I N S
K
UNST......
P A N J
TURESPAÑA
EUROPESE GEMEENSCHAP Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
H
E
MINISTERIO DE INDUSTRIA,TURISMO Y COMERCIO
Spanje n i Ku
t s n
E
Barcelona. Romaans houtsnijwerk in het Marès-museum
EN EIGENW IJZ E
R K S M E LT
S E O
Taüll, bij Lleida. Kerk van Sant Climent
De Spaanse Furie heeft een artistieke tweelingzuster: de hartstochtelijke creativiteit van dit land. Een ontembare stormloop naar steeds vernieuwde kunstvormen, om een oude levensvreugde in beeld te brengen. Waar de reiziger ook rondkijkt in Spanje, overal schitteren overweldigende of intieme pronkstukken van een kunstzinnig genie dat altijd weer zijn eigen weg heeft gezocht. Van de prehistorische grootmeester die 15.000 jaar geleden de bisons van Altamira schilderde, of de onbekende beeldhouwer die lang voor de komst van de Romeinse beschaving het mysterieuze borstbeeld van de “Dama de Elche” schiep; tot het historische genie van Velázquez, Zurbarán of Goya, en de eigentijdse baanbrekers Picasso, Dalí, Tàpies of Barceló —hun werken tonen de bezoeker een even creatief als eigenwijs Spanje. Het lag beneden hun waardigheid om heilige huisjes omver te trappen (gelukkig maar, want zo bleef er in dit land een kunstbezit van onvergelijkbare omvang te bewonderen); maar zij lieten zich door niets aan banden leggen.
2
En zij proefden van alle verlokkingen die hun pad kruisten. Dat waren er nogal wat. Vanaf de verre oudheid lieten alle beschavingen die zich door en via Europa hebben bewogen, of er binnendrongen uit Afrika en Amerika, hun sporen na op het Iberisch Schiereiland. Feniciërs, Cartaginezen, Celten, Romeinen, Goten, Berbers, Moren, Joden, Byzantijnen, Azteken... Allemaal leverden zij grondstoffen aan voor het kunstgevoel dat in de Iberische smeltkroes, op het vuur van de Spaanse Furie, werd uitgekookt. Spanje zelf bleef lang een mozaiek van eigenzinnige streekvolken, die de overheersende cultuur van het moment elk op hun manier wensten uit te beelden. Zo werden bijvoorbeeld zulke uniek Spaanse stijlen als “Mozárabe” en “Mudéjar” geboren uit het spanningsveld tussen moorse en christelijke kunstnormen.
Madrid. De “Meninas” van Velázquez in het Prado-museum
Madrid. “Guernica” (1937) van Pablo R. Picasso in het Nationaal Kunstcentrun Arte Reina Sofía
Barcelona. Romeins standbeeld in het Marès-museum
Valencia. Het paleis van de Markies van Dos Aguas
Een reis door Spanje is een reis langs vele hoofdstukken en voetnoten van de universele kunsthistorie. Met het avontuurlijke gevoel, dat er om elke hoek weer een nieuw kleinood of grandioos meesterstuk op herontdekking ligt te wachten. Want voor de kunstminnaar is Spanje een onmisbare en altijd weer verrassende schatkamer.
3
VAN DE IJSTIJD TOT ROME
D
E laatste IJstijd liet al een artistieke
erfenis achter in Noord-Spaanse grotten:
afbeeldingen van dieren en magische tekens
vulden de rotswanden. Later werd het hele land
bezaaid met de creaties van volken die soms
van ver over de zee waren aangekomen. Daarna
kwam, zag en overwon de Romeinse beschaving. “Castrum” van Coaña, in Asturias
Rotsschilderingen in grotten zoals bij Altamira, of beschermde uithollingen zoals bij Albarracín, vormen de vroegste kunst in Spanje. Van latere datum zijn de dolmens en andere megalithische werken, of de ceramieken uit “castrums”, de dorpen van de steentijd.
4
Santillana del Mar, bij Cantabria. Grotten van Altamira
Albarracín, bij Teruel. Rotsschildering op de “abrigo” van Las Olivanas
Grootmeesters in steen Toen de mensheid nog nergens op de aarde een georganiseerde beschaving had voortgebracht, voerde in Spanje de hand van een onbekende grootmeester het penseel over de rondingen van een rotswand. In de grotten van Altamira (Cantabria) sprongen 15.000 jaar geleden kleurige beeltenissen van bisons en andere prehistorische dieren op het steen. Met zorgvuldig realisme schiep de kunstenaar een “Sixtijnse kapel van het Stenen Tijdperk”. Zo werd deze creatie bij haar ontdekking in 1857 aan de wereld voorgesteld, en terecht. Later volgden er soortgelijke vondsten in verschillende Noord-Spaanse grotten. In het Zuiden en Oosten van Spanje bleef er een rijkdom van meer schematische voorstellingen van dieren, totems en andere tekens uit de steentijd bewaard. Ze overleefden de eeuwen dankzij hun beschermde ligging op moeilijk bereikbare plekken, in grotten en “abrigos”, zoals zulke uithollingen in rotswanden worden genoemd. Aan het eind van het stenen tijdperk lieten verschillende volksstammen in Spanje hun gedenktekens na. Het zijn meestal dolmens of grafmonumenten. Ze liggen over het hele land verspreid in Catalonië, Aragón, Rioja, Galicië, Extremadura en Andaloesië. Sommige van deze megalithische kunstwerken, zoals die van Romeral en La Menga bij het stadje Antequera in de Zuidspaanse provincie Málaga, bereikten een indrukwekkende omvang.
Antequera, bij Málaga. Grot van Menga
5
Barros, bij Santander. Celtische stèle
Mahón, op Menorca. “Naveta” van Es Tudons
Pontevedra. Gouden halssieraad, in het stadsmuseum
De eerste metalen: “Iberische” kunst De prehistorische Spanjaarden gebruikten hun eerste metalen instrumenten ook om hun kunstzinnige scheppingen te verfijnen. Uit de overgangsperiode naar het brons dateren nog een aantal grote megalithische constructies, vooral op het eiland Menorca: “taulas” of altaren, “talayots” of uitkijktorens, en “navetas” of graftomben, waarvan die bij Es Tudons het opmerkelijkst is. Er zijn hier zoveel van die bouwsels intact gebleven, dat haast het hele eiland dienst doet als een soort openluchtmuseum. Met de komst van het ijzer begon er al een herkenbaar “Iberische” kunst te ontstaan. In Galicië is zij duidelijk verwant aan de eerste grote beschaving van Europa, die van de Celten. Tussen resten van hun nederzettingen zijn er bijvoorbeeld de prachtig gestileerde sieraden gevonden, die de bezoeker nu in het museum van Pontevedra ziet.
El Tiemblo, bij Ávila. De Stieren van Guisando
6
Op de centraal-Spaanse hoogvlakte treft men totem-achtige uitbeeldingen van beesten aan, zoals de Stieren van Guisando in de provincie Ávila. Maar het was langs de Middellandse Zee, waar de “Iberische” kunst, misschien onder invloed van zeevarende culturen uit verre windstreken, haar opvallendste creaties voortbracht. Die tonen soms zo`n verrassende verfijning, dat hun komaf nu nog omstreden blijft. Deskundigen vliegen elkaar in de haren over de betekenis van zulke borstbeelden (van godinnen, of hogepriesters?) als de raadselachtige “Dames” van Elche en Baza. Even charmant zijn de “bichas”, die dieren voorstellen, en de overige juweeltjes van prehistorische beeldhouwkunst die de bezoekers verlokken bij het Nationale Archeologische Museum van Madrid; en bij andere uitstekende collecties, zoals het stadsmuseum van Alicante, Alcoy en het museum voor Prehistorie in Valencia. Dat van Sevilla pronkt met de “Schat van Carambolo” en resten van de legendarische beschaving van Tartessos, die al in de Bijbel wordt vermeld.
