RIS080702CV_25-01-2001
1
NOTULEN Datum november 2000 Van de openbare vergadering van de COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEIDSBEVORDERING EN INTEGRATIEBELEID Datum en tijd donderdag 16 november 2000, 09.00 uur Plaats Raadzaal, Spui 70, Den Haag Aanwezig dhr. P.P.M. Heijnen (PvdA), wethouder van Onderwijs, Sociale Zaken en werkgelegenheidsbevordering en Integratiebeleid, voorzitter mw. H.H. Voogel-Woerdenbag (SGP/RPF/GPV) dhr. S. Schelberg (VVD) dhr. J. van Buitenen (D66) dhr. Hartman (CDA) mw. J.C.W. Vlug (PvdA) dhr. I. Chandoe (PvdA) dhr. A. Daskapan (GL) mw. H. van Driel (Haagse Stadspartij) dhr. C. de Jager (PPS) Bericht van verhindering mw. C. Bogers (GL) dhr. B. van Alphen (GL) mw. W.C.M Hessing (VVD) mw. H. Hijmans (SP) dhr. J. Siwpersad (CDA)
Mede aanwezigen directeuren en controllers van de diensten dhr. F. Schippers (SZW) dhr. B. Ludwig (SZW) dhr. L. van Someren (SZW) mw. L. Kroon (SZW) bestuursadviseurs OSWI mw. A. Wagemaker (secretaris OSWI)
Notulen 1. Opening en mededelingen Mw. van Driel komt later. 2. Ingekomen stukken en rondvraag ingekomen stukken Mw. Voogel vraagt of de aanbevelingen van de Pilotgroep betreffende de toegankelijkheid van schoolgebouwen ook daadwerkelijk overgenomen zullen worden. Voorts merkt zij op dat een zgn. spoedprocedure toch nog minstens een jaar duurt. Naar aanleiding van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs stadsdeel Scheveningen dringt zij aan op het bekijken van de mogelijkheid tot het betrekken van jongerenvoorzieningen en moedercentra bij schoolgebouwen. De voorzitter stelt voor de aanbevelingen van de Pilotgroep toegankelijkheid schoolgebouwen te betrekken bij de bespreking van de nota Onderwijshuisvesting. V.w.b. het IHP Scheveningen gaat hij ermee akkoord aan het voorstel een NB toe te voegen betrekking hebbend op de toezegging te zullen zoeken naar aanvullende jongerenaccommodaties alsook moedercentra. Dhr. Hartman vraagt n.a.v. de Samenwerkingsovereenkomst tussen KLIQ Haaglanden en de gemeente Den Haag over de opsplitsing van Werkraat en de samenwerking binnen de gemeente Den Haag naar de betekenis van de stippellijn op pagina 3 tussen het kopje KLIQ Den Haag en Gemeente Den Haag. De voorzitter antwoordt dat de stippellijn de detachering van gemeentepersoneel gedurende twee jaar bij KLIQ illustreert. rondvraag Mw. Voogel vraagt n.a.v. een soortgelijk verzoek dat in de stadsdeelcommissie Bomen/Bloemenbuurt is gedaan of het mogelijk is dat de anti-graffiti-voorlichting stadsbreed ingevoerd kan worden. De voorzitter wijst erop dat deze aangelegenheid binnen de kaders van Leefbaarheid valt. Scholen moeten daar vervolgens in meegenomen worden. Daar waar de voorzitter scholen hierin nog extra kan stimuleren zal hij dit niet nalaten.
3. Advieslijst a) Ontwerp-rv inzake Spreidingsplan DOB; huisvesting filiaal Scheveningen Mw. Voogel merkt op dat de inspraakavond niet druk bezocht was. Wellicht kan de voorlichting voor dergelijke bijeenkomsten beter. Dhr. de Jager vraagt zich af waarom e.e.a. zo lang moet duren. De uitslag duurt meer dan een jaar. De voorzitter zegt dat dit samenhangt met de totstandkoming van het stadsdeelkantoor. Richting mw. Voogel zegt hij dat hij zich zal beraden op de wijze waarop er voor betere voorlichting in Duindorp gezorgd kan worden. De leden stemmen in met het ontwerp-raadsvoorstel.
4. Concernbericht II en dienstmaraps Mw. Vlug stelt de toegezonden oplegbrief zeer op prijs. Zij vraagt of, aangezien het aantal 65-jarigen met een bijstandsuitkering verder gaat toenemen, er op dit punt een tekort wordt verwacht. Voorts vraagt zij ten koste waarvan de extra middelen komen die de gemeente moet betalen t.g.v. de verbetering van de toeleiding van werklozen naar werk, indien er hiervoor van het rijk geen structurele middelen meer komen. Op het punt van de terugdringing van het ziekteverzuim vindt zij dat de dienst SZW goed scoort. Zij vraagt welke maatregelen hiertoe zijn getroffen. Voorts vraagt zij naar de achtergrond van het voorstel om een bestemmingsreserve te vormen voor de Leidse Universiteit. Zij merkt op dat op het punt van het Leerlingenvervoer weinig nieuws gemeld wordt en vraagt of dit komt door het feit dat e.e.a. nog gedeclareerd kon worden bij het GAK. M.b.t. de DOB refereert zij aan het financiële probleem van 1 mln voor het jaar 2000. Zij wil een toelichting op het voorstel tot stopzetting van diverse projecten. Mw. Voogel informeert naar de stand van zaken leerlingenvervoer, en dan met name voor het personeel.T.a.v. de HGR wil zij weten of de in het najaar toegezegde strategienota ook daadwerkelijk nog komt. Ook vraagt zij of de bezuiniging van 7,5 ton al gerealiseerd is. M.b.t. de dienst OCW wil zij weten waarom de asbestsanering geschrapt wordt. Mw. Voogel vraagt voorts een toelichting op de vrijval van kredieten in het kader van de onderwijshuisvesting. Voor wat betreft de dienst SZW en in het bijzonder het toeslagenbeleid zegt zij dat het haar niet duidelijk is op welke categorieën mensen de korting in het kader van medebewoning van toepassing is. Dhr. Hartman vraagt of het aantal boventalligen bij de HGR gevonden kan worden in de sfeer van de begeleiding of anderszins. Ook wil hij weten hoe de afzonderlijke bedrijven presteren. Het valt hem op dat gesteld wordt dat indien het Rijk de kosten voor de experimentenregeling toeleiding van werklozen naar werk niet meer op zich zal nemen per 31/12 a.s., de gemeente deze dan
2
