UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
Dagelijkse tijdsbesteding van hoogproductief melkvee: wat doen koeien gedurende 24u?
Door
Delfien VAN VOOREN
promotoren: Dr Miel Hostens Prof. Dr. Geert Opsomer
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2014 Delfien Van Vooren
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
Dagelijkse tijdsbesteding van hoogproductief melkvee: wat doen koeien gedurende 24u?
Door
Delfien VAN VOOREN
promotoren: Dr Miel Hostens Prof. Dr. Geert Opsomer
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2014 Delfien Van Vooren
VRIJWARINGSCLAUSULE Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
VOORWOORD Graag wil ik mijn promotor Dr. Miel Hostens bedanken voor de handige tips en het nalezen van de literatuurstudie. Ook mijn medepromotor Prof dr Geert Opsomer zou ik willen bedanken voor de hulp en het beschikbaar stellen van bepaalde literatuur. Mijn ouders wil ik graag bedanken om mij de mogelijkheid te bieden de studie diergeneeskunde te volbrengen. Mijn broers en zusje ben ik heel erg dankbaar voor hun begrip en de nodige ontspanning tussendoor. Zowel bij het schrijven van deze literatuurstudie als tijdens het studeren. Als laatste maar zeker niet de minst belangrijke wil ik mijn vriend Thomas bedanken. Niet enkel voor zijn hulp bij het maken van deze literatuurstudie, maar ook omdat hij onvoorwaardelijk voor mij klaar staat en vooral omdat hij mij elke dag weer een reden geeft om te (glim)-lachen.
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1 INLEIDING ............................................................................................................................................... 2 LITERATUUR .......................................................................................................................................... 3 1 Wat is gedrag? ................................................................................................................................. 3 1.1 Het belang van kennis over gedrag en dagelijkse tijdsbesteding bij melkvee. ......................... 3 2 Welke gedragingen vertonen koeien en welke factoren hebben invloed op dit gedrag? ................. 3 2.1 Eten ........................................................................................................................................... 3 2.1.1 Weidegang.......................................................................................................................... 3 2.1.2 Voederopname op stal ....................................................................................................... 3 2.1.3 Drinken ............................................................................................................................... 4 2.2 Liggen, rusten en slapen ........................................................................................................... 4 2.3 Verplaatsingen ........................................................................................................................... 5 2.3.1 Sociale interacties .............................................................................................................. 6 2.3.2 Grooming ............................................................................................................................ 6 3 Welke factoren beïnvloeden de dagelijkse tijdsbesteding? .............................................................. 6 3.1 Fysiologische factoren ............................................................................................................... 6 3.1.1 Transitieperiode .................................................................................................................. 6 3.1.2 Lactatiestadium .................................................................................................................. 7 3.1.3 Bronst ................................................................................................................................. 7 3.1.4 Melkproductie ..................................................................................................................... 8 3.1.5 Ouderdom en pariteit .......................................................................................................... 9 3.2 Management .............................................................................................................................. 9 3.2.1 Stalontwerp ......................................................................................................................... 9 3.2.1.1 Ligboxen ...................................................................................................................... 9 3.2.1.2 Het voederhek ........................................................................................................... 11 3.2.2 Voederen .......................................................................................................................... 11 3.2.3 Melkproces ....................................................................................................................... 12 3.2.3.1 Aantal melkbeurten per dag ...................................................................................... 12 3.2.3.2 Melkrobot ................................................................................................................... 12 3.2.4 Bezettingsgraad en groepering ........................................................................................ 13 3.2.4.1 Bezettingsgraad ......................................................................................................... 13 3.2.4.2 Hergroeperen ............................................................................................................ 13 3.3 Pathologische factoren ............................................................................................................ 15 3.3.1 Algemene gedragsveranderingen bij ziekte ..................................................................... 15 3.3.2 Klauwproblemen ............................................................................................................... 16 4 Methoden om gedrag in kaart te brengen ...................................................................................... 17 Bespreking ............................................................................................................................................. 18 Referentielijst ......................................................................................................................................... 20
SAMENVATTING De moderne melkveehouderij is sterk geëvolueerd met met een toenemende intensivering en automatisering. Het aantal melkveehouders in België daalde van ongeveer 40 000 in 1984 naar 9000 in 2012. De gemiddelde hoeveelheid melk die jaarlijks geleverd werd bedraagde ongeveer 76 000 liter per bedrijf in 1984. In 2012 was dit gestegen naar gemiddeld 369 000 liter per bedrijf (BCZ, jaarverslag 2013). Onze melkveebedrijven worden dus alsmaar groter. Waarschijnlijk zal door de geplande afschaffing van het melkquotum in 2015 de bedrijfsgrootte verder blijven toenemen. Daardoor wordt het management van deze bedrijven ook steeds complexer en belangrijker. Belangrijke consequentie van deze bedrijfsuitbreiding is dat de beschikbare tijd die zal kunnen worden besteed per individueel dier steeds verder zal dalen. Daarom is het belangrijk om over data van de dieren te beschikken om zo eventuele problemen op het niveau van de kudde op een systematische manier op te sporen. Het gedrag van de koeien moet hierbij zeker in rekening genomen worden. Gedurende 24 uur vertonen koeien een aantal typische activiteiten. Veranderingen in dit gedragspatroon kunnen bepaalde zaken op groeps- en koeniveau aan het licht brengen. Zo zal bij overbezetting van de stal de dagelijkse tijdsbesteding van de koeien drastisch veranderen. De dagelijkse tijdsbesteding en het gedrag van de koeien is ook een waardevolle parameter om het stalontwerp en het comfort van de ligboxen te evalueren. Het gebruik van stappentellers voor detectie van de tochtigheden is een vaak voorkomende toepassing van automatisering in de melkveehouderij dankzij de registratie van het gedrag en gedragsveranderingen. Veranderingen in de dagelijkse tijdsbesteding van de koeien zouden ook gebruikt kunnen worden om vroegtijdig ziektes op te sporen. Vooal veranderingen in de dagelijkse tijd besteed aan voederopname en neerliggen komen hiervoor in aanmerking.
1
INLEIDING Onze moderne hoogproductieve melkkoeien leveren metabool enorme prestaties. Zo heeft een koe om 50 kg melk te produceren behoefte aan ongeveer 5 keer zoveel energie dan haar onderhoudsbehoefte. Ter vergelijking hebben wielrenners in de Tour de France ‘slechts’ 2,7 keer zoveel energie nodig als hun onderhoudsbehoefte (Huxley, 2010). Om deze prestaties te kunnen waarborgen moeten de omstandigheden waaronder deze koeien gehouden worden optimaal zijn. Het is belangrijk parameters te definiëren die de tekortkomingen in deze uitbatingsomstandigheden aan het licht brengen. Het gedrag en de dagelijkse tijdsbesteding van de melkkoeien kan hiervoor uitstekend gebruikt worden, aangezien het gedrag van een individu een respons is op de totale omgeving. In deze literatuurstudie wordt getracht een overzicht te geven van de normale gedragingen die een melkkoe zoal zal vertonen gedurende 24 uur, welke factoren hierop een invloed kunnen hebben en hoe deze informatie in de praktijk gebruikt kan worden. Hierbij beperkt deze literatuurstudie zich tot melkvee gehouden in een ligboxenloopstal aangezien dit momenteel een van de meest courant gebruikte staltypes in België is (Declerck et al., 2012).
2
LITERATUUR 1 Wat is gedrag?