Sevilla. De “Schat van Carambolo” in het Oudheidkundig Museum
De kunst van de zeevaarders De invloeden die de Iberische kunst langs de Middellandse Zee onderging, waren overgebracht door zeevarende volken: Feniciërs, Cartaginezen en Grieken. De Feniciërs vestigden handelskolonies in Ibusim (Ibiza), Sexi (Almuñécar), Abdera (Adra) en Gadir (Cádiz). Een bezoek aan het museum van deze laatste stad is de moeite alleen al waard voor een blik op de beste Fenicische erfstukken, zoals hun mensvormige doodskisten. De kunstschatten van de Cartaginese kolonies moet de reiziger zich zelf verbeelden, naar het model van hun knappe reliëfbeeldwerk in Osuna: de hele rest werd meedogeloos en methodisch verwoest door hun aartsvijanden, de Romeinen, die hen uit het Iberisch schiereiland verjoegen. Meer tolerant was Rome met de overblijfsels van de Griekse nederzettingen langs deze stranden van de Middellandse Zee. Daaraan dankt de hedendaagse bezoeker de fraaie voorbeelden van Empúries en Roses, op de kust van de provincie Girona aan de voet van de Pyreneeën.
Met de komst van het ijzer ontstaat er een herkenbaar “Iberische” kunst. In het noordwesten van Spanje laat een Celtische cultuur gestileerde juwelen en reliëfdecoratie op steen achter. Op de centrale hoogvlakte vindt men totem-beesten. Langs de oostkust, misschien onder invloed van zeevarende culturen, verschijnen borstbeelden van goden en priesters.
Madrid. De “Dame van Elche” in het Oudheidkundig Museum
Itálica, bij Sevilla. Romeins mozaiek
Van grandioze aquaducten en triomfbogen tot een mozaiekvloer in een huis; van sieraden tot een simpele speelpop; alles wat er toen in het dagelijkse leven bestond, vindt men terug in Spanjes erfenis van de Romeinse beschaving. Segovia. Het Romeinse aquaduct
Het legaat van Rome Alles verandert wanneer de Romeinse legioenen in 227 voor Chr. hun mars door het Iberisch Schiereiland inzetten; ook de naam van het land, dat voortaan Hispania zal heten. Spanje wordt zo grondig gekoloniseerd, dat het zelfs beroemde “Romeinen” naar het moederland zal uitvoeren, zoals de keizers Trajanus, Hadrianus en Theodosius, of de schrijvers Séneca, Lucanus en Martialis. De onweerstaanbare militaire machine van Rome, en de burgers die in haar spoor volgen, bezaaien Hispania met kunstwerken, al zijn die voor hen eerst een puur praktische noodzaak: geplaveide heirwegen, grote bruggen in plaatsen als Alcántara, Ourense, Córdoba, Mérida en Salamanca, vestingwallen als in Lugo en Tarragona, grandioze aquaducten als in Segovia en Mérida,
8
rioleringen en havenwerken, mijnschachten zoals Las Médulas in de Bierzo-streek, León en El Medol in Tarragona. De reiziger kan Rome`s overwinningen meevieren onder triomfbogen in Medinaceli (Soria), Cáparra (Cáceres), Bará (Tarragona) en Mérida. Op deze laatste plaats is, net als in Barcelona en Tarragona, de toenmalige Romeinse stad nog steeds voor een deel in haar oorspronkelijke staat te bezichtigen. De meeste andere steden die bewoond bleven, bedolven de Romeinse erfenis onder latere bouwsels. Dus is zij, ironisch genoeg, sterker aanwezig in de ruïnes van verwoeste of verlaten nederzettingen, zoals Clunia in de provincie Soria, Segóbriga in Cuenca, Acinipo in Málaga, of Itálica naast Sevilla.
Mérida, bij Badajoz. Het Romeinse aquaduct van los Milagros
Tarragona. Triomfboog van Bará
Mérida, bij Badajoz. Het museum voor Romeinse Kunst
Maar de bezoeker vindt de volle glorie van Rome terug bij mausoleums zoals de Toren van Scipio bij Tarragona; complete begraafplaatsen, zoals het uitzonderlijke voorbeeld van Carmona bij Sevilla; of tempels zoals die van Córdoba en de Catalaanse stad Vic. Plus natuurlijk de plaatsen waar de Spaanse Romeinen hun “brood en spelen” kregen: theaters, circus en amphitheaters. Die bleven het best bewaard in Sagunto, Clunia, Itálica, Mérida en Tarragona. En Spanje toont een enorme schat aan Romeinse kunstwerken in zijn musea. Vooral dat van Mérida, zelf een pronkstuk van bouwkunde dankzij de Spaanse architect Rafael Moneo, en dat van Tarragona (in de
Mérida, bij Badajoz. Het museum voor Romeinse Kunst
voormalige Romeinse vesting daar), trekken de aandacht met hun gespecialiseerde collecties. Maar ook in Madrid, Barcelona, Zaragoza, Toledo en Sevilla zijn er in de museumzalen en vitrines talloze exemplaren te bezien van Romeinse sieraden, gebruiksvoorwerpen, munten, meubels, wapens, standbeelden en mozaieken.
9
Van klassieken naar christenen Wanneer de glans van het Romeinse keizerrijk begint te vergaan, vindt de cultuur in Hispania nieuw licht bij een godsdienstige revolutie. Het Christendom komt vroeg aan in Spanje, en voor het eind van de 4e eeuw wordt er in Elvira bij Granada een belangrijk concilie gehouden. De kunstvormen van het nieuwe geloof worden al even snel zichtbaar aan kerken en doopplaatsen in het hele land. De eerste verrijzen op de route van de predikers die uit het oosten komen: op de eilanden Menorca (basiliek van Son Bou) en Mallorca (Son Peretó in Manacor), of op de Catalaanse kust zoals in Santa Maria de Tarrasa, en Centcelles in Tarragona met zijn eigenaardige koepel. De grafmonumenten tonen nog een duidelijke overgang uit de klassieke vormen, vooral bij de bewerking van sarcofagen. De meeste van die vroeg-christelijke doodskisten staan nu in musea; maar soms ontdekt de bezoeker ze op verrassende plekken, zoals in een huismuur in San Feliú (provincie Girona), of tot onderdeel van een altaar verwerkt, in Écija (provincie Sevilla).
SPANJES LICHTENDE MIDDELEEUWEN
D
Burgo de Osma, bij Soria. Graftombe van San Pedro de Osma in de kathedraal
E middeleeuwen vormen in Spanje een allesbehalve
“duistere” tijd. De invasie van nieuwe volken uit het Noorden brengt, vooral in Toledo, een Silos, bij Burgos. Kapiteel in het klooster
Visigotische cultuur tot leven. Later, terwijl de Islam haar pracht en praal in Zuid- en Midden-Spanje toont, verspreiden pelgrims en
De vroegste christenen passen hun heidense symbolen of beeldspraak aan, om ze een nieuwe betekenis te geven. Op de sarcofaag van Écija vergezelt zo een Goede Herder het bijbelverhaal van Daniël in de leeuwenkuil.
christelijke heroveraars de kunst van een nieuwe San Juan de las Abadesas, bij Girona. Kruisbeeld
spiritualiteit; eerst in het Noorden, dan in het hele land. Spanje wordt bezaaid met Romaanse en Gotische kloosters, kerken en kathedralen.
10
Écija, bij Sevilla. Details van een vroeg-christelijke sarcofaag, in de “Santa Cruz”-kerk
11
De Visigotische cultuur, en later de “Ramirense”-stijl in Asturias, zijn voorbeelden van een eigen creatief genie: Spanje loopt vooruit op de Romaanse kunst die heel Europa gaat veroveren.
“Barbaarse” kunst: de Visigoten De grote volksverhuizing vervangt Romeinse door “barbaarse” heersers. Zij zetten hun eigen stempel op de beschaving, Romeins in uiterlijk, christelijk van ziel, die ze in Hispania aantreffen. Zo onstaat in Spanje de aparte cultuur van de Westelijke Goten. Zij plaatsen hun hoofdstad ten slotte in Toledo, en daar biedt nu een bezoek aan het Museum van de Visigoten het overzicht van hun belangrijkste erfstukken. Naast deze verzameling, die voornamelijk uit de 7e eeuw dateert, zijn er weinig voorbeelden meer van de Visigotische
Oviedo, in Asturias. Kerk van San Miguel de Lillo
Campillo, bij Zamora. “San Pedro de la Nave”-kerk
Oviedo, in Asturias. Kerk van Santa Maria del Naranco
Een frontlijn tussen Romaans en Mohammedaans
Campillo, bij Zamora. “San Pedro de la Nave”-kerk
Pola de Lena, in Asturias. Kerk van Santa Cristina de Lena
cultuur in Spanje overgebleven. Hier en daar een kerk of een reliëfbeeldwerk: in San Juan de Baños (Palencia), Santa Comba de Bande (Ourense), San Pedro de la Nave (Zamora) en Quintanilla de las Viñas (Burgos).
