4 dat Provinciale Staten de randvoorwaarden in een streekplan vaststellen en dat het college van GS de uitwerkingen maakt en vaststelt. Vroeger gebeurde dat gehoord de PPC. In de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening is ook het horen van de PPC niet meer nodig. Je zou eigenlijk kunnen zeggen dat dit in de duale verhoudingen op deze manier nog scherper tot uitdrukking zou kunnen komen. Ik geef u daarvan enkele voorbeelden: Carnisselande en Nesselande. Die heel belangrijke Vinex-locaties in onze provincie zijn zelfs in een monistische relatie - dus niet eens in een dualistische relatie - op deze manier via uitwerkingsopdrachten bij het college van GS neergelegd. De heer BOUWMAN (PvdA): In die voorbeelden waren heel veel afspraken al vooraf heel hard. Dat is volgens mij in dit geval minder het geval, maar ik wil even een correctie aanbrengen. Wij willen graag dat het ter besluitvorming wordt voorgelegd en wij hebben dat ook als zodanig geformuleerd omdat in de laatste, gewijzigde opzet staat dat Provinciale Staten hun invloed kunnen doen gelden. Dat is een beetje algemeen, want dat kan bijvoorbeeld ook met oogcontact, duwen en trekken. Wat wordt daar nou mee bedoeld? Gedeputeerde VAN DIJK: Ja, dat is kort. U moet het zo verstaan dat het college van GS op twee manieren iets naar Provinciale Staten kan sturen: ter kennisneming of ter vaststelling. Als ik zeg dat het niet ter vaststelling is - want het college van GS stelt het formeel vast - kan ik het u ter kennisname sturen. Dat vind ik nogal mager. Vandaar dat ik in de uitwerkingsopdracht heb gezegd dat ik u dat ter kennisname stuur, in de verwachting dat wij daarover overleg hebben en dat het college van GS daar geen besluit over neemt zonder Provinciale Staten daarover te hebben gehoord. Dat is een verdergaande vorm dan alleen invloed
Van Dijk, Voorzitter, Bouwman en Van Dieren
kunnen uitoefenen, zoals u suggereert aan de hand van de door u geciteerde tekst van de gewijzigde expeditie van de voordracht. Ik denk dat hiermee voldoende is toegelicht dat de inzet een andere is dan: ziet u maar wat u daarmee doet. Nee, wij spreken daarover en het college van GS beslist, gehoord Provinciale Staten. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Ik moet constateren dat de houding van de gedeputeerde consistent is, want dit is de discussie die wij vorig jaar hebben gehad over de vaststelling van streekplannen en wijzigingen daarvan. Ook dit is een zodanig ingrijpende wijziging van een streekplan dat ik hecht aan de systematiek die wij vorig jaar hebben afgesproken. Vandaar mijn pleidooi voor “ter vaststelling”, want “ter kennisname” is erg mager; dan hebt u immers toch de vrijheid. Gedeputeerde VAN DIJK: Ook daarvan hebben wij gezegd: wij moeten ook naar Provinciale Staten kijken en laten wij daar dan consistent in opereren. Wij hebben onder andere met elkaar gediscussieerd over wat wij met de Nota van Beantwoording zouden doen: valt die onder de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten of van het college van GS? Toen hebben wij gezegd dat die valt onder de verantwoordelijkheid van het college van GS. Het past dus bij de consistentie van de afspraken over het protocol van streekplannen dat de uitwerkingsopdrachten nog steeds een bevoegdheid zijn van het college van GS en dus niet ter vaststelling naar Provinciale Staten gaan. Vandaar dat ik de aanneming van het door u ingediende amendement krachtig ontraad. Daar kunnen wij niet mee uit de voeten, ook gelet op de door mij genoemde formulering in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat zijn bevoegdheden van het college, maar u hebt in de gewijzigde expeditie gezien dat wij er in informele zin maar ook in formele zin voorzieningen voor hebben getroffen dat wij dat doen gehoord hebbend Provinciale Staten. Structurerend element 7 heeft bij alle sprekers tot veel discussie geleid. Zij geven aan dat dit een belangrijk element is, want wij proberen nu voor het eerst in een streekplan vast te leggen dat de bovenplanse kostentoedeling en de verevening goed geregeld worden op een bovenlokaal niveau. Tot op heden is dat eigenlijk heel moeilijk te regelen. Ik moet daarbij zeggen dat alle partners in de Zuidplas, de gemeenten, bij de besluitvorming over het ISP in het dictum van het aan de raden voorgelegde en vastgestelde besluit hebben uitgesproken dat zij instemmen met dit structurerende element. Daaraan verbinden zij de conclusie dat er een regionale ontwikkelingsautoriteit moet komen in de vorm van een gemeenschappelijke regeling. Dat gaat nog verder dan het advies dat ik aan de externe juristen van De Brauw Blackstone Westbroek over zo’n structurerend element vroeg toen wij een conceptstreekplan hadden. Terecht werd gevraagd waarom Provinciale Staten dat advies pas vorige week hebben gekregen. Dat advies over de eerste versie van het ontwerpstreekplan is al van november. Wij hebben dat verwerkt in de wijzigingen die aan Provinciale Staten zijn voorgelegd in de nota van wijzigingen. De Brauw Blackstone Westbroek heeft suggesties gedaan. Alle suggesties voor het aanscherpen van de tekst zijn overgenomen in het streekplan, zoals het nu in SE 7 geformuleerd is. Daarnaast was er nog een belangrijke suggestie van De Brauw Blackstone Westbroek: “Als je het afdoende wilt regelen, moet je nog wel iets extra’s doen”. Daarbij werden drie of vier varianten of opties genoemd om het beter te doen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17219
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Eén van die opties - de laatste die aan ons werd voorgelegd, de meest vergaande en de krachtigste - was om voor fondsvorming te zorgen. Dat is nu geprobeerd met de ROA. Die regionale ontwikkelingsautoriteit kan, als een locatie verdiencapaciteit heeft en dus netto-opbrengsten heeft, die opbrengsten incasseren, verzilveren en later inzetten voor een ander deelplan. Wij hebben die adviezen van De Brauw Blackstone Westbroek dus scherper overgenomen in het streekplan dat aan Provinciale Staten is voorgelegd. Ook op het punt van de fondsvorming hebben wij via die ROA dus een extra voorziening getroffen om ervoor te zorgen dat dit ook juridisch houdbaar is. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Dat is een inhoudelijk antwoord op onze vraag, waarvoor overigens dank. Laten wij het echter ook puur formeel bekijken. Het proces moet transparant zijn. Het advies is gevraagd. Alle onderliggende stukken moeten deel kunnen uitmaken van de besluitvorming over het ontwerp van de partiële herziening. Waarom hebben wij het dan pas vorige week gekregen? Gedeputeerde VAN DIJK: Ik had u dat advies natuurlijk eerder kunnen toezenden. Ik geef ogenblikkelijk toe dat het, in mijn relatie ten opzichte van Provinciale Staten met betrekking tot het verstrekken van informatie, eerder had gekund. Ik heb u er in de commissies wel eerder mededelingen over gedaan. Toen wij het ISP met elkaar bespraken, heb ik u al iets verteld over dit advies en over hoe wij met de ROA zouden omgaan. Dat was mede naar aanleiding van vragen van u, want u hebt mij er vanaf het begin toe aangespoord om ervoor te zorgen dat het goed komt met de verevening. Ik heb daar dus wel mondelinge mededelingen over gedaan. Pas in een van de laatste commissievergaderingen is gevraagd of men die brief kon krijgen. Het heeft toen nog veertien dagen geduurd voordat die brief u heeft bereikt. Dat spijt mij. Ik denk dat het structurerend element op deze manier nu echt houdbaar is en ook voldoende rechtsgrond biedt, omdat wij alle suggesties van De Brauw Blackstone Westbroek op dat punt hebben overgenomen. De heer BOUWMAN (PvdA): Dat zegt u en het zou mooi zijn als het zo zou zijn, maar het valt mij op dat er iets raars zit in de volgorde der dingen. Als wij dit streekplan vandaag vaststellen, is het immers vanaf vandaag rechtsgeldig, terwijl de door u genoemde ROA - die afkorting doet al behoorlijk de ronde - er nog niet is. In die zin krijg ik toch een beetje gevoel dat wij al dingen bij wijze van spreken aan het weggeven zijn. Ik stel voorop dat wij de ambitie volledig onderschrijven, maar daar mag dan wel iets harders tegenover staan dan het voornemen om een ROA op te richten. Die ROA is er immers nog niet. Gedeputeerde VAN DIJK: Het element zegt dan ook dat wij geen bestemmingsplannen goedkeuren voordat er een ROA is. Tot dan stellen gemeenten zelfs geen bestemmingsplannen vast in de gemeenteraden. Dat is afgesproken. In die zin krijgen wij niet te maken met bestemmingsplannen zolang er nog geen ROA is. Die ROA voert immers de regie op de hele planontwikkeling. De heer BOUWMAN (PvdA): Ja, maar dat advies van BBW - die afkorting is wat makkelijker - stelt wel de vraag aan de orde of dat werkelijk houdbaar is bij een bestuursrechter. Dat vraag ook ik mij eerlijk gezegd af.
Van Dijk, Ouwehand, Bouwman en Helder
Gedeputeerde VAN DIJK: Nee, de conclusie van De Brauw Blackstone Westbroek is dat het “Raad van State”-bestendig is, mits nog een aantal wijzigingen worden aangebracht en mits op voorhand ook iets wordt gedaan aan fondsvorming of andere varianten. Wij hebben gekozen voor fondsvorming omdat dat de meest vergaande vorm is. Als je een deelgebied tot ontwikkeling brengt waar verdiencapaciteit is, is dat plan zelf niet juridisch gekoppeld aan een ander plan dat je tegelijkertijd vaststelt, maar waar geld bij moet. Dat kan wel via zo’n fondsvorming, die De Brauw Blackstone Westbroek daarom suggereerde. Daar is een regionale ontwikkelingsautoriteit voor. Wij zijn gisteren met de stuurgroep en alle colleges van de Zuidplasgemeenten bijeen geweest. Ook daar is weer bevestigd dat die ROA er komt in de vorm van een gemeenschappelijke regeling en dat die in het vierde kwartaal aan de besluitvormende organen zal worden voorgelegd, dus aan Provinciale Staten en aan de gemeenteraden als deelnemers in die gemeenschappelijke regeling. Dat is natuurlijk inclusief alle uitwerkingen over het gebied en het inzicht in hoe vereveningen dan plaatsvinden. De heer BOUWMAN (PvdA): Dan is de volgorde der dingen in de behandeling hier een beetje vreemd. Het wordt immers kennelijk al bij de colleges van de gemeenten aangeboden als concept. Gedeputeerde VAN DIJK: Nee, integendeel. Gisteren hebben wij bevestigd dat wij daarvoor een ROA vormen. In de commissieconferentie hebben wij in hoofdlijnen een aantal voorwaarden geformuleerd die wij meegeven aan het projectteam. Wij verwachten op basis daarvan in het derde kwartaal een voorstel van het projectteam en de ambtelijke werkgroep; dat voorstel wordt nu uitgewerkt. Wij hebben afgesproken dat wij willen dat de besluitvorming daarover in de representatieve organen voor het eind van het jaar plaatsvindt. Er ligt dus nog niets bij anderen. Het gaat om een bevestiging van wat wij gaan doen en het formuleren van uitgangspunten. Nu wordt die gemeenschappelijke regeling daadwerkelijk opgesteld en daar wordt vervolgens met de representatieve organen over gediscussieerd. Als wij die ROA aan het eind van dit jaar aan u aanbieden, is er nog geen bestemmingsplan over de Zuidplaspolder in wording, want dan hebben wij die ROA volgend jaar. De heer BOUWMAN (PvdA): Als wij de ROA dan ook vaststellen. Gedeputeerde VAN DIJK: Ja, daar ga ik maar even van uit, in welke vorm dan ook. Op de vorm lopen wij niet vooruit. De heer HELDER (VVD): Misschien kan voor de tweede termijn nog even worden nagedacht over het volgende. Bij het handelen van de overheid moeten natuurlijk de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gelden. Ook als partijen afspraken maken met elkaar, moeten die afspraken op een bepaalde rechtsgrond vastgelegd zijn. Het kan heel goed zijn dat gemeenten met elkaar gewenst beleid willen afspreken, dat zij daar ook nog een advies van BBW bij leggen en dat dat leidt tot die fondsvorming, maar toch heb ik het gevoel dat u nog niet hebt aangegeven waar precies de rechtsgrond ligt. Wat is de juridische hardheid? Als dat de Grondexploitatiewet is, kan ik u zeggen dat overal in het land exact dezelfde discussie speelt als de discussie die wij nu hier voeren. Die discussie is nog niet afgerond en ook bij de overheid bestaat daarover nog geen eensluidend oordeel. Hier zit dus een risico aan vast. De heer Bouwman zei dat in feite ook al. Ik zou graag willen dat daar straks nog even over nagedacht wordt.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17220 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Gedeputeerde VAN DIJK: Ik heb gezegd dat De Brauw Blackstone Westbroek van oordeel is dat dat risico er niet is. Dat is een extern advies. Ik heb dus een second opinion laten geven bovenop het oordeel van onze eigen, interne juristen. De Brauw Blackstone Westbroek deelt uw conclusie dus niet, mits aan een aantal randvoorwaarden gewerkt zou worden. Al die randvoorwaarden zijn overgenomen. Daarmee is het hard. De nieuwe Grondexploitatiewet, onderdeel en een van de instrumenten van de ontwikkelingsplanologie, wordt door de minister binnenkort aan de Kamer aangeboden. De besluitvorming is nog niet rond, maar vanaf 2008 moet die wet in werking treden. Die wet biedt nog meer mogelijkheden dan de huidige grondexploitatiemogelijkheden en geeft provincies en gemeenschappelijke regelingen daarin een plaats. Met de al met de VNG afgesproken lijsten in plaatselijke, lokale verhoudingen en met het IPO is zelfs een vergelijkbaar kader in ontwikkeling. Wij hebben dus, ook met de marktpartijen, benoemd welke onderdelen voor bovenplanse verevening en kostentoedeling in aanmerking mogen komen. De externe adviseurs van De Brauw Blackstone Westbroek delen uw oordeel dus niet, mijnheer Helder, en achten dit volgens hun interpretatie van de huidige WRO houdbaar, dus nog niet eens in het licht van de nieuwe WRO en de Grondexploitatiewet. Risico’s zijn er in het leven echter altijd, zeker bij dit soort dingen. Kijk maar wat er vorige week gebeurde met het bestemmingsplan Zestienhoven en Schieveen en hoe dat geïnterpreteerd wordt onder invloed van de luchtkwaliteitseisen. De aanneming van het amendement over het vaststellen van de uitwerkingsopdracht zou ik dus willen afraden. Ik zou het ook willen afraden om van Ringvaartdorp een uitwerkingsopdracht te maken. Dat heb ik volgens mij voldoende toegelicht. Nu kom ik bij het punt van de infrastructuur, waarvoor vele woordvoerders aandacht hebben gevraagd. Ik begin met de motie van de heer Helder. In de commissie zijn wij al tot de conclusie gekomen dat er inhoudelijk niet veel mis is met de occupatielaag en het goed benoemen van de infrastructuur die nodig is om de Zuidplaspolder daadwerkelijk te laten bewegen voordat er wordt gebouwd. Ik denk dat iedereen het eens is over de keuzes die wij op dat punt hebben gemaakt, zowel voor de wegen als voor het openbaar vervoer en - daar hebben wij zelfs ook over gediscussieerd - voor de fietspaden. De heer Helder geeft ons in de motie mee om in het Meerjarenprogramma Investeringen Provinciale Infrastructuur de consequenties van de vaststelling van dit streekplan op te nemen. Als een nieuwe versie van het MPI wordt voorgesteld, worden de door ons genomen besluiten daarin verwerkt. Dat kan niet anders, want wij moeten een consistent beleid voeren. Ik zeg toe dat wij de consequenties van het streekplan voor de Zuidplaspolder natuurlijk zullen vertalen naar het MPI. Wij maken vandaag echter geen keuzes. Ik vind dat Provinciale Staten pas in integraliteit - er zijn immers ook nog andere streekplannen, andere gebieden en andere commissies die prioriteiten hebben - en dus in het MPI keuzes kunnen maken over “first things first”, over wat wij in de tijd naar voren halen of naar achteren schuiven en over herprioriteringen dan wel de besteding van de nieuwe middelen. Dat kunnen wij vandaag dus niet doen. Ik denk ook niet dat dat het doel van de heer Helder was. Hij kan nu met de mede-indieners overwegen of zij de motie willen handhaven.
Van Dijk
tingsstrategie hebben geduid. Wel blijft er het volgende punt: als je daar levensvatbare bedrijven wilt hebben, terwijl je waterhuishoudkundig een heel andere benadering volgt dan nu, kan het met de huidige bedrijven niet zo doorgaan. Dat weten alle landbouwers. LTO, dat in de stuurgroep van 23 partijen zit, heeft het op zich genomen om allen daarover te benaderen. LTO heeft daarover met alle betrokkenen contact gehad, heeft alle betrokkenen geïnformeerd over de consequenties van dit plan en heeft daar conclusies uit getrokken. Wij kunnen niet voor de vaststelling van het streekplan met agrariërs aan tafel gaan zitten om te zeggen: dit gaan wij nu samen afspreken. Als dit streekplan vandaag wordt vastgesteld, zal de stuurgroep het op zich nemen - daar zal ik als voorzitter regie op voeren - om zo snel mogelijk met de agrariërs aan tafel te gaan zitten. Ik zeg nu toe dat wij zullen proberen om daar met LTO afspraken over te maken en dat wij die op 22 juni, dus op de langste dag, vastleggen, zodat voor de betrokkenen in elk geval bekend is wanneer en hoe dat gebeurt. Dan heb ik ze nog niet allemaal gesproken en dan zijn er nog geen afspraken gemaakt. Dat kan ik natuurlijk niet doen, maar voor de zomer weten de betrokkenen hoe wij dit gaan doen in de vorm van een convenant. Laten wij daarnaar streven. Het andere punt van de heer Helder is dat daarbij ook uitzicht moet worden geboden op een verbreding van de bedrijfsvoering: het moet niet alleen gaan om veehouderij, want dat is in zo’n gebied razend moeilijk. In de vorm van natuurbeheer en beheersovereenkomsten zou een verbreding van de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven gerealiseerd kunnen worden. Ik ondersteun die oproep graag. In de tekst van het streekplan zijn daar ook al formuleringen over opgenomen. Ik neem dit graag mee om te bekijken of en hoe dat gerealiseerd zou kunnen worden. Daarmee heb ik de intentie van die motie volgens mij overgenomen. Ik zal haar dus zo goed mogelijk uitvoeren. De motie van de CDA-fractie over het integrale commitment van het Rijk is sympathiek. Het mooiste zou zijn als wij met het Rijk één klap zouden kunnen maken bij één loket en in één keer zouden kunnen zeggen dat het voor de komende jaren zo is geregeld. Dat veronderstelt dat het Rijk een perfecte regie en coördinatie voert, dat het Rijk met één mond spreekt en dat één coördinerend bewindspersoon over alle potten gaat. Ook de heer Potharst gelooft dat het iets complexer ligt. Hij verbiedt mij en alle Zuidvleugelpartners vast niet om te zeggen dat selectief shoppen niet verkeerd is. Wij hebben op die manier al succes: wij gaan met het winkelwagentje rond en wij bekijken waar wij, afhankelijk van het tijdstip en soms door de opportuniteit gedreven, kunnen proberen om middelen naar de Zuidplaspolder te halen. Op die manier is voor het “zo spoedig mogelijk”-project bij Moordrecht - dat betreft een andere overgang en aanpassingen van de weg aldaar - vorig jaar 50 miljoen. binnengehaald. Als het goed gaat, kan hetzelfde gebeuren met een aantal nu lopende FES-ronden. Daarin zitten bijvoorbeeld de Waterparel en het Glastuinbouwbedrijvenlandschap. De heer Potharst verbiedt mij vast niet om ook selectief te shoppen. Wij zullen proberen om met de coördinerende bewindspersoon, in dit geval Sybilla Dekker, te bespreken hoe zij haar rol in dit project ziet en hoe zij bij dit project als coördinerend bewindspersoon zou kunnen optreden, zeker gelet op de door haar gepropageerde ontwikkelingsplanologie. Dit is immers een duidelijk voorbeeld van ontwikkelingsplanologie.
Dan de 200 hectare, de veehouderij in het zuidelijke deel van de Zuidplaspolder, groen en nat. De heer Hardijzer heeft daar ook vragen over gesteld. Ik denk dat er wel is aangegeven waar dat komt, namelijk rond de A20, tussen Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel. Dat is het deel waar wij de vernat-
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17221
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De heer POTHARST (CDA): Wij vinden het prima, als u uw winkelwagentje vol krijgt. De VOORZITTER: Mag ik de gedeputeerde vragen hoelang hij nog nodig denkt te hebben? Gedeputeerde VAN DIJK: Nog wel twintig minuten, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Dan wil ik u vragen om dat te beperken, want Provinciale Staten hebben anderhalf uur gesproken. U bent nu, inclusief interrupties, 50 minuten aan het woord. Een zekere verhouding is hierbij aan de orde. Daarom zou ik u willen verzoeken om de beantwoording uiterlijk 13.00 uur af te ronden. Gedeputeerde VAN DIJK: Dat dacht ik al. Daarom dacht ik: laat ik maar twintig minuten zeggen; dan kom ik op tien minuten uit. Alle gekheid op een stokje, voorzitter, ik doe mijn best. De tweede motie van de CDA-fractie, motie M7 over de glastuinbouw, roept mij ertoe op om binnen een halfjaar te rapporteren. Daar hebben wij geen moeite mee. Ik zal halfjaarlijks rapporteren. Ik zal proberen om Provinciale Staten over een halfjaar te laten zien wat de stand van zaken is. Het is de bedoeling van alle partijen, ook van de sector zelf, om spoed te betrachten. Die motie neem ik dus graag als een opdracht mee. Die motie zou, als de indieners dat wensen, dus ingetrokken kunnen worden. De heer Van Dieren heeft aangedrongen op een gesprek met de betrokkenen over de WVG. Maandag hebben wij in de Stuurgroep Zuidplaspolder afgesproken dat in elk geval op de langste dag - dat grote moment waarop iedereen gemobiliseerd wordt om te bekijken hoe het met alle plannen staat, hoever wij zijn en wat wij de komende tijd gaan doen - bij alle betrokkenen bekend is wat wij gaan doen, dat wij hen uitnodigen voor de gesprekken en dat dan mogelijk ook al een aantal van die gesprekken zijn geweest. De portefeuillehouders van de gemeenten - ik kan daar niet over gaan, want de gemeenten zitten op dat punt in positie - hebben aangegeven dat zij dat zullen doen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik heb een vraag over de Wet voorkeursrecht gemeenten. Zojuist gaf u aan dat de ROA opgericht gaat worden en dat in dat lopende traject geen bestemmingsplannen vastgesteld gaan worden, omdat dat in het traject daarna moet gebeuren. Gedeputeerde VAN DIJK: Exact. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik roep in herinnering dat in dat gebied al een aantal WVG-procedures lopen. Kunnen wij voorkomen dat er problemen gaan ontstaan bij de overgang van de WVG naar het vaststellen van volwaardige bestemmingsplannen en dat projectontwikkelaars er met de buit vandoor gaan? Gedeputeerde VAN DIJK: Dat vind ik eigenlijk best wel een moeilijke vraag. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Het is een voorwaarde. Je kunt het wel een keer verlengen, maar het moet wel binnen de termijn goed geregeld worden.