automatisch overneemt. Hij vraagt zich af of hiertoe niet officieel besloten zou moeten worden. Dhr. Hartman staat vervolgens stil bij de hoge mate van ziekteverzuim. De voorzitter antwoordt dat een belangrijk punt dat is aangekaart het stopzetten van de experimentenregeling toeleiding van werklozen naar werk per 31/12 a.s. betreft. De minister heeft n.a.v. de gehouden evaluatie geen aanleiding kunnen vinden de regeling te continueren. De gemeente heeft er bij het rijk op aangedrongen de regeling in stand te houden. Er is inmiddels wel een ambtelijk voorstel in de maak om v.w.b. het Jaarplan Werken 2001 een incidentele financiering te treffen op het moment dat het Rijk niet over de brug komt. Uitgangspunt blijft echter een structurele financiering door de Rijksoverheid. Mw. Vlug vindt de passage op pagina 28, t.w. :”Indien de gelden voor deze regeling niet structureel voor dit doel beschikbaar komen dan zullen de kosten door prioriteitsstelling binnen de begrotingspost Werkgelegenheid moeten worden gefinancierd” in dit verband te stellig geformuleerd. De voorzitter benadrukt dat dit de wijze is waarop gehandeld zal worden. Hij zegt de leden overigens nadere informatie rond de evaluatie van het experiment, de wijze van opereren en over de noodzaak van voortzetting, hetzij op een iets andere wijze, toe. Dhr. Hartman is het met mw. Vlug eens dat genoemde passage op pagina 28 wat stellig geformuleerd is, alsof het een automatisme is. Hij is geïnteresseerd in het waarom, de argumentatie van het rijk alsmede de argumentatie van de gemeente om het experiment door te willen zetten. Het lijkt hem goed inzicht te hebben in welke resultaten met welke hoeveelheid geld gemoeid zijn. Voorts lijkt het hem zinvol te bezien in hoeverre door het Rijk (achteraf) afgerekend zou kunnen worden aan de hand van de resultaten. De voorzitter herinnert aan de voorgeschiedenis van het Toeslagenbeleid die met zich meebracht dat een bepaalde toepassing van de verordening ongelijk uitwerkte. Op gezinnen met een bijstandsuitkering waarvan het inwonend kind werkte werd geen korting (ihkv medebewoning) toegepast, op dezelfde gezinnen waarvan het inwonend kind zelf ook een bijstandsuitkering kreeg, werd niet gekort. De situatie voor mensen met een inkomen enerzijds en mensen met een uitkering anderzijds wordt nu in positieve zin gelijkgetrokken, los van het feit of het inwonend kind werkt of een bijstandsuitkering krijgt. Dhr. Schippers zegt in aanvulling op het betoog van de voorzitter dat de totale korting 9% is. Die wordt momenteel toegepast bij gezinnen met kinderen in de bijstand en niet bij gezinnen met kinderen die verdienen. Het voorstel nu is deze korting te laten vervallen voor gezinnen met kinderen met een bijstandsuitkering. Mw. Hilgersom geeft aan dat er binnen de dienst veel aandacht besteed wordt aan terugdringing van het ziekteverzuim. Per maand wordt het percentage ziekteverzuim op de afzonderlijke afdelingen bekeken en wordt extra aandacht besteed aan de afdelingen met een hoog percentage verzuim. Ook in de opleiding voor nieuwe leidinggevenden binnen de dienst komt dit onderwerp veelvuldig aan de orde. Voorts wordt intensief aandacht besteed aan ARBO-voorzieningen. De dienst heeft onlangs met de USZO overleg gehad. In de praktijk bleek namelijk dat doordat de USZO haar termijnen vaak niet haalde, het ziekteverzuimpercentage bij de dienst toenam. Tot slot zegt zij dat nu ook directieleden het sociaal medisch team voorzitten dat zeer frequent vergadert over terugdringing van het ziekteverzuim. Mw. Vlug vraagt of er benchmarking tussen de afzonderlijke diensten plaatsvindt. Mw. Hilgersom zegt dat benchmarking binnen het concern niet eenvoudig is aangezien de diensten onderling erg van elkaar verschillen. Zij zegt dat er overigens recentelijk wel een benchmark heeft plaatsgevonden tussen sociale diensten van de grote steden. Hierin scoorde Den Haag relatief gunstig. De voorzitter benadrukt dat de diensten wel van elkaar leren, mede doordat zij binnen een concernkader, aangegeven door POI, op bijv. ziekteverzuim moeten rapporteren en inzicht moeten bieden in de best practices. De voorzitter vindt het een goede zaak dat mw. Vlug de vinger gelegd heeft op de toename van het aantal 65-plussers met een bijstandsuitkering. In de begroting 2001 is reeds met deze ontwikkeling rekening gehouden. I.a.o. de vraag m.b.t. de bestemmingsreserve Leidse Universiteit zegt hij dat de beschikbaarheid van de bedragen die daadwerkelijk bijeen gebracht moeten worden en de noodzaak van bedragen in de ontwikkeling van de Leidse Universiteit niet met elkaar sporen. In de loop van dit jaar zijn financiele middelen ‘bijeen geschaard’ zodat ook voor volgend jaar bijgedragen kan worden in de voorspoedige ontwikkeling van de Leidse Universiteit. Met betrekking tot oudkomers zegt de voorzitter nog voor het reces richting commissie te komen met een raadsvoorstel over de wachtlijstproblematiek in dit verband. De voorzitter benadrukt dat het leerlingenvervoer niet aan de aandacht is ontsnapt. In de Marap wordt op dit punt niets gemeld omdat het financiele probleem voor dit jaar niet aan de orde is. Het blijft echter wel een structureel risico. Momenteel loopt er een onderzoek naar de situatie in andere grote steden. Indien de uitkomst daartoe aanleiding geeft zal hij op basis daarvan bij het Rijk aan de bel trekken om meer financiele middelen te bepleiten. Zodra over dit onderzoek meer bekend is zullen de commissieleden daarvan op de hoogte gesteld worden. Over de asbestsanering (oude bezuiniging) zal de voorzitter de leden schriftelijk nader informeren. Op het punt van de vrijval van kredieten onderwijshuisvesting licht hij toe dat de toekenning van een krediet (in het onderwijshuisvestingsprogramma) samenhangt met de genormeerde kosten voor ver- of nieuwbouw. Als de aanbesteding een stuk gunstiger uitvalt dan waar de genormeerde bedragen in voorzien (tengevolge van bepaalde planwijzigingen) dan valt dit krediet
3