12
De laatste Visigotische koning, Rodrigo, bezwijkt in het jaar 711 onder een stormwind uit NoordAfrika. De Islam verovert heel Spanje, behalve een uithoek in de bergen van Asturias. Daar ontwikkelen de christenen onder de koning Ramiro in de 9e eeuw een eigen pre-romaanse kunst, die wel “Ramirense” wordt genoemd. Een twintigtal kerkjes in de “Ramirense”-stijl, zoals die van Santa Maria del Naranco en San Miguel de Lillo, worden op die manier de voorlopers van de romaanse vernieuwing. Iets soortgelijks gebeurt aan het andere uiteinde van de Pyreneeën, in de bergen van Catalonië waar het christendom zich onder de beschermende schaduw van Karel de Grote herstelt.
De Catalanen gaan al snel over op de romaanse stijl, want zij liggen het eerst op de weg van de schokgolf die het klooster van Cluny in ZuidFrankrijk over heel Europa uitzendt. De rest van Spanje merkt dat pas later, en houdt langer vast aan Visigotische, Moorse of zelfs Byzantijnse modellen. De romaanse kunst spreidt zich uiteindelijk in de 11e en 12e eeuw over het hele schiereiland uit.
13
León. Plafond van de “San Isidoro”-kerk
De oude meesters vertellen het bijbelverhaal in steen, zodat het vroeg-middeleeuwse kerkvolk het evangelie met eigen ogen kan zien. De huidige reiziger mag “meelezen” op een lange weg, langs de gevels en kapitelen van de kloosters van Ripoll, Sant Pere de Galligans en Sant Cugat in Catalonië; San Juan de la Peña bij Huesca in Aragón; Sangüesa en San Miguel (Estella) in Navarra; Silos bij Burgos en Carrión de los Condes bij Palencia, in Kastilië. Het mooiste “stenen verhaal” vertelt meester Mateo, zoals gezegd, aan het eind van de Jacobsweg op de gevel de Glorie. De andere manier om de ongeletterde christenen bijbelvast te maken was de romaanse schilderkunst, waarvan Spanje onovertroffen topstukken bewaart. Het Museum van Catalonië in Barcelona, en de bisschoppelijke musea van Vic en Jaca, tonen de beste fresco’s, altaarstukken en miniaturen op perkament; het Prado van Madrid voegt er de figuren van San Baudelio de Berlanga, met mohammedaanse stijlinvloeden, aan toe. Een strengere stijl wordt tegen het eind van de 12e eeuw ingevoerd, opnieuw uit Frankrijk: de hervorming van de Cisterciënzen. De reiziger kan die ontwikkeling volgen langs een rij grote kloosters: Poblet, Santes Creus, Fitero, Veruela, Iranzu, Piedra, Las Huelgas, Santa Maria de la Huerta, Oya, Osera... In het spoor van de triomfantelijke christelijke legers die de Moren steeds verder naar het Zuiden terugdringen, bereikt de nieuwe kunstvorm ook Córdoba en Sevilla. In deze steden, die koning Ferdinand III in 1236 en 1248 herovert, wordt de stijl “Fernandino” genoemd; het zijn kerkgebouwen die al een overgang van romaans naar gotiek aankondigen.
Carrión de los Condes, bij Palencia. Pantocrator van de “San Pedro”-kerk
Pelgrims en oude meesters De nieuwe stijl volgt in de voetsporen van de pelgrims die de voornaamste bedevaartsroute van Europa bewandelen: de weg over de Pyreneeën naar het Jacobsgraf in Santiago de Compostela. Langs diezelfde route ziet de hedendaagse reiziger het ene na het andere meesterwerk opdoemen. De kathedraal van Jaca, de kerken van San Martín de Frómista bij Palencia of van San Isidoro in León, de gevels van San Vicente in Ávila en van San Pedro el Viejo in Serós (Huesca), de kapitelen van het klooster in Silos (Burgos); en tot slot de basiliek van Santiago zelf, Spanjes meest grandioze romaanse kathedraal. Op haar Gevel van de Glorie schiep de meesterbeeldhouwer Mateo een paradijs in steen. Andere oude meesters ontwikkelden ook al aparte, herkenbare stijlen in Spanjes romaanse kunst: de groep in en rond Segovia (kerkgevels van San Millán, San Martín en San Esteban); de groep aan de oevers van de Duero-rivier, die de opmerkelijke koepels van Zamora, Toro en de oude kathedraal van Salamanca bouwde, onder soortgelijke Byzantijnse invloeden als de groep in en rond Soria, met haar creaties van San Juan de Duero en San Juan de Rabanera; en de groep in Galicië, die de kathedraal van Tuy en de kerken van Betanzos en Noya op haar naam bracht. Ook een rondreis door Catalonië toont een aparte variant op de romaanse bouwstijl. Hier vooral onder Franse en Italiaanse invloeden, zoals de kleine kerkjes op de hellingen van de Pyreneeën in de provincies Huesca en Lleida, en de grote creaties van de kathedraal in Girona en het klooster van Sant Pere de Galligans.
14
De Pantocrator, Christus in volle majesteit omringd door symbolen van de Vier Evangelisten: met zulke simpele, krachtige samenvattingen op de gevels en wanden van Spaanse kerken, vertelt de Romaanse kunst de bijbelse Boodschap aan het volk.
Santes Creus, bij Tarragona. Het klooster
Taüll, bij Lleida. Fresco in de “Sant Climent”-kerk
15
De tijd van de kathedralen “Doncel”. Sigüenza
Aan het begin van de 13e eeuw wordt die overgang her en der zichtbaar: de gebouwen beginnen onderaan met romaanse pilasters en eindigen in de kruisen spitsbogen van de gotiek, zoals de meeste kloosters van de Cisterciënzen doen. Maar al snel vindt deze vernieuwing een bredere toepassing buiten de kloosters: in de steden. Daar komen meer middelen
“Spaanse” van allemaal, waarin ook nog Moorse herinneringen doorklinken. Nu hebben de steden de culturele voortrekkersrol praktisch al geheel overgenomen van de kloosters, en ze pronken met hun rijkdom in de vorm van monumentale kathedralen. In de 14e eeuw slaat die bouwkoorts over naar de kusten van de Middellandse Zee, en verrijzen de kathedralen van Barcelona,
León. De kathedraal
In de kathedraal van Sevilla bereikt de “Vlammende Gotiek” haar hoogtepunt. In Burgos en Toledo krijgt spoedig, wegens hun commerciële band met de Lage Landen, een “HispanoVlaamse” stijl de overhand.
Segovia. Voorgevel van het “Santa Cruz”-klooster
Toledo. Klooster van San Juan de los Reyes
beschikbaar en heerst ook een grotere vrijheid, zodat de stijl gaandeweg speelser kan worden. Toch hebben strakke lijnen nog de overhand bij de eerste gotische kathedralen van Spanje, in Ávila, Tarragona, Lleida, Cuenca en Sigüenza. Deze twee laatsten met opvallend Normandische karaktertrekken, volgens de wensen van hun opdrachtgevers. Daarna komen de de drie grote kathedralen van Kastilië: in Burgos en León (met duidelijk Franse invloeden in het overdadige, maar interessante beeldhouwwerk) en in Toledo, de meest
16
Manresa, Tortosa, Palma de Mallorca en Valencia. Hier hebben deze kerkgebouwen meestal maar één groot, doorzichtig middenschip: de gotiek zoekt het licht uit de hemel. In de 15e eeuw gaat de stijl steeds puntiger omhoog als een steekvlam. Bij dit “Gótico Flamígero” wordt ook een rijkere versiering gebruikelijk, zoals de bezoeker aan twee verschillende scholen kan zien. De ene is de Toledaanse groep, die onder leiding van Juan Guas in Toledo aan de kerk van San Juan de los Reyes, en in Guadalajara aan het paleis van Infantado
werkt; en onder leiding van Enrique Egas drie koninklijke gasthuizen bouwt in Santiago, Toledo en Granada. De andere is de groep van Burgos, waar Juan de Colonia de torens van de kathedraal op zijn naam brengt, en Simón de Colonia de St. Gregoriuskerk van Valladolid. De “vlammende gotiek” bereikt haar toppunt met de kathedraal van Sevilla, in omvang de derde op de ranglijst van de hele christelijke wereld. De ambitieuze kanunniken zijn vastbesloten om met hun bouwsel “de geschiedenis in te gaan als volslagen gekken”. In dezelfde stijl worden de kathedralen van Segovia en Salamanca opgetrokken.