Potharst, Voorzitter, Van Dijk en Ouwehand
Gedeputeerde VAN DIJK: Binnen twee jaar moet er een bestemmingsplan vastgesteld worden. Die termijn kan nog een keer verlengd worden, volgens mij met een jaar. Die tijd hebben wij dus. Het is de bedoeling om in ongeveer 2008 op orde te zijn met de bestemmingsplannen. Begin 2007 hebben wij echter al een ROA. In die zin is er dus niets aan de hand. De WVG blijft wat dat betreft gevestigd. Wij hebben op dit moment dus geen probleem met de termijnen die nodig zijn om de WVG niet te laten verlopen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Uiteindelijk moet u, als portefeuillehouder, die bestemmingsplannen goedkeuren. Het lijkt mij dus verstandig om dat vroegtijdig goed te regelen in de ROA, want die risico’s kunnen wij ons niet veroorloven. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik zit dan ook zelf in de ROA. Ik vind het sympathiek om het MKB te betrekken bij de verdere uitwerking. Ik weet nog niet precies hoe dat zou kunnen, maar ik begrijp de zorg: straks wordt de Zuidplaspolder ontwikkeld door een aantal grote aannemers of projectontwikkelaars en staan de plaatselijke aannemers in de kou. Op de vorige dag van de Zuidplas hebben wij al een gerichte uitnodiging verstuurd aan de met name in de bouwsector actieve MKB-bedrijven om daaraan deel te nemen en om die bedrijven te betrekken bij de ontwikkelingen. Het getuigt van goed ondernemerschap om daar allianties voor aan te gaan en om te bekijken waar kansen liggen, maar ik weet niet zomaar hoe ik die bedrijven een extra positie moet geven. De oproep is echter helder: zorg ervoor dat het niet alleen door de grote jongens gebeurt. Over de amendementen van de heer Van Dieren heb ik al gezegd dat ik die niet kan overnemen, zowel ten aanzien van de uitwerkingsopdracht als ten aanzien van Ringvaartdorp. Ook op de motie over het structurerend element 7 heb ik al gereageerd. Over de WVG heb ik inmiddels toegezegd dat wij ook met de grondgebonden eigenaren in de streek overleg zullen hebben als zij daar zelf behoefte aan hebben. Daarmee kom ik volgens mij vergaand, misschien zelfs helemaal, tegemoet aan de wensen op dat punt. De motie over de financiële balans, waarover mevrouw Eelkman Rooda-van der Made sprak, heb ik nog niet gezien. Daar wacht ik dus nog even op; daar kan ik nu nog niet op reageren. Wel is het nodig - daar zal ik in elk geval naar toe werken - dat er, als wij over de ROA en over de structurering daarvan spreken, zicht is op de verschillen tussen de gebieden waar wel en de gebieden waar niet verevend kan worden en op de gronden waarop verevening plaatsvindt. Daar zal ik inzicht in geven wanneer ik met die regeling voor de WGR kom. Ik hoop dat die toezegging voldoende is, want op dat moment kan men dit in evenwicht bezien. Wat de heer Bouwman betreft: over structurerend element 7 hebben wij gesproken. Over het amendement over de uitwerkingsbevoegdheid constateer ik dat het wel een ander amendement is dan het amendement van de heer Van Dieren, maar dat de strekking van de vaststelling hetzelfde is. Daarvan heb ik al gezegd dat ik dat echt niet kan overnemen, gelet op de dingen die daarover in de duale verhoudingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening geschreven zijn.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17222 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De heer KEMAN (PvdA): Ik denk toch dat er een misverstand is. In het amendement van de SGP/ChristenUnie is sprake van vaststellen in Provinciale Staten. Wij hebben besluitvorming in Provinciale Staten voorgesteld. Volgens mij sluit dat aan bij wat de gedeputeerde in de wijziging van de voordracht heeft opgenomen. Het is daar alleen niet zo duidelijk, omdat daar zowel besluitvormende als vaststellende en andere mogelijke interventies van Provinciale Staten worden aangegeven. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik heb al de suggestie gedaan om die passage te vervangen in: na overleg met Provinciale Staten. Het college van GS stelt dus vast na overleg met Provinciale Staten. De heer KEMAN (PvdA): Dan zullen wij even moeten bekijken of dat een oplossing is, maar er is dus wel degelijk een verschil met het amendement van de SGP/ChristenUnie. Gedeputeerde VAN DIJK: Als u het over “besluitvorming” hebt, versta ik daaronder dat de besluitvorming in deze zaal zou moeten plaatsvinden en dat het een verantwoordelijkheid van Provinciale Staten zou moeten zijn, tenzij ik mij heb vergist. De heer KEMAN (PvdA): U hebt het erover gehad dat Provinciale Staten moties zouden kunnen aannemen. Dat zijn besluiten. In die vorm bedoelden wij “besluitvorming”. Gedeputeerde VAN DIJK: Uitstekend. Met die interpretatie heb ik daar dan geen moeite mee. De heer Bouwman heeft ook gesproken over de glastuinbouw, de 200 en de 80 hectare: komt er extra glas bij, gelet op de in het coalitieakkoord afgesproken 5.800 hectare? In het coalitieakkoord staat klip en klaar dat er 200 hectare bij zou komen in de Zuidplaspolder. Dat stellen wij niet ter discussie. Ik ga er dus van uit dat de vragen en bezorgdheid van de heren Bouwman en Ouwehand zich richten op de 80 hectare herstructurering. Die 80 hectare is bedoeld voor de herstructurering van de glastuinbouwlocaties in de Zuidplaspolder zelf. Dat is dus een vervangingsvraag. Het kan niet zo zijn dat die 80 hectare blijft staan en dat er vervolgens 80 hectare bij komt. Dat is niet de bedoeling; het gaat om vervangingsvraag. Ik denk dat de heren Bouwman en Ouwehand blij zijn met dit antwoord. Wat de motie over de maatschappelijke voorzieningen betreft: de gemeenten in de Zuidplaspolder hebben al gezegd dat die voorzieningen in de bestemmingsplannen moeten zitten. Er is dus geen noodzaak om dat bij de goedkeuring van bestemmingsplannen voor de Zuidplaspoldergemeenten apart te toetsen en om mij op te dragen om dat te doen. De gemeenten hebben daar bij motie, in het dictum, immers al toe besloten. Als ik dat apart moet toetsen, moet ik dat opnemen in Regels voor Ruimte en moeten wij dat bij alle bestemmingsplannen doen en niet bij gelegenheid in dit gebied, want dan zouden wij rechtsongelijkheid krijgen. Dat verdraagt zich weer niet met ons streven om in deze collegeperiode een stuk deregulering toe te passen. Daarom zou ik zeggen: laten wij er nou even op hopen dat de lokale democratie haar werk doet. De lokale democratie heeft geëist dat deze voorzieningen goed in de bestemmingsplannen zitten en dat zal daar dan ook wel gecontroleerd worden. Daar zal ik in de ROA op toezien.
Keman, Van Dijk en Bouwman
Gedeputeerde VAN DIJK: Ja, maar dat is een andere discussie, op een andere plaats. Ik hoop dat ik de heer Adamse voldoende heb kunnen laten zien dat zijn voorstellen over de formele en de informele kant in de gewijzigde expeditie zijn verwerkt en in de voordracht zijn opgenomen. Ik denk dat dit, met de aanvulling naar aanleiding van de inbreng van de heer Bouwman, precies in lijn is met wat de heer Adamse graag ziet. Hij is tegen die 200 hectare glas. Dat weet ik, maar dat is natuurlijk wel een afspraak in deze coalitie. Hij heeft mijn reactie op het punt van de financiële paragraaf gehoord, ook met betrekking tot de door mevrouw Eelkman Rooda-van der Made aangekondigde motie. Dan het amendement van de heer Ouwehand over de ecologische zones. Ik heb dat amendement nog niet uitgereikt gekregen. Ik ga ervan uit dat datgene wat de heer Ouwehand mij vanochtend liet zien, niet is gewijzigd. Dan zou ik de neiging hebben om te zeggen dat ik ernaar wil streven om bij voorkeur te bekijken hoe wij het waterrijk kunnen doen. Dat nemen wij dus over. Dat is niet exclusief. Dat vraagt de heer Ouwehand ook niet, maar ik wil wel bij voorkeur bekijken hoe een waterrijke invulling kan plaatsvinden. Ook de heer Ouwehand heeft gevraagd of de achterdeur goed dicht is. Ik heb een ultieme poging gedaan om het echt te beperken tot die 280 hectare. Ik denk dat ik op dit moment geen politieke ruimte heb om meer te doen, want er zijn ook geen andere voorstellen voorgelegd dan die 280 hectare. Bovendien zullen Provinciale Staten in het kader van de glasmonitor elke keer zorgvuldig bekijken waar wij staan en naar aanleiding daarvan besluiten of er wel of niet iets bij kan, maar daar moeten dan wel beslissingen over worden genomen. Tot slot de vraag van de heer Harmes over de netto-bedrijventerreinen, want zijn andere vraag heb ik al beantwoord. Mede naar aanleiding van de discussies in de statencommissies beïnvloeden wij in dit streekplan de bruto/netto-verhoudingen. Daarom hebben wij “glastuinbouw” en “bedrijventerreinen” niet los op de streekplankaart gezet. Wij hebben een combinatie gemaakt om meervoudig grondgebruik te realiseren, zelfs met de ambitie om 15% tot 20% dubbel grondgebruik te realiseren. Ik probeer daar dus op in te zetten en ik heb het ook op die manier in het streekplan opgenomen, in overeenstemming met de streek en de sector. Ook de sector die nu al werkt aan uitwerkingsplannen, bijvoorbeeld voor de glastuinbouw, komt met allerlei voorstellen om bedrijventerreinen met glastuinbouw te koppelen of te combineren in dubbel grondgebruik. De oproep van de heer Harmes met betrekking tot het openbaar vervoer is helder. Ik heb al gezegd dat daarover geen verschil van mening bestaat. Ook van zijn fractie is in ieder geval in de commissie niet gebleken dat het openbaar vervoer zoals wij dat nu hebben uitgedacht, geamendeerd zou moeten worden. Ik hoop dus dat dit voldoende basis biedt voor de steun van de SPfractie. Volgens mij heb ik hiermee inhoudelijk gereageerd op de belangrijke punten die Provinciale Staten onder mijn aandacht hebben gebracht.
De heer BOUWMAN (PvdA): Toch zou het niet zo gek zijn om dat bij alle bestemmingsplannen te doen. Dat lijkt mij een heel welkome aanvulling.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17223
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas
De heer BOUWMAN (PvdA): Voorzitter. Ik heb nog een puntje van orde. Volgens mij is er nog niet gereageerd op een paar moties en amendementen. Dat is begrijpelijk, omdat zij waarschijnlijk nog niet in het bezit waren van de gedeputeerde. Kan hij daar echter nog wel voor de tweede termijn op reageren? Anders dreigen wij wellicht ook nog een derde termijn te krijgen. De VOORZITTER: Het kan ook in tweede termijn. Dan moeten wij het debat zo met elkaar zien te voeren dat wij ons uiterste best doen om een derde termijn te voorkomen. De heer BOUWMAN (PvdA): Het gebeurt dus niet vooraf, begrijp ik. De VOORZITTER: Ik denk dat dat moeilijk is. Ik zie niet in hoe ik dat voor kwart voor twee voor elkaar kan krijgen, maar wij zullen in tweede termijn zien hoever wij, pragmatisch werkend, kunnen komen. DE VERGADERING WORDT VAN 13.00 UUR TOT 13.45 UUR GESCHORST. De heer HELDER (VVD): Voorzitter. Wij danken de gedeputeerde voor de beantwoording van onze opmerkingen in eerste termijn. Hij heeft al een aanzet gegeven tot een beoordeling van de moties en amendementen, zij het dat hij nog niet over alle amendementen een oordeel heeft gegeven. Hij heeft gesproken over de 30% sociale woningbouw. Het mag een persoonlijke mening van de gedeputeerde zijn dat er in zijn algemeenheid aandacht aan moet worden gegeven, maar wij vinden dat er veel meer moet worden geanticipeerd op de vraag naar typen woningen enzovoorts. Dat betekent dat wij die 30% toch niet zo hard willen meenemen bij de bouwvormen in de Zuidplas. Wij hebben nog onvoldoende kunnen berusten in de opstelling van de gemeente Rotterdam. Wij zijn van mening dat er een heel duidelijke afspraak is gemaakt. Ik vind dat ook naar de provincie toe nadrukkelijk aan de orde is dat Rotterdam zijn afspraken heeft gemaakt bij RR2020. De gedeputeerde heeft er een reactie op gegeven. Wij hebben sterk het gevoel dat er op dit moment een duidelijke prioriteit ligt bij de ontwikkeling van de stadhavens en dat Rotterdam zelf de ontwikkeling in de Zuidplas van secundair belang vindt. Onze zorg over het ontwikkelen van woningbouw in de genoemde aantallen is aanleiding om de motie te handhaven. Wij vragen nadrukkelijk aan de gedeputeerde een hardere toezegging van de gemeente Rotterdam, omdat ook de Rotterdamse regio hierbij in het geding is, dat die zich houdt aan de afspraken. Wat structurerend element 7 betreft, waarderen wij het dat de gedeputeerde juridisch advies heeft ingewonnen. Alleen krijgen wij ook uit eigen onderzoek de informatie dat de juridische rechtsgrond en de houdbaarheid van het structurerend element nog niet voldoende zijn. Een structurerend element is een zwaar instrument binnen het streekplan. Mocht blijken dat de juridische hardheid niet zo groot is, dan kan dat een serie van problemen met zich brengen die zich uitstrekken over de instemming van gemeenten via een gemeenschappelijke regeling in een ontwikkelingsautoriteit. Ook is er een financieel risico. Daarom vragen wij aan GS om die hardheid beter te onderzoeken. Wij doen de suggestie om met de rijksoverheid, bijvoorbeeld met VROM, nog eens goed van gedachten te wisselen hoe in den lande wordt omgegaan met de juridische rechtsgrond en hardheid.
Bouwman, Voorzitter, Helder, Potharst en Van Dieren
Wij zullen een oordeel over de amendementen en moties geven, wanneer de gedeputeerde zijn oordeel daarover heeft gegeven. De heer POTHARST (CDA): Voorzitter. Wij hebben de uitvoerige beantwoording van de gedeputeerde gehoord en zijn er zeer tevreden over. Wij zullen geen nieuwe moties of amendementen indienen en zullen naar aanleiding van die beantwoording nu onze stemverklaring geven over amendementen en moties. Gezien de toezeggingen van GS en enkele moties die hetzelfde beogen, doen wij een beroep op andere fracties om te kijken of sommige moties kunnen worden ingetrokken. Wij handhaven motie M6 met de kanttekening dat de gedeputeerde heeft opgemerkt dat hij de mogelijkheid wil behouden om bij de afzonderlijke ministeries te shoppen. Met die mogelijkheid en uitleg gaan wij uiteraard akkoord. Het woord 'gebundelde' moeten wij dan ook soepel hanteren. Wij zullen de amendementen A1 en A2 niet steunen. Wij hebben de indruk dat er een gewijzigd tekstvoorstel komt voor amendement A3. Dat wachten wij af. Amendement A4 vinden wij overbodig en voorbarig, dus dat steunen wij niet. Amendement A5 gaat op dit moment te ver. Dat moet juist in de integrale gebiedsontwikkeling verder worden bekeken. Wij moeten nu niet al bepaalde onderdelen uitsluiten of aanwijzen. Wij zullen dit amendement niet steunen. Amendement A6 is statenbreed ondersteund, ook door ons. Wat motie M1 betreft, verwijzen wij naar motie M12, die beter aangeeft wat wij ervan vinden. Daarom steunen wij M1 niet en M12 wel. Wij stellen voor dat wordt gekeken of M1 kan worden ingetrokken, maar dat horen wij nog wel. Wij zijn het op dit moment niet eens met motie M2. De motie is overbodig, omdat in de stukken uitvoerig is aangegeven dat eraan zal worden gewerkt. Ook aan motie M3 hebben wij op dit moment geen behoefte, gezien de beantwoording van de gedeputeerde. De motie is overbodig. Motie M4 hebben wij ondersteund. Wat motie M5 betreft, wachten wij de tweede termijn van de gedeputeerde af, maar wij vinden het eigenlijk niet nodig om deze motie te ondersteunen. De moties M6 en M7 handhaven wij. Motie M8 is naar onze mening niet meer nodig, gezien de toezegging van de gedeputeerde. Wij zullen de motie niet steunen. Wij zijn het uitdrukkelijk niet eens met motie M9. Gezien onze eigen motie, geldt dat uiteraard ook voor motie M10. Ook voor motie M11 geldt dat er uitvoerig is geantwoord en dat in de provinciale woonvisie de uitgangspunten voldoende zijn vastgelegd. Wij zullen de motie niet steunen. Motie M12 willen wij wel steunen, maar wij vragen ons af of motie M1 kan worden ingetrokken. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de gedeputeerde voor de uitvoerige beantwoording in eerste termijn. Het is geen eenvoudige opgave om vluchtig door alle moties en amendementen heen te gaan. Ik ga eerst in op de amendementen en moties die door mijn fractie zijn ingediend, te beginnen met de bevoegdheden van Provinciale Staten. Ik heb goed geluisterd naar de gedeputeerde in verband met de vaststelling van het streekplan en van de uitwerkingsbevoegdheid. U heeft gemerkt dat mijn fractie hecht aan een goede inbedding in de besluitvorming van Provinciale Staten met betrekking tot een dergelijk onderwerp. Daarvoor ligt de keuze
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17224 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
voor tussen amendement A1 van mijn fractie en amendement A3 van de PvdA-fractie. Gezien de ondertekening moeten wij een bepaalde clustering maken. Daarom kiest mijn fractie er node voor om amendement A1 in te trekken en ons te voegen bij amendement A3 om daarmee toch zoveel mogelijk in de richting van onze intenties te komen. Ik kom bij het Ringvaartdorp. De gedeputeerde heeft een exegese gegeven over de woningaantallen in de toekomst en de grote onzekerheden die ook gelden voor het gebied van het Ringvaartdorp. Daarom achten wij het het meest voor de hand te liggen om dat gebied als een uitwerkingsbevoegdheid op te nemen. In dier voege houden wij amendement A2 in stand. Vervolgens ligt er amendement A4 van de PvdA-fractie over het Ringvaartdorp. Afhankelijk van de besluitvorming over ons amendement kijken wij hoe wij met dat amendement omgaan. Motie M8 gaat over de verevening. Er is gesproken over de verevening met dit amendement. Hoewel de gedeputeerde heel vroegtijdig dit exemplaar al toegestuurd heeft gekregen, heeft hij een gedeelte van de beantwoording pas gedaan nadat mevrouw Eelkman Rooda erop attendeerde. De gedeputeerde heeft toegezegd dat hij in het kader van de ROA zal ingaan op de verschillen tussen de gebieden waar wel en de gebieden waar niet verevend kan worden en op de gronden waarop verevening plaatsvindt. Blijft over het eerste gedeelte. De PvdA heeft daarvoor motie M12 ingediend. In dier voege trekken wij motie M8 in en steunen wij motie M12. Motie M9 gaat over de Wet voorkeursrecht gemeenten. De gedeputeerde is in zijn antwoord ingegaan op de ondersteuning van gemeenten, de WVG en de consequenties voor de inwoners en de bedrijven. Hij heeft aangegeven dat er uitvoering wordt gegeven aan de toezegging op dit punt. Gedeputeerde Staten hebben dat overgenomen, dus motie M9 kan worden ingetrokken. Ik kom bij de andere moties en amendementen, te beginnen met motie M1 van de VVD-fractie over structurerend element 7. De heer Helder heeft dat nader onderbouwd om deze motie in stand te houden. Wij vinden het een goede zaak om er op gestructureerde wijze op terug te komen. Nogmaals, de brief van De Brauw Blackstone Westbroek heeft ons niet overtuigd. Het lijkt mij goed dat er een nadere onderbouwing en uitwerking komt om helderheid te hebben over de risico's op dit moment, voordat er ontwikkelingen in gang zijn gezet in plaats van werkende weg mogelijk nog in een juridische procedure terecht te komen, want dan ben je echt te laat. Wij zijn voor motie M2 over de infrastructuur van de Zuidplas. Motie M3 spreekt uit dat Rotterdam helderheid moet verschaffen waar het nu staat. Wij hebben er in ons amendement ook over gesproken, dus wij kunnen deze moties steunen. Wij zijn voor motie M4 over de Zuidplasgemeenten. Motie M5 betreft de positie van de landbouw in het restveen. Wij zijn het er op zichzelf mee eens dat er duidelijkheid moet komen over de getallen. Alleen heeft het ons wat verwonderd dat met name de VVD-fractie zegt dat er meer ruimte moet zijn voor verbreding van de landbouw. Onze fractie hecht aan volwaardige agrarische bedrijven, omdat in de praktijk blijkt dat dit de langdurigste mogelijkheid is om dergelijke bedrijven op de been te houden. Verbreding van de landbouw kan in bepaalde omstandigheden nodig zijn, maar het is altijd een gevaarlijk element. Het kan het begin van het eind van een bepaald bedrijf zijn.
