KON I N K L I J K E H O L LA N D S C H E MA AT S C H A P P I J DE R W E T E N SC H A P PE N
VAN NAZORG NAAR VOORZORG ANTICIPEREN OP DEMOGRAFISCHE VERANDERINGEN
Verslag van de Tweede Jan Brouwer Conferentie 18 januari 2006 te Haarlem
Ir. L.E.J. Brouwer (1910 - 1983)
J
an Brouwer kwam uit een geslacht van geleerden - zijn vader was geoloog met internationale bekendheid, zijn oom, naar wie hij was genoemd, een wereldberoemde wiskundige. Hijzelf had een uitermate goed verstand en een fenomenaal geheugen. Op 21-jarige leeftijd studeerde hij in Delft af als mijnbouwkundig ingenieur. Na zijn studie trad Brouwer in dienst bij de Bataafse Petroleum Maatschappij, waar hij als geoloog, organisator en manager o.m. werkzaam was in het Verre Oosten. Tijdens de oorlog was hij als liaison-officier van de troepen van generaal McArthur betrokken bij de herovering van Hollandia en andere delen van Nederlandsch-Indië. Vanaf 1946 vervulde hij steeds verantwoordelijker functies bij de B.P.M. Hij beëindigde zijn actieve loopbaan als presidentdirecteur van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij in 1971. Daarna bleef hij nog tien jaren als commissaris aan de 'Koninklijke' verbonden. In het begin van de 80er jaren heeft Ir. Brouwer een deel van zijn vermogen bestemd voor een fonds ten behoeve van interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Dit fonds is begin 2003 door de familie Brouwer aan de zorg van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen toevertrouwd, waarbij de statutaire doelstelling als volgt is geformuleerd: het stimuleren van multidisciplinair, maatschappij georiënteerd onderzoek dat inzicht geeft in concrete maatschappelijke problemen en in potentie moet bijdragen aan de oplossing daarvan.
VAN NAZORG NAAR VOORZORG ANTICIPEREN OP DEMOGRAFISCHE VERANDERINGEN
KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
VAN NAZORG NAAR VOORZORG ANTICIPEREN OP DEMOGRAFISCHE VERANDERINGEN Verslag van de Tweede Jan Brouwer Conferentie 18 januari 2006 te Haarlem
Uitgave: Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
Colofon Deze uitgave 'Van nazorg naar voorzorg - Anticiperen op demografische veranderingen' vormt de neerslag van de Tweede Jan Brouwer Conferentie gehouden op 18 januari 2006 in het Hodshonhuis te Haarlem. De conferentie stond onder voorzitterschap van Prof. Dr. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau en is georganiseerd door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en het Jan Brouwer Fonds. Het is de tweede conferentie in een reeks over de demografische transitie. Uitgave: Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds) Redactie: Ger Tielen en Boudi Dortland Drukkerij: StyleMathôt, Haarlem ISBN Nummer 90-78396-01-6 April 2006
Exemplaren van deze uitgave kunnen (zolang de voorraad strekt) worden besteld bij de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Postbus 9698 2003 LR Haarlem
[email protected] www.hollmij.nl
Inhoud
Pag.
Maarten van Veen - Voorwoord - Van nazorg naar voorzorg - Anticiperen op demografische veranderingen Ir. M.C. van Veen, voorzitter Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en voorzitter Jan Brouwer Fonds
6
Hans Hoogervorst - Tijdig investeren in welzijn en zorg. Ruimte voor stimulans voor burgers, bedrijven en instellingen Drs. J.F. Hoogervorst, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
9
Herman Wijffels - Investeer in de vitaliteit van mensen en de samenleving Dr. H.F. Wijffels, voorzitter Sociaal-Economische Raad
19
Martin Boekholdt - Burgerschap, voorzorg en verandering Dr. M.G. Boekholdt, voorzitter Stichting Zorg voor Later
29
Jolande Sap - Voorzorg in het levensloopbeleid Drs. J.C.M. Sap, directeur Expertisecentrum Leeftijd
37
Josef Martin - Coöperatieve organisatie als basis voor onderlinge zorg en zelfhulp Senator Eh Joseph Martin, voorzitter Seniorengenossenschaft Riedlingen Duitsland
49
Dick van der Laan - Corporate vitality, het optimaliseren van de match tussen mens en werk Drs. H.B.M. van der Laan, voorzitter hoofddirectie Arbo Unie NV
59
Peter van Lieshout - Zorg voor ouderen in Europees vergelijkend perspectief Prof. Dr. P.A.H. van Lieshout, lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
69
Jacques Schraven - Slotwoord - Naar een International Longevity Center Nederland Mr. J.H. Schraven, voorzitter International Longevity Center Nederland/Zorg voor Later
83
Deelnemerslijst
87
Voorwoord Van nazorg naar voorzorg Anticiperen op demografische veranderingen De besturen van het Jan Brouwer Fonds en de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen presenteren met genoegen dit verslag van de Tweede Jan Brouwer Conferentie, gehouden in het Hodshon Huis in Haarlem op 18 januari 2006. Wij hebben heel bewust gekozen voor het thema 'Van nazorg naar voorzorg - anticiperen op demografische veranderingen.' Daarmee geven we invulling aan de ambitie en de belofte van de Eerste Jan Brouwer Conferentie over de 'Uitdaging van de vergrijzing' van januari 2005. In die eerste conferentie onderzochten we de aard en de omvang van de maatschappelijke uitdaging op vooral sociaal-economisch vlak. In deze tweede conferentie stond veel meer centraal de inrichting van ons zorgstelsel en systemen en incentives die leiden tot voorzorg en preventie als een manier om de samenleving vitaal te houden. Ook dit jaar mochten wij ons verheugen in een rijke schakering van deelnemers, waaronder minister Hans Hoogervorst van Volksgezondheid, SER-voorzitter Herman Wijffels en Senator Josef Martin uit Reidlingen in Duitsland. De conferentie stond opnieuw onder de inspirerende leiding van dagvoorzitter Paul Schnabel. Vergrijzing is geen slecht nieuws, maar een verandering van de samenleving die nieuwe dynamiek kan geven aan de samenleving. Dat blijkt ook uit een bundel opstellen onder de titel 'De vergrijzing leeft - kansen en keuzen in een verouderende samenleving', welke met de medewerking van het Jan Brouwer Fonds in februari is verschenen, onder redactie van Prof. dr. Dolf van den Brink en Tweede Kamerlid Frank Heemskerk. Ruim twintig auteurs laten hun licht schijnen over vier hoofdthema's: financieel-economische aspecten, gevolgen voor de arbeidsmarkt, ontwikkelingen voor de gezondheidszorg en culturele en politieke veranderingen. De internationale context van het thema 'Van nazorg naar voorzorg' is voor het Jan Brouwer Fonds reden om internationaal wetenschappelijke en bestuurlijke samenwerking te stimuleren. In dat verband nodigen wij niet alleen buitenlandse sprekers uit, maar is het onze ambitie om vanuit Nederland aansluiting te vinden bij het netwerk van International Longevity Centers. Het ILC is ooit begonnen vanuit New York, waar momenteel onder leiding van Professor Robert Butler ruim dertig medewerkers fulltime onderzoek doen, publiciteit genereren, bewustwording onder de bevolking op gang brengen, ondersteund door een groot vrijwilligersnetwerk met een jaarbudget van ongeveer zeven miljoen dollar, opgebracht door particulieren, foundations en bedrijven. De gezamenlijke ILC's uit de VS, uit het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hielden 8 december j.l. onder auspiciën van de UNESCO een conferentie in Parijs over de vraag: Do health and longevity create wealth? Vrij vertaald: Bevordert gezond en
6
langer leven onze welvaart? Dat zal volgend jaar januari zeker aan de orde komen op de volgende Jan Brouwer Conferentie. In dit verslag gaat het slotwoord van oud-voorzitter Jacques Schraven van het VNO-NCW over dit perspectief van internationale samenwerking. Wij gaan ermee aan de slag.
Maarten van Veen Voorzitter Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Voorzitter Jan Brouwer Fonds
Deelnemers tijdens de toespraak van de heer Van Veen. Op de voorste rij v.l.n.r. de heren Wijffels, Hoogervorst en Schnabel.
7
8
Hans Hoogervorst Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Tijdig investeren in welzijn en zorg Stimulansen voor burgers, bedrijven en instellingen
W
e mogen de vergrijzing niet uitsluitend afschilderen als een naderende ramp. Als we tijdig investeren in welzijn en zorg en ruimte bieden aan stimulansen voor burgers, bedrijven en instellingen, kunnen we ook beter gebruik maken van de kansen van vergrijzing. De Zilveren Eeuw biedt legio mogelijkheden voor creatieve ondernemers. Ook vanuit het internationale perspectief. Vergrijzing loopt als een rode draad door mijn ministerschap. Toen Nederland in 2004 het voorzitterschap van Europa bekleedde, organiseerde mijn ministerie een groot congres over 'Health care in an ageing society'. Uiteraard was ook de toenmalige EU-commissaris Byrne aanwezig en hij sprak bij die bijeenkomst over 'The challenge of demographic ageing'. Die titel lijkt me een mooie omschrijving van het thema van vandaag. Bij het thema 'Van nazorg naar voorzorg' moeten we aan 'voorzorg' vooral geen negatieve waarde Vergrijzing moet vooral aanleihechten. We anticiperen wel, we moeten anticiperen, maar niet op een onvermijdelijke ding zijn tot creativiteit en het ramp. bedenken van manieren om met gemiddeld meer gezonde
Want vergrijzing is een uitdaging, die veel van onze aandacht vergt - en dat geldt uiteraard en hoger opgeleide ouderen een niet alleen voor Nederland. Medewerkers van economisch gezonde samende Van Dale-woordenboeken doen elk jaar leving te houden. onderzoek naar het meest voorkomende nieuwe woord in ons taalgebied. Op drie stond in het afgelopen jaar Tsunamislachtoffer, op twee Sudoku het puzzelspel en op één stond: Generatiepact. U zult het woord mogelijk niet kennen, het is de naam van een pakket maatregelen dat de Belgische regering heeft gepresenteerd om de uitdaging van de vergrijzing het hoofd te bieden. Het lijkt mij veelzeggend dat juist dat woord het meest voorkomende woord was in het Nederlandse taalgebied in 2005. Ik denk ook dat, als we over een jaar of vijftig als historici terugkijken op de tijd waarin wij geleefd hebben, we deze periode zullen beschouwen als een tijdperk van grote maatschappelijke veranderingen, zo niet wilde maatschappelijke experimenten. Een tijd waarin we eerst met zeer grote snelheid en onbezonnenheid een stelsel van
9
sociale zekerheid hebben opgebouwd, waarna we datzelfde stelsel vrijwel direct weer ingrijpend hebben moeten herzien - wat overigens met veel meer moeite gepaard ging en wat veel langer duurde dan het opbouwen. Zowel de opbouw als de aanpassing van de verzorgingsstaat werd door heel bijzondere unieke demografische omstandigheden beïnvloed. Het Nederland van de jaren vijftig en zestig, de periode waarin onze verzorgingsstaat is opgeHet is voor dit kabinet glasbouwd, was een extreem jonge samenleving. Een helder, dat doorwerken tot samenleving die volledige werkgelegenheid en je 65e weer de normale hoge economische groei wist te realiseren, geïnspireerd door een sterke wederopbouw-gedachte gang van zaken moet zijn. met sobere inkomens. Voor wie om goede redenen níet kon werken kwamen er sociale voorzieningen. Maar wel vanuit de stellige overtuiging dat slechts een kleine groep mensen er gebruik van zou maken. Met de menselijke natuur werd weinig rekening gehouden, net zo min als met het feit dat de babyboom van destijds onvermijdelijk ook zou leiden tot een grijze golf. Vijftig jaar later hebben we nog steeds te kampen met de gevolgen van de structurele fouten die in die unieke naoorlogse periode zijn gemaakt. En dat terwijl we inmiddels in een situatie leven die demografisch gezien net zo extreem wordt als die van de jaren vijftig - maar dan precies aan de andere kant van het spectrum. We gaan van een uitzonderlijk groene samenleving naar een uitzonderlijk grijze samenleving. Om een indicatie te geven van de ontwikkeling: in 1950 waren er 770.000 65-plussers op 5,5 miljoen mensen tussen de 20 en 64. Dat is een verhouding van 1 op 7. Dat ging nog een tijdje zo door, geen wonder dat alles heel goed betaalbaar leek te zijn. In 2005 zijn we met 2,3 miljoen 65-plussers tegenover ongeveer 10 miljoen 20-64 jarigen. Dat is 1 op 4,4. In 2030 zal deze verhouding naar verwachting 1 op 2,2 zijn. Tenzij wij met een heel bijzondere immigratiegolf te maken krijgen die ons kleine landje denk ik toch niet zal kunnen accepteren. Ondanks deze onheilspellende cijfers, blijf ik bij de stelling waarmee ik zojuist begon: we mogen de vergrijzing niet uitsluitend afschilderen als een naderende ramp. Laten we niet vergeten dat het, vooral in mondiaal perspectief gezien, iets is om trots op te zijn als zo'n groot deel van je bevolking het tot een hoge leeftijd kan brengen. De kans om de 65-jarige leeftijd te bereiken is de laatste vijftig jaar met tien procent toegenomen. Bij mannen ligt die kans nu op 85 procent en bij vrouwen op 90 procent. De levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen is voor 65-plussers aanmerkelijk gestegen. Tussen 1989 en 2003 voor mannen met 2,7 jaar en voor vrouwen met 4,5 jaar. Ouderen zijn gemiddeld ook hoger opgeleid. Had in 1980 ongeveer tweederde van de 65-plussers slechts een lagere schoolopleiding, in 2005 is dat aandeel nog maar een kwart. Dat zijn mooie cijfers waar we zeker trots op mogen zijn.
10
Ik denk dan ook dat de vergrijzing vooral aanleiding moet zijn tot creativiteit en het bedenken van manieren om met zo'n andere bevolkingssamenstelling en met gemiddeld meer gezonde en hoger opgeleide ouderen een economisch gezonde samenleving te houden. Wat dat betreft vind ik de Japanse benadering wel mooi, want daar spreekt men over de 21ste eeuw als The Silver Century. Waar maar weer uit blijkt dat het onderwerp niet iets is wat alleen Nederland bezighoudt. Hoe kijkt het Nederlandse kabinet aan tegen die Zilveren Eeuw? In de nota 'Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing' van april 2005 stelt het kabinet dat we de waarde die ouderen hebben in de samenleving kunnen versterken, als we tijdig maatregelen nemen. De belangrijkste waarde is de notie dat ouderen volwaardige burgers zijn, ook als zij beperkt zijn in hun zelfstandig bestaan. Wat moeten we daarvoor doen? De nota geeft onder andere aan dat we er voor moeten zorgen dat ouderen zo lang mogelijk gezond blijven, zo lang mogelijk een actieve bijdrage leveren aan de samenleving, een toereikend inkomen hebben, adequate huisvesting, maatschappelijke bewegingsruimte, en een toereikende en kwalitatief goede zorg. Voor die waarden moeten we ons tijdig inzetten. Om te beginnen de mensen zelf, de maatschappelijke organisaties en de overheid. In de nota geeft het kabinet aan welke taak het voor zichzelf ziet. Ik wil mij vandaag concentreren op twee punten. 1. Hoe zorgen we dat we ook in de Silver Century een economisch gezonde samenleving houden? 2. Hoe zorgen we er voor dat mensen zo lang mogelijk gezond blijven? Als we de genoemde cijfers van de vergrijzing bekijken, dan is duidelijk dat economische gevolgen niet kunnen uitblijven. Toen het kabinet-Drees in 1957 een pensioenregeling ontwierp voor mensen die 65 jaar werden, was het uitgangspunt dat de gemiddelde werknemer 50 jaar werkte, om daarna hooguit een jaar of acht 'van Drees te trekDe leeftijdsperiode tussen 65 ken'. Nu werkt de Nederlander gemiddeld 35 en 80 jaar wordt een nieuwe jaar, terwijl de resterende levensverwachting bij overgangsfase.... Juist daar het bereiken van de 65-jarige leeftijd op 15 tot 20 jaar ligt. Doorwerken tot je 65e is een uitzonliggen voor bedrijven uitdadering. En van de mensen tussen 55 en 59 is 40 gingen die de vergrijzende procent met vervroegd pensioen en van de groep economie op peil kunnen 60- tot 64-jarigen is dat al 77 procent. houden. De combinatie is even helder als merkwaardig en onhoudbaar. We leven steeds langer, maar we zijn steeds korter gaan werken. Geen economie ter wereld kan zo'n ontwikkeling op de lange duur verwerken en het is voor dit kabinet dan ook glashelder, dat doorwerken tot je 65e weer de normale gang van zaken moet zijn. De Sociaal-Economische Raad buigt zich momenteel over een adviesaanvraag van minister De Geus over het
11
wegnemen van belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar. Dat toont in elk geval één ding aan. Hoezeer ook de opeenvolgende kabinetten al sinds de jaren 80 bezig zijn de verzorgingsstaat te hervormen: we zijn daar echt voorlopig nog niet mee klaar. Maar er is ook sprake van kansen. Want de vrije tijd zal in deze nieuwe levensloop geleidelijk toenemen met de leeftijd. De leeftijdsperiode tussen 65 en 80 jaar wordt dan een nieuwe overgangsfase waarin werken geleidelijk overgaat in 'rusten'. En juist daar liggen voor bedrijven uitdagingen die de vergrijzende economie op peil kunnen houden. Ik wil u nog eens wijzen op wat de voorzitster van het Longevity Center in het Verenigd Koninkrijk, Baroness Greengross, vorig jaar zei tijdens deze conferentie. Kern van haar betoog was: ouderen leveren een forse bijdrage aan de economie en bevorderen onze welvaart. Velen werken, velen doen vrijwilligerswerk, velen hebben een heel redelijk inkomen en geven dus geld uit. Het zou goed zijn als we ons daar wat meer op richtten. Ik kan inderdaad een heleboel voorbeelden noemen van ontwikkelingen die een uitdaging vormen voor creatieve ondernemers. De ouderen van straks zijn immers meer dan voorgaande generaties gewend hun eigen leven te regisseren. Ze stellen hogere eisen aan hun leefomstandigheden en nemen geen genoegen meer met de standaardoplossingen van de 20e eeuw. Bovendien - het CBS meldde dat gisteren hebben de ouderen steeds meer te besteden. Daar liggen kansen. Bijvoorbeeld voor technische ondernemers in de hulpmiddelenindustrie. Het bekendste en heel eenvoudige voorbeeld is natuurlijk de ontwikkeling van de rollator. Eind jaren 80 kwam door Nederlands-Zweedse samenwerking de eerste op de markt; nu zijn er 300.000 in omloop. Ik kan u verzekeren dat deze in de hele wereld veel aftrek zal vinden. Er zullen ongetwijfeld op het gebied van hulpmiddelen nog veel innovaties volgen. Voor technische ondernemers in de ICT-sector liggen er kansen Instellingen zullen een markt vinden in de in breedbandverbindingen, die video-zorg en medische consulten realisatie van nieuwe vormen van zorgaanbod op afstand mogelijk maken. Maar - via samenwerkingsverbanden in de eerste ook mobiele telefoons en compulijn, anderhalve-lijnszorg, focusklinieken. ters die misschien niet álle nieuwe snufjes hebben maar wel een iets groter lettertje op de toetsen. Dit soort producten wordt nu geleverd voor ouderen. Voor de reiswereld liggen er mogelijkheden bij de kapitaalkrachtige oudere, die nog best wat van de wereld wil zien, maar dan niet meer met een rugzak en een tent. En financiële instellingen zullen een markt vinden (we zien de interesse toenemen) in de realisatie van nieuwe vormen van zorgaanbod - samenwerkingsverbanden in de eerste lijn, anderhalve-lijnszorg, focusklinieken. De markt is al volop in beweging. Maar er zijn ook kansen voor mensen met weinig opleiding. Dienstverlening aan ouderen is een groeiende bedrijfstak. Het biedt werk aan mensen die eenvoudig huishoudelijk werk kunnen doen
12
- variërend van een paar uur per week schoonmaken tot het werk voor de jonge firma Majordomus die gefortuneerde ouderen een butler, chauffeur of gezelschapsdame aanbiedt. Kortom: economisch gezien zijn er kansen genoeg voor ondernemers die creatieve oplossingen bedenken voor de vragen van de groeiende groep ouderen. Dat is één kant van de zaak. Tweede is, dat langer doorwerken dan we de afgelopen jaren gewend waren absoluut noodzakelijk is. Er blijft immers, gemiddeld gesproken, nog genoeg tijd over om te genieten van de 'postactieve periode'. Daarmee kom ik op de tweede vraag, die ik aan het begin stelde, namelijk: hoe zorgen we er voor dat mensen zo lang mogelijk Maar er zijn ook kansen voor gezond blijven. Om te beginnen moeten we, als het om onze lichamelijke conditie gaat, mensen met weinig opleiding. eigenlijk toe naar een heel andere definitie Dienstverlening aan ouderen is van het begrip 'oudere'. Volgens gerontologen een groeiende bedrijfstak. Het kun je tegenwoordig, medisch gezien, iemand pas 'oud' noemen als hij of zij ouder is dan 75 biedt werk aan mensen die jaar. eenvoudig huishoudelijk werk Betere voeding, betere leefomstandigheden kunnen doen. en betere gezondheidszorg zorgen ervoor dat mensen veel ouder worden dan honderd jaar geleden. Het patroon van de kwalen is veranderd, maar de kwaliteit van de lichamelijke conditie van de 65 jarigen toen is vergelijkbaar met de conditie die we nu gemiddeld bij 85 jaar aantreffen. Voor veel ziekten die vroeger snel tot de dood leidden zijn nu behandelmethoden waardoor je nog lang met de ziekte kunt blijven leven of zelfs echt kunt genezen. Het wordt dus gebruikelijk om langer te leven dan vroeger. Maar het probleem is dat we nog niet hebben geleerd ons daarop tijdens de eerste fase van het leven goed voor te bereiden. Want wie mag verwachten langer te leven, moet ook beter voor zijn lichaam zorgen - om te voorkomen dat we wel ouder worden, maar dan als krakkemikkige bejaarde in plaats van als actieve senior. Wie gezond oud wil worden, kan daar maar beter vroeg mee beginnen. Alarmerend is, dat we dat nu juist helemaal niet doen. Toen ik de no-claim in de gezondheidszorg invoerde was de meest gehoorde kritiek: hoe kun je dat nu doen in de zorg? Een menselijk lichaam is toch geen auto? Ik denk vaak: was het maar waar dat we het lichaam zouden onderhouden als een auto, dan zouden we dat een stuk beter doen dan nu het geval is. Kinderen beginnen tegenwoordig al op jonge leeftijd met roken en drinken. Hun lichaamsbeweging beperkt zich tot het hanteren van de afstandsbediening en het toetsenbord. Dat leidt tot een tendens waarvan we nu het begin al zien. Volgens een inventarisatie van het CBS gaat het aantal mensen dat lijdt aan hartkwalen, astma, chronische bronchitis, gewrichtsslijtage en suikerziekte de laatste tijd fors omhoog. Allemaal kwalen die gewoon samenhangen met slechte gewoonten als roken, ongezond eten en vooral ook gebrek aan lichaams-
13
beweging. Kortom: we zien een dubbelzinnig beeld. Aan de ene kant zorgen betere gezondheidszorg en betere leefomstandigheden ervoor, dat we langer leven. Door betere hygiëne sterven veel minder mensen op jonge leeftijd aan infectieziekten, betere diagnostiek zorgt voor betere en snellere behandeling, nieuwe geneesmiddelen genezen wat vroeger ongeneselijk was. Aan de andere kant zorgen we er zelf lang niet altijd voor, dat we die hogere leeftijd in goede gezondheid halen. Onze eigen inzet voor een gezonde ouderdom laat gemiddeld zeer te wensen over. De Raad voor de Gezondheidszorg presenteerde in april van dit jaar een rapport waaruit bleek dat bij de helft van de totale zorgconsumptie in Nederland ongezond gedrag een aantoonbare rol speelt. Bijna de helft van de zorgconsumptie blijkt terug te voeren op leefstijl. Dat is een schrikbarend getal. Waarvan de mensen weinig doordrongen zijn: Over het algemeen zijn mensen die een kwaal hebben of ziek zijn geneigd zich als slachtoffer van externe omstandigheden te zien, wat vaak wel het geval is, maar heel vaak ook niet. Terecht wees de RVZ er in datzelfde rapport op, dat de solidariteit tussen zieken en gezonden daardoor zwaar onder druk komt te staan. De RVZ pleit er daarom voor de financiële verantwoordelijkheid van de consument voor de gezondheidszorg in de toekomst te vergroten. Bij voorbeeld door de introductie van Health Savings Accounts. In de nieuwe zorgverzekeringswet wordt de eigen verantwoordelijkheid Wie mag verwachten langer van de burgers al fors vergroot en het valt te verwachten dat die trend in de toekomst onafwendte leven, moet ook beter voor baar zal worden doorgetrokken. zijn lichaam zorgen... en kan Kort samengevat: als we spreken over 'van daar maar beter vroeg mee nazorg naar voorzorg' dan is dat de kern van de gezondheidszorg van de 21e eeuw, met als beginnen. Alarmerend is, dat belangrijkste geneesheer: de mens zelf, met een we dat nu juist helemaal niet eigen verantwoordelijkheid voor langer gezond doen. leven. Dames en heren, ik kom aan het eind van mijn betoog. De kern daarvan is, dat we anders moeten leren denken over ouder worden, en over ouderen en de rol die zij in de samenleving spelen. Als het normaal wordt dat mensen ouder dan 80 jaar worden, dan is het ook normaal dat mensen van 65 nog volop in het leven staan. Om te beginnen moeten we daar zelf aan bijdragen, door gedurende ons leven te investeren in een goede gezondheid. En we moeten ons voorbereiden op wat de vergrijzing voor ons betekent, zonder het te zien als een onafwendbare ramp. Doemscenario's leiden maar zelden tot goed beleid. Eén ding wil ik hier tot slot nog aan toevoegen. Als het normaal wordt dat wij in Nederland gemakkelijk ouder dan 80 worden, dan zou het goed zijn als we mensen niet zo snel 'oud' noemen. Je ziet de laatste jaren steeds meer verenigingen, glossy magazines, reisbureau's en wat niet al die zich zeggen te richten op de 'ouderen'. Ik heb daar bezwa-
14
ren tegen. Als je dan ziet wat die clubs daar onder verstaan, dan hoor ik zelf daar over een paar maanden ook opeens bij. Waarna ik tien jaar later al automatisch in aanmerking kom voor een 'seniorenpas' van de spoorwegen. Die gedachte - daar ben ik echt nog láng niet aan toe. Drs. J.F. Hoogervorst is minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De heer Hoogervorst was eerder staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het Tweede Kabinet-Kok en minister van Financiën in het Eerste Kabinet-Balkenende.