Zij worden ook met grotere vrijheid opgesierd. De Kastiliaanse opdrachtgevers tonen, vanwege hun commerciële en politieke betrekkingen met de Lage Landen, een zichtbare voorkeur voor de “Vlaamse” stijl. Die zal al spoedig overheersen in Sevilla, in Burgos waar Gil de Siloë de vrije hand krijgt, en in Toledo waar Rodrigo Alemán furore maakt. In Sigüenza vormt het liggende grafbeeld van de “Doncel”, een jonge edelman, een fraai voorbeeld van die ongedwongen creativiteit. Hetzelfde geldt voor de kunstschilders: de muurfresco’s verliezen het terrein aan de grote altaarstukken, en ook daar heeft in de tweede helft van de 15e eeuw de “HispanoVlaamse” school het pleit al gewonnen.
Palma de Mallorca. De kathedraal
17
DE MOORSE SCHATKAMER
D
E Mohammedanen zijn in 711 Spanje binnengedrongen. Ze blijven er acht eeuwen en richten een weergaloze schatkamer in. Op de drempel van het ruwe, feodale Europa
vestigt het Moorse Spanje een verfijnde beschaving die kunstenaars en wetenschappers van overal
Granada. De El Partal-tuinen van het Alhambra paleis
Het Escoriaal, bij Madrid. Het “Boek met de Spelen” van koning Alfonso X de Wijze, in de kloosterbibliotheek
aantrekt: een brug tussen Oosterse en Westerse cultuur.
18
19
Málaga. Het Alcazaba-fort
Onder de banier van de Islam De Moren die in 711 uit Afrika binnenstormden onder de banier van de Islam, zijn op een of andere manier -eerst als veroveraars, dan als wisselvallige rivalen of bondgenoten, ten slotte als onderdanen- ruim achthonderd jaar op het schiereiland gebleven. Zij lieten er een kolossale erfenis achter waarmee, in omvang en vooral in kwaliteit, zelfs hun Noordafrikaanse geboortelanden niet kunnen wedijveren. Lang voordat Europa uit de “duistere middeleeuwen” ontwaakte, had het Moorse Spanje een lichtende beschaving ontwikkeld; de meest briljante in het Avondland, voor de reizigers van toen en nu een indrukwekkend voorbeeld van kruisbestuiving tussen tegenstrijdige culturen. De kunstzinnigheid van de Islam schitterde niet alleen in haar eigen scheppingen, maar ook in de invloed die zij hier op christelijke stijlvormen uitoefende. Dat merkt de bezoeker aan twee uniek Spaanse erfenissen: de kunst van de “mozárabes”, christenen die onder Moorse heersers werkten; en van de “mudéjares”, moorse handwerkslieden die achterbleven in
20
Medina Azahara, bij Córdoba
de gebieden die de christenen heroverden. Verder is er nog het opvallende voorbeeld van de welvarende joodse kolonie, die voor haar creaties vrij gebruik maakte van de artistieke rijkdom die de Islam haar aanreikte. De hoogste bloeiperiode van de Spaans-Moorse cultuur is die van “het Kalifaat van Córdoba”. De naam wordt gebruikt voor een breder tijdperk dan de politieke periode waarin de Moorse heersers van Córboba zich onafhankelijk verklaren van de Kalief (“Prins der Gelovigen”) van Damascus, en zich zelf die titel aanmeten. Al aan het begin van de 10e eeuw bereikten de macht en de kunst van Córdoba een toppunt. Dat zag en ziet de reiziger aan haar kroonjuweel, de Grote Moskee, die op de plaats van een visigotische basiliek werd opgetrokken, Romeinse en
Visigotische pilaren en kapitelen een nieuwe bestemming gaf, en meermaals is uitgebreid. Zij bleef ironisch genoeg bewaard omdat de christelijke heroveraars van Andaloesië het hart uit deze sprookjesachtige constructie rukten, om er een zware kathedraal in te planten. Dit gaf de moskee onbedoeld het houvast dat zijzelf miste om de druk van de eeuwen te weerstaan, en zo de hedendaagse bezoekers te kunnen betoveren. Eerder, in het jaar 929, had de nog onoverwinnelijke heerser van Córdoba Abd-al-Rahman III zichzelf tot Kalief uitgeroepen. Om zijn volle majesteit te tonen, liet hij vlak buiten Córboba het andere wereldwonder van zijn domein bouwen: de paleisstad Medina al-Zahara. De pracht en de omvang van die creatie was zo overweldigend dat zelfs de Byzantijnse ambassadeurs, die heel
wat pronk en praal gewend waren, naar huis moesten schrijven dat “ons bij het aanschouwen daarvan de mond openviel van verbazing”. Helaas kunnen wij nu alleen nog aan enkele resten zien waarom de Byzantijnen er zo van ondersteboven raakten. De aardse luister van Medina-al-Zahara was voor de islamietische fundamentalisten een goddeloze belediging, en zij verwoestten de paleisstad bijna volledig na de val van het Kalifaat van Córdoba.
Zaragoza. Het Aljafería-paleis
Het Kalifaat van Córdoba, het hoogtepunt van de Spaans-Moorse cultuur, ontwikkelde kunstvormen die nog lang prachtige creaties bleven inspireren; zoals de Giralda-toren in Sevilla en het Aljafería-paleis in Zaragoza.
FOTO NUM. 45 Giralda de
Córdoba. De Grote Moskee Sevilla. De Torre del Oro
21
Zwanezang na het Kalifaat
San Miguel de Escalada, bij León. “San Miguel”-kerk
Het Kalifaat was in 1031 ten onder gegaan aan de eerste van een lange reeks burgeroorlogen in het Moorse Spanje. Alleen hier en daar bleef een uithoek nog rustig genoeg om er zulke juweeltjes als het Aljaferíapaleis van Zaragoza of het Alcazabafort van Málaga te bouwen; maar elders was de vernietiging schering en inslag. Tot tweemaal toe kregen verliezers in deze burgeroorlogen het onzalige idee om taaiere verwanten uit NoordAfrika te hulp te roepen. Die fundamentalisten, eerst de “Almorávides” in 1086 en honderd jaar later de “Almohádes”, namen prompt zelf de macht over. Zij onderwierpen ook de kunst aan strengere voorschriften.
Granada. Uitzicht over het Alhambra-paleis
Peñalba de Santiago, bij León. “Santiago”-kerk
De “Mozárabes”, christenen onder Moorse heersers, gebruiken voor de bouw van hun kerken vormen uit de Arabische cultuur.
22
Toch dateren uit die tijd nog enkele elegante constructies in Sevilla zoals de Giralda, een minaret die ten slotte kerktoren zou worden, en de Torre del Oro, nu een museum. Na de 13e eeuw was het islamietische Spanje grotendeels al weer door de christenen heroverd; met éen uitzondering, Granada. Daar zingt de Moorse kunst haar zwanezang tot 1492, wanneer de Katholieke Koningen Isabel en Ferdinand ook die stad innemen (en Isabel daar zo optimistisch van wordt, dat ze zelfs wel de rare plannen wil financieren van een vreemde zeevaarder, ene Columbus, die haar een route naar grote rijkdommen over de Westerse Oceaan belooft). Granada, het laatste mohammedaanse emiraat in Spanje, ontwikkelt in zijn zoete decadentie een poëtische kunstvorm die naar de vorstenfamilie “Nazarí” wordt genoemd. Haar erfenis is een wereldwonder: het Alhambra (De Rode Paleisstad) met zijn filigraanzalen, patio’s, sierfontijnen, parken, torens, moskeeën en verdedigingsmuren. De Generalife-tuinen voegen nog een natuurlijke weelde aan zoveel artistieke creaties toe.