Van Dieren, De Boer, Helder en Ouwehand
Mevrouw DE BOER (GROENLINKS): Zegt u nu dat verbrede landbouw geen volwaardige landbouw is? De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Ik zeg dat een volwaardige landbouw datgene zonder de verbreding is. Verbreding is een maatregel die nodig is om bepaalde bedrijven die in een situatie verkeren waarin zij als volwaardige landbouw niet voldoende op de been kunnen blijven. De heer HELDER (VVD): Misschien kan ik wat twijfel bij de heer Van Dieren wegnemen. In onze uitspraak richting GS vragen wij om de mogelijkheden te verruimen. Je laat de keuze in feite bij de ondernemer. Wij zetten erbij dat men in staat moet zijn een reëel inkomen te verwerven. Daarmee sluit ik aan bij mevrouw De Boer, die dat in feite ook zegt: dan kan een dergelijke onderneming volwaardig zijn. Er wordt gesproken over de landbouw, maar het gaat in feite over de veehouderij in optima forma. Als er een economisch duurzaam en concurrerende melkveehouderij op 200 hectare moet worden gecreëerd, pas er dan voor op dat je geen worst voorhoudt die niet te eten is. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Mijn fractie heeft de intentie om eerst in te zetten op volwaardige agrarische bedrijven in de zin zoals ik bedoel. Wanneer er knelpunten ontstaan, kan verbreding aan de orde zijn. De moties M6 en M7 hebben wij mede ondersteund. Motie M10 kunnen wij niet ondersteunen, omdat wij van mening zijn dat er een te grote onzekerheid in de glastuinbouw wordt gecreëerd. Wat de sociale paragraaf betreft, voegen wij ons bij de beantwoording van de gedeputeerde dat het meer voor de hand ligt om dat op te nemen bij de bestemmingsplanprocedure door de gemeenten. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): U hebt kunnen lezen dat er in het ISV en het ISP sowieso al een aantal onderdelen zijn opgenomen om te komen tot een sociale paragraaf. Met andere woorden, wat u vraagt is al gebeurd. Wij gaan ervan uit dat het keurig zijn vertaling krijgt in het bestemmingsplan. Dan is het toch logisch dat er vanuit de provincie nog even wordt getoetst of het ook dienovereenkomstig gebeurt? Dan doen wij toch op andere terreinen ook? Ik begrijp uw conclusie dan ook niet. Wat u zegt is al geregeld. Het gaat nu alleen om toetsing door de provincie. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Dat is inderdaad juist, maar ik neem aan dat de provincie het bestemmingsplan toetst op basis van ruimtelijke argumenten. Ook de provincie heeft het ISV en het ISP onderschreven. Op basis daarvan heeft zij ook een taak om na te gaan of het voldoet aan de uitwerking van het ISP, waar wij allen achter staan. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): De gedeputeerde heeft aangegeven dat het meer op de weg ligt van de gemeenten om het te regelen; u hebt hem zelf geciteerd. Nu zegt u dat het vanzelfsprekend is dat bij het ISP, als het is geregeld, zo'n toets automatisch gebeurt. Het is van tweeën een: doe je het of doe je het niet? Zoals wij gewend zijn bij andere onderdelen die bij bestemmingsplannen worden opgenomen, moet er vanuit dit huis een ordentelijke toets plaatsvinden om te kijken of iedereen zich aan de afspraken heeft gehouden. Dat bent u toch wel met mij eens?
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17225
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Van Dieren, Ouwehand, Bouwman, Helder, Voorzitter en Eelkman Rooda-van der Made
De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Ik denk dat wij even van mening verschillen. Het is in het ISP geregeld en de vraag is of je dat in het streekplan moet opnemen.
Wij zullen amendement A5 over het Centraal Middengebied ook niet steunen. Het gaat om de periode na 2020, dus na de knip. Wij vinden het te vroeg om er nu uitspraken over te doen.
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Het gaat om een motie, waarin GS wordt opgeroepen om iets te doen. Het is geen amendement. In feite zeggen de Staten: wij vinden dit zo belangrijk; wij hebben het ook verankerd in RR2020 en willen op dit punt meer sturen. De eerste stap is al gezet. De gedeputeerde heeft gezegd dat het op de weg ligt om er algemeen beleid van te maken. Ik zou het erg spijtig vinden, als u op dit moment tot de conclusie komt dat die toets achterwege kan worden gelaten.
Motie M10 over de glastuinbouw Zuidplaspolder gaat ons iets te ver. De 80 hectare geeft misschien onzekerheid voor het gebied. Wij steunen deze motie dan ook niet.
De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Die nadere argumenten zal ik meenemen naar mijn fractie. De heer BOUWMAN (PvdA): In de motie staat overigens dat het gaat om het toetsen op de aanwezigheid van een sociale paragraaf. Er wordt niet uitgebreid getoetst aan de inhoudelijke elementen, want die zijn inderdaad al in het ISP vastgelegd. Het gaat erom of dat daadwerkelijk aanwezig en of duidelijk is dat er iets mee is gedaan. Het gaat dus niet letterlijk om de toets op zichzelf. Het gaat om de vraag of die sociale paragraaf er is en of het daarmee voldoet aan het ISP. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Dan zou u de afweging moeten maken of wij dat echt in het streekplan moeten opnemen. De heer HELDER (VVD): De sociale paragraaf zit in feite ook in de moties die door de gemeenteraden zijn aangenomen. In onze motie wordt daar impliciet naar verwezen, dus in feite is dat dubbelop. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Dat zou een reden zijn om dat expliciet uit te spreken. De VOORZITTER: Aangezien amendement A1 is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van de beraadslaging meer uit. Aangezien de moties M8 en motie M9 zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit. Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): Voorzitter. Wij danken de gedeputeerde voor de antwoorden, de heel lange antwoorden zelfs bij sommige punten. Dan denk ik even aan het Ringvaartdorp en aan alle aantallen woningen. Ik ga naar motie M8. U zei in de beantwoording dat ik misschien met een motie zou komen. Het was altijd de bedoeling van de motie van de SGP/ChristenUnie. Deze is nu ingetrokken, maar u hebt er een voor mij voldoende antwoord op gegeven. Ik kom bij de positie van de landbouw in het restveen. U geeft aan dat u een convenant wilt sluiten met de agrariër. Ik wil u er graag op wijzen dat 70% van de agrariërs slechts gebruiker is van de grond en geen eigenaar. Er zal dan ook zowel met de eigenaren als met de gebruikers moeten worden gesproken.
Ik kom bij motie M11 over de sociale paragraaf. Wij vroegen ons af of het nodig is om hierover een aparte motie op te nemen. De heer Helder heeft al gezegd dat het eigenlijk in het ISP zit en dat wij de gemeenten met nadruk vragen om het over te nemen. Er staat ook in dat het in de bestemmingsplannen komt. Wij zijn ook van mening dat het een overbodige motie is. Wij gaan mee met de andere moties en amendementen. De heer BOUWMAN (PvdA): Voorzitter. Ook wij danken de gedeputeerde voor nogal wat werk dat ook daar op het laatste nippertje is verricht. Wij hadden wat moeite met de opmerking dat het wellicht allemaal wat laat is, maar een aantal dingen is sowieso verschoven, ook in de commissies. Daardoor is het op deze democratische vloer terechtgekomen. In die zin vinden wij dat weer prima. Wat de toelichting van de gedeputeerde betreft, hebben wij toch nog wat moeite met de beantwoording op het punt van het structurerend element 7. Wij blijven problemen houden in die zin dat er naar onze mening geen grond is om bestemmingsplannen te weigeren op het moment dat het streekplan is ingediend. Wij blijven dan ook bij onze motie, omdat wij willen dat er haast wordt gemaakt om op de een of andere manier de goede ambitie die in het ISP zit gestalte te geven. Wij willen niet dat er voortijdig zaken worden weggegeven aan ontwikkelaars of wie dan ook voordat de provincie de buit binnen heeft. Nogmaals, wat ons betreft geldt bij ontwikkelingsplanologie het principe "voor wat hoort wat". Het lijkt ons goed dat amendement A1 is ingetrokken, omdat dat wat sterker terugkomt in een later stadium. Amendement A2 gaat over het Ringvaartdorp. Wij hebben er ook discussie over gehad, maar wij willen met ons eigen amendement wat stevigere antwoorden van de gedeputeerde. Ik zal er dadelijk een vraag aan toevoegen. Wij passen amendement A3 over uitwerkingsbevoegdheid aan. De gedeputeerde stelt wel het uitwerkingsplan vast, maar wij willen dat Provinciale Staten worden gehoord, zodanig dat wij met moties nog sturing kunnen geven aan de verdere uitwerking. Met deze lichte aanpassing wordt het amendement beter werkbaar. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik ben medeondertekenaar van amendement A3. Ik heb begrepen dat nu niet Provinciale Staten vaststellen, maar dat GS vaststellen na de Staten gehoord te hebben. Dat is toch een aanmerkelijke verslechtering voor de Staten. Kunt u dat nader toelichten?
Ik wil alleen die amendementen benoemen waarin wij niet meegaan. Wat amendement A2 betreft, gaat onze voorkeur uit naar amendement A4 van de PvdA. Dat geeft duidelijk aan dat bij de ontwikkeling van het Ringvaartdorp grootschalig moet worden gebouwd in grote dichtheden.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17226 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De heer BOUWMAN (PvdA): Wij willen met dit amendement blijven sturen op de uitwerkingsbevoegdheid. Dat is ver weg en er kunnen nog allemaal dingen veranderen. Wij willen binnen de Staten die sturing op hoofdlijnen houden. Als er een heel ander beeld uitkomt, willen wij er mee richting aan kunnen geven. Je kunt je afvragen wie het vaststelt. Volgens mij kunnen PS een uitwerking vaststellen. Ik heb zelf in ieder geval de indruk dat de wet die mogelijkheid biedt, maar het is misschien wat extreem. Voor mijn part stelt de gedeputeerde het vast, als PS maar voldoende ruimte hebben om in die vaststelling met behulp van moties bijvoorbeeld kunnen meesturen, zodat de zaken kunnen worden bereikt die wij willen bereiken. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): In het besluit staat niet meer "ter besluitvorming", maar "gehoord". Dat is het verschil. Op een gegeven moment moeten de Staten een volwaardige behandeling kunnen hebben en een volwaardig advies kunnen geven; zij zullen kaderstellend bezig moeten zijn als dat nodig is. GS moeten daar dan iets mee doen. Als GS vinden dat zij dat naast zich neer moeten leggen, ontstaat er een nieuwe situatie. Anders is het belangrijk om die wijziging niet te verzachten, zoals u nu wilt doen. De heer BOUWMAN (PvdA): Wij willen dat de uitwerkingen, net als aan de PPC, ook aan de Staten worden voorgelegd voor advies. De vraag is dan alleen of PS die moet vaststellen dan wel of dat bij GS blijft liggen. Wij willen er wel advies op geven en er met moties op kunnen sturen. Dat zou de bedoeling van dit amendement dekken. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik kom er in mijn tweede termijn op terug. De heer BOUWMAN (PvdA): Wij waren gebleven bij het Ringvaartdorp. Ik begrijp het antwoord van de gedeputeerde. Wij willen die openheid nog houden en wij willen door middel van scenario's in de komende tijd meer zekerheid en helderheid krijgen wat er op die termijn kan. Het is de middellange termijn; het zit tussen de uitwerkingsbevoegdheid en de echte directe ontwikkelingen in. De ambitie is in ieder geval prima in het ISP verwoord met de hogere dichtheden en met name met de OV-ontsluiting. Het is echter denkbaar dat je dat anders gaat doen, hetzij met lagere dichtheden of misschien zelfs met heel andere ontwikkelingen. Waarom zou je dat dan niet via een partiële streekplanherziening opnemen? PS kunnen dat altijd initiëren en de opdracht geven aan GS om een partiële herziening voor zo'n gebied ter hand te nemen. Alleen geven wij met dit amendement heel duidelijk aan dat het ons in dit gebied echt gaat om die hoge dichtheden en om die OV-verbinding. De eerste ambitie in het ISP vinden wij heel waardevol. Uiteraard hangt het af van de woningbehoefte, van de markt en dergelijke, maar die invloeden heb je nu eenmaal altijd. Wij willen deze ambitie gestand houden en horen graag van de gedeputeerde wat nu echt het probleem is. Amendement A5 over het Centraal Middengebied zit eigenlijk in die doorkijk. Als je het over die uitwerkingsbevoegdheid hebt, stel je daarmee dat je in de toekomst kunt meepraten over de "verkleuring" van het Centraal Middengebied. Dat is in amendement A3 al min of meer geregeld, niet zo precies als in amendement A5, maar toch. Wij trekken amendement A5 dan ook in.
Bouwman, Ouwehand en Potharst
Wij hebben motie M1 ondertekend en zijn ermee akkoord. Wat ons betreft, is het een andere motie dan de motie die wij zelf hebben ingediend op dat punt. In die zin vinden wij het een welkome aanvulling. Het ondersteunt elkaar en kan wat ons betreft naast elkaar in stemming worden gebracht. Wij kunnen niet instemmen met motie M2. Je stelt daarmee dat je in de begroting nu al moet kiezen wat je wilt. Wanneer je de infrastructuur ondersteunt zoals op dit moment in het streekplan staat, zal dat ten koste gaan van andere investeringen in infrastructuur op andere plekken. Deze motie is zo precies dat wij daarmee die keuze nu al vastleggen: wij willen dit wel doen, maar iets anders niet. Dat "iets anders" hebben wij dan heel moeizaam in de hand. Wij weten nog niet precies wat het is. Ik begrijp de strekking wel en vind het idee ook goed, maar er is een stevig risico dat het ten koste gaat van iets anders wat je ook wilt. Wij willen toch kijken naar een andere mogelijkheid om dat te realiseren. Ik kom bij motie M3. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat Rotterdam wellicht in verwarring is geweest in het laatste halfjaar. Wat mij betreft gaat het niet zozeer om de "ruis" die nu min of meer uit Rotterdam is gekomen via dat Coalitieakkoord, maar meer om wat er bijvoorbeeld in het Ringvaartdorp gebeurt. Wij hebben het ook over dit gebied. Houd Rotterdam aan de afspraken; dat is met de twee moties over SE 7 voldoende gedekt. Daarmee zorg je ervoor dat partijen op de een of andere manier gecommitteerd raken en tot harde afspraken moeten komen om dit uitgevoerd te krijgen. Wat mij betreft, is motie M3 daar een uitwerking van, misschien te specifiek naar de actualiteit. Wij hebben motie M4 ondertekend en steunen die. Motie M5 over de positie van de landbouw in het restveen steunen wij ook. Motie M6 gaat over medewerking van het Rijk. Daar zijn wij altijd voor. Ik hoop alleen dat het ook wat stevigheid krijgt. Ik kom bij motie M7 inzake snelle realisering glastuinbouw. Wij hadden ons kunnen voorstellen dat je, op het moment dat je die snelle realisering koppelt aan voorwaarden, de duurzaamheid binnen de glastuinbouwontwikkelingen echt gestalte kunt geven: als u duurzaam glas neerzet, kunnen wij ons voorstellen dat u ook sneller toestemming krijgt om dit hier te realiseren. Die voorwaarde zit er niet in. Aan de andere kant vragen wij ons af of die snelheid het fenomeen duurzaamheid niet tegenwerkt. Als je dat heel snel wilt doen, loop je dan niet het risico dat het min of meer ten koste gaat van die duurzaamheid? De heer POTHARST (CDA): Bij het laatste bolletje onder "constaterende dat" staat uitdrukkelijk aangegeven dat het een voorwaarde is. Ik hoop dat u de motie nu wel kunt steunen. De heer BOUWMAN (PvdA): Er staat "constaterende dat". Als het een voorwaarde is, zou ik zeggen wat je aan GS verzoekt. Dan staat het bolletje wat mij betreft op de verkeerde plek. De heer POTHARST (CDA): Het is een voorwaarde en het staat ook in de plannen, in het ISP en in de teksten van de herziening.
Het ziet ernaar uit dat wij niet lang meer hoeven te praten over amendement A6, maar dat die statenbreed wordt aangenomen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17227
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De heer BOUWMAN (PvdA): Wij moeten er nog even naar kijken, maar ik vind de motie iets te mager. Wat vraag je werkelijk aan GS en wat staat er in het ISP en in het streekplan? Wij constateren dat er een aardig idee is van drijvende kassen, maar dat het op dit moment nog te weinig gestalte krijgt om echt op die duurzaamheid in te zetten. Ik zou die voorwaarden wat steviger neerzetten. Wij steunen motie M9. Motie M10 handhaven wij, omdat wij denken dat wij daarmee glas op de plekken krijgen die wij ook willen. Over motie M11 over de sociale paragraaf is al het nodige gezegd. Er staat heel duidelijk "toetsen op de aanwezigheid van een sociale paragraaf, conform de bouwstenen die zijn opgenomen in het ISP". Wat dat laatste element betreft, heeft de VVD al in een motie aangegeven dat wij alle moties en amendementen die daarbij horen willen overnemen. Dit is een specifieke motie. De gedeputeerde suggereert dat wij dat misschien moeten voegen in het huidige beleid inzake bestemmingsplannen. Wat mij betreft moet een bestemmingsplan niet alleen gaan over cijfertjes en getallen, maar misschien toch ook wat meer over de mensen die daar wonen of werken. Ik kom bij motie M12 inzake streekplanvaststelling. De gevraagde duidelijkheid binnen die zes maanden blijft overeind staan, omdat wij nog niet helemaal gerust zijn op de beantwoording over structurerend element 7, de hardheid daarvan en ook de hardheid in afspraken met partijen. Nogmaals, wij hebben niet zozeer inhoudelijk een probleem met het plan, maar wij willen het wel echt voor elkaar krijgen en de positie van de provincie daarin steviger maken: een ontwikkelende partij die gebaat is bij hardere afspraken met private partijen of andere overheden. De VOORZITTER: Aangezien de amendementen A3 en A5 zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit. INGEDIEND IS: Amendement A7/5676, voorgesteld door de leden Bouwman en Ouwehand, inzake uitwerkingsbevoegdheid: "Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste en tweede gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen: 'De in het streekplan aangemerkte uitwerkingsgebieden worden ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten'; met dien verstande dat: 1. op bladzijde 10 van de concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder '1.5 Hardheid en flexibiliteit, uitwerkingen' opgenomen tekst
Bouwman, Voorzitter en Adamse
'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en aan Provinciale Staten.' 2. op bladzijde 40 van het concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost na de in de onder '6.4 Uitwerkingen' opgenomen tekst '(…) zoals bijvoorbeeld de Zuidplasgemeenten.' toe te voegen: 'Gedeputeerde Staten stellen de uitwerkingsplannen vast gehoord Provinciale Staten.' Toelichting: Er is in de tweede partiële herziening van het Streekplan ZuidHolland Oost een aantal gebieden opgenomen als uitwerkingsgebied, waarvan het de bedoeling is om deze op een later moment in te vullen en waarvoor op de plankaart deze gebieden gemarkeerd zijn met een arcering, zodat de bestaande functies zoals in het Streekplan Oost van 2003 aangegeven, vigeren tot de uitwerking is vastgesteld. De uitwerkingsgebieden betreffen een dermate groot en somtijds complex programma dat wij het noodzakelijk achten deze niet slechts ter kennisneming aan de statencommissie Ruimte en Wonen te zenden, maar voor advies aan PS voor te leggen." De heer ADAMSE (D66): Voorzitter. Ook wij danken de gedeputeerde voor de uitgebreide beantwoording. Hij heeft er heel veel tijd voor nodig gehad, maar het was wel heel duidelijk. Het was in ieder geval de moeite waard. Er is een vraag open blijven staan over de verevening. In principe moeten de bovenplanse kosten eruit gedekt worden, maar is er ook een mogelijkheid om sociale woningbouw daaruit te financieren? Ik ben blij met de toezegging van de voorzitter dat hij met de voorzitter van de commissie zal bespreken hoe wij met de amendementen en moties omgaan. Mijn opmerking was op het volgende gestoeld. Vorige keer hebben wij hier de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek behandeld. Toen heeft iemand mij aangesproken. Het was heel mooi te volgen op internet; alleen op het moment dat er moties en amendementen kwamen, raakten zij volledig het spoor bijster en wisten zij niet meer waar het over ging en welke besluiten werden genomen. Of wij moeten daar iets voor verzinnen of wij moeten de moties en amendementen beperken. Natuurlijk moeten wij er in de commissie ook een keer over praten. Ik ga over tot de moties en amendementen. Ik zie de toegevoegde waarde van amendement A2 niet helemaal, dus wij zullen dat niet steunen. De amendementen A3 en A4 kunnen wij steunen. Amendement A6 hebben wij ondertekend en zullen wij steunen. Over motie M1 heb ik een vraag aan de opsteller. Op zichzelf kan ik mij voorstellen dat je zo'n motie indient, maar wat stellen wij dan vandaag vast? Stellen wij vast dat structurerend element 7 wel in het stuk wordt opgenomen of niet? Het blijft nu een beetje boven de markt hangen.
'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en ter kennisneming gezonden aan Provinciale Staten.' wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17228 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Helder, Adamse, Ouwehand en Voorzitter
De heer HELDER (VVD): Structurerend element 7 blijft in het voorstel staan, maar door middel van de motie vragen wij GS duidelijkheid te geven over de juridische hardheid en rechtsgrond van SE 7, zodat je later niet tot de conclusie moet komen dat SE 7 niet stand kan houden. Een structurerend element met die juridische hardheid moet je wijzigen met alle procedures van een streekplanherziening. Daarom zeggen wij: laat het hier staan, maar toets in dit proces de juridische hardheid nog eens. Dat hebben wij gevraagd.
eindelijke keuze van fracties wat het voorstel betreft. Maar dat laat ik graag aan u.
De heer ADAMSE (D66): Dat is mij duidelijk. Wij zullen voor motie M1 stemmen.
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voortreffelijk.