vrij. Daarnaast zijn er nog bepaalde beleidsmatige aanpassingen die tot een lager krediet leiden en situaties waarin de noodzaak van bepaalde kredieten voor een bepaalde uitbreiding vervalt. Voor wat betreft de Haeghe Groep zegt hij dat de leden binnenkort de definitieve heroriëntatie m.b.t. de nieuwe financiele ontwikkelingen zullen ontvangen. Voorts zegt hij dat er voor de mensen die als boventallig te boek staan bij de HGR, geen passende functie meer is tengevolge van de reorganisaties. Hiervoor moet zo snel mogelijk een oplossing gevonden worden, hetzij binnen de dienst, hetzij binnen het concern, hetzij daarbuiten. Het aantal boventalligen is groot. Dit houdt verband met het besluit destijds twee bedrijven van de Haeghe Groep te sluiten. Hij zegt toe i.o.m. de dienst te trachten het aantal boventalligen te benoemen alsook de tijd gedurende welke zij als zodanig geregistreerd staan. Verder zegt hij dat de Marap zich er niet voor leent de resultaten van de afzonderlijke bedrijven van de Haeghe Groep te benoemen. De directie van de Haeghe Groep werkt overigens wel met maandcijfers van de afzonderlijke bedrijven. M.b.t. de DOB zegt hij dat de grote financiele problemen hebben geleid tot de maatregelen zoals die reeds successievelijk in de commissie aan de orde zijn geweest. Het betreft maatregelen betrekking hebbend op het uitstellen van bepaalde incidentele projecten naar volgend jaar en het over een gedeelte van dit jaar niet geheel vervullen van alle vacatures. Goed nieuws is overigens dat de begroting 2001 dankzij alle inspanningen zowel op papier als in de praktijk klopt.
5. Voorstellen intensivering Armoedebeleid 2001 n.a.v. de Armoedemonitor Dhr. de Jager zegt sommige bedragen die in de voorstellen genoemd worden niet te kunnen plaatsen. Ter illustratie noemt hij voorstel 4: f 125.000,-- t.b.v. de plaatsing op Haagnet van aanvraagformulieren bijzondere bijstand. Voorts hadden sommige voorstellen z.i. al jaren geleden ingevoerd dienen te worden. Hij zegt te vrezen voor een situatie waarbij de uitvoerings- cq apparaatskosten hoger zijn dan het daadwerkelijke financiele voordeel dat mensen die het nodig hebben zou moeten toekomen. Dhr. de Jager zegt dat het wat hem betreft overduidelijk is dat de bijstandsuitkeringen te laag zijn. Dit zegt hij te kunnen merken aan het feit dat de uitkeringsgerechtigden bijna allemaal moeten bijklussen (soms zelfs in de vorm van een structurele baan). Voorts vraagt hij aandacht voor de barre omstandigheden waarin mensen zich op weg naar een sollicitatiegesprek kunnen bevinden: ofwel het regent, ofwel men moet twee maal overstappen in het openbaar vervoer en in het ergste geval is sprake van beide situaties tegelijk. Hij kan zich voorstellen dat er een vervoersdienst komt die de sollicitanten met een busje naar de plek van bestemming brengt. Kortom de voorstellen die in het kader van het armoedebeleid wel zijn gedaan vindt hij over het algemeen armoedig. Dhr. Schelberg zegt van mening te zijn dat het belangrijk is dat niet de koopkracht van mensen wordt aangetast onder de streep, maar dat gekoerst wordt op beperking van de armoedeval. De dillema’s die dit met zich meebrengt moet voor een deel middels het gemeentelijke armoedebeleid worden opgelost. Het belangrijkste is dat ondersteuning geboden wordt aan die mensen die het nodig hebben. Dhr. Schelberg vindt dat hier als belangrijkste criterium geldt: maatwerk. Hij vraagt of de voorzitter al een reactie heeft gehad op de brief die hij namens de 4 grote steden gestuurd heeft aan de minister van SZW. De relatie tussen de voorstellen en werk is voor de VVD maatgevend. Van de voorstellen die gedaan zijn heeft de Intensivering van de voorlichting en bevordering van de klantgerichtheid alsook het Tegengaan van het niet-gebruik van voorzieningen middels o.a. het afleggen van huisbezoeken prioriteit. Middels deze voorstellen worden mensen op hun zelfstandigheid aangesproken. Voorts kan hij zich goed vinden in het voorstel m.b.t. het Plaatsen op Haagnet van aanvraagformulieren bijzondere bijstand alsook de Verhoging van de vergoeding Burgemeester de Monchyfonds tot 90% kostendekkend. T.a.v. dit laatste punt vraagt hij of het zo is dat de gemeente de rekeningen betaald of dat er een bedrag wordt overgemaakt. Zijn voorkeur gaat uit naar het eerste. Het voorstel Vergoeding eigen bijdrage voorschool betekent z.i. dat je kinderen nooit de dupe wil laten zijn, hetgeen hij als positief beschouwd. Met het voorstel Wijzigen van het inkomensbegrip heeft hij moeite en verzoekt om een reactie op dit voorstel in relatie tot het ontstaan van een mogelijke verhoging van de armoedeval. Voorts gaat hij akkoord met het Instellen van een Onderzoek naar de noodzaak van een woonlastenfonds. Hij gaat ervan uit dat indien de daadwerkelijke totstandkoming van een woonlastenfonds aan de orde mocht zijn, hiervoor een apart voorstel in de commissie zal worden besproken. M.b.t. de Samenwerking met het Haags Sociaal Beraad zegt hij te willen weten welk karakter de expertmeetings en de workshops die in dit verband tot stand komen, krijgen. Wat hem betreft moeten eigen verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en maatwerk daarin leading zijn. Dhr. Schelberg zegt voorts nog geen akkoord te willen geven aan de voorstellen die in 2001 in zouden kunnen gaan op het moment dat er nieuwe financiele ruimte ontstaat, t.w. intensivering van de schuldhulpverlening alsmede verruiming van glijdende schalen en versoepeling van draagkrachtregels. Beide maatregelen kunnen z.i. leiden tot een vergroting van de armoedeval hetgeen wat hem betreft niet bevorderd zou moeten worden. Dhr. Hartman is verheugd met het feit dat aangekoerst wordt op een uitgebreidere samenwerking met het Haags Sociaal Beraad. V.w.b. de opmerking over het voorstel t.a.v. het Instellen van een onderzoek naar de noodzaak van een woonlastenfonds sluit hij zich aan bij de opmerking van dhr. Schelberg. In het kader van de Intensivering van de voorlichting zegt hij vooral te hechten aan extra voorlichting aan allochtonen, bijvoorbeeld via allochtone televisie- en radiozenders. Tot slot pleit hij ervoor dat de verhoging van de vergoeding Burgemeester de Monchyfonds op 100% kostendekkend gesteld wordt i.p.v. op 90%. Deze verschuiving zou z.i. ten laste van voorstel 2 m.b.t. het Tegengaan van het niet-gebruik van voorzieningen moeten komen.