San Cebrián de Mazote, bij Valladolid. Kerk in mozárabe-stijl
23
invloeden, bij kerken in Sahagún en Arévalo, en op sommige plekken in Toledo. Die stad toont ook latere voorbeelden van constructies die door “mudéjar” handwerklieden onder invloed van de gotiek werden gebouwd: kerken, paleizen, torens en zelfs synagogen. Toledo was een belangrijk centrum voor de rijke joodse kolonie in het toenmalige Spanje. Zij had hier geen eigen bouwstijlen ingevoerd, maar zich steeds aan de heersende cultuur aangepast. Dat is in verschillende steden zichtbaar aan overblijfsels van de “Calls”, de “jodenbuurten”; en aan resten van synagogen in plaatsen als Tudela, Ágreda en Segovia. De best bewaarde Calls ziet de reiziger in Girona en het nabije Besalú; en in Córdoba, de geboorteplaats van de beroemde joodse arts en filosoof Maimónides. Córdoba bezit ook de laatste oude synagoog van Andaloesië. Maar twee van de mooiste in heel Europa staan in Toledo: Santa Maria la Blanca, uit de 12e eeuw, en de “Sinagoga del Tránsito”, een eeuw later in “mudéjar”-stijl gebouwd. Uiteindelijk werden de joden ook hier, zoals elders in Europa, uit hun adoptieve geboorteland verjaagd. Dat was in 1492; hetzelfde jaar waarin het laatste Moorse koninkrijk, Granada, ten val werd gebracht, en drie Spaanse schepen Amerika bereikten. Spanje ging een nieuw tijdperk in. Toledo. De “Santa María la Blanca”-synagoog
Toledo. De “Tránsito”-synagoog
Christenen, moren, joden, onder vreemde heersers
Teruel. Church of San Martín
Coca, bij Segovia. Het kasteel
Sevilla. Koninklijk Alcázares-paleis
Tordesillas, bij Valladolid. “Las Claras”-klooster
Sahagún, bij León. “San Tirso”-kerk s s
24
De Moorse kunst weet haar invloed zelfs te bewaren in de heroverde gebieden: christenen en joden bouwen er in “Mudéjar”-stijl. Die wordt zo gewaardeerd, dat Spanje er tot in de XXe eeuw gebruik van blijft maken.
s
De wisselwerking tussen drie culturen levert Spanje enkele heel aparte stijlen op. Christenen die lang onder tolerante Moorse heersers blijven werken, scheppen de “mozárabe” kunst met een hoogtepunt rond de 10e eeuw. In Moors gebied bouwen ze de kerken van Bobastro bij Málaga, en van Melque bij Toledo. In christelijke koninkrijken herhalen zich later dezelfde stijlvormen, wanneer complete “mozárabe”-gemeentes naar Kastilië verhuizen. Die voorbeelden ziet de reiziger in centraal-Spanje bij San Cebrián de Mazote en San Baudelio de Berlanga; in León, bij San Miguel de Escalada en Santiago de Peñalba; en in Santander, bij Santa Maria de Lebeña. De “mudéjares” daarentegen zijn Moorse handwerkslieden die onder christelijke heroveraars blijven werken. Hun kunst beleeft een bloeiperiode van de 12e tot de 14e eeuw; maar Spanje blijft het zo lang als iets eigens waarderen, dat er tot in de 20e eeuw nog stierevechtersarena’s (in Madrid en Barcelona) en treinstations (in Toledo) naar “mudéjar”-stijl worden gebouwd. De “mudéjares” spelen zo’n belangrijke rol in Aragón, dat zij in het zuiden van dit gewest hun eigen stempel zetten op een hele stad, Teruel. In Andaloesië is hun belangrijkste werk het “Alcázar del Rey don Pedro” van Sevilla; nauw daaraan verwant is het klooster van Las Claras in Tordesillas, bij Valladolid. In Noord- en Midden-Spanje ontdekt de bezoeker hun erfenis, met romaanse
25
EEN WERELDS TEMPERAMENT
D
E nieuwe tijdgeest brengt ook een omwenteling in de kunst. Voortaan moet de hemelse inspiratie
haar ereplaats delen met een aardse rationaliteit. De idealen van de klassieke Oudheid keren terug in wereldse bouwwerken, zoals het Escoriaal bij Madrid, de Madrid. Het “Laatste Avondmaal” van Juan de Juanes, in het Prado-museum
universiteit van Salamanca, of het stadhuis van Sevilla. Er zijn ook uitschieters, zoals de creaties van El Greco in Toledo. Dan gaat Spanjes temperament op de loop met de kunst van barokke Santiago de Compostela, bij A Coruña Voorgevel van de kathedraal Valladolid. “San Gregorio”-klooster
beeldhouwers en architecten: bij de kathedraal van Santiago bevoorbeeld, of het San Gregorio klooster in Valladolid. Ten slotte herstellen neo-klassieke vormen het evenwicht. De meesterwerken van deze periode, van Velázquez tot Goya, vindt de reiziger in het 26
Prado museum van Madrid.
27
Het weelderige italiaanse model
Cogolludo, bij Guadalajara. Het Hertogelijk paleis
Met de culturele omwenteling die vanaf het jaar 1500 zichtbaar wordt, stapt Spanje over op het humanisme en op de herboren vormen van de Griekse en Romeinse klassieken. Na de ontdekking van Amerika en de kentering in de tijdgeest die het wetenschappelijk onderzoek aanmoedigt, moet er ook een “rationele” wereldorde komen. Het voorbeeld is de Italiaanse renaissance. Haar eerste invloeden vinden wij alweer in Toledo: het koninklijke gasthuis Hospital de Santa Cruz. Het weelderige Italiaanse model grijpt snel om zich heen, en geeft ons vandaag de dag nog heel wat te zien: het paleis van Cogulludo in Guadalajara; het stadhuis van Sevilla; de gevels van de universiteit in Salamanca, of van kathedralen en kerken in Granada, Jaén, Úbeda en Baeza; het paleis van Karel de Vijfde naast het Alhambra in Granada. De luxueuze decoratie wordt zo verfijnd als de kunst van de Spaanse zilversmeden, de “plateros”; vandaar dat deze stijl de naam van “Plateresco” meekrijgt. Zij bereikt rond 1530 haar hoogtepunt.
De modellen blijven Italiaans, maar Spanje kent spoedig zijn eigen grootmeesters: Alonso de Covarrubias in Toledo, Gil de Hontañón in Salamanca, Pedro Machuca in Andaloesië, Diego de Siloë in Granada, en de uitzonderlijke bouwmeester van Úbeda en Baeza, Andrés de Vandelvira. Ook beeldhouwers en schilders ontwikkelen een eigen Spaanse stijl met Italiaanse invloeden: de geniale maar soms overdadige Alonso de Berruguete in Valladolid en Toledo (waar het koor van de kathedraal zijn eigen “Sixtijnse Kapel” wordt); Juan de Juni, zijn meer beheerste tegenhanger in Toledo; en Damián Forment in Aragón. De “Italiaanse smaak” overheerst ook bij de schilders Pedro Berruguete, Juan de Borgoña, en Juan de Juanes, een Spaanse Rafaello, die voornamelijk in Valencia werkt.
De Spaanse architectuur verandert radicaal, naar voorbeeld van de Italiaanse renaissance. Het humanisme brengt de vormen van de klassieke oudheid terug.