Gedrag is een eigenschap van alle levende organismen. Door middel van gedrag reageert een organisme zowel op stimuli uit het extern milieu als uit zijn eigen intern milieu, maar ook herinneringen en leerprocessen spelen hierin een rol. Gedrag kan dus door zeer veel verschillende zaken beïnvloed worden. (Moons C, 2011-2012). 1.1 Het belang van kennis over gedrag en dagelijkse tijdsbesteding bij melkvee. De dagelijkse tijdsbesteding van een melkkoe kan gezien worden als een antwoord van de koe op haar omgeving. Er zullen gedurende een dag een aantal geroutineerde activiteiten plaats vinden die mogelijks verstoord kunnen worden door onder andere managementsfactoren. Veranderingen in het gedrag en de dagelijkse tijdsbesteding kunnen zo helpen om fouten in het management op te sporen. (Grant, 2004). 2 Welke gedragingen vertonen koeien en welke factoren hebben invloed op dit gedrag? 2.1 Eten 2.1.1 Weidegang In de weide zullen koeien gemiddeld 5 tot 8 uur spenderen aan grazen, vooral na het melken zal er gegraasd worden (Houpt, 2011). Volgens Albright (1993), zijn er over het algemeen 6 graasperioden: 4 tussen de 2 melkbeurten, 1 meteen na het melken ’s avonds en 1 of 2 ’s nachts. Elke graasperiode wordt ook gevolgd door een korte periode van herkauwen (Houpt, 2011). De graastijd wordt ook beïnvloed door de kwaliteit van de weide, zo zal er langer gegraasd worden op weiden van middelmatige kwaliteit dan op weiden van zeer goede of zeer slechte kwaliteit (Arave en Albright, 1981). Ook het weer is van belang, zo zal er op warme dagen minder lang gegraasd worden (Seath en Miller, 1946) 2.1.2 Voederopname op stal Volgens verschillende auteurs zullen koeien een natuurlijke neiging vertonen om vooral te gaan eten rond zonsop- en zonsondergang. (Albright 1993, DeVries et al. 2003). Op stal zijn er echter ook andere factoren die het opnamegedrag beïnvloeden, zowel factoren gerelateerd aan het verstrekte rantsoen als management gerelateerde factoren hebben een invloed (zie punt 3). Gemiddeld gezien zouden koeien op stal tussen de 3 en de 5 uur per dag spenderen aan eten (Grant, Vasilatos en Wangsness, 1980; Albright, 1993; Cook et al., 2007; Cook, 2009; Azizi et al., 2010; Gomez, 2010), verdeeld over 9 tot 14 maaltijden (Grant 2004). Wat betreft het aantal maaltijden en de duur ervan kunnen verschillen tussen studies soms verklaard worden door de tijd tussen het eten die de onderzoekers gebruiken om 2 maaltijden als aparte gebeurtenissen te beschouwen. Zo vonden Dado en Allen in een studie in 1994 11,9 maaltijden per dag die gemiddeld 25,9 minuten duurden, Azizi, et al. (2010) observeerden 7,61 maaltijden per dag die ongeveer 37 minuten duurden hier werd echter een langere tijd tussen de maaltijden gebruikt om 2 maaltijden als apart te beschouwen.
3
Eten gebeurt vooral overdag (6h-18h) en vooral na het melken en het voederen (zie fig 1). Wellicht heeft voederen een grotere invloed op het eetgedrag dan het melken (DeVries en Von Keyserlingk, 2005). Bach et al. (2004) beschreven een computergestuurd systeem om het opnamegedrag (zowel het aantal maaltijden, de opnamesnelheid, duur van de maaltijden, en totale voederopname per maalijd en per dag) van de individuele dieren in een ligboxenstal te monitoren.
Fig 1: Percentage van de koeien aanwezig in de voedergang gedurende 24 uur (DeVries et al., 2003)
2.1.3 Drinken Hoogproductief melkvee heeft een grote behoefte aan water. Ze nemen ongeveer 80 liter water op verdeeld over ongeveer 7 keer drinken per dag, afhankelijk van onder andere productie, dieet en het klimaat (Cardot et al., 2008). Ze spenderen ongeveer 0,4 à 0,5 uur per dag aan drinken (Cook 2009, Harner et al., 2010) Drinken gebeurt vooral na het melken en eten aan een hoog tempo, ze kunnen namelijk tot 18 liter per minuut drinken (Machado Filho et al., 2004). 2.2 Liggen, rusten en slapen Liggen is voor koeien zeer belangrijk, volgens Munksgaard, et al. (2005) en Bewley et al. (2010) is neerliggen voor melkkoeien zelfs belangrijker dan eten of sociaal contact. Voldoende neerliggen en rusten zorgt voor minder kreupelheid, minder belasting van de klauwen, grotere bloedtoevoer naar de uier, betere voeropname en een betere algemene gezondheid (Grant, 2004). Het liggedrag van de koeien kan ook gebruikt worden als parameter voor het ontwerp van de ligboxen. Zo kan men bijvoorbeeld de cow comfort index berekenen als de proportie van de koeien die neerliggen in de ligboxen, deze zou hoger dan 0,85 moeten zijn. Deze indexen zouden het best berekend worden enkele uren voor of na het melken om een goed gemiddelde van de dag te bekomen (Cook et al., 2005). Herkauwen gebeurt meestal terwijl de dieren neerliggen aangezien deze positie door de verhoogde druk op het abdomen het regurgiteren van de herkauwbrok bevordert. Herkauwen neemt gemiddeld 5 tot 8 uur per dag in beslag en gebeurt ongeveer 14 keer per dag in periodes van 30 tot 45 minuten
4
(Dado en Allen, 1994). Stress door bijvoorbeeld overbezetting kan ervoor zorgen dat de koeien minder gaan herkauwen (Grant, 2004). Er zal ook langer herkauwd worden naarmate het rantsoen voor een groter deel uit ruwvoer bestaat (Maekawa et al., 2002).
Gemiddeld gezien zullen koeien ongeveer 11 à 13 h per dag neerliggen (DeVries en Von Keyserlingk, 2005; Cook, 2009; Ito et al., 2009; Gomez, 2010). Ze liggen ongeveer 9 à 13 keer per dag gedurende ± 1,2h neer (Ito et al., 2009; Gomez, 2010). Een uur na het melken ’s morgens liggen de meeste koeien neer (Cook et al., 2005). Tijdens het neerliggen komen er 11 korte periodes (7 à 8 min) slaap voor, gedurende dewelke de koeien typisch de kop op de grond tegen de flank laten rusten (Arave en Albright, 1981; Houpt, 2011). Zelfs zonder overbezetting zullen koeien gemiddeld ongeveer 2 keer per dag weggejaagd worden door een andere koe uit de ligboxen aangezien sommige ligboxen meer gebruikt worden dan andere (Von Keyserlingk et al., 2008).
Koeien staan ongeveer 2,7 à 2,9 h per dag recht in de ligboxen (Cook, 2009; Gomez, 2010). Dit wordt sterk beïnvloed door klauwproblemen, het gebruikte beddingmateriaal en de ligboxen. Ze kunnen ook in de ligboxen gaan staan om het staan op onaangename oppervlaktes buiten de ligboxen te vermijden en eventueel ook om confrontaties met dominante koeien te ontvluchten (Fregonesi et al., 2007). Onder de term “perching” verstaat men het rechtstaan van de koeien met de 2 voorbenen in de ligboxen en de achterbenen in de loopgang. Het wijst erop dat de koeien moeilijkheden ondervinden bij het gebruik van de ligboxen (Cook et al., 2005). Koeien die vaker aan perching doen hebben een groter risico op het ontwikkelen van kreupelheden (Galindo et al., 2000). Tucker en Weary (2004) zagen dat bij het gebruik van 7,5 kg zagemeel als bedding van de matrassen de koeien minder aan perching gingen doen. Tucker et al. (2004) stelden vast dat koeien langer zullen gaan rechtstaan in ligboxen geassocieerd met kortere dagelijkse ligtijden.
2.3 Verplaatsingen Gemiddeld gezien brengen koeien ongeveer 2,5h per dag door in de loopgangen van een ligboxenloopstal. Koeien brengen vooral tijd in de gangen door om te drinken, sociale interacties te hebben en om zich te verplaatsen tussen de lig- en voederplaats (Gomez, 2010). De snelheid waarmee koeien lopen hangt onder andere af van de ondergrond. Zo lopen koeien het traagst op betonnen roosterbodems, zullen ze sneller stappen op volle betonnen of rubberen bodem en het snelst op een zandondergrond (Houpt, 2011). Koeien worden meestal 2 of 3 keer per dag gemolken in de melkstal, dit duurt meestal niet langer dan 1h per melkbeurt. Voor het melken worden de koeien samengebracht in een wachtruimte, op die manier verschilt de tijd die het melken in beslag neemt tussen koeien uit eenzelfde groep. Er bestaat een wisselwerking tussen de tijd die het melken in beslag neemt en het voorkomen van klauwproblemen, aangezien de koeien tijdens het verblijf in de wachtruimte en het melken continu rechtstaan (Espejo en Endres, 2007). Gemiddeld gezien duurt het melken 2,7h per dag (Gomez, 2010).