Discussie De heer Goedhard vraagt de minister of hij aandacht heeft voor 45-plus werknemers, die ongezond leven en daaraan iets moeten doen in de zin van preventie. De heer Hoogervorst antwoordt dat met het oog op langer doorwerken, straks tot 65 jaar, het heel goed zou zijn als werkgevers oog hebben voor de gezondheid van hun werknemers, omdat gezondheidsklachten onder oudere werknemers meer voor komen. Een werkgever heeft er belang bij om werknemers zo gezond mogelijk te houden. De heer Westendorp dankt de minister voor zijn woorden die hij helemaal kan onderstrepen. Maar hij is geschrokken van een recente publicatie van het CBS waaruit blijkt dat wij in Nederland de afgelopen vijftig jaar helemaal niet zo zijn opgeschoten. Er is een duidelijke stagnatie van de sterftedaling vastgesteld. De levensverwachting vanaf het 65e jaar in Nederland is niet toegenomen, in tegenstelling tot in bijvoorbeeld Japan waar de toename fors is. Wat zullen mensen denken van het gegeven dat wij de afgelopen twintig tot dertig veertig jaar in termen van toegenomen levensverwachting niet zo veel wijzer zijn geworden. Hoe gaan wij maatschappelijk en politiek om met het argument dat direct tegen ons gebruikt gaat worden. Waarom langer doorwerken als jullie ons geen hogere levensverwachting kunnen geven? De heer Hoogervorst vindt dat een foute redenering, want een hogere levensverwachting hebben mensen voor een zeer belangrijk gedeelte in eigen hand. Tenminste na de vooruitgang die al was geboekt in het verbeteren van sociale hygiëne en de algemene welvaart in ons land. De winst zit vooral in leefstijl. Het is niet voor niets dat de Japanners heel lang leven. Ze eten heel veel vis, weinig vet, en ondanks het feit dat ze behoorlijk roken, worden ze ouder. Naast het probleem van de voortschrijdende levensverwachting, die niet zo hard gaat, hebben wij te maken met de ontgroening van onze samenleving. Er zijn zo weinig jongeren straks om bij te dragen aan de voorzieningen voor ouderen. Dat maakt onontkoombaar dat ouderen zelf meer gaan bijdragen aan hun eigen voorzieningen. Als je de intergenerationele rekening opmaakt van de mensen die in de afgelopen tien jaar met de VUT zijn gegaan, dan zie je dat die mensen een historisch gezien onnavolgbaar voordeeltje hebben gehad, dat ook nooit meer zal terugkeren. Deze mensen hebben geweldige sociale voorzieningen gehad,
15
hebben heel kort gewerkt, zijn met een mooie VUT eruit gegaan. Dat zal nooit meer terug kunnen keren. De heer Westendorp is het hier helemaal mee eens, maar vreest toch dat wij argumenten gaan ontberen. Daarop treft de Minister een vergelijking met België waar de term 'generatiepact' in opkomst is. De Belgen zijn naar zijn indruk veel later begonnen met het oppakken van de maatschappelijke discussie, zien het probleem nu pas onder ogen, terwijl eigenlijk de problemen daar groter zijn, een grote staatsschuld, geen kapitaaldekking voor de pensioenvoorzieningen. We zijn er in Nederland nog niet, maar we zijn verder en de gemiddelde Nederlander is slim genoeg om te weten dat als de verhoudingen tussen het aantal ouderen en het aantal jongeren zo uit het lood dreigt te slaan dat je dan iets moet doen. De heer Van Lede zegt zich zorgen te maken over een tussenzinnetje in het betoog van de minister over het immigratiebeleid. Het vergrijzingsprobleem zou veel makkelijker hanteerbaar zijn indien er wel meer immigratie zou zijn. Dat is een niet erg populair thema op dit ogenblik. Maar als we twee extremen vergelijken: Japan dat helemaal xenofobisch is en helemaal géén immigratie toelaat aan de ene kant, met een heel eigen en ernstige problematiek ten aanzien van de vergrijzing. En aan de andere kant de Verenigde Staten die een zeer dynamisch integratiebeleid voeren. Het grote verschil tussen ons continent en de VS is dat daar de gemiddelde leeftijd relatief jong blijft. Dat gevoegd bij het feit dat het consumentenpatroon van de senioren typisch in de dienstensector ligt en cultureel geaard is. We mogen meer spanning op de arbeidsmarkt tegemoet zien als we het punt van immigratie onder de druk van deze tijd systematisch buiten de discussie houden. De heer Hoogervorst is het ergens wel met de spreker eens. Dat zal een factor van betekenis kunnen zijn. Vooral als je alleen al ziet wat de bijdrage van de Poolse immigratie recent is geweest en waaraan je een positieve economische betekenis kunt toekennen. In het voorbeeld van Amerika zien we dat het daar heel goed gaat, dat de bevolking daar jong blijft en immigratie een enorme economische stimulans betekent. Maar in Nederland heeft de immigratie van de afgelopen decennia een negatieve economische bijdrage geleverd. Dat heeft het CBB berekend, maar iedereen die een beetje om zich heen kijkt die kan dat ook gewoon zien. Het verschil tussen de Verenigde Staten en ons land is niet zo zeer de immigratiecijfers, die lange tijd gelijk gebleven zijn, maar het feit dat wij een hoog ontwikkelde verzorgingsstaat hebben en Amerika niet. Wil je immigratie van mensen die de taal niet spreken, die vaak niet de juiste opleiding hebben? En wil je die mensen de kans geven om een positieve economische bijdrage te leveren aan ons land en niet heel snel in een uitkeringsbestaan te verdwijnen, dan zal er toch in die verzorgingsstaat nog heel wat moeten gebeuren. Mevrouw Maas refereert aan de ambitie van de regering om mensen langer bij het arbeidsproces betrokken te houden. In voltijd of deeltijd. Wat haar zeer verbaast is dat
16
de maatschappelijke discussie niet veel meer op gang komt over de rol van de overheid zelf als werkgever. Het gemak waarmee Binnenlandse Zaken 57-plussers laat vertrekken staat haaks op haar mogelijkheid beleid en uitvoering in handen te hebben op dit punt. Waarom komt die discussie niet op gang? Wanneer barst de bom? Wat is de verklaring? Minister Hoogervorst denkt dat het misschien wel komt omdat het heel moeilijk is iets te doen aan de goudgerande arbeidsvoorwaardelijke positie van ambtenaren. Maar hij is het met spreekster eens dat het wringt. Ook hij heeft in de afgelopen jaren mensen uit zijn organisatie zien verdwijnen waarvan hij dacht: moet dat nou met 55 jaar? Het was een samenloop van beleidsmaatregelen waaronder een heel zware afslankingsoperatie. De minister zegt dat de dagvoorzitter als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau erover kan meepraten. Deze bevestigt prompt dat hij 20 procent van zijn budget en 10 procent van zijn staf kwijt raakt als gevolg van de 'Remkes-regeling'. De heer Hoogervorst zegt dat overigens het einde nog niet in zicht is. Als je op zo'n grote schaal mensen moet laten gaan is dit helaas de meest efficiënte manier, maar echt fraai is het niet. De voorzitter vult aan dat uit onderzoek bij het SCP is gebleken dat er geen maatschappelijke discussie ontstaat, omdat ook de jongere generaties niets liever willen dan zo vroeg mogelijk uittreden. In die zin is er een soort generatiepact dat een maatschappelijk negatief effect heeft. Mevrouw Borst prijst de minister om zijn verhaal waarin alle belangrijke aspecten op één na zijn genoemd. Uit allerlei onderzoek blijkt namelijk dat mensen die blijven werken en die geestelijk en lichamelijk actief blijven, hun gezondheid daarmee een grote dienst bewijzen. Over de levensverkortende werking van geraniums gesproken. Dat geeft de heer Knook aanleiding om een recent onderzoek onder oud Shell werknemers in de VS te memoreren, waarbij men de levensverwachting heeft vergeleken van de mensen die op 55-, 60- of op 65- jarige leeftijd met pensioen zijn gegaan. De 'geluksvogels' die vroeg met de VUT waren gegaan, hadden een bijna vijf jaar lagere levensverwachting, dan de mensen die op hun 60e en 65e waren gepensioneerd. Hetgeen er voor pleit om weer tot je 65e te blijven werken.
17
18
Herman Wijffels Voorzitter Sociaal-Economische Raad
Investeer in de vitaliteit van mensen en de samenleving
D
e allergrootste uitdaging is om de vitaliteit van ons sociaaleconomisch bestel op peil te houden. In de context van vergrijzing zullen we meer moeten investeren in de vitaliteit van mensen. Daardoor kan ook de samenleving voldoende aanpassingsvermogen behouden. Zorg voor een responsief bestel, dat kan reageren en anticiperen op de veranderingen die zich internationaal voordoen. Zorg dat ouderen kunnen blijven participeren. Het is zeer wel mogelijk om een vergrijsde samenleving vorm te geven, waarin we van een hoge kwaliteit van leven kunnen genieten. Met genoegen lever ik een bijdrage aan deze conferentie voor een doelgroep die zo te zien de grijze status al aardig heeft bereikt. Hoe sta ik er zelf in? Zoals bekend ga ik in april weg bij de SER. Ik ben zo vrij om mezelf als voorbeeld te nemen. Ik ben 64 jaar en zou dus toe zijn aan pensioen. Toch ben ik in ernstige overweging om alsnog weer een nieuwe baan te aanvaarden. Het is nog niet zeker of dat gaat gebeuren, maar het zou heel goed kunnen. Waarmee ik maar wil aangeven dat voor mij pensioen in de klassieke zin van het woord iets is uit een industrieel tijdperk, een voorbij tijdperk. Intussen zijn we verder. Dat is in essentie de manier waarop ik er naar kijk. Kortom, het traditionele pensioen - in de zin van op een bepaalde leeftijd stoppen met werken - is verouderd. We zullen in een nieuwe tijd met een nieuwe blik naar pensioenen en levensloop moeten kijken. Die nieuWenselijk is voor afzonderlijke mensen we blik is nodig omdat er meer oude een langer actief bestaan in goede mensen komen. gezondheid en voor het geheel minder Ik wil met u enkele gedachten delen, bevolkingsgroei. die deels ook punt van discussie zijn in de Sociaal-Economische Raad. Over hoe wij in de komende periode ons sociaal-economisch bestel moeten veranderen. Hoe kunnen we op een goede manier de slag maken van voorzieningen die vooral op nazorg zijn gericht naar voorzieningen die veel meer gericht zijn op voorzorg? Nederland vergrijst. Hoe kunnen we anticiperen op de snel veranderende samenstelling van de bevolking? Nu nog 2,2 miljoen 65-plussers, straks in 2040 zijn dat er 4 miljoen. Dan zal bijna een kwart van de Nederlanders ouder zijn dan 65. Wat is de beste oplossing? Dan kan het niet anders zijn dan dat een overgroot deel van die 65-plussers ook gewoon vol medeverantwoordelijk is voor het functioneren van de samenleving. Dat is de benadering en het perspectief die we zouden moeten kiezen.
19
Een belangrijke vraag is of we de vergrijzing vooral moeten zien als een probleem of als een zegen. Mijn opvatting is dat we vooral naar vergrijzing moeten kijken als een gewenste ontwikkeling. Hoezo gewenst? Gewenst in de betekenis dat mensen gewoon langer in goede gezondheid kunnen leven. En ook gewenst om een minder gangbaar maar voor mij waardevol argument. Dat is dat deze wereld en dit land niet voort kan met groeiende bevolkingsaantallen. Om allerlei redenen. In deze optiek is een minder forse procreatie dus ook een gewenste ontwikkeling. Minder mensen betekent minder belasting van het draagvlak van de aarde. Daarover kunnen we van mening verschillen, maar zo kijk ik er naar. Wenselijk is dus voor afzonderlijke mensen een langer actief bestaan in goede gezondheid en voor het geheel minder bevolkingsgroei. Regeren is vooruitzien, beleid is vooruitzien, demografie valt vooruit te zien. Hoe dan ook, wat er gaat gebeuren op demografisch terrein is nu al voorzienbaar en daarop kunnen we nu door verstandig beleid ook op een heel goede manier anticiperen. Gelukkig hebben we daarvoor ook nog de tijd. We kunnen de komende jaren De gezondheidszorg kan evolueren in heel goed onze sociaal-economische instituties en sociale zekerheid aanpasde richting van gezondheidsvoorzorg, sen in de richting van die vergrijzende mensen gezond houden, hen helpen samenleving die er aan zit te komen. De om gezond te leven. Sociaal-Economische Raad heeft op een aantal aspecten al de nodige adviezen gegeven. De essentie is dat we onze sociaal-economische instituties moeten inrichten vanuit een levensloopperspectief. Een integraal levensloopperspectief zonder afscheidingen maar met fluïditeit. Dat is een ander perspectief dan de gesegmenteerde inrichting van levens, zoals we die gekend hebben in de industriële tijd: eerst een periode waarin je leert, dan een periode waarin je het geleerde toepast in je werk en uiteindelijk een periode waarin je niks doet. Die segmentatie zal verdwijnen en plaats maken voor veel vloeiender overgangen. Hoe ziet dat eruit? Er zal ook geleerd moeten worden in de tijd dat je werkt. En mensen zullen hun maatschappelijke bijdrage leveren, in welke vorm dan ook, evengoed in de tijd waarin zij ook genieten van onze uitstekende pensioenvoorzieningen. Dat is de na te streven fluïditeit in het levensloopperspectief. Dit heeft ook gevolgen voor de manier waarop de gezondheidszorg mensen benadert. Ook de gezondheidszorg zal in dit integrale levensloopperspectief uitdrukkelijk meer moeten gaan doen dan wat de gezondheidszorg veelal doet: het gezond maken van zieke mensen of ziekenzorg. Gezondheidszorg in de komende periode zal meer gezondheidsvoorzorg moeten worden, zich veel meer moeten richten op het gezond houden van mensen, vóórdat ze bij huisarts of in het ziekenhuis belanden. De eerstelijnsgezondheidszorg zou - bij een integrale levensloop - kunnen evolueren in de richting van mensen gezond houden, hen helpen om gezond te leven, om een gezonde levensstijl te vinden. Dat verhoogt de kwaliteit van zowel gezondheidszorg als gezondheid. Er zijn
20
immers vanuit de levenswetenschappen nieuwe inzichten ontstaan over hoe mensen zich moeten voeden en over welk voedingspatroon en welke levensstijl past bij het individuele fysieke organisme. Die inzichten uit de levenswetenschappen neem je mee in de gezondheidszorg; ze zouden dan een plaats krijgen in adviezen aan mensen over hun voeding en voedingspatroon. Dat is een veld dat ook in termen van wetenschappelijke ontwikkelingen zich nu opent en waar grote mogelijkheden liggen om onze levensverwachting nog aanzienlijk verder te verlengen, en wel in goede gezondheid. Datzelfde geldt voor woon-zorg arrangementen, die we zodanig kunnen inrichten dat ze intensievere zorg bieden naarmate mensen ouder verwijderen zich van de worden en meer zorg nodig hebben. En het segmentatie, de opdelingen uit geldt evenzeer voor arrangementen waarin het industriële tijdperk. oudere mensen elkaar onderling meer steun bieden. Die moeten meer de ruimte krijgen. Ook de institutionele vormen verwijderen zich van de segmentatie, de opdelingen uit het industriële tijdperk. Eigenlijk gaat het erom dat we veel meer naar ontwikkelingen kijken vanuit een horizontale benadering, vanuit de behoeften van de levensloop, dan vanuit een verticale, gesegmenteerde en verkokerde benadering. Ook de institutionele vormen
In de context van vergrijzing is dit de uitdaging: de gezondheidszorg en de woonzorgarrangementen goed af te stemmen op een integraal gedachte levensloop. Waar brengt dit ons? Uit de meer specifieke sociaal-economische uitdagingen van deze tijd vloeien volgens mij twee belangrijke beleidsopgaven voort. De eerste uitdaging is ons economisch draagvlak te vergroten door iedereen in staat te stellen naar vermogen een bijdrage aan onze maatschappij te leveren. Daar zijn we nog ver van verwijderd. Ook in relatie tot immigratie is dat wat mij betreft de geprefereerde Woon-zorgarrangementen moeten intensievere benadering. Voordat we aan immigratiescenario's gaan denken, zorg bieden naarmate mensen meer zorg nodig laten we eerst onze ongebruikte hebben. Geef ruimte aan ouderen die elkaar reserves aansnijden. Er is immers meer onderlinge steun willen bieden. nog zoveel reserve in onze beroepsbevolking, en in onze bevolking überhaupt, dat we beter die reserves het eerst aan snee kunnen laten komen. Maar er kan best aanleiding zijn om voor specifieke bekwaamheden een selectief immigratiebeleid te voeren. Daar zou ik wél ruimte voor willen laten. De tweede uitdaging is de lastenverdeling over de generaties. Mijn streven is om te komen tot een evenwichtige verdeling van de lasten van collectieve voorzieningen tussen en binnen generaties. Jongeren van nu zijn de ouderen van morgen, en we
21
moeten beide groepen eerlijk laten meebetalen. Ook mogen geen groepen ouderen worden gediscrimineerd. Over beide onderwerpen, draagvlakvergroting en lastenverdeling tussen generaties, wil ik enkele opmerkingen maken. Wij staan in Nederland allerminst op onszelf maar we leven in een internationale context. Versterking van het economische draagvlak De allergrootste uitdaging is zal moeten gebeuren in een internationale en snel veranderende context. Grote bevolkingsom de vitaliteit van ons eigen massa's zoeken in de wereld hun plaats in het sociaal-economisch bestel op proces van internationale arbeidsverdeling. peil te houden, om in de Dit brengt mij tot de allergrootste uitdaging context van vergrijzing hierin: dat we de vitaliteit van ons eigen voldoende vitaliteit en aanpassociaal-economisch bestel op peil houden, dus singsvermogen te behouden. zorgen dat wij in de gegeven context van vergrijzing voldoende vitaliteit en voldoende aanpassingsvermogen behouden. Zodanig dat een responsief bestel ontstaat, dat is een stelsel dat kan reageren en anticiperen op de veranderingen die zich internationaal voordoen. Dat betekent dat er majeure institutionele veranderingen aan de orde zullen zijn, zowel op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, arbeidsrecht, arbeidsverhoudingen als sociale zekerheid. Vergrijzing moet dus de aanstoot geven tot institutionele vernieuwing. Dit heeft gevolgen voor ons sociale stelsel. Dat moet mensen die het kunnen, meer gaan helpen om actief een bijdrage leveren. In de SER is nu in het kader van een advies over de middellange termijn aan de orde hoe het stelsel van werk, scholing en inkomen eruit moet gaan zien. Daarin staat centraal de taak om in mensen te investeren. Onze sociale zekerheid heeft in de industriële fase van de maatschappelijke ontwikkeling vooral vorm gekregen als een stelsel van voorzieningen dat mensen een vervangend inkomen verschaft. Dit stelsel is zelfs zodanig uitgedijd dat ook mensen van een inkomen worden voorzien zonder daarvoor een tegenprestatie te bieden. Sterker nog: mensen verkrijgen een inkomen op voorwaarde dat ze niets doen. Nu moeten we dat omkeren, simpelweg omdat we naar een stelsel moeten dat weliswaar mensen die absoluut niets kunnen een goed inkomen verschaft, maar dat mensen die nog wél wat kunnen, helpt om weer een bijdrage te leveren. Het stelsel moet een einde maken aan situaties waarin mensen langdurig werkloos zijn met een uitkering, of langdurig in de bijstand zitten en niets doen of, erger nog, zelfs niets mogen. Dat is een belangrijke verandering en eigenlijk is de manier waarop gemeenten in toenemende mate de WWB toepassen daar een voorbeeld van. Jongeren onder de 27 of de 23 krijgen geen bijstandsuitkering meer als ze niet ook scholing volgen of niets ondernemen. Deze omkering realiseren wij voor een nieuwe generatie. Mijn aanbeveling is om dit gaandeweg uit te breiden en te komen tot een herdefiniëring van het impliciete sociaal contract, dat we in dit land in het verleden hebben gesloten. Dat houdt in: als
22
je niets doet, krijg je ook niets; als je iets krijgt, doe je er ook iets voor... Deze eerste belangrijke mutatie kunnen we in het perspectief van de vergrijzing plaatsen. We hebben immers straks iedereen in dit land hard nodig die een bijdrage kan leveren. Dit wat het activeren van mensen betreft. Een tweede belangrijk element betreft het investeren in mensen. Thans schieten wij daarin schromelijk tekort. Immers, elke internationale vergelijking op het gebied van investeringen in onderwijs en opleiding laat zien dat wij daaraan verhoudingsgewijs aanzienlijk minder besteden. Misschien zijn wij wat efficiënter dan andere landen, dat zou kunnen, maar als de Scandinavische Zorg voor een responsief bestel, landen twee procent van het BNP meer investeren in onderwijs dan wij, dan lijkt mij dat kan reageren en anticiperen toch zeer onwaarschijnlijk dat wij betere resulop de veranderingen die zich taten boeken. Voor onze toekomst ligt er dus internationaal voordoen. een belangrijke opgave. Dat is om in de komende periode zowel vanuit publieke als private bronnen meer te investeren in de zogenaamde initiële opleiding van mensen. Dan gaat het ook over voor- en na-schoolse opvang en dat soort zaken. Beter vooraf dan achteraf: investeringen in de initiële opleiding blijken heel productieve bestedingen van collectieve middelen te zijn. Maar wij blijven thans niet alleen achter met initiële opleidingen, we liggen ook achter ten aanzien van de vervolgopleidingen tijdens de werkzame periode. Ook daar ligt voor onze toekomst een belangrijke investeringsopgave. In het kader van werkzaamheden in het innovatieplatform heb ik wel eens gezegd dat wij in dit land minimaal tien miljard euro meer moeten investeren in kennis. Het stelsel moet een einde Van het reguliere onderwijs tot en met mastersnimaken aan situaties waarin veau. Maar ook in research and development, die mensen langdurig werkloos ook achterstand laten zien op andere landen. De situatie is nu helaas als volgt: We sturen te veel zijn met een uitkering, of collectieve middelen naar bestemmingen waarop langdurig in de bijstand zitgeen productief vervolg komt. We sturen te weinig ten en niets doen of, erger naar activiteiten waar wél productiviteit en vitaliteit uit voortvloeien. Laten we voortaan nog, zelfs niets mogen. middelen sturen op zo'n manier dat je mensen in hun kracht houdt, om op hogere leeftijd nog een creatieve bijdrage te leveren aan het functioneren van de economie. Meer investeren in mensen en hun kennis is in de context van vergrijzing van groot belang. Investeren in mensen is belangrijk voor zowel vitale mensen als een vitale economie. In datzelfde perspectief is het heel verstandig om leerrechten, dus het recht om opleidingen te volgen, niet langer in de tijd te beperken. De Tweede Kamer heeft in deze richting, dacht ik, al besluiten genomen. Tot nu toe mocht je boven de dertig geen
23
publiek gefinancierde universitaire opleiding volgen. Laten we die leeftijdsgrens gewoon weghalen. Waarom zou het niet zo mogen zijn dat iemand die op zijn veertigste nog een mastersopleiding wil doen, bovenop een HBO of Bachelors, dat niet gewoon met collectieve financiering kan doen? Dat is tenslotte de investeringscomponent in de voorbereiding van mensen op een langer en We sturen te veel collectieve vitaal leven. Daar hebben niet alleen de mensen middelen naar bestemmingen individueel baat bij, maar ook de gemeenschap waarop geen productief als geheel. vervolg komt. We sturen te We zullen verder allerlei belemmeringen moeten weinig naar activiteiten waar opruimen in ons sociaal-economische bestel. Het wél productiviteit en vitaliteit moet gemakkelijker worden om bepaalde werkzaamheden te doen zoals op het vlak van peruit voortvloeien. soonlijke dienstverlening. Daarmee speel je in op behoeften en ontstaat er werkgelegenheid. Ook dat vraagt om een verandering in ons sociaal-economische bestel. Bijvoorbeeld om heel lage lonen niet te belasten met sociale lasten en sociale zekerheidspremies. Er is veel te bedenken om dat te stimuleren. Ook op het niveau van ondernemingen is het nodige te doen. Denk aan het leeftijdsbewust personeelsbeleid. Het zal duidelijk zijn dat ook dat direct met vergrijzing van doen heeft. Maar denk ook aan werk leuker maken. We moeten ons echt in dit land de vraag stellen: waarom willen mensen zo graag zo vroeg stoppen met werken. Hoe komt dat nou eigenlijk? Want eigenlijk is het toch heel raar dat zelfs jongere generaties zich daarmee al heel vroeg in hun loopbaan bezig houden: wanneer kan ik er weer uit? Blijkbaar is in veel opzichten werken niet leuk. Wat is er aan de hand? De wijze waarop werk georganiseerd is in dit land is in mijn beoordeling uit fase met de sociaalculturele ontwikkeling. Neem het ontstaan van de individualisering in de afgelopen jaren, dat hogere niveau van bewustzijn van individualiteit bij Meer investeren in mensen en hun kennis is de mensen. Het is niet langer: ik moet werken voor de kost, maar: in de context van vergrijzing van groot belang. welke zin geeft dat aan mijn Investeren in mensen is belangrijk voor zowel bestaan? We zijn nu in een fase vitale mensen als een vitale economie. van ontwikkeling aanbeland waarin we de aard en de organisatie van het werk moeten transformeren. Zodanig transformeren dat, vanuit de mensen gezien, mensen zich als het ware volledig in hun werk kwijt kunnen en dat, vanuit de organisaties gezien, het potentieel van mensen volledig wordt aangesproken. In de klassieke, industriële en mechanistische organisaties is dat aanspreken van potenties maar zeer partieel het geval. Zo blijkt uit internationaal onderzoek dat de mate waarin klassieke organisaties
24
de mensen benutten en aanspreken op hun mogelijkheden, varieert van 45 tot 50 procent. Meer dan de helft van wat mensen zouden kunnen wordt in dat type organisaties niet aangesproken. En om dat beter te doen, dat is het thema sociale vernieuwing waarover sommigen in dit land zich op het ogenblik druk maken. Sociale vernieuwing is belangrijk om de samenleving vitaal te houden en om het draagvlak groter te maken. Enkele opmerkingen over een evenwichtige verdeling van lasten. Een nieuw evenwicht is nodig, en daarbij moeten we ook kijken naar wat rijkere oude mensen zelf financieel kunnen bijdragen aan de gemeenschap. We moeten hierbij bedenken: onze instituties zijn opgezet in een tijd waarin oud meestal synoniem was met arm, er was nauwelijks pensioen opgebouwd. Thans is dat is natuurlijk niet meer zo. Het Ministerie van Financiën heeft berekend hoe de inkomensverhoudingen bij ongewijzigd beleid zullen zijn tussen de 65-plussers en 65-minners in 2020 en 2030. Dan hebben we het over verhoudingen van tachtig voor de 65-plussers staat tot honderd voor de 65minners, in die orde. Ouderen genieten straks tachtig procent van het 65-min inkomen: we kunnen dus niet langer De wijze waarop werk georganiseerd is volhouden dat oud arm is en dat oud dus in dit land is uit fase met de sociaalbij voorbaat niet hoeft bij te dragen aan culturele ontwikkeling.... We moeten allerlei zaken. Bijvoorbeeld de kosten van zorg en van andere voorzieningen. het werk zodanig transformeren dat De Sociaal-Economische Raad heeft op mensen zich volledig in hun werk kwijt dat punt al geadviseerd om de financiekunnen en dat hun potentieel volledig ring van de AOW uit de algemene middelen te halen. Dus om meer wordt aangesproken. expliciet als beleid voort te zetten, wat tot nog toe sluipenderwijs gebeurde bij het fiscaliseren van de AOW. Door de financieringsbasis voor de AOW te verruimen hebben we een duidelijke richting aangegeven. Daar kunnen we op doorgaan. Een ander punt is AOW en leeftijd. Moeten we de leeftijd waarop de AOW ingaat, niet verhogen? We hebben, geloof ik, in dit land nog onvoldoende draagvlak voor beslissingen over verhoging van de AOW-leeftijd. Maar ontwikkelingen in vergelijkbare landen laten zien dat het voor de hand ligt dit punt te agenderen. Op termijn immers moeten we de mogelijkheid onder ogen zien om een verbinding te leggen tussen de evolutie van de gemiddelde leeftijd van overlijden en het moment waarop de AOW ingaat. Als mensen langer leven, moeten we de leeftijd waarop de AOW ingaat, dan niet ophogen? Er is al een idee om het concreet in te vullen. In een recente discussie bij de SER deed een van de deelnemers de suggestie om in 2016, op het moment dat alle fiscale faciliteiten voor vroegpensioen aflopen, dus na die overgangsperiode, de AOW-leeftijd te koppelen aan de gemiddelde stervensleeftijd. Dat is een manier om het op termijn te gaan doen. Ik bepleit dat nu niet, maar ik noem het als een mogelijkheid. Zo te horen resoneert dit wel in dit gezelschap.
25
Concluderend neig ik ertoe, om vergrijzing niet hoofdzakelijk en primair te benaderen als een financieel-economisch probleem, maar vooral als een vraagstuk van inrichting van de samenleving. Daarbij anticiperen we op demografische veranderingen (de vergrijzing) en waarderen we de positieve kanten van deze ontwikkeling (langer kunnen leven en werken in goede gezondheid). De essentiële opgave is: Houdt de samenleving vitaal. Investeer in de vitaliteit van mensen. Investeer via gezondheidszorg, opleidingen enzovoort. Richt de instituties anders in. Laat dat industriële uniforme pensioenbegrip los, verdeel de lasten eerlijk, draag zorg voor een preventieve gezondheidszorg en voorzieningen die mensen kunnen helpen om op een goede manier, ook in latere levensfasen, welvaart en welzijn te kunnen vinden. Als we daar op een verstandige manier mee omgaan, is het zeer wel mogelijk om een vergrijsde samenleving vorm te geven waarin we van een hoge kwaliteit van leven kunnen genieten. Dr. H.F. Wijffels is voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Eerder was hij van 1986 tot 1999 voorzitter van de Hoofddirectie van de RABO Bank. Hij is sinds 1999 tevens voorzitter van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en is lid van het Innovatieplatform.