Úbeda, bij Jaén. De Verlosser-kapel Toledo. Het “Hospital de Santa Cruz”-museum
Granada. Het paleis van Karel de Vijfde
Salamanca. Voorgevel van de universiteit
Toledo. Koorzetels in de kathedraal
28
29
s s
Madrid. “O.L.V. met het Jezuskindje” van Morales, in het Prado-museum
El Greco en de mysticus Morales vormen een uitzonderlijk contrast met de sobere en sombere smaak die aan het hof van Philips II overheerst: de stijl van het Escoriaal.
s
Madrid. Real Academia de Bellas Artes de San Fernando. El Greco: “San Jerónimo”
Het Escoriaal, bij Madrid
De strenge blik van Philips II In de tweede helft van de 16e eeuw wordt de “officiële” Spaanse kunst onderworpen aan de strenge blik van Philips II. Maar juist onder de kunstenaars die aan het hof geen genade vinden en onafhankelijke stijlen ontwikkelen, zien wij nu de grootmeesters van deze periode. Zoals de mysticus Luis de Morales in Extremadura; en vooral een immigrant uit Kreta die kortweg “De Griek” wordt genoemd, wanneer hij aan het hof zijn diensten gaat aanbieden: Domenikos Theotokopoulos, “El Greco”. Koning Philips II kan zijn langgerekte, omhoogstijgende spiritualisme niet waarderen, en “El Greco” trekt zich teleurgesteld terug in Toledo. Daar geniet de huidige bezoeker van een ruime keus uit zijn werken, verspreid over het museum in zijn toenmalige woonhuis (“Casa del Greco”), en andere instellingen zoals hospitalen, kloosters en kerken. De kerk van Santo Tomé in Toledo laat de toeristen tegen betaling het meesterwerk van El Greco zien: het enorme schilderij “El Entierro del Conde de Orgaz”. De goedkeuring van Philips II blijft gereserveerd voor de strenge bouwstijl die “Herreriaans” wordt genoemd, naar de eerste architect van het Escoriaal, Juan de Herrera. Hij maakte school; dat blijkt uit verschillende pronkstukken van die tijd (de kathedraal van Valladolid, of de Lonja-hallen van Sevilla), en een lange rij van andere officiële gebouwen die nadien in Spanje werden gebouwd of verbouwd, zoals het stadhuis van Madrid. De invloed van “Herreriaanse” stijl reikt tot in de 20e eeuw, zoals bij het naoorlogse hoofdkwartier van de Spaanse luchtmacht in Madrid. Madrid. Voorgevel van het stadhuis
Het spaanse Barok: laat en losbandig De strakke vormen van Herrera overheersen aanvankelijk ook nog in het Spaanse barok, gezien het werk van bouwmeesters als Juan Gomez de la Mora of Alonso Cano. Pas vrij laat wordt het barok hier “losbandiger”, en slaat dan prompt door naar het andere uiterste. Die Spaanse stijl heet “Churrigueresco” naar de architect José Churriguera, maar haar beste vertegenwoordiger is Pedro de Ribera.
Toledo. “Santo Tomé”-kerk. “De vitvaart van de Graaf van Orgaz”, van El Greco
30
Madrid. Voorgevel van het Stedelijk Museum
31
Sevilla. De “O.L.V. met het Jezuskindje” van Luisa Roldán, in het “Teresas”-klooster
Valladolid. De “Ecce Homo” van Gregorio Hernández, in de kathedraal
Met hun heiligenbeelden voor de processies die nu nog jaarlijks door de Spaanse straten trekken, vormen de artiesten van de Gouden Eeuw een uniek geval in de Europese beeldhouwkunst.
Sevilla. De “Heilige Dominicus” van Martínez Montañés, in het Museum voor Schone Kunst Granada. Borstbeeld van de H. Paulus, door Alonso Cano, in de kathedraal
Heiligen en Beeldhouwers In de 17e eeuw schrijft Spanje een eigen hoofdstuk in de wereldhistorie van de kunst. Een heel apart geval is dat van de Spaanse beeldhouwers. Terwijl in de rest van Europa de profane sculptuur overheerst, bereiken de Spaanse meesters hun hoogtepunt met de schepping van heiligenbeelden. Deze creaties tonen een treffend pathetisme; ze zijn vooral bedoeld voor de populaire processies die de hedendaagse bezoeker nog in heel Spanje kan meebeleven. Het is een volkskunst in verguld of beschilderd hout, met een indrukwekkende verbeeldingskracht. Wanneer de topstukken niet door de Spaanse straten worden gedragen, op de traditionele dagen van weleer, kan
32
de reiziger de mooiste voorbeelden gaan opzoeken bij het Nationale Museum van Beeldhouwkunst in Valladolid. Daar huist een ruime keus uit het geniale werk van de Kastiliaan Gregorio Hernández, en van andere beroemde Spaanse beeldhouwers uit deze periode. Onder de Andaloesische meesters beslaat deze kunstvorm verschillende generaties. Juan Martínez Montañés opent de rij in Sevilla, waar hij wordt gevolgd door mannen als Juan Gómez of Pedro Roldán; en deze laatste weer door zijn dochter, Luisa Roldán. In Córdoba geeft Pedro Duque Cornejo de toon aan met zijn werk in het koor van de kathedraal. In Granada komen de meest elegante voorbeelden van de meester Alonso
Sevilla. De “Kruisafname” van Pedro Roldán, altaarstuk in het Hospital de la Caridad
Cano, die ook schilder en architect is. Zijn leerlingen Pedro de Mena en José de Mora werken deze stijl verder uit in prachtige heiligenbeelden. In de streek van Valencia ontstaat, aan het begin van de 18e eeuw, een meer “Europese” en nogal profane stijl. Maar ten slotte keert de meester Francisco Salzillo, zoon van een Napolitaanse beeldhouwer, weer terug naar populaire, godsdienstige onderwerpen. Zijn opmerkelijkste creaties zijn bij de Salzillo-collectie van Murcia te zien.
Murcia. Het “Laatste Avondmaal”, in het Salzillo-museum
33
De Gouden Eeuw van de Spaanse Schilders
Bilbao. De “H. Hiëronymus” van Ribera, in het Museum voor Schone Kunst
Madrid. Detail van de “Meninas” van Velázquez, in het Prado-museum
Bilbao. De “Heilige Familie” van Zurbarán, in het Museum voor Schone Kunst
Velázquez, Zurbarán, Murillo en Ribera zijn de giganten uit een indrukwekkende generatie, die Spanje de Gouden Eeuw van zijn schilderkunst gaf. Madrid. “De Heilige Diego voedt de armen”, van Murillo, in de Akademie van San Fernando
Madrid. Hoofdgalerij van het Prado-museum
34
Madrid. De “Dronkelappen” van Velázquez, in het Prado-museum
Maar voor de hoogste glans van de Gouden Eeuw moet de bezoeker naar andere musea in Spanje: het Prado van Madrid of het Museum voor Schone Kunst “Bellas Artes” van Sevilla. Ook andere collecties in verschillende Spaanse steden bewaren een rijke keus uit het schildersgenie van die tijd. De onbetwiste grootmeester troont in het Prado: Diego Velázquez, hofschilder en ook vertrouweling van zijn koning, Philips IV; rivaal, maar toch vriend van Rubens, zijn even beroemde tijdgenoot. Het Prado bezit de grootste verzameling ter wereld van zijn topstukken, maar daarmee is het kijkgenot van Velázquez nog lang niet uitgeput. Wel is een bezoek aan het Madrileense museum voldoende om de verschillende periodes in het werk van Velázquez te kunnen volgen: zijn jeugdwerk in Sevilla (“De dronkelappen”); zijn eerste tijd aan het hof in Madrid, met de staatsieportretten en de “officiële” onderwerpen zoals “De overgave van Breda”; en ten slotte, na een tweede reis van Velázquez door Italië, de rijping van zijn meesterwerk met de “Meninas”. De 17e eeuw bracht in Zuid-Spanje nog meer grote schilders voort. Zoals Francisco de Zurbarán, die uitzonderlijke portretten van heiligen en monnikken schiep. Behalve in het Prado van Madrid, valt het werk van Zurbarán ook te bewonderen in het klooster van Guadalupe in zijn geboortestreek Extremadura. Even opmerkelijk zijn de creaties van de Sevillanen Juan Valdés Leal en Bartolomé Esteban Murillo (zie zijn bijbelse voorstellingen in het “Hospital de la Caridad” van Sevilla). Minder populair in zijn eigen levenstijd, maar nu minstens even algemeen erkend om zijn kunstzinnigheid, is Alonso Cano. Hij schilderde zijn belangrijkste werk in Granada, en sommige van zijn mooiste doeken hangen daar nog in de kathedraal. Een geval apart is Valencia, met meesterschilders die Italiaanse invloeden naar Spanje toe vertalen; zoals Francisco Ribalta en vooral José de Ribera, die zelfs onder een Italiaanse bijnaam, “Lo Spagnoleto”, in de kunstgeschiedenis bekend staat.
35
Na een wulps “ultra-barok” onder Amerikaanse invloeden, keert een neo-klassieke orde terug bij het paleis van Aranjuez. Maar dan breekt de Spaanse Furie los met het unieke genie van Goya, voorbode van een nieuwe tijdperk: de Romantiek.
