KENNIS- EN EXPERTISECENTRUM
Secretariaat: Adres: Lichtboei 17 Plaats: 9501 KK Stadskanaal Telefoon: +31 – (0)599 – 850 630 Telefax: +31 – (0)84 – 737 48 09 E-mail:
[email protected] Internet: www.energietransitie.eu
De Gemeenteraden en Colleges van Burgemeester en Wethouders van de Veenkoloniale gemeenten
Uw kenmerkt
Datum uw brief
Kenmerk
Datum
20150226.001
26 februari 2015
Betreft: energieparken
Weledelgestrenge heer/mevrouw,
Door recente ontwikkelingen binnen de regio Veenkoloniën worden wij benaderd door burgers. Om herhaling in reacties te voorkomen of dat informatie niet goed door derden wordt verwoord, acht ik het van belang u collectief te informeren. VOORAF Wij zijn is onafhankelijk. Er is geen sprake van belangen in welke vorm dan ook. Met distantie kijken wij naar het vraagstuk van de energietransitie en geven wij – gevraagd en ongevraagd – advies aan overheid, bedrijven, organisaties en burgers. Op deze wijze kan een ieder zijn eigen ambitie vorm en betekenis geven, al dan niet stapsgewijs. Dat is mede mogelijk door kennis te hebben over de voortgang en resultaten binnen het proces van onderzoek en ontwikkeling. Hierdoor kan op een beheerste wijze uitvoering worden gegeven aan energietransitie, om tot gewenst resultaat te komen. De noodzaak van dit centrum komt voort uit het feit dat ten aanzien van het beleid in het algemeen en specifiek ten aanzien van bepaalde oplossingen de informatie niet altijd helemaal juist of volledig is, zowel van voor- als van tegenstaanders van dat beleid en/of van een specifieke oplossing. Dankzij onze volledige onafhankelijkheid vervullen wij een unieke en waardevolle rol. AANLEIDING De aanleiding dat het centrum wordt benaderd heeft te maken met uw voornemens om na te gaan of er een passend alternatief is voor de beoogde 50 windmolens in uw gebied, goed voor een opgesteld vermogen van 150 MW. Dat alternatief is een park met zonnepanelen met hetzelfde opgesteld vermogen. REACTIE Naar aanleiding van vragen en opmerkingen kon slechts globaal naar deze twee initiatieven worden gekeken. De bevindingen zijn verwoord in bijlage 1. Daarin geven wij afsluitend suggesties om tot een andere aanpak te komen.
Ook in deze kwestie blijkt dat er kanttekeningen geplaatst kunnen worden bij de inbreng van zowel voorals tegenstaanders bij de verschillende mogelijkheden. Binnen de Sociaal Economische Raad (SER) zijn hierover verontrustende woorden uitgesproken en is in het kader van het Nationaal Energie Akkoord een feitencheck beschikbaar gesteld. Deze feiten zijn leidend voor alle overheidsorganisaties. AANBEVELING Het is raadzaam om tot een visie en strategie te komen voordat er keuzes worden gemaakt en om bij het maken van keuzes meerdere opties te overwegen. Immers, er zijn meer scenario’s mogelijk, mede door andere technische concepten en door scenario’s te combineren, VOORSTEL Het voorstel is, om binnen dit gebied een taskforce te vormen. Hierbij is het centrum bereid u met raad en daad bij te staan. UITNODIGING In de lijn van bedoeld alternatief worden in uw gebied de gemeenten, bedrijven, organisaties en burgers uitgenodigd om financiële middelen bijeen te brengen voor onderzoek en ontwikkeling (bijlage 2) en om via deze weg en binnen uw gebied de economie een impuls te geven en de werkgelegenheid te stimuleren. TOT SLOT Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Uiteraard ben ik bereid één en ander toe te lichten.
Hoogachtend,
Auke ten Hoeve
Bijlage 1
BEVINDINGEN
Aan ons is informeel de optie voorgelegd om in de Veenkoloniën een park met zonnepanelen te realiseren met een opgesteld vermogen van totaal 50 MW, dit ter vervanging van beoogde 50 windmolens met hetzelfde vermogen.
INHOUD Deze notitie bestaat uit de volgende onderdelen: - Afbakening - Aanleiding - Conclusie - Reden - Toelichting - Resumerend - Nadere beschouwing met varianten - Afsluitend advies
1 AFBAKENING Het dossier, zoals dat aan ons is voorgelegd, noopt ons tot een vergelijking tussen alleen enerzijds een winmolenpark en anderzijds een zonnepark. Dat is een te beperkte benadering. Waar mogelijk benaderen wij het breder dan alleen deze twee opties.
2 CONCLUSIE Als het gaat om het thema Energie kunnen afwegingen alleen gemaakt worden vanuit een internationaal en nationaal perspectief. Lokale belangen zijn hieraan ondergeschikt. Wel zijn binnen deze context op lokaal- en regionaal niveau scenario’s denkbaar. Om tot een weloverwogen aanpak te komen, is het wenselijk om meerdere scenario’s te bekijken en desgewenst worden deze gecombineerd. De huidige benadering is beperkt van aard.
3 ADVIES De beide opties zonnepark en beoogd windmolenpark leiden tot bedenkingen. Daarom is ons advies om te kiezen voor een andere benadering. Nader onderzoek hoeft dan ook niet gericht te zijn op de haalbaarheid van deze twee opties. Dit onderzoek richt zich op andere varianten. Wij adviseren om hiervoor een begeleidingscommissie samen te stellen met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, belangenorganisaties en relevante marktpartijen en beleggers als het gaat om deze parken. Een gezamenlijk initiatief, waarbij financiële consequenties zijn afgedekt, heeft landelijk meer impact.
4 REDEN Aan deze conclusie ligt een aantal redenen aan ten grondslag.
4.1 Domeinen Binnen de politiek-maatschappelijk arena zijn de volgende domeinen speerpunten van het beleid: - zorg (op gemeentelijke niveau) - ruimte (op provinciaal niveau) - energie en voedsel (op nationaal niveau) Voor het maken van keuzes bij nationale thema’s zijn internationale en nationale ontwikkelingen en beleid bepalend.
4.2 Thema Energie De Rijksoverheid heeft redenen om de komende decennia een transitie te laten plaatsvinden. Dat proces is al begonnen. Dit is een open proces. Het is bekend dat de energiemarkt te maken krijgt met ingrijpende vraagstukken, namelijk: hoe voldoen we aan de energievraag op termijn? Hierbij is de toekomst niet in detail voorspelbaar. Wel moeten we rekening houden met bepaalde gegevens. Gaandeweg geven we vorm en betekenis aan een nieuwe realiteit. De oplossingen die dan passend zijn, zijn oplossingen die we nu nog niet kunnen beseffen. Wel weten we dat dit open proces een stimulans is voor onderzoek en ontwikkeling om tot nieuwe oplossingen te komen. De resultaten daarvan zijn niet te plannen. Dat lukt wel door de urgentie hieraan te geven. Dat proces is in een stroomversnelling gekomen door maatschappelijke effecten bij winning van natuurlijke grond- en brandstoffen en door geopolitieke ontwikkelingen. Hierdoor is de marge afgenomen om lokaal (snel) tot maatwerkoplossingen te komen.
4.3 Thema Voedsel Door geopolitieke ontwikkelingen is de voedselvoorziening minder vanzelfsprekend dan gewenst en in actualiteit toegenomen. Hierdoor kan herwaardering plaatsvinden van de binnenlandse voedselvoorziening die in omvang toeneemt. Dit vraagt om terughoudendheid bij het herbestemmen van agrarische gronden. Dat vraagstuk heeft een extra dimensie gekregen vanwege de inzet van agrarische gronden bij het energievraagstuk. Hierdoor neemt de noodzaak verder af om deze gronden in te zetten voor doeleinden die minder passend zijn.
4.4 Milieubalans Onder meer zonnepanelen en windmolens zijn waardevolle instrumenten om energie op te wekken. Maar om daartoe te komen, zijn handelingen nodig (net als bij andere goederen), waardoor de milieubalans bij aanvang niet positief is. Wel kan deze gaandeweg positief worden. Het steekt nauw om deze balans niet negatief te laten zijn en blijven.
5 TOELICHTING Deze redenen worden nader toegelicht. 5.1 Algemeen Aan de optie zonnepark ligt een bepaald concept ten grondslag dat niet nieuw is en in Zuidelijke landen wordt toegepast. Dit geldt ook voor het concept dat ten grondslag ligt aan winmolenparken, zowel in Zuidelijke als Noordelijke staten.
De bedoelde projecten zijn inspirerend en leerzaam. Dat wil nog niet zeggen dat deze concepten 1-op1 gekopieerd kunnen worden. Per situatie vraagt dit om nadere overwegingen. Immers, de klimatologische, geologische en geografische situatie is anders. De ervaringen tot nu toe in Nederland zijn dat zonneparken technisch goed functioneren, maar financieel onvoldoende rendabel zijn. Dit in tegenstelling tot windmolenparken. Hiermee kan (nog) geen uitspraak over de toekomst worden gegeven. Op dit moment kunnen we alleen besluiten nemen op basis van nu beschikbare techniek. Dit wil zeggen dat zonneparken in landen als Nederland alsnog aangevuld moeten worden met één of meer windmolens, afhankelijk van het opgesteld vermogen. Door de combinatie zijn deze parken alsnog rendabel. Wel zijn parken met alleen windmolens nog financieel rendabeler.
