KENNIS- EN EXPERTISECENTRUM
Secretariaat: Adres: Lichtboei 17 Plaats: 9501 KK Stadskanaal Telefoon: +31 – (0)599 – 850 630 Telefax: +31 – (0)84 – 737 48 09 E-mail:
[email protected] Internet: www.energietransitie.eu
De Gemeenteraden en Colleges van Burgemeester en Wethouders van de Veenkoloniale gemeenten
Uw kenmerkt
Datum uw brief
Kenmerk
Datum
20150313.001
13 maart 2015
Betreft: energieparken
Weledelgestrenge heer/mevrouw,
De afgelopen tijd ontving u informatie en advies van ons en vervolgens een supplement. Naar aanleiding daarvan kregen wij verschillende vragen. Deze beantwoorden wij niet individueel, maar aan u allen collectief. Ten aanzien van enkele aspecten maken wij een pas op de plaats en adviseren wij u om dat ook te doen en te wachten met het doen van uitspraken. Het gaat hierbij om zaken waarbij samengewerkt wordt met de Sociaal Economische Raad (SER) en Energie Centrum Nederland (ECN) om tot eensluidende antwoorden te komen, zodat onduidelijkheid definitief wordt wegenomen. Over de uitkomsten wordt u nader geïnformeerd. Met deze informatie is uw bestuur beter in staat om de communicatie met de gemeenschap aan te gaan. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Uiteraard ben ik bereid één en ander toe te lichten. Hoogachtend,
Auke ten Hoeve
Bijlage
BEANTWOORDING VRAGEN
In willekeurige volgorde geven wij aanvullende informatie naar aanleiding van vragen en opmerkingen.
NUL-ENERGIE-WONINGEN In het gepresenteerd alternatief door middel van zonne-energie wordt een andere definitie gehanteerd voor de term nul-energie-woning, dan die door de Rijksoverheid wordt gehanteerd. Het afwijken van het Rijksbeleid wordt niet nader verwoord. Gemeentebesturen moeten zich bewust zijn dat er een gedegen onderbouwing nodig is, waarom lokaal zwaardere criteria worden gehanteerd dan door de Rijksoverheid. Het is raadzaam het Rijksbeleid te volgen. Immers, zwaardere eisen leiden tot de noodzaak om dat financieel te begeleiden. Er zijn meerder definities voor de term Nul-energie-woning en geen enkele daarvan is heilig. Ze zijn wel complementair aan elkaar. Deze definities zijn: 1 Er wordt alleen gekeken naar jaarlijkse afrekening per huishouden (gas en elektra) en dat deze financieel gezien op nul euro uitkomt of zelfs een (kleine) plus heeft. 2 Er is een omrekentabel tussen kubieke meters gas en kWh elektriciteit. Dit wil zeggen, als het gasverbruik (uitgedrukt in Joule) binnen een huishouden wordt gecompenseerd door levering van een bepaalde hoeveel zelf opgewekte elektriciteit aan het openbaar netwerk, dan betreft het een nul-energie-woning. 3 Een andere definitie is dat de woning niet aangesloten is op het openbaar gasnetwerk en het huishouden zelf geheel moet voorzien in elektriciteit, al dan niet zelf opgewerkt. 4 Een variant op voorgaande definitie is, dat de woning wel aangesloten is op het openbaar elektriciteitsnetwerk, maar over het gehele jaar in haar eigen verbruik heeft voorzien met zelf opgewekte energie door middel van salderen. 5 De meest vergaande definitie is, dat de woning afgesloten is van zowel het openbaar gasnetwerk als het openbaar elektriciteitsnetwerk zodat het huishouden zich volledig moet redden met zelf opgewekte energie. Opmerking: Ad. 1 Dit is een manier die door een groep woningeigenaren wordt gehanteerd. Dat wordt gerespecteerd als een lifestyle. Deze aanpak leidt wel tot een prikkel: hoe meer stroom ik verbruik, hoe minder gas ik mag gebruiken. Waar een woningeigenaar voldoende dakruimte heeft voor zonnepanelen, biedt deze benadering al uitkomst, omdat dit een relatief goedkope investering is. Ad. 2 Deze definitie is leidend binnen het Rijksbeleid. Dit betekent dat woningeigenaren niet verplicht zijn om hun woning los te koppelen van het openbaar netwerk, zowel gas als elektra. Dit neemt niet weg dat particulieren, bedrijven en organisaties voor zichzelf een zwaardere definitie mogen hanteren. Maar dat legt de overheid bewust niet op. Hiermee wordt voorkomen dat het draagvlak voor het beleid rondom energietransitie wordt aangetast. Overtuigen en stimuleren is een betere benadering. Deze aanpak is niet alleen in Nederland aan de orde. Immers, de omstandigheden verschillen zowel nationaal, regionaal als lokaal, waardoor de afwegingen van burgers, bedrijven en organisaties ook verschillend zijn. Daardoor verschilt ook de snelheid bij de energietransitie. Het omslagpunt is voor een ieder verschillend.
Ad. 3
Ad. 4
Ad. 5
Een deel van de lagere overheden volgen voornoemde definitie van de Rijksoverheid, enkele hanteren deze zwaardere definitie nog. Het beleidseffect hiervan is gering door dit toe te passen bij alle woningen, terwijl niet alle woningen hiervoor geschikt te krijgen zijn. Deze definitie is wel aan de orde in bepaalde Zuidelijke landen. Door geografische en klimatologische omstandigheden is dit daar een noodzaak. Elders zullen, moeten of kunnen andere afwegingen worden gemaakt. In de praktijk gebeurt dit al door particulier initiatief. Maar het beleidseffect is pas mogelijk door fors te investeren door middel van aardwarmte. Achteraf deze installatie aanbrengen is duurder dan bij het realiseren van een nieuwbouwwoning. Vanwege deze investeringen achteraf, stellen woningeigenaren zich terughoudend op en beperken zich tot de definities 3 en 1. Impliciet ligt deze definitie ten grondslag aan het plan om tot één of meer zonneparken te komen in de regio Veenkoloniën. Gelet op de kwaliteit van de woningvoorraad in dat gebied kan er getwijfeld worden over de haalbaarheid hiervan.