4
Mw. Voogel is van mening dat het moment waarop een bijstandscliënt bij ‘zijn’ bijstandsambtenaar komt (eenmaal per jaar) het moment moet zijn waarop aan voorlichting gedaan zou moeten worden. Om die reden is zij verbaasd over het hoge percentage nietgebruik onder bijstandscliënten. Tegengaan van het niet-gebruik van voorzieningen door niet-bijstandscliënten zegt zij wel te kunnen aanmoedigen. Voorts kan zij zich aansluiten bij het pleidooi van dhr. Hartman t.g.v. het Burgemeester de Monchyfonds. N.a.v het voorstel Wijzigen van het inkomensbegrip. Zij pleit ervoor dat bij de definiëring van het sociaal minimum het begrip glijdende schalen geïntroduceerd wordt. M.b.t. het voorstel Vergoeding eigen bijdrage voorschool zegt zij er juist de voorkeur aan te geven dat de gemeente niet het hele bedrag vergoed, maar dat ouders een dagdeel zelf betalen. Mw. Voogel is verheugd met het voorstel tot Verhoging vergoeding Burgemeester de Monchyfonds tot 90% kostendekkend (circa f 400,-- per jaar). Zij vraagt zich echter af waarop dit bedrag gebaseerd is. Bijkomende schoolkosten vallen h.i. veel hoger uit dan dit bedrag. Tot slot zegt mw. Voogel het van harte eens te zijn met de voorstellen die de voorzitter in uitvoering wil laten gaan op het moment dat er nieuwe ruimte binnen het budget ontstaat in 2001. Dhr. Chandoe zegt de lijn die de voorzitter t.a.v. het Armoedebeleid wil volgen te kunnen ondersteunen. Hij heeft wel de volgende opmerkingen. Ten eerste moet er z.i. voor worden gewaakt dat het zicht verloren gaat op zaken die nu additioneel gedaan gaan worden in het kader van het Armoedebeleid. Voorts benadrukt hij dat hij er niet voor pleit dat er een vorm van monopolisering toegedicht wordt aan het Haags Sociaal Beraad als het gaat om de bestrijding van armoede. Tot slot vraagt dhr. Chandoe zich af hoe, gezien het feit dat het Bevorderen van de klantgerichtheid nu (pas) wordt voorgesteld, het met de klantgerichtheid tot nu toe gesteld is/was. Dhr. Daskapan spreekt zijn waardering uit voor de constructieve voorstellen die worden gedaan. Den Haag mag z.i. blij zijn met een dergelijk Haags Sociaal Beraad. Richting vorige spreker zegt hij dat het toekennen van een monopoliepositie aan wie dan ook volgens hem geenszins aan de orde is. Dit blijkt geheel niet uit de stukken. Dhr. Daskapan vindt de stukken overigens zeer open van karakter. Hij staat vervolgens stil bij de verbetering van de economie enerzijds en de nog steeds bestaande armoede anderzijds. Een van de oorzaken die aan de armoede ten grondslag ligt is z.i. het feit dat mensen niet voldoende op de hoogte zijn van de aanwezige voorzieningen. De voorstellen die de voorzitter doet zijn wat hem betreft zeer terecht gericht op verbetering van de informatievoorziening en het benaderen van mensen over de aanwezige voorzieningen. Hij pleit ervoor dat de intensivering van de voorlichting ook wordt aangepakt in de vorm van cursussen en dan in samenwerking met de vakbeweging. Verder sluit hij zich aan bij het voorstel dat dhr. Hartman in zijn bijdrage m.b.t. het Burgemeester de Monchyfonds bepleitte. Dhr. Daskapan staat vervolgens stil bij het feit dat mensen vooral aan het eind van het jaar geconfronteerd worden met sociale armoede. Hij hecht eraan dat bezien wordt wat hier structureel aan gedaan zou kunnen worden en dan bij voorkeur vanaf het eind van dit jaar. Tot slot zegt hij zich te kunnen aansluiten bij de opmerking dat de uitkeringen over het algemeen te laag zijn. Mw. van Driel sluit zich aan bij de laatste opmerking van vorige spreker. Voorts zegt zij van mening te zijn dat het (computer)cursusniveau vaak te hoog is voor bijstandsgerechtigden. Indien zij het diploma niet behalen, dan mogen zij de computer niet houden. Wat haar betreft schieten we daarmee het doel voorbij. Wellicht kan het verstrekken van de computer losgekoppeld worden van het behalen van dit diploma. Opvallend vindt zij het voorts dat veel geld naar diensten en voorlichting gaat i.p.v. dat het geld direct naar de minder bedeelden gaat. Anderzijds merkt zij op dat voorlichting wel degelijk belangrijk is, gezien de hoge mate van niet-gebruik onder cliënten. Wat betreft de servicepunten ziet ook zij graag dat mogelijkheden in de vorm van het geven van cursussen worden overwogen. Tot slot dringt zij aan op het hanteren van duidelijker en simpeler cursusformulieren. Bovendien wordt de cliënten die een cursusformulier in moeten vullen om enorm veel gegevens gevraagd, vaak van jaren terug. Mw. van Driel vindt het zonde dat er eerst een onderzoek ingesteld zou moeten worden naar de noodzaak van een woonlastenfonds. Wat haar betreft kan het voorstel om een woonlastenfonds in te stellen direct aangenomen worden. Verder is mw. Van Driel het niet eens met het idee dat er minder bijzondere bijstand zou moeten worden verstrekt om zo de armoedeval tegen te gaan. Zij denkt juist dat er een glijdende schaal zou moeten worden ingevoerd voor mensen die gesubsidieerd werk aannemen en daardoor wellicht in inkomen achteruitgaan. N.a.v. de jarenlange discussie die over de Ooievaarspas wordt gevoerd, dringt zij erop aan dat deze nu eindelijk eens meer aangepast wordt op ook allochtone mensen. Verder is zij verheugd met het feit dat de aanvraagtermijn voor het Burgemeester de Monchyfonds en het Schoolfonds Basisonderwijs verlengd is. Zij vraagt zich wel af waarom er überhaupt een sluitingsdatum is. Met de verhoging van de vergoeding van dit