5.2 Thema Energie In de komende tijd ligt het accent op het ondervangen van het gasaandeel binnen het energiehuishouden (tabel 1). Daarna ligt de focus op het ondervangen van het aandeel olie en kolen. Immers, de natuurlijke voorraden zijn niet onuitputtelijk. Zo komt de komende tijd het einde in zicht van de Nederlandse gasvoorraad. Dat proces is in een hoger versnelling gekomen door: - beperken en terugdringen van maatschappelijke effecten bij de winning van gas in Nederland - geopolitieke ontwikkelingen
Gas Kernenergie Overige (zonne-, wind-, hydro- en bio-energie)
44% 1% 4%
Olie Kolen
39% 12%
TOTAAL
100%
Tabel 1, Energie-aandeel (2013)`
5.2.1 Beleidsaanpak De beleidsaanpak op nationaal niveau is alleen leidend bij investeringskeuzes en –besluiten. Door middel van het Nationaal Energie Akkoord is er houvast om tot deze keuzes en besluiten te komen. Op basis van een lange-termijnaanpak is er sprake van consistentie. Zonder beleidscontinuïteit is uitvoering geven aan beleid met private middelen niet mogelijk. Deze aanpak is gericht op het voldoen aan de energievraag. Deze vraag wordt alleen anders beantwoord. Dit door enerzijds de vraag te reduceren, wat mede mogelijk is door demografische ontwikkelingen en door middel van nieuwe en energiezuinige technologie en gedragsbeïnvloeding. Anderzijds wordt deze vraag beantwoord door nieuwe of andere energiebronnen aan te wenden en door met andere landen samen te werken. Een deel van de oplossing is elders te vinden en daar te benutten.
Voorbeelden van internationale samenwerking zijn vanuit Nederlands perspectief : - het koppelen van nationale netwerken en uitbreiding van dat internationaal netwerk, waardoor over en weer overschotten en tekorten geslecht kunnen worden - Europese afspraken over energieopwekking, waaronder waterkrachtenergie uit Noorwegen - op lange termijn waterstofgas (als energiedrager en geproduceerd met behulp van zonneenergie en eventueel kernenergie) uit het nabije Oosten, Afrika en – bij voorkeur – uit ZuidEuropese landen Wanneer kernenergie wordt ingezet, kan de productie van waterstofgas meer in eigen huis plaatsvinden. Het schaalniveau hierbij is in Nederland te klein, waardoor kernenergie op termijn met name een rol krijgt voor de energielevering voor industriële activiteiten. Voor levering van waterstofgas zal Nederland in belangrijke mate gaan samenwerken met andere landen die daartoe beter uitgerust zijn en in andere omstandigheden verkeren. 5.2.2 Economisch belang Landen die (ook) eigen bronnen hebben, hebben een minder zwakke economie. Het vervangen van het gasaandeel door andere energiebronnen is dan ook gericht op het zoveel mogelijk deze eigenstandigheid van het land te borgen en niet teveel afhankelijk te zijn en te worden van (paar) andere landen. Hierbij wordt opgemerkt dat Nederland een lange traditie heeft van het zoveel mogelijk in eigen energie te voorzien, zoals toentertijd turf, later kolen en recent aardolie en vooral aardgas. Door deze positie werd Nederland welvarend. Prioriteit is om deze welvaart te verankeren. Daaraan zijn lokale belangen ondergeschikt. De eerste stappen zijn gezet. Het effect daarvan is, dat anno 2015 5% van de energiebehoefte wordt gedekt door windenergie. De komende tijd neemt dat aandeel zonne-, wind- en hydro-energie verder toe. Hierdoor is er meer beleidsruimte om de gasproductie in eigen land neerwaarts bij te stellen vanwege maatschappelijke effecten van deze productie. Tegelijk is de noodzaak groot om door te gaan met gasproductie. Immers, door middel van een lagere gasproductie kan Nederland langer gebruik blijven maken van de nog beschikbare natuurlijke voorraad gas en dit meer doelgericht inzetten. 5.2.3 Speerpunt Bij de thema’s Energie en Voedsel wordt er binnen de scenario’s, waarmee investeerders, beleggers en nationale overheden werken, rekening gehouden met twee ontwikkelingen respectievelijk onzekerheden. De eerste ontwikkeling is dat natuurlijke voorraden met brandstoffen voor de komende tijd theoretisch voldoende aanwezig zijn, maar geologisch niet goed te bereiken zijn. Winning brengt hoge bedrijfskosten en maatschappelijke kosten met zich mee. Met andere woorden, voorraden zijn om geopolitieke redenen niet of moeilijk te benaderen zijn. In de tweede plaats: Nederland exporteert, maar importeert ook voedsel. Door middel van samenwerking en handel zijn landen complementair in de voedselvoorziening en is er een gevarieerd aanbod. Echter, China kocht in andere landen - waaronder in Oost-Europa - akkerbouwland op om de voedselvoorziening in eigen land veilig te stellen. Hierdoor zijn deze landen niet of minder complementair. Dat raakt ook de voedselvoorziening in andere landen. Ook Nederland zal nagaan hoe eigen productie op peil blijft en voor binnenlands gebruik uitgebreid kan worden. In het licht hiervan ligt er ander accent bij natuurontwikkeling en bij bepaalde vormen van bio-energie. In het licht hiervan is voor de agri-foodsector een ander business-model ontwikkeld. Door middel van energieopwekking uit zon, wind en biomassa kunnen de bedrijfskosten binnen agrarische bedrijven sterk worden gereduceerd, met 50 tot 60%. Hierdoor behouden deze bedrijven internationaal gezien een goede concurrentiepositie en blijven tegelijk de voedselprijzen voor de consument in eigen land beheersbaar.
Er is momenteel onzekerheid omtrent deze aanpak binnen de Veenkoloniën. Het verdienmodel is verschillend bij of wind- of zonne-energie of een combinatie hiervan. Uit het oogpunt van investeerders en beleggers is het belangrijk dat het maximale wordt bereikt bij deze modellen. Een stijging van de voedselprijzen gaat ten koste van het besteedbaar inkomen van burgers en raakt de reële economie. 5.2.4 Voorwaarde In nationaal beleid wordt één voorwaarde absoluut voorop gesteld: dat op een minimaal niveau sprake is van 24/7 stabiel aanbod van energie gelet op de energievraag. Bij die ene randvoorwaarde gaat het om het algemeen belang. De economie is daarbij gediend. Windmolens worden ingezet om daaraan te voldoen. Alternatieve plannen voor windmolens worden dan ook aan deze ene voorwaarde getoetst. Het vervangen van de beoogde windmolenpark door een zonnepark, maakt dat de Rijksoverheid genoodzaakt is om elders een oplossing te vinden voor een minimaal niveau van stabiel aanbod. Vooralsnog is dat niet aanwezig, tenzij dat binnen de desbetreffende regio wordt aangereikt door de lagere overheden (provincie en gemeenten) en niet tot vertraging leidt.
5.3 Energieparken Zoals het dossier aan ons is voorgelegd, is het onontkoombaar om tot een vergelijking te komen. Dit om enig beeld te krijgen wat er gaande is. 5.3.1 Algemeen Initiatiefnemers kunnen geïnspireerd raken door voorbeelden in binnen- en buitenland. Het is raadzaam daarvan gedegen kennis te nemen. Immers, andere situaties kunnen niet zonder maar 1-op-1 worden gekopieerd. Immers, de context is overal weer anders. Zo hebben landen met een woestijn (zoals de VS) een betere uitgangspositie voor het realiseren van een park met zonnepanelen. Op plaatsen waar te weinig wind waait, is de noodzaak daartoe ook groter. In Nederland zijn de klimatologische en geografische omstandigheden anders, wat leidt tot andere afwegingen. In Europees verband wordt dit onderkend. De conclusie is, dat in Zuidelijke staten het accent komt te liggen op zonne-energie en Noordelijke staten op windenergie. Dit is niet meer dan een algemeen geformuleerde conclusie, het zijn geen afspraken of hard beleid. Immers, door middel van innovatie kunnen alsnog andere soorten oplossingen ontstaan. 5.3.2 Ruimtelijk aspecten Ook investeerders en beleggers zijn maatschappelijk gedreven rechtsvormen. En, dan is er voor hen een noodzaak om een nadere afweging te maken in verband met maatschappelijk- en milieurendement. Het gaat in onderhavig geval om een type windmolen met een opgesteld vermogen van 3 MW per stuk. Omdat te compenseren zijn er 17.777 zonnepanelen nodig. Al naar gelang de opstellingshoek van deze panelen is hiervoor ruwweg vijf hectare (50.000 m2) grondoppervlak nodig.
Het kenniscentrum maakt gebruik van ervaringscijfers van bestaande projecten. Hierbij zijn de gegevens genomen van vergelijkbare projecten, maar daarmee nog niet van vergelijkbare omstandigheden. Bijvoorbeeld, de jaarproductie van Zonnepark Ouddorp aan Zee met 2.900 PV-panelen bedraagt afgerond 0,9 miljoen kWh. De jaarproductie van een 3 MW windturbine op Goeree-Overflakkee is 10 miljoen kWh. Ter vervanging van 1 windturbine zijn hier (10 / 0,9) x 2900 = 32.200 panelen nodig, een oppervlakte van 9 hectare. De hoeveelheid zonneschijn is in dit deel van Nederland het hoogst (bron: KNMI). In die zin zijn de berekening in deze notitie te optimistisch. Hierdoor kan er een verschil bestaan van factor 1,5 tot 2.
Om 50 van deze molens te vervangen is een totaal oppervlak nodig van 278 hectare, een equivalent van ruwweg 556 voetbalvelden, voor het plaatsen van van 888.850 panelen. De eerste 1,5 hectare is door middel van particulier initiatief gerealiseerd in 2e Exloërmond met een omvang van 4.700 panelen, een dekking van ongeveer 0,5%. Met andere woorden, voor dekking zijn nog 199 (200 min deze ene) van deze projecten nodig. Dat kan bijvoorbeeld op plaatsen met knooppunten van wegen.