LIFESTYLE Dat mensen zelf mogen bepalen hoe ze willen leven, wordt gezien als een groot goed. Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moet daarom tot het minimum beperkt worden. Dat klinkt ook door bij de aanpak van energietransitie. Daarom is de overheid bewust terughoudend bij de definitie van nulenergie- woning. Die mag niet te zwaar zijn Dit is mede het gevolg van ervaringen met de eerste generatie woningen die afgesloten waren van het openbaar gas- en/of elektriciteitsnetwerk. Waar bewoners bewust hiervoor kiezen vanuit hun eigen levensstijl lijkt dit concept mogelijk te zijn. Maar waar de bewoners die minder bewust hebben gedaan is het succes minder. Een strakkere definitie van nul-energie-woning leidt tot een bijeffect. Namelijk dat mensen alsnog een openhaard of allesbrander aanschaffen. Terwijl dit juist minder milieuvriendelijk is. Of, dat er later alsnog een aansluiting op het openbaar netwerk werd gemaakt. Bijvoorbeeld, als de woning door een ander huishouden in gebruik wordt genomen. Een kritiekpunt bij een te zware definitie is dat bij verandering van de gezinssamenstelling en met opgroeiende kinderen meer energie nodig is, dan wat deze huishoudens zelf konden opwekken. Met andere woorden, deze woningen bleken onvoldoende meer-generatiebestendig te zijn. Bijvoorbeeld, schoolgaande kinderen die een pc (per kind) nodig hebben, thuis- en telewerken of gezinnen gingen elektrisch rijden.
ENERGIEMIX Het werken met een energiemix is een bewuste beleidskeuze. Want op één paard te wedden maakt de energiehuishouding te kwetsbaar. Deze aanpak wordt wereldwijd door landen toegepast. Wel zijn er per land accentverschillen vanwege geologische en vooral klimatologische omstandigheden. Ten tweede heeft de consument keuze, gelet op zijn persoonlijke situatie. Zo kiest de één bewust voor inkoop van kernenergie, de ander juist voor zonne- en/of windenergie en weer een ander voor een bepaalde mix. Deze vrijheid is onaantastbaar. Nadere bestudering van het plan voor een zonnepark laat zien dat er eenzijdig of teveel wordt ingezet op zonne-energie. Echter, het beleid is geënt op een mix van verschillende energiebronnen. Binnen het Rijksbeleid wordt zonne-energie als aanvullende oplossing beschouwd. Met andere woorden, het is en-en en geen of-of. Het temperen van windenergie beperkt de keuze voor een bepaalde groep energieconsumenten. Bijvoorbeeld, omdat zij wel groene stroom willen maar gezien hun woonsituatie geen zonne-energie kunnen installeren.
DEMOGRAFISCHE TRANSITIE In het licht van de Energietransitie zijn de demografische vooruitzichten gunstig en reden om daaraan vast te houden. Daarbij gaat het om twee bewegingen: een structurele ontwikkeling die om structureel beleid vraagt en een tijdelijke ontwikkeling die om tijdelijke maatregelen vraagt. Tijdelijke ontwikkeling Tot ongeveer 2040 verdwijnt de babyboomgeneratie. Dat is een relatieve snelle daling van het aantal inwoners van Nederland, zoals destijds ook de stijging snel was. Toen was er eerst tijdelijk extra onderwijscapaciteit nodig en vervolgens extra woonruimte. In de komende tijd hebben we te maken met een extra zorgvraag die vraagt om tijdelijk extra zorgcapaciteit. Gelijktijdig kan het aantal wooneenheden worden afgebouwd. Structurele ontwikkeling Na 2040 zal tot ruwweg 2070 de omvang van de bevolking stabiliseren, om daarna verder te dalen. Deze daling zal zeer geleidelijk van aard zijn. Dat laatste heeft te maken met een algehele demografische ontwikkeling vanaf de industriële revolutie. Immers toen is: - de ontgroening al ingezet. Dat is niet van de laatste tijd. Het aantal geboortes per vrouw nam sindsdien langzaam maar zeker af. Omdat het aantal geboortes boven de 2,1 per vrouw lag, nam de omvang van de bevolking wel toe, maar het tempo daarbij nam af naarmate het aantal geboortes per vrouw afnam. Sindsdien daalt dit aantal meer en meer) onder deze grens van 2,1. Bij 2,1 geboortes per vrouw stabiliseert de omvang van de bevolking, als het daaronder ligt, neemt deze omvang af. - De bevolking vergrijst al geruime tijd. Door betere gezondheidszorg, betere werkomstandigheden en hygiëne, nam de gemiddelde leeftijd toe. Hierdoor nam ook de omvang van de bevolking toe en compenseerde de daling door ontgroening ruim. Deze structurele ontwikkeling vanaf die tijd is ook in deze eeuw blijvend Alleen was dit de afgelopen decennia ‘onzichtbaar’ door de effecten van de babyboom. De gevolgen van deze structurele ontwikkeling is geleidelijk van aard, zodat het maatschappelijk systeem die ongemerkt verwerkt en effecten niet merkbaar zijn. Dit in tegenstelling tot een tijdelijke demografische ontwikkeling. De aanpak van de gevolgen van de tijdelijke demografische ontwikkeling op de woningmarkt valt samen met het uitvoering geven aan de energietransitie. Om beide processen beheersbaar te houden, is een integrale aanpak nodig. Via het dossier Energietransitie zijn business-cases te realiseren om de aanpak op de woningmarkt mogelijk te maken. Door de energietransitie ontstond een bottom-up proces dat nodig bij deze aanpak op de woningmarkt. Hiervoor wordt verwezen naar de handreiking ‘Beter met Minder’, Aanpak Particulier Woningbezit in de Krimp’, zoals dat onlangs beschikbaar is gesteld aan de minister, Tweede Kamer, lagere overheden en het werkveld. Burgers stimuleren om te investeren in deze zonneparken zorgt ervoor dat er niet geïnvesteerd wordt in woningbezit, terwijl investeren in het bezit meer beleidsrendement oplevert bij het dossier Energietransitie en tegelijk de aanpak op de woningmarkt betaalbaar houdt. Voorkomen moet worden dat er ad hoc wordt gewerkt en beleidsdossiers niet met elkaar verbonden zijn. Het algemeen maatschappelijk belang prevaleert boven het belang van politieke partijen. In het licht van de transitie op de woningmarkt kunnen woningen zowel worden verbeterd (en daarmee een hogere energielabel) als vervangen (door woningen met energielabel A). Energietransitie is gebaat bij kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad.