5
2.3.1 Sociale interacties Koeien zijn sociale dieren en binnen de groep bestaat een rangorde. Of een bepaalde koe al dan niet dominant is ten opzichte van een andere is vooral afhankelijk van de leeftijd en het gewicht, melkproductie speelt geen rol (Arave en Albright, 1981). Sommige koeien zullen bewust conflicten uit de weg gaan (Grant, 2004). Ook in stabiele groepen is de rangorde belangrijk, zeker wanneer er beperkte toegang is tot bepaalde voorzieningen zoals bv het voeder (Huxley, 2010). Koeien zijn waarschijnlijk niet meer in staat alle andere individuen te herkennen wanneer er meer dan 100 dieren in de groep zijn, er zullen dan ook subgroepen gevormd worden (Grant, 2004). Verschillende gedragingen, zoals eten, drinken en liggen vinden plaats als groepsgebeuren. Dit is minder uitgesproken in een ligboxenstal in vergelijking met koeien in de weide of in potstallen. (Miller en Wood-Gush, 1991). In ligboxenstallen liggen koeien ook het liefst in ligboxen dichter bij koeien van dezelfde rangorde (Arave en Albright, 1981). 2.3.2 Grooming Onder grooming verstaat men het geheel van lichaams- en vachtverzorging. Koeien zullen zowel allo als autogrooming vertonen. Allogrooming (mekaar likken, vooral ter hoogte van de kop en de nek) zou een rol spelen voor de rangorde en vooral oudere koeien zullen meer aan allogrooming doen (zowel geven als ontvangen) (Houpt 2011). Gemiddeld zullen koeien 7,5 keer per dag een andere koe groomen (Von Keyserlingk et al., 2008). Grooming hangt ook samen met de melkproductie en het verwijderen van goede groomers uit de groep zou kunnen resulteren in lagere producties (Arave en Albright 1981). Een toepassing hiervan is het gebruik van koeborstels (Houpt 2011). Het gebruik van (gladde) betonnen vloeren kan er voor zorgen dat de koeien minder aan grooming zullen doen (Tucker et al., 2006). 3 Welke factoren beïnvloeden de dagelijkse tijdsbesteding? 3.1 Fysiologische factoren 3.1.1 Transitieperiode De transitieperiode (doorgaans van 3 weken voor tot 3 weken na de partus) is voor koeien zeer belangrijk aangezien er gedurende deze periode zeer veel veranderingen optreden en de koeien vatbaarder zijn voor infecties en metabole ziekten (Huzzey et al., 2005). De laatste week voor de partus zullen koeien minder herkauwen. Ze zullen ook zenuwachtiger zijn en zich gaan afzonderen van de groep (Arave en Albright, 1981). Een dag voor het kalven zal de totale ligtijd dalen en ook na de partus blijven de totale ligtijden korter (zie tabel 1) (Jensen, 2012). Tabel 1: totale ligtijden rond de partus (naar Jensen, 2012) Tijdstip rond de partus (dagen, dag1 = partus)
-4
-3
-2
-1
1
2
3
4
Ligtijd (min/dag)
998
987
970
894
820
861
893
893
De dagen voor het kalven is er veel variatie in de dagelijkse eettijden van koeien. Na het kalven was de dagelijkse eettijd korter, maar deze zal wel dagelijks stijgen (zie fig 3). Waarschijnlijk zijn de kortere dagelijkse eettijden na het kalven te verklaren door een verandering in voedersamenstelling (meer krachtvoer na het kalven) waardoor de koeien sneller zullen eten. Het aantal maaltijden per dag zal stijgen na het kalven (Huzzey et al., 2005).
6
Fig 2: verandering van de dagelijkse eet-tijd rond de partus (Huzzey et al., 2005)
3.1.2 Lactatiestadium Het aantal maaltijden daalt naarmate de lactatie vordert, maar de maaltijden zullen wel langer duren en de totale tijd gespendeerd aan eten zal ook stijgen. (Azizi et al., 2010). Koeien zullen ook langer neerliggen naarmate de lactatie vordert (zie fig 3) (Bewley et al., 2010).
Fig 3 Voorspelde lig-tijden per dag gedurende de lactatie (Bewley et al., 2010)
3.1.3 Bronst Tijdens de oestrus vinden heel wat gedragsveranderingen plaats. Een daarvan is de sta-reflex. Tochtige koeien zullen namelijk blijven staan als ze door andere koeien besprongen worden. Tochtige koeien zullen ook meer loeien, flehmen, agressief gedrag en een verhoogde activiteit vertonen (Roelofs et al., 2010). Tijdens de bronst verandert dus de tijdsbesteding van koeien (zie tabel 2). Een toepassing van deze gedragsveranderingen is bv het gebruik van stappentellers voor bronstdetectie (López-Gatius et al., 2005).
7
Tabel 2: Relatieve verandering in tijdsbesteding tijdens oestrus (Kerbrat en Disenhaus 2004). Activiteit
Verandering in tijdsbesteding
Lopen
+ 342%
Liggen
- 26%
Staan in de ligboxen
- 25%
In de loopgangen staan
+ 98%
Eten en drinken
+ 0%
Hurnik et al. (1975) vonden gelijkaardige resultaten wat betreft de tijd gespendeerd aan lopen en rusten, maar hier werd wel een daling van de totale eettijd opgemerkt (zie fig 4). Mogelijks kan dit verklaard worden doordat in de studie van Kerbrat en Disenhaus (2004) de koeien ’s morgens en ’s avonds vastgezet werden aan het voederhek.
Fig 4 verandering in dagelijkse tijdsbesteding tijdens de oestrus (Hurnik et al., 1975)
3.1.4 Melkproductie Koeien met hogere producties eten en (her)kauwen efficiënter. Ze gaan minder vaak, dus een kleiner aantal keer per dag herkauwen, maar de herkauwbeurten duren wel langer. De totale kauwtijd per dag zou positief gecorreleerd zijn met de productie. Met stijgende productie zouden koeien ook minder lang kauwen per eenheid droge stof die opgenomen wordt (Dado en Allen, 1994). Hoogproductieve koeien zouden ook tot 14h per dag rusten (zie tabel 3) (Grant, 2004). Shabi et al. (2005) stelden vast dat koeien met hogere producties ook meer tijd per dag aan eten spenderen.
8
Tabel 3: Vergelijking dagelijkse tijdsbesteding van de gemiddelde koeien vs de 10% hoog productiefste (h/dag) ( naar Matzke, 2003 geciteerd door Grant, 2004). activiteit
Top 10%
gemiddeld
eten
5,5
5,5
Rusten
14,1
11,8
in de loopgangen staan
1,1
2,2
Met de voorpoten in de ligboxen staan (=perching)
0,5
1,4
Drinken
0,3
0,4
3.1.5 Ouderdom en pariteit Eerste kalfskoeien zullen frequenter kleinere porties voeder opnemen aan een lagere snelheid dan oudere multipare koeien. Ze zullen in ook meer tijd aan eten spenderen, maar ze nemen in totaal minder droge stof (DS) op (zie tabel 4). Dit kan verklaard worden door een verschil in volume van de pens en doordat oudere koeien meer tijd spenderen aan herkauwen (Azizi et al., 2010; Gomez, 2010). Tabel 4: Voederparameters in functie van de lactatie (naar Azizi et al. 2010) e
1 lactatie
e
2 lactatie
e
≥3
opmerking
lactatie Aantal maaltijden per dag
8,9 – 7,9
7,6 – 7,2
7,3 – 6,8
Daalt naarmate de lactatie vordert (week 1 tot 15)
Duur maaltijd (min)
Dagelijkse tijd besteed aan eten (min/d) Grootte maaltijd (kg DS)
31,0 –
37,9 –
29,9 –
Stijgt naarmate de lactatie
42,7
43,7
40,5
vordert (week 1 tot 15)
270,0 –
279,0 –
214,0 –
Stijgt naarmate lactatie vordert
325,0
305,0
264,0
(Week 1 tot 15)
1,9 – 2,6
2,7 – 3,2
2,8 – 3,8
Stijgt naarmate lactatie vordert (week 1 tot 15)
Snelheid eten (g DS / min)
65,2 –
78,0 –
99,3 –
66,8
84,4
106,7
Primipare koeien staan ook minder lang recht in de ligboxen, dit zou kunnen verklaard worden doordat ze meer tijd spenderen aan eten (Gomez, 2010). Bij overbezetting zullen alle koeien minder lang rusten (zie 3.2.4), maar bij primipare koeien zal de rusttijd sterker dalen dan bij oudere multipare koeien wanneer ze samen gehuisvest worden (Grant, 2004). 3.2 Management 3.2.1 Stalontwerp 3.2.1.1 Ligboxen Een belangrijk aspect in de huisvesting van melkkoeien zijn de ligboxen en hun ondergrond, het gestalte van de koeien bepaalt de afmetingen van de ligboxen (Decklerck et al., 2012).