Discussie Het onderwerp pensionering ligt, aldus de heer De Beus, ongelooflijk teer en gevoelig. Onderschat is hoe emotioneel Vut en vroegpensioen waren verankerd in de samenleving en hoe mensen zich overvallen voelden toen er aan hun perspectief gesleuteld werd. Maar wanneer de AOW-leeftijd in de toekomst gekoppeld wordt aan het positieve gegeven dat we langer leven, dan kunnen we, wanneer dat ook daadwerkelijk zo is, een logisch moment in de toekomst zoeken, om de zaken in een andere balans te brengen. Dat lijkt een manier om herhaling te voorkomen van wat we nog niet zo lang geleden hebben meegemaakt in Nederland. De heer Wijffels bevestigt dat we zo met dit soort problemen kunnen omgaan, dus niet van de ene dag op de andere mensen overvallen, maar dus ook niet te lang wachten met het in discussie brengen en adresseren van het probleem waardoor je later wel gedoemd bent om tot een overval te komen vanuit de politiek. Er zijn overigens nog wel andere onderwerpen in dit land die onder dezelfde noemer te behandelen zouden zijn, maar zeker op deze terreinen kun je behoorlijk ver van te voren anticiperen. De generaties die gerekend hebben op pensioen met 65 hoef je niet in de problemen te brengen, maar je kunt de generaties die daarna komen nu wel al op de hoogte te stellen van een pensioenleeftijd die met de levensverwachting mee klimt. Dat is een goede anticiperende benadering, die de politieke tijdscycli overschrijdt. Gespreksleider Schnabel vreest voor perverse effecten van het invoeren van een leeftijdsafhankelijke clausule. Zullen mensen nog tot gezondheidsgedrag geneigd zijn als tengevolge daarvan de pensioenleeftijd opschuift? De heer Schipper ziet het
26
individuele gedrag ten aanzien van gezondheid en het scheppen van aangenamer werk nog niet tot stand komen als gevolg van mooie macrodoelstellingen, ook al is iedereen het daarover eens. Hoe organiseer je het proces om het microgedrag in overeenstemming te brengen met de macrorationaliteit en past daarbij de trend om verantwoordelijkheid juist weer meer naar dat micro niveau te leggen? Gaat het vanzelf of moet je dat toch meer collectief organiseren? De heer Wijffels denkt dat het een kwestie van bewustwording is. Die speelt zich af op individueel niveau, maar als samenleving of als arbeidsgemeenschap sta je niet machteloos. De gedachte van sociale vernieuwing zingt in sommige kringen al een paar jaar rond. Ook in de SER. Hoe kunnen we daarmee omgaan op institutioneel niveau in de nationale verhoudingen? Een van de suggesties is om voorlichting te geven over dit onderwerp en langs die weg het bewustwordingsproces van mensen in arbeidsorganisaties te voeden en toegevoegde waarde te zoeken. Bijvoorbeeld in de eerste lijn. Waarom zouden huisartsen niet in belangrijke mate hun toekomstige werkzaamheden oriënteren in die preventieve richting. Niet alleen mensen aanhoren die wat mankeren, maar ook adviezen geven over hoe mensen op een betere manier met hun eigen gezondheid kunnen omgaan. Ook daar kun je institutioneel het proces ondersteunen. "Tenzij dit volk de kop in de wind gooit, dan gebeurt het niet, maar ik heb groot vertrouwen in de potenties die in de Hollanders schuil gaan." De heer In 't Veld meent dat bij we bij het denken over de levensloop rekening moeten houden met veranderingen in het 'risicomanagement' door individuen in de verschillende levensfasen. Als je elke dag in de krant ziet hoeveel mensen er overleden zijn, die jonger zijn dan jijzelf, dan ga je toch goed nadenken over de toekomst. Kun je allerlei voornemens nog wel uitvoeren? Heeft zulk 'risicomanagement' en de variëteit erin een plaats in het denken over levensloop? Een tweede vraag is macro van aard. De Remkes-regeling trok duizenden 55-plussers over de streep van uittreding. Is het denken over incentives wel op orde? Anders gevraagd: waar moet men de grens trekken bij het beleid maken met incentives. Denk aan obesitas, schoolgeld, de prijs van vliegtickets, verzekeringspremies. Hoever ga je daarmee en wat offer je op aan solidariteit. De heer Wijffels zegt dat de filosofie achter de levensloopregeling eigenlijk is om mensen te helpen hun risico's te managen. Daar is de regeling uiteindelijk voor bedoeld en eigenlijk zou deze daarop verder uitgebreid moeten worden. Combineer de regeling bijvoorbeeld met de spaarloonregeling, zodat je daar een groter draagvlak voor krijgt. En stel een vrij grote variëteit aan mogelijke bestemmingen open. Breng ook scholing onder de regeling, en bijvoorbeeld de transitie van een werknemerspositie naar een zelfstandige positie, ondernemer of ZZP'er. Biedt de mogelijkheid aan mensen om ter ondersteuning van hun transities gespaarde (fiscaal gefaciliteerde) middelen in te zetten. Een andere vorm is om verschillende levensfasen te moduleren. Hoeveel uren werk je? Dat is ook een punt van risicomanagement. "Kortom, dat is wat ik zie als
27
belangrijke nieuwe vormgeving van solidariteit in de komende periode. Wij als gemeenschap reiken de instrumenten aan waarmee mensen de risico's op persoonlijk niveau beter kunnen managen. Zo kijk ik ernaar, als een belangrijke nieuwe pijler van de sociale zekerheid, die niet alleen gaat over vervangende inkomensvoorzieningen, maar vooral over ondersteuning van mensen in het managen van hun levensloop. Dat is wat we conceptueel aan het vormgeven zijn." Wijffels denkt overigens niet dat wij onze incentives op orde hebben. "De verzorgingsgedachte heeft heel lang centraal gestaan in de grondfilosofie, op basis waarvan ons maatschappelijk bestel in de afgelopen eeuw is vorm gegeven. Velen hebben een hekel aan incentives, omdat die al heel snel worden gedefinieerd als in strijd met solidariteit en in strijd met de verzorgingsgedachte. We zullen dus op veel terreinen stappen moeten zetten om incentives individueel voelbaar te maken. Dat is hier en daar ook al gebeurd. Het zorgstelsel is volgens Wijffels daarvan een goed voorbeeld, in de zin van zichtbaar maken wat een goede zorgverzekering kost, zoals destijds met reden in de SER is voorgesteld. "We zijn ermee op weg en het evenwicht ontstaat niet op basis van wetenschappelijke analyse, maar op basis van maatschappelijke strijd. Die strijd zijn we aan het voeren en het resultaat zal straks zichtbaar worden. Daarover gaan ook verkiezingen enzovoort. Maar de richting is duidelijk. De overheersende richting is dat incentives op persoonlijk niveau beter voelbaar moeten zijn."
28
Martin Boekholdt Voorzitter Stichting Zorg voor Later
Burgerschap, voorzorg en verandering
V
oor toekomstige ouderen krijgt de levensloop een ander belang en perspectief. Voorzieningen voor ouderenzorg lopen hiermee nog onvoldoende in de pas, met het risico van niet gewenste mechanismen van afwenteling. Burgerschap is de sleutel tot ontwikkeling. Ook van burgers op weg naar de laatste levensfase. We staan aan de vooravond van een transformatie in het beeld van de samenleving; maar de echte verandering komt nog maar moeizaam op gang. Het aangrijpingspunt om tot verandering te komen ligt bij de hoofdstroom van de burgers in de derde levensfase. Zorg voor Later mobiliseert de babyboomer. Burgerschap, voorzorg en verandering staan centraal in mijn bijdrage. Dit onder het motto: Zorg voor Later: schep nu je toekomst. Na een verkenning van 'de vergrijzing' vanuit enkele gezichtspunten geef ik een beeld van de voorzorg in het veld van voorzieningen. Dan volgt een pleidooi om burgerschap meer centraal te stellen om tot verandering te komen. Ik sluit af met een korte schets van de ambities van de beweging Zorg voor Later. 'De vergrijzing' als uitdrukking van demografische verandering is een containerbegrip. Het betekent meestal dat er gemakkelijk over wordt gepraat, maar tegelijkertijd, dat als men er echt iets mee wil, het moet worden ontleed en verdiept. Hierover enkele opmerkingen.
Allereerst over 'vergrijzing' als nieuw perspectief op levensloop. Voor steeds meer burgers gaat tussen het werkzame leven (de tweede levensfase) en de periode van veelal afhankelijkheid en het levenseinde (de vierde levensfase) een lange periode ontstaan van weliswaar afnemende vermogens, maar toch over het algemeen nog goede vitaliteit. Een periode van twintig jaar is voor deze derde levensfase heel normaal. Steeds meer burgers komen in wat de sociaal De wijze waarop wij omgaan met vraaggerontoloog Knipscheer de tweede adostukken van vergrijzing, dreigt de potenlescentie noemt: opnieuw inhoud geven tie van de maatschappelijke opbrengst aan zingeving en zich opnieuw verhouden tot de omgeving in een perspectief van vergrijzing onder te sneeuwen. op kwaliteit van leven in een volgende levensfase. Veel babyboomers worden geconfronteerd met dit vraagstuk of staan aan de vooravond ervan. Het betekent dat er veel maatschappelijk kapitaal met potentie is, maar dat het vooralsnog onbestemd is. Voor velen moet kwaliteit van leven in de nieuwe levensfase nog vorm en inhoud krijgen.
29
Mijn tweede opmerking gaat over de duiding van deze ontwikkeling in de levensloop. De heer Wijffels stelt dat nooit eerder zoveel mensen zo oud zijn geworden in relatief zo'n goede gezondheid en in relatief zulke goede sociale en financiële omstandigheden. Dat is een ongekende maatschappelijke prestatie waarvan de waarde en de potentie vanuit een positieve duiding moet worden verzilverd. Het politieke en maatschappelijke debat heeft echter vaak een andere inkleuring: de sfeer van problemen als betaalbaarheid, herstructurering van sociale voorzieningen, verhouding tussen generaties en schraalheid van publieke zorgvoorzieningen. Dit zijn allemaal legitieme vraagstukken, maar door de wijze waarop ze worden behandeld, dreigen ze de potentie van maatschappelijke opbrengsten van vergrijzing onder te sneeuwen, en er weinig gebruik van te maken. Ouderen zijn geen probleem; ze zijn een bijdrage. En die moet worden benut. Mijn derde opmerking gaat over verEr is nauwelijks zicht op een inspirerend en andering. We staan met zoveel burrichtinggevend beleid, gericht op een proces gers in of op weg naar de laatste van mobiliseren, toerusten en participeren levensfase aan de vooravond van een transformatie in het beeld van de van oudere burgers in de transformatie. samenleving; maar de echte verandering komt nog maar moeizaam op gang. Er is debat, onderzoek en analyse. Politiek en overheid komen in hun nota's vooral met aanbevelingen. Ouderenbonden gedragen zich nog traditioneel. En aanbieders van publieke voorzieningen hebben moeite om tot sociaal ondernemerschap te komen. Het valt op dat de burgers in de derde levensfase (het nog onbestemde maatschappelijk kapitaal) nauwelijks in beeld zijn als het om de verandering gaat. 'Ouderen moeten meer zelf doen', stelt het Kabinet. Sturing vindt vervolgens plaats door middel van ingrepen in structuren en voorzieningen. Maar een inspirerend en richtinggevend beleid, gericht op een proces van mobiliseren, toerusten en participeren van deze burgers in de transformatie, is weinig zichtbaar.Toch lijkt dit een beloftevol en te prefereren aangrijpingspunt, ook van politiek De derde levensfase van buren overheid, om tot meer verandering te gers bevat een toenemend en komen. nog onbestemd maatschappelijk De derde levensfase van burgers bevat een kapitaal. Dat moeten we koestetoenemend en nog onbestemd maatschappelijk ren door het positief te duiden kapitaal. Dat moeten we koesteren door het en er een appèl op te doen om positief te duiden en er een appèl op te doen om tot verandering te komen. We moeten het niet tot verandering te komen. verliezen. Vanwege maatschappelijke waarden, maar ook om pragmatische redenen. Het is nodig om voorzorg en nazorg in balans te houden. Nu enkele opmerkingen over voorzorg en dan vooral over voorzieningen. De burger die
30
in de derde levensfase komt, is meestal vitaal, en maakt voor de invulling van kwaliteit van leven gebruik van een scala aan voorzieningen in de directe levenssfeer. Deze betreffen inkomen, arbeid en/of activiteiten, sociale netwerken, wonen, infrastructuur in de leefomgeving. We kunnen dit een eerste echelon van voorzieningen noemen. Ontstaat in de loop van deze levensfase kwetsbaarheid, dan komt een tweede echelon in beeld van op kwetsbaarheid toegespitste voorzieningen, zoals welzijns- en andere diensten, aangepast en beschermd wonen, zorg en specifieke veelal publieke financiële arrangementen. Gaat kwetsbaarheid over in afhankelijkheid, dan is meestal al sprake van de vierde levensfase, met daarop verder toegespitste voorzieningen in een derde echelon (bijvoorbeeld verpleeghuizen en verzorgingshuizen). Dit beeld maakt de na te streven verandering in voorzorg duidelijk. Naarmate de babyboomers de voorzieningen in het eerste echelon beter hebben toegespitst op hun beoogde kwaliteit van leven en beter anticiperen op de mogelijk noodzakelijke overgang naar het tweede echelon, blijft hun kwaliteit van leven zo goed en zo lang mogelijk gehandhaafd en wordt overgang zo lang mogelijk vermeden of uitgesteld. Dit geldt uiteraard ook voor overgang naar het derde echelon. Wanneer overheden en publieke en private organisaties er systematisch op inspelen, wordt dit proces versterkt. Het gaat om voorzorg: preventie in de meest brede zin. De levensloop, voorzover mogelijk, op orde hebben en anticiperen op het mogelijke vervolg. Gebeurt dit niet goed (door burgers, overheden of organisaties), dan komt er een zwaardere druk op de latere echelons; en dus op nazorg. Dat is om meerdere redenen niet wenselijk. Het zet kwaliteit van leven onder druk en leidt tot meer druk op zwaardere voorzieningen met alle daarbij behorende maatschappelijke kosten. Deze dynamiek heeft te maken met afwerkingsmechanismen die positief of negatief kunnen uitvallen. Er is dus alle reden burgers in de derde levensfase actief bij de transformatie en de dynamiek van voorzorg en nazorg te betrekken, hen daarin een voorname rol te geven en aan te sporen er mede vorm en inhoud aan te geven. Het vraagt van burgers om bewustwording, nemen van verantwoordelijkheid en activiteiten in het perspectief van de gewenste levensloop; zowel voor zichzelf als naar anderen, al of niet in georganiseerd verband. Gebeurt dit niet, dan rest straks slechts afhankelijkheid van wat dán geboden
31
wordt bij kwetsbaarheid of afhankelijkheid. Daarover kan men niet gerust zijn. De garantie van een door de overheid verzorgde goede oude dag is er niet meer. Ook al omdat wensen en behoeften van burgers in de derde levensfase door financiële mogelijkheden, geïnformeerd zijn en gewendheid aan dienstverlening, steeds meer uit de pas gaan lopen met het gebodene in het publieke domein. Bovendien heeft deze generatie burgers een dubbele betrokkenheid. Ze ervaren hoe het hun ouders vergaat in de huidige publieke voorzieningen. En dat willen ze straks zelf niet. Dus: nu niets doen is straks niet kunnen Er is alle reden burgers in kiezen. de derde levensfase actief Als burgers in de derde levensfase voor deze zaak bij de transformatie en de actief worden, geven ze invulling aan burgerschap. dynamiek van voorzorg en Dat wil zeggen aan individueel verantwoordelijkheidsbesef in combinatie met maatschappelijke nazorg te betrekken, hen bijdragen: en met alle daarbij behorende rechten daarin een voorname rol te en plichten. Het is vorm geven aan emancipatie: geven. niet alleen staan voor individualiteit en zelfbeschikking in het nu, waarin deze generatie zo sterk is, maar ook voor de toekomst en daar vroegtijdig naar handelen. De geëmancipeerde burger is ook een anticiperende burger. Hoewel kwetsbaarheid of afhankelijkheid in de beleving misschien nog ver is, is het niet genoeg om nu flink te roepen dat men straks niet achter de geraniums wil of in een verpleeghuis. Het gaat er ook om zelf vroegtijdig datgene te doen dat kwetsbaarheid of afhankelijkheid zo veel mogelijk voorkomt of uitstelt. Daarbij is het ook goed te beseffen dat niemand zelf kiest voor een verpleeghuis. Het is tragiek die je in de vierde levensfase kan overkomen. En dat is erg genoeg. Door anticiperend te handelen in de derde levensfase geven burgers mede vorm en inhoud aan solidariteit; zo weinig mogelijk afwentelen op anderen, zowel binnen de eigen generatie als tussen generaties. Dit proces kan worden versterkt door hen Door anticiperend te handelen in de aan te sporen ook actief te worden naar generatiegenoten of burgers in de vierde derde levensfase geven burgers mede levensfase die ondersteuning kunnen vorm en inhoud aan solidariteit; zo gebruiken. weinig mogelijk afwentelen op anderen. Er zijn niet alleen potentieel en argumenten, er is ook ruimte om dit te doen. Een groot deel van deze generatie heeft de mogelijkheid en is er voor toegerust. De situatie in de samenleving vraagt erom. Bovendien vallen er in het veld van voorzieningen gaten die invulling behoeven. Enerzijds worden publieke voorzieningen teruggebracht tot een laag niveau van kwaliteit. Anderzijds is een nieuw domein in opkomst van luxe voorzieningen voor hen die het zich kunnen permitteren. Als deze domeinen zich gescheiden blijven ontwikkelen, ontstaat wat we steeds gezegd hebben
32
te willen vermijden: tweedeling. Zij die het zich kunnen permitteren gaan hun gang; voor de anderen resteren gerantsoeneerde en schrale publieke voorzieningen. Tussen de beide domeinen blijft dan een groot gebied braak liggen, waarin de diversiteit in wensen en behoeften met betrekking tot kwaliteit van leven van grote aantallen burgers in de derde levensfase kan worden omgezet in passende voorzieningen bij kwetsbaarheid of afhankelijkheid. Het gaat er daarbij om complementariteit te bewerkstelligen van publieke en private voorzieningen, waarin de relatie met een zelfcontracterende cliënt leidend is. Gedrag en handelen van overheden en publieke en private organisaties zouden in deze dienst moeten staan. Het aangrijpingspunt om tot verandering te komen ligt bij de hoofdstroom van de burgers in de derde levensfase: de middengroepen. Zij zijn er, gezien hun situatie waarschijnlijk het meest op aanspreekbaar. Echte luxe is voor hen niet weggelegd; schraalheid zullen ze niet accepteren. Verandering vanuit deze groepen zal positief uitstralen naar hen die kwetsbaar zijn of volledig afhankelijk van publieke voorzieningen (lagere sociale klassen) en hen die al in de vierde levensfase zijn. Zo'n verandering kan concreet worden in een variëteit aan activiteiten. Het voert te ver op deze plaats een voldragen programma te presenteren; zo ik dat al zou kunnen. Maar er bestaan wel gedachten en voorbeelden van 'early innovators'. De hierna volgende korte opsomming kan zonder veel moeite worden uitgebreid of verdiept. Het zal in ieder geval moeten gaan om een omvattend programma van sociale vernieuwing, gericht op burgers in de derde levensfase, waarin individualiteit en maatschappelijke bedding op elkaar worden betrokken. Dat kan bijvoorbeeld door: • een positieve duiding te geven aan de generatie als maatschappelijk kapitaal in allerlei uitingen; maak duidelijk dat we ze nodig hebben; • campagnes gericht op informatie, stimuleren van bewustwording en verantwoordelijkheid, en mogelijkheden van participatie; • stimuleren van zelforganisatie; individueel en in kopersgroepen of coöperaties; • inzetten op meer individuele doeluitkeringen in plaats van op uitkeren in natura, waardoor aanbestedende uitvoeringsorganisaties (gemeenten, zorgkantoren) met alle daarbij behorende bureaucratie plaats maken voor zelf contracterende cliënten, die combinaties van publieke en private middelen inzetten; • experimenteren met en uitdragen van nieuwe vormen op het raakvlak van betaalde arbeid en vrijwilligerswerk; bijvoorbeeld gericht op aandacht en zorg voor generatiegenoten; • gemeentes oproepen tot aandacht voor en verbetering van de infrastructuur in de directe leefomgeving, voor juist deze generatie; • dienstverleners aansporen en faciliteren om daadwerkelijk tot diversiteit en innovatie van aanbod te komen; bijvoorbeeld in wonen, zorg en diensten of in financiële arrangementen.
33
Overwegingen zoals hierboven geschetst, hebben geleid tot een burgerinitiatief: de beweging Zorg voor Later. Een vooralsnog kleinschalig initiatief van burgers in de derde levensfase. Voor hen en bij voorkeur ook met hen. Het is een onafhankelijk initiatief: een platform dat door middel van bijv. een website, publicaties en debat, en expertmeetings bewustwording over levensloop wil stimuleren en handreikingen wil geven voor vernieuwing. Aan de start van Zorg voor Later ligt opinieonderzoek ten grondslag Waarom niet experimenteren waaruit blijkt dat 72% van de doelgroep wel nadenkt over de toekomst en dat bijna 65% met en uitdragen van nieuwe vindt dat er eigenlijk te weinig keuzemogelijkhevormen op het raakvlak van den zijn in aanbod. 94% vindt dat er iets onderbetaalde arbeid en vrijwillinomen moet worden om aanbod beter te laten aansluiten op wensen en behoeften en 62% gerswerk; bijvoorbeeld onderschrijft de stelling dat om naar wens ouder gericht op aandacht en zorg te kunnen worden, men zelf in actie moet voor generatiegenoten. komen, nu het nog kan. Dat is toch een basis om op voort te gaan. En dat doet Zorg voor Later ook. Sinds kort met een nieuwe partner. Zorg voor Later is in haar levensloop een ander burgerinitiatief tegengekomen met een gelijk doel en profiel, onder de naam International Longevity Center. Beide initiatieven kunnen elkaar versterken, en dat heeft dan ook geleid tot het besluit gezamenlijk verder te gaan onder de naam ILC / Zorg voor Later. Resumerend: in deze bijdrage is een pleidooi gehouden om het maatschappelijk kapitaal van burgers in de derde levensfase aan te spreken op burgerschap en naar wegen te zoeken hun mogelijke bijdragen te verzilveren; bijvoorbeeld door meer voorzorg ten behoeve van zichzelf en anderen. Dit alles onder het motto: Zorg voor Later; schep nu je toekomst. Dr. M.G. Boekholdt is voorzitter van de Stichting Zorg voor Later. Hij was bijzonder hoogleraar Innovaties in Gezondheidszorg aan de Universiteit Utrecht en is thans bestuurder van de Zonnehuisgroep, een landelijke organisatie voor ouderenzorg. Ook bekleedt hij een aantal bestuurlijke functies in de zorgsector.
Discussie De heer Boutellier heeft de indruk dat in de inleidingen de verhouding met de jongere generatie weinig aan de orde is gekomen. De babyboom-generatie lijkt steeds in staat te zijn om in de discussie dominant in beeld te zijn. Ook nu weer via deze discussie lukt het de samenleving meer te richten op diezelfde babyboom-generatie, en op thema's met een plausibele urgentie: langer aan het werk en actiever en dat soort dingen. Maar dat kan jongeren ook wel weer in de weg staan. Zo voelen ze dat. De werkloosheidscijfers
34
onder jongeren zijn natuurlijk ook behoorlijk hoog. Ouderen eerder laten vertrekken speelt ook bij Remkes, maar de andere kant van de medaille is dat het een impuls geeft om bijvoorbeeld de rijksoverheid te vernieuwen. Hoe ziet u de verhouding tussen jong en oud in dit licht. De heer Boekholdt zegt dat hij heeft geprobeerd duidelijk te maken dat de generatie die misschien in het verleden het debat bepaald heeft en zich er wellicht op laat voorstaan, dan ook verantwoordelijkheid zou moeten nemen voor het oplossen van allerlei problemen binnen de generatie zelf. De babyboomers moeten hun problemen niet afwentelen op de jongere generaties. De heer Boekholdt denkt dat de heer Wijffels daarover al verstandige uitspraken gedaan heeft. Werken en flexibiliteit daarin lijken soms de voorrechten van bepaalde groepen of categorieën binnen die generatie. Maar iemand die veertig jaar routinematige arbeid verricht heeft zal blij zijn dat hij ermee op mag houden. Wij zullen echt moeten nadenken over andere arbeidsvormen voor mensen, wanneer ze eenmaal vijftig of vijfenvijftig zijn, en nog actief willen blijven. Om bijvoorbeeld nog een omscholing te krijgen naar de zorg. In de zorg is erg veel behoefte aan arbeid. Het zou wel eens heel goed bij de gevorderde levensfase kunnen passen om ook op te trekken met mensen die al in voorzieningen zijn. En het zou voor afhankelijke mensen, in die voorzieningen, ook heel aardig zijn om met leeftijds- of generatiegenoten te kunnen verkeren. Maar dat vraagt nogal wat als je ziet hoe arbeidsverhoudingen, hoe rechtsposities verstard zijn. Personeel in de zorg en verpleging hecht aan functies, kom er niet aan. Daar is nog een lange weg te gaan, maar in dat soort dingen moet je het wel zoeken. De heer Boutellier wijst aanvullend op het punt van concurrentie. Bij een gegeven aantal beschikbare arbeidsplaatsen is er zonder meer een soort van concurrentie tussen de generaties. Maar een ander punt is de behoefte aan innovatie in organisaties. Ook al zal permanente scholing eraan bijdragen dat ouderen innovatief blijven, toch zijn vaak jongeren de prikkel tot innovatie in organisaties. Dus zal bij het nadenken over zorg voor later, schep nu je toekomst, ook nagedacht moeten worden over de positie van jongeren, de nieuwkomers. Boekholdt kan dat beamen. De heer De Caluwé pleit ervoor om buiten de economische systemen nieuwe concepten toe te laten, ook binnen de werkorganisaties. De huidige werkorganisaties zijn doorgaans opgebouwd volgens het industriële principe, vaak nog in piramidale vormen. Kunnen we niet beter uitgaan van cilindervormige constructies, waarin het op en neer gaan tussen verschillende niveaus eigenlijk gewoon wordt en als we het basketbalprincipe zouden kunnen toepassen dat je met vijf in het veld staat, maar wel met een totaal team van zestien mensen je werk doet. De Caluwé denkt dat we ook daar veel creatiever moeten zijn en oude systemen moeten loslaten die we dertig, veertig jaar hebben gehanteerd. Veel innovatie zou moeten plaatsvinden in de arbeidsorganisaties zelf. Jongeren zullen dat ook leuk vinden. Ook dat kan Boekholdt beamen.