Met dezelfde argumenten als de vorige spreker zullen wij motie M2 niet steunen. Motie M3 kunnen wij steunen, maar de vraag is of GS garanties kunnen geven dat de Stadsregio Rotterdam haar afspraken nakomt. Ik heb GS hoog zitten, maar ik denk dat zij die garanties niet kunnen geven. Ik begrijp de strekking van de motie en zal die ondersteunen. Ik heb toch wat moeite met motie M4. Wij nemen nu moties en amendementen aan van gemeenten. Die zouden erachter moeten zitten, want als je dit aanneemt weet je niet wat je over je heen haalt. Op zichzelf sta ik er sympathiek tegenover, maar het lijkt mij formeel niet juist om moties op deze manier in te dienen. Om formele redenen zal ik tegenstemmen. Motie M5 kunnen wij steunen. Motie M6 kan geen kwaad, dus wij zullen voorstemmen. Wij zijn absoluut tegen motie M7. Dat zult u zich kunnen voorstellen, omdat wij geen uitbreiding van de glastuinbouw willen in de Zuidplaspolder. Motie M10 daarentegen kunnen wij wel steunen, evenals de moties M11 en M12. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voorzitter. Ook wij danken de gedeputeerde voor de beantwoording in eerste termijn. Ik wil vooraf stilstaan bij het feit dat amendement A3 is ingetrokken en dat er een nieuw amendement is ingediend. Het dictum is voor ons eigenlijk te zwak. Na ampel beraad hebben wij gemeend amendement A3, weliswaar gewijzigd wat de ondertekening betreft, opnieuw te moeten indienen. Dan kan het onderdeel uitmaken van de beraadslaging. Wij willen de Staten deze uitspraak graag voorleggen en wel om drie redenen. In de discussie over het streekplan tot nu toe is niet alleen gesproken over structurerend element 7, maar ook over de uitwerkingsgebieden. Daar moest nog het nodige in geregeld worden en daar bestond onzekerheid over. Er was een breed gevoelen om de Staten daarin de rechten te geven die hun toekomen. Hierbij speelt mee dat de SGP/ChristenUnie in tweede termijn amendement A1 heeft ingetrokken ten gunste van amendement A3. Amendement A1 sprak uit dat de Staten sterk betrokken zouden worden bij deze discussie en dat vaststelling moest plaatsvinden. Het zou toch heel triest zijn, als omwille van consensusvorming op welk niveau dan ook, maar in ieder geval niet buiten de Staten, deze uitspraak de Staten gewoon werd onthouden. De besluitvorming in dit huis vindt in een bepaalde volgorde plaats, maar er zijn zo veel moties voorgelegd die, als ze worden aangenomen, een sterk amendeerbare werking hebben dat wij u vragen hoe wij hiermee omgaan bij de besluitvorming. Moties en amendementen zijn in dit geval sterk bepalend voor de uit-
De VOORZITTER: Ik geef u meteen antwoord. De voorzitter van uw fractie heeft mij verzocht om de stemming over de moties vooraf te laten gaan aan de stemming over het voorstel, zoals het er na al dan niet aanvaarding van amendementen ligt. Dan hebt u nog even tijd om op adem te komen voordat u "ja" zegt. Of "nee".
Dan resten er nog twee inhoudelijke punten, te beginnen met de achterdeurproblematiek van de glastuinbouw in relatie tot motie M7 en motie M10. De gedeputeerde is daar wat ons betreft nog niet voldoende op ingegaan. Wij horen graag een nadere toelichting van hem hoe wij daarmee omgaan. Wij weten allemaal dat er in de verschillende bestemmingsplannen in dat gebied nog zo veel hectare glas is dat het onze plannen enorm kan doorkruisen. Het laatste punt heeft te maken met de behandeling van vandaag. Wij hebben vastgesteld dat er een verschil in interpretatie van SE 7 is tussen GS en een aantal fracties in deze Staten. Dat heeft ertoe geleid dat er een motie is ingediend. Die onduidelijkheid en onzekerheid is voor een aantal van ons niet weggenomen, hoewel er een juridisch advies ligt. Ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat wij nu in de finale besluitvorming zitten rondom het streekplan, maar dat dergelijke triviale vragen op dit moment nog op tafel liggen. In principe zou je toch mogen verwachten dat de voorbereiding zo goed is dat dit niet meer op dit niveau aan de orde hoeft te worden gesteld. Misschien is het goed dat de gedeputeerde ook op dit punt nader ingaat. Ik moest bij de heer Adamse nog even nadenken, toen hij vertelde dat het toch heel erg zonde is dat er wordt gebouwd in de Zuidplas, met name Westergouwe, de glastuinbouw et cetera. Ik verklap geen geheim - iedereen kent het stemgedrag van onze fractie - als ik zeg dat wij daar heel consequent in zijn geweest. Als ik het mij nog goed herinner, is op 12 november 2003 heel sterk gesproken over onder andere Westergouwe en ook over de glastuinbouw. Toen heeft D66 voorgestemd zonder een voorbehoud te hebben gemaakt, met de kanttekening dat de randvoorwaarden die vermeld waren door het Rijk ook een integraal onderdeel moesten zijn voor de verdere realisatie van Westergouwe. Ik kon zijn opmerking dus niet helemaal goed plaatsen. INGEDIEND IS: Amendement A8/5676, voorgesteld door de leden Ouwehand, Van Dieren en Eelkman Rooda-van der Made, inzake uitwerkingsbevoegdheid: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, besluiten, in het door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden conceptbesluit tot vaststelling van de tweede partiële herziening van het Streekplan Zuid-Holland Oost, onder het eerste en tweede gedachtestreepje, direct aansluitend aan de daar gestelde tekst, toe te voegen:
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17229
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
'De in het streekplan aangemerkte uitwerkingsgebieden worden ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten'; met dien verstande dat: 1. op bladzijde 10 van de concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost de in de onder '1.5 Hardheid en flexibiliteit, uitwerkingen' opgenomen tekst 'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en ter kennisneming gezonden aan Provinciale Staten.' wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: 'De uitwerkingen zijn onderwerp van overleg en inspraak en worden voor advies voorgelegd aan de PPC en ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten.'; 2. op bladzijde 40 van het concept tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost na de in de onder '6.4 Uitwerkingen' opgenomen tekst '(…) zoals bijvoorbeeld de Zuidplasgemeenten.' toe te voegen: 'Gedeputeerde Staten leggen de uitwerkingsplannen ter besluitvorming voor aan Provinciale Staten.' Toelichting: Er is in de tweede partiële herziening van het Streekplan ZuidHolland Oost een aantal gebieden opgenomen als uitwerkingsgebied, waarvan het de bedoeling is om deze op een later moment in te vullen en waarvoor op de plankaart deze gebieden gemarkeerd zijn met een arcering, zodat de bestaande functies zoals in het Streekplan Oost van 2003 aangegeven, vigeren tot de uitwerking is vastgesteld. De uitwerkingsgebieden betreffen een dermate groot en somtijds complex programma dat wij het noodzakelijk achten dit niet slechts ter kennisneming, maar ter besluitvorming aan PS voor te dragen." De heer HARMES (SP): Voorzitter. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen. Het openbaar vervoer, met name de lightrail, krijgt nog te weinig voorrang. Het probleem zit daarin dat de financieringsbasis eigenlijk te zwak is, omdat men te veel afhankelijk is van woningbouw die moet worden gerealiseerd langs die lijn. Met andere woorden, het staat haaks op de doelstelling van het Groene Hart of de optie om zo min mogelijk woningen te bouwen. Dat element is er niet uit gehaald; dat zit er nog steeds in. Een ander punt is de glastuinbouw. Dat zou beperkt moeten worden. In die zin sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer Ouwehand, die de achterdeurproblematiek nog eens aan de orde stelt. Ik zal alleen die amendementen en moties noemen waar wij voorstemmen. De heer Ouwehand heeft amendement A3 opnieuw ingediend. Ik heb het nog niet gezien, maar als het in de PvdA-zin voorligt gaan wij ermee akkoord. Ook amendement A4 inzake het Ringvaartdorp zullen wij steunen, evenals amendement A6. Wij steunen de moties M1, M10, M11 en M12. Ten slotte wil ik de gedeputeerde dankzeggen voor de uitgebreide beantwoording.
Harmes, Van Dijk en Ouwehand
De heer Helder heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de sociale woningbouw. Het is natuurlijk een politieke keuze geweest die zich conform de vastgestelde Woonvisie verdraagt. In dat licht hebben wij gehandeld en heb ik met de Zuidplasgemeenten overeenstemming bereikt dat het onze ambitie zal zijn om aan de voorkant van het plan ervoor te zorgen dat wij de onderkant van de woningmarkt ook goed bedienen, vanzelfsprekend naar behoefte. Ik kom bij RR2020. Sommigen van u hebben gesignaleerd dat Rotterdam de prioriteit bij de stadshavens legt. Ik heb er in eerste termijn een uitvoerig en lang verhaal over gehouden. Ik dacht dat het goed was om al die stappen nog een keer langs te lopen met de hele context. Ik kan niemand dwingen om zich te conformeren aan een ISP of aan een uitwerking die buiten je gemeente ligt. Rotterdam is zich er zeer wel van bewust wat zijn verantwoordelijkheid is, maar zal die afweging intern goed willen maken, waarvoor wij wel tijd moeten geven, om op basis daarvan de beslissingen te nemen over het Ringvaartdorp. Harde toezeggingen kan ik op dit moment niet aan Rotterdam vragen: u bouwt nu zo veel woningen in die dichtheden en in die kwaliteiten. Rotterdam heeft er enige tijd voor nodig. Dat mogen wij aan zo'n belangrijke stad in ons midden ook daarvoor geven, in het volste vertrouwen dat men tegelijkertijd een enorm commitment geeft op de Grondbank, op de regionale ontwikkelingsautoriteit en op de risicodragende participatie in de te ontwikkelen gebieden. Dat is meer dan alleen maar een papieren verklaring en erbij zitten. Ook in de stuurgroep is men volwaardig partner. Ik heb nog nooit hoeven stemmen in die stuurgroep omdat Rotterdam een ander standpunt vertolkte dan de anderen. Wij zijn er altijd in unanimiteit uitgekomen. Ik kom bij de achterdeur in de glastuinbouw. De heer Ouwehand heeft gevraagd of het nu op slot zit. Dat is een verkeerde vraag. De propositie in het streekplan is dat wij 80 hectare voor herstructurering beschikbaar maken. Die 80 hectare is nodig om glas van de ene naar de andere plaats te brengen, maar wel geconcentreerd. Daarbij kunnen wij niet in het huidige plangebied, waar rechten zijn, hier en daar verplaatsen. Wij willen juist die concentratie realiseren. Daarvoor creëren wij een gebied. Ik heb gezegd dat het een vervangingsvraag is. Zitten er in de huidige bestemmingsplannen nog rechten met mogelijkheden tot uitbreiding en wat doe je dan met die mogelijkheden? Bestemmingsplannen zijn de burger bindende planologische documenten. Als een burger het recht heeft om daar nog tot uitbreiding over te gaan, heeft hij dat. Dan kan ik, omdat ik op een andere plek een concentratie wil realiseren, niet zeggen dat het op die plekken weg moet. Op het moment dat wij bedrijven verplaatsen omdat het om vervangingsvraag gaat, kunnen wij niet toestaan dat er ter plekke nieuwe glastuinbouw wordt ontwikkeld. Dat zijn communicerende vaten. Dan moet de balans tussen wat er weggaat en wat erbij komt sluitend zijn. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Dat is mij helder, maar er spelen twee elementen een rol. Ten eerste is er nog bijna 100 hectare papieren glas in de diverse bestemmingsplannen. Dat is niet misselijk. Gedeputeerde VAN DIJK: U hebt goed geteld. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ongeveer 100 hectare.
Gedeputeerde VAN DIJK: Voorzitter. Ik wil in tweede termijn een paar dingen zeggen over de sociale woningbouw, waarna ik naar de amendementen en de moties ga.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17230 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
Gedeputeerde VAN DIJK: De rol garen, zullen wij maar zeggen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): U kunt het zelf nakijken. Daarnaast hebben colleges van burgemeesters en wethouders van de desbetreffende gemeenten binnen bestemmingsplannen vrijstellingsbevoegdheden, vaak tot zelfs grote aantallen vierkante meters, 10 tot 20% van de omvang. Als wij dat niet goed regelen met die gemeenten, dan lopen wij op bepaalde onderdelen achter de feiten aan. U weet net zo goed als ik dat, als er niet voortvarend wordt gehandeld, de beweging uit de glastuinbouw ons wel inhaalt. Dat moet je niet willen. Wij willen juist dat mooie plan waarvoor u zo knokt. Dan is het verstandig om er toch eens naar te kijken, uiteraard met behoud van rechtszekerheid voor de betrokken ondernemers. Ik ben het met u eens dat wij niet daarin kunnen inbreken. Maar het zou wel heel raar zijn, als dingen worden afgedwongen waar feitelijk geen planologische rechten voor zijn. Ik nodig u uit om dat te regelen in het verdere overleg met die gemeenten. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik kan er in het overleg met gemeenten wel aandacht voor vragen, maar ik kan het niet afdwingen. Dat is het verschil. Bovendien hebben wij op dat punt misschien wel een politiek verschil van mening. U zegt: zorg ervoor dat het helemaal op slot zit en dat, als er ergens iets komt, je ervan verzekerd bent dat er op een andere plek niet wat bij komt. Op het moment dat wij constateren door de glasmonitor dat wij die 5.800 hectare in Zuid-Holland benaderen of eroverheen gaan, nemen wij dat soort maatregelen rigoureus. Maar daar is nog lang geen sprake van. De 80 hectare waarover wij nu beslissingen nemen in dat streekplan, is vervangingsvraag. Die is bedoeld om bedrijven van een plaats weg te krijgen waar je andere functies wilt realiseren, om ze te herstructureren, te clusteren en geconcentreerd neer te zetten op een andere plek. Die balans moet sluiten. Tegelijkertijd zit er in de huidige bestemmingsplannen ruimte voor bedrijven. Die wordt altijd gegeven. Bedrijven hebben formeel recht op uitbreiding, 10% en in sommige gebieden 20%, afhankelijk van het type bebouwing dat zij willen neerzetten. Ik kan toch niet nu eventjes met u regelen dat wij hier ter plekke de rechtszekerheid voor die bedrijven wegnemen, zodat zij op termijn die ruimte niet meer hebben? Dat zou ingaan tegen al onze planologische procedures. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Met alle respect, u maakt er een karikatuur van. Ik heb het niet over die 80 hectare. Ik heb het er gewoon over dat wij iets willen in dat gebied en dat wij worden achterhaald door de feiten. Er kan een politiek verschil van mening zijn; dat was er ook in de vorige periode. Ik heb mij in ieder geval altijd aan mijn afspraken gehouden. Ik mag dat verwachten van de CDA-fractie en de CDA-fractie mag dat van de fractie van GROENLINKS verwachten. Ik ga ervan uit dat u zich er als gedeputeerde ook aan houdt. Wij hebben gezegd: 200 hectare concentratiegebied, 80 hectare schuifruimte. Het zou een duurzaam ingericht terrein worden. Er staan wat teksten op papier en er zou een monitor plaatsvinden, maar er zou ook een sanering plaatsvinden van papieren glas en versnipperd glas. Ik wil u graag aan die afspraak houden. Als dat niet meer kan, hoe kunnen wij dan in deze Statenzaal nog afspraken maken?
Van Dijk, Ouwehand en Klein Breteler
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Daar maak ik mij geen zorgen over. Ik maak mij er zorgen over dat wij zo meteen cumulatief 200, 100, 80 en eventueel nog vrijstellingsbevoegdheden krijgen en dat bepaalde uitwerkingen in die gebieden die op dit moment in het ISP en ook in deze partiële herziening zitten daardoor onmogelijk worden. Volgens mij is dat nooit de bedoeling geweest van de afspraken die wij in de vorige periode hebben gemaakt. Gedeputeerde VAN DIJK: Daar ben ik niet bij geweest. Ik weet alleen maar dat er in deze coalitie afspraken over zijn gemaakt hoe wij met glas in de Zuidplas omgaan en hoe wij die herstructurering een impuls geven. Dat is vervangingsvraag. Ik ben niet bereid om u hier toe te zeggen dat wij de situatie op slot zetten voor bestaande bedrijven die op hun eigen locatie nog het recht hebben om een zekere uitbreiding te realiseren, omdat wij anders over die 280 hectare heen gaan. Daarmee doe ik onrecht aan die bedrijven en de garanties die zij hebben gekregen doordat er bestemmingsplannen liggen. Daar kan ik niet zomaar op ingrijpen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik ben geen onredelijk mens. Ik vraag u om het met uw partners in het ISP-verband te bespreken, omdat het een gemeenschappelijk probleem is. Het moet op een goede manier worden geregeld. Gedeputeerde VAN DIJK: Als u mij vraagt of ik die zorg van u wil meenemen naar dat overleg om met de partners te bekijken hoe je dat op een goede manier reguleert, zodanig dat wij straks niet zitten met 400 hectare glas doordat al die rechten tot uitdrukking komen en op een plaats die wij niet willen, dan vindt u mij aan uw zijde. Dan wil ik er een gespreksonderwerp van maken hoe wij dat goed coördineren. Maar ik wil niet op voorhand rechten ontnemen door aan die gemeenten te vragen om op de desbetreffende gebieden zelfs bestemmingsplanwijzigingen te doen om de glasbestemming eraf te halen. De heer KLEIN BRETELER (CDA): De heer Ouwehand refereert aan de vorige periode. Ik kan mij herinneren dat hetzelfde probleem zich in diezelfde periode bij hetzelfde onderwerp heeft voorgedaan. Wij hebben altijd gezegd dat bestaande rechten niet kunnen worden gesaldeerd met het gewenste beleid. In die zin is het wel degelijk consistent. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Hier is geen verschil van mening over. Ik ben ook blij dat wij na het interruptiedebatje op hetzelfde niveau praten. Dan kan ik gelijk mijn volgende vraag stellen. Als u bereid bent om daarover met die gemeenten te overleggen, hoe organiseren wij het dan dat de Staten een terugkoppeling daarvan krijgen? Gedeputeerde VAN DIJK: Ik heb u al toegezegd dat u regelmatig de glasmonitor ziet. U kunt zien hoe het zich in de praktijk ontwikkelt. Verder heb ik de Staten al een aantal toezeggingen gedaan over het rapporteren over de voortgang van de uitwerking van alles wat wij doen. Zoals wij in de commissie hebben besproken, word ik geacht halfjaarlijkse rapportages te geven en informatiebijeenkomsten te organiseren, zodanig dat elk onderwerp daar kan worden geagendeerd.
Gedeputeerde VAN DIJK: In dit streekplan leggen wij precies vast wat ik heb te doen: 200 hectare nieuw, 80 hectare herstructureren. Dat was de opdracht. In dit streekplan en in het onderliggende ISP is gesteld dat het op duurzame wijze gebeurt. Dat hoeft u mij dan ook niet te zeggen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17231
Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas.
De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik ben het met het laatste eens, met het eerste niet. De monitor is zo grof dat de Zuidplas daarbij in het niet valt. Omdat het een belangrijk gebied is voor allerlei functies, pleit ik er toch voor om in het bijzonder in te zoomen op dit gebied. Gedeputeerde VAN DIJK: Als u nu agendeert dat u het onderwerp "realisatie glastuinbouw" teruggerapporteerd wilt hebben, is dat een belangrijk punt waarmee ik rekening heb te houden in mijn rapportage. Het helpt toch om een paar keer door te vragen om ergens te komen. Ik kom bij de amendementen en de moties. In eerste termijn heb ik voldoende gezegd over amendement A2. Amendement A7 is in de plaats gekomen van amendement A3. Dat gewijzigde amendement A3, nu vastgelegd in amendement A7, wil ik ondersteunen. Het komt tegemoet aan het interruptiedebatje dat ik in eerste termijn met de heer Keman en de heer Bouwman had en het is een vertaling van het resultaat. Laten wij dat in onderling overleg doen. De heer BOUWMAN (PvdA): Er zitten nog wel wat onvolkomenheden in de tekst. Onder het besluit staat nog de oude tekst en er staat nog de naam van de heer Ouwehand namens GROENLINKS onder. Dat is volgens mij niet de bedoeling. In die zin moeten er wat onvolkomenheden uit worden gehaald. Gedeputeerde VAN DIJK: Wat consequent vertaald moet worden, staat onder 2: toe te voegen "Gedeputeerde Staten stellen de uitwerkingsplannen vast gehoord Provinciale Staten". Dat is de overeenstemming waartoe wij in eerste termijn kwamen en die nu wordt vastgelegd. Die moet consequent worden vertaald. Is dat ook uw interpretatie, mijnheer Bouwman? Zo ja, dan kan ik ermee instemmen. De heer POTHARST (CDA): Er staat nog steeds een foutje in het amendement, helemaal vooraan onder het kopje "besluiten". Daar is de oude tekst blijven staan: ter besluitvorming voorgelegd aan Provinciale Staten. Dat moet eruit. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik ga ervan uit dat dit kan worden gecorrigeerd in een verbeterde expeditie, zodat wij straks echt weten waarover wij stemmen. De VOORZITTER: Ik wil graag de besluitvorming zo correct mogelijk hebben. Het gewijzigde amendement A3 is opnieuw genummerd en inmiddels in productie. Het heeft dus inmiddels een nummer gekregen. Als er weer een wijziging op komt, moet het opnieuw worden genummerd en in productie worden genomen. Dat wil ik wel graag zo doen om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te optimaliseren, ook als dat betekent dat wij de stemming even uitstellen totdat iedereen alles goed heeft kunnen bekijken.
Ouwehand, Van Dijk, Bouwman, Potharst, Voorzitter en Helder
verkeerde keuze. Het betekent dat wij scenario's uitwerken en daarmee Rotterdam onder druk zetten om ook tot convergentie en een keuze te komen. Uiteindelijk gaan wij er dan ook mee naar uw Staten om aan te geven welke scenario's wij hebben ontwikkeld en welke keuze wij gaan maken. Dan discussiëren wij er met u over om het vervolgens door GS te laten vaststellen en verder te gaan. Als wij dit zouden doen en als die hoge dichtheden niet realiseerbaar zijn vanwege de ontwikkelingen in Rotterdam, dan moeten wij een partiële herziening doen voor iets wat wij in 2015 bijvoorbeeld in lagere dichtheden zouden willen doen. U weet dat een partiële herziening zo'n anderhalf à twee jaar kost. Door de tijd die zo'n procedure kost gaat de slagvaardigheid van het openbaar bestuur er niet op vooruit. Als de Staten zeggen dat die scenario's onvoldoende zijn, dan ga ik liever met u toe naar een uitwerkingsopdracht. Dan doen wij het op dezelfde manier als met de andere uitwerkingopdrachten. Met amendement A6 heb ik geen moeite. Ik kom bij motie M1. Ik heb geluisterd naar de Staten en ik kan tellen. In het eerste dictum wordt GS verzocht binnen drie maanden duidelijkheid te geven. Mag ik voorstellen om daarvan te maken "in 2006"? Ik heb in eerste termijn toegezegd dat ik in het vierde kwartaal kom met de voorstellen over de ROA. De gemeenschappelijke regeling en de wijze waarop wij dan met de verevening omgaan worden dan concreet vormgegeven. Wij kunnen dan op basis van opnieuw een second opinion vragen van een juridisch adviseur en desnoods ook van VROM. Dat kunnen wij voegen bij de voorstellen over de ROA, zodat u dat pakket in een keer hebt. De heer HELDER (VVD): Wij hebben motie M1 in verband gebracht met motie M12. Die gaat over hetzelfde, maar ze zijn complementair. Gedeputeerde VAN DIJK: Die motie spreekt over zes maanden. Dat is diezelfde termijn. De heer HELDER (VVD): U zou ook kunnen zeggen "drie plus zes is negen", maar zo gaan wij niet met elkaar om. Gedeputeerde VAN DIJK: Voor het eind van het jaar! De heer HELDER (VVD): Het gaat mij erom dat een structurerend element in een streekplan dat wij willen vaststellen zo bepalend is dat die onzekerheid niet te lang boven de markt moet blijven hangen. Er zit nog een vakantieperiode tussen. Als het de te maken afspraken niet schaadt … Gedeputeerde VAN DIJK: Er zijn nog geen bestemmingsplannen, dus er kan toch nog niks.