REDUCTIE AANTAL WOONEENHEDEN Hierbij hoeft het niet altijd te gaan om sloop. Reductie van het aantal wooneenheden is te realiseren door een mix van handelingen, te weten: - sloop en woonbestemming van het perceel halen - twee woningen slopen en één terugbouwen - twee woningen samenvoegen - woning een andere bestemming geven Door middel van woningruil is te voorkomen dat kwalitatieve goede huurwoningen worden gesloopt en kwalitatief slechte koopwoningen blijven bestaan. Nar woningruil kunnen deze slechte koopwoningen worden gesloopt. Het is wenselijk dat het aantal koopwoningen toeneemt door enerzijds nieuwbouw in uitbreidingsplannen en anderzijds door woningen over te hevelen van de huur- naar de koopsector, tenzij dat aantal al is gecompenseerd door een grotere afname elders. In verband met doelmatigheid en maximaal beleidseffect van in te zetten publieke en private middelen is het raadzaam vooraf te weten waar investeringen in verband met energietransitie wel of niet kunnen plaatsvinden. Het heeft geen zin om duurzaamheidsleningen te verstrekken als de woning op termijn uit de markt wordt gehaald of wordt vervangen. Waar een gemeenschap een aanvraag wil indienen voor een zonnepark, moet dat gekoppeld zijn aan een plan van aan aanpak voor het krimpvraagstuk. De locatie hiervoor moet binnen de bebouwde kom vallen. De zwaarte van deze opgave wordt bepaald door hoe de vraag op de woningmarkt bevorderd wordt. En het succes daarvan, zoals: - geen huurwoningen toevoegen aan de koopsector, tenzij dat elders binnen de koopsector wordt gecompenseerd - huurders stimuleren een koopwoning te nemen (waarmee de Rijksoverheid al bezig is door heffingen). Dit wil zeggen, een bestaande koopwoning en niet meer een huurwoning - tweede-woningbezit stimuleren (door de Rijksoverheid) en dat lokaal faciliteren (door de gemeente) door middel van planologie - particulier woningverhuur binnen de koopsector stimuleren en daarmee de taak van se sociale huursector (deels) overnemen. Bijvoorbeeld, bij de groep die bewust kiezen voor huren, maar qua inkomen niet passen in een sociale huurwoning. Dit meerjarenproces vraagt om regie en afstemming door middel van inventariseren van de kwaliteit van de woningvoorraad en komen tot een nieuwe planologische opzet van buurten en dorpen. Dit moet gebeuren in samenspraak met de bewoners en woningeigenaren. Hiermee voorkom je dat een buurt of dorp – planologisch gezien – verandert in een gatenkaas. Dat binnen de huursector een forse sloopgave ligt door de demografische transitie heeft hier alles mee te maken. Het is zaak om te zorgen dat aaneengesloten kavels braak komen te liggen, die juist geschikt zijn voor kleine zonneparken, mocht hieraan nog behoefte bestaan. Nu zonneparken realiseren door een gemeenschap, laat toekomstige ontwikkelingen stranden, financieel en technisch.
WONINGMARKT Impliciet ligt aan het alternatief om tot een zonnepark(en) te komen een vooronderstelling ten grondslag. Deze vooronderstelling is dat het probleem wordt opgelost door alle woningen snel nul-energie te maken. De werkelijkheid ligt genuanceerder vanwege de samenstelling van de woningvoorraad.
Te realiseren bouw Bij de nog te bouwen woningen is het eenvoudig en relatief goedkoop om deze nul-energie te maken, door gebruik te maken van aardwarmte, zonne- en windenergie ter plekke. Bij deze categorie is de zwaarste definitie van nul-energie mogelijk. Het is raadzaam dat de Veenkoloniale gemeenten spoedig de bouwregelgeving aanpassen en alleen de bouw van nul-energie-woningen mogelijk maken bij nieuwbouw en vervangende bouw. Jonger dan 10 jaar Woningen die jonger zijn dan 10 jaar, voldoen kwalitatief al aan energielabel A. Relatief eenvoudig en met een betrekkelijk geringe investering zijn deze woningen nul-energie te maken volgens de definitie van de Rijksoverheid. Gemeenten kunnen hiermee in een korte klap al veel bereiken. Toe nu toe laten gemeenten deze kans liggen door deze woningeigenaren niet te stimuleren en te faciliteren met duurzaamheidsleningen. Bij deze woningen is geen noodzaak aanwezig voor een energiepark door middel van techniek aan huis. Hierdoor kunnen deze woningen in een relatief kort tijdsbestek voldoen aan een hogere definitie voor nul-energie. Namelijk, dat deze afgesloten kunnen worden van het openbaar gasnetwerk, maar niet daartoe worden verplicht: - als back-up wanneer er een defect is aan de geplaatste installatie - omdat deze installatie niet in de nachtelijke uren wordt gevoed, tenzij er sprake is van energieopslag aan huis Hierbij gaat het om het alsnog realiseren van een aardwarmte-installatie en zonnepanelen. Het energieverbruik voor verwarming van de woningen is al gering door de goede isolatie, daarom hoeft dit geen zware installatie en investering te zijn. Eigenaren zijn over de streep te trekken met leningen met een lage rente. Door als woningeigenaren collectief in te kopen, zijn de kosten te drukken en zijn er minder hoge leningen nodig. Woningeigenaren die al zonnepanelen hebben, kunnen deze investering met terugwerkende kracht in deze lening onderbrengen, ook omdat voor het voeden van een aardwarmte-installatie extra zonnepanelen nodig zijn. Naoorlogse bouw Relatief gezien is de bouw- en/of woontechnische kwaliteit van deze woningen matig. Bovendien zijn wijken ontstaan met een leefomgeving van matige kwaliteit. In deze wijken liggen kansen om de voorraad koopwoningen te reduceren en de kwaliteit van de woningen te verbeteren. Hiermee geef je ook invulling aan de energietransitie. Het is wenselijk dat deze woningeigenaren eerder daarin investeren dan in een energiepark en dat deze eigenaren gedegen financieel worden gefaciliteerd en de productie wordt gefaseerd in tijd. Het gaat in deze gevallen om forse investeringen per woning. Door middel van collectieve inkoop zijn de kosten te drukken, maar dan nog gaat het om een forse investering. Tegelijk, is deze aanpak een stevige impuls voor de bouwsector en de werkgelegenheid daar weer aantrekt, en dat gedurende meerdere jaren. Vooroorlogse bouw Vooralsnog is het financieel te hoog gegrepen om deze woningen te behouden en ook deze woningen nul-energie te maken. Dit neemt niet weg dat daar wel kansen zijn en benut kunnen worden, maar het resultaat moet dan zijn om de energierekening financieel neutraal krijgen, mits de omvang van de investering acceptabel is in de ogen van de woningeigenaar. Het is eerder raadzaam meerdere van deze woningen te slopen en nieuwbouwwoningen weer te bouwen, woningen die wel nul-energie zijn.