35
36
Jolande Sap Directeur Expertisecentrum Leeftijd
Voorzorg in het levensloopbeleid
G
oed levensloopbeleid is per definitie voorzorgbeleid. We moeten toe naar een betere benutting van menselijk talent in alle levensfasen. Burgers van alle leeftijden moeten hun leven meer naar eigen voorkeuren kunnen inrichten. We zullen kritisch moeten kijken naar de geldstroom richting sociale arrangementen in ondernemingen. Het grootste deel gaat nu nog naar seniorenregelingen voor werknemers boven de 55 jaar. Heel weinig geld wordt naar verhouding besteed aan de middengroepen en aan de jongeren. De Wet Gelijke Behandeling stimuleert en dwingt tot discussie over verandering. We gaan van traditioneel ouderenbeleid (ontziebeleid) naar een preventief levensloopbeleid voor mensen van alle leeftijden. Voorzorg in het levensloopbeleid is het thema van mijn bijdrage. Mijn perspectief wijkt wat af van dat van voorgaande sprekers. Ik zit zelf in de drukke middenfase van het leven en moet alles tegelijk kunnen combineren. Met verwondering constateer ik al jaren dat er geen goede voorzieningen zijn voor mensen in de drukke piektijd, terwijl er wel riante regelingen zijn voor mensen in de veel rustiger seniorfase. Ik ben vele jaren actief geweest in het landelijke beleid met het doel de condities voor de drukke middenfase te verbeteren. Vanuit het emancipatiebeleid was destijds nauwelijks meer vooruitgang te boeken. Maar geïnspireerd door een advies van de Sociaal Economische Raad ontdekten we levensloop als een interessant nieuw beleidsperspectief. Het bleek vruchtbaar om verbanden te leggen tussen de verschillende levensfasen. De De toegenomen behoefte aan keuzevrijheid, de problematiek van de middenfase toegenomen combinaties en transities maken kan worden verbonden aan die dat leeftijd en leeftijdsonderscheid steeds meer van de jeugdfase en van de seniorfase. In de kern gaat het om een obstakel in de levensloop zijn geworden. een beweging weg van het traditionele ontziebeleid voor ouderen naar investeren in alle levensfasen. Ik ga in mijn bijdrage eerst in op de analyse en de theorie rond de levensloop en vervolgens op de praktijk van het overheidsbeleid en de praktijk van het bedrijfsbeleid. En ik geef graag wat ideeën voor verdere discussie en verandering. Wij hebben prachtige analyses en theorieën over levensloop in Nederland. De afgelopen vijf jaar is er ontzettend veel gebeurd op dit vlak, vanuit allerlei verschillende
37
organisaties. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid publiceerde begin 2001 over levenslopen in verandering. De Verkenning Levensloop van het tweede paarse kabinet verscheen begin 2002 en rond diezelfde tijd verschenen diverse analyses van politieke partijen en van de Sociaal-Economische Raad. We weten inmiddels echt wel goed hoe het zit met de levensloop, het is een enorme hype geworden. Zelf was ik destijds projectleider voor de Verkenning Levensloop van Paars II. Rond de zomer van 2001 ben ik begonnen door op internet te zoeken naar de begrippen levensloop en levensloopbestendigheid. Toen kreeg ik ongeveer 5 hits. En die leidden zo ongeveer allemaal naar Humanitas in Rotterdam, waar het concept van de levensloopbestendige woningen was ontwikkeld. Gisteravond als laatste voorbereiding voor deze lezing vond ik 1,3 miljoen hits. Van 5 naar 1,3 miljoen in vijf jaar tijd. De hype is niet zonder risico's, want waar gaat het over? Nederland mag zich zonder meer voorloper noemen in Europa wat de analyse betreft. Ons land heeft ook succes gehad bij het Europees agenderen van levensloopbeleid, want 'lifecourse policies' staan intussen op de Europese werkgelegenheidsagenda. Daar zullen we de komende jaren zeker meer van horen. Miljarden hits liggen in het verschiet. De analyse begint vanuit de constatering dat er steeds meer diversiteit in de levensloop is gekomen in de afgelopen decennia. Steeds meer burgers hebben afscheid genomen van het traditionele kostwinnerspatroon waarin de man de kost verdiende en de vrouw thuis de kinderen en het huis verzorgde. Hier is wel een nuance op zijn plaats, dit geldt vooral voor hoger opgeleiDe aantrekkelijkheid voor langden. Bij lager opgeleiden komt het kostwindurig verlof in de levensloopnerspatroon nog vaak voor. Wat een knelregeling is een minder geslaagde lend probleem kan zijn, want er is veelal een verband met armoede in de lagere component. We mogen vrezen dat inkomensgroepen. de levensloopregeling toch weer in hoge mate gebruikt gaat worden
Wat betekent het afscheid van het kostwinnerspatroon en de toegenomen diversiteit voor het overheidsbeleid? Dat hebben we ons destijds bij de verkenning afgevraagd. Betekent het dat je geen ankerpunten meer hebt voor je beleid? Dat je moet streven naar het zoveel mogelijk faciliteren van keuzevrijheid? Of dat je op zoek moet naar nieuwe patronen? En zijn er nieuwe patronen zichtbaar? Wij hebben destijds gezien dat er wel degelijk nieuwe patronen zichtbaar worden in diversiteit en één ervan is dat burgers over het algemeen meer zelf willen sturen. Dat is een onuitwisbare trend in de hele samenleving. Burgers willen gewoon meer keuzevrijheid. Daar is de laatste maanden een verhit debat over ontstaan, over keuzevrijheid en keuzedwang. Ik denk dat burgers voor de dingen die er echt toe doen graag keuzevrijheid willen. Dat is nu te merken bij de mogelijkheid om over te stappen in de zorgverzekering. Een verrassend groot deel van de burgers maakte er gebruik van. Maar burgers staan natuurlijk niet te voor het prepensioen.
38
wachten op duizend en één keuzes over mobieltjes of over ringtones. Waar het er echt toe doet, tijd, voorzieningen, overheidsbeleid, daar wil de burger zeker meer keuzevrijheid. Er is een tweede patroon: de burger combineert ook steeds vaker en maakt steeds vaker transities mee in zijn leven. Vroeger maakten mensen, mannen en vrouwen, hooguit twee transities mee. Twee arbeidsmarkt gerelateerde transities: vanuit de schoolbanken naar het werk en vanuit het Laten we collectieve middelen toch werk naar het pensioen voor de man of vooral inzetten voor maatschappelijk vanuit het werk naar het huwelijk voor de nuttige doelen. Laten we de levensvrouw. Nu maken mensen veel meer transities mee. Studenten en scholieren werloopregeling vooral voor scholing en ken al tijdens de studie, dat is al vaak een zorg verbeteren. En laten we de transitie. Mensen beginnen meestal volregeling toegankelijk maken voor tijds te werken. Wanneer ze een gezin stichten gaan ze tijdelijk in deeltijd werlagere inkomensgroepen. ken, of tijdelijk uittreden, ze komen weer terug op de arbeidsmarkt. Ze gaan vaak, als ze wat rijper zijn, een tijdje freelancen of als zelfstandige werken. Lukt dat niet moeten ze weer terug naar de arbeidsmarkt, dus het aantal transities kan al heel snel oplopen tot een stuk of vijf in plaats van twee. De toegenomen behoefte aan keuzevrijheid, de toegenomen combinaties en transities maken dat leeftijd en leeftijdsonderscheid steeds meer een obstakel in de levensloop zijn geworden. Vroeger waren leeftijd en leeftijdsonderscheid echte steunpilaren in de levensloop. Leeftijdsgrenzen in het onderwijs en de leeftijdsgrens in de AOW spoorden gewoon met hoe mensen hun leven leidden. Maar door de toegenomen diversiteit spoort het steeds minder. Het pleidooi van de heer Wijffels voor het opheffen van de leeftijdsgrens in de onderwijsfinanciering is mij daarom uit het hart gegrepen. Op heel veel terreinen zullen we heel kritisch moeten kijken of we een leeftijdsgrens nog wel nodig vinden. Zelfs bij de AOW. Verhogen van de AOW-leeftijd lijkt nog een brug te ver, maar dat kan veranderen. De AARP, de grootste NGO in de wereld met 36 miljoen leden, die de belangen van Amerikaanse senioren vertegenwoordigt, heeft een onderzoek gedaan naar de pensioensituatie in tien landen, waaronder Nederland en Amerika, Canada en Japan. Zij hebben de burgers in die landen ook gevraagd welke maatregelen men acceptabel vindt. Heel verrassend vond ik de uitkomst dat de Nederlandse burgers het verhogen van de pensioenleeftijd het meest acceptabel vonden van alle onderzochte landen. 41 procent van de Nederlandse burgers zei: dat vinden we aanvaardbaar. Gemiddeld in de landen was het 33 procent. Op de onderzoeksmethodiek zal best wat af te dingen zijn, maar het is een signaal.
39
De vraag is of we er zijn met een verhoging van de AOW-leeftijd. Moeten we ons niet ook de veel fundamenteler vraag stellen of wij die aan de leeftijd gekoppelde voorziening überhaupt nog wel willen. Moeten we niet veel meer nadenken over een goede basisbescherming voor mensen die geen andere bronnen hebben om op terug te vallen. Het is misschien een radicale gedachte, maar waarom hebben wij deze basisvoorziening alleen voor 65-plussers? Waarom voor geen enkele andere leeftijdsgroep. Wat is daarvoor de steekhoudende reden in de toekomst? Misschien nemen we wel afscheid van de AOW als inkomensvoorziening en gaan we toe naar maatwerk voor iedereen, ook voor ouderen. De beleidsuitdagingen zijn veelzijdig. In de Verkenning Levensloop hebben we naar analogie van een inleiding van heer Schnabel bij andere verkenningen van het Kabinet drie begrippen geselecteerd: de drie O's van de levensloop. De eerste belangrijke uitdaging is de Overbelasting in de drukke middenfase van het leven. Onderzoek naar de tijdsbesteding van de Nederlandse burgers laat zien dat over de jaren heen vooral paren met jonge kinderen zware werkweken hebben. Met werkweek bedoel ik dan de totale belasting van betaald en onbetaald werk. Bij een huishouden met een kind onder de vijf besteden zowel de man als de vrouw daaraan ruim zestig uur per week, terwijl bij alle andere categorieën die tijdsbesteding fors lager ligt. Als er géén kind in het huishouden is, dan is het maar 45 uur per week. De enorme piekbelasting in de middenfase is echt een probleem. Tegelijk zien we in de patronen van tijdsbesteding een enorme Onderbenutting in de seniorfase. Dat is de tweede O. Zowel voor als na 65 jaar. En een derde O vormt de sleutel om tot een goede oplossing te komen: namelijk Onderhoud van menselijk kapitaal in alle levensfasen. We komen er echt niet meer met de initiële opleiding. We praten al jarenlang over levenslang leren, zonder tot actieve stimulering op grote schaal over te gaan. Dus weg met die leeftijdsgrenzen in de onderwijsfinanciering en toe naar een bedrijfsbeleid waarin ook concreet geïnvesteerd wordt in scholing voor alle leeftijdsgroepen. Het leggen van een relatie tussen de diverse problematiek in de verschillende levensfasen is een belangrijke sleutel om jongere generaties te betrekken bij de beleidsuitdagingen waar de vergrijzing ons voor stelt. Het is niet zo raar dat de huidige jongeren niet warm lopen voor solidariteit met ouderen en ook gewoon op tijd met prepensioen willen. Ze vragen zich af: "what's in it for me?" In de middenfase is er eigenlijk nog steeds geen begin van een oplossing. We hebben de mond vol over kinderopvang, maar wat we doen is zo ontzettend mondjesmaat. We hebben met elkaar een systeem gecreëerd, waarin mensen zodanig veel energie moeten persen in die drukke middenfase dat ze vervolgens zo gauw als het kan weg willen uit het systeem. Dwang helpt hier niet, we zullen mensen meer moeten verleiden door in de eerdere levensfasen de noodzakelijke voorwaarden te scheppen: volop mogelijkheden om werken, leren en zorgen te combineren en af te wisselen. Vorig jaar hebben wij een lijstje prioriteiten voor levensloopbeleid samengesteld ter
40
gelegenheid van ons tienjarig bestaan als Expertisecentrum Leeftijd. Tijdens een lustrumviering hebben we stemmingen gehouden over wat men nu echt belangrijk vindt. Wat vooral ook blijkt is hoe breed de wensen uitwaaieren. Misschien moeten we niet zozeer van levensloopbeleid spreken, maar van een levensloop perspectief op het beleid. Zo'n perspectief kan op alle beleidsterreinen worden toegepast: werken, wonen, leren, zorgen, consumeren. We moeten er echter voor waken dat een levensloop perspectief uitloopt in elitair beleid, dat vooral voor hoogopgeleiden aantrekkelijk is. We moeten heel goed kijken hoe juist de lagere sociaal economische groepen van zo'n beleid kunnen profiteren. De weg van de theorie en de bedachte beleidsprioriteiten naar de praktijk vraagt om actieve betrokkenheid van veel spelers in het veld. Te beginnen met de overheid. Kijken we naar de praktijk van het overheidsbeleid, dan valt op dat levensloop wordt ingeperkt tot het beleidsterrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Men is nog heel selectief bezig is. De brede analyses zijn er, we hebben het licht gezien, maar de overheid schermt zich af, zet een donkere bril op en laat het licht maar heel mondjesmaat doordringen in het beleid. Wat ligt er dan wel aan concrete overheidsinitiatieven. Allereerst natuurlijk de levensloopregeling, dat zal weinigen zijn ontgaan. We hebben vrijwel allemaal met die regeling te maken, als werkend burger of als werkgever. In de tijd van mijn intensieve betrokkenheid bij de voorbereiding van de levensloopregeling groeide als oorspronkelijke inzet achter die regeling het doel om burgers zelf meer zeggenschap te geven over hun tijdsbesteding gedurende de levensloop. Dat tegen de achtergrond dat burgers gedwongen zijn om heel veel geld opzij te zetten voor de oude dag en voor prepensioen en vroegtijdige uittreding. Daardoor is er nauwelijks ruimte om te sparen voor verlof eerder in de levensloop, voor 'tussentijdse uittreding'. De levensloopregeling die we nu kennen als resultaat van de inspanningen is geanalyseerd door het Centraal Plan Bureau. De regeling blijkt voornamelijk aantrekkelijk voor langdurige opname van verlof en voor ouderschapsverlof. Dat laatste is een duidelijk winstpunt. We hebben nu voor het eerst iets concreets voor ouderschapsverlof gecreëerd in dit land. Mensen kunnen met enige vergoeding drie maanden verlof nemen rond de geboorte of gedurende acht jaar na de geboorte van het kind. De aantrekkelijkheid voor langdurig verlof is naar mijn mening een minder geslaagde component. We mogen vrezen dat de levensloopregeling toch weer in hoge mate gebruikt gaat worden voor prepensioen. Dat zal
41
voor veel mensen de meest interessante optie zijn. Concluderend moet je vaststellen dat we een enorme beleidsoperatie hebben gehad, met als enig winstpuntje, dat mensen niet meer verplicht maar vrijwillig wat geld opzij kunnen leggen, met precies hetzelfde resultaat: wij faciliteren vooral het prepensioen en nog steeds niet het tussentijdse verlof. De heer Wijffels noemde enkele belangrijke verbetermogelijkheden, zoals de onderven een Wet Gelijke Behandeling steuning van allerlei transities in de levensloopregeling. De transitie naar zelfstandig oplegt, die behoorlijk veel overondernemerschap is een voorbeeld en menhoop haalt in de bedrijven, en sen moeten ook tijdelijke inkomensdalinzichzelf een mildere norm oplegt. gen kunnen opvangen. We zullen daarnaast maatschappelijk wenselijke vormen van Niet bepaald een voorbeeld. verlof beter moeten faciliteren in de levensloopregeling. De overheid heeft er tot nu toe nadrukkelijk voor gekozen zich op dat punt afzijdig te houden. De regeling ondersteunt op deze manier, het ouderschapsverlof uitgezonderd, bijna alle soorten van verlof in gelijke mate. In mijn ogen is dat flauwekul. Waarom moeten wij faciliteren dat iemand een half jaar piano gaat spelen. Of een half jaar op wereldreis gaat. Wat is daar het achterliggende maatschappelijke doel? Laten we collectieve middelen toch vooral inzetten voor maatschappelijk nuttige doelen. Ik pleit ervoor om de regeling vooral voor scholing en zorg te verbeteren. En laten we de regeling toegankelijk maken voor lagere inkomensgroepen. Met een zeer bescheiden heffingskorting trek je mensen met lagere inkomens echt niet over de streep. Leg er een bodem in die de toegankelijkheid voor iedereen vergroot en creëer een reële werkgeversbijdrage. De huidige werkgeversbijdrage in de levensloopregeling komt ook ten goede aan de mensen die niet kiezen voor de levensloopregeling. Die vormt dus als het ware een onderdeel van de jaarlijkse loonsverhoging (de bekende sigaar uit eigen doos voor de werknemer). Een reële werkgeversbijdrage zou het voor mensen veel interessanter kunnen maken om mee te doen. Het is zuur dat de overheid bedrij-
Een tweede belangrijk onderdeel van het overheidsbeleid raakt aan de levensloop, maar wordt vaak niet benoemd als levensloopbeleid. Dat is de Wet Gelijke Behandeling op Grond van Leeftijd bij de Arbeid. De wet bestaat sinds mei 2004 en kan een katalysator van gewicht vormen. De wet verbiedt alle vormen van leeftijdsonderscheid bij arbeid. Van vacature tot ontslag en alles wat daartussen ligt. Hij kent uitzonderingen. De eerste uitzondering is dat de overheid heeft veilig gesteld, dat ze zelf niet altijd aan die wet hoeft te voldoen. Wettelijk arbeidsmarktbeleid, dat is gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdsgroepen, valt erbuiten. Het is zuur dat de overheid bedrijven een wet oplegt, die behoorlijk veel overhoop haalt in de bedrijven, en zichzelf een mildere norm oplegt. Niet bepaald een goed voorbeeld.
42
Een tweede uitzondering is het ontslag bij AOW leeftijd. Zulk ontslag mag ook. Er staat uitdrukkelijk in de wet AOW leeftijd en niet 65 jaar, waarmee wordt vooruitgelopen op eventuele toekomstige wijzigingen in de AOW leeftijd. Een derde uitzondering is de objectieve rechtvaardiging. Die komt er kortweg op neer dat je geen leeftijdsonderscheid mag maken, tenzij je een goed verhaal hebt. En dat heb je alleen als je doel legitiem is en als het maken van leeftijdsonderscheid daarvoor noodzakelijk en passend is. Maar wie bepaalt of je een goed verhaal hebt? Daarbij zijn in eerste instantie de partijen aan zet die verantwoordelijk zijn voor de betreffende regeling, maar als een belanghebbende het er niet mee eens is, kan die naar de Commissie Gelijke Behandeling. Deze Commissie toetst de hele gelijke behandelingswetgeving in Nederland en geeft zo de voorzet voor de jurisprudentie door rechters. Rechters hoeven de uitspraken van de Commissie niet te volgen, maar blijken dat in de praktijk vaak wel te doen. Inmiddels heeft de Commissie Gelijke Behandeling over kwesties rond leeftijd ruim honderd oordelen uitgebracht. Dat is zeer veel meer dan werd verwacht. Per maand komen er ongeveer tien oordelen bij. Het overgrote deel gaat over werving, selectie en aanstelling. Dat kunnen bijvoorbeeld klachten zijn van mensen over leeftijdsgrenzen in vacatures of over behandeling door het uitzendbureau. Een uitzendbureau wilde bijvoorbeeld niet bemiddelen, omdat de werkgever een jonger iemand zocht. Andere zaken gaan over pensioenregelingen, reorganisaties of arbeidsvoorwaarden. Bij arbeidsvoorwaarden is het een breed palet, vaak betreft het leeftijdsvakantiedagen en senioren regelingen. Weer een ander deel van klachten betreffen toegang tot scholing en het vrije beroep. Het totaal van de oordelen van de Commissie laat zien dat er zeer kritisch geoordeeld wordt over leeftijdsbepalingen in regelingen. Een werkgever moet een kwalitatief en kwantitatief goed onderbouwd verhaal hebben. Hij moet kunnen aantonen dat het leeftijdsonderscheid in een regeling een zwaarwegend bedrijfsbelang of bedrijfsdoel dient. En bovendien moet hij aantonen dat het middel noodzakelijk is om het doel te bereiken en passend. Dat wil zeggen dat er geen ander middel te verzinnen is, waarmee je dat doel ook kan bereiken en dat minder onderscheid maakt. Van de Commissie mag het vaak niet. Advertenties waarin een werkgever bijvoorbeeld een voorkeur uitdrukt, gezien de samenstelling van het team, voor iemand van twintig tot dertig, mogen over het algemeen niet. In ieder geval mag het niet als een toelichting op die voorkeur in de advertentie ontbreekt. Een leeftijdsgrens moet altijd gemotiveerd worden.
43
Ook indirecte verwijzingen: "u komt terecht in een team met jonge dynamische mensen" mogen niet. Men mag niet 'voorsturen' op leeftijd. Het is niet zo dat de Commissie Gelijke Behandeling star oordeelt. De oordelen van de commissie zijn goed afgewogen. De commissie vindt het belangrijk dat de wet vooroordelen doorbreekt die aan leeftijd gekoppeld zijn. Over dat jong dynamisch zou zijn, dat oud minder flexibel en minder dynamisch zou zijn. Dat leidt tot aardige nuance in de oordelen: je mag wel zeggen: "u komt terecht in een jong dynamisch team". Dat mag wel, want het is een vooroordeel om te denken dat een jong dynamisch team uit jonge mensen bestaat. Maar een verwijzing naar jonge dynamische mensen is te direct op de persoon gericht. En dat mag dan niet. Hogere wijsheid, maar belangrijk. Dan nu van de praktijk van het overheidsbeleid naar de praktijk van het bedrijfsbeleid. Heel veel woorden, heel veel symposia, zijn de laatste jaren gewijd aan leeftijdsbewust personeelsbeleid. De Nederlandse Vereniging voor Personeelsfunctionarissen heeft er mooie enquêtes over gehouden en prachtige documenten over geschreven. Maar de daden blijven vooralsnog sterk achter bij de woorden. Levensloopbewust personeelsbeleid blijft vaak een term om traditioneel ouderenbeleid te verkopen. Doorgaans heeft het nog de vorm van ontziebeleid voor ouderen, waarvan het risico is dat het strijdig kan zijn met de wet. Net zo erg vind ik dat bedrijven zichzelf en hun werknemers enorm tekort doen als ze alleen ontziebeleid voor ouderen voeren. Samen met de Nederlandse Gezinsraad werken wij aan een dagindelingsproject waarin het gaat om levensloopbewust tijdsbeleid in bedrijven. We trachten de geldstromen in kaart te brengen die gemoeid zijn met levenslooparrangementen in het personeelsbeleid. Daarbij onderscheiden we drie hoofdcategorieën. Eerste categorie is opleiding en loopbaan, de tweede categorie is arbeid en zorg en een derde categorie is vrije tijd en verminderde belastbaarheid. Onder vrije tijd en verminderde belastbaarheid vallen leeftijdsvakantiedagen, seniorenverlof en prepensioenregelingen. In het diagram hierboven zien we de resultaten van een bepaald bedrijf. We zien dat de geldmiddelen ontzettend scheef verdeeld worden over de verschillende leeftijdsgroepen. Het geld gaat vooral naar seniorenregelingen voor werknemers boven de 55 jaar. Heel weinig geld wordt besteed aan de middengroepen en aan de jongeren. Het komt er in feite op neer dat bedrijven hun geld in het kader van levenslooparrangementen vooral uitgeven om ervoor te zorgen dat de ouderen maar niet teveel in hun bedrijf zijn. Ga maar lekker
44
naar huis, neem een halve dag per week vrij of geniet van extra vakantiedagen per jaar. Het beeld wat daar vanuit gaat is funest. De boodschap die wordt uitgestraald is: "we hebben u niet nodig". Dat is nog het positiefste wat je eraan kan verbinden. "U bent ons tot last" is ook een boodschap die je eraan kunt verbinden. Gegeven deze cijfers is het niet zo raar dat heel veel ouderen weinig inteGoed levensloopbeleid is per resse hebben om langer door te werken. Ik wil definitie voorzorgbeleid.... Het wel nog aangeven, dat deze gegevens geen besef dat bedrijven door het landelijk representatief beeld vormen. Hier gaat het om een bedrijf met een relatief hoog traditionele ontziebeleid voor hoge aandeel vrouwen, met een vrij gemiddelde kostenposten kunnen komen te leeftijdssamenstelling van het personeelsbestaan vormt een katalysator voor stand, met een goede kinderopvang regeling en met een relatief beperkt seniorenbeleid. de discussie in bedrijven. Landelijk zou het beeld dus nog veel schever kunnen zijn. De scan die is ontwikkeld, en die op onze website beschikbaar komt, zal hopelijk nog in veel bedrijven herhaald worden, waarmee het inzicht zal groeien waar het geld heen gaat. Een opmerkelijke uitkomst van onze scan is ook dat bedrijven dit dus niet weten. Ze weten misschien nog wel net hoeveel geld er in totaal omgaat in scholing, in kinderopvang enzovoort. Maar waar het qua leeftijdscohorten terecht komt, daarover heeft men over het algemeen geen idee en het vereist nog een enorme inspanning om dat te achterhalen. Goed levensloopbeleid is per definitie voorzorgbeleid. Zorg dat de voorwaarden worden gecreëerd in de eerdere levensfasen, dat mensen op een goede manier werken, zorgen en leren kunnen combineren, zodat zij ook in staat zijn om langer en gezond te blijven werken. Goed levensloopbeleid hebben we in Nederland in hoge mate in theorie al voorhanden. Nu nog de praktijk. Belangrijke kansen liggen er in de vergrijzing, die binnen het bedrijfsbeleid een katalysator zal worden. Heel veel bedrijven vergrijzen op dit moment in een snel tempo. Elk jaar gaat de gemiddelde leeftijd van hun personeelsbestand met meer dan een jaar omhoog. Het besef dat ze door het traditionele ontziebeleid voor hoge kostenposten kunnen komen te staan vormt een katalysator voor de discussie in bedrijven. Naast vergrijzing biedt ook de Wet Gelijke Behandeling op Grond van Leeftijd een kans om tot beter levensloopbeleid te komen. Wetgeving op zich haalt mensen natuurlijk nooit over de streep, het is een randvoorwaarde. De wet stimuleert en dwingt tot discussie over verandering van traditioneel ouderenbeleid naar een preventief levensloopbeleid voor mensen van alle leeftijden Dat is winst voor het bedrijf, voor de personen in kwestie en de samenleving als geheel. Het zou niet eerlijk zijn om naast die kansen niet ook de bedreigingen te noemen. De belangrijkste bedreiging is dat de standaard levensloop een uiterst hardnekkige norm blijkt te zijn. Dat blijkt onder meer uit
45
berekeningen die al jarenlang vanuit het emancipatiebeleid gemaakt worden, van investeringen in kostwinnersvoorzieningen versus modernere leefpatronen. De laatste berekening voor het meerjaren beleidsplan emancipatie dateert van 2000 en liet zien dat voor kostwinnersvoorzieningen 19,5 miljard gulden werd uitgetrokken en voor combinatievoorzieningen 2,5 miljard gulden. De Inspectie der Rijksfinanciën wilde destijds niet dat dit in de nota zou worden opgenomen. Pas na een hevige disDe standaard levensloop blijkt een cussie tot op het hoogste ambtelijke niveau, mocht het in een voetnoot uiterst hardnekkige norm te zijn.... komen. De scheefheid in de geldstroom Volgens de laatste berekeningen in een voetnoot. Over fouten in de (2000) werd voor kostwinnersvoorincentives gesproken. zieningen 19,5 miljard gulden Er zijn twee belangrijke dilemma's bij de uitgetrokken en voor combinatievoorverdere vormgeving van levensloopbezieningen 2,5 miljard gulden. leid. Het eerste dilemma betreft de afweging tussen keuzevrijheid en solidariteit. In de discussie over de levensloopregeling wordt keuzevrijheid als essentie gezien en niet zozeer de mogelijkheid van combinaties en transities. Het dominante pleidooi voor de keuzevrijheid betekende het onderspit voor de verplichtstelling van de deelname aan de levensloopregeling of een verplichte bijdrage om de toegankelijkheid voor lagere inkomensgroepen te financieren. Maar om wiens keuzevrijheid gaat het dan eigenlijk? Kunnen we de keuzevrijheid van allen wel regelen zonder nieuwe vormen van solidariteit met elkaar af te spreken. Ik denk dat we toe moeten naar nieuwe vormen van solidariteit, met als basis een zo goed mogelijke toerusting van individuen om hun eigen levensloop te managen. We ontkomen er dan niet aan om waar dat nodig is collectieve bodems neer te leggen. Een tweede dilemma betreft diversiteit en normering. Opmerkelijk is dat in het debat over de levensloop de meerwaarde van diversiteit zelden wordt bevraagd. Het devies lijkt om individuele keuzes van mensen zoveel mogelijk in gelijke mate te honoreren, ongeacht de effecten daarvan. Maar zijn alle keuzes het wel waard om ondersteund te worden. Of willen we vooral keuzes van mensen ondersteunen die ook een maatschappelijk doel dienen en niet alleen het individuele doel van de betreffende persoon. Ik wil ervoor pleiten de levensloop regeling verder uit te bouwen voor met name maatschappelijk nuttige vormen van tijdsbesteding zoals scholing en verlof voor de zorg van kinderen. De komende jaren moeten we met de dilemma's aan de slag . Dat is voor een heel groot deel aan de politiek en de sociale partners. Op bedrijfsniveau en op landelijk beleidsniveau mogen we veel discussie tegemoet zien. Als we daaruit komen en grotere stappen weten te zetten dan kunnen burgers van alle leeftijden hun leven meer naar eigen voorkeuren inrichten en kunnen wij als samenleving een grote winst incasseren. Van
46
het verspillen van veel talenten gaan we naar het werkelijk benutten van menselijke talenten in alle levensfasen. Drs. J.C.M. Sap is directeur van het Expertisecentrum Leeftijd. Zij is econoom en heeft diverse functies vervuld bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaronder hoofd van de afdeling Loon en Inkomensvraagstukken. Jolande Sap was de drijvende kracht achter de interdepartementale Verkenningen Levensloop.