Een windmolen van 3 MW levert in het binnenland ruwweg 4 miljoen kWh per jaar. Een zonnepaneel levert gemiddeld 900 kWh per kWp per jaar. Een zonnepaneel heeft een gemiddelde waarde van 250 Wp. Per te vervangen windmolen zijn er 17.777 panelen nodig ((4.000.000 ./. 900) ./. 250 Wp). Bij 50 windmolens van dit type is dat 888.850 panelen. Per kWp is tussen 10 en 15 m² grond nodig (gemiddeld 12,5 m² omdat de panelen op voldoende afstand van elkaar moeten worden opgesteld om slagschaduw te voorkomen en onderhoud gepleegd kan worden) al naar gelang de opstellingshoek. Ter vervanging van de 50 windmolens met elk een vermogen van 3 MW, is het benodigde grondoppervlak ongeveer 2.777.500 m² ((50 * ((4.000.000 ./. 900) ./. 250 Wp) * 12,5 m²) respectieveljk 278 hectare ten behoeve van 888.850 panelen. Het benodigde oppervlak voor een windmolen binnen een agrarische omgeving kan klein worden gehouden (ruim gemeten 900 m²), tot aan de voet van de windmolen zijn landbouwactiviteiten mogelijk. Hierdoor is 45.000 m² (45 hectare) agrarisch grond nodig voor 50 windmolens. Bij kleinere windmolens (bijvoorbeeld 1 MW) kan dit minder zijn, bij grotere windmolens (bijvoorbeeld 6 MW) kan dit iets meer zijn. Wanneer deze panelen rechtop onder een hoek van 450 worden geplaats in een lint (bijvoorbeeld, langs de randen van bestaande akkers en op plaatsen waar geen sprake is van schaduw of die schaduwvrij gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld in combinatie met geluidswallen langs wegen) moet er een afstand overbrugd worden van 889 kilometer bij een afgeronde breedtemaat van 1 meter per paneel. De afstand Gieten-Emmen is 30 km. Dit betekent 30 keer een rij langs deze route. De afstand Emmen-Gieten-Veendam is 47 km. Dat betekent 19 keer een rij. En, bij de afstand EmmenGieten-Veendam-Stadskanaal-Ter-Apel-Emmen (120) betekent dit 8 rijen.
Wanneer het voorbeeld in 2e Exloërmond wordt gekopieerd, dan is er nog iets meer grondoppervlak nodig voor deze 888.850 panelen, te weten 284 hectare. Deze plus heeft te maken met de voorwaarden in de Omgevingsvergunning.
Een perceel kan op basis van een Omgevingsvergunning in gebruik worden genomen voor een zonnepark of voor het plaatsen van een windmolen. Binnen de huidige provinciale regelingen in Nederland zijn windmolens tot een hoogte van 40 meter mogelijk. In verband met landschappelijke effecten is er terughoudend bij zowel windparken als zonneparken. Om het project in 2e Exloërmond is een traject van een jaar doorlopen om tot een Omgevingsvergunning te komen. Om medewerking te verkrijgen worden de panelen nagenoeg platgelegd en daarmee uit het zicht mede door middel van lage begroeiing rondom het veld met panelen. Door deze aanpak is 2 tot 3% meer grondoppervlak nodig.
Kijkend naar het oppervlak van de gemeenten in de Veenkoloniën dan is een beperkt percentage van dat grondgebied nodig. Hierdoor zijn deze 200 projecten (cijfermatig) mogelijk. In werkelijkheid ligt dat percentage hoger, aangezien een groot deel van het gemeentelijke oppervlak al een bestemming heeft voor wonen, werken, natuur, agrarische doeleinden, verkeer en vervoer. De ruimte is te vinden door herbestemming van gronden met een agrarische bestemming.
In deze berekening is geen rekening gehouden met het beoogde windmolenpark nabij Veendam. Ook gaat het in dit dossier alleen om het Drentse deel van de Veenkoloniën. Dot vanwege het signaal van de provincie Groningen om terughoudend te zijn bij zonneparken binnen deze provincie.
Gemeente Emmen Borger-Odoorn Aa en Hunze Pekela Veendam Stadskanaal Vlagtwedde TOTAAL Zonnepark
Oppervlak (km²) 346,3 277,9 278,9
903,1 (100%) 2,8 (0,3%)
Oppervlak (km²) 346,3 277,9 278,9 50,2 78,7 119,9 170,6 1.322,5 (100%) 2,8 (0,2%)
Bron: CBS (2013)
Waar deze opwekking buiten het territorium van de agrarische bedrijven gaat plaatsvinden, is er wel een oplossing nodig waardoor deze bedrijven structureel de bedrijfskosten kunnen drukken zodat voedsel beschikbaar blijft tegen aanvaardbare prijzen. 5.3.3 Ecologische voetafdruk Bij het maken van een afweging gaat het ook om de ecologische voetafdruk. Bij een windmolen is deze gunstig ten opzichte van zonnepanelen (uitgedrukt in massa per MW). Het gaat hier om het materiaalgebruik. Hierbij benadrukken wij dat deze massa bij zonnepanelen volledig vervangen moet worden na afloop van de technische levensduur van 25 jaar. Dit geldt niet voor windmolens. De tussentijdse investeringen zijn bij een windmolen gering, terwijl deze voor vele decennia geplaatst kan worden. In die zin is de levensduur van een windmolen in principe oneindig. Dit is een doorslaggevende reden bij een beleids- en investeringskeuze.
De grootste windturbine, 6 MW van Siemens, weegt 360 ton voor de mast plus 25 ton per rotorblad, totaal 435 ton exclusief fundering. Een mast van 3MW komt uit op ongeveer 250 ton. Bij vervaging door 17.777 zonnepanelen (20 kg per paneel) komt de massa uit op minimaal 356 ton aan massa. Bij 50 windmolens is dat een besparing van minimaal 5.300 ton bij aanvang. Bij zonnepanelen moet deze massa opnieuw geproduceerd worden. Gedurende een periode van 45 jaar is het verschil qua ecologische voetafdruk significant en daarmee ook het financieel rendement. In werkelijkheid is de massa bij grondgebonden zonnepanelen groter. Zonnepanelen zijn uitstekend om aangebracht te worden op schuine daken. De massa van de bijkomende materialen is lager. Deze massa neemt toe wanneer de panelen schuin worden opgesteld op een plat dak en neemt verder toe als deze panelen schuin worden opgesteld op de grond. Hiertegenover staat dat de installatiekosten (per MW opgesteld vermogen) bij grondgebonden panelen lager is dan bij montage op een dak.
Per 20 jaar wordt bij een windmolen de kop met de rotorbladen vervangen. Dit wil zeggen, de mast (250 ton) blijft bestaan. De kop en de bladen kunnen na een grote onderhoudsbeurt worden herplaatst waarmee deze molen ook weer up-to-date is qua techniek. Deze werkzaamheden kunnen veilig aan de grond plaatsvinden.
Onderdelen die vervangen worden en niet opnieuw gebruikt kunnen worden, worden gerecycled. Het verlies aan massa gedurende de levenscyclus van een windmolen is nihil. Ook dat is een doorslaggevend argument bij een beleids- en investeringskeuze. Zonnepanelen bevatten veel waardevolle materialen zoals aluminium, zilver en silicium. Door zonnepanelen te recyclen is het mogelijk om tot 90% van alle materialen terug te winnen en voor hergebruik geschikt te maken. Zonnepanelen komen volledig voor recycling in aanmerking als ze aan de eind van hun economische of technische levensduur zijn, na ongeveer 25 jaar. Een omvormer gaat ongeveer 10 jaar mee. Productie is niet proper, milieu-uitstoot is onvermijdelijk. Dat geldt ook voor windmolens en zonnepanelen. Bepalend is de milieubalans gedurende de levenscyclus van een product. Gelet op de omstandigheden in Nederland is het CO2-verlies bij een nieuwe windmolen na 6 tot 7 jaar terugverdiend. Daarna is deze balans alleen positief. Bij zonnepanelen is dit minder gunstig. Ook dat is een doorslaggevende reden bij een beleids- en investeringskeuze. Opgemerkt wordt, dat de milieubalans bij zonnepanelen in Zuidelijke landen gunstiger is dan in Noordelijke landen zoals Nederland. De meeste onderzoeken zijn gebaseerd op situaties in zuidelijke staten. In Nederland is per kWh meer vierkante meter zonnepaneel nodig waardoor de milieubalans minder gunstig is, terwijl de milieubalans bij zonnepanelen in het zuiden al ongunstig is ten opzichte van windmolens in Nederland. En daar komt de vervanging van zonnepanelen elke 25 jaar nog bij. De levensduur speelt een rol bij deze balans. Het verschil significant is gunstiger voor een windmolen, Immers, de grootste deel van de massa per MW (de mast) blijft jaar-in-jaar-uit onaangetast, slechts een klein deel (kop en bladen) worden verplaatst voor groot-onderhoud. Dat CO2-verlies is binnen 2 tot 3 jaar al weer hersteld op een doorlooptijd van 20 jaar. 5.3.4 Investeringen Een ruwe benadering laat zien dat het realiseren van energieparken op basis van de gegevens in dit dossier een forse investering is. Omdat zonneparken kleinschalig zijn en door verschillende initiatiefnemers op verschillende plaatsen tot stand komen, is er weinig zicht op het totaal van deze investeringen. Op basis van de 50 windmolens is - elk met een opgesteld vermogen van 3 MW - en op basis van 17.777 panelen per windmolen, dan is het volgende indicatief aan te geven: - kosten beoogd windmolenpark: circa € 200 miljoen (indicatief) - kosten beoogd zonnepark(en): circa € 600 miljoen (indicatief) Wanneer de investeerders in de beoogde windmolens overstappen naar de bedoelde zonneparken, is er een tekort. Er zijn nog meer investeerders nodig. In elk geval mogen overheden deze rol niet op zich nemen. Een mogelijkheid is dat burgers en bedrijven in dit gebied medefinancier worden. Echter, daarmee worden uit deze huishoudens middelen onttrokken, middelen die dan niet meer beschikbaar zijn voor in de verduurzaming van hun woning of pand, terwijl de ecologische voetafdruk bij zonnepanelen op schuin dak kleiner is dan bij grondgebonden zonnepanelen. Het voorbeeld in 2e Exloërmond afgezet tegen de beoogde windmolens laat zien dat dergelijke projecten niet zonder investeerders mogelijk zijn. Bij deze investeerders is buitengewoon veel terughoudendheid waar expliciet landbouwgrond wordt ingezet. Dat dit in 2e Exloermond wel gebeurt, is eerder uitzondering dan regel. De betrokken investeerders zijn ‘niet gelukkig met deze opzet’. Bij windmolens valt dat binnen de voor investeerders aanvaardbare normen, voor een zonnepark gaat de voorkeur uit naar gronden die de bestemming hebben van een bouwkavel of voor openbaar groen of kavels die braak komen te liggen door verwijdering van vastgoed.