Gedeputeerde VAN DIJK: Dat is een verzoek aan de heer Bouwman.
De heer HELDER (VVD): … dan wil ik motie M1 aansluiten op motie M12, waarbij wij de termijn van drie maanden stellen op zes maanden. Maar het mag wat mij betreft ook "in 2006" zijn, want wij zitten nu al in de vijfde maand.
U begrijpt dat ik, net als vanmorgen, het ongewijzigde amendement A3 niet kan overnemen en aanneming ervan sterk ontraad.
Gedeputeerde VAN DIJK: Uitstekend.
Vanochtend heb ik ook aanneming van amendement A4 ontraden. Het zou betekenen dat wij tegen de regio Rotterdam zeggen dat wij op dit moment niet aan andere zaken werken dan aan hoge dichtheden op Ringvaartdorp. Gelet ook op hetgeen ik u daarover vanmorgen heb verteld, lijkt mij dat absoluut een
De VOORZITTER: Betekent dit dat motie M1 wordt ingetrokken?
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17232 Tweede partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost; Zuidplas; Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006.
De heer HELDER (VVD): Motie M1 wordt niet ingetrokken. Motie M1 en motie M12 horen nu als het ware bij elkaar, dus ze moeten straks alle twee in stemming worden gebracht. Mijn vraag is alleen of "binnen drie maanden" moet worden veranderd in "in 2006" of "binnen zes maanden" … De VOORZITTER: Ik hoor het al. Wij gaan zo een korte derde termijn houden, want ik ga niet bij interruptie moties aanpassen. Dat is mij veel te ingewikkeld. Gedeputeerde VAN DIJK: Dan moet er een verbeterde expeditie komen. Dat was uw procedurele vraag. Ik heb vanochtend al toezeggingen gedaan over motie M2. Die is dan ook overbodig. Voor motie M3 geldt hetzelfde. Over motie M4 laat ik het oordeel aan de Staten. Vanochtend heb ik toezeggingen gedaan over motie M5 in die zin dat ik het convenant afsluit. Dit bevestigt nog eens dat ik dit doe. Op zichzelf is het overbodig, maar ik laat het oordeel aan de Staten en in eerste instantie aan de indieners om de motie al dan niet in stemming te brengen. Over motie M6 laat ik het oordeel aan de Staten. Hetzelfde geldt voor motie M7. Op motie M10 over de glastuinbouw heb ik net in het interruptiedebat al gereageerd. Deze motie is in de huidige vorm niet aanvaardbaar voor mij. Ik ontraad met kracht aanneming ervan, omdat de 80 hectare nodig is voor de concentratie en vanwege de grote onzekerheid die wij dan creëren bij de huidige glastuinbouw en de bedrijven in het gebied. Ik heb vanochtend gezegd niet zo'n behoefte te hebben aan motie M11. Het betekent dat wij dit niet alleen bij deze bestemmingsplannen moeten doen, maar ook bij alle andere bestemmingsplannen. Dan zouden wij er in het kader van de Regels voor ruimte over moeten spreken. De toelichting die de heer Bouwman in tweede termijn gaf, te weten dat er staat dat de provincie kijkt of een sociale paragraaf daadwerkelijk aanwezig is, is voor mij een andere invulling dan wij vanochtend hebben besproken. Motie M11 is voor mij aanvaardbaar in die zin dat ik er geen enkel probleem mee heb om te toetsen op de aanwezigheid van een sociale paragraaf. Als motie M1 wordt overgenomen, is motie M12 wat mij betreft overbodig. De moties hebben dezelfde strekking, maar vanwege de efficiency zou ik voorstellen om het bij motie M1 te houden. De heer KEMAN (PvdA): Voorzitter. Ik heb de gedeputeerde horen spreken over amendement A4 en mijn conclusie is dat blijkbaar de argumenten pro en contra voor hem en voor mijn fractie nogal uiteenlopen. Ik heb hem geen oordeel horen geven over dit amendement. Dat zou ik toch graag vernemen. Gedeputeerde VAN DIJK: Ik heb gezegd dat ik aanneming van dit amendement ontraad. De VOORZITTER: De vraag rijst of de Staten nu, door middel van een flitsende derde termijn, alles op orde kunnen krijgen en vervolgens tot afhandeling van dit voorstel kunnen komen. Overigens, als moties en/of amendementen worden gewijzigd, zullen die stukken moeten worden rondgedeeld. Ik vraag de woordvoerders of direct kan worden doorgegaan met de derde termijn.
Helder, Voorzitter, Van Dijk, Keman, Klein Breteler, Velthoen en Bakker
De heer KLEIN BRETELER (CDA): Ik stel voor dat er even wordt geschorst. De VOORZITTER: Dan lijkt het mij beter, de behandeling van dit voorstel even te schorsen en door te gaan met de behandeling van het volgende agendapunt. Mij blijkt dat de Staten met deze werkwijze kunnen instemmen. 3. VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN INZAKE DE VERORDENING FLORA- EN FAUNAWET ZUID-HOLLAND 2006.(5690) De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Velthoen, die na zijn rentree in de Staten thans voor het eerst het woord voert. De heer VELTHOEN (VVD): Voorzitter. Ik voer het woord mede namens de woordvoerders over dit onderwerp van de fracties van de PvdA, het CDA, SGP/ChristenUnie en de LPF. Bij de behandeling van de Verordening vrijstelling Flora- en Faunawet in januari 2003 heb ik reeds gewezen op het feit dat er in onze provincie uitbreiding van natuurgebieden plaatsvindt en dat dit een positieve invloed heeft op de fauna. Deze ontwikkelingen hebben echter ook een negatieve invloed op de aangrenzende landbouwgebieden. Ik heb toen al gewezen op het probleem van de overzomerende ganzen. Gelet op de problemen die men toen al kon zien aankomen, heeft de VVD-fractie de gedeputeerde verzocht om energie en geld te steken in het oprichten van een faunabeheereenheid die een faunabeheerplan zou kunnen opstellen. Voorzitter. Ik vind het zeer verbazingwekkend dat er bij mijn terugkeer in deze Staten, na drie jaar, nog steeds geen faunabeheerplan is. Dat geldt dan met name de ganzenparagraaf. Omdat deze paragraaf er nog niet is, stemmen de fracties namens welke ik spreek, in met het voorstel van het college. Bij deze vrijstelling gaat het niet om de vraag: hoeveel ganzen kan ik afschieten? Neen, het gaat om de vraag: hoe kunnen wij de populatie zo goed mogelijk in de hand houden? Een van de mogelijkheden is om eieren te schudden, welke methode in deze Staten breed wordt gedragen. Deze werkwijze leidt ook niet voortdurend tot de discussie die elke keer bij dit onderwerp veel emoties met zich brengt, in de zin van: je zal maar gans zijn of vanuit een andere positie geredeneerd - je zal maar agrariër zijn. Ik denk dat dit een van de beste methodes is en dat alle partijen zich hierin zullen kunnen vinden. Tegen deze achtergrond, voorzitter, zal de heer Bakker straks namens ons allen een motie indienen waarin het college wordt opgedragen om zo spoedig mogelijk met een faunabeheerplan te komen dat specifiek is gericht op de ganzenpopulatie. De VOORZITTER: Ik geef het woord aan de heer Bakker, die bij de behandeling van dit onderwerp de gelegenheid krijgt om voor het eerst het woord te voeren. De heer BAKKER (GROENLINKS): Voorzitter, geachte gedeputeerde en collega's. Het klopt, ik sta hier voor het eerst. En het gaat om een onderwerp dat ik voel. Met andere woorden: ik sta hier omdat ik bij het onderwerp betrokken ben.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17233
Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006.
Stelt u zich eens voor. Het is een mooie zomerdag en je bent gans. Je landt op het verkeerde terrein. Je hebt dan ook helemaal geen verbodsbord gezien. Je denkt: hier kan ik landen. Maar wat gebeurt er dan? Plots breekt de oorlog uit. De kogels vliegen je rond de oren. Voorzitter, dit tafereel willen wij in 2006 toch niet meer? De wijze waarop deze vraag wordt beantwoord, is afhankelijk van de besluitvorming van vanmiddag. Voorzitter. De Flora- en Faunawet van 2002 is anders ingericht dan de Jachtwet die eerder van kracht was. Immers, de Flora- en Faunawet gaat uit van een zorgplicht, zulks ten behoeve van alle wilde planten en dieren. Wij constateren dat het goed gaat met een aantal soorten, met name de ganzen. De ganzen in het Delta- en Veenweidegebied zijn in feite een succesverhaal geworden. Dat is geweldig maar het levert ook spanningen op. Je ziet dan dat er wordt gekozen voor een aanpak die rigoureuze gevolgen kan hebben. Als je dan gans bent, heb je pech. De kans bestaat immers dat je wordt afgeschoten. Dat kan toch niet waar zijn? Voorzitter. Mijn fractie twijfelt aan het effect van de nu voorgelegde regeling. Het kan niet waar zijn dat vrijstellingen op deze manier tot een goed beleid leiden. Ik voeg hieraan toe dat wij ons moeten realiseren dat een boer geen boer is om te doden. Het gaat om een boer die wil leven en wil laten leven. Daarmee komen wij terug bij het uitgangspunt van de Flora- en Faunawet. Om te voorkomen dat nu oncontroleerbare vrijstellingen worden verleend, moet er worden ingezet op goed beleid. Dat is een ander beleid dan wij nu zien. Onzes inziens moet in verband met de nu voorgestelde aanpak de vraag worden gesteld: wie heeft nou het probleem? Is dat de boer of is dat de provincie die in verband met dit faunabeleid de regie dient te voeren? Welnu, wij vinden dat de provincie kan laten zien wat het is om een goed faunabeleid te voeren, een beleid dat met de Flora- en Faunawet wordt beoogd. Hierbij moet worden bedacht dat de boeren eigenlijk niet zoveel bezwaar meer hebben tegen het opvangen van de ganzen wanneer zij daarvoor een vergoeding krijgen. Tegen die achtergrond is er sprake van een verkeerde aanpak als er wordt gekozen voor vrijstelling waarbij ganzen gewoon kunnen worden afgeschoten omdat ze toevallig op het verkeerde stuk land zijn geland. Die werkwijze moet je zo snel mogelijk afschaffen. Daarom, voorzitter, komen wij met enkele voorstellen. Het belangrijkste voorstel is al aangekondigd door de heer Velthoen: de breed gedragen motie waarin ervoor wordt gepleit, zo snel mogelijk tot een faunabeheerplan te komen. Door middel van de motie wordt voorgesteld om vóór 1 juli een plan van aanpak te presenteren zodat er nog in deze statenperiode een faunabeheerplan kan worden vastgesteld. Daarnaast komen wij met een amendement dat uit twee delen bestaat. Allereerst wordt beoogd, het tweede lid van artikel 3 te laten vervallen. Met dit lid wordt beoogd dat in een bijlage vermelde soorten zonder verstoringsmiddelen kunnen worden afgeschoten. Wij zijn van mening dat onder alle omstandigheden verstoringsmiddelen moeten worden ingezet. Deze noodzaak kom je ook tegen als je het Handboek Faunabeheer erop naslaat. Wat het tweede deel van het amendement betreft vinden wij het van belang dat deze verordening gedurende niet langer dan één jaar geldt. Dit is een stok achter de deur om ervoor te zorgen dat de verantwoordelijke partijen inderdaad komen tot een
Bakker
samenhangend populatiebeheer in plaats van een aanpak die vooral is gericht op schadebestrijding. INGEDIEND ZIJN: Motie M13/5690, voorgesteld door de leden Bakker, Vermeulen, J. Klein, Loose, Velthoen, Slingerland, Eelkman Rooda-van der Made en Schreuder, inzake een Plan van Aanpak faunabeheerplan overzomerende ganzen: "Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006; constaterende dat: - de bestrijding van overzomerende ganzen in Zuid-Holland geen samenhangend populatiebeheer kent door het ontbreken van een goedgekeurd faunabeheerplan van de faunabeheereenheid Zuid-Holland; - de Verordening vrijstellingen Flora- en Faunawet ZuidHolland 2006 vrijstellingen inhoudt voor het in de zomerperiode afschieten van vier soorten: wilde eend, brandgans, grauwe gans en kolgans (in de toelichting op de voordracht wordt gesteld dat de drie ganzensoorten uit bijlage 2 worden geschrapt zodra er een goedgekeurd faunabeheerplan is); overwegende dat: - de Flora- en Faunawet uitgaat van een eerste verantwoordelijkheid van de zorgplicht voor inheemse beschermde diersoorten van de provincie; - een samenhangend populatiebeheer op basis van een faunabeheerplan voor overzomerende ganzen de enige effectieve aanpak is; - een faunabeheerplan reeds te lang op zich heeft laten wachten; spreken uit dat het onaanvaardbaar zou zijn als het nog langer dan één jaar zou duren voordat een vastgesteld faunabeheerplan het schrappen van de genoemde ganzensoorten van de lijst mogelijk zou maken; dragen het college van Gedeputeerde Staten op om uiterlijk 1 juli 2006 een plan van aanpak te presenteren om nog in deze statenperiode een besluit te kunnen nemen over een faunabeheerplan overzomerende ganzen; en gaan over tot de orde van de dag. Amendement A10/5690, voorgesteld door de leden Bakker, Vermeulen en Schreuder, inzake benutten en inzetten van alternatieven: Ondergetekenden stellen Provinciale Staten van Zuid-Holland, in vergadering bijeen op 24 mei 2006, voor om het ontwerpbesluit met als titel "Verordening vrijstellingen Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006", als volgt te wijzigen: onderdeel A: laten vervallen artikel 3, lid 2; onderdeel B: wijzigen van artikel 7 in: "Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Provinciaal blad en geldt voor ten hoogste één jaar na heden. De "Verordening vrijstelling Flora- en Faunawet 2003" komt op de dag na bekendmaking in het Provinciale blad te vervallen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17234 Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006.
Toelichting: Uitgangspunt voor het faunabeleid is: neen, tenzij. De provincie heeft een zorgplicht voor de beschermde inheemse diersoorten. Het bestrijden door het afschieten in de zomerperiode van de vier schadesoorten, wilde eend, grauwe gans, kolgans en brandgans, zonder het benutten en inzetten van alternatieven, moet worden voorkomen. Het verlenen van vrijstellingen past daar niet in. Het is noodzakelijk dat er zo snel mogelijk een vastgesteld faunabeheerplan overzomerende ganzen beschikbaar komt. Dat vraagt inspanning van alle betrokken partijen. De heer VERMEULEN (SP): Voorzitter. Wie dit stuk leest, kan tot de conclusie komen dat vermindering van administratieve lastendruk belangrijker lijkt te zijn dan de bescherming van in het wild levende dieren. Het voorstel maakt in onze ogen wat dit betreft een duidelijke keuze. Wij volgen die keuze niet, ten eerste omdat onzes inziens met deze vrijstelling de Flora- en Faunawet verder wordt uitgehold. Die wet gaat ervan uit dat in het wild levende dieren worden beschermd en in principe met rust worden gelaten. Mocht het werkelijk nodig zijn om deze dieren te bestrijden, omdat er schade ontstaat, dan moeten er voor men overgaat tot afschot - eerst alternatieven worden ingezet. Dit brengt mij op ons tweede bezwaar. De beoogde vrijstelling staat voor vier soorten, genoemd in artikel 3, lid 2, afschot toe zonder inzet van alternatieven. Dit maakt deze soorten vogelvrij. Verder geldt - en dat is ons derde bezwaar - deze vrijstelling voor bijna de gehele provincie; enkele natuurgebieden worden uitgezonderd. Ook hier zien wij een probleem. Immers, voor veel ganzen- en eendensoorten geldt dat er vooral lokaal schade ontstaat in een aantal gebieden. Met andere woorden: met deze vrijstelling wordt veel meer ruimte gegeven dan in principe nodig is. In de commissie is uitvoerig gesproken over de foerageergebieden en het faunabeheerplan of, beter gezegd, het langdurig ontbreken van dit plan. Dit brengt ons op ons vierde bezwaar: op dit moment is er geen alternatief voor deze diersoorten waar het gaat om plaatsen waar zij een veilig en minder schadelijk heenkomen kunnen zoeken. Bij dit voorstel wordt louter van schadebestrijding uitgegaan, en niet van populatiebeheer. Als gevolg hiervan blijft men deze dieren opjagen en bestrijden, door de gehele provincie heen. De problemen worden op deze manier alleen maar verplaatst; er wordt niets opgelost. Gelukkig is een aantal fracties in staat gebleken om een goede motie te formuleren, zodat de gedeputeerde de opdracht kan worden gegeven om binnen een jaar met een duidelijk plan te komen. Voorzitter. Onze vijfde bezwaar tegen dit voorstel is dat een vrijstelling voor ons een veel te algemeen en niet controleerbaar middel is. In feite krijgt men als grondgebruiker op voorhand toestemming om te bestrijden en mag men zèlf beoordelen of andere oplossingen mogelijk zijn. De directe relatie met eventuele belangrijke schade is daarmee totaal weg terwijl dit toch de achterliggende gedachte zou moeten zijn. Verder is opvallend dat het college adviezen van het Faunafonds, de Vogelbescherming en de Faunabescherming naast zich neerlegt, zonder op geuite kritiek in te gaan. Al deze organisaties stellen hetzelfde: er kan alleen worden bestreden op grond van een duidelijk plan en niet door middel van een algemene vrijstelling.
Vermeulen, Schreuder en Van der Sar
Ook, voorzitter, zien wij praktische bezwaren op het terrein van het dierenwelzijn. In dit voorstel staat de volgende mooie zin: "Naast afschot maken wij het ook mogelijk om dieren te verwonden en te bemachtigen.". Ik heb mij altijd al afgevraagd wat er wordt gedaan met "verwonde en bemachtigde dieren". Wordt daarvoor de dierenambulance gebeld? Gaat men hiermee naar het asiel? Of krijgen die dieren alsnog een kogel door de kop geschoten? In elk geval: als wij oproepen tot het verwonden van dieren, lijkt mij dat niet zo beschaafd. Onze kritiek is duidelijk. Wij wensen niet mee te werken aan een verdere uitholling van de Flora- en Faunawet en wij wensen ook geen vogelvrijverklaring van de grauwe gans, de brandgans, de kolgans en de wilde eend. Wij pleiten voor een aanpak die uitgaat van beheer en controleerbare bestrijding, en niet van vrijstelling. Zolang er van de door ons gewenst aanpak nog geen sprake is, houden wij liever de bestaande regeling in stand. Mevrouw SCHREUDER (D66): Voorzitter, collega's. Het kan niet de bedoeling zijn dat dieren voedsel opeten dat voor mensen wordt verbouwd. Het is ook niet de bedoeling dat natuurschoon door dieren wordt opgegeten. Daar staat tegenover dat vrijstellingen nooit een vrijbrief mogen worden voor het lukraak afschieten van vogels. Dat dient ècht een laatste redmiddel te zijn en het moet ook werkelijk de aangewezen dieren betreffen, in de aangewezen periodes. De Faunabescherming wijst erop dat controle moeilijk kan worden gerealiseerd. Wij dringen erop aan dat die controle niettemin zo goed mogelijk wordt uitgevoerd. De fractie van D66 pleit voor een snelle afronding van de opstelling van het faunabeheerplan, zoals bedoeld in de motie. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij zo lang zonder een zo belangrijke plan zitten. Wanneer de schade jaar na jaar toeneemt, is het noodzakelijk dat een fatsoenlijk plan ten grondslag ligt aan afspraken op dit terrein. Wanneer het plan er snel komt, behoeven de vrijstellingen maar voor één jaar te gelden. Voorzitter. De fractie van D66 is op dit gebied niet principieel tegen radicale maatregelen, maar de proportionaliteit moet wel goed in de gaten worden gehouden. Populatiebeheer, schadevergoeding en verstoring hebben de voorkeur boven afschot, maar laten wij vooral haast maken met het opstellen van een goede en fatsoenlijke regeling. Gedeputeerde VAN DER SAR: Voorzitter. De heer Bakker bezorgt mij een nieuwe ervaring; hij brengt mij de motie en het amendement nog even na. Ik zal die stukken straks lezen en ik zal proberen om er in tweede termijn op een goede manier op in te gaan. Naar aanleiding van het betoog van de heer Velthoen kan ik zeggen dat het beleid dat in Zuid-Holland voor een aantal diersoorten wordt gevoerd, effectief is. Immers, gebleken is dat er voldoende ruimte is om populaties te laten groeien. Dit betekent dat wij andere problemen op ons af zien komen. In het kader van de Flora- en Faunawet hebben wij een groep van deskundigen, de Faunabeheereenheid, uitgenodigd om te komen tot een faunabeheerplan. Dat plan hebben wij enige jaren geleden vastgesteld waarbij is geconstateerd dat het hoofdstuk betreffende de ganzen nader zou moeten worden ingevuld.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17235
Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006.