Discussie Een deelnemer dankt voor het boeiende betoog en signaleert dat verspilling op vele plaatsen aan de orde is, waaronder ook de gemeenteraadsverkiezingen. Het lijkt er op dat zestig-plussers nauwelijks nog kans hebben op een lijst te staan. In het noorden gaat het iets beter, maar hoe meer je naar centraal en westelijk komt kun je dat vergeten. Het menselijk kapitaal van vroegtijdig gepensioneerde mensen, die bereid zijn een rol te vervullen, vindt weinig weerklank bij de politiek. De heer Knipscheer vraagt of een levensloopbeleid ook inspeelt op zestig-plussers. Mevrouw Sap zegt dat het Expertisecentrum veel doet om de arbeidsmarktkansen van werkende en niet-werkende 45-plussers te vergroten. En om ouderen maatschappelijk actief te houden, maar op deze Jan Brouwer Conferentie gaat het om de relatie tussen de problematiek in de verschillende levenssferen. De uitdaging van vergrijzing en langer leven vraagt niet alleen om een antwoord op de situatie van de huidige generatie zestig-plussers, maar vraagt vooral ook nadenken over hoe je voorkomt dat er in de toekomst weer zo'n nieuwe generatie gaat ontstaan. Het gaat erom door voorzorg te voorkomen dat mensen te vroeg opbranden. Niet alleen hoger opgeleide mensen zoals degenen die deze conferentie bezoeken, want die willen over het algemeen wel door, maar een zeer grote middengroep en de lagere inkomensgroepen. Mensen die vaak al veertig, vijfenveertig jaar gewerkt hebben rond hun 60ste jaar. We moeten in de toekomst voor de nieuwe generaties een betere balans creëren in de inzet van tijd en middelen over de hele levensloop. Dagvoorzitter Schnabel zegt dat een en ander voor veel mensen ook voelt als levensloop regeling. De biologische dynamiek speelt tevens een rol, het tijdbestedingsonderzoek van het SCP geeft dat aan. Ook om biologische redenen is het lastig om leefpatronen te veranderen. De dagindeling van mensen ligt heel erg vast, ondanks alle pogingen daar ook flexibiliteit in te brengen. En in de levensloop zitten dingen die alleen maar in een bepaalde periode kunnen. Kinderen krijgen, gezinnen opbouwen, daar zitten begrenzingen. De behoefte aan vrijheid en aan keuzes wordt steeds weer afgeremd door zulke simpele biologische gegevens, waaraan wij niet kunnen ontsnappen.
47
48
Josef Martin Senator EB Riedlingen
Coöperatieve organisatie als basis voor onderlinge zorg en zelfhulp*
O
ok in Duitsland zal de vergrijzing zich doen voelen. Wat zullen de effecten zijn? Het aantal werkenden wordt steeds geringer. De last van de zorg voor ouderen en jongeren moet door steeds minder schouders worden gedragen. Er zit geen rek meer in de sociale bestedingen die zijn opgelopen tot 600 miljard Euro. Er zijn duurzame oplossingen nodig waarbij ouderen zelf het initiatief nemen. Aan de rand van het zorgstelsel kunnen talloze ouderen worden gemobiliseerd om hun kennis en ervaring in te zetten. Het succesverhaal van een slimme coöperatieve beweging. Ouder worden we allemaal, in de Bondsrepubliek Duitsland, in Nederland, in heel Europa en andere landen van de wereld. Er is veel theorievorming over dit onderwerp. Maar hoe kunnen wij in de praktijk de problemen oplossen waarmee wij worden geconfronteerd? Na een kort overzicht over de situatie in de Bondsrepubliek zal ik wat uitvoeriger ingaan op de implementatie van beleid, op de consequenties die wij hebben getrokken. De demografische voorspellingen voor 2050 zijn verontrustend, Of ze realiteit worden, moeten we natuurlijk afwachten, maar hoe dan ook zijn er veel landen betrokken en ook in Duitsland zal de vergrijzing zich doen voelen. Wat zullen de effecten zijn voor onze samenleEr zijn veel mensen beschikving? Ons grote probleem is dat het aantal werkenden steeds geringer wordt, terwijl er steeds baar, in de overgang van de meer mensen komen die door de werkenden tweede naar de derde levensmoeten worden onderhouden. De last van de fase, die zeer vitaal en fit zijn zorg voor ouderen en jongeren moet door steeds minder schouders worden gedragen. Het is duien over veel kennis beschikken. delijk dat er implicaties zijn. Je kunt de werkenWaarom zouden wij daarvan den niet met de gehele last van de vergrijzing en geen gebruik maken? ontgroening opzadelen. We zullen er iets op moeten vinden. Een van de oplossingen die in Duitsland worden besproken is het verlagen van de pensioenen. Wij gaan ervan uit dat het gebeurt en niet zo weinig ook. Ook wordt er al over gesproken dat iedereen die werkt, zelf voor zijn eigen oude dag moet zorgen. Dit omdat de pensioenen rond het jaar 2040 alleen nog een basisvoorziening zullen zijn. Iedereen moet zelf voor de rest hebben gezorgd. Voor velen is dat een groot probleem, omdat de inkomsten tegenwoordig niet meer zo zijn dat iedereen veel reserves kan op bouwen.
49 * Toespraak voor dit verslag vertaald uit het Duits
De situatie is deze dat vandaag in ons land tegenover twee werknemers twee gepensioneerden staan. Maar vanaf 2020 zal er nog maar één werknemer tegenover twee gepensioneerden staan. Dat zal in veel landen van Europa het geval zijn tegen die tijd. Een werkende die voor twee niet-werkenden moet zorgen. Deze situatie is vanochtend al uitvoerig besproken en de vraag is, welke consequenties trekken wij daaruit? Ten eerste wat betreft de financiering van de pensioenen. Die is in Duitsland uiterst kritiek. Afgesproken is dat de premielasten voor werkenden niet boven de 20 procent kunnen stijgen. Daarom is het tegenwoordig al zo, dat de pensioenen voortdurend omlaag gaan of in ieder geval niet meer omhoog gaan. De netto pensioenen gaan momenteel omlaag, doordat gepensioneerden ook premies voor de 'Pflegeversicherung' moeten betalen (een op de AWBZ lijkende voorziening voor ouderenzorg, red.). Ook moet de gepensioneerde meer gaan betalen voor het ziekenfonds, wat eerder niet het geval was. Een ander probleem betreft de financiering van de ouderenzorg. Tot nu toe was het zo, dat iemand die niet meer zelfstandig kon wonen, in een verzorgingshuis of verpleeghuis kon worden opgenomen. De kosten voor deze instellingen zijn echter zo hoog, dat ze onze draagkracht overschrijden. In de toekomst zullen nog veel minder mensen in staat zijn de kosten op te brengen. In de regio van Duitsland waar ik vandaan kom (Landkreis Biberach waar Riedlingen deel van uitmaakt) wordt een derde van de mensen in zorginstellingen mede gefinancierd door de Sociale Dienst via de bijstand. Dat wil zeggen de pensioenen zijn verre van toereikend. Uiteindelijk betaalt de belastingbetaler dus een steeds groter deel van de kosten van verzorging van de mensen in zorginstellingen. Data over de inkomstenen pensioensituatie en de kosten van zorginstellingen in de Bondsrepubliek geven aanleiding tot grote zorg. Er zijn bijvoorbeeld veel vrouwen, waaronder weduwen, die geen aanvullend pensioen hebben opgebouwd en van 450 Euro per maand moeten leven. Uiteraard zijn er ook in Duitsland vele vrouwen die een goed pensioen hebben, maar een toenemend aantal vrouwen dus niet. En als je dan dat inkomen ziet en daarnaast de kosten voor een plaats in een verzorgingshuis, op basis van wat iemand minimaal nodig heeft aan zorg, dan valt te begrijpen dat deze mensen niet in staat zijn hun oude dag op basis van de bestaande regelingen te financieren. Daarbij komt dat vrouwen een duidelijk hogere levensverwachting hebben, wat natuurlijk leuk is voor hen, maar met een gemiddeld beduidend lager inkomen zal het moeilijk zijn om een goede kwaliteit van leven te kunnen garanderen.
50
Uit data die wij als vereniging van senioren hebben verzameld blijkt dat bij ons lokaal vanaf 65 jaar veel vrouwen alleen staan, omdat de partner is overleden. Nog veel significanter is dat het geval vanaf 80 of 85 jaar, gemiddeld hebben zij een vrij laag inkomen. Maar zij moeten natuurlijk ook hun onderhoud kunnen financieren. Om deze mensen gaat het ons in het bijzonder. De verzorging van mannen van 65 jaar en ouder is veel minder een probleem vanwege hun betere inkomenssituatie. Het zal duidelijk zijn dat er een steeds groter beroep wordt gedaan op de overheid. Dit is een lijstje van de sociale bestedingen van de Duitse overheid. In het jaar 1999 was dat 600 miljard Euro, een bedrag dat tot nu toe nauwelijks is veranderd. En 90 procent daarvan wordt uit de premies betaald, 10 procent komt uit belastinggelden. Als de demografische voorspellingen uitkomen, zal dus straks die minderheid van werkenden dit geld vooral via premies moeten opbrengen om de verzorging te garanderen. In de 10 procent sociale bestedingen, die uit belastinggelden worden betaald, zit geen enkele rek meer, want die komen nu al overeen met maar liefst een derde van alle staatsuitgaven. Door een hogere bijdrage van de overheid zullen de problemen dus niet kunnen worden opgelost. Wij moeten andere manieren vinden voor de toekomst. Dat is een belangrijk punt. Vandaag al zijn er veel mogelijkheden voor verzorging in Duitsland. Maar we Natuurlijk is niet iedereen geschikt moeten blijven streven naar kosteneffectieve mogelijkheden. Gegeven de problevoor dit werk, maar zeer velen matische pensioensituatie zullen we het wachten er op dat ze de kans moeten zoeken in betaalbaarheid van de krijgen om de kennis en ervaring, oplossingen, zo niet, dan zijn uiteindelijk alle andere inspanningen zinloos. Dure die ze in hun werkzame leven voorzieningen kunnen de mensen zich niet hebben verworven, nog een tijd veroorloven. lang nuttig kunnen inzetten. Maar wij hebben niet stilgezeten. Al geruime tijd is er in Baden-Württemberg gewerkt aan veranderingsmodellen die duurzame oplossingen kunnen inhouden. Op basis van een eerste model zijn in de jaren negentig projecten opgezet, om theorie aan praktijk te koppelen. De projectdeelnemers
51
waren vrij in hun keuzes. Belangrijkste uitgangspunt was dat mensen er zelf over gingen nadenken. Hoe konden zij hun problemen in de toekomst dicht bij huis oplossen? Met een grote mate van eigen verantwoordelijkheid. In ons geval in Riedlingen hebben wij gekozen voor zelfhulpconstructies in de geest van de coöperatiegedachte. "Eén voor allen, allen voor één". Het zal u bekend in de oren klinken. Een tweede belangrijk gegeven voor ons was, dat mensen ook in Duitsland steeds eerder stoppen met werken. Omdat ondernemingen hen niet langer in dienst kunnen of willen houden. Ik denk zelf eerder dat ondernemers niet willen, want ouderen kunnen best langer werken. Maar de andere kant van deze medaille is dat er veel mensen beschikbaar zijn die in de overgang van de tweede naar de derde levensfase zitten, die zeer vitaal en fit zijn en over veel knowhow beschikken. Waarom zouden wij daarvan geen gebruik maken? Wij gaan ervan uit dat mensen die gestopt zijn met werken nog een tijdlang (zolang ze kunnen en willen) helpen bij de verzorging van anderen. Daarmee bereiken we twee doelen. Ten eerste een langer arbeidsleven, wat dringend noodzakelijk is, want de levensverwachting wordt steeds hoger en iemand moet toch het brood verdienen. De meeste van deze mensen hebben een toereikend pensioen en zij kunnen ons derhalve hun diensten relatief goedkoop ter beschikking stellen. En daardoor kunnen wij de verzorging van mensen die hulp nodig hebben, relatief goedkoop aanbieden. Het is onze praktijkervaring, dat het in deze richting activeren van mensen die gestopt zijn met werken, zeer kansrijk en succesvol is. Natuurlijk is niet iedereen geschikt voor dit werk, maar zeer velen wachten er op dat ze de kans krijgen om de kennis en ervaring, die ze in hun werkzame leven hebben verworven, nog een tijd lang nuttig kunnen inzetten. Het is vaak zo, dat mensen mij vragen: "Kan ik iets bij jullie doen, ik wil niet achter de geraniums zitten." Dat zijn de mensen met wie wij graag werken. Met deze mensen houden wij de Seniorengenossenschaft (de vereniging) in feite draaiende. Vroeger had je het grote gezin, dat ook bij ons op het platteland niet meer bestaat, ook al niet omdat kinderen na een goede opleiding alleen elders werk kunnen vinden. Dus het principe dat men in een gezin elkaar helpt gaat niet meer op. Als vervanging daarvoor hebben wij een Seniorengenossenschaft opgericht, naar het coöperatieprincipe. Het is in feite een onderlinge hulp organisatie van burgers, dat is belangrijk, wij wilden
52
onze problemen niet op anderen afwentelen. Wij als burgers en de stad Riedlingen hebben de taak op ons genomen, onze problemen zelf te lossen. Zolang we werken lossen we allerhande problemen op, waarom zou dat in de privé-sfeer niet lukken? Wij zijn zelfbesturend, zelfstandig en onafhankelijk. Niemand van de gemeente of de deelstaatregering kan ons voorschrijven hoe het moet. Wij regelen alles zoals het ons goed dunkt. Wij krijgen geen subsidie, maar financieren alles zelf. Ook dat is mogelijk en aanbevelenswaardig, want in onze samenleving en ook bij oudere mensen is best wel spaargeld aanwezig. Waarom zouden we dat oppotten of aan de kinderen geven of misschien aan verre reizen besteden? Onze eigen verzorging is zeker zo belangrijk. Dit vraagt om nadenken van individuen over de toekomst, zoals de heer Boekholdt ook heeft betoogd. Ik moet bereid zijn om dat wat ik aan reserves heb opgebouwd, te besteden aan mijn latere verzorging. In de opzet van onze onderlinge hulporganisatie kosten alle voorzieningen, waarop iemand een beroep doet, geld. Niets is gratis en de meeste mensen zijn ook in staat om dat geld op te brengen. Wel zijn de kosten heel laag. Een uur dienstverlening kost bij ons 7,50 Euro. Als mensen vanwege een laag pensioen dit niet kunnen betalen, is er de bijstand van de gemeente die ervoor moet zorgen, dat die mensen aanvullende bijstand krijgen. Dat zou in Nederland niet anders zijn. Wij hebben met onze Sociale Dienst afgesproken, dat mensen die zelfstandig wonen en een ontoereikend inkomen hebben, en die verzorging behoeven, bijstand kunnen krijgen om bij ons de diensten te kunnen inkopen die ze nodig hebben om zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Vroeger moesten deze mensen vanwege de zorgplicht in een verzorgingshuis worden opgenomen. Daar was de verzorging gegarandeerd, ook al kostte dat de gemeente of de deelstaat een hoop geld. Nu kunnen ze veel langer zelfstandig blijven en is dat winst voor de mensen en de gemeente. Het was heel moeilijk omdat allemaal procedureel rond te krijgen. Maar nu kunnen mensen met bijZolang we werken lossen stand diensten kopen die hen in staat stellen zelfwe allerhande problemen standig te blijven wonen. Veel mensen hebben heleop, waarom zou dat in de maal geen verpleging nodig, maar heel vaak slechts wat hulp bij het dagelijks leven, het schoonmaken of privé-sfeer niet lukken? boodschappen doen, of bij het helpen met opstaan Wij zijn zelfbesturend, en aankleden. Maar is dat geregeld dan kunnen veel zelfstandig en onafhankemensen de rest van de dag prima zelf doorkomen. Wel hebben wij aangepaste woningen nodig, voor lijk. mensen die ouder worden en die bijvoorbeeld een rollator gebruiken. Drempelvrije woningen en huishoudelijke hulp zijn twee primaire belangen van deze ouderen. Twee jaar geleden hebben wij in de deelstaat een onderzoek gedaan naar de hulpbehoefte en woonvormen voor oudere mensen. Tot 75 jaar woont de helft nog zelfstandig en heeft de helft hulp nodig. Boven de 75 woont nog maar 25 procent zelfstandig en heeft 75 procent hulp nodig. De met de leeftijd gemiddeld stijgende hulpbehoefte moet worden beantwoord.
53
Komt de gewenste hulp en de gewenste aanpassing van woningen er niet dan hebben we een groot probleem. Het is nu al zo dat de traditionele instellingen de vraag niet kunnen beantwoorden. Maar met deze coöperatieve vorm van een Seniorengenossenschaft komen we een stap verder. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat mensen best willen betalen voor hulp. Het hoogst haalbare uurbedrag bleek voor mensen met een laag inkomen nog rond de 10 Euro te liggen. Maar de traditionele dienstverlener in loondienst heeft minimaal 17 of 18 Euro per uur of meer nodig. Dat betekende dat diensten voor veel mensen te duur zijn. Wat ook blijkt is dat nogal wat mensen, die het zich wel kunnen veroorloven, het geld niet willen uitgeven voor dingen, waarvan zij denken dat die eigenlijk niets mogen kosten. Een cultuuromslag is nodig. Onze doelstelling is in het kort: condities scheppen die het onze leden mogelijk maken tot aan hun levenseinde zelfstandig te kunnen wonen. Tweede doelstelling is om onze medewerkers te belonen. Niemand werkt gratis. Dit punt is van grote betekenis voor ons bestaan en onze ontwikkeling. Derde doelstelling is om de medewerkers de mogelijkheid te bieden voor hun eigen oude dag te zorgen. Dat kan op meerdere manieren. Vaak kiezen medewerkers ervoor het eigen (lage) pensioen aan te vullen of hun reserves verder op te bouwen voor de tijd dat men zelf hulp nodig heeft. Mensen hoeven het geld niet direct op te nemen, ze kunnen het bij de vereniging oppotten, en daarvoor later zorguren kopen. Iemand die 100 uur heeft gewerkt zonder het geld op te nemen kan op een gegeven moment zelf 100 uur dienstverlening kopen. Wij hebben leden, die honderden uren hebben opgebouwd. Op dit moment is een kapitaal opgebouwd van 80.000 Euro, geld van ouderen, die soms tot hun 75e of 80e bij ons werken en op een gegeven moment zelf hulp nodig kunnen hebben. Zeker een derde van die 80.000 Euro hebben wij intussen al een keer omgeslagen. D.w.z., onze leden hadden dat tegoed opgebouwd en op gegeven moment daarvoor diensten afgenomen. Welke diensten verlenen wij zoal? Eigenlijk alles wat er in en om huis te doen is, tot en met onderhoud van de tuin. Bij ons hebben veel mensen een tuin. Daar hebben wij medewerkers voor. De prijs voor het uur is altijd dezelfde. Wij hebben ook een 'taxi-
54
dienst' omdat op het platteland weinig openbaar vervoer beschikbaar is en veel mensen vanaf 80 jaar toch niet meer met de bus kunnen gaan. Zij worden thuis afgehaald en worden later weer terug gebracht. In ieder geval goedkoper dan de taxi. De kilometerprijs is dertig cent plus het uurloon van diegene die de dienst verleent. Natuurlijk brengen we ook warme maaltijden rond. Ook dat is belangrijk omdat de betreffende ouderen soms de gehele dag niemand anders zien dan de persoon die de maaltijd brengt. Zo doen wij ook wat aan het sociale contact. En als er een klein probleem is kan onze medewerker ook nog even hulp verWat in onze ervaring van acht jaar lenen. Wij beheren daarnaast een huis blijkt is dat onze leden slechts in uitmet drempelvrije woningen. Als iemand zonderingsgevallen een beroep slecht ter been is, kan hij of zij hier voor marktprijzen of een klein beetje meer een moeten doen op institutionele zorg. woning huren en daardoor zelfstandig blijven wonen. We hebben twee gebouwen met 70 woningen midden in de stad. Met opzet in en niet buiten de stad. De mensen wonen niet verder dan tientallen meters van een winkel, zodat zij zelf zoveel mogelijk hun boodschappen kunnen doen. Vervolgens bieden we dagopvang zoals die in Nederland ook bekend is. De dagopvang wordt georganiseerd en gefinancierd door de Seniorengenossenschaft. Zeer betaalbaar omdat onze medewerkers geen hoge vergoedingen krijgen. Mij wordt vaak gevraagd, hoe zo´n onderlinge hulporganisatie of zelforganisatie van burgers voor burgers functioneert. Dat is niet ingewikkeld. Het is een soort onderneming met afdelingen voor van alles: huishoudelijke hulp, tafeltje dekje. Ieder bestuurslid is hoofd van een afdeling en stelt zelf een team van medewerkers samen waarmee hij zelf alles organiseert. Omdat de teams klein zijn, en zij alles zelf organiseren voelt iedereen zich betrokken en gemotiveerd. Zij voelen zich als zelfstandige ondernemer en willen dat het met hun afdeling goed gaat. Dat is erg belangrijk als je werkt ten dienste van burgers. Hoe organiseer je zoiets nu? In eerste instantie moet je medestanders vinden, in het begin hoeven dat er niet zo veel te zijn, maar wel een kern, die achter het idee staat. De groep moet het idee uitdragen zodat er voldoende draagvlak ontstaat. Dat gebeurt in contact met lokale sociale instanties, zodat deze je niet als een concurrent gaan zien, maar als complementair. Vóór de oprichting hebben wij een marktonderzoek gedaan en met de andere sociale aanbieders afgesproken dat wij ons zouden concentreren op die gebieden waar zorgtekorten aanwezig waren. Want wij hoeven geen winst te draaien, wij moeten alleen de kosten voor onze diensten dekken. Steun bieden in alledaagse zaken en bij de zorgbehoefte, daar liggen onze prioriteiten. Wij hebben een coöperatiecontract met de instanties, dat wil zeggen wij werken nauw samen met de instanties. Wat in onze ervaring van acht jaar blijkt is dat onze leden slechts in uitzonderingsgevallen een beroep moeten doen op institutionele zorg, wanneer de zorgbehoefte te
55
groot wordt. Voor alleenstaanden met dementie zijn onze mogelijkheden op dit moment beperkt, maar aan oplossingen voor dat probleem wordt gewerkt. Wij hebben op dit moment 600 leden en 120 vrijwilligers. Kijken we naar de tien modelprojecten, die destijds met zeer uiteenlopende doelstellingen zijn opgericht, dan is er één project waarin medewerkenden uitsluitend in geld worden betaald, en er zijn twee projecten, waaronder het onze, die in geld betalen of later in natura. In alle andere modellen wordt gewerkt met vrijwilligers die een Uitsluitend met vrijwilligers kun je tegoedbon krijgen voor de tijd die zij hebben gewerkt. Uit de evaluatie blijkt dat geen duurzame diensten aanbieden maar drie projecten het erg goed doen, waarop de mensen kunnen bouwen. dat zijn de projecten die een vergoeding Dan ontbreekt er de zekerheid. betalen voor verrichte werkzaamheden. Ons project in Riedlingen is zelfs onderscheiden met de nationale Toekomstprijs 2004. De overige projecten zijn min of meer blijven hangen in goede bedoelingen. Dat is een bevestiging van ons principe. Wie uitsluitend met vrijwilligers werkt en iets wil runnen waarop mensen echt moeten kunnen bouwen, zal daar niet in slagen. Na 15 jaar ervaring kunnen wij dat hard maken. Een betaling, ook al is die gering, is van beslissende betekenis. Ook het aanbod van diensten is belangrijk. En omdat wij ons zelf financieren zijn wij onafhankelijk. Projecten die door de deelstaat werden gesubsidieerd hebben problemen gekregen. Mijn afsluitende stelling is daarom: onze toekomstige problemen zijn met de bestaande mogelijkheden niet op te lossen. We moeten nieuwe vormen en mogelijkheden ontwikkelen, die betaalbaar moeten zijn en blijven. Uitsluitend met vrijwilligers kun je geen duurzame diensten aanbieden waarop de mensen kunnen bouwen. Dan ontbreekt er de zekerheid. Wij moeten Juist die instellingen die subsidies krenatuurlijk vrijwilligersorganisaties hebgen deden het uiteindelijk niet goed. ben, daarvan komen er steeds meer in de Een dergelijke activiteit moet als een Bondsrepubliek, maar als partner van andere instellingen. Dat kan overal. Er onderneming worden georganiseerd. zijn voorbeelden in Oostenrijk, in Polen en waarom zou het in Nederland niet kunnen lukken. Ik ben ervan overtuigd. Senator Eh Joseph Martin is voorzitter van de Seniorengenossenschaft in Riedlingen (Duitsland). Martin was zijn leven lang bestuurlijk actief in de sfeer van overheid en politiek. Zijn titel Senator Eh is een eretitel verleend vanwege zijn verdiensten voor de gemeenschap. In december 2004 ontving hij de prestigieuze 'Toekomstprijs' van het Institut für Zukunftsstudien und Technologiebewertung voor zijn prestaties op het gebied van Betrokken en Productief Ouder Worden.
56
Discussie Op een vraag van de heer Philips naar de voorwaarden voor succes zegt de heer Martin dat er geen blauwdruk is, maar dat hij de kernconditie al heeft aangegeven. Wat telt is dat medewerkers voor hun prestatie worden beloond. Ook als zij hun uren later als ze zelf hulp nodig hebben willen inruilen voor diensten moeten ze daarop staat kunnen maken. Continuïteit van het aanbod moet verzekerd zijn. De medewerkers krijgen 6,15 Euro per uur. Een volgende vraag of er echt geen subsidie aan te pas is gekomen, bijvoorbeeld voor administratiekosten, wordt door Martin beantwoord met de opmerking dat juist die instellingen die subsidies kregen het uiteindelijk niet goed deden. Een dergelijke activiteit moet als een onderneming worden georganiseerd. Diensten worden verkocht voor 7,50 Euro per uur en de medewerkers ontvangen 6,15 Euro per uur. Het verschil dekt de administratie- en beheerkosten. Maar uiteraard moet er zo gecalculeerd worden dat die kosten betaald kunnen worden. Misschien moeten straks de prijzen iets omhoog. En voor investeringen, bijvoorbeeld in een gebouw, gelden de subsidieregels die voor iedereen gelden. Zoals ook voor dagopvang, waaraan de Bondsregering en de deelstaat meebetalen. Zonder dat zou het niet gaan. De dagelijkse organisatie echter financieren wij geheel zelfstandig. Het is niet eenvoudig, denk maar aan verzekeringen voor de medewerkers die opgebracht moeten worden. Maar een bankgarantie van twee of drie jaar kan al soelaas bieden om de start te kunnen maken. Je kunt van je medewerkers niet verwachten dat zij dit risico dragen. Zulk samenspel met instanties is dus essen-tieel. In antwoord op andere vragen vult de heer Martin aan dat ook gewoon loonbelasting wordt betaald. Men houdt zich strikt aan alle voorschriften. Het is niet zinvol om te denken dat engagement van burgers een bijzondere behandeling krijgt. Dat krijgt u in Nederland bij de belastingdienst ook niet gedaan. Men moet zich aan de normale regels houden. Maar van politici mag worden verwacht dat ze het mogelijk maken dat het engagement van burgers gemakkelijker wordt. In Duitsland kun je tot 153 Euro per maand verdienen zonder belasting of premie te betalen. Het merendeels van de medewerkers werkt op die manier. Bij die 6,15 Euro zijn het 25 uur per maand. Sommigen zouden meer willen werken, maar dat gaat dan niet. Er wordt op gelet dat zij zich daaraan houden. Daarover betalen zij dan geen belasting. Er is een andere grens in de belastingwet. Vanaf een verdienste van 400 Euro per maand moet je 25 procent belasting betalen. Sommige medewerkers die moeilijker en belangrijk werk doen werken op die basis van 400 Euro . En er zijn enkele medewerkers in vaste dienst. Het hoofd van de dagopvang, een vakkracht, is een hele dag per week vast in dienst. Zo is ook de voormalige accountant van Lufthansadochter Condor bij ons actief. Hij doet de boekhouding. Beter kan het niet. En de voormalige bedrijfsleider van Silit, een grote onderneming in Riedlingen, is hoofd administratie van de Seniorengenossenschaft. Juist ook hoog opgeleide senioren willen graag iets doen. Belasting, wetten e.d. wij houden ons strikt aan alles. Op de laatste vraag
57
van de heer De Vries zegt de heer Martin dat de deur wordt platgelopen door bezoekers uit meerdere landen die hun licht komen opsteken bij dit succesvolle project. Helaas melden de gasten doorgaans niet wat ze met de informatie doen. Maar het lijkt erop dat het project navolging krijgt, in ieder geval in een stuk of vijf deelstaten. Informatie: www.martin-riedlingen.de
58
Dick van der Laan Voorzitter Arbo Unie
Corporate Vitality - Het optimaliseren van de match tussen mens en werk
P
reventieve engineering omvat ook social engineering. In plaats van ad hoc te reageren op uitval van werknemers moeten we systematisch de fysieke en mentale belastbaarheid van alle werknemers in kaart brengen. Schep een basis voor een goede match tussen mens en werk. Leg een stevig fundament onder functiemobiliteit, leren in de onderneming en het wervingsbeleid. Met een workability toets kan periodiek het werkvermogen van mensen worden gemeten en voorzorgbeleid worden gevoerd, gericht op duurzame vitaliteit. Het CBS heeft de mensen eens gevraagd, “wat is oud”? De uitkomst was: "Oud is vijftien jaar ouder dan je zelf bent". Dat geeft aan dat er naast een gezondheidskundige kant ook een belevingskant aan het begrip veroudering zit. Misschien is de belevingskant nog wel belangrijker dan de gezondheidskundige kant. Want die speelt een rol in het maatschappelijke verkeer, binnen bedrijven, bij mensen zelf, in het gedrag en de cultuur, in de beeldvorming. Als het gaat over de vraag of je bereid bent om als oudere langer door te werken, hebben we het over de match tussen het individu en het werk, waarbij beleving en beleid rond oudere werknemers een belangrijke rol speelt. Daarover gaat deze bijdrage.