Aranjuez, bij Madrid. Het Koninklijk Paleis
Enkele voorbeelden in zijn geboortestreek, maar vooral de uitzonderlijke collecties in Madrid, bij het Prado, de Akademie van Schone Kunsten, en partikuliere verzamelingen zoals die van het Huis van Alva, kunnen de bezoeker huiveringen van genot en van ontstelling op het lijf jagen. Goya is alles tegelijk: de klassiek geschoolde, nauwlettende handwerksman die de techniek van zijn gravures naar een toppunt voert en niets aan het toeval overlaat; de ambitieuze portrettist van het hof en de hoge adel; maar ook de vrijgevochten rebel die alle voorschriften aan zijn laars lapt, alle verlokkingen proeft (inclusief, fluistert de volksmond nog steeds, de charmes van zijn opdrachtgeefster Cayetana van Alva), en eeuwig “modern” zal blijven. Onder zijn vurige inspiratie gaat de Spaanse kunst een nieuw tijdperk in.
Mexico City. De kathedraal
Jerez de los Caballeros (Badajoz). “San Bartolomé”-kerk
Madrid. De “Naakte Maja” van Goya, in het Prado-museum
Een Amerikaanse zijstap; en Goya
36
De Spaanse kunstzinnigheid bloeide ook in de koloniale gebieden van Amerika, vaak verrijkt met plaatselijke ingrediënten. De tropische wulpsheid opende de weg naar een “ultra-barokke” stijl, waarvan de belangrijkste voorbeelden in Latijns-Amerikaanse steden als Mexico, Guadalupe, Oaxaca, Cuzco, of Quito staan; en dit leverde van de
weeromstuit een Spaanse barok-stijl op die alle remmen had losgegooid. Dat wordt later wel getemperd door Franse invloeden in de 18e eeuw (zie de koninklijke paleizen van Madrid, Aranjuez en La Granja), maar zoveel uitbundige versiering lokt tenslotte toch de logische reactie uit. De klassieke orde en ratio keren terug, aan de hand van de Koninklijke
Akademie van Schone Kunsten die in 1752 wordt opgericht. Het sobere werk van Ventura Rodríguez is de aankondiging van deze neo-klassieke stijl. De belangrijkste vertegenwoordigers zijn Juan de Villanueva, de architect van het paleis dat nu het Prado museum herbergt; en de schilders José de Madrazo en Vicente López. Maar onder de kalme oppervlakte van het neo-klassiek borrelt het vuur van een volkaan. Die Spaanse Furie breekt door naar de universele kunsthistorie met de naam van een uniek genie: Francisco de Goya. De stijfkoppige autodidakt uit Aragón onderwerpt zich in zijn jeugdwerk (zoals de fresco’s in de kathedraal van Zaragoza) slechts kortstondig aan de normen van de Akademie van Madrid, waar hij later zelf even kortstondig les zal geven. Maar spoedig zoekt hij zijn eigen weg met een niets ontziende hartstocht, die Spanjes wreedste monsters (“Desastres de la Guerra”), wildste grillen (“Caprichos”) en indringendste portretten (“Cayetana, hertogin van Alva”) zal voortbrengen. Madrid. De “Begrafenis van de Sardine” van Goya, in de Akademie van San Fernando
VOORAAN BIJ DE MODERNE REVOLUTIE
D
E 19e eeuwse Romantiek opent de weg naar nieuwe gevoelens en
stijlen. Individualisme en vrijheidsdrang tekenen de veelsoortige Spaanse deelname aan de Bilbao (Vizcaya). Museo de Bellas Artes. Andrés Cortés: “La Feria de Sevilla”
moderne revolutie. Naast voorlopers in Valencia en Barcelona zijn daar, en in het Cuenca. Museum voor Abstracte Kunst
museum van Cuenca,
Madrid. Museum voor Moderne Kunst “Reina Sofía”
Madrid. ARCO, de Moderne Kunstbeurs
Barcelona. Het “Lleó i Morera”-huis van architect Domènech i Muntaner
ook de eigentijdse baanbrekers te bewonderen. En Madrid toont het allerlaatste in de zalen van het “Reina Sofía” en het “Thyssen”-museum. 38
39
s s
Madrid. De “Tuinen in Aranjuez. El cenador” van Rusiñol, in het Museum voor Moderne Kunst “Reina Sofía”.
s
El Roncal, in Navarra. Het Gayarre-mausoleum, door Benlliure
Cádiz. Werk van Valeriano Domínguez Bécquer, in het Museum voor Schone Kunst
Evenals de schilders van historische onderwerpen, zijn ze goed vertegenwoordigd in de zalen van het Casón del Buen Retiro naast het Prado in Madrid. Meer “modern” oogt de Valenciaanse grootmeester van het licht, Joaquín Sorolla, wiens atelier in Madrid nu een bijzonder aantrekkelijk museum is. Naast de “impressionisten” ontstaat ook een school van “realistische expressionisten” zoals Nonell, Solana en Zuloaga. Vanaf 1890 brengt een welvarende Catalaanse bourgeoisie in en rond Barcelona een frisse wind van Europese ideeën binnen. De overeenkomstige stijl van de Catalaanse kunstenaars, architecten en handwerkslieden wordt “Noucentisme” of “Modernisme” genoemd. De meest originele, en nu wereldwijd erkende, schepper van deze periode is Antoni Gaudí. Zijn bizarre creaties zoals de “Sagrada Familia”kathedraal, het Güell-park en diverse huizen in Barcelona hebben al miljoenen toeristen gecharmeerd. Zijn moderne ideeën over het “total design”, tot aan deurknoppen en stoelen toe, hadden een blijvende invloed op de Catalaanse kunstzinnigheid.
Madrid. “Onder de parasol” van Sorolla, in zijn atelier-museum
Romantische Impresionisten en Modernisten De litteratuur van de Romantiek inspireert enkele Spaanse kunstenaars tot een eigen stijl; beeldhouwers zoals Mariano Benlliure, en schilders van “populaire” onderwerpen, zoals Antonio María Esquivel, Federico de Madrazo en Valeriano Domínguez Becquer. Vanaf 1850 tot het eind van de eeuw overheerst een andere mode met sterke litteraire ondertonen: schilderijen over historische thema’s. Dit stokpaardje van
40
kunstenaars als Casado del Alisal of Eduardo Rosales, brengt ten slotte een stijl die met Mariano Fortuny minder aan de leiband van geschiedenisboeken loopt en meer aan creatieve waarden denkt, zoals de beheersing van het licht. Dat is te zien bij een groep schilders zoals Santiago Rusiñol, Beruete, Regoyos, Casas, Mir en Iturriño, die wel “de Spaanse impressionisten” worden genoemd.
Bilbao. De “Jongedame in Tuin” van Raimundo de Madrazo, in het Museum voor Schone Kunst
Barcelona. Fragment van “De vicaris-zaal” van Fortuny, in het Museum voor moderne Kunst
Barcelona. Detail van het “Batlló”-huis van de architect Gaudí
De Romantiek begint met de uitbeelding van historische of populaire thema´s. Dan komen de nieuwe meesters van het licht, zoals Sorolla in Valencia; en ten slotte de ontploffing van het “modernisme” in Barcelona, met het bizarre genie van de architect Gaudí in de voorhoede.
Barcelona. Fragment van de “Dans in de middag” van Casas, in het Liceo-operahuis
41
Bilbao. De “Vrouwen van lichte zeden” van Solana, in het Museum voor Schone Kunst
De historische avant-garde: Picasso, Dalí, Miró Met de twintigste eeuw breekt de Europese kunstvernieuwing definitief door. In Spanje zelf houdt men zich nogal afzijdig, maar in Parijs lopen Spaanse kunstenaars in de voorhoede van die revolutie. Het eerste kruitvat, in 1908, is dat van het kubisme; en de man die er de vlam van de Spaanse Furie in steekt, heet Pablo Ruiz Picasso. Hij is het onnavolgbare genie, en in zijn veelzijdige levenswerk wordt de kunst van de hele 20e eeuw samengebald. Naast het kubisme, ziet de bezoeker in zijn museum van Barcelona alle overige periodes van
Picasso (rose, blauw, neo-klassiek, expressionistisch); en in Madrid, zijn beroemdste strijdkreet tegen de oorlog, het schilderij “Guernica”. Doeken, ceramiek, sculptuur, grafisch werk, alle kunstvormen plooien zich naar het onweerstaanbare genie van Picasso. Bij de andere historische avant-garde, het surrealisme dat rond 1924 door André Breton en zijn vrienden wordt uitgeroepen, staan eveneens twee universele Spanjaarden op de voorgrond: Salvador Dalí en Joan Miró. Beiden gaan, hoe kan het ook anders, spoedig hun eigen
Barcelona. Picasso-museum. Pablo R. Picasso: “Las Meninas después de Velázquez” (1957)
Zodra de 20e eeuw begint, staan Spaanse kunstenaars van het kaliber van Picasso, Dalí, Miró of Juan Gris op de voorgrond van de Europese avant-garde.