De regio Veenkoloniën kent een relatief grote omvang van deze categorie woningen. Binnen deze categorie liggen de meeste kansen om de voorraad koopwoningen de komende decennia stapsgewijs te laten afnemen. Deze aanpak is mogelijk door samen met de desbetreffende woningeigenaren een ‘herontwikkelingsmaatschappij’ te vormen en daarbij met de gemeente en woningcorporatie samen te werken. Dit betekent dat deze woningeigenaren hun woning verkopen aan deze maatschappij en als aandeelhouder profiteren zij mee van de toekomstige stabilisatie en stijging van de woningwaarde op de woningmarkt. Daarom is het ook belangrijk dat in de komende tijd voortvarend wordt gewerkt om de woningvoorraad ook stevig te reduceren, waardoor burgers snel het gevoel krijgen dat het ingezet beleid ook een succes is en zij hiervan profiteren.
ENERGIEOPSLAG Technisch gezien zijn er al mogelijkheden veel mogelijkheden voor energieopslag. Echter, de daaraan verbonden kosten wegen (nog) niet op ten opzichte van de baten. Huishoudens zijn hiermee ook in de nachtelijke uren verzekerd van energielevering. Op die momenten is de energieprijs lager. Er zijn landen waar deze keuze niet bestaat omdat er domweg in de nacht geen elektriciteit is omdat mensen daar volledig afhankelijk zijn van zonnestroom. Energieopslag biedt aanvulling. Ten tweedeis de kwaliteit van het openbaar netwerk goed. Er zijn landen die overwegen om huishoudens te verplichten een individuele energieopslag te nemen als zij zelf energie opwekken en leveren. Het gaat dan om situaties waarbij dat openbare netwerk het verschil tussen vraag en aanbod bij energie niet (goed) kan balanceren. In Nederland is dat niet aan de orde, hooguit op termijn als de omvang van zonne- en windenergie blijft toenemen. Er is nu geen reden om dit te verplichten, ook niet door lokale overheden. Ten derde is het zaak om deze individuele opslag te voorkomen vanwege de kostbare, schaarse grondstoffen die hiervoor nodig zijn. De ecologische voetafdruk weegt niet op tegen milieuwinst door gebruik. Ten vierde wordt er al door middel van onderzoek en ontwikkeling gewerkt aan een betere milieuvriendelijke en goedkopere oplossingen, waarvan de eerste resultaten voor de markt beschikbaar gaan komen. Transitie wil zeggen dat er sprake is van een geleidelijk proces waarmee geleidelijk de lat hoger wordt gelegd (zie definities voor nul-energie-woning). In afwachting van een betere en definitieve oplossing voor energieopslag is het raadzaam, dat lagere overheden in de komende tijd nog niet de zwaarste definities voor nul-energie-woning hanteren. Op lange termijn verandert dit. De opslag kan er dan eenvoudig ‘bij gezet worden’. De huidige (dure) generatie opslagapparatuur behoeft dan niet vroegtijdig te worden afgeschreven. Hierdoor zijn nu geen leningen nodig, omdat het op termijn voor burgers mogelijk is om dit op eigen financiële kracht te doen. Bovendien blijven er nu middelen over voor het treffen van andere maatregelen aan en in huis, zowel op het niveau van de lagere overheid als op het niveau van de woningeigenaar.
WARMTE Een belangrijk deel van de nutsrekening heeft te maken met verwarming van het huis en verwarming van tapwater. Het is raadzaam om hiermee genuanceerd om te gaan. In het algemeen geldt dat: 1. de voorkeur in de eerste plaats uitgaat naar aardwarmte en hergebruik van restwarmte van (industriële) installaties 2. in tweede plaats heeft een warmtepomp de voorkeur 3. een warmtekrachtkoppeling heeft in dit opzicht de laagste voorkeur Bovenstaande prioriteiten gelden om de volgende redenen: Ad. 1 Hiermee is een woning voldoende te verwarmen met in principe nul gasgebruik. De benodigde elektriciteit is ter plekke op te wekken met zon of wind. De investering is fors, zeker wanneer dit achteraf wordt gerealiseerd. In zijn algemeenheid geldt: hoe dieper de warmte gewonnen wordt, hoe duurder en hoe minder het gasverbruik kan zijn. Nul is haalbaar. Theoretisch kan hiermee de woning losgekoppeld worden van het openbaar gasnetwerk. Dat wordt ontraden omdat er een back-up nodig is, bijvoorbeeld bij defecten.
Ad. 2
Ad. 3
Deze installatie haalt de warmte bovengronds uit de omgeving en wordt als een goed alternatief gezien voor aardwarmte-installaties. Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan opname uit de buitenlucht. Afname uit het oppervlakwater is mogelijk, maar wordt afgeraden vanwege neveneffecten op planten en dieren. De effectiviteit van deze installaties is de recente jaren toegenomen. Dit systeem is goedkoper, maar het energieverbruik neemt dermate sterk toe, dat dit samen met de benodigde elektriciteit voor het huishouden in veel gevallen niet allemaal ter plekke opgewerkt kan worden. Op het niveau van huishoudens gaat het om een mini-WKK, ook wel HRe genoemd. Deze oplossing staat voor het gelijktijdig opwekken van warmte en elektriciteit. De woning moet hierbij altijd aangesloten zijn op een openbaar gasnetwerk. De installatie zorgt niet alleen voor de verwarming, maar ook voor elektriciteit, al dan niet aanvullend op zonne- en windenergie ter plekke. Daarvan is dan minder nodig. Tot 2006 stimuleerde de overheid deze oplossing financieel en vanaf 2009 wordt dit gesubsidieerd. Deze benadering past binnen de definitie voor nul-energie-woning, zoals de Rijksoverheid deze hanteert.