Aan vitaliteitsbeleid of leeftijdsbeleid wordt in het bedrijfsleven nauwelijks systematisch aandacht besteed. Leeftijdsbeleid wordt eigenlijk alleen incidenteel en situationeel gevoerd. In gesprekken met een aantal van onze bedrijfsartsen en bedrijfspsychologen, en ook met Terwijl wij onze pensioenen calculeren op managers van bedrijven is dat proeen arbeidsperiode van veertig jaar, blijkt bleem aan de oppervlakte gekomen. de belevingsloopbaan van veel mensen Wie melden zich in de spreekkamers van bedrijfsartsen en bedrijfspsychozich af te spelen in een periode van ongelogen? Mensen van twee leeftijdsveer vijftien jaar. De meeste werknemers concentraties: werknemers rond de beginnen na veertig of vijfenveertig jaar vijfentwintig en veertigers en bovenveertigers. De vijfentwintigers die met 'aftellen'. zich melden bij een bedrijfsarts of bij een bedrijfspsycholoog worstelen vrijwel allemaal met keuzevraagstukken. Ze zijn net uit de opleiding gekomen, ze hebben hun eerste baankeuze gemaakt en ze vragen zich af of dat wel de juiste keuze is. De
59
wereld biedt hen een breed perspectief van mogelijkheden waaruit ze moeten kiezen en sommigen kunnen dat niet of kunnen de consequenties niet inschatten. De leef-werk balans is voor deze groep belangrijk en vooral ook de aanpassing van het eigen gedrag. De tweede groep die in de spreekkamers verschijnt, veertigers en veertig plussers, zijn veelal mensen die worstelen met een versmald perspectief. "Ik heb al zo lang en zo hard gewerkt in een bepaalde functie, ik heb ook heel veel bereikt, maar wat nu? Wat zijn mijn uitdagingen? Wat is mijn verdere perspectief?" Dat is dus niet een perspectief van breedheid, maar van versmalling van gedrag- en leefkeuzes. Die twee beelden samen geven aan dat de psychische loopbaan van heel veel mensen in bedrijven zich afspeelt tussen de vijfentwintig en de veertig tot vijfenveertig jaar. Dat is de de psychische loopbaan van de gemiddelde carrière. Het aantal werknemers van ca veertig jaar dat doorgaat naar een management functie en daarin een nieuwe uitdaging vindt is beperkt. De meerderheid blijft over het algemeen hangen in de functie die men heeft. Terwijl wij onze pensioenen calculeren op een arbeidsperiode van veertig jaar, blijkt de belevingsloopbaan van veel mensen zich af te spelen in een periode van ongeveer vijftien jaar. Voor deze mensen begint boven de veertig of vijfenveertig jaar 'het aftellen'. Dat mag ruw klinken, maar het is wel de werkelijkheid. Leeftijdsbeleid is te omschrijven als HR-beleid gericht op het optimaliseren van de match tussen mens en werk over de verschillende levensfasen heen. Als wij actief willen omgaan met vraagstukken van leeftijd, zullen wij systematisch moeten werken aan de match tussen mens en werkprocessen. Alle arbeidsorganisaties krijgen te maken met deze vraagstukken. Sommige zitten er nu al middenin, andere beginnen het te zien, maar allemaal krijgen we er mee te maken. Het gaat uiteindelijk om het rendement op menselijk kapitaal. Het menselijk kapitaal is in onze kennis- en diensteneconomie de belangrijkste bron die we hebben om productiviteit te kunnen voortbrengen, om groei te reaLeeftijdsbeleid is het optimaliliseren, om welvaart te produceren. Maar in de seren van de match tussen meeste bedrijven wordt op een slordige wijze mens en werk over de met dat kostbare goed omgesprongen. We schrijven het af over een te korte periode, er verschillende levensfasen heen. wordt te weinig in geïnvesteerd, vooral tijdens de tweede helft van de loopbaan. Gedurende die periode ligt de productiviteit op een te laag niveau, omdat veel mensen onvoldoende nieuwe uitdagingen hebben. De meeste bedrijven nemen liever de hoge kosten van vervroegde buitengebruikstelling, om het maar in termen van machines te formuleren, dan dat men tijdig investeert in het onderhoud van het menselijk kapitaal om de periode van rendabel gebruik te verlengen. De deelname van ouderen aan het arbeidsproces in ons land ligt internationaal nog steeds op een laag niveau. Ook worden oudere werknemers nauwelijks meer opgeleid. Wij verspillen dus menselijk kapitaal in deze groep.
60
Belasting en belastbaarheid Een kernpunt is hierbij de relatie tussen de belasting van het werk en de belastvan vervroegde buitengebruikstelbaarheid van de medewerker, een klassiek ling, van versnelde afschrijving, thema uit de bedrijfsgezondheidszorg. De bedrijfsgezondheidszorg in Nederland is om het maar in termen van hierin altijd sterk geweest, voordat ze zich machines te formuleren, dan dat in de jaren '90 van de vorige eeuw eenzijwe tijdig investeren in onderhoud dig, door de wet en door de cultuur gedreven, ging beperken tot het verzuimvraagvan het menselijk kapitaal. stuk. De klassieke taak van de bedrijfsarts is de belastbaarheid van de medewerker in specifieke werksituaties te onderzoeken en werkgever en werknemer over mogelijke keuzes te adviseren. Als we het hebben over langer werken dan zullen we vooral moeten wennen aan het feit dat langer werken weliswaar heel goed mogelijk is, maar dat langer werken vooral ook anders werken zou moeten betekenen. We accepteren liever hoge kosten
Veroudering Bij leeftijdsvraagstukken is de kennis van verouderingsverschijnselen primair noodzakelijk. Veroudering kent een primaire fysieke en mentale component naast de al eerder genoemde belevingscomponent. Het primaire verouderingsproces is een fysiek degeneratieproces. Iedereen boven de dertig veroudert elk jaar een klein beetje meer. Hoewel het tempo individueel verschilt, gaan fysieke en mentale vermogens boven 30 jaar gemiddeld gesproken een procent per jaar achteruit. Sommige lichaamsfuncties slijten in de loop van zo'n fysiek degeneratieproces sneller dan andere, vooral als mensen eenzijdig belast worden. Dat heeft ook te maken met herstelvermogen. Mensen op oudere leeftijd moeten meer hersteltijd nemen om een nieuwe prestatie te kunnen leveren. Ook moeten ze hun werktempo aanpassen. Op het mentale vlak zijn de effecten van veroudering minder eenzijdig. Mensen op oudere leeftijd krijgen te maken met concentratie- en geheugenproblemen. Maar daarnaast zijn er ook positieve effecten. Naarmate mensen ouder worden verbetert in het algemeen hun leervermogen. Ze leren door ervaring slimmer. Daarnaast beschikken ouderen door hun grotere levenservaring over meer sociale vaardigheden, een belangrijke competentie in onze kennis- en diensteneconomie en onze samenleving. Bij de zogenaamde secundaire veroudering gaat het om de cultuur-, gedrags- en beleidskant van het leeftijdsvraagstuk. Als mensen lang succesvol zijn in een bepaalde functie, dan roesten ze zonder nieuwe impulsen vast in hun succes. Iemand die vijf jaar geleden nog buitengewoon vernieuwend was, kan op dat succes blijven teren, zeker als hij steeds in dezelfde situatie blijft zitten en te weinig uitdagingen krijgt. Hij wordt eigenwijs, isoleert zich en raakt vanzelf als het ware gevangen in dit verouderingsproces, dat
61
wordt gekenmerkt door kennisachterstand, vervreemding en isolatie. In bedrijfspsychologische zin beschrijven wij veroudering als het niet meer open en nieuwsgierig tegemoet treden van nieuwe (werk)situaties, maar herhaalreacties vertonen. Mensen vertonen geen vernieuwend en pro-actief gedrag meer. Ze zijn ook niet meer nieuwsgierig en als ze niet meer worden uitgedaagd in nieuwe functies of via andere opleidingen, dan verstarren ze steeds verder. Een belangrijk punt hierbij is dat de opgedane kennis en vaardigheden een barrière zijn tegen uitputting. Naarmate werknemers in vaardigheden en kennis meer achterblijven, kunnen zij dezelfde werkprestatie alleen maar met steeds meer inspanning en inzet blijven leveren, tot zij hun eigen grenzen overschrijden. Als mensen eenmaal in zo'n proces zitten van onzeker worden, isolatie en vervreemding, reageren collega's in teams daarop, met als gevolg dat deze mensen nog onzekerder worden en voordat je het weet voelen zij zich niet meer thuis bij het bedrijf. Door hun kennis en vaardigheden te onderhouden, beschermen werknemers zich dus tegen uitputting, isolement en vervreemding. Het secundaire verouderingsproces is een verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Zowel de werknemer als de werkgever moet initiatieven nemen om dit proces voor te zijn. Het is echter in veel Nederlandse bedrijven niet gebruikelijk om extra te investeren in de vaardigheden van verouderende medewerkers. De gebruikelijke reactie op verouderingsverschijnselen is de belasting in de functie te verlagen, leeftijddagen toe te kennen en mensen als het ware in een 'comfortzone' te brengen. In onze spreekkamers komen we daarom beurtelings situaties tegen van verregaande overbelasting en van verregaande onderbelasting. Immers de oudere medewerkers, die wel hun vaardigheden op peil hebben gehouden, veelal op eigen initiatief, worden vanwege de algemene teneur van comfortbeleid, duidelijk onderbelast. Dit plaatje laat zien dat mensen rondom 25 à 30 jaar een vrij evenwichtig belastingprofiel hebben. Het hoogtepunt in de belasting ligt tussen de dertig en de vijfenveertig, daar zie je dat de vaardigheidscomponent het beste tot uiting komt. Maar bij de mensen boven de veertig ontstaan problemen als initiatieven uitblijven. Vitaliteit- en leeftijdbeleid Wat te doen? Er kan en moet veel meer gebeuren dan nu het geval is. Niet situationeel, maar structureel, omdat we te maken krijgen met een vergrijzende beroepsbevolking. Structureel moet een vitaliteit- en leeftijdbeleid worden toegepast in preventieve zin, om leeftijdproblemen voor te zijn. Optimalisatie van de match tussen mens en werk is
62
daarbij de doelstelling. Drie aangrijpingspunten kunnen worden onderscheiden. Het belastingprofiel van de functie, de belastbaarheid van de medewerker en de algemene randvoorwaarden op bedrijfsniveau (en zeker ook op nationaal niveau). Tien tot vijftien jaar geleden zag je Preventieve engineering nog veel meer ergonomen op de Wat betreft het belastingprofiel van de werkvloer. Nu is ergonomische kenfunctie is de oplossing gelegen in het toetsen van het geheel van de functies nis in heel veel bedrijven verdwenen. (functiegebouw) en afzonderlijke functies aan de gevoeligheid en mogelijkheden van de ouder wordende beroepsbevolking. Waar variatiemogelijkheden ontbreken, zullen functies kunnen worden aangepast aan de fysieke beperkingen en mentale mogelijkheden, vooral als mensen bepaalde eenzijdige beperkingen hebben. Dat is niet altijd gemakkelijk, bijvoorbeeld als in bedrijven oudere medewerkers worden vrijgesteld van ploegendienst. Wij spreken over 'preventieve engineering': het kijken naar functies en naar de functiehiërarchie vanuit een oogpunt van werkbelasting. In de meeste bedrijven worden functies niet of nauwelijks op hun ergonomische standaard getoetst. Werkpakketten worden vaak uitgelijnd op taakprofielen. Ze worden onvoldoende getoetst op de ergonomische belasting voor de medewerkers. Tien tot vijftien jaar geleden zag je ergonomen op de werkvloer. Nu is ergonomische kennis in heel veel bedrijven verdwenen. Ook moet er aandacht worden besteed aan de inhoud van functies. Als de taakautonomie en verantwoordelijkheden in een functie worden vergroot, worden meer ontplooiingsmogelijkheden geboden en dat motiveert ouderen om langer door te werken. Bij preventieve engineering wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van ouderen in verband met hun grotere ervaring en sociale vaardigheden. Te denken is aan nieuwe functies in de sfeer van opleidingen en in serviceprocessen die in bedrijven belangrijker worden. Wij zullen dus in Het zou goed zijn om samen met arbeidsorganisatie met het oog op de veralle 40-plussers systematisch hun grijzing structureel meer aandacht moeten fysieke en mentale belastbaarheid besteden aan de flexibiliteit van functies. in kaart te brengen..... door met In een productiebedrijf is onlangs op een een regelmatige workability toets systematische manier, in een goede samenhet werkvermogen te meten zoals werking van technici uit het bedrijf en ergonomen van onze kant, via een soort in Finland de praktijk is. stoplichtmethode in kaart gebracht wat de belastingprofielen zijn van de verschillende taken in de afdelingen. Die profielen zijn vervolgens gematcht met de belastbaarheidsmogelijkheden van de mensen in het bedrijf. Dat heeft het mogelijk gemaakt door teamwijzigingen en roulatieschema's een matchingproces te bereiken met een betere output: een lager verzuim, langer doorwerken door vaklieden, lager verloop.
63
Functiemobiliteit Als het gaat om de belastbaarheid van Een belangrijke randvoorwaarde is ouderen is het belangrijk dat mensen dat een bedrijf vanuit de top uitflexibel zijn en blijven tot op hoge leefstraalt dat het zich committeert aan tijd. Maar van iemand die twintig jaar lang hetzelfde werk heeft gedaan mag je een vitaliserend leeftijdsbeleid. niet op voorhand flexibiliteit verwachten. Die is doorgaans vastgeroest in een bepaald patroon van werken en denken. In ons personeelsbeleid zal functiemobiliteit standaard moeten worden van jongs af aan. Er zijn succesvolle voorbeelden van bedrijven in Nederland, die vanaf de intrede van de medewerker de norm hanteren dat medewerkers elke vier of vijf jaar van functie wisselen. Daardoor blijven mensen breder inzetbaar, blijven ze flexibeler en wordt de kans op verstarring zo klein mogelijk gemaakt. Maar dat kan niet zonder voortdurende investeringen in kennis en vaardigheden. De deelname van ouderen aan beroepsgerichte opleidingen, ligt in Nederland echter op een zeer schamel niveau. Landen die erin slagen om de participatiepercentages van mensen op hogere leeftijd op peil te houden (de Scandinavische landen) investeren vanaf vijfendertig tot veertig jaar beduidend meer in trainingen en opleidingen. In sommige Scandinavische landen liggen de participatiecijfers van ouderen zelfs op een veel hoger niveau dan die van jongeren. En dat zou je eigenlijk ook gezien de hogere eisen die gesteld worden moeten kunnen verwachten. Het doet een appèl op hun sociale vaardigheden en ervaring. Een meer zelfstandige taakuitoefening is vooral in de gezondheidszorg en in het onderwijs absoluut een must. Workability Preventieve engineering vraagt om inzicht in de belastbaarheid ('workability') van de medewerker. Het zou goed zijn om samen met alle veertig-plussers systematisch hun fysieke en mentale belastbaarheid in kaart te brengen. Een gezonde leefstijl, het goed onderhouden van de fysieke en mentale vaardigheden is een voorwaarde voor langer kunnen doorwerken. Dat biedt tevens een goed fundament aan het mobiliteitsbeleid en het wervingsbeleid. Het zou de vorm kunnen krijgen van een regelmatige workability toets, waarmee periodiek het werkvermogen en de belasting vanuit de werksituatie wordt gemeten, zoals in Finland de praktijk is. Zo'n onderzoekstoets kan regelmatig worden ingevuld door de werknemer op grond waarvan preventief actie kan worden genomen door de bedrijfsarts of de bedrijfspsycholoog. Commitment van de top Een belangrijke randvoorwaarde is dat een bedrijf vanuit de top uitstraalt dat het zich committeert aan een vitaliserend leeftijdsbeleid. Onderzoek door het Nidi laat zien dat mensen op hogere leeftijd vaak best bereid zijn om langer door te werken, maar dat ze vanuit een oogpunt van zekerheid vaak beslissen om gebruik te maken van mogelijkheden om vervroegd uit te treden, omdat er niet systematisch in die bedrijven met hen gesproken is over doorwerken.
64
Een kenmerk van psychische veroudering is ook een verouderend netwerk. Mensen groeien vast in hun eigen netwerken. Ondernemingen kunnen daar wat aan doen door bijvoorbeeld ouderen met jongeren samen in netwerkgroepen bij elkaar te brengen, binnen het werk en buiten het werk. Nationale aanpak Het vraagstuk verdient vanwege zijn toenemende urgentie een nationale aanpak. Ons onderwijs is als bedrijfstak het meest vergrijsd, terwijl de medewerkers daar ook nog het hoogste burn out risico lopen. We staan daar voor grote continuïteitsrisico's, maar dat is in het beleid nog niet zichtbaar. Leeftijdsproblemen zien we ook in sommige regio's al naar voren komen. Gespecialiseerde bedrijven kampen nu hier en daar al met continuïteitsrisico's. Dit als gevolg van tekorten aan vakkrachten door het vervroegd uittreden van oudere vaklieden, voor welke op de regionale arbeidsmarkt geen vervanging is te vinden. Dat zijn de schaduwzijden van het meer algemene vergrijzingsprobleem dat bij arbeidsorganisaties in de komende tijd aan de dag zal treden. Dit noopt tot een landelijke aanpak door werkgevers, werknemers en de landelijke overheid. Van werkgevers worden investeringen gevraagd in opleidingen, preventieve engineering van het functiegebouw en een goede bedrijfsgezondheidszorg. Van werknemers wordt gevraagd 'de comfortzone' te verlaten en Er is nog een wereld te winnen. met andere ogen te kijken naar de Het kan bijna niet anders of we arbeidsvoorwaarden die men op grond zullen straks flexibel pensioneren tot van 'het comfortbeleid' heeft gekregen. Bovenal vraagt het om een cultuuromslag onze norm moeten gaan maken. in het bedrijfsleven en de samenleving die door de top zal moeten worden gedragen. Ik pleit ervoor dat het vitaliteit- en leeftijdbeleid een topprioriteit wordt in het komend regeerakkoord en voor de Stichting van de Arbeid. Uiteindelijk gaat het om het rendement op ons menselijk kapitaal dat we in belangrijke mate kunnen verhogen. Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders verhoudingsgewijs, internationaal gezien, over een hoge arbeidsmotivatie beschikken en graag werken, maar onze feitelijke prestaties op het gebied van de arbeidsparticipatie staan daarmee in geen verhouding. Er is nog een wereld te winnen. Het kan bijna niet anders of we zullen straks flexibel pensioneren tot norm moeten gaan maken. Het is nu eenmaal zo dat, naarmate mensen ouder worden, ook de verschillen tussen mensen toenemen. De een zal makkelijker kunnen doorwerken na het 65e jaar dan de ander. Het systematisch organiseren van een flexibele pensionering in Nederland zou de oplossing kunnen zijn. Maar zoals eerder gezegd in deze conferentie, we horen veel woorden, maar zien nog weinig daden in het bedrijfsleven. De projectgroep Grijs Werkt van de Raad voor Werk en Inkomen stelde onlangs dat het in Nederland niet ontbreekt aan inzicht en goede bedoelingen, maar aan daden. Laten we die uitdaging oppakken!
65
Discussie De heer Rinnooy Kan vraagt de spreker naar zijn visie op demotie: aan het slot van een carrière een stapje terug doen. Daar is ook veel over getheoretiseerd, maar in de praktijk nog weinig aan gedaan. Zijn er vormen van demotie die acceptabel zijn voor alle betrokkenen? De heer Van der Laan kent uit de praktijk inmiddels veel goede voorbeelden waarbij demotie is gecombineerd met een nieuwe functie of een lagere belasting. Oudere medewerkers accepteren het verlies aan inkomen als dat gepaard gaat met minder belastende werkomstandigheden zoals bijv. ploegendienst. Het overgaan op middelloon bij de meeste pensioensystemen werkt hier ook in mee. Op een vraag van de heer Goedhard naar het verdwijnen van de ergonomische kennis uit de bedrijven en de reactie van werknemers daarop zegt Van der Laan dat het een taak is van vakorganisaties en ondernemingsraden om in het leeftijdsbeleid werknemers op dit punt zelf ook te mobiliseren. De werkgever kan met zijn afdeling personeelszaken in combinatie met bedrijfsgezondheidskundige ondersteuning werk maken van verandering van functies. Maar er is een eigen verantwoordelijkheid van werknemers om goed na te denken over hun eigen menselijk kapitaal over de tijd heen. Kunnen zij zelf hun waarden in het bedrijf in een andere functie blijven voortbrengen? Dat zijn mobilisatieprocessen die zich moeten gaan afspelen. In Nederland zijn we te veel gewend geraakt (zie de WAO problematiek) om het probleem als het ware over de heg te schuiven en ons tevreden te stellen met een goede uitkering, en niet te kijken naar de voorzorgkant of de investeringskant. Maar er ligt heel nadrukkelijk een tweezijdige verantwoordelijkheid. De heer Van Wensveen stelt vraagtekens bij een accent op ergonomische aanpassingen en aangepast werken, dat doet hem teveel denken aan: "geef die man twee krukken en een beetje aangepaste stoel en een dagje vrij in de week en dan gaat het wel weer". Moet het vraagstuk niet veel principiëler en radicaler worden benaderd, wat ook veel positiever voor het bedrijf kan zijn, dat er sprake is van een duidelijke functie-evolutie, niet alleen voor hogere functies of staffuncties, maar ook op de werkvloer. Laat oudere mensen evolueren in een ander soort functie, meer coachend, begeleidend, wellicht met minder uren, maar creëer nieuwe functies en plaats in de brede personele organisatie. Juist vanuit de eisen van de bedrijfsorganisatie kun je oudere mensen naar dergelijke nieuwe functies laten evolueren. De heer Van der Laan is het daarmee eens en heeft dat in feite ook aangegeven. Ter aanvulling zegt hij dat het groeiende aandeel van de dienstensector in onze economie daartoe kansen schept. Dit ‘verdienstelijken’ van de economie leidt tot veel meer servicegerichte processen, verbonden aan marktprocessen. De kennis-, opleidings- en servicekanten van veel technologische innovaties worden bij de introductie op de werkvloer en bij de klant onderbelicht waardoor er potentiële groei blijft liggen. Meer investeren in deze taken en activiteiten zou groeiverhogend kunnen werken. De ergonomie beschouwt hij in dit verband overigens ook als een waardetoevoegende factor. Het beter inrichten van het werkproces komt de
66
productiviteit ten goede. Ook daarvan zijn geslaagde voorbeelden te noemen, onder andere in de vliegtuigindustrie. Op een vraag van mevrouw Bijl naar het knelpunt behoud van salaris bij veranderingen zegt de heer Van der Laan dat hij ooit een uitspraak heeft gelezen dat werk wel verschrikkelijk moet zijn, want je wordt er nog voor betaald ook. Hij wil nog een keer duidelijk zeggen dat we veel te weinig werk maken van de werkinhoud, de taakinhoud en de uitdagingen die erin zitten. Naast de salarisfactor is het je gelukkig voelen in je werk, uitgedaagd worden, levensvervulling vinden, iets wat bewust moet worden onderhouden en uitgedragen. Daar moeten de werkgever en de werknemer een en ander aan doen. Als we te weinig aandacht besteden aan de werkinhoud en aan het scheppen van uitdagingen, gaat in de match tussen werkinhoud en beloning het salaris vanzelf voorop staan. Bij VUT beslissingen wordt mensen meestal niet gevraagd of ze willen blijven, dan kiest men natuurlijk voor de zekerheid van de VUT. Voorzitter Schnabel merkt op dat de totale fixatie van veel mensen op het pensioen als gevolg van eindloonsystemen ook heel erg bepalend is geweest voor dit soort beslissingen, en dat is in veel sectoren nog zo, maar het verandert snel vanwege de invoering van het middelloonsysteem. De heer Veldriet refereert aan een succesvol project van de vakbeweging en de metaalwerkgevers FME gericht op oudere werknemers, waarin elders verworven competenties werden meegenomen. Het aardige van dat project was dat de kwaliteiten van de werknemer werden omgezet in certificering en diploma's. De meeste mensen die eraan meededen in de metaalsector hadden alleen maar LTS, maar beschikten wel over veel ervaring. Die ervaring werd vertaald in een waardering, wat zich ook vertaalde in het gevoel van een nieuw perspectief. Van der Laan kan dit beamen.