Ik heb hierover in het vroege voorjaar van 2006 met de genoemde commissie gesproken. Gevraagd is waar het ganzenhoofdstuk blijft, mede omdat wij te maken hebben met toenemende landbouwschade. De vraag rijst hoe die schade kan worden voorkomen. De beste methode is, voorzitter, dat wordt voorkomen dat grote aantallen ontstaan. Een effectief middel is bestrijding op de plaats van het ontstaan, met andere woorden: het schudden of rapen van eieren. Dit is niet op alle plaatsen in de provincie mogelijk. Het gevolg is dat men op een aantal plaatsen, met name landbouwgebieden, wordt geconfronteerd met grote aantallen foeragerende dieren. In dergelijke situaties is het, binnen de regels van de Flora- en Faunawet, toegestaan om de dieren te verwonden en te verontrusten. In een aantal gevallen is ook afschot toegestaan. Inderdaad, stel je voor dat je gans bent. Dan kan het zijn dat je denkt: ik ga hier foerageren. Vervolgens blijkt het om een landbouwgebied te gaan waarvoor een vrijstelling geldt om foeragerende dieren te verstoren middels afschot. Het kan dan zijn dat je met de kogel wordt geconfronteerd. Onder de Jachtwet gold een ander systeem. Gelet op de nu geldende zorgplicht dienen wij op een andere manier om te gaan met het bieden van alternatieve mogelijkheden: door middel van bejaging en verontrusten kan er worden verjaagd. Verschillende systemen zijn denkbaar. In een aantal gebieden is in het verleden gewerkt met een ontheffing. Het betreft hier een in administratieve zin ingewikkelder methode. Deze werkwijze vergt van boeren, jagers en faunabeheereenheden, maar ook van het ambtelijke apparaat van de provincie bemoeienis per geval, terwijl de uiteindelijke uitslag hetzelfde zal zijn: het wordt toegestaan om schadeveroorzakende dieren te verwonden, te verontrusten of te verjagen door middel van bejaging. Voorzitter. Op grond van resultaten en ervaringen, opgedaan in de afgelopen jaren op basis van ontheffing, heeft het college gemeend dat het het komende jaar zou kunnen middels vrijstelling. Daarvoor hebben wij een verordening voorbereid. Die verordening zou er anders uit kunnen gaan zien op het moment dat het faunabeheerplan, het hoofdstuk ganzen, is ingevuld. Het is duidelijk dat de Staten nu zeer breed door middel van een motie aangeven dat dit hoofdstuk er nu snel moet komen opdat men - met inachtneming van schadebestrijding, vermindering van administratieve lastendruk en populatiebeheer - tot een goede aanpak komt. Voorzitter. Als hier de indruk wordt gewekt dat, als gevolg van populatiebeheer op basis van het faunabeheerplan, de maatregelen verontrusten, verwonden en verjagen door middel van bejaging niet meer nodig zouden zijn, is dat zeker niet mijn conclusie. Dit komt ook niet overeen met de wijze waarop ik hierover met de Faunabeheercommissie heb gesproken. Men denkt dat er ook na de invulling van het faunabeheerplan gebieden zullen zijn waar de ganzen moeten worden verontrust en middels bejaging moeten worden verjaagd naar gebieden waar zij ongestoord kunnen foerageren. Er moet rekening mee worden gehouden dat ook er ook dan met ontheffing of vrijstelling moet worden gewerkt. Inderdaad, voorzitter, hebben wij ons laten leiden door schadebestrijding en vermindering van de administratieve lastendruk. Verschillende sprekers wijzen erop dat op een aantal plaatsen zal worden bejaagd om te verjagen zonder dat andere maatregelen worden getroffen. Daar ben ik niet zo bang voor. In een
Van der Sar, Vermeulen en Voorzitter
aantal situaties zal er nog steeds aanzienlijke schade ontstaan, tot een niveau dat hoger is dan 250 euro per geval. Om een beroep te kunnen doen op schade-uitkering uit het Faunafonds is het noodzakelijk dat men ook alternatieve maatregelen treft. Daar hoort bij dat in het landelijke gebied linten worden opgehangen om de ganzen af te schrikken. Met andere woorden: je zult maar gans zijn als je landt op een terrein waar dergelijke linten hangen; dan neem je bepaalde risico's. Wat de ervaringswereld van de ganzen betreft is gebleken dat ze daar waar ze het risico lopen dat ze worden verjaagd, niet meer terugkomen. Dit is een onderdeel van de systematiek zoals die nu wordt voorgesteld. Hoe dan ook, de inzet van alternatieve maatregelen zal steeds aan de orde zijn. Voorzitter. Nog vanmiddag zal ik contact opnemen met de voorzitter van de Faunabeheercommissie om het vierkante verhaal waarmee de Staten nu zijn gekomen, bij hem te deponeren. Ik zal daaraan de vraag toevoegen welke hulp hij wellicht vanuit ons huis nodig heeft om zo snel mogelijk tot invulling van het ganzenhoofdstuk te komen. De heer VERMEULEN (SP): Voorzitter. De gedeputeerde stelt dat er altijd sprake zal zijn van het treffen van alternatieve maatregelen. Ik maak hieruit op dat in principe het tweede lid van artikel 3 gewoon kan worden geschrapt. Gedeputeerde VAN DER SAR: Wat mij betreft zou dat niet moeten gebeuren omdat de verordening is gebaseerd op het totale faunabeleid. Bovendien dient deze verordening te voldoen aan een aantal voorwaarden. Op grond hiervan is de verordening artikelsgewijs ingericht. Voorzitter. Ik constateer dat het betoog van de heer Vermeulen neerkomt op: de verordening krijgt onze steun niet, maar wij steunen de motie wel. Is deze conclusie juist? De heer VERMEULEN (SP): Ik heb de motie mede-ondertekend... Gedeputeerde VAN DER SAR: Stemt u ermee in dat er een verordening tot stand komt inclusief de motie die de steun van uw fractie verkrijgt? De VOORZITTER: Voor de zuiverheid wijs ik erop dat een motie nooit deel uitmaakt van een verordening, wél van het debat. Gedeputeerde VAN DER SAR: Het is in het kader van dit debat dat ik de heer Vermeulen vraag of het feit dat zijn fractie de motie steunt, betekent dat hij bij aanvaarding van die motie de verordening steunt. De heer VERMEULEN (SP): Daar moet ik nog even naar kijken maar ik verwacht dat wij grote bezwaren tegen de verordening blijven houden. Gedeputeerde VAN DER SAR: Dat is dan helder. Voorzitter. Mevrouw Schreuder kan ik zeggen dat ik heb getracht om aan te geven dat wij, binnen de mogelijkheden van de Flora- en Faunawet, proportionaliteit nastreven. Als wij kunnen beschikken over het nog ontbrekende hoofdstuk, kunnen wij snel komen met een voorstel tot vaststelling van het faunabeheerplan in zijn complete vorm.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17236 Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006.
Dit kan vergezeld gaan van een aanpassing van de verordening, zulks op basis van dat nieuwe faunabeheerplan. Het is op grond daarvan dat vervolgens ontheffingen en vrijstellingen kunnen worden verleend. De heer VELTHOEN (VVD): Voorzitter. Ik dank de gedeputeerde voor zijn beantwoording en vooral ook voor de toezegging dat, wanneer de motie wordt aangenomen, hij nog vanmiddag contact opneemt met de voorzitter van de Faunabeheercommissie. Mijn conclusie is dat het indienen van deze motie heeft geholpen om hierop wat meer druk te zetten. Na overleg met de fracties van de PvdA, het CDA, SGP/ChristenUnie en de LPF kan ik mede namens deze fracties over het ingediende amendement zeggen dat het onzes inziens niet had moeten worden ingediend. Wij beschouwen het als overbodig. Wij kunnen er niet mee instemmen dat het tweede lid van artikel 3 vervalt. Ook gaan wij niet akkoord met de voorgestelde wijziging van artikel 7. Overigens, de formulering "geldt voor ten hoogste één jaar" treft men ook in de motie aan. De heer BAKKER (GROENLINKS): Voorzitter. Ook ik dank de gedeputeerde voor zijn antwoorden. Ook voor ons is duidelijk dat in een beheersituatie afschot niet onder alle omstandigheden principieel kan worden afgewezen. Echter, dat is iets anders dan wanneer er wat dit betreft sprake is van vrijstelling. Als je iets dergelijks doet, doe je het in een bepaalde samenhang en slechts in het uiterste geval. Ik meen, voorzitter, dat de gedeputeerde nog niet is ingegaan op de foerageergebieden. Als er wordt gesproken over populatiebeheer, in een bepaalde samenhang, moet er mijns inziens verder worden gegaan dan alleen de populatie verjagen door bejagen. Er moeten mogelijkheden zijn om de ganzen op te vangen. Het is aan de boer om in plaats van tarwe te verbouwen ganzen te huisvesten; ook dát kan een bepaalde opbrengst opleveren. Worden ganzen in het ene gebied verjaagd, dan zullen ze in een ander gebied, wellicht een andere provincie, landen. Wij zien dit dan ook niet als een duurzame oplossing. Voorzitter. Waarom, naast de motie, nog een amendement? Wij vinden het belangrijk dat er een signaal uitgaat naar alle hierbij betrokken partijen en dat dat geen vrijblijvend signaal is. Wij hebben het amendement niet ingediend om een doublure tot stand te brengen, maar om de partijen die op dit gebied verantwoordelijkheid dragen, te laten weten dat deze bijzondere situatie niet langer dan een jaar kan duren. Natuurlijk, de intenties die in de motie zijn verwoord, zijn voor ons leidend maar wij staan achter het amendement als stok achter de deur opdat partijen duidelijk wordt gemaakt dat het zo niet langer kan. De heer VERMEULEN (SP): Voorzitter. Wij zijn blij dat de motie leidt tot een versnelling; ik onderschrijf de woorden daarover van de heer Velthoen. Echter, wij blijven een probleem hebben met de vrijstelling met betrekking tot de genoemde vier soorten. Daarvoor behoeven blijkbaar geen alternatieve middelen te worden ingezet. Als de gedeputeerde aangeeft dat er in feite áltijd sprake zal zijn van de inzet van preventieve middelen, lijkt mij deze vrijstelling overbodig.
Van der Sar, Velthoen, Bakker en Vermeulen
ling veel en veel te ruim vinden, zullen wij tegen deze regeling stemmen. Gedeputeerde VAN DER SAR: Voorzitter. Wat afschot en bejaging betreft onderstreep ik nog eens dat op dit moment de populatie zorgwekkend groeit. De vraag rijst of Nederland op de plaatsen waar de ganzen foerageren, wel in voldoende mate voedsel kan leveren. De heer Bakker duidt tegen die achtergrond op het beschikbaar krijgen van foerageergebieden en de rol die de landbouw daarbij kan spelen. Welnu, daar zijn wij in Nederland nadrukkelijk mee bezig. Op bepaalde plaatsen, waaronder Friesland, gaat dat goed. Daar zou men méér ganzenfoerageergebied willen hebben dan beschikbaar wordt gesteld. In Zuid-Holland gaat het tot nu toe minder goed. De bereidheid van de landbouwsector om langjarige afspraken te maken over het beschikbaar stellen van grasland en ingezaaide graanpercelen verloopt daar slecht. De organisatie Natuurlijk Platteland West hebben wij gevraagd om met de boerenorganisaties gesprekken aan te gaan. Ook zijn er excursies naar Friesland geweest, inclusief overleg met de boeren aldaar. Niettemin blijft de Zuid-Hollandse boer van mening dat de vergoeding voor ganzenfoerage laag is. De conclusie moet zijn dat de bereidheid van boeren en terreinbeherende instanties in Zuid-Holland om ganzenfoerageergebieden beschikbaar te stellen, te gering is. Het maken van langjarige afspraken en het neerleggen daarvan in overheidsdocumenten zijn zodanig verplichtend van karakter dat men, alvorens te overwegen om "ja" te zeggen, nadrukkelijk wil spreken over de daarbij behorende regelgeving. Wij zijn er met betrekking tot een aantal gebieden in ZuidHolland in geslaagd om op vrijwillige basis ervaringen op te doen met ganzenfoerageergebieden. Ik verwijs naar de Krimpenerwaard, de Alblasserwaard en de Hoeksche Waard. Het is mogelijk dat die ervaringen zodanig zijn dat ze ons in staat zullen stellen om voor een aanmerkelijk gedeelte van de populatie foerageerruimte beschikbaar te stellen. Dan wordt het mogelijk om ganzen te verjagen van landbouwpercelen waar ze níet mogen foerageren en waar ze schade aanrichten. Echter, op dit moment is een en ander nog in ontwikkeling en bestaat er nog geen evenwicht tussen de beschikbare oppervlakte foerageergebied en rustgebied enerzijds en de aantallen ganzen die nu aan de orde zijn anderzijds. In mijn ogen betekent dit dat wij gedeelten van België nodig hebben om een deel van de op dit moment in ons land aanwezige ganzen te huisvesten. Om ze duidelijk te maken dat ze elders moeten zijn, zullen we ze moeten verjagen met behulp van de genoemde middelen. De heer BAKKER (GROENLINKS): Moet ik uit uw betoog opmaken dat de provincie, waar het gaat om de vergoedingen voor het opvangen van ganzen, niet wenst over te gaan tot ophoging, zulks in vergelijking met andere gebieden in Nederland? Is de provincie bereid om wat dit betreft een eigen verantwoordelijkheid te nemen of sluit men zonder meer aan bij landelijk beleid? Het lijkt mij van wezenlijk belang dat de provincie ZuidHolland hier kiest voor een rol die afwijkt van de meer landelijk-centralistische lijn.
Verder kan ik mij vinden in het betoog van de heer Bakker over het amendement. Inderdaad, het amendement kan, naast de motie, een stok achter de deur zijn. Motie en amendement kunnen elkaar versterken en dus behoeft het amendement niet per definitie overbodig te zijn. Omdat wij het middel vrijstel-
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17237
Verordening Flora- en Faunawet Zuid-Holland 2006; tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost: Zuidplas.
Gedeputeerde VAN DER SAR: Ik neem het u niet kwalijk dat u het niet weet, maar wij hebben met de Staten de overgang van de Jachtwet naar de Flora- en Faunawet doorgemaakt. Daarbij is de uitspraak gedaan dat geen extra provinciale middelen worden ingezet ten behoeve van terreinbeheerders. Dat is de bandbreedte waarbinnen het college dit beleid invult; zo hebben wij het tot nu toe gedaan. Als u van oordeel bent dat de provincie Zuid-Holland wat dit betreft met andere voorstellen dient te komen, nodig ik u uit om daarop nader in te gaan bij de behandeling van de begroting of andere financiële stukken. Bij dergelijke gelegenheden kan worden aangegeven waar middelen vandaan moeten worden gehaald om ingezet te worden ten behoeve van foerageergebieden. De heer BAKKER (GROENLINKS): Ik maak uit uw betoog op dat u eigenlijk wel behoefte heeft aan verdergaande mogelijkheden maar dat u daarvoor nu geen ruimte heeft. Welnu, het is aan ons allen om hier verstandig mee om te gaan. Het is aan de Staten. Gedeputeerde VAN DER SAR: Ik moet wennen aan de manier waarop u luistert... Ik herhaal dat de Staten het college een bepaalde bandbreedte hebben meegegeven. Die bandbreedte houdt in dat de provincie voor dit onderwerp ambtelijke energie kan inzetten - dat mag wat geld kosten - maar dat het beheer behoort bij het rijksbeleid. Voorzitter. Het is duidelijk dat de motie met brede steun zal worden aangenomen. Daarentegen moet de aanvaarding van het amendement worden ontraden. Over het laten vervallen van het tweede lid van artikel 3 kan verschillend worden gedacht; dat blijkt ook uit deze discussie. Waar het gaat om de inwerkingtreding en de looptijd van deze verordening, denk ik dat wij ons ervoor moeten inspannen dat de verordening wordt aangepast zodra het nieuwe hoofdstuk van het Faunabeheerplan beschikbaar is. Mijn inzet is erop gericht dat dit nog in deze statenperiode gebeurt. Mocht dit, om welke reden dan ook, niet lukken dan hebben belanghebbenden - ik denk aan grondgebruikers, terreinbeheerders, jagers enzovoorts - er recht op te weten waar zij aan toe zijn. In dat geval loopt de verordening gewoon door en komen wij op een later moment met aanpassingen. IN STEMMING KOMT AMENDEMENT A10/5690. HET AMENDEMENT WORDT BIJ HANDOPSTEKEN VERWORPEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GROENLINKS en D66 voor deze motie hebben gestemd. HET VOORSTEL WORDT ZONDER STEMMING AANGENOMEN. De VOORZITTER: De aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks en D66 verkrijgen de aantekening dat zij geacht wensen te worden, tegen het voorstel te hebben gestemd.
Van der Sar, Bakker, Voorzitter, Helder en Ouwehand
2. VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN INZAKE DE TWEEDE PARTIËLE HERZIENING VAN STREEKPLAN ZUIDHOLLAND OOST, ZUIDPLAS. (5676). De VOORZITTER: Ik constateer dat amendement A7 is vervangen door amendement A9. De heer HELDER (VVD): Voorzitter. In derde termijn beperk ik mij tot de moties en de amendementen. Wij geven steun aan amendement A2 omdat wij hebben begrepen dat amendement A4 wordt ingetrokken. Amendement A3 is inmiddels A9 geworden; ook dat amendement kunnen wij steunen. Wij vinden het voldoende wanneer in deze context Provinciale Staten worden gehoord. Ik doel nu op de situatie waarin de uitwerkingsbevoegdheid voor een gebied door GS in afwijkende zin wordt vertaald, buiten de kaders zoals vastgelegd in het streekplan. De Staten komen dan weer aan het woord en kunnen dan met een initiatiefvoorstel komen. Wij menen dat op deze manier de positie van de Staten op voldoende wijze wordt gewaarborgd. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Ik wijs erop dat amendement A8 een eigenstandig amendement is, evenals amendement A9. Ik ken u als een consistent persoon en ik onderstreep dat in het voorstel datgene wat in amendement A9 wordt bedoeld, al wordt vermeld. Ik had verwacht dat de fractie van de VVD dit amendement overbodig zou vinden. Mijns inziens biedt amendement A8 de Staten meer zekerheid om toch nog een oordeel te kunnen uitspreken. De heer HELDER (VVD): Als je een maximum aan zekerheid wilt, wordt daarmee mijns inziens de slagvaardigheid van de besluitvorming beperkt. Ik denk dat amendement A8 kan leiden tot ernstige vertraging van de hele planologische uitwerking. Als wij kiezen voor ontwikkelingsplanologie moeten wij ook voldoende ruimte laten voor die intentie van de Wet op de ruimtelijke ordening. Wij menen dat die ruimte aan de orde is bij amendement A9. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Die vertraging is mijns inziens niet reëel. Wij praten hierbij over een uitwerkingsgebied dat in de Staten moet terugkomen. Als wij echt voortvarend aan de gang waren gegaan, zou er geen sprake zijn geweest van een uitwerkingsgebied. Bovendien, onze kaderstellende bevoegdheid gaat verder dan alleen maar gehoord worden. De kaders voor de uitwerkingsgebieden zijn nog lang niet allemaal vastgelegd. De heer HELDER (VVD): Wij stellen nu wél het streekplan vast en daarin komen de kaders aan de orde; daar gaan wij over. Op het moment dat blijkt dat bij een uitwerking die kaders niet worden gehonoreerd, kunnen wij als Provinciale Staten altijd nog onze bevoegdheden benutten. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voorzitter. Ik stel vast dat de VVD-fractie afwijkt van een eerder door haar uitgezette lijn.
IN STEMMING KOMT MOTIE M13/5690. DE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. DE VERGADERING WORDT ENKELE MINUTEN GESCHORST. AAN DE ORDE IS DE VOORTZETTING VAN DE BEHANDELING VAN:
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17238 Tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost: Zuidplas.
De heer HELDER (VVD): Voorzitter. Wij geven steun aan amendement A6. Motie M1 zal worden vervangen door een nieuwe motie M14 waarin de termijn van drie maanden wordt vervangen door de termijn van zes maanden. Verder hebben wij begrip voor het argument om te zijner tijd, aan de hand van het Meerjarenprogramma infrastructuur, in relatie met de begroting de discussie verder te voeren. Voorts komen de prioriteiten op het terrein van de infrastructuur aan de orde bij de behandeling van bestemmingsplannen. Op deze wijze kunnen hier gedane verzoeken worden gehonoreerd. Overigens wijs ik erop dat in motie M6 een vergelijkbaar verzoek is verwoord om met het Rijk een commitment aan te gaan om de middelen voor de Zuidplas naar voren te halen. Motie M2 trekken wij in. Wij zullen steun geven aan de moties M3 tot en met M7. De moties M10 en M11 steunen wij niet. Motie M12 beschouwen wij als complementair en verkrijgt onze steun. De VOORZITTER: Aangezien motie M2 is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit. Ik constateer dat motie M1 is vervangen door motie M14. De heer POTHARST (CDA): Voorzitter. Amendement A2 zullen wij steunen maar dat geldt uiteraard niet voor amendement A4. Gelet op de door het college gegeven antwoorden zullen wij motie M14 steunen. De heer VAN DIEREN (SGP/ChristenUnie): Voorzitter. Mijn fractie zal motie M11 steunen. De heer BOUWMAN (PvdA): Voorzitter. Amendement A2 zullen wij steunen. Amendement A4 trekken wij in. Verder geven wij geen steun aan amendement A8. De VOORZITTER: Aangezien amendement A4 is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van de beraadslaging meer uit. De heer HARMES (SP): Voorzitter. Nu amendement A4 is ingetrokken, zullen wij amendement A2 steunen. Verder wijs ik erop dat wij ten aanzien van dit streekplan een voorbehoud maken, hetgeen te maken heeft met de koppeling van het openbaar vervoer aan de woningbouwlocaties. Wij zullen dan ook tegen het streekplan stemmen. De VOORZITTER: Aangezien de gedeputeerde het woord niet verlangt, kan de beraadslaging worden gesloten. Allereerst zal worden gestemd over de amendementen. Vervolgens zal, op verzoek van de fractie van GROENLINKS en bij wijze van uitzondering, over de moties worden gestemd. Ten slotte wordt het voorstel, zoals het dan luidt, in stemming worden gebracht. Er zal nu allereerst worden gestemd over de amendementen A2, A6, A8 en A9. IN STEMMING KOMT AMENDEMENT A2/5676. DIT AMENDEMENT WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. IN STEMMING KOMT AMENDEMENT A6/5676. DIT AMENDEMENT WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN.
Helder, Voorzitter, Potharst, Van Dieren, Bouwman en Harmes
De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GROENLINKS, de SP, D66, de SGP/ChristenUnie en de LPF voor dit amendement hebben gestemd. IN STEMMING KOMT AMENDEMENT A9/5676. DIT AMENDEMENT WORDT BIJ HANDOPSTEKEN AANGENOMEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GROENLINKS, de SP en D66 tegen dit amendement hebben gestemd. Vervolgens zal er worden gestemd over de moties M3 t/m M7, M10 t/m M12 en M14. IN STEMMING KOMT MOTIE M3/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN VERWORPEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de LPF, de SGP/ChristenUnie, D66 en GROENLINKS, in totaal 29, voor deze motie hebben gestemd. De overige leden, in totaal 34, hebben tegen deze motie gestemd. IN STEMMING KOMT MOTIE M4/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN AANGENOMEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van D66 en de SP tegen deze motie hebben gestemd. IN STEMMING KOMT MOTIE M5/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. IN STEMMING KOMT MOTIE M6/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. IN STEMMING KOMT MOTIE M7/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN AANGENOMEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de VVD, de SGP/ChristenUnie en de LPF, in totaal 40, voor deze motie hebben gestemd. IN STEMMING KOMT MOTIE M10/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN VERWORPEN. De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66, GROENLINKS en de SP voor deze motie hebben gestemd. IN STEMMING KOMT MOTIE M11/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN VERWORPEN.