9
De ligboxen worden door de knieboom opgesplitst in een deel kopruimte (gebruikt tijdens een voorwaartse beweging met de kop bij het rechtstaan) en een deel ligruimte. De knieboom is best 10 cm hoog, zacht en afgerond. De schoftboom is een horizontale buis die boven de ligboxen geplaatst wordt en ervoor zorgt dat de koeien bij het rechtstaan een stap achteruit gaan om te voorkomen dat de ligboxen bevuild worden met mest. Wanneer de schoftboom hoger of meer naar voor wordt geplaatst zullen de koeien langer in de ligboxen staan. Dit is gunstig voor de klauwgezondheid (de koeien staan minder lang op harde, vochtige betonnen vloeren) maar ongunstig voor de boxhygiëne en dus de uiergezondheid. Voor de lengte en breedte van de ligboxen geldt eenzelfde redenering: langere en brede ligboxen bevorderen het comfort, maar zijn nadelig voor de hygiëne en uiergezondheid. De breedte van de ligboxen bedraagt best 122 tot 137 cm (Declerck et al., 2012). De andere aanbevolen afmetingen zijn weergegeven in figuur 4.
Fig 4: Afmetingen van de ligbox, minimum en maximum waarden afhankelijk van de grootte van de dieren (Declerck et al., 2012)
Koeien hebben de neiging om langer te gaan liggen op een zachte ondergrond (Tucker et al., 2003). Ze zullen langer rechtstaan in ligboxen bekleed met matrassen in vergelijking met ligboxen met zand. Zo werd er een verschil sta-tijd in de ligboxen van gemiddeld 2,69h per dag (matrassen) vs 1.46h per dag (zand) vastgesteld (Gomez, 2010). Volgens Cook en Nordlund (2009) ligt een verklaring hiervoor in het feit dat vooral koeien met klauwproblemen makkelijker en met minder pijn kunnen gaan liggen en rechtstaan op een zandbodem. In totaal zal er meer tijd per dag aan neerliggen besteed worden op een zandbodem (Gomez, 2010). Tucker en Weary (2004) stelden vast dat de dagelijkse tijd gespendeerd aan neerliggen met ongeveer 1,5 h (van 12,3 h/dag naar 13,8 h/dag) ging stijgen bij gebruik van grote hoeveelheden zagemeel als bedding in ligboxen bekleed met matrassen. Ook het onderhoud van de ligboxen is belangrijk, zo zal de totale ligtijd per dag in ligboxen met zand met ongeveer 11 minuten per centimeter minder zand dalen (Drissler et al., 2005). Ook als de bedding nat
10
wordt zal de totale ligtijd dalen. Zo zag Fregonesi et al. in een studie in 2007 bij droogstaande koeien dat de totale dagelijkse ligtijd daalde van 13.8h tot 8.8h per dag wanneer de bedding nat werd. 3.2.1.2 Het voederhek Normaal gezien wordt er per koe 60 cm plaats voorzien aan het voederhek. Wanneer er meer plaats per koe wordt voorzien zullen de koeien verder uit elkaar gaan staan om te eten, zal er minder agressief gedrag tijdens het eten plaatsvinden en zal er meer gegeten worden de eerste 90 min na het voederen (DeVries et al., 2004). Bij beperkt voederen moet er 1 voederplaats per dier worden voorzien. Wanneer er overbezetting bij het voederhek is zal er meer agressief gedrag zijn en zullen vooral ranglage dieren meer moeite moeten doen om te kunnen eten. Dit leidt tot een grotere belasting voor de klauwen en benen (Wemmenhove et al.,2009). Ook het type bevloering bij het voederhek speelt een rol in de tijdsbesteding (zie tabel 5). Tabel 5 Verschil in dagelijkse tijdsbesteding bij betonnen vs rubberen bevloering in de voedergang (naar Tucker et al., 2006) .Activiteit
Beton
rubber
Totale sta-tijd
712 min/dag
650 min/dag
Totale eet-tijd
289 min/dag
330 min/dag
Staan in voedergang zonder te eten
115 min/dag
176 min/dag
Rechtstaan in de ligboxen
292 min/dag
132 min/dag
Liggen bij het voederhek
53 min/dag
219 min/dag
Liggen in de ligboxen
670 min/dag
566 min/dag
Uit dit onderzoek blijkt dat koeien een voorkeur hebben voor de zachtere rubberen ondergrond. De gestegen totale eet-tijd kwam niet overeen met een gestegen voederopname. Het feit dat koeien bij de rubberen ondergrond langere tijd zullen neerliggen bij het voederhek kan wijzen op een gebrek aan comfort in de ligboxen (in deze studie bekleed met rubberen matten). Op deze manier zou een rubberen bevloering aan het voederhek andere problemen in het stalontwerp aan het licht kunnen brengen. Dit onderzoek werd uitgevoerd bij individueel gehuisveste niet lacterende koeien en er werd geen rekening gehouden met kreupele koeien (Tucker et al., 2006). In een onderzoek met lacterende koeien werd eveneens vastgesteld dat de koeien meer tijd in de voedergang doorbrachten bij een rubberen bevloering. Er werd geen verschil gezien in de totale eet-tijden (Fregonesi et al., 2004). Ook de breedte van de voedergang is belangrijk, deze is best zo breed mogelijk zodanig dat 2 koeien in tegenovergesteld richting mekaar vlot kunnen kruisen achter de koeien die staan te eten. Een breedte van minstens 3 à 3,5m zou voldoen. Blind eindigende gangen worden best vermeden aangezien vooral koeien lager in de sociale rangorde minder geneigd zijn deze te gebruiken (Huxley, 2010). 3.2.2 Voederen Koeien hebben de neiging om continu hun voeder te sorteren en weg te duwen terwijl ze eten. Daardoor zal het geregeld teruggeduwd moeten worden. Dit extra vaak doen heeft geen effect op de voederopname (DeVries et al., 2003). Vaak zal men de koeien voederen tijdens of vlak voor het
11
melken. Wanneer het voederen 6h na het melken gebeurt in plaats van tijdens het melken zal de tijd gedurende dewelke koeien eten stijgen met 12.5%. De dagelijkse ligtijden zullen hierdoor niet veranderen, maar ze zullen na het melken wel sneller gaan liggen, ook al ligt er nog voeder (DeVries en Von Keyserlingk, 2005). Wanneer de koeien frequenter gevoederd worden zullen diegene lager in de sociale rangorde minder vaak van het voederhek verjaagd worden en zal de dagelijkse tijd gespendeerd aan eten stijgen (De Vries et al., 2005). 3.2.3 Melkproces 3.2.3.1 Aantal melkbeurten per dag De totale tijd die per dag aan melken besteed wordt blijkt onafhankelijk van het aantal melkbeurten per dag. Voor koppels die 2 keer per dag gemolken worden varieerde de tijd die het melken in beslag nam van 0,5 tot 6 h per dag. Wanneer er 3 keer gemolken werd varieerde dit van 1,2 tot 5,7 h per dag (Gomez, 2010). Wanneer het melken meer tijd in beslag neemt zal vooral de totale ligtijd per dag dalen (Harner et al., 2010). Deze daling is het sterkst uitgesproken voor kreupele koeien gehuisvest in ligboxen bekleed met matrassen (Gomez, 2010). Uit de studie van Österman en Redbo (2001) blijkt dat koeien die 3 keer per dag gemolken werden (06:00 – 14:00 – 22:00) langere tijd zullen neerliggen e