fonds is zij verheugd alhoewel de bijkomende schoolkosten h.i. in de praktijk vaak hoger uitvallen. N.a.v. voorstel 6 Wijzigen van het inkomensbegrip vraagt zij of het structurele bedrag van f 350.000,-- opgehoogd wordt naarmate er meer mensen uit de doelgroep voor in aanmerking komen. Voorts wil zij meer inzicht in de hoogte van de kosten voor deelnemers aan een HBO-opleiding. De voorzitter wijst in reactie op de opmerking van dhr. de Jager dat de uitkeringen in het algemeen te laag zijn, op het gezamenlijk pleidooi van de wethouders Sociale Zaken (waaronder hijzelf), voor een structurele verhoging van de uitkeringen van mensen die langdurig zijn aangewezen op een minimumuitkering (minimaal drie jaar). Duidelijk moet echter zijn dat de minister en ook de Kamer hier niet aan wil omdat men vreest dat mensen hier wellicht naar toe gaan leven en dat het niet activerend werkt. Dhr. de Jager is van mening dat indien de uitkeringen verhoogd worden er minder aanvullende maatregelen nodig zijn en kan gelijktijdig strenger worden opgetreden. Er blijft dan ook meer tijd over om mensen daadwerkelijk aan een baan te helpen.
5
De voorzitter benadrukt dat deze voorstellen geenszins tot gevolg hebben dat er meer geld aan de uitvoering besteed wordt dan dat er in de portemonnee van de mensen terechtkomt. Een groot deel van de mensen die rond het sociaal minimum leeft, heeft baat bij financiele dienstverlening. De A en I-functionarissen komen in dit verband goed van pas aangezien zij burgers met een krappe beurs kunnen helpen inzicht te krijgen in hun bestedingen, in de mate waarin zij recht hebben op voorzieningen, in het omgaan met eventuele schuldeisers etc. De hoofdlijn in deze voorstellen is bestrijding van de armoedeval zonder dat dit ten koste gaat van de voorzieningen voor de mensen die daar nu op aangewezen zijn. Een aantal van de voorliggende voorstellen probeert de armoedeval aan te pakken. De maatregelen zijn voorts sterk gericht op ondersteuning naar werk. De suggestie van een van de commissieleden om verstrekkingen uit het Burgemeester de Monchyfonds te doen o.b.v. rekeningen en niet op basis van het overmaken van een vast bedrag, lijkt hem niet zinvol aangezien er dan extra medewerkers ingezet dienen te worden om alle bonnetjes en declaraties te controleren. Voorwaarde waaronder de verscherpte samenwerking met het HSB de komende periode zal plaatsvinden is dat het HSB aantoonbaar een breed spectrum van mensen dat hiermee te maken heeft, weet te trekken. Hij benadrukt dat er geen sprake is van het toedichten van een monopoliepositie aan het HSB. De voorzitter concludeert dat de leden, met uitzondering van de fracties Groenlinks en Haagse Stadspartij die reeds pleitten voor de instellingen van een dergelijk fonds, kunnen instemmen met het beschikbaar stellen van een bedrag t.b.v. het doen van nader onderzoek naar de wenselijkheid en eventuele mogelijkheden van een woonlastenfonds, maar niet vooruit willen lopen op het resultaat daarvan. Een nader onderzoek kan de verschillende opvattingen wellicht dichter bij elkaar brengen, zonder dat vooruitgelopen wordt op de resultaten. Voor wat betreft de voorlichting aan allochtonen stelt de voorzitter dat het uitdrukkelijk de bedoeling is gebruik te maken van de meest effectieve media daarvoor. Hier is binnen de gemeente een specifieke functionaris aangesteld. De dienst SZW doet overigens al veel aan het specifiek maken van voorlichting aan verschillende groepen, waaronder allochtonen. Indien de overige leden zich aan kunnen sluiten bij het voorstel van dhr. Hartman om de voorgestelde verhoging van de vergoeding van het Burgemeester de Monchyfonds naar 90% verder te verhogen naar 100% (zie voorstel 8.) zal dit ten koste moeten gaan van een van de andere voorstellen. Hij wijst er wel op dat het huidige voorstel om de vergoeding tot 90% te verhogen tot stand gekomen is in samenwerking met het NIBUD, de aangewezen instantie om ramingen te doen als het gaat om kosten die verband houden met kinderen. Zelf vindt hij het huidige voorstel reeds een forse verbetering t.o.v. het oude. Dhr. Hartman vindt dat je als het gaat om de opvoeding van kinderen van ouders levend op een minimumniveau bijna niet te ver door kunt schieten. Hij dringt er dan ook op aan dat bezien wordt in hoeverre het extra bedrag dat gemoeid gaat met een verdere verhoging van de vergoeding naar 100% binnen het budget te vinden is. De voorzitter wijst erop dat een verandering in deze orde van grootte ingrijpende consequenties zal hebben wanneer deze ten koste gaat van de posten Intensivering van de voorlichting aan klanten en bevordering van de klantgerichtheid (1a) en Tegengaan nietgebruik voorzieningen (1b). Hij stelt dan ook voor dat de gedane suggestie doorgeschoven wordt naar een volgend jaar en dat tegelijkertijd gerichter gekeken wordt naar de hoogte van de vergoeding van het Burgemeester de Monchyfonds. Naar aanleiding van de vraag van mw. Voogel of je in de basisuitkering dan wel in de aanvullende maatregelen kunt differentieren naar kindertal zegt hij dat dit in de ABW wettelijk gezien niet kan. Als het gaat om maatregelen waar de gemeente wel invloed op uit kan oefenen, valt te constateren dat het Haags Armoedebeleid vooral bestaat uit regelingen (zoals de Ooievaarspas, het Schoolfonds en het Burgemeester de Monchyfonds) die juist wel rekening houden met het aantal kinderen in gezinnen. De voorzitter licht n.a.v. voorstel 7 toe