67
68
Peter van Lieshout Lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
Zorg voor ouderen in Europees vergelijkend perspectief
W
at betekent vergrijzing voor de formele en informele zorgstructuren in Nederland? Wat kunnen we leren van een internationale vergelijking? Nederland blijkt een typisch ouderenland, gelet op de hoeveelheid geld die we uitgeven aan de ouderenzorg, de instituties, het brede verzekeringspakket, pensioenvoorzieningen. Wij hebben vanaf de jaren vijftig meer in ouderen geïnvesteerd dan in kinderen. Terwijl andere landen systematisch meer in kinderen investeerden dan in ouderen. We zullen toe moeten naar een lange termijn strategie op hoofdlijnen. Daar zijn we niet goed in geweest, maar dat is de meest interessante les die we uit Europese ontwikkelingen kunnen trekken. In een Europees vergelijkend perspectief geplaatst is het zorgdebat net zo razend interessant als het pensioendebat en het arbeidsmarktdebat. Wat zijn de ontwikkelingen en wat kunnen we ervan leren? In deze bijdrage ga ik geen systematische vergelijking treffen, maar wel een aantal interessante trends laten zien, vanuit common sense. We hebben in grote lijnen volgens mij wel het zelfde beeld als het gaat over het vraagstuk hoe ouderenzorg er straks uit komt te zien. We hebben een demografisch gegeven, het aantal 65-plussers stijgt, de werkende bevolking neemt af. En we hebben een debat over institutionele vormgeving, naast de vraag of we het allemaal nog kunnen betalen. En trekt de mantelzorg het nog? Dat is zo'n beetje het referentiekader bij de vraag hoe de meer institutionele ouderenzorg verder vorm zou moeten krijgen in de toekomst. Maar de eerste vraag is: hebben we echt een probleem? Hoe groot is het? En hoe groot is het in vergelijking met onze buren? Helder lijkt dat de levensverwachting braaf blijft stijgen in alle OECD-landen. Voor Nederland ziet het er iets afgevlakter uit. In 1960 had in Nederland een 65-jarige nog een levensverwachting van 14 jaar en daar is in veertig jaar dus, tot het jaar 2000, anderhalf jaar bijgekomen, dus daar zit
1 Levensverwachting gemiddeld
69
enig schot in. En het past in het beeld dat we een probleem hebben. Maar het beeld verandert als we vervolgens de Nederlandse levensverwachting in internatonaal vergelijkend perspectief bekijken (Tabel 1). Eenvoudig samengevat blijkt Nederland een goede middenmotor in termen van levensverwachting. Of je daar tevreden mee moet zijn is een andere vraag, want de OECD als benchmarkt omvat ook landen als Mexico en Turkije, die beduidend minder rijk zijn dan Nederland. Interessant is natuurlijk altijd het land met het grootste probleem of de grootste rijkdom. Japan bijvoorbeeld scoort significant hoger qua levensverwachting. Het is niet helemaal duidelijk overigens waarom. Het zit in ieder geval niet alleen in het eten van meer vis, want dan zou je vergelijkbare cijfers ook in Portugal en Noorwegen moeten zien. Het leidt overigens ook weer tot nieuwe problemen. The Economist meldde twee weken geleden (en misschien is dat een topic voor de volgende Jan Brouwer Conferentie) dat men zich in Japan massaal zorgen maakt over de jeugd. Daar is het idee: "we hebben straks de jeugd zo vreselijk hard nodig. Die kunnen alles aan ons vragen. Die worden nu razend verwend, maar we hebben geen enkel instrument meer om ze op wat voor manier dan ook te disciplineren. Dit gaat fout!" Wij kijken er nog niet op die manier naar, de Japanners inmiddels al wel. Als je dit beeld samenvat ligt Nederland eigenlijk onder wat wij als probleemniveau graag naar buiten brengen. Wij hebben misschien een ander proExpenditure on long-term care as a percentage of GDP bleem: is de zorg in 3,5 Nederland te duur? 3,0 Het is erg moeilijk 2,5 om de uitgaven voor de langdurige zorg in 2,0 kaart te brengen. Dat 1,5 gebeurt in grafiek 2. 1,0 Het lastige in de vergelijking is bijvoor0,5 beeld dat Nederland 0 een AWBZ heeft, een soort verzekeringsstelsel, en allerlei 2 Te duur? andere landen kennen systemen die je kunt zien als subsidiesystemen, zeg maar overheidsstelsels. De vergelijking bij langdurige zorg is lastiger dan bijvoorbeeld de curatieve zorg. Maar de uitkomst van de vergelijking is dat Nederland eigenlijk op een vergelijkbaar niveau zit als Engeland en Duitsland en dat alleen de Scandinavische landen er echt bovenuit steken. Bij nadere beschouwing is de vergelijking niet helemaal fair, want hoeveel je eraan uitgeeft heeft
70
Sw ed en
No rw ay
Public
Ge rm an y Un ited Kin gd om Ne the rla nd s
Ca na da Un ited Sta tes
Au str alia
Ja pa n
Ire lan d Ne wZ ea lan d
Sp ain
Private
ook te maken met de vraag hoeveel ouderen er zijn. En Zweden zit in de verouderingsgolf op een punt, waar Nederland pas over twintig jaar zal uitkomen. Nederland zit van al die Europese landen helemaal achteraan in de vergrijzingsgolf. De belangrijkste reden is dat wij in de jaren vijftig huisvrouwen kenden, de Zweden niet. Dat betekent dat wij in die periode drie kinderen gemiddeld hadden en de Zweden gemiddeld twee. Dat leidt in ons land tot een verhoudingsgewijs jongere bevolking. Daarnaast heeft het saldo van de migratie in de jaren zestig en zeventig een zekere druk gegeven op dit geheel. Het netto effect is dat de Zweden nu in de vergrijzingssituatie zitten, waarin wij pas over twintig jaar zitten. Dus in die zin moet je deze tabel voor dat punt corrigeren. Expenditure on long-term care as a percentage of GDP 3,0 Sweden 2,5
Norway
2,0
Netherlands Austria Canada Australia Germany United States
1,5 1,0
Ireland
0,5 0
2,0
2,5
Japan Spain
New Zealand Luxembourg
3,0
Switzerland United Kingdom
3,5
4,0
R 2 = 0,56
4,5 5,0 5,5 Per cent of persons aged 80 years and older
3 Nederland aan de ruime kant?
Dat is in grafiek 3 gedaan voor het aantal mensen van boven de tachtig, omdat de institutionele zorg, de intramurale zorg, vooral in die groep voorkomt. Het percentage en het bedrag dat wij er aan uitgeven laat zien dat wij iets aan de riante kant zitten. Niet extreem, we springen er echt niet uit. De meeste mensen die het debat over de ouderenzorg al een tijdje volgen zullen deze gegevens onmiddellijk associëren met de in hun ogen toch wel erg intramurale ouderenzorg hier, onze sterke institutionele oriëntatie. Maar dat is een van de mythes van de Nederlandse ouderenzorg. Want Nederland springt er helemaal niet zo erg uit wat betreft de institutionele zorg (verpleeghuizen, verzorgingshuizen, thuiszorg). Zie grafieken 4 en 5.
71
Nederland valt wel prettiger op, als het gaat om het Expenditure on long-term care as a percentage of GDP aandeel thuiszorg. In die 3,0 termen zijn wij dus een vrij 2,5 extramuraal land, ondanks het tegenovergestelde 2,0 beeld van een intramuraal 1,5 land. De vergelijking van 1,0 het percentage uitgaven intramuraal versus extra0,5 muraal laat zien dat de 0 Spain Luxembourg United Australia Germany Netherlands Sweden Duitsers het meest extraStates murale land vormen (gra4 Nederland te institutioneel? fiek 5). Hierbij past de kanttekening dat de Deense gegevens zich niet goed in deze vergelijking Share of spending on care in institutions in total public long-term care expenditure, 2000 laten persen. Denemarken 0,9 is een atypisch land op dit 0,8 0,7 punt. Volgens de letter van 0,6 de Deense wet zou 0,5 Denemarken qua intramu0,4 rale zorg op nul komen te 0,3 staan, want daar is in 1997 0,2 een wet aangenomen die 0,1 het verbiedt om nog langer 0 verpleeghuizen of verzorgingshuizen te bouwen. Dat land heeft vanaf 1997 5 Nederland te institutioneel 2? radicaal ingezet op een concept waarbij wonen in het reguliere systeem door woningbouwcoöperaties wordt aangeboden. Dat gebeurt in alle mogelijke varianten. De zorg is daar altijd aanvullend, van heel licht tot heel intensief. Een aantal van die voorzieningen beginnen een beetje te lijken op wat wij zien als de meer humane verpleeghuizen in Nederland, maar het is wel basaal en radicaal een ander model. Ire lan d Ne the rla nd s Ge rm an y
Un ite dK ing do m
No rw ay
Long-term care in instructions
Sp ain Au str alia
Ja pa n
Sw ed en Lu xe mb ou rg
Ko rea Un ite dS tat es Sw itze rla nd Ne wZ ea lan d
Ca na da
Home care (including services in support of informal care)
In Nederland geven we naar verhouding iets meer uit, maar we hebben ook een stevige extramurale component. Betekent dit nu dat we het goed doen? Geven we ons geld goed uit? Het valt niet mee daarover internationaal vergelijkend materiaal te vinden. Kunnen we die vraag goed beantwoorden? Over het jaar 2000 zijn gelukkig relatief veel gegevens bij elkaar gesprokkeld. Daarbij tellingen van het aantal een- en meerpersoons kamers in verpleeg- en verzorgingshuizen. Met gemiddeld twee personen per kamer
72
tegen Duitsland en het VK 1,4 persoon en Noorwegen 1,15 scoren wij in die vergelijkingen echt niet briljant. Dit in verhouding tot onze vigerende beleidsideologie, die is gericht op het aanbieden van eenpersoons kamers. De eerlijkheid gebied te zeggen dat de grote transformatie in verpleeghuizen in Nederland naar meer eenpersoons kamers pas net na 2000 kwam. Er is een inhaalslag gemaakt. Dat valt mede af te leiden uit de uitgavensprong na 1997 en 1998 waarmee wij weer een voorloper werden in termen van uitgaven, en die onder meer is besteed aan de bouw van eenpersoonskamers. Wij zouden in internationaal perspectief ook graag naar kwaliteit willen kijken, maar dat is bijna niet te doen omdat kwaliteit zo weinig inzichtelijk is. Maar in bijna alle landen, met uitzondering van de Scandinavische landen, worden regelmatig verhalen gepubliceerd over de slechte institutionele zorg (pyjamadagen etc). Nederland is op dit punt geen buitenbeentje. Wat wel in andere landen sterker speelt zijn verhalen over vormen van misbruik. Opvallend is dat in landen als Australië en Engeland kwaliteitsparameters veel nadrukkelijker ontwikkeld zijn. Alle andere landen worstelen er nog mee en zijn bezig commissies in te richten, ook Nederland, die professionele normen moeten gaan vaststellen. Als ik even het internet opga kan ik van een willekeurig Australisch verpleeghuis moeiteloos parameters van kwaliteit opvragen. Die zetten ze daar gewoon op het net. Hier heb je geluk als je het adres van een verpleeghuis van internet af kan plukken. Toch zal ons land in die trend gaan treden. We hebben in Elsevier en Trouw al vergelijkende publicaties over scholen. Maar een gemeenschappelijk gegeven is dat al die landen proberen dit in de vingers te krijgen. Mijn eerdere opmerkingen over de gemiddelde levensverwachting geven aanleiding om ook naar de curatieve kant van de zorg kijken. Hoe doen we het daar en wat betekent dat voor ouderen? Een paar indicaties vinden we in grafiek 6. Public expenditure on health
Private expenditure on health
USD PPP
6.000
5 635
5.000 4.000
3 807 3 781 3 705 3 115
3.000
3 001 2 996 2 976 2 903 2 827 2 763 2 703 2 699 2 451 2 394
2 302 2 258 2 231
2 139 2 118
2.000
2 011
1 886 1 835 1 797 1 298 1 269 1 074
1.000
777
744
583
513
Un ite dS tat e N s Sw orwa itz y erl Lu a xe nd mb ou r Ice g la Ca nd na d Ge a Ne rma the ny rla nd s Fr an Be ce lgi u De m 2 nm a Sw rk e Au den str ali a1 Ire lan d OE C Au D str ia Un ite d K Italy ing do m1 Ja pa Fin n 1 lan d Ne Gre w ece Ze ala nd Sp a Cz Po in ec rtu h R ga ep l ub Hu lic ng ary Slo va Kore kR a ep ub l Po ic lan d Me xic Tu o rke y
0
6 Curatieve zorg duur? Uitgaven per capita (2003)
73
Qua uitgaven zit ons land tussen Frankrijk en Duitsland. De uitgaven zijn aan de ruime kant, maar absoluut niet overdreven ruim. Gewichtige vraag is: wat krijgen we er voor terug? Het is gevaarlijk om te beweren dat levensverwachting te maken heeft met de kwaliteit van de medische zorg. Misschien bestaat er wel een relatie. In een poging om dat in beeld te brengen 7 Wat levert het op? - levensverwachting en rijkdom. in grafiek 7 zien we Nederland figureren in de buurt van België en Oostenrijk. We hebben niet de hoogste levensverwachting, we zijn ook niet het rijkst. Maar we presteren op dit front niet veel beter of slechter als een aantal van de ons omringende landen. Echt trots erop kunnen we niet zijn, want we zitten eerder aan de lage kant als we dit relateren aan inkomenscategorieën. Dat valt natuurlijk niet helemaal op de gezondheidszorg af te schuiven. De uitgaven per inwoner aan gezondheidszorg lopen met de eerdere gegevens enigszins parallel, zie grafiek, maar dat helpt ons niet. Het maakt het niet veel fraaier. 84
2
R = 0.69
JPN
ISL
SWE ITA FRA NZL ESP
80
GRC PRT
MEX
NOR AUT NLD GBR BEL IRL DNK FIN USA
DEU
KOR
76
AUS CAN CHE
CZE
POL
SVK
HUN
72
TUR
68
0
10 000
20 000
30 000 40 000 GDP per capita, USD PPP
Er zijn veel meer gegevens en meer ijkpunten, maar alles tezamen genomen leiden deze vergelijkingen tot de conclusie dat wij in termen van demografie niet het grootste probleem hebben, niet nu en waarschijnlijk ook niet in de toekomst. Daarmee verdwijnen de problemen niet, maar het geeft een plaatsbepaling. Nederland heeft een redelijk rijke zorg en biedt voor de genoemde uitgaven een heel breed pakket van voorzieningen. Het Nederlandse zorgverzekeringspakket en de AWBZ vallen in vergelijking met het buitenland al behoorlijk 8 Wat levert het op? Levensverwachting en zorgkosten breed uit. Maar waarin we echt een topper zijn is preventie, niet op alle gebieden, maar wel op het gebied van problemen die met veel inspanning vermijdbaar zijn, zoals ongelukken, auto-ongelukken, suïcides. In deze categorie zijn we na de Canadezen het beste. Dat is een bemoedigend geluid. 85
R2 = 0.57
JPN
ESP
80
NLZ GRC
KOR
MEX
75
SWE
ISL CHE CAN NOR NLD DEU LUX BEL IRL DNK AUT
ITA AUS FIN FRA
USA
PRT CZE POL GBR SVK HUN
70
TUR
65
0
1 500
3 000 4 500 6 000 Health spending per capita, USD PPP
Minder prettig om te horen is wellicht dat Nederland in de internationale vergelijking een typisch ouderenland is, gelet op de hoeveelheid geld die we uitgeven aan de ouderenzorg, de instituties, het brede verzekeringspakket, maar ook aan pensioenvoorzieningen, de AOW. Die conclusie moet je trekken als je de optelsom maakt van alles wat 74
ouderen geboden krijgen, in termen van collectieve arrangementen, via verzekeringen of via belastingen opgebracht, en dat afzet tegen wat wij in kinderen investeren. Wie wel eens zuidwaarts op vakantie gaat weet dat de Franse kindertjes naar de colonie de vacance kunnen en dat er ook een dekkend systeem van kinderopvang is, al sinds de jaren vijftig. Dat geldt ook voor België. Maar de ouderenzorg in Frankrijk en in België is duidelijk minder ontwikkeld. Nog zuidelijker, in Spanje, is de situatie min of meer rampzalig, want daar is ouderenzorg tot op zekere hoogte non existent. Nederland lijkt een beetje op Duitsland op dit punt, waar je het zelfde patroon ziet. In ouderen is relatief zwaar geïnvesteerd in kinderopvang veel minder. Je ziet het ook terug in de uitgaven voor bijvoorbeeld basisonderwijs, lager onderwijs, middelbaar onderwijs, ook daar scoort Nederland laag, niet eens als middenmoter. Wij hebben naar verhouding vanaf de jaren vijftig meer in ouderen geïnvesteerd dan in kinderen. Terwijl Frankrijk en België systematisch meer in kinderen dan in ouderen hebben geïnvesteerd. Daarmee is niet gezegd dat we nu ineens alles heel anders moeten gaan doen, maar dit geeft wel even een kleuring aan het debat, als een soort weging van onze institutionele arrangementen. Minstens zo interessant, maar ook lastig is om zicht te krijgen op de informele zorgstructuren. Wat betekent vergrijzing bijvoorbeeld voor de mantelzorg (zie onderstaande tabel). Ook op dit punt is Nederland een brave middenmoter. Spanje springt er echt uit, met heel veel druk op het informele systeem, vanwege een non existent institutioneel systeem voor de ouderenzorg. Maar zal het aantal mantelzorgers gaan afnemen of 1994
1994
2000
2000
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
Nederland
6
13
10
17
Denemarken
4
9
7
12
9
12
Finland Belgie
6
13
Duitsland
7
14
9 Inzet mantelzorgers in uren per week
niet? Dat valt haast niet eenduidig te beredeneren. Het hogere opleidingsniveau en de relatief betere gezondheid van ouderen zal zeker uitwerking hebben in termen van mantelzorg belasting. Maar het Sociaal Cultureel Planbureau heeft aangetoond dat er nog geen relatie is tussen arbeidsdeelname, van vooral vrouwen, en de hoeveelheid tijd die zij bereid zijn te steken in mantelzorg. Tussen 1991 en 2004 bleef dit constant. Het Sociaal Cultureel Planbureau doet zelfs de voorzichtige voorspelling dat er tot 2020 nog vijftien procent aan mantelzorgcapaciteit extra ingezet gaat worden. Het feit dat het gelijk is gebleven is interessant als je het afzet tegen wat er op de Nederlandse arbeids-
75
markt is gebeurd. In de jaren 80 zijn in Nederland vrouwen in hoog tempo de arbeidsmarkt op gegaan. Op dit moment is Nederland na Denemarken zelfs het land met de hoogste arbeidsparticipatie van Europa. In de afgelopen vijf jaar is ook de arbeidsparticipatie van de mensen tussen de 55 en de 60 sterk verbeterd. De achterstand van acht jaar geleden is ingelopen en we zijn nu in de kopgroep. Dit wordt wel gerelativeerd door mensen die wijzen op de deeltijdfactor bij vrouwen, maar ook op dat punt zien we cohort effecten van generaties vrouwen die van twaalf uur werken gingen naar twintig uur werken en dat groeit nu in de richting van achtentwintig uur. Bij de categorie jongste vrouwen komt de 32 uur norm In Nederland ontbreekt het debat steeds meer naar voren. Hier doen we het over het kindertal, in tegenstelling tot niet slecht. En tegelijkertijd blijkt dat de mantelzorg ook nog geleverd wordt. Waar alle landen ten zuiden van België. de grens ligt is onbekend. Wij blijven hangen in het debat over de ouderen, maar ons echte
Een ander punt waarover in Nederland het debat ontbreekt, in tegenstelling tot alle landen ten zuiden van België, is het aan kinderen. kindertal. Wij blijven hangen in het debat over de ouderen, maar ons echte probleem zit misschien in het tekort aan kinderen. We hebben een vervangingsfactor van 1,7 wat Europees gezien nog niet eens zo slecht is, maar het zit duidelijk onder de 2,1 kinderen die elk stel moet krijgen om de bevolking op peil te houden. Interessant is ook in sociologische zin wat er in de Zuid-Europese landen gebeurt. Tot in de jaren tachtig kenden we het klassieke beeld van de katholieke gezinnen in bijvoorbeeld Italië. Dat is in een loop van tien jaar radicaal veranderd. De factor is daar nu ongeveer 1,2. En dat spreidt zich over heel Zuid Europa en ook over Oost Europa. Dat zal te maken hebben met het sociaal klimaat. In voormalig Oost Duitsland lag het getal op 0,8 tot 0,9. Het zelfde mechanisme zie je op dit moment in de Oekraïne. Als ze zo doorgaan krimpt de bevolking daar in dertig jaar tot 40 procent van de bevolking die ze nu hebben. probleem zit misschien in het tekort
Dit soort ontwikkelingen krijgt straks heel veel betekenis. Straks is India een land met meer inwoners dan China, omdat het kindertal daar heel veel hoger is dan in China. En op grond van dit demografisch gegeven zal de economische groei in Europa in dertig jaar kunnen halveren. Of in ons land het kindertal op 1,7 zal blijven steken, of op een termijn van tien vijftien jaar zal veranderen, blijft een interessante vraag. Het is moeilijk om daar iets over te zeggen. Maar vooralsnog mag de constatering met betrekking tot mantelzorg zijn: het valt in ons land wel mee. In alle landen zijn vormen van betaling van mantelzorg in discussie. Los van ideologische debatten of dat goed is of niet, kun je zien dat dit sluipenderwijs in de meeste landen gebeurt. In sommige landen radicaal. Nederland heeft zoiets als een Persoons Gebonden Budget geïntroduceerd in 1995. Maar de Oostenrijkers gingen ons voor in 1993 en deden dat heel radicaal. In
76
1996 hebben de Duitsers het een beetje gevolgd. Een PGB is een vorm waarbij niet de instituties geld krijgen, maar personen, het is een vorm van vraagfinanciering. Mensen krijgen een genormeerd bedrag afhankelijk van de zorgbehoefte. Daarmee kunnen zij de markt op en hulp inkopen. Maar het kan dus ook hun eigen familie zijn. In die zin ben je in dit systeem van het ideologische debat af en kunnen mensen zorg inkopen. In Oostenrijk een stuk rianter dan in Duitsland. Engeland heeft een veel minder riante variant ontwikkeld, maar het gaat overal steeds verder. Een ander model is fiscale tegemoetkoming voor mantelzorgers, omdat ze vanwege hun zorgtaken minder op de arbeidsmarkt kunnen verdienen. Weer een andere vorm van compensatie is te vinden bij de Canadezen, die de briljante naam Compassionate Care Benefit hebben bedacht voor een soort toelage voor mensen die mantelzorg verlenen. Overal worden diverse modellen stapsgewijs geïntroduceerd. In Nederland omvat het succesvolle PGB nu ongeveer tien procent van het thuiszorgbudget. Een laatste punt betreft de notie van onbeheersbaarheid van de zorg. Terugkijkend blijkt Nederland de afgelopen twaalf jaar ongeveer even veel is blijven uitgeven aan de ouderenzorg. Dat heeft alles te maken met aanbod beheersing via een budgettair systeem, waarbij per definitie niet meer uitgegeven kan worden. Waarmee gezegd is dat het in de afgelopen periode allemaal in ieder geval niet onbeheersbaar was. Andere landen hebben een groter probleem. Een uitstapje naar Frankrijk laat zien dat in termen van reserveringen de Fransen nog een kleine vijfhonderd miljoen (op de schaal van Nederland en dat land is nog drie keer zo groot) ergens vandaan zien te halen om hun pensioenprobleem op te lossen en dat terwijl die pensioenhervormingen in Frankrijk nou juist zo slecht gegaan zijn de laatste tijd. We kunnen het probleem niet helemaal weg parkeren, maar als wij een probleem hebben rond de lange termijn betaalbaarheid, dan is het legitiem om iets meer naar die zorgkant te kijken en iets minder naar de pensioenkant, want de verschillen zijn De potentie van de leeftijdscohorten toch wel fors. Waar leidt dat toe? Een model van het CPB laat zien dat de uitgadie straks de economische groei ven voor gezondheidszorg van 9 naar 14 moeten geven om het allemaal te procent gaan van het BNP. Dat is fors. kunnen dragen, is in wezen het Hierbij passen twee kanttekeningen. Vijftig procent van die groei heeft niet thema van een volgende conferentie. met demografie te maken, maar met kwaUiteindelijk zal onderwijs de sleutel liteitsverbetering. Er zijn meer en intereszijn voor de draagkracht. santere en duurdere geneesmiddelen, interventietechnieken, diagnostische technieken. Wil je dat betalen of wil je dat niet betalen als samenleving? Maar dat is een ander vraagstuk dan de vergrijzing. Blijft over 2,5 procent van die groei die wel gerelateerd is aan de vergrijzing. Sommigen roepen onmiddellijk dat we die vanwege de ontgroening misschien aan onderwijs kwijt
77
zijn. Dat zou dertig procent van het probleem oplossen. Dus dan hou je nog 70 procent. De OECD heeft overigens een modelletje gemaakt tot 2005, waaruit zou blijken dat we moeten rekenen op een verdubbeling van de kosten voor de langdurige zorg. Dat maakt het allemaal iets somberder, maar De OECD zegt er wel bij dat in Nederland het probleem iets minder groot is. Kortom hier ligt nog wel een opgave. Een onhanteerbare opgave? Nee, maar wel een opgave waar je niet om heen kan lopen. Volgens de huidige kwaliteitsmaatstaven zou de bemensing van zorginstellingen in 2040 van 10,8 procent nu groeien naar 17,5 procent van de beroepsbevolking. Dit is een gemiddelde uit vier scenario's. Het is dus een indicatie. Hebben we daar een oplossing voor? Nee. Ook niet via immigratie. Ook al zou je in Nederland het meest ruimhartige immigratiebeleid voeren van de afgelopen 25 jaar dan los je nog maar een achtste van dit probleem op. Bovendien ben je dan met een soort piramide spel bezig, want ook die groep immigranten zal straks weer verzorgd moeten worden. In demografische zin zitten we vooral met de babyboom generatie, die eenmalig erg talrijk is, en die de gelijkmatige bevolkingsopbouw frustreert. Daarvoor moet je een specifieke oplossing bedenken. We zijn er nog lang niet, ondanks alle projecten over sneller en beter en efficiënter werken en meer technologie. Hoe hiermee om te gaan? We zien grote verschillen in de beleidsstrategieën in Europa. Zowel op het terrein van pensioenen als op het terrein van zorg. Zweden is een mooi voorbeeld van een land dat politisering van deze belangrijke onderwerpen heeft vermeden. Politisering maakt mensen meestal zenuwachtig en leidt vaak niet tot een oplossing. De Zweden hebben expliciet rond het pensioenthema een open debat met de bevolking gevoerd om tot een basis voor beleid te komen, waarin alle politieke partijen zich kunnen vinden. Ook om te vermijden dat bij elke volgende formatie de hele zaak weer overhoop gehaald wordt. Ongetwijfeld zal er om de vier, vijf, zes, zeven jaar wel weer eens een keer een bijstelling plaatsvinIn Nederland lukt het nog den in Zweden, maar de basisarchitectuur van niet om een lange termijn het geheel kan overeind blijven. Zo zijn in het strategie neer te zetten. Toch Zweedse pensioen systeem allerlei dingen bij wet vastgelegd over indexeringsmechanismen, en wat is dat nodig. Dat is de meest er gebeurt als er over vijf jaar de prognoses rond interessante les die we uit specifieke cohorten en bevolkingssamenstelling Europese ontwikkelingen niet meer helemaal kloppen. Dat wordt automatisch aangepast in het systeem. Allemaal om te kunnen trekken. zorgen dat je niet telkens onrust krijgt. Nederland lijkt veel meer op Finland wat dat betreft. Pensioenen waren hier heel lang een zaak van specialisten, men heeft problemen binnenskamers moeten bezweren, maar kon een gevoel van wantrouwen bij de bevolking niet vermijden. De heer Wijffels heeft ook al gezegd dat dit soort processen
78
in een lange termijnstrategie geplaatst moet worden waardoor de rust ontstaat die zo'n dossier goed doet. De Zweden hebben dat eigenlijk wel goed aangepakt. Niet ad hoc, telkens weer wat anders verzinnen als regering of sociale partners, dat werkt niet mooi. Maar ons voordeel ten opzichte van de Zweden is dat wij twintig jaar later in de cyclus staan, maar we kunnen er wat van leren. De Zweden hebben dat overigens ook gedaan op het gebied van verbindingen tussen lokaal bestuur, woningbouw, thuiszorg en institutionele zorg. Daarvoor hebben ze ook zo'n soort nationaal programma gemaakt. Hetzelfde zie je in Noorwegen terug en in Australië. In Nederland lukt het nog niet helemaal, met alle respect voor allerlei commissies ouderenbeleid en zo, om zo'n lange termijn strategie neer te zetten. Toch zullen we in deze richting moeten gaan werken. Dat lijkt mij de meest interessante les die we uit Europese ontwikkelingen kunnen trekken. Prof. Dr. P.A.H. van Lieshout is sind 1 september 2005 lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Hij is sinds 1992 part-time hoogleraar Theorie van de zorg aan de Universiteit Utrecht en was directeur van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Verder was hij werkzaam als directeur-generaal gezondheidszorg van het ministerie van VWS en project-directeur-generaal Sociale Zekerheid en Zorg van het ministerie van SZW.
Discussie De opmerking wordt gemaakt dat Nederland tussen de jaren 30 tot aan de jaren 60 regelmatig wereldkampioen levensverwachting is geweest. Voor de vrouwen waren we dat voor het laatst in 1964. Vanaf die tijd zijn er massaal initiatieven ontwikkeld voor de ouderen. We zijn inderdaad een echt ouderenland geworden en toch doen we het zo beperkt wat betreft levensverwachting. Trekken we eigenlijk wel lering? De heer Van Lieshout denkt dat we niet alle verbanden hard kunnen maken tussen bijvoorbeeld sterfte en kwaliteit van medische zorg, maar het antwoord op de vraag is nee. We trekken onvoldoende lering. De heer Schnabel vult dit aan met de opmerking dat we gek genoeg natuurlijk wel prachtige cijfers hadden voor kindersterfte. De verschillen tussen de landen zijn blijkbaar heel klein, maar we hebben inderdaad geen antwoord nog. De heer Van Praag signaleert dat in de meeste andere Europese landen op dit moment expliciete gezinspolitiek wordt geformuleerd. Iets wat in Nederland nog altijd een soort taboe is. In 1993 heeft de WRR daaraan aandacht besteed in het rapport Ouderen voor Ouderen. Zouden wij in Nederland niet moeten komen tot een duidelijke gezinspolitiek of op zijn minst nadenken over een gezinspolitiek? Met het doel dat geboortecijfer op te krikken, niet zozeer om als bevolking te groeien maar om de bevolking op peil te houden Een geboortecijfer van 2,1 zou haalbaar kunnen zijn. In Italie en in Spanje zijn veel zwaardere maatregelen nodig. Denkt de WRR hierover na?