Deze gradatie past binnen het groeimodel, zoals dat bij een geleidelijk proces plaatsvindt als het gaat om energietransitie. Per leeftijdscategorie woningen is een passende oplossing mogelijk in verband met de beheersbaarheid van de te maken kosten binnen de financiële mogelijkheid van de woningeigenaar. De overheid respecteert deze keuze. In principe is aardwarmte bij alle woningen toepasbaar, ongeacht de leeftijd. Daarom faciliteren gemeenten alleen deze investeringen financieel. Zijn deze financiële faciliteiten in de vorm van een lening niet voldoende, dan heeft de woningeigenaar de vrijheid om voor een van de andere opties te kiezen. Daarvoor gelden de gemeentelijke faciliteiten dan niet. Dit neemt niet weg dat hoe ruimer dit wordt gefaciliteerd, hoe meer woningen gasarm kunnen worden. Bij dit onderdeel van het beleid zou dan ook prioriteit kunnen liggen, omdat aanschaf van zonnepanelen al door de Rijksoverheid wordt gesubsidieerd en op de markt deze zonnepanelen al goedkoper zijn geworden. Hier ligt dan ook geen gemeentelijke taak meer in de vorm van faciliteiten, tenzij dit tegelijk plaatsvindt met het realiseren van een aardwarmte-installatie.
PRIJSONTWIKKELING Punt van zorg is dat door bepaalde juridische constructies teveel energie wordt geproduceerd door zon en wind. Hierdoor komt de energieprijs op de energiemarkt onder druk te staan. Het hiermee treffen van bestaande energiecentrales is voor sommige groeperingen een doel op zich geworden. Dat klinkt door in de berekeningen die zijn aangetroffen bij het alternatief in de vorm van (een) zonnepark(en). Waaraan voorbij wordt gegaan, dat de exploitatie en beheer van andere energiebronnen, zoals door zon en wind, ook onder druk komen de staan en woningeigenaren terughoudend worden, de bestaande elektriciteitsvoorziening is dan financieel aantrekkelijker. Het is dan ook gewenst om overkill te voorkomen. Hierbij dient voorrang te worden geven aan een energiebron aan huis dan door middel van een zonneweide. In het uiterste geval kan ook een zonnepark, in de vorm van een bedrijf, uiteindelijk financieel technisch niet uit. Wanneer zulke bedrijfsactiviteiten worden gestaakt, zijn we als samenleving terug bij af. Daarom is een evenwichtige benadering een must. De drijfveer om tot een overkill te komen is gebaseerd op een aanname: dat door schaarste de fossiele brandstoffen alsmaar duurder worden, waardoor de prijs van zonne- en windenergie per definitie goed is en blijft. De economische theorie wordt zo echter op een te simpele wijze toegepast. Door overproductie van elektriciteit neemt de behoefte aan fossiele brandstoffen af, waardoor de natuurlijke voorraad minder snel afneemt en de prijs stabiliseert. Hierdoor nemen vervolgens de terugverdienperiodes van windmolens en zonnepanelen toe. In het licht hiervan zijn zeer recent de brochures aangepast waarmee burgers en bedrijven worden uitgenodigd om financieel te participeren in energieparken, zowel zon als wind.
Dit effect is inmiddels merkbaar nu de prijs per vat ruwe olie laag is. Dat werkt door in de waarde van zonne- en windenergie. Zo daalde in één jaar het aandeel per kWh van bestaande windmolens is in één jaar (periode 2013-2014) met ruwweg met 25%. Uiteraard is dit niet structureel, maar het geeft wel aan hoe kwetsbaar de financiële onderbouwing van plannen in wind- en zonne-energie kan zijn. Het tempo van implementeren van nieuwe opwekkingstechnieken gaat dan langzamer en dat zien we al bij bepaalde vormen van Hydro-energie. Door overkill te voorkomen blijft het proces bij energietransitie beheersbaar en wordt het succesvoller Dit neemt niet weg dat we het moeten doen met deze mogelijkheden vanwege de bereikbaarheid van natuurlijke voorraden grondstoffen om daarmee energie op te wekken. Bij een lage olieprijs moeten deze nieuwe vormen van energieopwekking verhoudingsgewijs meer gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Bij een hogere prijs is er meer een marktprikkel om deze nieuwe bronnen op eigen kracht operationeel te maken. Dit vanzelfsprekend evenwicht maakt het proces beheersbaar. Energietransitie vindt plaats met gebruik van marktwerking. In de ogen van sommige groeperingen gaat dat te langzaam en een deel van deze groeperingen is – los van deze transitie – in het algemeen tegen marktwerking. Echter, binnen de aanpak bij de energietransitie wordt ieders keuze bij zijn of haar eigen energietransitie gerespecteerd. Er wordt geen sjabloon opgelegd. Daarom wordt er slechts een minimaal opgesteld vermogen aan windmolens opgesteld en op termijn bekeken of dat voldoende is. Daarom wordt aangestuurd op het benutten van zonne-energie op het dak en niet zozeer grootschalig op de grond. Een overkill schaadt de financiële positie van mensen en bedrijven die al stappen hebben genomen bij het vorm en betekenis geven aan hun eigen energietransitie met bijbehorend ambitieniveau. BELEIDSRISICO’S Bij de vraag of er beleidsrisico’s zijn, wordt er vooral verwezen naar het gevaar van het wegspelen van de mogelijkheden bij de transitie op de woningmarkt. Daarnaast moet worden opgemerkt, dat zonnepanelen aan de grond, zeker in de vorm van een park, gevoelig zijn voor vandalisme en (vooral) diefstal. Dat leidt tot extra kosten, die in de aangetroffen berekeningen niet zijn meegenomen. De verzekeringswereld stelt nadere eisen aan de beveiliging om diefstal te voorkomen. Dit werkt kostenverhogend werkt. Vandalisme bij zonneparken vraagt om extra politie-inzet. De Rijksoverheid honoreert dit naar verwachting niet omdat het de lagere overheden en/of particulieren zelf waren die dit stimuleerden en realiseerden. Dit in tegenstelling tot windmolenparken. De eigenaren van een zonnepark zullen dan zelf de bewaking van het terrein op zicht moeten nemen door middel van vrijwilligers of door een bedrijf in te huren of eigen personeel aan te stellen. De kosten hiervan zijn niet meegenomen in de eerste presentatie van het plan voor één of meer zonneparken. Het break-even point om deze kosten in de loop der tijd te kunnen terugverdienen schuift hiermee verder naar de toekomst. In het uiterste geval valt dit punt buiten de levensduur van de zonnepanelen. Vanuit deze invalshoek adviseert ons centrum burgers om te kiezen voor zonne-energie op dak. Dat is goedkoper en veiliger. Bovendien ligt het break-even-point binnen de levensduur van de panelen en zijn deze zonnepanelen zeker inpasbaar, terwijl dit bij grondgebonden zonnepanelen nog maar de vraag is.