dat het in de bedoeling ligt dat de gemeente ouders gaat aanspreken op de wenselijkheid om deel te nemen aan de voorschool om onderwijsachterstanden te voorkomen. Hij benadrukt eraan te hechten dat geen enkele belemmering wordt opgeworpen bij het stimuleren van met name de minima om hun peuter naar de voorschool te laten gaan. Om die reden wordt voorgesteld de resterende 2 dagdelen te vergoeden. Mw. Voogel is het hier niet mee eens. Zij vreest ervoor dat indien de voorschool gratis is de betrokkenheid van ouders minder wordt. Een eigen bijdrage vat zij dan ook meer op als een stimulans. De voorzitter benadrukt het belangrijk te vinden dat er geen financiele drempels worden opgeworpen. Voorts komen we nog in commissieverband te spreken over mogelijkheden om de betrokkenheid van ouders bij de voorschool te vergroten. Mw. van Driel sluit zich aan bij de woorden van de voorzitter. Zij vindt het echter wel tegenstrijdig dat van bijvoorbeeld ouders die een cursus Educatie willen volgen wel een financiele bijdrage wordt verlangd. De voorzitter is bereid hier afzonderlijk naar te willen kijken. Hij onderstreept het pleidooi van dhr. Daskapan gericht op de intensivering van de voorlichting in de vorm van het geven van cursussen. Het gaat hem dan vooral om cursussen gericht op het leren omgaan met geld. Deze worden reeds i.s.m. het NIBUD zeer succesvol gegeven. Enerzijds wordt aandacht besteed aan het leren plannen, anderzijds wordt aandacht besteed aan voorzieningen waar mensen recht op hebben. Hij doet de suggestie om uitbreiding van deze cursussen toe te voegen aan het ‘wensenlijstje’. Voorts zegt hij het oneens te zijn met de suggestie om bij onderuitputting aan het eind van het jaar eenmalig een uitkering te verstrekken. Hij is een voorstander van gerichter maatregelen zoals opgenomen in voorliggend voorstel.
6
De voorzitter is het eens met mw. Van Driel daar waar zij ervoor pleit het behalen van het diploma voor de computercursus voor bijstandsgerechtigden los te koppelen van het mogen behouden van de computer. Ook hij vindt het niet juist om mensen die niet beschikken over de cognitieve mogelijkheden de cursus af te ronden, de computer te onthouden. Hij zal zich beraden op een manier waarop de inspanning beloond wordt i.p.v. het resultaat. N.a.v. het pleidooi van de HSB om de sluitingsdatum in het kader van het Burgemeester de Monchyfonds en het Schoolfonds Basisonderwijs los te laten zegt hij hier grote twijfels over te hebben. Het loslaten van de sluitingsdatum leidt tot extra werklast en dus hogere kosten. In reactie op de opmerking van mw. van Driel over de hoge kosten voor jongeren die een beroepsopleiding willen volgen zegt de voorzitter dat jongeren van deze leeftijd die een financieel probleem hebben in relatie tot hun studie, dit vrij aardig op kunnen lossen door wat bij te werken. Veel jongeren van die leeftijd werken z.i. sowieso al naast hun studie. Mw. van Driel verduidelijkt nog geen bezwaar te hebben tegen het feit dat jongeren bijwerken. Zij wil er alleen voor waken dat kinderen uit gezinnen die op het minimum leven verhinderd worden naar een beroepsopleiding te gaan als zij dat willen. De voorzitter is van mening dat op het punt van de toegankelijkheid van het tertiair onderwijs en dan met name het HBO/WO voor kinderen zorgvuldig bezien moet worden in hoeverre wijzigingen in studiefinanciering zouden kunnen leiden tot een onwenselijke drempel. Hij benadrukt wel dat dit een landelijke aangelegenheid is. Richting dhr. Hartman bevestigt hij dat de groepen zoals genoemd in de motie van het CDA, aangaande de toegenomen feminisering van de armoede, t.w. oudere vrouwen en vrouwelijke hoofden van één-oudergezinnen, in de volgende armoedemonitor expliciet zullen worden meegenomen. In reactie op dhr. Schelberg zegt de voorzitter dat als er zich bij de 1e Marap onderuitputting t.o.v. deze maatregelen voordoet, dat hij ter gelegenheid daarvan in deze commissie de twee voorstellen voor 2001 aangevuld met de twee eerder genoemde wensen zal voorleggen. Voorts zegt hij dat de brief aan Minister Vermeend geleid heeft tot de afspraak dat er een specifieke vertaling gemaakt zal worden van het convenant VNG minister van SZW voor de grote steden dan wel de grote steden ieder afzonderlijk met hem, waarbinnen op het punt van bestrijding armoedeval en instandhouding van het gemeentelijk inkomensondersteunend beleid alsook andere maatregelen getracht zal worden een goede balans te concretiseren. In aanvulling hierop meldt hij nog dat Minister Vermeend tijdens de armoedeconferentie, wellicht tengevolge van de namens de grote steden toegezonden brief, volledig tegemoetgekomen is aan het pleidooi om de wenselijkheid te bezien van extra inkomensondersteunende maatregelen bovenop de mogelijkheden van de ABW. Voorts bevestigt dhr. Schippers aan de hand van een voorbeeld dat de maatregelen die het Haagse armoedebeleid voorstaat juist gericht zijn op de bestrijding van de armoedeval. Op alleenstaanden is een bijstandsnorm van 70% van het minimumloon van toepassing. Op het moment dat zij een baan op minimumloonniveau vinden dan hebben zij een behoorlijke draagkracht boven de norm hetgeen leidt tot een snelle daling van bijv. de bijzondere bijstand die zij voor zaken kunnen krijgen. Dit voorstel voorziet erin dat de ondergrens van de draagkracht verlegd wordt naar minimumloonnivo, hetgeen betekent dat de marginale druk aan de onderkant wordt verlicht.