Bij het project in 2e Exloërmond wordt de grond verhuurd aan een externe partij. Dit is eenzelfde situatie als bij een windmolen. Deze externe partij plaatst de zonnepanelen, waarbij gebruik wordt gemaakt van SDE-subsidie zoals dat ook bij windmolens het geval is. Het project van deze partij wordt door beleggers gefinancierd. Gedurende 15 jaar is er sprake van een gegarandeerd financiële opbrengst, evenals bij windmolens.
Investeerders en beleggers kijken ook naar rendement. Het rendement in dezen wordt uitgedrukt in opbrengst (uitgedrukt in kWh) per geïnvesteerd euro. En, dan blijkt, dat het rendement van een windmolen (significant) hoger ligt dan bij een zonnepaneel, ook als er meerdere panelen in serie zijn geschakeld. Dit hebben wij proefondervindelijk vastgesteld. Bovendien zijn soortgelijke ervaringen elders in Nederland te vinden.
Mede bepalend is de omvang van de investering bij aanvang. Op basis van een gemiddeld energieverbruik per huishouden (3.000 kWh per jaar) is dat bij zonnepanelen ongeveer € 7.000 en bij een windmolen € 2.500 (op basis van winddelen). Dit staat los van een mini windmolen aan huis. Dit betekent (indicatief), dat bij - een windmolen sprake is van een ratio van 1,2 (3.000 kWh ./. € 2.500) - zonnepanelen sprake is van een ratio van 0,4 (3.000 kWh ./. € 7.000) In Nederland heeft een windmolen een opbrengst van 1.938kWh/kWp en zonnepanelen 890kWh/kWp. Dat inhoudt in dat een windmolen – in technisch opzicht – 2,18 keer zoveel energie produceert per geïnstalleerd vermogen en in financieel opzicht 3 keer zoveel. Vanuit deze ratio zijn er burgers die bewust niet kiezen voor zonnepanelen, ook al beschikken zij over het hiervoor benodigde dakoppervlak. Door middel van winddelen kunnen zij (indirect) zelfvoorzienend zijn. Voor burgers die helemaal of deels niet in staat zijn om voldoende zonnepanelen te plaatsen, is deze oplossing met windenergie dan ook een uitkomst. Hierdoor staan belangen van deze groep burgers tegenover die van omwonenden van windmolens. Daarbij kiest de Rijsoverheid nadrukkelijk voor de groep die zichzelf op deze wijze in energie wil voorzien vanuit het algemeen belang. Dat verschil is overigens beperkt van aard. Bijna de helft van de woningeigenaren heeft geen onoverkomelijke bezwaren bij de komst van een windmolen in de nabijheid (bron: Vereniging Eigen Huis). Dat beeld is niet veel anders in gebieden waar windmolenparken zijn geprojecteerd.
Hierbij speelt mee dat zonnepanelen gaandeweg goedkoper worden en kwalitatief beter. Zeer recent kwam een goedkoop doe-het-zelfpakket op de markt met standaard twee zonnepanelen die op een plat dak of balkon geplaatst kunnen worden en eenvoudig op het stopcontact aan te sluiten zijn. Dit systeem kan eenvoudig en goed koop met meer panelen uitgebreid worden. Deze kunnen ook in de tuin op de grond worden geplaatst. Daarmee creëren burgers hun een eigen zonnepark.. Dat hierdoor het rendement (zoals bij zonneparken en windmolens) niet onder druk komt te staan, wordt veroorzaakt door de gegarandeerde prijs gedurende 15 jaar. Daarna kan door nieuwe technologische ontwikkelingen een financieel probleem ontstaan. Bij zonnepanelen is de marge smaller dan bij een windmolen. Het rendement is dan afhankelijk van de olieprijs. Wanneer deze laag is, is de energieprijs ook laag en is het inkomen bij een zonnepark of windmolen ook lager. De verwachting is, dat te zijner tijd de olieprijs stijgt. Het exacte scenario is niet met zekerheid te voorspellen.
Ten gevolge van SDE-subsidie is het rendement bij een zonnepark 5 tot 6% en bij een windmolen 6 tot 7% (in tegenstelling tot berichtgeving waarbij een hogere percentage wordt genoemd). Door de recente olieprijsdaling op de wereldmarkt, zijn aandelen in zonneparken en windmolens afgewaardeerd met soms 25% in één jaar. De nieuwe aandelen die momenteel worden aangeboden zijn – naar ons oordeel – daarentegen ondergewaardeerd (ruwweg 9%) ten opzichte van de reële marktprijs.
6 RESUMEREND Het nationaal beleid is een hard gegeven. Het algemeen belang weegt zwaar. Stabiele energievoorziening is nodig. Stapsgewijs wordt daaraan vorm en betekenis gegeven. Daarbij gaat het om een mix van oplossingsmogelijkheden, maar de samenstelling van deze mix is niet vrijblijvend; het is geen kwestie van een ‘legosteentje’ inwisselen voor een andere. Nu staan er ongeveer tweeduizend windturbines op land die voorzien in 4% van de totale Nederlandse elektriciteitsbehoefte (diverse bronnen). De komende tijd worden meer windmolens gerealiseerd, zowel op land als op zee. Het huidige opgesteld vermogen van ongeveer 2.000 MW stijgt naar 6.000 MW in 2020. Daarbij gaat het om een minimum variant. Hierdoor is er geen ruimte om de omvang te verlagen. Wanneer elektrische mobiliteit toeneemt, is deze minimumvariant mogelijk niet voldoende, ondanks toename van het aandeel groene energie, onder meer van windmolens, zonne-energie en hydroenergie. Vooralsnog is daarop nog geen voorschot te nemen, aangezien de uitkomsten van onderzoek en ontwikkeling nog niet bekend zijn en binnen denktanks verschillende oplossingsconcepten worden verkend. Ook al zou de wens van de regio worden gehonoreerd, dan is plaatsing van de molens op lange termijn nog steeds niet uitgesloten, maar ook niet zeker. In die zin heeft de regio belang bij het stimuleren van bepaalde innovaties. Dat de wens van de regio (nog) niet wordt gehonoreerd, heeft te maken dat daarmee het probleem wordt doorgeschoven naar andere regio’s. Bovendien kunnen bewoners van regio’s met beoogde windmolenparken dezelfde wens gaan uiten. Hierdoor strandt het Rijksbeleid, terwijl de beleids- en tijdsruimte hiervoor niet aanwezig is. Binnen de mix met verschillende oplossingsmogelijkheden zijn windenergie en zonne-energie niet (deels) uit te sluiten. Deze oplossingen zijn complementair, mits met een bepaalde verhouding ten opzichte van elkaar. In Noordelijke landen is deze verhouding anders dan in Zuidelijke landen, rekening houdend met de ecologische voetafdruk en spaarzaam omgaan met zeldzame grondstoffen, technisch en financieel rendement. Hierdoor kunnen voorbeelden elders niet zomaar worden gekopieerd. In het licht hiervan ligt in landen als Nederland, binnen de mix zon en wind, het accent meer op windenergie. Zonne-energie is daarop aanvullend. In die zin bestaat terughoudendheid om alleen ruimte te geven aan een aanvullende voorziening, terwijl niets met de basisvoorziening wordt gedaan, ook omdat voor deze basisvoorziening nauwelijks alternatieven zijn.
Windenergie is een containerbegrip, binnen deze categorie vallen verschillende oplossingsmogelijkheden, waaronder windmolens. Voor wat betreft deze windmolens hebben deze – technisch en financieel gezien – een sterke positie ten opzichte van zonne-energie. Grote windmolens hebben meer pluspunten dan kleine.
opgesteld vermogen realisatiekosten (indicatief) ecologische voetafdruk oppervlak gehele vervanging gedeeltelijke vervanging milieubalans kWh per euro kWh per kWp
Windmolenpark 150 MW € 200 miljoen 12.500 ton massa 45 ha per 20 jaar 6-7 jaar 1,2 1.938
Zonnepark 150 MW € 600 miljoen 17.800 ton massa 284 ha per 25 jaar 9-10 jaar 0,4 890
Binnen deze mix is sprake van het zoveel mogelijk reduceren van de energievraag. Ook is sprake van een andere categorie oplossingen. Een aantal daarvan wordt regelmatig genoemd als ‘vervanging’ voor zonne-energie en met name windenergie (als het gaat om grote windmolens).