gedurende 4 uur voor de 1 melkbeurt ’s morgens ten opzichte van koeien die 2 keer per dag gemolken worden (06:00 – 15:00). De extra melkbeurt heeft geen invloed op de totale ligtijd (Krohn en Munksgaard, 1993; Österman en Redbo, 2001). 3.2.3.2 Melkrobot Het gebruik van melkrobots kan zorgen voor een stijging van de melkproductie en voor arbeidsbesparing bij de veehouder. Koeien kunnen zelf beslissen wanneer ze gemolken zullen worden. Er kan gebruik gemaakt worden van vrij of gestuurd koeverkeer, dit slaat op het feit of de koeien al dan niet langs de robot en of selectiepoorten moeten om toegang te krijgen tot het voederhek. Koeien die te lang de melkrobot niet bezoeken zullen moeten opgehaald worden. In de literatuur bestaan er tegenstrijdige gegevens over het effect van het soort koeverkeer op het eetgedrag van koeien. Deze verschillen zouden door meerdere factoren uit de proefopzet van de studie verklaard kunnen worden (verschil in voedersamenstelling, gezondheid van de koeien, …). In robotstallen zal het gedrag van de koeien minder gesynchroniseerd zijn ten opzichte van niet robotstallen, maar het ophalen van de koeien die te lange tijd de robot niet bezochten zal zorgen voor een stijging van het gebruik van de robot in de volgende 2 uur. Ook bij het verstrekken van vers voeder zullen meer koeien gaan eten (Jacobs en Siegford, 2012). In robotstallen zouden 3 voederplaatsen per 4 koeien volstaan (Wemmenhove et al., 2009). Bij gestuurd koe-verkeer zullen koeien ook een beperkte toegang tot ligboxen hebben, over het effect hiervan zijn er eveneens verschillende gegevens in de literatuur, gaande van geen verschil in de totale ligtijden tussen de verschillende soorten koe-verkeer tot een langere tijd rechtstaan bij gestuurd koeverkeer (Jacobs en Siegford, 2012).
12
3.2.4 Bezettingsgraad en groepering 3.2.4.1 Bezettingsgraad Wanneer de capaciteit van een stal overschreden wordt zal de totale tijd die het melken in beslag neemt onvermijdelijk stijgen. Daardoor zal de dagelijkse tijdsbesteding van de koeien veranderen (Gomez, 2010). Bovendien zorgt overbezetting ook rechtstreeks voor kortere ligtijden door meer onderlinge competitie (Fregonesi et al., 2007). De totale tijd die koeien aan voederopname spenderen verandert niet zoveel, maar de eetpatronen kunnen wel veranderen. Zo zal er meer ’s nachts (1816h) gegeten worden en zullen koeien van een lagere rangorde na het melken vaker neerliggen in plaats van te eten (Olofsson, 1999; Grant, 2004). In tabel 6 wordt een overzicht gegeven van verschillende studies. De bezetting van de stal wordt procentueel uitgedrukt ten opzichte van het aantal ligboxen (naar Grant, 2004).
Tabel 6: Effect van overbezetting op dagelijkse tijdsbesteding melkvee (naar Grant, 2004). Studie Batchelder, 2000
Fregonesi et al., 2007
Winkler et al., 2003
Matzke en Grant, 2002
Bezetting (%)
Rusten
Eten
Herkauwen
100
1.00
1.00
130
0.95
0.75
staan
100
1.00
1.00
110
0.92
1.12
120
0.88
1.15
135
0.84
1.19
150
0.80
1.25
66
1.02
0.95
100
1.00
1.00
150
0.88
1.22
85
0.95
1.02
0.95
100
1.00
1.00
1.00
120
0.73
1.02
1.20
3.2.4.2 Hergroeperen Bij het binnenbrengen van nieuwe koeien in een bestaande groep zouden dominantierelaties binnen 2h vastgelegd worden (Arave en Albright, 1981). Wanneer koeien die mekaar niet kennen gegroepeerd worden zal binnen de 24 tot 48 uur de hiërarchie bepaald worden. Het kan 4 tot 40 dagen duren vooral fysiek geweld vervangen wordt door enkel dreigen naar mekaar (Houpt, 2011). De gevolgen van hergroeperen zouden 3 tot 7 dagen duren (Grant en Albright, 2001). Het hergroeperen heeft ook een effect op de dagelijkse activiteiten van de koeien (zie tabel 7).
13
Tabel 7 Verandering in tijdsbesteding van koeien na hergroeperen, dag 1 = dag van het hergroeperen (Grant, 2004) Activiteit
Dag 0
Dag 1
Dag 6
Eten (min/dag)
295
271
302
Aantal eetbeurten/ dag
5,2
4,6
5,2
Liggen min/dag
580
336
537
Confrontaties
19
163
20
Von Keyserlingk et al. vond in een studie in 2008 waarbij koeien met een gemiddelde pariteit van 2,33 in een groep van 12 werden binnengebracht na de eerste melkbeurt ’s morgens volgende resultaten: Tabel 8: Resultaten uit de studie van Von Keyserlingk et al. (2008). Activiteit
Totale eet-tijd
Voor binnenbrengen
Dag van
in nieuwe groep
binnenbrengen
300 min/dag
299 min/dag
opmerking
Minder tijd aan het voederhek na het voederen ‘smorgens.
Weggejaagd worden
10,6 keer/dag
27 keer/dag
tijdens het eten
Daalt volgende dagen om terug normaal te worden na 3 dagen
Andere koeien
11,7 keer/dag
11,7 keer/dag
13,1 h/dag
12,4 h/dag
Terug normaal na 1 dag
Aantal keer liggen
12,2 keer/dag
10,5 keer/dag
Terug normaal na 1 dag
Verjaagd worden uit
1,7 keer/dag
1,7 keer/dag
2,0 keer/dag
0,4 keer/dag
Terug normaal na 2 dagen
Allo-grooming geven
7,5 keer/dag
1,3 keer/dag
Terug normaal na 3 dagen
Allo-grooming krijgen
5,2 keer/dag
1,7 keer/dag
Terug normaal na 1 dag
wegjagen tijdens het eten Liggen
de ligboxen Andere wegjagen uit de ligboxen
Uit deze studie blijkt dat vooral competitie tijdens het voederen optreedt. Onder praktijkomstandigheden bestaan de groepen uit een groter aantal dieren, waardoor de effecten geobserveerd in deze studie mogelijks in de praktijk meer uitgesproken zijn (Von Keyserlingk et al., 2008).
14
3.3 Pathologische factoren 3.3.1 Algemene gedragsveranderingen bij ziekte Verschillende ziekten zorgen voor veranderingen in het eetgedrag van melkkoeien Tabel 9 Veranderingen in het eetgedrag bij ziekte naar (González et al., 2008) Ziekte
Verandering in
Verandering
Verandering in
Tijdstip
totale
in totale eet-
snelheid van
veranderingen
voederopname
tijd per 24h
voederopname
(dagen voor klinische diagnose)
Ketonemie
- 10,4 kg/dag
- 45,5 min
- 25,3 g/min
3,6
Klauwproblemen
- 1,57 kg/dag
- 19,1 min
+ 21,6 g/min
7,7
Variabel
Variabel
variabel
variabel
mastitis
Deze veranderingen en vooral verandering van de dagelijkse eet-tijd zouden volgens González et al. (2008) gebruikt kunnen worden om vooral ketonemie en kreupelheid in een vroeg stadium vast te stellen. Urton et al. (2005) onderzochten het eetgedrag van koeien gedurende de transitieperiode. Ze zagen dat rond de partus koeien met een baarmoederontsteking gemiddeld 22 minuten per dag minder tijd in de voedergang doorbrachten ten opzichte van koeien die geen baarmoederontsteking doormaakten (zie fig 5). Huzzey et al. (2007) vonden gelijkaardige resultaten wat betreft eettijden. Zij zagen bovendien dat koeien die later metritis zullen ontwikkelen de week voor het kalven minder competitief zullen zijn tijdens het voederen.