Kleine zonneparken zijn veelal uit het oog te plaatsen, maar niet altijd. Grotere zonneparken vallen door de omvang eerder in het gezichtsveld. Hierbij is dezelfde vraag te stellen als bij het opstellen van windmolens: wat kan dit betekenen voor de toeristische- recreatieve betekenis van een gebied. Er zijn dan ook twijfels bij zonneparken in de zin dat deze ook de kwaliteit van het landschap aantasten, zeker als deze veel voorkomen in een gebied en te vaak zichtbaar zijn voor voorbijgangers. Vanuit de verantwoordelijkheid van de lokale overheid kunnen dan ook nadere eisen gesteld worden aan de inpasbaarheid van deze parken in de (bewoonde) omgeving. Dit door algemene regels te stellen om per initiatief tot maatwerk te komen. Vanuit die verantwoordelijkheid is te verwachten dat in zijn algemeenheid eerder aangestuurd wordt op dak-gebonden panelen. Met andere woorden, dat als voorrangsregel aangetoond moet worden dat het dakoppervlak voldoende is benut. Als antwoord op zonneparken kunnen particulieren binnen een postcodegebied gaan samenwerken door gebruik te maken van de mogelijkheid van de Rijksoverheid dat particulieren door middel van het principe van een postcoderoos ver-en-weer zelfopgewekte energie kunnen leveren. Dit realiseren zij projectmatig, inclusief collectieve inkoop van zonnepanelen en verkoop van energie aan het openbaar netwerk. De postcoderoos is een belastingmaatregel voor particuliere huishoudens in Nederland die zelf in de nabijheid van hun woonomgeving duurzame energie willen opwekken. De term komt voort uit het in 2013 gesloten Energieakkoord voor duurzame groei tussen de Nederlandse sociale partners. Huishoudens krijgen per door hen opgewekte kWh stroom een korting op de energiebelasting. De productie-installatie moet echter geëxploiteerd worden door middel van een coöperatie of een vereniging van eigenaars (vve). Deelnemers aan deze constructie moeten woonachtig zijn in hetzelfde viercijferige postcodegebied als de locatie van de productie-installatie of in een van de viercijferige postcodegebieden die hier omheen liggen, vandaar de naam postcoderoos. Hierdoor kunnen woningeigenaren met veel dak-ruimte energie leveren aan burgers die deze mogelijkheid niet of in onvoldoende mate hebben. Hierdoor kan elk geschikt dakvlak optimaal gebruikt worden.
Een andere, redelijk veel gebruikte mogelijkheid is dat burgers die geen of onvoldoende mate mogelijkheden hebben zitten om in hun eigen energiebehoefte te voorzien, mede eigenaar worden van een windmolen elders. Hun aandeel wordt uitbetaald in elektriciteit aan huis, alsof ze het thuis hebben opgewekt. Deze burgers zijn zich bewust van het feit dat windmolens op verzet stuiten en zij zijn dan ook van mening dat hun windmolen zodanig gepositioneerd is, dat overlast tot het minimum wordt beperkt. Tot nu toe lukt dit, hoewel ook zij niet gelukkig zijn met hoe de overheid de windmolenparken wil realiseren.
LANDBOUW De aanzet tot een zonnepark in het gebied Veenkoloniën is ingegeven vanuit de perceptie van opschaling van landbouwbedrijven, maar weinig vraag naar gewassen uit dit gebied. Hierdoor zou de Veenkoloniale landbouwgrond overbodig zijn. Op microniveau is dit een begrijpelijke benadering. Op macroniveau is het gewenst om in eigen land te beschikken over een strategische voorraad landbouwgrond, mocht door internationale ontwikkelingen de behoefte ontstaan naar meer eigen productie. Zo lang deze strategische voorraad nodig is voor directe voedselproductie, kan het uitstekend ingezet worden voor andere gewassen, bijvoorbeeld voor de productie van biobrandstof. Zodra deze voorraad (deels) nodig is voor productie van voedsel, kan direct (per seizoen) van gewas worden gewisseld. Dankzij strategische voedselvoorraden is hiervoor tijdsruimte aanwezig.
In het licht van deze strategie is er terughoudendheid om de functie van landbouwgrond (grootschalig) te wijzigen. Dat geldt niet alleen voor gebruik voor grote zonneparken, maar ook voor natuurontwikkeling. Binnen EU-verband bestaat deze terughoudendheid al en het is niet uitgesloten dat dit ook in Nederland meer en meer gaat doorklinken. Het gaat hierbij om een politiek-bestuurlijke afweging die op landelijk niveau wordt gemaakt. Vooralsnog moet aangestuurd worden op ‘zon op dak’ en dan pas op ‘zon op grond’. Dat laatste binnen de bebouwde kom of in combinatie met bestaande natuurgebieden.