6.1 Bio-energie Ook dit is een containerbegrip en omvat verschillende oplossingsmogelijkheden, dit door verschillende innovaties en pragmatische keuzes door de energiesector. Door middel van monitoring van deze oplossingen in de harde praktijk, zijn ten aanzien van sommige van deze mogelijkheden stevige kanttekeningen geplaatst in de zin dat deze (structureel) een negatieve milieubalans hebben. Bij een aantal andere mogelijkheden is terughoudendheid ontstaan. Dat heeft niet met de meerwaarde van deze oplossing te maken in het kader van de energietransitie, maar met het feit dat dit het thema Voedselvoorziening (structureel) negatief raakt. Daarom vallen ook deze mogelijkheden weg. Dit leidt tot een lagere bijdrage van bio-energie binnen de energiemix. Dit moet opgevangen worden door oplossingen uit andere categorieën, zoals zonne- en windenergie.
6.2 Hydro-energie Ook hierbij gaat het om een categorie met verschillende oplossingsmogelijkheden, zoals waterkracht (stuwmeer), eb en vloed (zee) en waterstroming (beken en rivieren). In principe zijn die oude technische concepten die door middel van innovatie gemoderniseerd en daarmee verbeterd zijn. De inzet van deze technieken is binnen de Nederlandse context beperkt als het gaat om waterkracht door middel van stuwmeren. Wel maakt Nederland gebruik van stuwmeren in andere landen zoals België en Noorwegen, onder als buffer bij overtollige energie door het stuwmeer vol te pompen. Energie uit waterstroming is beperkt inzetbaar, maar wel te benutten. De stroming in de rivieren is sterk genoeg om daarvan gebruik te maken. Maar deze stroming is benedenloops onvoldoende krachtig om daarmee een groot aandeel te leveren aan het beantwoorden van de energievraag. Daarmee is deze oplossing onvoldoende (financieel) renderend. Er liggen wel waarschijnlijk kansen bij hydro-energie door middel van eb en vloed. Een eerste stap vindt plaats in de provincie Zeeland door middel van een getijdencentrale in de Brouwersdam. Overwogen wordt deze vorm van hydro-energie te combineren met windmolenparken op de Noordzee. Dit vraagt om nader onderzoek. Dat onderzoek kan pas van start gaan als deze windmolenparken (deels) zijn gerealiseerd. Want het plaatsen van windmolens op zee kan invloed hebben op de kracht van de bestaande stroming en daarmee op het effect van de te gebruiken turbines onder water, gemonteerd aan de voet van de windmolen. Onderzoek moet uitwijzen wat de bijdrage van deze energie kan zijn en met welke omvang in samenhang met de omvang van de investering.
In het kader van de discussie over nut en noodzaak van zonne-energie en met name windenergie - als het gaat om grote windmolens - is het opportuun om een voorschot te nemen op het uiteindelijk aandeel van hydro-energie binnen de totale energievoorziening. Deze vorm van energie wordt vooralsnog gezien als een aanvullende voorziening en niet als onderdeel van de basisvoorziening om ten minste een minimale basis te hebben voor een stabiel aanbod aan energie.
6.3 Kernenergie Binnen deze categorie vallen meerdere technische oplossingen. Een aantal daarvan wordt wereldwijd afgeschaft (zoals recent in Duitsland) vanwege een hoog risicoprofiel en problemen met langdurige, veilige opslag van afval. Inmiddels is een concept ontwikkeld op basis van de stof thorium, waarbij het risicoprofiel binnen aanvaardbare maatschappelijke normen valt, ook als het gaat om het afval. Om tot deze nieuwe type reactoren te komen, is een onderzoeksprogramma gestart waaraan Nederland deelneemt. In het licht hiervan wordt een onderzoekscentrum in Petten opgezet. Op de achtergrond speelt mee dat ’s wereld grootste natuurlijke voorraad thorium in Noorwegen te vinden is. Hierdoor is in Europees verband interesse voor dit type kernenergie. Hierdoor is Europa in staat minder afhankelijk te zijn van andere landen. Dit wil niet zeggen dat deze energiebron onuitputtelijk is, het is een voorraad waarmee spaarzaam wordt omgegaan. De energie wordt doelmatig ingezet. De suggestie dat daarom deze vorm van energie een groot deel van het energievraagstuk zal en kan oplossen is dan ook niet juist. Voor het bedienen van deze installaties is gekwalificeerd personeel nodig en dit is schaars. Organisatorisch gezien kan het aandeel binnen de energiehuishouding niet hoger worden dan 4,5%. Het aandeel kernenergie wereldwijd is dan ook deze 4,5%. Op dit moment is het aandeel in Nederland 1%, maar door deze nieuwe techniek kan dat alsnog doorgroeien, mede afhankelijk van maatschappelijk draagvlak hiervoor. Het niet accepteren van deze toename heeft nauwelijks betekenis binnen de energiemix, omdat dit aandeel klein is en door andere categorieën oplossingen opgevangen kan worden, zeker als deze technieken verder worden doorontwikkeld in de komende decennia. Het maken van deze afweging speelt op korte termijn niet. Het te verrichten onderzoek zal enige decennia gaan duren. Vanwege het geringe aandeel is er ook geen haast. Inmiddels zijn er in andere landen zoals India en China al concrete stappen gezet omdat het energievraagstuk in deze landen een andere dimensie heeft.
6.4 Warmtepompen Warmtepompen zijn zeker inzetbaar om de vraag naar gas sterk te reduceren. Daarmee is dit nog geen definitieve oplossing voor het vinden van een alternatief voor het gasaandeel. Wel kan Nederland het zo langer volhouden met de resterende voorraad gas en minder afhankelijk zijn van gasleveranties door andere landen. Hierbij speelt mee dat het technisch rendement van deze installaties toeneemt. Punt van zorg is wel, dat de vraag naar elektriciteit toeneemt. Hierin voorzien vraagt om meer inzet van andere energiebronnen. Daarbij gaat het met name om windenergie, zodat deze pompen 24/7 voorzien worden van energie.
6.5 Warmtekrachtkoppeling Inzet van warmtepompen is zeker verstandig. Deze installaties zijn vooralsnog wel afhankelijk van fossiele brandstof, energierendement ontstaat door de combinatie van stroom en warmte. Het wachten is op installaties die gebruikmaken van andere energiedragers. Op basis van uitkomsten van denktanks lijken hiervoor twee opties te bestaan, te weten waterstofgas en bio-brandstof door middel van algenkweek. Aan beide oplossingstypes wordt gewerkt. Het is prematuur om een voorschot te nemen op de uiteindelijke uitkomsten van deze ontwikkelingen.
In 2015 plaats een tuindersbedrijf in Bleiswijk de eerste WKK-installatie die functioneert op waterstofgas. Het opgesteld vermogen is 3 MW en daarmee gelijk aan één windmolen. De installatie is 108 m2 groot, het oppervlak van één zeecontainer. De installatie levert per jaar 25,500.000 kWh plus warmte tegen een investering van 2,4 miljoen euro. Hierdoor lijken deze installaties interessant (als basisvoorziening voor stabiele energielevering) mits er voldoende waterstofgas beschikbaar is. De huidige methode om waterstofgas als energiedrager te produceren is energie-technisch gezien niet efficiënt.
Op een traditionele wijze waterstofgas produceren maakt de milieubalans bij deze installatie (structureel) negatief. Produceren van watergas door middel van zonne-energie is een optie. Hiervoor zijn forse installaties mogelijk, zoals deze in Zuidelijke landen mogelijk zijn, mede door de ruimtelijke aspecten. Zover is het nog niet, mede door geopolitieke ontwikkelingen in deze gebieden en het ontbreken van voldoende water. Deze gebieden zijn ook geschikt voor kweek van algen die op biologische wijze brandstof voortbrengen. Hiermee wordt het concept van WKK met behulp van waterstofgas op basis van de huidige inzichten losgelaten.
6.6 Energieopslag Een veelgehoord argument is dat met energieopslag hét probleem is opgelost. Binnen onderhavig dossier wordt dit met name gekoppeld aan het realiseren van een zonnepark als alternatief voor een windmolenpark. Het vraagstuk van energieopslag speelt met name een rol bij zonne-energie. Uitgangspunt van het Rijksbeleid is een basisvoorziening voor een stabiel aanbod van energie op minimumniveau. Zonder een opslagmogelijkheid kan zonne-energie hieraan niet voldoen. Daarmee kan een zonnepark zonder energieopslag geen aanbod zijn richting Rijksoverheid. Bij windenergie is wel sprake van permanente aanvoer van energie. Wel kan binnen een bepaalde marge de omvang van deze aanvoer schommelen. Dat wordt opgelost door te balanceren via het netwerk. Op basis van weersvoorspellingen en bestaande kennis over gedrag van de energieconsument kunnen energiecentrales op tijd bijspringen. Inmiddels worden deze centrales hiervoor geschikt gemaakt. Eigenaren van deze centrales gaven onlangs aan dat windmolens leidend zijn en deze centrales aanvullend. De mate waarin deze centrales moeten bijspringen wordt ook getemperd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van mogelijkheden in België en Noorwegen. Hiervoor moet er een rechtstreekse kabelverbinding komen tussen Noord-Nederland en Zuid-Noorwegen. Via deze kabel wordt overbodige Nederlandse energie afgevoerd om water op te pompen naar bekkens of stuwmeren. Bij stroomtekort springen deze bekkens bij door middel van hydro-energie. De mate waarin dit kan gebeuren is beperkt, aangezien niet alleen Nederland hiervan gebruik maakt. Toename van het aandeel zonne-energie laat de behoefte aan balanceren verder toenemen.