Fig 5: Dagelijkse eet-tijden van koeien met (△) en zonder metritis (□) (Urton et al., 2005)
15
3.3.2 Klauwproblemen Klauwproblemen en kreupelheden is een van de grootste welzijnsproblemen bij melkvee (Galindo en Broom, 2002). Het voorkomen van klauwproblemen wordt door veehouders ook vaak onderschat (Whay et al., 2003). Het is een multifactoriële aandoening en bepaalde dieren blijken onder gelijkaardige omstandigheden gevoeliger voor het ontwikkelen van klauwproblemen dan andere (Galindo et al., 2000). Klauwprobelemen kunnen beïnvloed worden door het gedrag van de koe, maar omgekeerd kan de kreupelheid ook voor veranderingen in het gedrag zorgen (Cook en Nordlund, 2009). Koeien met klauwproblemen spenderen minder tijd aan eten (González et al., 2008; Gomez, 2010). Gomez vond in een studie in 2010 gemiddelde eettijden van 4,5 vs 3,79h voor koeien met kreupelheidsscore 1 vs score 3 (score 1 tot 4 volgens Nordlund et al., 2004). Kreupele koeien zouden wel sneller eten om zo de tijd die ze rechtstaand moeten doorbrengen te doen dalen (González et al., 2008) Ze brengen minder tijd door in de loopgangen (Gomez, 2010). Hiervoor kunnen verschillende oorzaken gezocht worden: ze zouden op deze manier dominante koeien kunnen vermijden (Galindo et al., 2000). Verschillende studies beschrijven gestegen ligtijden bij kreupele koeien (Chapinal et al., 2009; Galindo, 2002). Cook et al. (2004) zagen dat kreupele koeien langere tijd rechtstaand in de ligboxen doorbrachten dan niet kreupele, dit verschil was sterker uitgesproken in stallen waar de ligboxen met matrassen bekleed waren dan voor ligboxen met zand. Er bestaat dus een complexe relatie tussen kreupelheid en het aantal uur per dag dat koeien effectief neerliggen. Dit is onder andere afhankelijk of het al dan niet gaan liggen of het rechtstaan zelf pijn veroorzaakt. In dit opzicht zouden ligboxen met zandondergrond voordelig zijn (Gomez, 2010). Main et al. (2010) stelden vast dat bij koeien die bij de laatste 1/3 gemolken werden het aantal koeien met klauwproblemen significant hoger was dan in de rest van de groep. Bovendien zou het melken meer tijd in beslag nemen bij kreupele koeien (Espejo en Endres, 2007).
16
4 Methoden om gedrag in kaart te brengen Om de dagelijkse tijdsbesteding van koeien te meten wordt zeer vaak gebruik gemaakt van videobeelden. Het voordeel van gebruik van videobeelden is dat alle gedragingen geregistreerd worden en er ook rekening kan gehouden worden met bv de tijd nodig voor het melken. Nadelen van videobeelden zijn de moeilijkheden op vlak van individuele dierherkenning, bovendien neemt de analyse van de beelden heel wat tijd in beslag (Gomez, 2010). Er kan ook gebruik gemaakt worden van sensoren die automatisch het liggedrag van de koeien registreert. Hierdoor kunnen er een groter aantal dieren voor een langere periode gemonitord worden (Ito et al., 2010). Er gaat echter heel wat extra informatie verloren in vergelijking met video-analyses (Gomez, 2010). In het Amerikaanse Miner agricultural research institute werd de time-budget evaluator ontwikkeld om het effect van verschillende managements-procedures en overbezetting op de dagelijkse tijdsbesteding en melkproductie te voorspellen (zie fig 6). Voorlopig betreft het een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid gezien het meestal moeilijk is om op het bedrijf de tijd te meten die elke activiteit in beslag neemt (Grant, 2004)
Fig 6 Time budget evaluator (Grant, 2004)
17
Bespreking Als een optelsom gemaakt wordt van de tijd die een koe per dag nodig heeft om te voldoen aan haar basisbehoeften heeft een koe ongeveer 20,5 à 21h per dag nodig: - 5 a 5,5 h eten, - 12 à 14 h rusten en neerliggen (waarvan 6h wordt herkauwd), - 4h rechtstaand herkauwen, - 0,5h drinken, - eventueel nog 0,5h voor grooming en andere interacties. Deze optelsom in acht genomen blijkt dat moderne hoogproductieve koeien een marge van slechts 3 à 3,5h per dag hebben wanneer ze al deze activiteiten uitvoeren (Grant, 2004; Harner et al., 2010). Verschillende factoren kunnen deze tijdsbesteding beïnvloeden en er zo voor zorgen dat koeien er niet meer in slagen dagelijks voldoende tijd aan hun basisbehoeften te besteden. Dit heeft gevolgen voor de productiviteit en de gezondheid van de koe. Het is belangrijk om verschillende gedragingen in kaart te brengen om zicht te krijgen op wat zich afspeelt in de kudde en welke gevolgen bepaalde managementsprocedures en beslissingen kunnen hebben voor zowel de groep als de individuele koe. Zo zullen de gevolgen van hergroeperen en overbezetting vooral uitgesproken zijn voor koeien die zich lager in de sociale rangorde bevinden. Perfect uitgerekende rantsoenen kunnen hun doel missen als bv de voederopname van de dieren sterk beïnvloed wordt door overdreven competitie aan het voederhek. Vooral productievere dieren die lager in de sociale rangorde staan zullen hiervan de gevolgen dragen (Huxley, 2010). Bij overbezetting zal ook de tijd die het melken in beslag neemt stijgen. Dit zorgt ervoor dat de koeien minder tijd per dag aan andere activiteiten kunnen besteden. De koeien zullen ook langer moeten rechtstaan hetgeen nadelig is voor de klauwgezondheid. Het zou interessant kunnen zijn om manieren te zoeken om de tijd die koeien dagelijks aan eten spenderen te verhogen aangezien dit positief gecorreleerd is met de melkproductie (Shabi et al., 2005). Een mogelijkheid bestaat erin de koeien vaker van vers voeder te voorzien aangezien dit de koeien stimuleert om te gaan eten. De gestegen eettijden kwamen niet overeen met een stijging in droge stof opname, maar door vaker te gaan voederen (vb 4 keer per dag in plaats van 2 keer) zou het voeder toegangkelijker worden en dit in het bijzonder voor dieren lager in de sociale rangorde, aangezien deze dan minder vaak van het voederhek verjaagd zouden worden (De Vries et al.,2005). Een gelijkmatigere voederopname gedurende de dag zorgt ook voor een stabilisatie van de pens-pH en kan zo het optreden van subacute pensacidose beperken (French en Kennely, 1990). De dagelijkse tijd die een koe besteed aan eten en vooral dalingen hiervan zouden ook in aanmerking komen om vroegtijdig metritis, ketonemie en kreupelheden op te sporen (Urton et al., 2005; Gonzalez et al., 2008). Vooral het gebruik van computergestuurde systemen die het opnamegedrag van de individuele dieren monitoren zouden succesvol toegepast kunnen worden in de praktijk ( Bach et al., 2004). Ook aan de tijd die koeien dagelijks aan neerliggen spenderen, en de relatie tussen dit liggedrag en de tijd die de koeien rechtstaand in de ligboxen doorbrengen wordt veel aandacht besteed. Neerliggen
18