7
6. Fraudeverslag 1999 en fraudebeleidsplan 2001 dienst SZW Dhr. Schelberg geeft zijn complimenten voor de gedetailleerde informatie omtrent de werkwijze. N.a.v. de nieuwsuitzending van gisteren waarin cijfers gepubliceerd werden, vraagt hij om een reactie van de voorzitter als het gaat om de consequenties voor de gemeente Den Haag. Hij benadrukt het belangrijk te vinden dat mensen die recht hebben op sociale zekerheid, deze ook krijgen en dat mensen die onterecht een uitkering genieten dubbel zo hard moeten worden aangepakt. Hoe is de s.v.z. in Den Haag, t.o.v. het landelijke resultaat? Hij is het voorts niet eens met het feit dat de grens om aangifte te doen op f 12.000,-- gesteld wordt. Zelfs van lage bedragen moet aangifte gedaan worden, het blijft tenslotte diefstal van de samenleving. N.a.v. het voorstel van Minister Vermeend om een landelijk inlichtingenbureau op te starten in het derde kwartaal, vraagt hij hoe naar verwachting de effecten hiervan voor Den Haag zullen zijn. Dhr. Chandoe vindt de lijn die tot nu toe ingezet is en de verfijningen die tegelijkertijd worden gemaakt goed. Hij herinnert eraan dat Den Haag op tientallen fronten positiever uit de bus is gekomen in vergelijking tot andere steden. Hij gaat er dan ook van uit dat Den Haag ook v.w.b. het fraudebeleid achterop zal lopen. Dhr. van Buitenen geeft zijn complimenten voor de uitgebreide informatie. Ook hij is van mening dat de nieuwsuitzending van gisteren veel vragen oproept. Hij heeft het idee dat de gemeente Den Haag op een goede, constructieve weg zit en alert is op nieuwe ontwikkelingen, maar wil graag bevestigd zien of dit de werkelijke situatie is. Met de werkwijze heeft hij wel moeite als het gaat om de benadering van mensen. Fraude is niet goed te praten, maar begrip tonen voor de wanhoopssituatie waar bepaalde mensen in terechtkomen. Zo vindt hij het werken met anonieme tips appelleren aan het slechtste in de mens en dus iets wat zeker niet gestimuleerd moet worden. Hij dringt aan op terughoudendheid op dit punt. Afgezien van de waarde die het afleggen van huisbezoeken heeft, vindt hij het instrument op zich een inmenging in iemands priveleven. Hij vraagt zich af in hoeverre beide zaken zich tot elkaar verhouden. Dhr. van Buitenen zegt dat ervoor gewaakt moet worden dat er meer aandacht aan de witte fraude gegeven wordt dan aan zwarte fraude, alleen omdat deze makkelijker opspoorbaar zou zijn. Voorts heeft hij behoefte aan inzicht in wie toegang heeft tot welke bestanden en hoe de koppeling van bestanden er in de praktijk uitziet. Tenslotte is hij van mening dat de aangiftegrens een arbitraire zaak blijft. Wat hem betreft moet er sprake zijn van een menselijke maat waar dat mogelijk is, maar hard waar dat nodig is. Hij informeert tot slot naar de achtergrond van het optrekken van de aangiftegrens. Mw. Voogel refereert aan een onderzoek dat zou worden gehouden naar de vraag in welke categorieën de mensen zich bevinden die zo ongeveer levenslang aan hun fraudeschuld moeten afbetalen. Zij vraagt waar de resultaten van dit onderzoek blijven. Uit het verslag concludeert zij dat niet het aantal fraudeurs is opgelopen, maar dat de fraudebedragen hoger zijn geworden. Zij vraagt hoe dit komt. In dit licht begrijpt zij niet goed dat de conclusie ’de stijging van het bedrag aan opgevoerde fraudevorderingen geeft aan dat er op het gebied van de opsporing van fraude goede resultaten geboekt worden ‘ wordt getrokken. H.i. is het net andersom. De uitleg op blz. 21 over de samenwerking met de politie kwam bij mw. Voogel als iets nieuws over. Zij wil hier dan ook graag een reactie op. Ook informeert zij naar de wijze waarop de opsporing bij verdenking van een strafbaar feit in z’n werk gaat. Aangezien de politie met een capaciteitstekort kampt vraagt zij zich af in hoeverre de politie erop toegerust is om opsporingen te verrichten. Tot slot zegt zij het idee te hebben dat Den Haag, mede gezien de gisteren in de media gepubliceerde cijfers, erg goed haar best doet als het gaat om de bestrijding van fraude. Dhr. Hartman is van mening dat de dienst er goed in slaagt datgene aan te tonen dat administratief aantoonbaar is. Daar waar het gaat om het aantonen van administratief niet-aantoonbare zaken, geldt, dat je al gauw gaat werken met tips. In de bestrijding van fraude is het z.i. ook vrijwel onmogelijk te vermijden dat inbreuk gemaakt wordt op de privacy van mensen. Dhr. de Jager wijst er wederom op dat een groot aantal van de mensen met een uitkering noodgedwongen bij moet verdienen om verzekerd te zijn van een inkomen. Uitkeringen zijn dus over het algemeen z.i. te laag. Dhr. Schelberg is van mening dat vorige spreker een onlogische redenering maakt. Als mensen die een uitkering ontvangen bijverdienen, blijkt dat ze dus wel kunnen werken. Deze mensen moeten een baan zoeken en hebben in feite geen recht op een uitkering, laat staan op een nog hogere uitkering. Mw. van Driel sluit zich voor een groot deel aan bij het betoog van de fractie D66. Zij heeft de indruk dat Den Haag het goed doet gezien in het landelijk perspectief. Het praktijkvoorbeeld quick-scan op blz. 12 bevestigt dat cliënten inzage moeten geven in al hun rekeningen. Zij vindt dit onnodig en vraagt in dit verband hoe het staat met de rechterlijke uitspraak dat cliënten juist geen inzage hoeven geven in hun bank- en giroafschriften. Dhr. Daskapan vindt dat een uitkering niet bedoeld is als alternatief op werk en ook niet als aanvullend inkomen op werk, maar wel voor mensen die het echt nodig hebben. Hierin moeten we z.i. zuiver blijven. Het is dus belangrijk de fraudeproblematiek effectief aan te pakken. In de actuele situatie treedt vervuiling op, ook op de arbeidsmarkt. De neiging van mensen om te werken en tegelijkertijd een uitkering te genieten groeit omdat het klimaat daartoe meer aanleiding geeft dan in het verleden (m.n. gezien de krappe arbeidsmarkt). Dhr. Daskapan vindt dat de fraudebestrijding in de gemeente Den Haag nog effectiever kan. Hij mist een fundamentele aanpak van de oorzaken. Tot slot moet er z.i. wel voor gewaakt worden dat niet elke bijstandsgerechtigde gezien wordt als mogelijk fraudeur. N.a.v. de berichtgeving in de media zegt de voorzitter er aan te hechten allereerst goed naar het betreffende onderzoek te willen kijken op het moment dat dit is afgerond. Hij heeft moeite met het feit dat informatie naar buiten is gebracht terwijl het onderzoek