Wereldwijd wordt daarom ingezet op nieuwe technologie. Daar komt nog bij dat er ook landen zijn die voornoemde mogelijkheid niet hebben. Of die zich de thans beschikbare technische oplossing financieel niet kunnen permitteren. Het komen tot betaalbare, eenvoudige en milieuvriendelijke oplossingen voor energieopslag wordt mede gefinancierd door onder andere het Bill Gates Fonds. Op dit moment bestaat er een technische oplossing op individueel niveau. In gebieden waar mensen louter afhankelijk zijn van zonne-energie – onder meer inde VS, Spanje, Zuid-Frankrijk en Australië wordt deze oplossing ingezet voor de nachtelijke uren. Meer kan dit systeem niet aan. Het nadeel van deze aanpak is dat hiervoor zeldzame grondstoffen nodig zijn. Bij toename van gebruik van zonneenergie, is deze aanpak niet vol te houden. Er is een noodzaak om tot een andere aanpak te komen, die ook betaalbaar is voor arme landen. De combinatie zonne-energie en energieopslag is voor deze landen een uitkomst en biedt een economische impuls. Tegelijk profiteren alle landen hiervan om het probleem van energieopslag te kunnen oplossen. In sommige landen (zoals Duitsland) overweegt de overheid om op individueel niveau energieopslag te verplichten. Maar hieraan wordt nog geen vervolg gegeven, zolang er nog geen bruikbaar concept bestaat. Het ontbreken van een goede oplossing voor elektriciteitsopslag wordt ervaren als een bottleneck binnen de energietransitie. Dit betekent dat deze oplossing nu nog niet beschikbaar is, waardoor op Rijksniveau een zonnepark niet gezien wordt als een reëel alternatief voor het beoogde windmolenpark. Nederland is niet alleen exporteur van voornoemde systemen, maar behoort inmiddels ook tot de koplopers bij het ontwikkelen van een alternatief. Het gaat hierbij om energieopslag op basis van recyclebaar zeezout en grafiet. Binnenkort krijgt ons centrum vermoedelijk ook de beschikking over een demoversie van deze ‘accu’ om deze te testen. Het is opportuun om nu te stellen dat daarmee bedoeld vraagstuk definitief is opgelost.
De zogeheten zeezoutbatterij wordt eerst op kleine schaal ingezet. Op basis van praktijkervaring stapje voor stapje worden opgeschaald. De inzet hierbij is dat het een tussenmedium wordt tussen energievraag en -aanbod. Het nationaal netwerk is vraag-gestuurd en op basis daarvan leveren centrales op tijd voldoende elektriciteit. Door de komst van zonne- en windenergie kunnen momenten ontstaan dat aanbod en vraag niet op elkaar aansluiten. Door op individueel niveau niet alleen de energie op te wekken maar ook te bufferen, kunnen aanbod en vraag wel (permanent) in evenwicht blijven. Het laden van elektrische auto’s belast het netwerk, zeker als het aantal toeneemt. De eerste stap bij de uitrol van deze nieuwe batterij is om deze als buffer te plaatsen tussen netwerk en laadpaal. Overdag kan deze worden gevuld door zonne-energie (ter plekke) en de voorraad wordt aangesproken als de wagen geladen moet worden.
Er is nog een lange weg te gaan (ongeveer 20 jaar) voordat er duidelijkheid is of deze nieuwe aanpak ook grootschalig toepasbaar is. De volgende stap bij opschalen is, dat huishoudens en kleine bedrijven zelfvoorzienend worden met behulp van zonne- en windenergie plus energieopslag. Daarmee is een deel van de energiemarkt (de kleine energieverbruikers) afgedekt en kan het proces van energietransitie zich meer gaan richten op beantwoording van de energievraag van grootverbruikers.
7
NADERE BESCHOUWING MET VARIANTEN
Binnen dit dossier zijn enerzijds twijfels bij een windmolenpark en anderzijds twijfels bij een zonnepark. Daarom staan wij hierbij nader stil om te kijken of er andere mogelijkheden zijn.
7.1 Windmolenpark Er is een aantal invalshoeken. Ten eerste kan het aantal windmolens over een groter gebied worden verspreid. Immers, de regio Veenkoloniën is meer dan alleen de beoogde locatie voor de geplande windmolenpark. Het gebied ten noorden van de plaats Stadskanaal langs de N366 (baanvak Stadskanaal-Pekela), met name aan de zuidkant van deze weg, is als optie te overwegen en is al door de gemeente Stadskanaal geopperd. Naast deze ruimtelijke variant, kan er ook gevarieerd worden met het aantal molens en de hoogte, dus het opgesteld vermogen. Hiermee dient wel het totaal geplande opgesteld vermogen van 150 MW behaald te worden.
Aantal molens 25 50 75 150
Opgesteld vermogen per molen 6 MW (maximaal beschikbaar) 3 MW 2 MW 1 MW (minimaal vereist)
Hoogte 300 m 200 m 100 m 50 m
Bij grotere dichtheid neemt de hoogte af terwijl bij kleinere dichtheid de hoogte toeneemt. Deze dichtheid wordt anders als ook gebruik wordt gemaakt van de genoemde locatie ten noorden van de plaats Stadskanaal. Het is niet noodzakelijk om één type windmolen in te zetten. Op beide locaties kunnen verschillende types molens worden ingezet waarbij de bijdrage van de locaties verschillend is. Hierdoor ontstaat keuze uit meerdere variaties zodat het onderhavig gebied zoveel mogelijk ontzien kan worden. Ook kan (maatschappelijk gezien) een optimum bereikt worden door de molens zo dicht mogelijk langs N366 te plaatsen (eventueel waar mogelijk aan beide zijden van deze weg).
Variant 1 2 3 4 5 6 7 8
Locatie De Monden Aantal molens 50 50 50 36 24 25 25 12
Vermogen per molen 1 MW 1 MW 1 MW 2 MW 2 MW 3 MW 3 MW 6 MW
Locatie N366 Aantal molens 17 34 50 13 17 13 25 13
Vermogen per molen 6 MW 3 MW 2 MW 6 MW 6 MW 6 MW 3 MW 6 MW
9
50
0,9 MW
18
6 MW
Binnen de provinciale regels (in alle provincies) is een masthoogte van 40 meter zondermeer toegestaan. Daartoe zijn speciale windmolens ontwikkeld met een opgesteld vermogen van 0,9 MW. Wanneer daartoe wordt beperkt, zijn 167 molens nodig. De dichtheid hiervan is te groot, niet alleen maatschappelijk gezien maar ook technisch gezien omdat zij te dicht bij elkaar komen te staan.
Wel is het mogelijk dat er 50 molens komen met deze beperkte hoogte en dat daarbij op de locatie N366 het maximaal aantal van 18 molens komt met elk een vermogen van 6 MW. Hierbij bestaan echter twijfels over realiseerbaarheid. Grotere windmolens kunnen verder van elkaar staan. De vraag is of de locatie N366 voldoen groot is voor dit aantal grote windmolens. De 6 MWmolens zijn met name ontwikkeld voor offshore windmolenparken. Bij plaatsing op land is de opbrengst minder, maar waarschijnlijk voldoende gelet op de doelstelling van de Rijksoverheid.
7.2 Zonnepark Er bestaan op macroniveau beleidsmatige en morele bezwaren tegen grootschalige inzet van agrarische gronden voor zonneparken. Los daarvan zijn er ook om esthetische redenen vraagtekens te plaatsen. Ook dit kan ervaren worden als aantasting van het landschap. Bovendien zijn de objecten gevoelig voor vandalisme.
Ontwikkelaars van zonneparken geven voorkeur aan een kleinschalige opzet binnen dorpen en buurten. Zij zien graag dat projecten worden gedragen door bewoners van dorp of buurt. Want hierdoor is er sociale controle. Bovendien zijn op privéterreinen gelegen zonneparken niet eenvoudig door derden te betreden. De ontwikkelaars werken het liefst samen met een collectief van bewoners binnen een dorp of buurt en faciliteert hen mede vanwege de hoge kosten van hun eigen (kleine) zonnepark. Punt van zorg bij deze ontwikkelaars is wel, dat deze collectieven vaak enthousiast beginnen, maar uiteenvallen als het zonnepark eenmaal gerealiseerd is. De animo voor het vervullen van deze vrijwilligersfuncties ebt dan weg. Dit neemt niet weg dat de bewoners zich wel verantwoordelijk blijven voelen voor hun eigen zonnepark.
Theoretisch is het realiseren van zonnepark(en) mogelijk, maar ruimtelijk en praktisch gezien schier onmogelijk. Dat heeft te maken met het vinden van voldoende ruimte binnen of naast bestaande bebouwing, zonder de natuur aan te tasten terwijl agrarische gronden worden ontzien. Waar mogelijk kan deze kans zeker benut worden. Het is dan ook raadzaam om te kijken of er ook andere haalbare oplossingen zijn. 7.2.1 Zon op dak De meest voor de hand liggende oplossing is kijken naar wooneenheden. Voorzichtigheidshalve wordt: - daarvan 1/3-deel genomen (uitgaande van gunstig gesitueerde woningen met schuine daken) respectievelijk 1/2-deel (omdat het gebied relatief veel vrijstaande woningen kent) - elke wooneenheid passend is voor gemiddeld 8 zonnepanelen.
Gemeente Emmen Borger-Odoorn Aa en Hunze Pekela Veendam Stadskanaal Vlagtwedde TOTAAL CBS, 2014
Wooneenheden 49.264 11.710 11.173 5.776 12.720 15.304 7.436 113.383
1/3-deel
37.794
Panelen
302.354
1/2-deel
56.691
Panelen
453.532
Uit deze benadering blijkt, dat het geplande aantal windmolens niet te compenseren is door woningen actief in te zetten voor plaatsing van zonnepanelen, ook omdat de ecologische voetdruk bij panelen op daken kleiner is dan op de grond. Andersom gerekend als de helft van de woningvoorraad wordt benut, dan zijn er per wooneenheid gemiddeld 16 panelen nodig, terwijl een beperkt deel van de woningvoorraad hiervoor ruimte biedt.