heeft voor de koeien gunstige fysiologische gevolgen (zie 2.5). Wanneer koeien dagelijks niet genoeg neerliggen wijst dit op weinig comfortabele ligboxen of onvoldoende beschikbaarheid ervan (Declerck et al., 2012). Dit zal zorgen voor een daling van groeihormoon (die een belangrijke rol speelt in de lactatie) (Munksgaard en Lovendahl, 1993). Het voorzien van meer beddingmateriaal op de matrassen van de ligboxen kan zorgen voor een stijging in de dagelijkse ligtijd (Tucker en Weary, 2004). Wat betreft de afmetingen van de ligboxen zullen de koeien meer neerliggen en minder perching vertonen in grotere ligboxen. Deze ligboxen zullen wel sneller bevuild worden met mest (Tucker et al., 2004). Dit kan problemen geven op vlak van uiergezondheid. Daarom moet nagegaan worden of de sijging in koe-comfort en de toename van de dagelijkse ligtijden op een economisch rendabele manier gepaard gaan met een stijging van de algemene gezondheidstoestand en productiviteit van de koeien (Cook en Nordlund, 2005). Verder is het moeilijk om op bedrijven gegevens te verzamelen over de dagelijkse ligtijden van de koeien aangezien koeien moeilijk gedurende 24 uur geobserveerd kunnen worden (Grant, 2004). Het is ook niet helemaal duidelijk hoe uitgesproken de gevolgen van relatief kleinere dalingen in de dagelijkse ligtijden zijn en verder onderzoek daaromtrent is dan ook wenslijk (Tucker en Weary, 2004). Een moeilijkheid bij het onderzoek hiernaar is volgens mij het feit dat het gedrag van koeien door zeer veel verschillende zaken wordt beïnvloed en hierdoor moeilijk duidelijke conclusies getrokken kunnen worden. Wat betreft het rechtstaan in de ligboxen zullen de koeien langere tijd rechtstaan in ligboxen waar het neerliggen minder vlot kan gebeuren (Tucker et al., 2004). Diepstrooiselboxen met zand zijn in dit opzicht ideaal, het zand zorgt voor grip en steun. In ligboxen bekleed met matrassen gaan kreupele koeien langer rechtstaan,waardoor ernstig kreupele koeien minder tijd per dag aan liggen gaan besteden. Wanneer zand gebruikt wordt zullen kreupele koeien hun normaal ligpatroon behouden en vlotter kunnen herstellen (Cook en Nordlund, 2005). Nadelen van zand als beddingmateriaal zijn: extra arbeid (het zand moet idealiter 2 keer per dag opnieuw opengestreken worden), snellere slijtage van de mestschuif, de noodzaak aan volle vloeren in de loopgangen en vooral moeilijkheden met de mestverwerking (Declerck et al., 2012). Het gebruik van rubberen bevloering in de loopgangen kan eveneens zinvol zijn. De koeien zullen minder uitglijden en het bevordert de klauwgezondheid (Vanegas et al., 2006). Wanneer het comfort in de ligboxen onvoldoende is gaan de koeien eerder op de rubberen bevloering liggen (Tucker et al., 2006). Samengevat kan de kennis over het gedrag en de dagelijkse tijdsbesteding van de koeien ons heel wat informatie opleveren om op een duurzame en diervriendelijke manier producties en prestaties van de koeien te verbeteren en zo bij te dragen aan koeien met hoge producties en een lange gebruiksduur.
19
Referentielijst Albright J. L. (1993). Feeding behavior of dairy cattle. Journal of Dairy Science 76(2), 485-498.
Arave C., Albright J. L. (1981). Cattle behavior. Journal of dairy science 64(6), 1318-1329
Azizi O. S. M. A. N., Hasselmann L., Kaufmann, O. (2010). Variations in feeding behaviour of highyielding dairy cows in relation to parity during early to peak lactation. Arch Tierz 53, 130-140.
Bach A., Iglesias C., Busto I. (2004). Technical Note: A Computerized system for monitoring feeding behavior and individual feed intake of dairy cattle. Journal of dairy science 87(12), 4207-4209.
Batchelder T. (2000). The impact of head gates and overcrowding on production and behavior patterns of lactating dairy cows. Dairy housing and equipment systems. Managing and planning for profitability. Natural Resource, Agriculture, and Engineering Service Publ 129, 325-330.
Bewley J. M., Boyce R. E., Hockin J., Munksgaard L., Eicher S. D., Einstein M. E., Schutz M. M. (2010). Influence of milk yield, stage of lactation, and body condition on dairy cattle lying behaviour measured using an automated activity monitoring sensor. Journal of dairy research 77(01), 1-6.
Cardot V., Le Roux Y., Jurjanz S. (2008). Drinking behavior of lactating dairy cows and prediction of their water intake. Journal of dairy science 91(6), 2257-2264.
Chapinal N., De PassilleA. M., Weary D. M., Von Keyserlingk M. A. G., Rushen J. (2009). Using gait score, walking speed, and lying behavior to detect hoof lesions in dairy cows. Journal of dairy science 92(9), 4365-4374.
Cook N. B. (2009). "Free-stall design for maximum cow comfort. WCDS Advances in Dairy Technology 21, 255-268.
Cook N. B., Nordlund K. V. (2009). The influence of the environment on dairy cow behavior, claw health and herd lameness dynamics. The Veterinary Journal 179(3), 360-369.
Cook N. B., Nordlund, K. V. (2005). An update on dairy cow freestall design. Bovine Practitioner 39, 29-36.
Cook N. B., Bennett T. B., Nordlund K. V. (2004). Effect of free stall surface on daily activity patterns in dairy cows with relevance to lameness prevalence. Journal of dairy science 87(9), 2912-2922.
20
Cook N. B., Bennett T. B., Nordlund, K. V. (2005). Monitoring indices of cow comfort in free-stallhoused dairy herds. Journal of dairy science 88(11), 3876-3885.
Cook N. B., Mentink R. L., Bennett T. B., Burgi K. (2007). The effect of heat stress and lameness on time budgets of lactating dairy cows. Journal of dairy science 90(4), 1674-1682.
Dado R. G., Allen M.S. (1994). Variation in and relationships among feeding, chewing, and drinking variables for lactating dairy cows. Journal of dairy science 77(1), 132-144.
Declerck I., Van Gansbeke S., Opsomer G., De Vliegher S., de Kruif A., Maes D. (2012). Enkele kritische punten bij de huisvesting van melkvee. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 81(3), 149156.
DeVries T. J., Von Keyserlingk M. A. G. (2005). Time of feed delivery affects the feeding and lying patterns of dairy cows. Journal of dairy science 88(2), 625-631.
DeVries T. J., Von Keyserlingk M. A. G., Beauchemin K. A. (2003). Diurnal feeding pattern of lactating dairy cows. Journal of dairy science 86(12), 4079-4082.
DeVries T. J., Von Keyserlingk M. A. G., Beauchemin K. A. (2005). Frequency of feed delivery affects the behavior of lactating dairy cows. Journal of dairy science 88(10), 3553-3562.
DeVries T. J., Von Keyserlingk M. A. G., Weary D. M. (2004). Effect of feeding space on the inter-cow distance, aggression, and feeding behavior of free-stall housed lactating dairy cows. Journal of dairy science 87(5), 1432-1438.
Drissler M., Gaworski M., Tucker C. B., Weary D. M. (2005). Freestall maintenance: effects on lying behavior of dairy cattle. Journal of dairy science 88(7), 2381-2387.
Espejo L., Endres M. (2007). Herd-level risk factors for lameness in high-producing Holstein cows housed in freestall barns. Journal of dairy science 90(1), 306-314.
Fregonesi J. A., Tucker C. B., Weary D. M. (2007). Overstocking reduces lying time in dairy cows. Journal of dairy science 90(7), 3349-3354.
Fregonesi J. A., Tucker C. B., Weary D. M., Flower F. C., Vittie T. (2004). Effect of rubber flooring in front of the feed bunk on the time budgets of dairy cattle. Journal of dairy science 87(5), 1203-1207.
21
Fregonesi J. A., Veira D. M., Von Keyserlingk M. A. G., Weary D. M. (2007). Effects of bedding quality on lying behavior of dairy cows. Journal of dairy science 90(12), 5468-5472.
French N., Kennelly J. J. (1990). Effects of feeding frequency on ruminal parameters, plasma insulin, milk yield, and milk composition in Holstein cows. Journal of dairy science 73(7), 1857-1863.