42
Bilbao. De “Gravin van Matieu Noailles” van Zuloaga, in het Museum voor Schone Kunst
weg. Van het oorspronkelijke surrealisme stappen zij over op volkomen persoonlijke kunstvormen: spektakulair gedurfd bij Dalí, hoogst poëtisch bij Miró. De theatrale creaties van Dalí zijn heel toepasselijk in het voormalige theater van zijn geboorteplaats Figueres (bij Girona) bijeengebracht in een druk bezocht Dalí-museum. Dichtbij kan de reiziger ook zijn voormalige woningen of ateliers in Cadaqués, Port-Lligat en Púbol gaan bekijken. Het werk en de inspirerende geest van Joan Miró zijn met grote kracht aanwezig in de Miró-Stichtingen van Barcelona en Palma de Mallorca. Maar naast Picasso, Dalí en Miró leveren ook andere Spaanse kunstenaars een forse
bijdrage aan de historische avant-gardes. De omvang en kwaliteit van al dat werk is goed te zien bij het Centrum voor Moderne Kunst “Reina Sofía” in Madrid, waar schilders als Juan Gris, Maria Blanchard, Francisco Bores of Antoni Clavé, de zalen delen met beeldhouwers als Gargallo, Julio Gonzalez, Clará, Manolo Hugué etcetera. Bovendien lonkt, enkele stappen verderop bij het Thyssen Museum van Madrid, een uitzonderlijke selectie van de verdere Europese baanbrekers in de 20e eeuwse kunst; bij de kleinere, maar even selecte vertegenwoordiging van de Thyssencollectie in het Paleis van Pedralbes in Barcelona, ligt de nadruk meer op vroegere periodes.
Madrid. Museum voor Moderne Kunst “Reina Sofía”. Het “De grote Zelfbevrediger” van Salvador Dalí
43
© Sucesión Antonio Saura / www.antoniosaura.org, VEGAP, 2009
Spanje en het allerlaatste op de planeet Na de Tweede Wereldoorlog komen de schokgolven van de culturele revoluties niet meer uit Parijs, maar uit New York. Onder de Spaanse rebellen die zich bij deze avonturen aansluiten trekt de groep van “El Paso” de meeste aandacht: Tàpies, Antonio Saura, Millares, Canogar, Feito. De creaties van Tàpies maken hem wereldberoemd en zijn museumstichting in het hart van Barcelona trekt een breed publiek. Minder bekend, maar zeker evenveel de moeite waard, is het Museum voor Abstrakte Kunst in de “hangende huizen” van Cuenca, niet ver van Madrid.
Aan het eind van de 20e eeuw vallen de muren en de grenzen. De Spaanse kunst sluit zich aan bij de globale integratie van alles wat er op de aarde gebeurt. De werken van architecten als Josep Lluís Sert, Ricard Bofill, Santiago Calatrava en Rafael Moneo, zijn evengoed in Spanje als in verre landen te bewonderen. Spaanse schilders als Tàpies, Barceló, Jose María Sicilia, García Sevilla of Salvador Vitoria zijn universele kunstenaars, zoals de beeldhouwers Eduardo Chillida, Susana Solano, Juan Muñoz, Jaume Plensa of Txomin Badiola. Spanje verrijkt met zijn hartstochtelijke creativiteit het allerlaatste op de planeet.
Cuenca. Stichtisg Juan March. De “Brigitte Bardot” van Saura, in het Museum voor Abstracte Kunst (1959)
De Spaanse kunst sluit zich aan bij de globale integratie van alles wat er op de aarde gebeurt, en reikt op elk terrein onmisbare namen aan: de schilders Tàpies en Barceló, de beeldhouwer Chillida, of de architect Calatrava zijn overal op de wereld bekend.
© FMGB, 2000
Cuenca. Stichtisg Juan March. De “Grande Equerre” van Tàpies, in het Museum voor Abstracte Kunst
Bilbao. Museo Guggenheim
Txomin Badiola: “Manhattan dos”
s Werk van Miquel Barceló (partikuliere collectie)
s
44
Gijón, in Asturias. Werk van Chillida
45
Nuttige gegevens Internationaal netnummer 9 34 Toeristische informatie TURESPAÑA www.spain.info PARADORES DE TURISMO Boekingsceentrale: Calle Requena, 3. 28013 Madrid 9 902 547 979 • ) 902 525 432 www.parador.es NUTTIGE TELEFOONNUMMERS Spoedeisende hulp: 9 112 Medische spoedgevallen: 9 061 Guardia Civil: 9 062 Rijkspolitie: 9 091 Gemeentepolitie: 9 092 Wegeninformatie: 9 900 123 505 • www.dgt.es AENA (Spaaanse Vliegvelden en Luchtverkeer) 9 902 404 704 • www.aena.es SPOORLINJN 9 902 240 202 / 902 432 343 International telefoonnummer 9 902 243 402 www.adif.es • www.renfe.es Consumenteninformatie: 9 010 Postkantoor: 9 902 197 197 www.correos.es
Toeristische informatie over autonome gemeenschappen ANDALUSÏE ARAGÓN ASTURIË BALEAREN BASKENLAND CANARISCHE EILANDEN CANTABRIË CASTILLA-LA MANCHA CASTILLA Y LEÓN CATALONIË CEUTA EXTREMADURA GALICIË LA RIOJA MADRID MELILLA MURCIA NAVARRA VALENCIAANSE GEMEENSCHAP
9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9
901 902 902 971 943 928 901 925 902 934 856 924 902 941 902 952 902 848 902
200 477 300 177 481 293 111 287 203 849 200 008 200 291 100 680 101 420 123
020 000 202 150 166 698 112 180 030 900 560 343 432 260 007 480 070 420 212
www.andalucia.org www.turismodearagon.com www.infoasturias.com www.visitbalears.com www.paisvascoturismo.net www.turismodecanarias.com www.turismodecantabria.com www.castillalamancha.es www.turismocastillayleon.com www.gencat.net www.ceuta.es www.turismoextremadura.com www.turgalicia.es www.lariojaturismo.com www.esmadrid.com www.melillaturismo.com www.murciaturistica.es www.turismo.navarra.es www.comunitatvalenciana.com
Hoofdstad van de provincie.... Valencia Plaats van toeristich belang .................... Sagunto
Spaanse Bureaus voor toerisme in het buitenland BELGIË Brussel Office Espagnol du Tourisme Rue Royale 97, 5º 1000 BRUXELLES 9 322/ 280 19 26 ) 322/ 230 21 47 www.spain.info/be e-mail:
[email protected]
NEDERLAND Den Haag Spaans Bureau Voor Vreemdelingenverkeer Laan Van Meerdervoort, 8A 2517 AJ DEN HAAG 9 3170/ 346 59 00 ) 3170/ 364 98 59 www.spain.info/nl e-mail:
[email protected]
Ambassades in Madrid België Paseo de la Castellana, 18 9 915 776 300 ) 914 318 166 Nederland Avenida Comandante Franco, 32 9 913 537 500 ) 913 537 565
Tekst: Carlos Pascual Nederlandse versie: Robbert Bosschart Fotografisch Archief van Turespaña
Druk: GRAFOFFSET, S.L. D.L. M-30001-2009 NIPO: 704-09-399-0 Gerdrukt in Spanje
46
3ª editie
© De las reproducciones autorizadas VEGAP. Madrid, 2009 © Sucesión Pablo Picasso. VEGAP. Madrid, 2009 © Salvador Dalí. Fundación Gala – Salvador Dalí. VEGAP. Madrid, 2009 © Sucesión Antonio Saura / www.antoniosaura.org. VEGAP. 2009 © Fundación Antoni Tàpies. VEGAP. Madrid, 2009
Maquette: Ángel Bellido Uitgave:
© Turespaña Secretaría de Estado de Turismo Ministerio de Industria, Turismo y Comercio
47