VARIANTEN Wij houden ons als centrum primair bezig met de technische en financiële aspecten van energietransitie en minder met planologische aspecten. Daarom houden wij afstand van het maatschappelijk debat hoe windmolens planologisch ingepast moeten worden. Wel kunnen wij suggesties k geven hoe het zou kunnen. Inpassen van infrastructuur, zoals ten behoeve van de energiehuishouding, vraagt adaptief beleid (www.adaptiefbeleid.nl). Rijkswaterstaat heeft hiermee ruime ervaring en past dit succesvol toe. Deze aanpak is een deel van de corebusiness van deze dienst. Bij het Ministerie van Economische zaken is deze kennis en ervaring beperkt, ook omdat zij nauwelijks met dit soort ruimtelijke vraagstukken te maken heeft. De aanpak die zij beheerst, past bij het implementeren en bijsturen van economisch beleid.
Concreet betekent dit, dat er tracés zijn langs wegen in de provincies, ook binnen de Veenkoloniën die geschikt zijn, zoals: A28 meerdere tracés vanaf Meppel tot aan De Punt A7 meerdere tracés vanaf: - Zuidbroek tot aan Scheemda - Hoogkerk tot aan afslag Opende E233 meerdere tracés vanaf Hoogeveen tot aan de Duitse grens N34 meerdere tracés vanaf Emmen tot aan De Punt N33 meerdere tracés vanaf Appingedam tot aan Assen N366 meerdere tracés vanaf Veendam tot aan Ter Apel N385 meerdere tracés vanaf Hoogezand tot aan Wildervank N367 meerdere tracés vanaf Nieuwe Pekela tot aan Blijham N368 meerdere tracés vanaf Blijham tot aan Vlagtwedde N374 meerdere tracés vanaf Stadskanaal tot aan Hoogeveen N378 meerdere tracés vanaf Stadskanaal tot aan Gasselte N379 meerdere tracés vanaf Gasselternijveen tot aan Zwartemeer. N381 meerdere tracés vanaf Emmen tot aan de grens met Friesland N391 meerdere tracés vanaf De Maten tot aan Emmen Overige Parallel aan de spoordijk vanaf Wildervank tot Stadskanaal (mits zuidwaarts en stevig landinwaarts, gezien vanaf deze spoordijk) meerdere tracés langs het AG Wildervanckkanaal meerdere tracés langs het Windschoterdiep meerdere tracés langs het Noord-Willemskanaal meerdere tracés langde de Duitse grens (vanaf De Dollard tot aan Coevorden) In het licht hiervan is het raadzaam om in één plan een alternatief te maken voor de beide windmolenparken in de Veenkoloniën, te weten in De Monden en nabij Meeden.
Denktanks geven aan dat dit anders moet als het gaat om het realiseren van windmolenparken en zonneparken. Het parlement en het kabinet pikken deze signalen op. Formeel is er nog geen beleidsruimte voor provincies en gemeenten, informeel kunnen deze lagere overheden wel daarop voorsorteren door samen met belanghebbenden en initiatiefnemers te gaan werken aan alternatieven en vervolgens de Rijksoverheid hierbij uit te nodigen om aan de hand van deze alternatieven tot een eindplaatje te komen waaraan uitvoering wordt gegeven. Dat overleg is pas succesvol als iedereen ook andermans belangen erkent en alle belangen - ook die van de Rijkoverheid - meeneemt om tot een gemeenschappelijke oplossing te komen. De eerder meegegeven alternatieven haken al deels in op deze signalen vanuit de denktanks. Zo wordt ingezet op het zoveel mogelijk positioneren van de beoogde windmolens langs doorgaande wegen, liefst op voldoende afstand van de bebouwde kom. En soms aan beide zijden van de weg en met meer afstand tussen de molens, wat ten goede komt van het rendement van de molens. Door meerdere tracés te benutten, kunnen er meer molen worden geplaatst, maar minder hoog en wel met hetzelfde totaal opgesteld vermogen. Ook wordt eerst naar de Duitse grens, A-, E-wegen en waterwegen gekeken en dan pas (eventueel) naar de N-wegen en spoordijken. Deze aanpak is qua aanlegkosten duurder, maar kan gecompenseerd worden door paar molens meer te plaatsen. Het voordeel van deze aanpak is, dat bij een agrarisch bedrijf meerdere windmolens op het land kunnen komen, en dat hiervan meer agrarische bedrijven kunnen profiteren. Zo steunen de molens de agrarische sector over een vollere breedte.
DRAAGVLAK Het draagvlak voor energietransitie ontstond de afgelopen decennia en mondde uit in een Nationaal Energie Akkoord. Hieraan wordt eendrachtig uitvoering gegeven. Dat proces voltrok zich in fases. Aanvankelijk lag het accent op milieuaspecten, wat later verschoof naar uitputting van natuurlijke voorraden. Het bedrijfsleven ontwikkelde nieuwe scenario’s. Daarmee nam het draagvlak fors toe. Bovendien nam door internationale ontwikkelingen het belang van energietransitie verder toe. Binnen dit proces zijn er enerzijds personen en groepen die scepsis hebben en anderzijds personen en groepen die vinden dat de lat niet hoog genoeg ligt en dat het allemaal te langzaam gaat. Door het nationaal akkoord zijn deze twee buitenspel gezet. Beide groepen strijden een achterhoedegevecht. Dit neemt niet weg dat hun geluiden blijven klinken. Dat geldt ook voor de dossiers die nu in de Veenkoloniën aan de orde zijn, te weten windmolenpark en de zonnepark. De verontrustende gevoelens worden gevoed door deze sceptici, de promotie van een zonnepark wordt gevoed door mensen die de lat hoger willen leggen en sneller willen. Deze beide geluiden versterken elkaar, waardoor een vertekend beeld ontstaat. Binnen deze constellatie is het raadzaam dat lokale volksvertegenwoordigers afstand houden, zich niet laten meeslepen en oog blijven houden voor de grote gemene deler in de samenleving. Het draagvlak voor het Nationaal Energie Akkoord is groot in de samenleving groot. Wel verschilt de intensiteit voor dat akkoord, evenals de intenties daarbij.
Bij burgers bestaat het besef dat ook windmolens nodig zijn. Bijna de helft van de woningeigenaren heeft er begrip voor dat het niet te voorkomen is dat dit in de nabijheid van zijn woning kan gebeuren (waarmee hij dit nog niet gelijk toejuicht).