Galindo F., Broom D. M. (2002). The effects of lameness on social and individual behavior of dairy cows. Journal of applied animal welfare science 5(3), 193-201.
Galindo F., Broom D. M., Jackson P. G. G. (2000). A note on possible link between behaviour and the occurrence of lameness in dairy cows. Applied animal behaviour science 67(4), 335-341.
Gomez A. (2010). Time budgets of lactating dairy cattle in commercial freestall herds. Journal of dairy science 93(12), 5772-5781.
González L. A., Tolkamp B. J., Coffey M. P., Ferret A., Kyriazakis I. (2008). Changes in feeding behavior as possible indicators for the automatic monitoring of health disorders in dairy cows. Journal of dairy science 91(3), 1017-1028. Grant R Albright J. (2001). Effect of animal grouping on feeding behavior and intake of dairy cattle. Journal of dairy science 84 E156-E163.
Grant R. J. (2004). Incorporating dairy cow behavior into management tools. In Proc. 66th Cornell Nutrition Conf. Feed Manufacturers, Syracuse, NY, USA, 65-76.
Harner J. P., Smith J. F., Brouk M. J. (2010). Influence of facilities on cow time budgets. Report of progress. Kansas State University. Agricultural Experiment Station and Cooperative Extension Service; 965. th
Houpt, K. A. (2011). Domestic animal behavior for veterinarians and animal scientists, 5 edition. John Wiley & Sons, Iowa, USA, p. 34, p. 80-81.
Hurnik J. F., King G. J., Robertson, H. A. (1975). Estrous and related behaviour in postpartum Holstein cows. Applied Animal Ethology, 2(1), 55-68.
Huxley J. (2010). Cattle behavior and implications to performance and health. Internetreferentie: dairy.ifas.ufl.edu/rns/2010/6-Huxley.pdf (geconsulteerd op 22 april 2014).
Huzzey J. M., Von Keyserlingk M. A. G., Weary, D. M. (2005). Changes in feeding, drinking, and standing behavior of dairy cows during the transition period. Journal of dairy science 88(7), 24542461.
22
Huzzey J. M., Veira D. M., Weary D. M., Von Keyserlingk M. A. G. (2007). Prepartum behavior and dry matter intake identify dairy cows at risk for metritis. Journal of dairy science 90(7), 3220-3233.
Ito K., Von Keyserlingk M. A. G., LeBlanc S. J., Weary D. M. (2010). Lying behavior as an indicator of lameness in dairy cows. Journal of dairy science 93(8), 3553-3560.
Ito K., Weary D. M., Von Keyserlingk M. A. G. (2009). Lying behavior: Assessing within-and between-herd variation in free-stall-housed dairy cows. Journal of dairy science 92(9), 4412-4420. Jaarverslag 2013 – werkingsjaar 2012. BCZ-BCL Belgische confederatie van de zuivelindustrie. P. 42-45
Jacobs J. A. Siegford J. M. (2012). Invited review: The impact of automatic milking systems on dairy cow management, behavior, health, and welfare. Journal of dairy science 95(5): 2227-2247.
Jensen M. B. (2012). Behaviour around the time of calving in dairy cows. Applied Animal Behaviour Science 139(3–4), 195-202.
Kerbrat S., Disenhaus C. (2004). A proposition for an updated behavioural characterisation of the oestrus period in dairy cows. Applied Animal Behaviour Science 87(3–4), 223-238.
Krohn C. C., Munksgaard L. (1993). Behaviour of dairy cows kept in extensive loose housing/pasture or intensive tie stall environments II. Lying and lying-down behaviour. Applied Animal Behaviour Science 37(1), 1-16.
López-Gatius F., Santolaria P., Mundet I., Yániz, J. L. (2005). Walking activity at estrus and subsequent fertility in dairy cows. Theriogenology 63(5), 1419-1429.
Machado Filho P., Teixeira D. L., Weary D. M., Von Keyserlingk M. A. G., Hötzel, M. J. (2004). Designing better water troughs: dairy cows prefer and drink more from larger troughs. Applied animal behaviour science, 89(3), 185-193.
Maekawa M., Beauchemin K. A., Christensen D. A. (2002). Effect of concentrate level and feeding management on chewing activities, saliva production, and ruminal pH of lactating dairy cows. Journal of Dairy Science 85(5), 1165-1175.
Main D. C. J., Barker Z. E., Leach K. A., Bell N. J., Whay H. R., Browne W. J. (2010). Sampling strategies for monitoring lameness in dairy cattle. Journal of dairy science 93(5), 1970-1978.
23
Miller K. Wood-Gush D. (1991). Some effects of housing on the social behaviour of dairy cows. Animal production 53(03), 271-278. Moons C. (2011). Ethiek, ethologie en dierenwelzijn. Cursus faculteit diergeneeskunde, Gent, p. 1-2.
Munksgaard L., Løvendahl P. (1993). Effects of social and physical stressors on growth hormone levels in dairy cows. Canadian Journal of Animal Science, 73(4), 847-853.
Munksgaard L., Jensen M. B., Pedersen L. J., Hansen S. W., Matthews L. (2005). Quantifying behavioural priorities—effects of time constraints on behaviour of dairy cows. Applied Animal Behaviour Science, 92(1), 3-14.
Nordlund K. V., Cook N. B., Oetzel G. R. (2004). Investigation strategies for laminitis problem herds. Journal of Dairy Science 87, E27-E35.
Olofsson J. (1999). Competition for Total Mixed Diets Fed for Ad Libitum Intake Using One or Four Cows per Feeding Station. Journal of dairy science 82(1), 69-79.
Österman S., Redbo I. (2001). Effects of milking frequency on lying down and getting up behaviour in dairy cows. Applied Animal Behaviour Science 70(3), 167-176.
Roelofs J., López-Gatius F., Hunter R. H. F., Van Eerdenburg F. J. C. M., Hanzen, C. (2010). When is a cow in estrus? Clinical and practical aspects. Theriogenology 74(3), 327-344.
Seath D. M., Miller G. D. (1946). Effect of warm weather on grazing performance of milking cows. Journal of Dairy Science 29(4), 199-206.
Shabi Z., Murphy M. R., Moallem U. (2005). Within-day feeding behavior of lactating dairy cows measured using a real-time control system. Journal of dairy science 88(5), 1848-1854.
Tucker C. B., Weary D. M. (2004). Bedding on geotextile mattresses: How much is needed to improve cow comfort?. Journal of dairy science 87(9), 2889-2895.
Tucker C. B., Weary D. M., Fraser D. (2003). Effects of three types of free-stall surfaces on preferences and stall usage by dairy cows. Journal of dairy science 86(2), 521-529.
Tucker C. B., Weary D. M., Fraser D. (2004). Free-stall dimensions: Effects on preference and stall usage. Journal of dairy science 87(5), 1208-1216.
24
Tucker C. B., Weary D. M., De Passille A. M., Campbell B., Rushen, J. (2006). Flooring in front of the feed bunk affects feeding behavior and use of freestalls by dairy cows. Journal of dairy science, 89(6), 2065-2071.
Urton G., Von Keyserlingk M. A. G., Weary D. M. (2005). Feeding behavior identifies dairy cows at risk for metritis. Journal of dairy science 88(8), 2843-2849.
Vanegas J., Overton M., Berry S. L., Sischo W. M. (2006). Effect of rubber flooring on claw health in lactating dairy cows housed in free-stall barns. Journal of dairy science 89(11), 4251-4258.
Vasilatos R. Wangsness P. J. (1980). Feeding behavior of lactating dairy cows as measured by timelapse photography. Journal of dairy science 63(3): 412-416.
Von Keyserlingk M. A. G., Olenick D., Weary D. M. (2008). Acute behavioral effects of regrouping dairy cows. Journal of dairy science, 91(3), 1011-1016.
Wemmenhove H., Biewenga G., Ouweltjes W., Verstappen-Boerekamp J. A. M. (2009). Brochure moderne huisvesting melkvee , 36-37.
Whay H. R., Main D. C. J., Green L. E., Webster A. J. F. (2003). Assessment of the welfare of dairy cattle using animal-based measurements: direct observations and investigation of farm records. Veterinary Record, 153(7), 197-202.
25