8
nog niet is afgerond. Bovendien moet z.i. te allen tijde voorkomen worden dat je mensen de suggestie opdrukt generiek geeft dat er sprake zou zijn van een hoge mate van fraude. Het beeld dat naar aanleiding daarvan ontstaat is dat velen in de bijstand zich schuldig zouden maken aan enige vorm van fraude. Voorts constateert hij uit de bijdragen van de leden dat een ieder van mening is dat frauderen gewoonweg niet mag en niet kan. Men is het er voorts over eens dat een uitkering geen alternatief voor werk is en evenmin een aanvulling op een inkomen uit werk. De voorzitter vervolgt dat fraude iets van alle tijden is en dat door uiteenlopende groepen mensen gefraudeerd wordt. We moeten echter niet de illusie hebben dat we op zulke fundamentele oorzaken daarvan de vinger weten te leggen zodat fraude in z’n totaliteit uitgeroeid kan worden. V.w.b. de hoogte van het (fraude)bedrag waarboven je aangifte kunt doen bij het ministerie (dit is een landelijke regel) geldt dat de grens m.i.v dit jaar is opgetrokken van f 6000,-- naar f 12.000,–. Het OM is niet ontvankelijk voor bedragen onder die grens. Hij wijst erop dat de grens voor frauderende belastingplichtigen op f 25.000,-- ligt. Hij kan zich dan ook voorstellen dat er in de Tweede Kamer een discussie gaande is naar de harmonisatie van deze grenzen, m.a.w.: ‘gelijke omstandigheden, gelijke maatregelen’. Het landelijk inlichtingenbureau richt zich op witte fraude. Dat zal het z.i. wellicht nog beter mogelijk maken om via administratieve systemen achter gevallen van zwart werk te komen. Als gemeente worden we afgerekend in het kader van de uitvoering van de Algemene Bijstandswet. Daarnaast gaat het ministerie steeds meer benchmarken in de toepassing van allerlei regels. Zo zijn we onlangs geconfronteerd geweest met de benchmarking van de toepassing van de Wet BMTI. Hieruit is gebleken dat de gemeente Den Haag t.o.v. andere (grote) gemeenten deze wet in ruime mate toepast. Onder het Boeten vallen zaken die te maken kunnen hebben met fraude en het verstrekken van onjuiste informatie en onder Maatregelen vallen vraagstukken in de trant van: ‘ben je wel genoeg ontvankelijk voor maatregelen gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt. Duidelijk moet zijn dat onze gemeente daar vooral niet te terughoudend in is. De voorzitter benadrukt richting dhr. Chandoe dat indien er extra menskracht beschikbaar wordt gesteld door de Rijksoverheid, we niet zullen nalaten deze in te zetten in het Haagse. V.w.b. het werken met anonieme tips zegt de voorzitter dat we er niet terughoudend mee omgaan maar wel zorgvuldig. Wij zijn dus ontvankelijk voor tips, maar gaan zorgvuldig na hoe deze gebruikt kunnen worden om te vermijden dat mensen ten onrechte in een positie terechtkomen waarin zij niet horen. Als het gaat om de vraag over de afbetalingstermijn van het debiteurenbeleid zegt hij het volgende. Het debiteurenbeleid zoals inmiddels is vastgesteld kan pas ingevoerd worden vanaf 1 juli 2001, tengevolge van capaciteitsproblemen bij de dienst. De evaluatie daarvan kan daardoor ook pas dan opgenomen worden. De vraag ‘wat betekent het debiteurenbeleid concreet voor mensen wanneer ze tientallen jaren zouden moeten aflossen op hun vorderingen’ is z.i. op termijn een discussie waard. Dhr. Schelberg informeert naar de hoogte van het deel dat van de f 9 mln (voor dit jaar en de f 13 mln voor het volgende jaar) terugvorderbaar is. Dhr. van Someren zegt dat het bedrag van f 5,8 mln dat in het jaarverslag genoemd wordt niet gerelateerd kan worden aan de betreffende vordering van dit jaar, maar dat dit wel ongeveer het bedrag is dat jaarlijks binnenkomt op het totaal uitstaand saldo. De voorzitter zegt dat de verklaring van de verhoging van het fraudebedrag gevonden kan worden in het succesvol opereren op dit punt door de dienst en niet uit het omgekeerde, nl. dat de dienst teveel zou hebben laten liggen op dit punt. Op het punt van de opsporing werkt de politie nauw samen met de dienst SZW, zeker daar waar de medewerkers van de dienst bepaalde bevoegdheden niet hebben die de politie wel heeft. Richting mw. Voogel zegt hij dat dit iets anders is dan het inschakelen door de politie van het OM als het gaat om een fraudevermoeden die de grens van f 12.000,-- overstijgt. Op dat moment komt de politie opnieuw aan bod. De voorzitter zegt tot slot de laatste opmerking van dhr. Daskapan te kunnen ondersteunen. I.a.o. de vraag van dhr. Van Buitenen benadrukt dhr. Van Someren dat het afleggen van huisbezoeken wel degelijk heel waardevol is. Tijdens deze bezoeken kunnen eventuele vermoedens weggenomen worden alsook tips worden nagegaan. Tevens komt onjuist verstrekte informatie over bijvoorbeeld de gezinssituatie op die manier vaker aan het licht.
7. Rijksbijdrage Antillengemeenten Omwille van de tijd wordt dit onderwerp doorgeschoven naar een volgende commissievergadering.
8. Sluiting De voorzitter dankt de aanwezigen en sluit de vergadering.
9