IN STEMMING KOMT AMENDEMENT A8/5676. DIT AMENDEMENT WORDT BIJ HANDOPSTEKEN VERWORPEN.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17239
Tweede partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland Oost: Zuidplas; gewijzigde begroting Regio Randstad en zienswijze PS concept-Jaarrekening 2005 en ontwerp-Begroting 2007.
Voorzitter, Ouwehand, Adamse, Eelkman Rooda-van der Made en Schuringa
De VOORZITTER: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66, de SP, GROENLINKS en de SGP/ChristenUnie, in totaal 29, voor deze motie hebben gestemd.
Voorzitter. In de komende periode zal er worden gediscussieerd over de toekomst van het Middenbestuur. Ik denk dat die discussie meer duidelijkheid zal bieden over de toekomst van Regio Randstad. Het lijkt mij belangrijk voor de mensen die daar werken, dat deze duidelijkheid er komt. Immers, het is bijzonder frustrerend wanneer je ergens werkt en duidelijk is dat de poten onder je stoel vandaan worden gezaagd.
IN STEMMING KOMT MOTIE M12/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. IN STEMMING KOMT MOTIE M14/5676. DEZE MOTIE WORDT BIJ HANDOPSTEKEN MET ALGEMENE STEMMEN AANGENOMEN. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voorzitter. Ik verzoek u de vergadering voor enkele minuten te schorsten. DE VERGADERING WORDT VOOR ENKELE MINUTEN GESCHORST. IN STEMMING KOMT HET VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN ZOALS HET LUIDT NA DE AANVAARDING VAN DE AMENDEMENTEN A2, A6 EN A9/5676. De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. De heer OUWEHAND (GROENLINKS): Voorzitter. Vooraf hadden wij in onze fractie de afspraak gemaakt dat wij met betrekking tot de aanvaarde amendementen een bepaalde "ondergrens" zouden hanteren. Aan de hand daarvan zouden wij nagaan of het voorstel voor ons aanvaardbaar zou zijn, of niet. Wat voor ons bijzonder zwaar weegt, is de besluitvorming over de amendementen A8 en A9. Onzes inziens is het gevolg hiervan dat de Staten te weinig invloed hebben. Ik voeg hieraan toe dat wat ons betreft het onderwerp glas op een onbevredigende manier is geregeld. Wij hebben besloten om tegen dit voorstel te stemmen. De heer ADAMSE (D66): Voorzitter. Dat geldt ook voor ons. HET VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN WORDT ZONDER STEMMING AANGENOMEN. De VOORZITTER: De aanwezige leden van de fracties van GROENLINKS, de SP en D66 verkrijgen de aantekening dat zij geacht wensen te worden, tegen het voorstel te hebben gestemd. 4. REGIO RANDSTAD: - VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN INZAKE DE GEWIJZIGDE BEGROTING REGIO RANDSTAD 2006. (5688) - ZIENSWIJZE VAN PROVINCIALE STATEN INZAKE DE CONCEPT-JAARREKENING 2005 EN DE ONTWERP-BEGROTING 2007. (5684) Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): Voorzitter. Mijn fractie kan zich vinden in de gewijzigde begroting voor 2006 en in de genoemde zienswijze. Echter, de ontwerp-begroting voor 2007 staat wat ons betreft ter discussie. Holland Acht geeft immers aan dat Regio Randstad niet werkt; wellicht is het beter om te spreken over de Bende van Acht. Ik voeg hieraan toe dat in het rapport-Teisman wordt aangegeven dat wat dit betreft een nieuwe weg moet worden ingeslagen. Onze conclusie is dat niet voor onbepaalde tijd kan worden doorgegaan met Regio Randstad.
Verder is het voor ons belangrijk dat, wanneer een regio wordt gevormd, het bestuur democratisch wordt gekozen. Het bestuur waarover wij nu spreken, dient verantwoordelijk te zijn voor het oplossen van randstedelijke vraagstukken. Het dient slagvaardig te zijn en moet directe besluiten kunnen nemen. Dat is nu niet mogelijk en daarom maken wij een voorbehoud met betrekking tot de begroting voor 2007. Wij vragen ons af wat daar nu ècht gebeurd en wat wij er eigenlijk aan hebben. Wij wachten de discussie over het Middenbestuur af maar zeggen nu "neen" tegen de ontwerp-begroting. De heer SCHURINGA (VVD): Voorzitter, statenleden en andere belangstellenden. De Jaarrekening over 2005 is gecontroleerd en goed bevonden door de accountant. De VVD-fractie heeft dan ook geen moeite met dit stuk. Op deze rekening valt weinig aan te merken; wij gaan ermee akkoord. Echter, er blijft toch een belangrijke, wellicht retorische vraag hangen. Hoe is het mogelijk dat de verdeelsleutel tot en met 2005 zó fout was dat een substantiële verhoging van de bijdragen van de provincies Noord- en Zuid-Holland vanaf 2006 structureel nodig bleek te zijn? Mijn fractie begrijpt dit niet goed. Hebben beide Hollanden dan zitten slapen? De oorspronkelijke begroting voor 2006 werd eind 2005 unaniem door deze Staten afgewezen, en wel om verschillende redenen. Ten eerste vonden wij onze bijdrage in verhouding met nut en noodzaak te hoog. Deze bijdrage is inmiddels met meer dan 20% verminderd. In de tweede plaats vonden wij het aantal projecten waarmee Regio Randstad zich bezighield, te groot. Ook wat dit betreft is er naar beneden bijgesteld. Hetzelfde geldt voor het aantal medewerkers, hetgeen wij zeer waarderen. Door deze aanpassingen van de begroting kunnen wij daar nu mee instemmen. Echter, wat nog niet is gebeurd - en wat in het verleden wél werd gevraagd - is een onderbouwing van nut en noodzaak van Regio Randstad. Ik constateer dat er nu geen tijd meer is om dit nog vóór de behandeling van de begroting 2006 te doen. Ik verplaats dit dan ook naar de bespreking van de begroting-2007. Wat houden nut en noodzaak van dit bestuurlijk samenwerkingsverband in? Kort door de bocht gesteld, zijn er twee resultaatvlakken. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd om binnen de regio méér voor elkaar te krijgen dan wellicht mogelijk is zonder dit samenwerkingsverband. In de tweede plaats gaat het erom, gezamenlijk meer voor elkaar te krijgen in Brussel. Ik ga hier nu niet verder op in, maar de conclusie dat er wat dit betreft te weinig positieve resultaten zijn behaald, wordt niet alleen door de VVD-fractie getrokken maar ook door een groep bestuurders, behorend bij de randstedelijke samenwerking.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17240 Gewijzigde begroting Regio Randstad en zienswijze PS concept-Jaarrekening 2005 en ontwerp-Begroting 2007.
Deze groep heet de Holland Acht. Over de gedachten van deze groep en de inrichting van het Middenbestuur zullen wij in juni nader discussiëren. Als voorschotje daarop gaat mijn fractie er nu vanuit dat de bestuurlijke hulpstructuur, Regio Randstad, in zijn huidige structuur zijn langste tijd heeft gehad. Inderdaad, ook voor de daar werkende medewerkers is het van belang dat hierover snel duidelijkheid wordt geboden. Voorzitter. In de begroting voor 2007 en het begeleidende schrijven valt te lezen dat de Holland Acht een activiteit is van Regio Randstad, althans een activiteit die in nauwe samenwerking met Regio Randstad plaatsvindt. Het is als het ware één van de projecten van Regio Randstad. Tegen die achtergrond rijst de vraag hoe onafhankelijk de Holland Acht nu eigenlijk is. Wie is in politieke zin verantwoordelijk voor de activiteiten van de Holland Acht? Zijn dit alle bestuurders van Regio Randstad of uitsluitend de acht benoemde bestuurders? Zijn wij het, samen met de andere volksvertegenwoordigende groepen, of ligt de zaak nòg anders? Voorzitter, het zijn vragen die ons, als kaderstellende en controlerende volksvertegenwoordiging, boeien. De heer EVERTSE (SGP/ChristenUnie): Voorzitter. Regio Randstad blijft een wat omstreden bestuurlijk vehikel, maar voorlopig kunnen wij dit samenwerkingsverband nog niet missen. Dit "niet kunnen missen" spitst zich wat onze fractie betreft op twee punten toe: - als overlegplatform voor de diverse overheden in de Randstad en, in het verlengde daarvan, voor het overleg met het Rijk; - de positionering van de Randstad in Europa. Waar het gaat om de meer inhoudelijke randstedelijke zaken zou onzes inziens meer gemikt moeten worden op de vleugelverbanden, en minder op de Regio Randstad. Om die situatie te bereiken, zouden nu stappen moeten worden gezet die zouden kunnen leiden tot herpositionering. Wat ons betreft moet dit ook echt gebeuren. Echter, intussen is de discussie over het Middenbestuur van start gegaan en aan de hand daarvan zal hopelijk duidelijker worden wat de bestuurlijke toekomst van Regio Randstad gaat worden. In dit licht bezien zou het toch een beetje inefficiënt zijn om, los hiervan, een discussie over de toekomst van Regio Randstad te gaan voeren. Een en ander zou gelijk op moeten gaan, overigens met de kanttekening dat wij duidelijk opteren voor een gewijzigd toekomstperspectief voor Regio Randstad. Voorzitter. Dit alles in overweging nemend, kunnen wij instemmen met de nu voor ons liggende stukken. Voor zover de begroting voor 2007 echter ook een meerjarig perspectief biedt, zal duidelijk zijn dat wij ons dáár niet aan binden. Onze instemming op dit punt is slechts voorlopig. Wij vragen ons af, voorzitter, of de Holland Acht neerkomt op een aantal individuen - in de goede zin van het woord bedoeld die elkaar ergens zijn tegengekomen, gelijkgezind bleken te zijn en actie hebben ondernomen. Dat zie je wel vaker op het maatschappelijke terrein. Of gaat het om vertegenwoordigers van Regio Randstad? In elk geval zijn de aan deze groep verbonden kosten door Regio Randstad betaald. Wij vinden dat middelen van Regio Randstad wel eens slechter zijn besteed dan in dit geval, maar toch blijft dit een boeiende vraag. De heer DÉMOED (CDA): Voorzitter. Over het onderwerp Regio Randstad is in de afgelopen periode wel vaker gesproken, met name aan de hand van het begrip "nut en noodzaak" en gelet op de financiële context. Ook onze fractie stond bij die gelegen-
Schuringa, Evertse, Démoed en Keman
heden zeer kritisch tegenover documenten zoals begrotingen, rekeningen en andere financiële stukken. Ook voor onze fractie was immers niet duidelijk wat nu nut, noodzaak en meerwaarde van Regio Randstad waren. Wij vonden het jammer dat op die momenten een en ander niet door het college duidelijk kon worden gemaakt. Blij waren wij met de brief die wij kregen na de commissievergadering en waaruit wèl een visie van het college naar voren komt. Er kan nu onzes inziens met betrekking tot de inbreng van de Staten sprake zijn van een andere toon omdat nu een aantal zaken helder aan de orde wordt gesteld. Wij moeten niet te lang blijven terugkijken; er is nu meer duidelijkheid. Dit wil weer niet zeggen dat daarmee voor ons alles af is. Met de heer Evertse ben ik van oordeel dat het nu, gelet op de naderende discussie over het Middenbestuur, niet veel zin heeft om harde conclusies over Regio Randstad te trekken. Dat heeft ook iets te maken met het weggooien van oude schoenen. Niettemin kiest de CDA-fractie voor een kritische opstelling wanneer nog eens naar het takenpakket van Regio Randstad wordt gekeken. Van sommige zaken wordt gezegd: moet dit nu bij Regio Randstad aan de orde komen? Er zijn weliswaar verbeteringen doorgevoerd met betrekking tot het takenpakket en andere zaken, maar of daarmee het gewenste niveau is bereikt, is de vraag. In de commissie is de nodige aandacht gegeven aan de financiering van de Holland Acht. Wat ons betreft is de onduidelijkheid hierover weggenomen. Uit de brief van GS maken wij op dat Regio Randstad als een soort betaalkantoor functioneert en dat de middelen gewoon uit de begrotingsruimte die bij GS beschikbaar is, komen. Wij hebben met deze constructie geen enkele moeite. Inderdaad, er zijn wel eens middelen op een slechtere manier besteed. Over de inhoud dienen wij het op een ander moment te hebben. De behandeling van de begroting van Regio Randstad biedt niet de beste gelegenheid om over de producten van de Holland Acht te spreken. Voorzitter. Mijn fractie kan instemmen met de Jaarrekening2005 en de gewijzigde Begroting-2006. Dat geldt ook voor de ontwerp-Begroting-2007, zij het dat wij de meerjarenraming als indicatief beschouwen omdat wij toch een wat ander toekomstperspectief zien. De heer KEMAN (PvdA): Voorzitter. Discussies over de organisatie van het bestuur in Nederland hebben de neiging heel lang te duren. Daarom zou ik niet meteen de uitspraak van de heer Schuringa dat Regio Randstad zijn langste tijd heeft gehad, willen overnemen. De heer Démoed had het al over oude schoenen. Welnu, nieuwe schoenen zien wij nog niet, ook al willen wij niet zeggen dat de keizer helemaal geen kleren aan heeft. In de commissie heeft mijn fractie ingestemd met de begrotingsstukken; daar komen wij nu niet op terug. Wat de toekomst betreft zij erop gewezen dat er de volgende maand wordt gediscussieerd over de positie van het Middenbestuur. Natuurlijk komen wij dan ook op Regio Randstad terug. Verder hebben wij uit het memo dat ons vandaag heeft bereikt, opgemaakt dat de provinciale begroting dekking biedt voor de uitgaven met betrekking tot de Holland Acht. Wij beschouwen dit als een goede werkwijze maar de vraag rijst of dit ook betekent dat Gedeputeerde Staten alles wat de Holland Acht zegt of schrijft ondersteunen, het daarmee eens zijn. Wij zien het toch wat
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17241
Gewijzigde begroting Regio Randstad en zienswijze PS concept-Jaarrekening 2005 en ontwerp-Begroting 2007.
anders. Het is mij overigens opgevallen dat er op deze acht, een roeiboot, geen stuurman aan boord is terwijl die toch een belangrijke functie heeft, maar goed, dit ter zijde. Wij gaan ervan uit dat de standpunten van deze acht op persoonlijke titel worden ingenomen en dat de provincie niet, als gevolg van de wijze waarop de kosten worden gedekt, geacht wordt het eens te zijn met alles wat daar wordt gezegd. Gedeputeerde DWARSHUIS-VAN DE BEEK: Voorzitter. Ik houd ervan vergelijkingen te gebruiken. Ik zie Regio Randstad als een winkel met veel schappen. Die winkel wordt verbouwd en het aantal artikelen is aanzienlijk verminderd omdat met veel van de oorspronkelijk aanwezige artikelen niet tegemoet werd gekomen aan de vraag. Verder kunnen wij de Holland Acht beschouwen als een buitenboordmotor van een schip dat vooralsnog niet erg vooruit gaat, Regio Randstad. Als ik het hierbij zou laten, voorzitter, zouden de Staten denken: met deze kluit kun je ons niet het riet insturen. De heer DIJKHOFF (GROENLINKS): Voorzitter, graag haak ik even in op deze prachtige beeldspraak. Ik zou het jammer vinden wanneer Regio Randstad door de gedeputeerde in de uitverkoop zou worden gedaan terwijl door de Staten vooral om bétere artikelen is gevraagd, niet per se minder artikelen. Gedeputeerde DWARSHUIS-VAN DE BEEK: Zo gaat het altijd met vergelijkingen, voorzitter. Nogmaals, de winkel wordt verbouwd en als gevolg daarvan is het aantal artikelen verminderd. Ik ga nu maar verder gewoon op de naar voren gebrachte opmerkingen en vragen in. In de commissie-bestuur en middelen zijn de jaarstukken een uitstekende kapstok geweest om over Regio Randstad te spreken, maar al eerder is mede naar aanleiding van het rapportTeisman gediscussieerd over de toekomst van Regio Randstad. Daarop behoef ik nu niet inhoudelijk terug te komen. Het is bekend dat het genoemde rapport heeft geleid tot de conclusie dat het allemaal niet gaat zoals het met betrekking tot Regio Randstad werd bedoeld toen hiermee in 2002 werd begonnen. De Holland Acht wordt door het dagelijks bestuur van Regio Randstad maar ook door Gedeputeerde Staten gezien als een buitenboordmotor. De Holland Acht functioneert als verkenner, activeerder en stimuleerder van de discussie, zowel met elkaar als met het Rijk, over de toekomst van het Middenbestuur. Die toekomst valt niet los te zien van het hebben van de gemeenschappelijke regeling. De inzet van de Holland Acht heeft er mede toe geleid dat door het Rijk, meer in het bijzonder de Minister van Binnenlandse Zaken, de handschoen is opgepakt en dat een discussienota is verschenen inzake de bestuurlijke mogelijkheden voor Regio Randstad en varianten en daarvan, met inachtneming van het feit dat de huidige constructie niet aan de verwachtingen heeft voldaan. Voorzitter. Het is niet déze discussie die wij hier vanmiddag te voeren hebben. Het is begrijpelijk dat men de kapstok van de jaarstukken hiervoor graag gebruikt en ik zal ook ingaan op opmerkingen die te maken hebben met aarzelingen die men kent bij het beoordelen van de jaarstukken, maar de discussie over de toekomst van het Middenbestuur vindt plaats in de maand juni en het begin van de maand juli. Niettemin moet intussen het nodige werk worden verzet. Ik noem de contacten met het Rijk, de Bestuurscommissie Randstad enz. Die activiteiten moeten doorgang vinden; er gebeurt op dit gebied heel veel. Verder noem ik het afstemmen van Noordvleugel, Zuidvleugel en Groene Hart, waarbij het noodzakelijk is dat de
Keman, Dwarshuis-van de Beek, Dijkhoff en Schuringa
linkerhand goed weet wat de rechterhand doet en dat er, waar mogelijk, gezamenlijk wordt opgetrokken. Niet in de laatste plaats moet het opereren in Brussel worden vermeld, gericht op een goede positionering ten opzichte van de structuurfondsen. De organisatie dient wat dit betreft te zijn afgestemd op de door Brussel gestelde eisen. Regio Randstad heeft zowel in Brussel als in Den Haag een bepaalde positie om ervoor te zorgen dat partners elkaar versterken en niet verzwakken. Voorzitter. Ik betreur het dat mevrouw Eelkman Rooda heeft gesteld, niet te kunnen instemmen met de Begroting voor 2007. Ik verwijs hierbij naar datgene wat de heer Evertse heeft opgemerkt. Wij realiseren ons dat het toekomstperspectief van Regio Randstad bijstelling behoeft maar wij kunnen, gelet op de komende discussie over de toekomst van het Middenbestuur, nu geen uitspraken doen. Tegen die achtergrond is het pragmatisch om nu in te stemmen met de Begroting voor 2007 opdat het werk waarover ik zojuist sprak kan doorgaan en het personeel zoveel mogelijk zekerheid wordt geboden. Zouden wij nu met z'n allen neen zeggen tegen de Begroting-2007, dan zou hals-over-kop gekeken moeten worden naar de rechtspositie van het personeel, wachtgeldconsequenties enz. Nogmaals, op dit moment kan nog niet worden nagegaan tot welke gevolgen de discussie over de toekomst van het Middenbestuur leidt voor de toekomst van Regio Randstad. Voorzitter. De heer Schuringa is van oordeel dat het zicht dat hij verlangt, er nog niet is. Laten wij een bijeenkomst organiseren waarbij ik, samen met vertegenwoordigers van Regio Randstad, de Begroting-2007 langsloop. Het gaat daarbij natuurlijk niet om de vraag of alle cijfertjes, optel- en aftreksommetjes wel kloppen, maar om de zaken die men in 2007 wil aanpakken. Laten wij dit eens met elkaar doorpraten zodat er per onderwerp meer duidelijkheid ontstaat. Het lijkt mij van belang dat men niet te lang blijft stilstaan bij datgene wat Regio Randstad niet goed heeft gedaan of bij zaken waarvoor onvoldoende draagvlak bleek te bestaan. Beter is het deze winkel open te houden omdat er voldoende waardevolle onderwerpen zijn. Daarmee kan men nu in afgeslankte vorm en beter gefocust doorgaan. Als dit voorstel met een positieve reactie wordt beantwoord, wil ik deze toezegging graag doen. De heer SCHURINGA (VVD): U vergelijkt de Holland Acht met een buitenboordmotor, vastgemaakt aan het schip Regio Randstad. Ik voeg daaraan toe dat dezelfde Holland Acht ook betrokken is bij de binnenboordmotor. In het algemeen is een binnenboordmotor krachtiger dan een buitenboordmotor. Ik vraag mij af waarom een buitenboordmotor het schip wèl goed op koers zou kunnen houden, en de binnenboordmotor niet. Daarover bent u niet helder. Misschien is het aan de CdK om deze vraag helder te beantwoorden. Hij maakt ten slotte deel uit van de Holland Acht. Gedeputeerde DWARSHUIS-VAN DE BEEK: Ik meen, voorzitter, dat in de commissie vrij uitvoerig op deze vraag is ingegaan. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de Holland Acht blijft berusten bij het DB; ik verwijs naar de colleges van Gedeputeerde Staten. Verder onderstreep ik dat de Holland Acht geen beslissingen neemt en ons nergens aan bindt. De Holland Acht functioneert als activator om het proces dat gekenmerkt lijkt te zijn door lethargie en ontmoediging, weer op gang te brengen.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17242 Gewijzigde begroting Regio Randstad en zienswijze PS concept-Jaarrekening 2005 en ontwerp-Begroting 2007; ontwerp Aankoop Strategiekader 2007-2010 Grondbank RZG Zuidplas
Welnu, mijns inziens heeft dit gewerkt. De toekomst van de Randstad vraagt bijzonder veel en het is noodzakelijk dat er met betrekking tot die toekomst een duidelijk beeld wordt geschetst. Ik denk dat de Holland Acht wat dit betreft goed werk heeft geleverd. Nogmaals, de Staten krijgen in de komende periode bijzonder veel kansen om de discussie over deze zaken mee te maken en ik ga ervan uit dat zij aan die discussie een fikse bijdrage zullen leveren. Gedeputeerde HULS: Voorzitter. Ik heb de indruk dat de Staten graag willen weten hoe het met betrekking tot de Holland Acht allemaal is begonnen en welke positie ons college daarbij heeft ingenomen. De Holland Acht is ontstaan uit Regio Randstad; daar kwamen de roeiers regelmatig bij elkaar om over de problematiek te spreken. Vervolgens hebben zij bedacht dat een platform zou moeten worden gevormd om meer vaart in die discussie te brengen. Welnu, dat is kortgesloten met GS en ik neem aan dat ook de andere zeven met hun DB's hebben gesproken. Ons college heeft vervolgens geconcludeerd dat dit een goede werkwijze zou kunnen zijn en dat het bereid zou zijn om dit in financiële zin te faciliteren. De vraag is gesteld of op die manier ook een inhoudelijke verbinding is gelegd. Voorzitter, dat is niet altijd nodig. Het gaat erom iets faciliteren, een platform bieden om meningen te vormen en in overleg te treden met andere provincies, grote gemeenten enz. Op die manier kan de komende discussie over de toekomst van het Middenbestuur goed worden voorbereid. Overigens, men kan het ook omdraaien. Wat zou er zijn gebeurd wanneer de Holland Acht niet had bestaan en wij keurig hadden gewacht totdat de Minister van Binnenlandse Zaken met zijn rapport was gekomen? In die situatie hadden wij over deze materie nog op geen enkele manier nagedacht, er nog niet met anderen over gesproken. In dat geval hadden de Staten terecht de vraag kunnen stellen: waarom is dat nog niet gebeurd? In dat geval zouden de Staten kunnen stellen: de CdK is geen knip voor z'n neus waard omdat hij dit kennelijk helemaal niet heeft zien aankomen en niets heeft voorbereid. Ik wijs erop dat er in Binnenlands Bestuur verhalen zijn verschenen over de komende discussie over dit onderwerp. En wij zouden dan in dit provinciehuis stilletjes hebben afgewacht wat het allemaal zou gaan betekenen... Voorzitter. Het geld dat het college beschikbaar heeft gesteld om discussies over dit onderwerp aan te zwengelen, is goed besteed. De heer KLEIN BRETELER (CDA): Mijns inziens komt het college een compliment toe voor het feit dat het al zo snel een hecht team is geworden.... De VOORZITTER: Ziet u nou wel wat voor een goeie gedeputeerde u heeft gekozen? Mevrouw EELKMAN ROODA-VAN DER MADE (LPF): Voorzitter. Ik weet dat mevrouw Dwarshuis haar best doet om mijn fractie om te krijgen zodat wij alsnog met de Begroting voor 2007 instemmen, maar onzes inziens is duidelijk naar voren gekomen dat Regio Randstad niet werkt zoals het behoort te werken. Men heeft ontzettend veel overleg met het Rijk maar kan geen besluiten nemen. Regio Randstad heeft eenvoudig geen slagkracht. Tegen die achtergrond ben ik heel blij dat wij nu binnenkort de discussie over de toekomst van het Middenbestuur aangaan. Vervolgens zal het nog heel wat tijd vergen voordat aanpassingen kunnen worden doorgevoerd; een en ander zal niet van vandaag op morgen veranderen.