Het draagvlak voor grote windmolens en windmolenparken nam af door de manier waarop de implementatie qua positionering. Burgers zijn niet tegen windmolens, wel tegen de wijze van implementeren. Het draagvlak blijft intact en kan zelfs toenemen door: - te spreiden - in minder bewoond gebied te plaatsen, dan wel zo ver mogelijk van de bewoonde wereld - te plaatsen bij snelwegen, omdat het landschap daar toch al is aangetast - minder hoge windmolens te plaatsen, ook al betekent dit meer windmolens. Het is verstandig om op basis van deze ingrediënten te komen tot een alternatief opstellingsplan voor windmolens op land. Binnen de provincies Drenthe en Groningen zijn hiervoor mogelijkheden, zodanig dat – als gebaar richting de Rijksoverheid – meer opgesteld vermogen te realiseren is, waardoor dit landsdeel het ‘Texas van Nederland’ blijft en past binnen een omgeving van rust en ruimte. Daarmee is het een good practice.
TECHNISCHE ASPECTEN Het debat binnen de Veenkoloniën is nader geanalyseerd op basis van gebruikte technische argumenten. Sommige daarvan zijn te verklaren, andere vragen om nadere wetenschappelijke toetsing onzerzijds. Hierbij is het gebruikelijk om dat nader te laten toetsen door andere wetenschappers. Omtrent deze technische aspecten worden de gemeenten nader geïnformeerd, omdat deze kennis nu nog niet aanwezig is. Hoewel dit los staat van de beleidsaspecten kan onjuiste technische informatie doorklinken in de te maken beleidskeuzes.
INNOVATIES In de komende tijd worden gesprekken op gang gebracht via het Energiebureau binnen het regionaal programma Agenda voor de Veenkoloniën. Het doel daarbij is acquisitie en innovatietrajecten laten faciliteren, met het oog op nieuwe werkgelegenheid in het gebied.
FINANCIERING Door de demografische ontwikkeling staan de prijzen van woningen onder druk en zijn woningeigenaren ‘onder water komen te staan’. De waarde van de woning is lager dan de openstaande schuld. Dat is een hindernis bij de Energietransitie, ook als het gaat om meedoen aan een zonnepark of een windmolen. En, bovenal, om te investeren in de eigen woning en ook energiezuiniger kan worden en/of voorzien wordt van een eigen energievoorziening. Steeds meer hypotheekverstrekkers financieren restschuld mee. Zo moet de restschuld na een bepaalde datum zijn ontstaan. Ook mag het bedrag niet hoger zijn dan een bepaald bedrag. En, de koper moet deze schuld binnen een bepaalde periode kunnen aflossen. De hypotheekverstrekker rekent dan met een regulier tarief zonder opslag.
Verder geldt dat het nieuwe hypotheekbedrag inclusief de restschuld niet hoger mag zijn dan 115 procent van de marktwaarde van de nieuwe woning (inclusief financiering. Het gaat om de verhouding tussen de hoogte van de lening en de waarde van het huis, de zogenoemde loan-to-value. Dat biedt perspectief om ook te investeren in een eigen energievoorziening, ook om dat deze voorziening leidt tot een betere marktwaarde van de woning. Dat proces wordt versterkt door in de regio voortvarend het aantal koopwoningen te reduceren en deze aanpak vertrouwen geniet binnen de financiële sector. Los hiervan is er ook een andere ontwikkeling, die nog onvoldoende bekend is bij woningeigenaren. Huizenkopers, die hun woning energiezuinig willen maken, kunnen hiervoor meer hypotheek krijgen dan volgens de NIBUD-normen is vastgesteld. Op 1 januari 2015 zijn die bedragen zelfs verhoogd. Voor een energiezuinige woning (label A++) is er € 9.000 extra financieringsruimte en voor de aanschaf van een zogenoemde ‘nul-op-de-meter’-woning kan door de kopers zelfs € 25.000 extra worden geleend. Voor kopers van een nieuwbouw was het tot op heden een hele toer om van die extra leenmogelijkheden gebruik te kunnen maken. Minister Blok van Binnenlandse Zaken heeft nu bepaald dat een koper van een nieuwbouwwoning met een EPC van maximaal 0,6 automatisch € 9.000 extra aan hypotheek moet kunnen krijgen. Door niet alleen de omvang van de woningvoorraad te laten afnemen maar binnen deze voorraad met koopwoningen ook slechte woningen te vervangen door nieuwbouw, zijn dat ‘twee vliegen in één klap’. Binnen de financiële sector is er wel terughoudendheid. Men is bevreesd voor overfinanciering bij woningconsumenten. Deze vrees is gegrond zolang er geen tekenen zijn dat de vraag en aanbod in evenwicht blijft. Op dit moment is nog geen sprake van voortvarendheid bij de aanpak van het krimpvraagstuk op de woningmarkt en in het bijzonder bij particulier woningbezit. Het is dan ook raadzaam dat de lokale overheid en woningeigenaren samen tot een plan van aanpak komen en hieraan voortvarend uitvoering wordt gegeven. En, in het kader daarvan ook vorm en betekenis geven aan de energietransitie. Het meefinancieren van maatregelen om tot een energiezuinige woning te komen en voorzien wordt van een eigen energievoorziening betekent, dat het hier gaat om woning-gebonden zaken. Met andere woorden, deelname aan een zonnepark of een windmolen, vallen daar buiten. Deelname hieraan is dan mogelijk door middel van eigen kapitaal of door een aparte lening, mits men voldoende kredietwaardig is. Voor een woningeigenaar is het financieel aantrekkelijk om deze investeringen mee te nemen in een hypotheek, dit in tegenstelling tot een aparte lening. In aanmerking komen voor een extra hypotheekruimte betekent een toetsing. Daarin wordt gekeken naar bestaande schulden en vermogen. Nu een lening aangaan voor deelname aan een zonnepark of aandelen in een windmolen, maakt deze hypoteekruimte kleiner, waardoor minder of niet geïnvesteerd wordt in de woning. En, daaraan wordt juist prioriteit gegeven. Namelijk, eerste de energievraag verlagen en dan kijken naar een mogelijkheid om zelf energie op te wekken en hoe zwaar deze installatie moet zijn.