Op dit moment werken particulieren nauwelijks samen. Hierdoor wordt het beschikbare en geschikte dakoppervlak van woningen nog onvoldoende benut. Bewoners kunnen elkaar (binnen een postcoderoos) ondersteunen door over en weer dakvlak beschikbaar te stellen om zelfvoorzienend te zijn. Dat is ook mogelijk door als bedrijven (zoals bij agrarische bedrijven) dakoppervlak te verhuren aan bewoners in de nabijheid die zelf onvoldoende dakoppervlak hebben. Hierdoor neemt het aantal wooneenheden toe die (indirect) van zonnepanelen zijn voorzien. Agrarische objecten kunnen soms voorzien worden van 11.000 panelen (terwijl dit nu vaak blijft steken op 250 stuks).
Door uit te gaan van gemiddeld 8 panelen bij de helft van de wooneenheden, moet er voor 435.318 panelen een oplossingen gevonden worden. In principe is dit mogelijk door: - met name gebruik te maken van dakoppervlak bij (agrarische) bedrijven en openbare gebouwen - zondermeer de ruimte te benutten bij verkeersknooppunten - te combineren met geluidwallen (indien aanwezig en daar waar mogelijk) - (indien mogelijk en gewenst) openbaar groen en braakliggende (onverkoopbare) bouwkavels of vrijvallende percelen door woningen uit de markt te halen (vanwege het krimpvraagstuk)
Met 10.000 panelen op het dak bij agrarische bedrijven zijn er 44 grote agrarische objecten nodig. Binnen de regio Veenkoloniën is dit in principe mogelijk en deze aanpak past binnen het nieuwe verdienmodel dat nodig is binnen de agrarische sector. Dit model is bovendien waardevol voor andere bedrijven. In principe kan dit ook ondersteund worden met SDE-subsidie. Gemeenten spelen hierin ook een rol door in de bestemmingsplannen vast te leggen dat deze objecten bij voorbaat gunstig opgesteld zijn ten opzichte van de zonnestand. In feite geldt dat ook bij bedrijven en woningen. 7.2.2 Wind op dak Een andere mogelijkheid is om gebruik te maken van de nieuwste type kleine windturbines als aanvulling op zonne-energie. Deze zijn geschikt om bij bedrijfsgebouwen en bij (vrijstaande) woningen te gebruiken. Hierdoor kunnen verschillende varianten ontstaan per postadres, te weten: - alleen zonnepanelen - alleen een mini-windmolen - een combinatie hiervan Om deze optie te kunnen benutten, vraagt wel om een andere opstelling van gemeenten. Momenteel zijn zij (binnen de Veenkoloniën) terughoudend. Binnen de bouwregelgeving mogen deze systemen zeker tot maximaal 3 meter hoogte vergunning-vrij worden aangebracht. Zo hebben de molens echter weinig meerwaarde. Beter is om vrijstelling te verlenen tot 10 meter hoogte, waardoor deze systemen wel meerwaarde hebben. Nog beter is beleidsvrijheid, zodat iedereen deze systemen zonder meer op het dak mag plaatsen op voldoende hoogte om rendabel te zijn.
De verwachtingen bij mini windturbines vallen tegen. Wel dat er veel in ontwikkeling is om tot verbeteringen te komen. De concurrentie is groot. Voorzichtigheidshalve wordt een productie per molen aangehouden van 500 kWh (op 10 meter hoogte en gunstig geplaatst ten opzichte van het zuidwesten) bij een gemiddelde windsnelheid van 4,5 m/s. Wanneer 1/3-deel van de woonheden worden voorzien van een dergelijke turbine, dan compenseert dat 21.232 panelen ((500*37.794) ./. 890). Ook bij bedrijfspanden is zoiets mogelijk. Daar kunnen twee of meer van deze turbines mogelijk zijn. Dit betekent dat de bijdrage van kleine windturbines beperkt is, maar daarmee nog niet verwaarloosbaar. In gunstige omstandigheden kan een dergelijke turbine voorzien in 1.000 kWh per jaar en door deze hoger te plaatsen zou dit kunnen oplopen naar ruwweg 1.500 kWh per jaar, vergelijkbaar met bijna twee zonnepanelen. Gelet op de verhouding tussen enerzijds de aanschafprijs van de turbine en anderzijds de werving van zonnepanelen is de ratio tussen opbrengst, uitgedrukt in kWh per geïnvesteerde euro, de investering bij een zonnepaneel gunstiger dan bij deze turbines. Het zijn vooral bedrijven en particulieren die vanuit een bepaalde imago (ook) willen kiezen voor een kleine windturbine.
7.3 Warmtekrachtkoppeling (WKK) Reeds eerder is de WKK-installatie (3 MW) op waterstofgas genoemd. Het is de vraag of warmte van 50 van deze installaties nodig is bij bedrijven in de regio. Een beperkt aantal kan wellicht overwogen worden. In principe vervangt één zo’n installatie één windmolen.
7.4 Combi De kracht van de uiteindelijke oplossing zit in het combineren van verschillende mogelijkheden. Met andere woorden, door daken bij huishoudens en bedrijven te benutten voor zonnepalen en aanvullend hierop: - kleine zonneparken in of bij de bebouwde kom zonder aantasting van natuur en met behoud van agrarische gronden - enkele WKK-installaties op waterstofgas - kleine windturbines aan huis en bij bedrijven Hiermee kan mogelijk een alternatief gecreëerd worden zonder grondgebonden zonnepanelen op agrarisch grond.
8 AFSLUITEND ADVIES Een goede inventarisatie van alle woningen, panden en openbare ruimtes helpt om beter zicht te krijgen wat de potentie is binnen het gebied. Ook verdient het aanbeveling om in gesprek te gaan met de eigenaar en zijn omgeving. Om zover te komen vraagt dat om aanpassing van het gemeentelijk beleid binnen het onderhavig gebied en wel als volgt: - het verstrekken van duurzame leningen aan burgers en bedrijven in de regio om zonnepanelen aan te brengen en warmtepompen te plaatsen - hierbij het streven van nul-energie-woningen loslaten bij woningen, omdat deze drempel op dit moment te hoog ligt - stapsgewijs vorm en betekenis geven aan energietransitie door pas op termijn te streven naar nul-energiewoningen, ook omdat er nu al landelijk een prikkel is om tot een energielabel A te komen, wat meer binnen handbereik ligt van woningeigenaren
Op deze wijze worden de beschikbare middelen voor energietransitie met meer beleidseffect ingezet. Bovendien kan het inzetten van middelen, zoals leningen met lage rente, ook op indirecte wijze het gedrag van burgers beïnvloeden, terwijl dit voor de gemeente budget-neuraal kan plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld door de WOZ-belasting te verhogen, maar vervolgens voor woningen die de beschikbare dakoppervlak optimaal benutten voor energieopwekking - voor zichzelf en anderen - te belonen met een korting op het betalen WOZ-bedrag. Bovendien is een extra korting mogelijk als ook gebruik wordt gemaakt van een mini windturbine met een opgesteld vermogen van ten minste 1,5 kW. Bovenal is het zaak om te komen tot een alternatief plan dat is opgesteld in samenwerking tussen gemeenten, provincies en financiers van de beoogde windmolens. De minister zal nooit op aandringen van de gemeente het voornemen verlaten. Elke wijziging leidt tot meerkosten voor de partijen die deze molens gaan realiseren. Dat wordt anders als dat door middel van een gezamenlijk optreden is ondervangen en gezamenlijk aan de minister wordt voorgelegd, mits de landelijke doelstelling daarin is veiliggesteld in termen van opgesteld vermogen en 24/7 stabiele energieproductie. Hierbij moeten de gemeente zich realiseren dat de alternatieven tot meerkosten leiden, ook als er voor andere types windmolens wordt gekozen die op meerdere locaties worden opgesteld. De vraag is of de gemeenten bereid zijn dat te gaan dekken en, zo ja, in welke mate. Ook moet de vraag worden beantwoord wat dit financieel betekent voor de burgers. Dat vereist een transparant proces. Dit door belangengroepen bij dat proces te betrekken en hen hierin mee te nemen.
Bijlage 2
ENERGIEKOLONIËN The new Texas of Holland
In het kader van de Agenda voor de Veenkoloniën krijgt door middel van een open proces het gebied met meerdere gemeenten een economische impuls. Komen tot een energiepark valt daarbij als een rijpe appel in de mand, deze ontwikkeling biedt het gebied kansen.
VERTREKPUNT Het is een kwestie van ‘anders doen, anders denken!’ Met andere woorden, door anders om te gaan met vraagstukken. Namelijk, niet denken in problemen, maar in oplossingen.
ESSENTIE De essentie is dat het gebied zich kan profileren als energie- en voedselleverancier van en voor Nederland en rond dat thema meerdere activiteiten gaat ontplooien. Hiermee wordt tevens ingespeeld op een lijn uit de historie.
AMBITIE Toon ambitie en lef! Een thema heeft pas impact als het ambitieus is en deze ambitie ook vast gehouden wordt. Dat geldt nog meer bij dit thema. De lat ligt hoog of moet hoog gelegd worden, samen met alle burgers, organisaties en bedrijven binnen het gebied
BOULAVARD EN ETALAGE Dit betekent dat dit gebied zich nationaal en internationaal op de kaart zet als een gebied met Smart Solution Communities, waarbij het werken en leven in het teken staat van energie en voedsel voortbrengen en beheer en opslag met behulp van nieuwe concepten en technieken. Dat triggert en maakt mensen elders nieuwsgierig. De regio is een boulevard van etalages met daarin de nieuwste snufjes. Hier is de toekomst al begonnen.