79
De heer Van Lieshout bevestigt dat dit interessante punt nog geen onderwerp van maatschappelijk debat is, maar het zou het misschien wel een keer moeten worden. In Frankrijk is dit in anderhalf jaar gebeurd, razendsnel is het daar een issue geworden. In Le Monde stond enkele weken geleden een verhaal waarvan echt iedereen wakker zou moeten liggen. De Fransen komen met een pakket maatregelen, waaronder hogere pensioenrechten na het derde kind. Daarmee geef je een serieuze impuls. In Nederland is dit om een aantal politieke en culturele redenen nog geen issue geweest. Het echte probleem is dat het vreselijk moeilijk is om geboortecijfers met incentives te beïnvloeden. Wetenschappers strijden erover. Is wat die Fransen doen meer dan symbool politiek? Gaan mensen daardoor meer kinderen krijgen? Er zijn heel andere factoren die bepalen of mensen kinderen krijgen. En om daar greep op te krijgen, dat is nog een hele toer. De heer Van Praag repliceert dat de huiver in Nederland wordt gevoed door opvattingen dat het niet helpt en dat er geen onderzoek is gedaan. Maar er is recent wel degelijk econometrisch onderzoek gedaan, door een van 's werelds belangrijkste econometristen waaruit blijkt dat dit soort incentives wel degelijk effect hebben. Oost Duitsland had voor de Wende een behoorlijke vruchtbaarheid. Die is gezakt naar het West Duitse niveau, maar dat komt dus ook omdat de hele kinderbijslag politiek van Oost Duitsland is afgebroken en naar het veel kariger model van West Duitsland is gemodelleerd. Er zijn nog een heleboel andere instrumenten te bedenken, die vooral in de sociaal culturele sfeer liggen. De heer Heemskerk vraagt of de prognose van zorgkostenstijging van negen naar veertien procent in 2040 niet een veel te lage inschatting is. Er komt een tsunami aan dure medicijnen, Philips zet een heel nieuwe medische unit op, reken er maar op dat zo'n onderneming de ontwikkelde spullen gaat verkopen. Is het erg als het straks achttien procent wordt? Durf je daar ook een waardeoordeel over te geven? De heer Van Lieshout zegt dat bij de kwaliteit van elk model vraagtekens kunnen worden gezet, maar het CPB heeft geen al te slecht model gebruikt. Zo'n model is bijna noodzakelijkerwijs al complex, omdat inverdien effecten meegenomen moeten worden. Er komen veel nieuwe dure geneesmiddelen, dat is waar, maar specifieke categorieën geneesmiddelen zijn ook vervangend voor dure ziekenhuisopnames of voor dure chirurgie of andere interventies. Het inverdieneffect is nooit 100 procent, maar daarin zit ook een kwaliteitsslag. Of je zulke stijgingen als samenleving ervoor over hebt? Als je het in termen van preferenties aan burgers zou vragen, is het antwoord simpelweg ja. De heer Spoor mist in het betoog een projectie van onze economische groei in de toekomst. In de afgelopen jaren hebben wij sneller dan omringende landen ons sociaal zekerheidsstelsel afgebouwd tot een lager niveau van uitkeringen. Met pensioenen doen we dat nu ook heel snel, via het middelloon stelsel, leeftijd enzovoort. Maar toch kun je nog zorgen hebben, als je bedenkt dat we in de toekomst nog een paar keer een
80
grote beurskrach krijgen. Dan kunnen we dat nooit meer bijplussen, want de omvang van dat vermogen is veel te groot ten opzichte van het nationaal inkomen, Je zou de hele economie verstoren. In de zorg maken wij ons letterlijk wel eens zorgen over die sluipende tijdbom van ongezonde kinderen die straks misschien tot hoge kosten leiden, waardoor opnieuw negatief ingrijpen in het stelsel nodig is. We weten het niet, maar het zou kunnen gebeuren. Om te voorkomen dat je alsmaar negatief moet ingrijpen, is er maar één remedie, dat is voldoende economische groei. Dan wat betreft het kindertal. We hebben al 24 procent uitval van kinderen zonder diploma in het lager beroepsonderwijs. En 40 procent allochtone werklozen in de grote steden en zo kun je nog even door gaan. De potentie van de leeftijdscohorten die straks de economische groei moeten geven om het allemaal te kunnen dragen, is in wezen het thema van de volgende conferentie zou ik zeggen. Uiteindelijk zal onderwijs en de kracht daarvan voor je economische potentie sleutel zijn voor de draagkracht. De heer Van Lieshout geeft aan dat deze kwestie in enkele betogen, onder meer van de heer Wijffels, nadrukkelijk is neergezet. Een tweede peiler maken in de sociale zekerheid. Minder nadruk leggen op verzekeren tegen inkomen, dan op scholing. De tweede poot is scholing. Daar moeten we veel meer op gaan inzetten, mensen in staat stellen om zelf een weg in de samenleving te vinden. Dat is misschien ook de mooiste vorm van verzekering, maar het is een heel andere vorm van verzekeren dan de klassieke loondervingsverzekeringen die we nu hebben. Wijffels heeft dat niet nu en hier verder uitgewerkt, maar zijn verhaal impliceerde wel de economische performance van Nederland. Maar ook ik heb gesproken over verhoudingen in investeringen in ouderen en kinderen in Europa. Daar valt wat te leren van andere landen. De heer De Caluwé herinnert aan de Eerste Jan Brouwer Conferentie waar mevrouw Maassen sprak over het aantal mensen nodig in de zorgsector, als een nieuwe industrie waar mensen emplooi vinden. En ook de heer Van Lieshout spreekt zijn zorg uit of we de arbeidsmarkt in de zorg wel kunnen bevolken. We kunnen wel proberen het geboortecijfer omhoog te halen, maar wat let ouderen om in de natuurlijke rol te gaan staan van hun tweede adolescentie. De leeftijdsperiode van vijftig tot zeventig jaar. Wat let ons om beleid te vormen van het andere paradigma: dat het een natuurlijke taak is van de vijftiger tot zeventiger om zich te gaan inzetten voor de eigen en andere generaties. Knipscheer spreekt in dit geval over de self supporting society. Tenslotte weten we ook, dat de helft of meer van onze sociale zekerheid op dit moment naar uitkeringen gaat naar mensen van 45 tot 65, dan praten we over twintig miljard Euro die niet economisch rendabel gemaakt worden. Laten we een grote slag slaan om te kijken of we de mensen die op dit moment niet werken ten koste van heel veel geld of we die gericht zouden kunnen opleiden in de richting van die vergrijzende samenleving, in de richting van die zorg. Van Lieshout zou het graag zien, maar we zijn al in snel tempo de groep mensen tussen de vijftig en de zestig die niet werkt aan het verkleinen. De heer Philips springt
81
hierop in en zegt dat talloze mensen van boven de vijftig op grond van hun leeftijd geen baan kunnen krijgen. In totaal zijn dat er ongeveer 270.000. De heer De Caluwé voegt toe dat nu nog per jaar meer dan 120.000 mensen boven de 55 met vervroegd pensioen gestuurd worden. Hij weet niet of die mensen bij de arbeidsparticipatie of bij de werklozen gerekend worden. Van Lieshout antwoordt dat hij heel praktisch tegen de heer Remkes zou kunnen zeggen dat er een grote kans gemist is.
82
Jacques Schraven Voorzitter ILCN/Zorg voor Later
Slotwoord Naar een International Longevity Center Vorig jaar stond ik hier nog als voorzitter van het VNO-NCW. In die eerste Jan Brouwer Conferentie ging het onder meer over productief ouder worden, hoe kunnen wij die enorme reserve van onbenutte arbeidscapaciteit beter gebruiken? Mijn stelling was toen en is nog steeds dat een goed draaiende economie, waarin meer mensen langer participeren, de beste ouderdomsvoorziening is. In deze tweede conferentie ging het veel meer over het voorzorgbeginsel als basis van beleid. Gelukkig zijn vandaag ook praktische toepassingen van het voorzorgbeginsel besproken, ik was erg blij met de bijdrage van Joseph Martin over kleinschalige netwerken waarin mensen elkaar steun bieden. Dick van der Laan heeft gesproken over hoe het bedrijfsleven heel praktisch kan omgaan met dit beginsel. De Minister benaderde het probleem meer op macro-niveau, zoals van hem mocht worden verwacht. Overigens was ik blij met zijn bijdrage. Ik ken hem al wat langer, ook in andere capaciteiten. Lef kan hem niet ontzegd worden. Alle waardering dus dat hij overal komt om zijn beleid te verdedigen en dat hij zijn beleid ook doorzet. De minister zei onder meer dat de helft van de zorgconsumptie terug te voeren is op de leefstijl van de mensen en dat we allemaal zelf onze beste medicijnman zijn. In die termen heb ik daaraan zelf nog niet gedacht, maar ik deel de gedachte, dat we ons meer bewust moeten worden van onze eigen mogelijkheden. Ook van de mogelijkheid om langer te leven als we langer werken. Els Borst heeft daarover een mooi beeld neergezet, van de geraniums als 'leeftijdsverkorter'. Herman Wijffels heeft zich in duidelijke termen geuit over de noodzaak problemen te voorkomen, zoals ook Peter van Lieshout en Martin Boekholdt. Het gaat onder andere over enorme aantallen mensen, die binnenkort 65 zijn, en die niet alleen meer voor zichzelf zullen moeten zorgen, maar ook verantwoordelijkheid voor het geheel moeten nemen. Niemand kan straks zeggen: daar zorgen anderen wel voor. Die bewustwording is nog maar aan het begin. We weten veel van deelgebieden: pensioenen, sociale zekerheid, zorg, maar de samenhang in beeld en visie mankeert nog. Vorig jaar heeft Bernard van Praag het voorstel gedaan om in navolging van andere landen, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Japan ook in dit land een privaat en onafhankelijk kenniscentrum en actiecentrum op te richten, om de uitdagingen van de demografische transitie ook in ons land beter te begrijpen en tijdig maatregelen in samenhang te stimuleren. Het doel is heel uitdrukkelijk om positieve ontwikkelingen
83
te helpen ondersteunen. Wij willen (overigens nadrukkelijk zonder winstoogmerk) het debat organiseren en voeden. Experts bijeenbrengen, op het terrein van zorg, pensioenen, onderwijs, volkshuisvesting of mobiliteit, mensen die allemaal van hun deelgebied veel weten, alsook de beleidsbepalers en de mediamensen. Wij willen graag in dialoog met het publiek, de mensen die betrokken zijn of zich zorgen maken over de veroudering. Wij willen bijdragen aan een brede maatschappelijke discussie en aan relevant onderzoek. Dat zal ons in staat moeten stellen om de implicaties van ouder worden beter te begrijpen en om te anticiperen. Deze gewenste ontwikkeling, zoals Herman Wijffels al heeft uitgelegd, is de fantastische optie die de generaties voor ons niet hebben gehad. Wat kunnen we daarvan maken? De gelukkige omstandigheid heeft zich voorgedaan van een ander min of meer gelijktijdig burgerinitiatief met de naam Zorg voor Later. Uit de inleiding van Martin Boekholdt blijkt dat het huidige aanbod van zorg, wonen en diensten onvoldoende tegemoet komt aan de wensen en de behoeften van de huidige ouderen, laat staan aan die van toekomstige ouderen. Er zijn te weinig keuzemogelijkheden om aan de groeiende diversiteit van behoeften en wensen te beantwoorden. Ook burgers moeten anticiperen. We hebben daarom besloten om de krachten te bundelen tussen ILC en Zorg voor Later. Met de ruimere doelstelling om in het kader van de werkzaamheid van de Longevity Centers elders in de wereld de kennisuitwisseling en de bewustwording in Nederland te gaan bevorderen. We hebben geen specifieke levensbeschouwelijke, maatschappelijke of politieke binding. Wij willen daarom graag samenwerken met iedereen die diezelfde doelstellingen nastreeft. De noodzaak om dat in internationaal verband te doen is evident. De vergrijzing is een wereldvraagstuk, zoals de inleiding van Peter van Lieshout duidelijk maakt. Dat gaat verder dan de VS, Europa en Japan. In de hele wereld bereiken elke maand ongeveer een miljoen mensen de leeftijd van zestig jaar. Maar tachtig procent daarvan woont in ontwikkelingslanden. Het kostte Frankrijk 140 jaar om het percentage 65-plussers toe te laten nemen van negen procent naar achttien procent. Nederland is op weg naar 24 procent, maar we moeten ons realiseren dat een land als Venezuela er maar 22 jaar over doet om zijn oudere bevolking te verdubbelen. Tegen het jaar 2040 zullen er ook in de ontwikkelingslanden meer ouderen zijn dan kinderen. Dat moet ons aan het denken zetten. Het is mijn overtuiging dat de federatie van International Longevity Centers (die ook samenwerken in 'The Alliance for Health and the Future') baat zal hebben bij een maatschappelijke en een wetenschappelijke bijdrage vanuit Nederland. Wij hebben vrij veel kennis en ook veel ervaring op het gebied van sociale zekerheid, pensioenen en geriatrische zorg. Nederland scoort hoog op dit moment, althans in de ogen van anderen. Volgens de Amerikaanse ouderenorganisatie AARP scoort Nederland op een lijst van 17 meetpunten in een selectie van zestien industriële landen het hoogst, waar het gaat om de mogelijkheden om op een prettige manier oud te worden, qua inkomen,
84
huisvesting, zorg en andere parameters. Gemiddeld genomen is dat goed, maar de Amerikanen hebben erbij gezegd dat het niet betekent dat we ons op de borst moeten kloppen. Eigenlijk is er nog geen enkel land dat het echt goed doet, gezien de snel vergrijzende populaties. Er is nog heel veel te doen, heel veel te leren, heel veel te verbeteren ook in Nederland. Dat we het internationaal gezien redelijk goed doen is een opsteker, maar ook een uitnodiging om internationaal aan de uitwisseling mee te doen. Wij kunnen er ons voordeel mee doen. Er is veel kennis en best practices op terreinen waar wij misschien als land minder scoren. De blijvende participatie van ouderen in het arbeidsproces om maar een voorbeeld te noemen. Het vrijwilligerswerk, woonsituaties, mobiliteit en niet te vergeten ook het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie. Jolande Sap heeft gesproken over de Wet Gelijke Behandeling. Andere landen zijn al intensiever met dat thema aan de slag. Soms lukt het ons ook niet zo goed nieuwe ontwikkelingen van elders te introduceren in dit land, innovaties waar anderen al succes mee gehad hebben. In Finland wordt de Work Ability Index al een jaar of tien toegepast, dat is een bepaalde methode, een instrument, waarmee de arbeidsgeschiktheid van een werknemer op langere termijn kan worden ingeschat. De methode is in 22 talen vertaald en wordt in een groeiend aantal landen gebruikt als basis voor interventies, gericht op gezond en vitaal je pensioen kunnen halen. In die zin is het een voorzorginstrument waarmee arbeidsongeschiktheid kan worden vermeden. Pas onlangs begon de bouwsector in Nederland met de toepassing van de Index. De Raad voor Werk en Inkomen heeft aanbevolen de toepassing van de Work Ability Index over heel ons land te stimuleren. Het is maar een voorbeeld van een instrument dat ook veel sneller uitgerold had kunnen worden in Nederland.* Het ILC wil daarom werken aan condities om voortaan sneller en beter te profiteren van dit soort waardevolle kennis van elders. Het is erg belangrijk dat we ook als burgers betrokken blijven bij de discussies over de vergrijzing. Wij kunnen als burgers initiatieven nemen om de kansen die er zijn te gebruiken en problemen te vermijden of tijdig op te vangen. We kunnen veel meer mensen tot op hoge leeftijd vitaal en actief houden. De Alliance for Health and the Future onderhoudt op dat punt ook goede betrekkingen met organisaties en mensen op hoog niveau, zowel met de Europese commissie als met de organisaties als de OECD, de UNESCO, de World Federation of Public Health Authorities en anderen. En ze is ook een gesprekspartner voor de industrie, waaronder met name de farmaceutische industrie, maar ook in het algemeen de gezondheidsindustrie en de NGO's zoals ouderenorganisaties. Er worden regelmatig internationale seminars en conferenties gehouden, onderzoeken gestimuleerd en publicaties uitgegeven. Zo is de Alliance momenteel bezig met de publicatie van zogenaamde life guides. Die beogen om burgers te helpen om verschillende aspecten van hun gezondheid beter te bewaken. Hierin vindt men op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde aanbevelingen op het terrein van zien, horen,
85
evenwicht en cognitieve vitaliteit. Dat zijn goede zaken, voor de samenleving, voor een goed functionerende economie, voor producenten van diensten en producten, die kunnen inspelen op de wijzigende voorkeuren en behoeften van een vitale, vergrijzende bevolking. Burgers als consumenten zullen straks de zelfstandige en kritische spelers moeten zijn of worden op de vele markten van het leven. Persoonlijk zou ik het toejuichen als we in een volgende Jan Brouwer Conferentie onze aandacht wijden aan de economische kansen die besloten liggen in een preventief en weldoordacht anticiperen op vergrijzing. Mijn pleidooi vandaag is om in navolging van de twee conferenties die we hebben gehad, met een schat aan ideeën en ervaringen, snel handen en voeten te geven aan het initiatief ILC/Zorg voor Later, Bij voorkeur samen met een aantal partners, maatschappelijke en commerciële partijen. We willen een snelle start maken met een klein, maar effectief bureau en zo snel mogelijk deelnemen aan relevante internationale netwerken. Zo kunnen we in Nederland de maatschappelijke discussie op een hoger niveau brengen. Daarin ligt onze uitdaging. In doeltreffend werken, binnen het nationale en internationale perspectief. Mr. J.H. Schraven is voorzitter van het International Longevity Center Nederland/Zorg voor Later in oprichting. Hij was president-directeur van Shell Nederland en voorzitter van de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Hij bekleedde tal van functies in organisaties als de Sociaal-Economische Raad, de Stichting van de Arbeid, de Bankraad en de Europese werkgeversorganisatie UNICE. Daarnaast was en is Jacques Schraven actief in de sfeer van culturele organisaties. * De Work Ability Index is wel al sinds 1995 bekend in Nederland. Maar ondanks de niet geringe problematiek van arbeidsongeschiktheid heeft het maar liefst tien jaar geduurd voordat toepassing op wat groter schaal in ons land vorm krijgt. Informatie is te verkrijgen bij onder meer de Stichting Arbozorg Oudere Werknemers Nederland te Middelburg.
86
Deelnemerslijst Titel
Voor letters
Mevrouw Dr. M. Prof. Dr.
W.G.
Mevrouw
B.
Prof. Dr.
J.T.
Jhr Drs.
P.A.C.
Mevrouw Mr. E.Y. Mevrouw Drs. J.C.J.M. Drs.
D.J.
Mevrouw Mr. M.E. Dr.
M.G.
Mevrouw Dr. E. Prof. Dr.
J.C.J.
Mevrouw M. Drs.
A.C.M.
Drs.
J.
Mevrouw
M.J.C.
Drs.
A.O.J.M.
Drs.
P.J.C.M.
Achternaam
Instelling/bedrijf Functie
Aartsen
Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie Senior onderzoeker van Aken Universiteit Twente Hoogleraar Inwendige Geneeskunde Albers Stichting Sting Zorgprojecten Directeur Allegro ILC/Zorg voor Later Bestuurslid Beelaerts Nationaal Fonds Ouderenhulp Voorzitter van Blokland Beelaerts van St. M.A.O.C. Gravin v. Bylandt Blokland-van Schaijk bestuurslid/directeur Berben CWI Lid Raad van Bestuur de Beus PGGM Adviseur hoofddirectie Bierman-Beukema Bestuur Jan Brouwer Fonds toe Water Lid Boekholdt Stichting Zorg voor Later Voorzitter Borst-Eilers NIVEL Voorzitter Boutellier Verwey-Jonker Instituut Algemeen directeur Raad van Advies Jan Brouwer Fonds van den Brandeler Lid Breij Communication Concert Algemeen directeur Brinkhoff Ministerie van Economische Zaken Beleidsmedewerker Buijen, MA Symfora Groep Voorzitter Raad van Bestuur de Caluwé Phusis Directeur Coumans STG/HMF Senior adviseur
87
Titel
Voor letters
Achternaam
Instelling/bedrijf Functie
Ir.
B.F.
Dessing
Prof. Dr.
G.
van Dijk
Mevrouw Ir.
B.M.Th.
Dortland-Bier
Drs.
P.F.
Driest
Dr.
J.J.
van Duijn
Prof. Dr.
J.A.
Eefsting
De heer
M.M.D.
van Eeghen
Drs.
R.M.
Egberts
Mr.
G.J.C.
van Engelen
De heer
M.
Ernsting
Mr.
G.W.
baron van der Feltz
Mevrouw
M.
Geling
Coöperatie VGZ-IZA Voorzitter Raad van Bestuur Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Secretaris Natuurwetenschappen Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Adjunct-secretaris NIZW Coordinator IWZ Robeco Oud-lid Raad van Bestuur Zorgcombinatie Zwolle e.o. Bestuurder Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directeur generaal personenvervoer Ministerie van SZW Projectleider ouderen en arbeid Stichting Sluyterman van Loo Voorzitter Humanitas Directeur Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Onder-voorzitter Sesam Academie Directeur Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang Voorzitter CSO Ouderenorganisaties Nederland Voorzitter The Netherlands Foundation of Occupational Health & Aging Voorzitter U.v.A. Em.hoogleraar sociologie Universiteit Leiden Oud-bijzonder hoogleraar geschiedenis belastingrecht
Mevrouw Mr. H.G.M.
Giezeman
De heer
D.B.
Gijp van Soest
Prof. Dr.
W.J.A.
Goedhard
Prof. Dr.
J.
Goudsblom
Prof. Dr.
F.H.M.
Grapperhaus
88
Titel
Voor letters
Achternaam
Instelling/bedrijf Functie
De heer
F.
Haan
Drs.
R.
Hermsen
Volkskrant Verslaggever Stichting de Nationale DenkTank Bestuurslid RWI Regiegroep Grijs Werkt Projectsecretaris UMC St. Radboud Klinisch geriater Delta Lloyd N.V. Voorzitter Raad van Bestuur LAO Voorzitter KNMG Voorzitter Minister van volksgezondheid, welzijn en sport Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Bestuurslid FNV Vakcentrale Voorzitter Raad van Advies Jan Brouwer Fonds Lid AVVV Voorzitter Zorg voor Later PGGM Lid Hoofddirectie N.V.O.G. Voorzitter ING Groep Oud-voorzitter Raad van Bestuur Vrije Universiteit Emeritus hoogleraar Leidsch UMC Hoogleraar gerontologie Stichting Pensioenfonds ABP Hoogleraar Arbo Unie Voorzitter hoofddirectie
Mevrouw Drs. S.
van den Heuvel
Prof. Dr.
W.H.L.
Hoefnagels
Drs.
N.W.
Hoek
De heer
H.
Hofman
Dr.
P.C.H.M.
Holland
Drs.
J.F.A.
Hoogervorst
De heer
H.L.
Hubrecht,lic.oec
Mevrouw Drs. A.M.
Jongerius
Mevrouw Drs. K.S.M.
Jurgens
Mevrouw Dr. M.J.
Kaljouw
De heer De heer
L.C.
Kamerbeek van de Kieft
Ir.
H.
Kimmels
Mr.
E.
Kist
Prof. Dr.
C.P.M.
Knipscheer
Prof. Dr.
D.L.
Knook
Prof. Dr.
J.B.
Kuné
Drs.
H.
van der Laan
89
Titel
Voor letters
Achternaam
Prof. Dr.
S.W.J.
Lamberts
Mevrouw
M.J.M.
Mr.
C.J.A.
Prof. Dr.
P.A.H.
Mevrouw Drs. T.A. Prof. Dr.
J.P.
Herr
J.
Mr.
R.G.
Mr Drs.
A.J.
Mevrouw Drs. D.M.J.J. Drs.
R.F.
De heer
H.
De heer
A.
Mevrouw
N.W.
Dr.
P.H.
Mevrouw Drs. M.A.L. Drs.
K.
Mevrouw Drs. F.M.
Instelling/bedrijf Functie
Erasmus Universiteit Rotterdam Rector Magnificus Le GrandLCVV van den Bogaard Voorzitter van Lede Akzo Nobel NV Lid Raad van Commissarissen van Lieshout Universiteit Utrecht Hoogleraar theorie van de zorg Maas-de Brouwer Eerste Kamer der Staten-Generaal Lid Mackenbach Erasmus MC Hoofd Maatschappelijke Gezondheidszorg Martin Voorzitter Senioren Genossenschaft Riedlingen.Dld Mazel Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Plv Directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving Modderkolk Stichting De Open Ankh Algemeen Secretaris Monissen AGIS Zorgverzekeringen Directeur Zorg Mouton De Open Ankh Hoofd Beleidszaken Muller NPOE Voorzitter Nieuwenhuis ABP Stafmedewerker research Oerle -van der Horst Tweede Kamer der Staten-Generaal Lid Omtzigt Tweede Kamer der Staten-Generaal Lid van der Palen VSB Fonds Projectadviseur Parie Stichting Portaal Voorzitter Raad van Bestuur de Pater RCOAK Directeur
90
Titel
Voor letters
Achternaam
Instelling/bedrijf Functie
Mevrouw
M.
Peters
De heer
A.F.
Philips
Consumentenbond Manager Gezond Leven EMERGO BV Directeur
Mevrouw Drs. H. Prof. Dr. B.M.S.
van Praag van Praag
Mevrouw
E.
van Rijswijk
Prof. Dr.
A.H.G.
Rinnooy Kan
Drs.
P.
Roelfsema
Mevrouw Drs. M.E.
Rompa
Prof. Dr.
A.A.
de Roo
Ir.
O.H.A.
van Royen
Mevrouw Drs. N.
Sant
Mevrouw
J.C.M.
Sap
Prof. Dr.
J.
Schippers
Prof. Dr.
P.
Schnabel
De heer
J.J.P.
Schouten
Mr.
J.H.
Schraven
Drs.
H.J.
Simons
De heer
E.
Sinnema
Lid Wetenschappelijke Raad Jan Brouwer Fonds Universiteitsprofessor UvA Elsevier Redactie ING Groep Lid Raad van Bestuur Ministerie VWS Beleidsmedewerker Arcares Directeur Universiteit van Tilburg Hoogleraar Bestuur Jan Brouwer Fonds Penningmeester Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie Hoofdredacteur LBL Expertisecentrum Leeftijd en Maatschappij Directeur U.U. Arbeids- en Emancipatieeconomie Hoogleraar Sociaal en Cultureel Planbureau Directeur Cordares Voorzitter Raad van Bestuur ILC-in oprichting Voorzitter St. Oosterschelde Ziekenhuizen Voorzitter Raad van Bestuur Deloitte Accountants Consultant
91
Titel
Voor letters
Achternaam
De heer
B.H.
Slijkhuis
Mr.
K.W.
Drs.
A.A.M.
Ing.
L.G.
Mr.
W.F.C.
Drs.
H.A.M.
Mevrouw
D.F.
De heer
G.
Ir.
M.C.
Prof. Dr.
R.J.
Drs.
F.
De heer
L.
Drs.
C.
De heer
F.A.
Drs.
K.
Mevrouw Dr. A. Dr.
A.A.
Instelling/bedrijf Functie
Nederlands Platform Ouderen en Europa Directeur Sluyterman van Loo Stichting Sluyterman van Loo Regent-secretaris Spoor Achmea Sociale Zekerheid Directeur Strategie & Business Development de Steur Age Europe Vice-president Stevens Baker & McKenzie Senior counsel Suykerbuyk De Radingen Consultant Swart ILC/Zorg voor Later Projectcoördinator Tielen Demin Mede organisator Jan Brouwer Conferentie van Veen Bestuur Jan Brouwer Fonds Voorzitter in 't Veld Raad voor Ruimte- Milieu- en Natuuronderzoek Voorzitter Verbeek EMERGO BV Loopbaanadviseur Vermeulen Ortec bv Directeur Vermolen CSO Ouderenorganisaties Nederland Directeur Versteeg Algemene Werkgevers Vereniging Nederland Algemeen directeur Vijlbrief Ministerie BZK Plv DGABD Vollering Stichting Sluyterman van Loo Regent Raad van Advies Jan Brouwer Fonds Voors Lid
92
Titel
Voor letters
Achternaam
Instelling/bedrijf Functie
Drs.
H.J.C.
de Vries
Prof. Dr.
D.M.N.
van Wensveen
Prof. Dr.
R.G.J.
Westendorp
Dr.
H.H.F.
Wijffels
FIN Bestuurslid U.v.A. en EUR Emeritus hoogleraar Leids Universitair Medisch Centrum Hoofd afdeling Ouderengeneeskunde Sociaal Economische Raad Voorzitter Publicaea AVVV Directeur NIDI Bestuurslid Het Financieele Dagblad Redacteur Interpolis Pensioenen Directievoorzitter Bureau Algemene Bestuursdienst M.D. consultant Ender Recruitment Consultant
Mevrouw Drs. H.J.Th. Mevrouw Drs. M.J.
Willemse Willemse
Mevrouw Dr. A.D.
Wolff-Albers
De heer
J.J.
Woudt
De heer
A.H.M.
Wouters
De heer
R.E.P.
Yorks
De heer
H.
Zwartveld
93
94
95
96
De tweede Jan Brouwer Conferentie werd voorbereid door Ir. M.C. van Veen (voorzitter Jan Brouwer Fonds), Prof. Dr. B.M.S. van Praag (lid wetenschappelijke raad Jan Brouwer Fonds), mevrouw Ir. B.M.Th. Dortland-Bier (adjunct-secretaris Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen) en de heer G.J.M. Tielen (secretaris van het bureau voor Demografie en Innovatie (Demin) te Den Haag.
Uitgave: Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds)
ISBN nummer: 90-78396-01-6