Dwarshuis-van de Beek, Huls, Klein Breteler, Voorzitter, Eelkman Rooda-van der Made, Evertse, Dijkhoff en Huigen-van Boven
Al met al, voorzitter, zijn wij tegen de begroting voor 2007, alleen al om een signaal af te geven: dit is niet de goede weg; wij moeten hiermee stoppen. De heer EVERTSE (SGP/ChristenUnie): Voorzitter. Wij zijn enigszins teleurgesteld want wij dachten dat het om een soort spontane actie ging, ontstaan tijdens het biljarten of in de skybox. Het blijkt toch een beetje geregisseerd te zijn, maar daarmee wordt wellicht ook aangegeven dat het enige degelijkheid bezit. De VOORZITTER: Deze opmerking komt neer op uitlokking: waar is het dan wèl ontstaan? In elk geval niet op die twee plekken. IN STEMMING KOMT HET VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring. De heer DIJKHOFF (GROENLINKS): Voorzitter. Wij hebben tegen de vorige begroting, die voor 2006, gestemd om het signaal af te geven dat wij niet tevreden waren over Regio Randstad. Wij zullen nu voor de Begroting voor 2007 stemmen omdat wij vinden dat je, als je lid bent van een bepaalde club, je contributie moet betalen. Bovendien vinden wij een nette WGR-regeling een betere manier om samen te werken dan allerlei andere constructies die een geringere democratische legitimering hebben. Niettemin plaats ik enkele kanttekeningen bij onze voorstem. Daaruit mag niet worden opgemaakt dat wij heel erg tevreden zijn over de wijze waarop door Regio Randstad de kritiek is opgepakt. Wat dat betreft is er onzes inziens nog heel wat nodig. Bovendien vinden wij dat er in de begrotingsstukken erg veel over de Holland Acht wordt gesproken. De discussie daarover willen wij graag, los van de begroting, in het kader van de toekomst van het Middenbestuur voeren. HET VOORSTEL WORDT ZONDER STEMMING AANGENOMEN. De VOORZITTER: De aanwezige leden van de fractie van de LPF verkrijgen de aantekening dat zij geacht wensen te worden, tegen de ontwerp-Begroting voor 2007 te hebben gestemd. 5. ZIENSWIJZE VAN PROVINCIALE STATEN INZAKE ONTWERP AANKOOP STRATEGIEKADER 2007-2010 VAN DE GRONDBANK RZG ZUIDPLAS. (5692) Mevrouw HUIGEN-VAN BOVEN (VVD): Voorzitter. In de commissie Bestuur en Middelen hebben wij gezegd dat wij in de fractie graag nog even over dit onderwerp wilden praten. Daarbij gaven wij aan dat wij ten aanzien van bepaalde punten bedenkingen hadden. Ik zal dit nader toelichten. Zoals is vermeld in stukken die te maken hebben met de partiële herziening van het streekplan waarover wij zojuist hebben gesproken, is de publieke Grondbank het sluitstuk van de trits die wordt gevormd door de streekplanherziening, de regionale ontwikkelingsmaatschappij, de Wet voorkeur gemeenten (Wvg) en de Grondbank. Dit sluitstuk is erop gericht, een actief beleid te gaan voeren en mijns inziens dient dit beleid te passen in de planologische kaders, de uitwerkingsplannen van de regionale ontwikkelingsmaatschappij en de gebieden waarvoor de WVG van toepassing is.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17243
Ontwerp Aankoop Strategiekader 2007-2010 Grondbank RZG Zuidplas.
Bezien wij de voorliggende begroting voor 2007 en het ontwerpAankoopstrategiekader (ASK) 2007-2010, dan valt ons op dat één van de criteria is: het vaststellen van de begrenzing in omvang van de voorraad verworven gronden. In de ontwerpbegroting voor 2007 wordt hieraan invulling gegeven. Gesteld wordt dat in 2007 130 hectare aan de orde is. Raadplegen wij de meerjarenbegroting - dit stuk ligt nu overigens niet ter vaststelling voor - dan blijkt dat de volgende aantallen hectares aangegeven: in 2008 100, in 2009 nogmaals 100 en in 2010 eveneens 100. Met andere woorden in vier jaar tijd geldt als taakstelling 430 hectare. Vervolgens wordt in het ontwerp-ASK aangegeven dat de gemeenten Nieuwerkerk aan den IJssel, Zevenhuizen/Moerkapelle, Waddinxveen en Moordrecht de Wvg van toepassing hebben verklaard en dat het daarbij om ruim 2100 hectare gaat. Onze vraag is of dit wel past in de eerste fase van het streekplan zoals wij dat zojuist hebben vastgesteld. Volgens ons zit het voorkeursrecht-gemeenten ook in het plan dat daarna, in 2020, komt. Voorts blijkt uit de stukken dat het college van harte steun geeft aan het voorstel van de Grondbank om alert op te treden tegen ontduikers van de Wvg. Voorzitter, dit wekt bij ons nogal wat verbazing. De VVD is altijd zeer alert waar het gaat om het particulier grondbezit. Wij vragen ons af of dit zo wel kan: 2100 hectare onder de Wvg brengen terwijl in de komende periode maar 430 hectare voor verwerving nodig is, en dan ook nog een klopjacht op ontduikers van de Wvg. Waarom deze "hartelijkheid"? Op basis van juridische gronden denken wij dat de Grondbank geen succes zal hebben met deze jacht. Of het moet zo zijn dat de Wvg op een veel te groot gebied van toepassing is verklaard, waarmee de grondeigenaren ten onrechte in hun rechten worden beperkt. Wij vragen ons af of dit niet moet leiden tot een bijstelling van of een aanvulling op de nu aan de orde zijnde zienswijze. Wij vernemen graag de opvatting van het college over deze merkwaardige gang van zaken. Voorzitter. In het ASK wordt aangegeven dat de gronden die in het restveen en de Groen Waterparel zitten, zullen worden aangekocht door de DLG; de Grondbank doet dit niet zelf. De fractie van de VVD is een voorstander van het particulier beheer van agrarisch natuurgebied, daar waar mogelijk. Wij vragen ons af of grondeigenaren die bereid zijn om dit beheer uit te voeren, hun gronden moeten verkopen. Waarom wordt er wat dit betreft in het ASK geen ruimte geboden? Het behoeft toch niet per se de DLG te zijn die gronden aankoopt, die men overigens weer doorsluist naar Staatsbosbeheer waarna wellicht weer convenanten of contracten voor het beheer worden gesloten. Wij vinden, voorzitter, dat de gronden van deze mensen niet behoeven te worden aangekocht wanneer zij datgene uitvoeren wat in de plannen staat. Wij zouden graag zien dat de Grondbank hiervoor de nodige ruimte biedt alvorens afspraken worden gemaakt met de DLG. Het college leggen wij de vraag voor of dit niet dient te leiden tot een aanpassing van de zienswijze. Of is het college bereid, zodanige toezeggingen te doen dat een dergelijke aanpassing niet nodig is? De heer EVERTSE (SGP/ChristenUnie): Voorzitter. Voor ons geldt met betrekking tot deze kwestie als uitgangspunt dat de ruimtelijke ordening leidend is, en het eigendom volgend. Dit behoeft natuurlijk niet te betekenen dat er maar moet worden gewacht totdat er een bestemmingsplan ligt om vervolgens aan de slag te gaan. Het is nu juist de strategie van de Grondbank om op zaken vooruit te lopen en ervoor te zorgen dat tijdig posities worden verkregen. Echter, nu het streekplan is vastgesteld, rijzen er enkele vragen.
Huigen-van Boven, Evertse en Van Dijk
De vaststelling van het streekplan heeft ertoe geleid dat het gebied-dorp en het middengebied uitwerkingsgebieden zijn rond 2020. Op een groot gedeelte van deze gebieden is het voorkeursrecht gelegd en de Grondbank gaat ervan uit dat er strategisch gaat worden gekocht. In de commissie hebben wij al aangegeven dat je, als je een ontwikkelaar bent, je dit kunt veroorloven. Je verkeert dan in de sterke positie dat je geld kunt investeren en de mensen lekker kunt maken. Echter, zoiets is voor de overheid maar betrekkelijk mogelijk. Tegen die achtergrond heeft de overheid een wettelijk instrument verkregen: zij kan de Wvg van toepassing verklaren waardoor eigenaren in hun bewegingsruimte worden beperkt. Deze mogelijkheid leidt voor de overheid tot de plicht om het in maatschappelijk opzicht netjes te doen. Wij vrezen, mede gelet op de antwoorden die wij in de commissie hebben gekregen dat, wanneer de Grondbank inderdaad zeer strategisch gaat kopen, eigenaren in problemen komen. Wij verlangen dan ook de toezegging dat de overheid zich iets van hun positie zal aantrekken. Wij vinden dat wij het ons, als overheid, niet kunnen veroorloven dat iemand hierdoor in ernstige financiële moeilijkheden geraakt. Onze bedenkingen richten zich tegen de geschetste strategie; met de begroting kunnen wij instemmen. Gedeputeerde VAN DIJK: Voorzitter. De Grondbank treedt inderdaad in het kader van het zojuist vastgestelde streekplan op om strategische grondposities te verwerven. Dit betekent niet dat wij álles willen kopen, maar - zeker wanneer je nog bezig bent met de planprocedure en nog niet duidelijk is wat waar wanneer komt - men moet toch een zodanig groot gebied onder de werking van de Wvg brengen dat voorkomen wordt dat later moet worden geconstateerd: nu is die grond niet meer te koop. Met andere woorden: in het begin gaat het om een tamelijk groot gebied, 2100 hectare. Nu er in het kader van het streekplan meer duidelijkheid is ontstaan en wij beter weten in welke gebieden welke functies tot ontwikkeling zullen worden gebracht, zal een aanpassing plaatsvinden. In de komende tijd is dit één van de opdrachten, passend bij de uitwerking van het gebied. Het gebied dient zodanig te worden hergedefinieerd dat zekerheid kan worden geboden tegenover grondeigenaren, in de zin van: u valt er niet meer onder en u valt er nog wel onder. Voorzitter. Er is nog een andere overweging om het gebied wat groter te maken. Als je op zoek bent naar strategische posities wil dit nog niet zeggen dat ook meteen alle gebieden te koop worden aangeboden. Uit die 2100 halen wij er 430, zoals bedoeld door mevrouw Huigen, maar dat betekent niet dat wij dat allemaal snel kunnen verwerven. Als een en ander voor precies 430 hectare van toepassing wordt verklaard, wil dat niet zeggen dat wij dat ook krijgen. Vandaar dat het gebied groter wordt gemaakt. Als 430 het doel is, moet je, zeker wanneer het streekplan nog niet helemaal helder is, een groter gebied definiëren en dat hebben wij gedaan. Inmiddels hebben wij zo'n 120 hectare in bezit; die mag u er nog bij tellen, mevrouw Huigen. Voorzitter. Mevrouw Huigen heeft ons de volgende vraag voorgelegd: waarom die "hartelijkheid" tegenover grondeigenaren? Wij hebben gezegd: als er gebruik wordt gemaakt van de Wvg moet men zich realiseren dat wij dat serieus doen. Als wij zien dat er op een oneigenlijke manier - niet overeenkomstig de geest van de Wvg - wordt gehandeld, gaan wij na of er wellicht ook niet overeenkomstig de letter van de wet wordt gehandeld.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006
17244 Ontwerp Aankoop Strategiekader 2007-2010 Grondbank RZG Zuidplas; zienswijze Modelverordening rechtspositie statenleden.
Bij transacties die wel plaatsvinden maar die niet economisch én juridisch van aard zijn, in de zin van overdracht, gaan wij heel kritisch na wat er precies gebeurt. Wij willen weten of op deze manier niet de Wvg wordt omzeild. Als dat wel gebeurt, moet je daar hard tegen optreden. Er moet geen misverstand over bestaan dat wanneer iemand op een oneigenlijke manier grondposities verwerft, zal worden geprobeerd om dat terug te draaien. Dit heeft alles te maken met ontwikkelingsrechten van eigenaren. Mevrouw Huigen zegt daar vanuit haar politieke achtergrond van dat de eigenaar ontwikkelingsrecht heeft. Inderdaad, maar als de gronden in eigendom blijven en het ontwikkelingsrecht wordt gekocht door een andere partij, is dat een omzeiling van de Wvg, en de Staten weten precies om welke constructies het daarbij kan gaan. Ik heb de opdracht van het bestuur van de Grondbank om daarbij zo nodig actief op te treden, om te voorkomen dat dit soort praktijken plaatsvinden. Er is een vraag gesteld over de Waterparel. Het gaat hier om een bepaald type functies, namelijk de groenblauwe, waar recreatie onder valt. Daarbij treedt één partij al jaren voor ons op als grondverwervende partij, ook in andere gebieden. Wij hebben daar goede relaties mee, die partij beschikt over veel kennis en deskundigheid, namelijk de Dienst Landelijke Gebieden (DLG) . Laten wij daarom proberen, ook in dit gebied de DLG de verwerving te laten doen, om te voorkomen dat te veel mensen actief zijn op de vierkante meter. De DLG levert de verwervingen door aan Staatsbosbeheer, maar ook aan particulieren. Het laatste zal ik nog eens laten bekijken. In de discussie van vanmorgen over de 200 hectare zullen ook gronden moet worden overgedragen aan particulieren, om te beginnen om de primaire productiefunctie van de agrariërs te dienen, en verder om met hen te kijken naar de beheersfuncties die wij kunnen koppelen, ter verbreding van de bedrijfsvoering. Het feit dat de DLG koopt, wil niet zeggen dat daarmee het verhaal af is: dit is een technische afspraak die wij maken om de beste grondverwerver in positie te brengen. Overigens zijn noch de provincie, noch de Grondbank hierbij partner in de contracten: zoals bekend heeft de individuele gemeente in dit geval het voorkeursrecht, daar lopen de procedures langs. Mevrouw HUIGEN-VAN BOVEN (VVD): Voorzitter. Dank voor de beantwoording. Het antwoord van de Gedeputeerde over het overbrengen van verwervingen naar particulieren vind ik bevredigend, aangezien dit gebeurt in de geest van de vanmorgen aangenomen motie. Ik ga er daarbij vanuit dat dit de inzet zal zijn die via de Grondbank/DLG wordt geleverd richting particulieren. Wat de omvang van de Wvg betreft, ben ik er nog niet helemaal uit. De Gedeputeerde zegt dat de Wvg ruim is genomen, maar onder de Wvg moet na verloop van tijd wel een plan liggen, aangezien niet oneindig kan worden gehandhaafd. Een aantal delen van het gebied zal waarschijnlijk niet meer onder de Wvg blijven vallen. Er moet dus eigenlijk een bijstelling worden gepleegd. Vorige keer heeft de gedeputeerde gezegd dat in het najaar nog een bijstelling zal plaatsvinden, omdat hij met de ROA aan de slag gaat om te bekijken, welke gronden echt in ontwikkeling worden genomen. Dat betekent dat een aantal gronden niet meer onder de Wvg zal vallen. Die 2100 hectare vinden wij erg groot in relatie tot het hele gebied, zeker als daarmee wordt omgegaan zoals de gedeputeerde schetst. Ik denk dat mensen die daarmee problemen hebben, niet juridisch kunnen worden aangepakt als daar geen plan onder ligt. Is de gedeputeerde bereid de 2100 hectare onder de loep te nemen en die hectares waarvan hij weet dat daarmee in de verre toekomst niets te doen is, uit de Wvg-verplichtingen te halen? Ik weet dat
Van Dijk, Huigen-van Boven, Voorzitter en De Boer
de gedeputeerde dat niet zelf doet, maar de Grondbank heeft daarin wel een belangrijke positie. Het gaat mij meer om het feit dat de Wvg te veel op het totale gebied is gelegd, zonder dat nut en noodzaak daarvan zijn aangetoond. Gedeputeerde VAN DIJK: Voorzitter. Ik zegde in mijn antwoord al toe dat die 2100 hectare zal worden herzien, mede op basis van het streekplan dat wij hebben vastgesteld en op basis van de bestemmingsplannen. Wij kunnen twee jaar onder de Wvg werken, en nog eens verlengen, wat een beperkte periode is, globaal gezien tot medio 2008. Dan moeten de bestemmingsplannen voor de strategische gebieden op orde zijn. Voor alle overige gebieden vervalt dan juridisch gezien het recht op Wvg. Wij proberen dat niet te laten verlopen alleen maar door deze fatale termijn in deze wet, maar daaraan voorafgaand proberen wij al in de komende periode duidelijk te maken op welke plekken wij de Wvg absoluut noodzakelijk achten. Het bestuur van de Grondbank rekent het tot zijn verantwoordelijkheid dat dat gebied kleiner wordt gemaakt, juist om mensen niet in onzekerheid te laten. Mevrouw HUIGEN-VAN BOVEN (VVD): Met dat antwoord voldoet de gedeputeerde aardig aan de vraag die wij daarover hebben gesteld. Hij geeft ook een stuk duidelijkheid voor de mensen die in het gebied wonen. Dank daarvoor. De VOORZITTER: Ik sluit de beraadslaging. Mevrouw De Boer wil een stemverklaring afleggen. Mevrouw DE BOER (GROENLINKS): Voorzitter. Wij hebben zojuist tegen het streekplan gestemd, maar het is wel aangenomen. Ook wij vinden het belangrijk dat de grondverwerving zoveel mogelijk in publieke handen blijft, zodat wij ons niet in de tang laten nemen door projectontwikkelaars, en publieke functies daar goed kunnen worden neergezet. De VOORZITTER: Mag ik aannemen dat dit voorstel met algemene stemmen is aangenomen? Dat is het geval. HET VOORSTEL WORDT ZONDER STEMMING AANGENOMEN. 6. HAMERSTUKKEN 6A. VOORSTEL VAN GEDEPUTEERDE STATEN TOT VASTSTELLING VAN EEN NIEUW REGLEMENT VAN BESTUUR VOOR HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND. (5689) DIT VOORSTEL WORDT ZONDER BERAADSLAGING EN ZONDER STEMMING AANGENOMEN. 6D. VASTSTELLING VAN DE NOTULEN VAN DE VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN 26 APRIL 2006 DEZE NOTULEN WORDEN ONGEWIJZIGD VASTGESTELD. 6E. VOORSTEL VAN DE STATENCOMMISSIE BESTUUR EN MIDDELEN INZAKE DE ZIENSWIJZE OVER DE MODELVERORDENING RECHTSPOSITIE STATENLEDEN. (5695) Mevrouw DE BOER (GROENLINKS): Voorzitter. Wij kunnen ons vinden in wat er nu ligt, zij het wat knarsetandend. In de commissie hadden wij voorgesteld, daarin ook iets op te nemen over verlof bij langdurige ziekte of zwangerschap. Ik begreep dat het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt nu in de Eerste Kamer ligt.
FD/PS/24052006PS
notulen provinciale staten
vergadering van 24 mei 2006 17245
Zienswijze Modelverordening rechtspositie statenleden; sluiting.
Daarover is nu niets opgenomen, omdat het wetsvoorstel nog niet is aangenomen. Wij vinden dat een gemiste kans, want als het wel wordt opgenomen, moet dit zeker ook voor Statenleden worden geregeld. Wij komen er bij de vaststelling van onze eigen verordening zeker op terug. HET VOORSTEL WORDT ZONDER STEMMING AANGENOMEN. 7. INGEKOMEN STUKKEN. (5694)
De Boer
Brief van Gedeputeerde Staten van 18 mei 2006, waarin mededeling wordt gedaan van de deelname van gedeputeerde Dwarshuis-van de Beek aan purple general assembly in Warschau op 22 en 23 mei a.s. VOOR KENNISGEVING AANGENOMEN. SLUITING VAN DE VERGADERING SLUITING 17.09 UUR.
FD/PS/24052006PS