UITINGEN Het gaat hierbij om een reeks uitingen rondom dat ene thema, waarmee dat thema wordt uitvergroot. Deze uitingen zijn onder andere: - voedselproductie en voedseldistributie - windenergie - zonne-energie - energieopslag - andere concepten en systemen in de praktijk - productie van systemen Maar ook: - faciliteiten voor wetenschappelijk onderzoek, start-ups, onderzoek en ontwikkeling - tentoonstelling van andere technieken en concepten die niet in deze regio toegepast kunnen worden Door de optelsom van al deze activiteiten kan de regio nieuwe economische activiteiten laten ontstaan en nieuwe werkgelegenheid scheppen.
UITHANGBORD Voor uitbaters van de regio begint dit met een ferm uithangbord waarop direct te zien en te ervaren is waar je bent en waarom. Wat je zegt, moet je uitstralen. Dat geldt ook bij marketing van dit thema. Concreet betekent dit onder andere: - dat alle daken maximaal zijn benut voor zonne-energie - dat panden en woningen voorzien zijn van mini windturbines - dat de beoogde windmolenpark wordt omarmd (los van de vraag hoe het ingepast wordt) - dat er kleine zonneparken zijn bij kleine gemeenschappen (ondanks panelen op dak), inclusief een windturbine - dat alle geluidswallen voorzien zijn van zonnepanelen en windturbines - dat verkeersknooppunten zijn ingezet als zonneparken, inclusief kleine windturbines - dat alle straatverlichting vervangen is door led-verlichting en alleen aangaat als het nodig is - dat bewegwijzering en straatlantaren) zijn voorzien van of een zonnepaneel of met name met een kleine windturbine (een aanpak waarmee al ervaring is binnen de provincie Drenthe) - dat de wegen zijn voorzien van lichtgevend asfalt (wat overdag wordt opgeladen) - dat bij toegangswegen van het gebied de bord staat met ‘Welkom in de toekomst!’
Met andere woorden, zodra je het gebied inrijdt, is het beeld significant anders. Maar wel met de opmerking dat deze investeringen terugverdiend kunnen worden, zowel door lokale en provinciale overheden, als door particulieren en bedrijven, mede door de opbrengst door overproductie (onder meer via een energiebedrijf nieuwe stijl). Ten eerste door de forse energiebesparing die hierdoor optreed en ten tweede door nieuwe economische activiteiten en bezoekers aan het gebied.
BELEVING Het gaat om een beleving (als onderdeel van de belevingseconomie) waarmee een nieuw toeristisch project in de markt wordt gezet. Hierbij worden oud en nieuw gecombineerd in een regio waar veel te bieden is voor bezoekers.
ORGANISATIE Het is zaak om spoedig deze ontwikkeling op gang te krijgen door het instellen van een taskforce.
KANSEN Er is reden om snel tot handelen over te gaan vanwege kansen en mogelijkheden die er zijn, zoals de volgende voorbeelden van projecten, van waaruit het kenniscentrum al contacten heeft met partijen die betrokken zijn bij deze ontwikkelingen. Hierbij geldt het adagium: ‘nooit geschoten, nooit raak’. Deze taskforce kan ook gericht zoeken naar soortgelijke kansen, nationaal en internationaal.
PROJECTEN Dit overzicht is een groeidocument, er kunnen nieuwe projecten aan toegevoegd worden. Vooralsnog kan met het volgende al worden begonnen. En, sommige zaken kunnen ook gecombineerd worden. Voorlichtingscentra Eén centrum met voorlichting over alles omtrent energietransitie, energie en energiemanagement en het waarom ervan, inclusief tastbare voorbeelden en werkende modellen op basis van concepten die wereldwijd bekend zijn. En één centrum met voorlichting over voedselproductie, -distributie en de samenhang tussen voedsel- en energieproductie. Voorbeelden Een park met voorbeelden van kleine windturbines (waar elk exemplaar voorzien is van een display met resultaten), zonnepanelen en zonnecollectoren. Deze collectie wordt continu vernieuwd met de nieuwste producten. Dit gebeurt in samenwerking met de desbetreffende fabrikanten en importeurs. Ook is hier een voorbeeld neer te zetten van een nul-energiewoning. Leeromgeving Laat kinderen en jongeren kennis maken met techniek door middel van projectonderwijs (waardoor samengewerkt wordt en sprake is van vak-integratie). Hiermee staat dit open voor alle scholen in het hele land en daar buiten als onderdeel van schooltrip en voor alle vormen van onderwijs, ook basisonderwijs. Entertainment Laat mensen ervaren. Dat kan op verschillende manieren, zoals: - werkende modellen die mensen zelf kunnen bedienen - het beklimmen van een (aangepast) klein formaat hoogspanningsmast (tevens uitkijktoren) - een levensechte windmolen die plat op de grond ligt en waarbij mensen in de mast kunnen lopen en de techniek in de kop van de molen kunnen bekijken - een excursie langs voorbeelden, zoals bedrijven en musea in de regio o met behulp van enkele elektrische busjes (met een opvallende kleur) o elektrische fietsen of kleine elektrische auto’s (met een opvallende kleur) beschikbaar stellen o beperkte excursies met een elektrische boot door het kanaal Musea Musea spelen hierop in, zeker musea die zijn gericht op de streekgeschiedenis. Dit omtrent het thema ‘geschiedenis en toekomst van energie.’ Ooit hout, later turf, kolen, gas en nu andere en nieuwere vormen van energie. En over wat dit toen voor mensen en omgeving betekende en nu betekent. Start-ups Door start-ups ontstaan nieuwe economische activiteiten en nieuwe werkgelegenheid in het gebied. Trek deze start-ups aan en geef ze – letterlijk en figuurlijk – de ruimte, met facilitering vanuit kennisinstituten. Het gaat dan om start-ups rondom het thema (in de breedste zin des woords). Door je als regio sterk te profileren als ‘gebied met energie’ is het ook aantrekkelijk om als start-up daarbij te horen en dat effect wordt versterkt door de komst van deze start-ups. Er ontstaat een vliegwieleffect.
Kennisinstituten In toenemende mate werken kennisinstituten decentraal en samen. Dat wordt succesvol in een locatie met alle benodigde faciliteiten, zoals voor laboratorium- en onderzoeksopstellingen, projectruimtes en studiehoeken en bovenal voorzien van goede internetverbindingen (via glasvezel). Hierdoor dient dit als een uitvalsbasis voor start-ups. Hier komen start-ups naar toe met onderzoeksvragen. Tegelijk is deze faciliteit een middel om jonge, succesvolle mensen te binden aan de regio door zelf met een start-up te beginnen. Algenkweek Onder bepaalde condities kunnen algen gekweekt worden om daarmee bepaalde stoffen te winnen ter vervanging van soortgelijke stoffen uit fossiele grondstoffen. In de afgelopen decennia zijn met support van TNO algensoorten ontwikkeld die bij uitstek floreren onder Nederlandse omstandigheden. Inmiddels is er een onderneming die dit (met name in Noord-Nederland) grootschalig uitrolt is op het gebied van productie van bitumen. Deze productie-eenheden worden gepositioneerd op industrieterreinen naast bedrijven met restwarmte en CO 2-overschot. Binnen de regio zijn situaties te vinden die voldoen aan deze vestigingsvereisten voor deze eenheden. Het is zaak om dit op korte termijn te faciliteren en hierbij te streven naar grote eenheden. Het voordeel van deze aanpak is dat bedrijven hun CO2-uitstoot kunnen verminderen en nieuw inkomen kunnen creëren door middel van restwarmte. Dit verstevigt de bestaande werkgelegenheid en schept tegelijk nieuwe arbeidsplaatsen. In samenspraak met TNO kan de regio kijken welke mogelijkheden er nog meer zijn en welke bedrijven daarbij betrokken zijn. Zo kunnen in kassengebieden zoals bij Emmen en Hoogezand WKK-installaties (op waterstofgas) ingezet worden. Deze leveren energie en warmte voor de kassen en de restwarmte is bruikbaar voor algenkweek. Innovaties Vanuit het kenniscentrum zijn contacten met kennisinstituten over innovaties die bewezen zijn en nu productie-klaar gemaakt moeten worden. Hiervoor zijn middelen nodig. Door de regio hierbij te betrekken kan nieuwe werkgelegenheid worden geschapen. Het is dan wel zaak om snel hiermee te beginnen en deze middelen te genereren en opdracht daartoe te geven! Onderzoek Gelet op een van de vindingen kan naar aanleiding daarvan aanvullend onderzoek worden gestart hoe deze bedoelde oplossing op grote schaal ingezet kan worden bij zoutkoepels, waardoor deze koepels kunnen fungeren voor (grootschalige) energieopslag. Het is dan verstandig samen met deze onderzoekers (tevens patenthouders) in overleg te treden en dat onderzoek voor te bereiden en na te gaan wat de grootte moet zijn van het onderzoeksbudget, om vervolgens ook de volgende stappen te zetten. Woningmarkt In het kader van de demografische transitie vindt ook een heroverweging plaats ten aanzien van gestapelde woningbouw. De effecten van het krimpvraagstuk kunnen daar eerder merkbaar zijn. Het is niet uitgesloten dat deze gebouwen soms wel geschikt zijn om aangepast te worden, waarmee ze deels wooncomplex en deels windenergiecentrale worden. Het gaat hierbij om een bewezen concept in andere landen. Met de opbrengst van deze centrale kunnen de kosten van het krimpvraagstuk beperkt worden. Het gaat hier om een windturbine die in het gebouw zelf is geïntegreerd. Tegelijk is dit een voorbeeld om te tonen aan bezoekers om te laten zien wat mogelijk is en waarmee dit gebied voorloper is. Zo vervult de regio een voorbeeldfunctie.