UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010-2011
STAGEVERLSLAG STAGE GROTE EN KLEINE HUISDIEREN door Jani VAN PELT
Inhoudsopgave 1. Stage gezelschapsdieren .................................................................................................................... 1 1.1 Logboek stage gezelschapsdieren ................................................................................................ 1 1.2. Casuïstiek gezelschapsdieren ...................................................................................................... 5 1.3. Analyse structuur en management praktijk gezelschapsdieren ................................................... 7 2. Stage grote huisdieren ........................................................................................................................ 9 2.1 Logboek Stage grote huisdieren ................................................................................................... 9 2.2. Casuïstiek stage grote huisdieren .............................................................................................. 10 2.3. Analyse structuur en management praktijk grote huisdieren ..................................................... 13 3. Algemene reflectie ............................................................................................................................. 14
1. Stage gezelschapsdieren 1.1 Logboek stage gezelschapsdieren Datum
Uur
Aard
consultatie/
huis-
/
Opmerkingen
bedrijfsbezoek 28/07/2010
8.15
Castratie
hond
+
verwijderen
blijvende melktanden 8.40
Castratie hond
9.30
Vochtophoping thv borst (lymfe)
10.30
Hond
met
kennelhoest
Ruptuur ductus thoracicus
(geen
behandeling ) + vaccinatie tegen hondenziekte, kattenziekte, rattenziekte 13.00
Hond met spondylose
Manken links achter Negatieve patellareflex Geen pijn RX: brugvorming tussen wervels Æ druk op N. femoralis (doorverwezen
naar
neurologie
merelbeke) 14.00
Kat met astma
Behandeling met cortisonen
14.30
Kat met luizen
Behandeling
met
Frontline
spray
(fipronyl) 15.00
Hond met oorontsteking
Microscopisch
onderzoek:
Staphylococcen overmatig aanwezig AB 16.00 18.15
Hond met opgezette buik: Gezwel ?
Echo
+ ascites
Morgen laparatomie
Hond met trauma aan nagel, nagel
Verwijderen nagel + AB
deels eruit 18.30
Vaccinatie hond
Kattenziekte Hondenziekte (parvo) Rattenziekte (leptospirose)
29/07/2010
18.45
Vaccinatie hond
Rabies
19.00
Hond met abcesje tussen tenen
AB
19.45
Hond met elektrische schok door
Erge brandwonden mond
knabbelen aan snoer lamp
AB, vloeibaar voedsel
Laparatomie hond
Tumor van darmlymfeknopen
8.20
Niet weg te halen: euthanasie
1
9.30
Operatie Cherry eye
10.30
Hond met erge AH problemen
13.30
Controle
hond
met
likletsel
RX: vergroot hart (klepinsuffieciëntie) aan
scrotum 14.00
Controle kat met blaasstenen
Echografie
14.30
Pyometra hond
Echografie: opgezette baarmoeder Sterilisatie
15.00
Hond met mediale patellaluxatie
de
Rechts: 3
ste
Links: 1
graad
graad
18.00
Kat met tandabces en tandlesies
Sedatie + uittrekken tanden
18.20
Vacccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte (parvo) Rattenziekte (leptospirose)
18.40
Vaccinatie hond
Idem
19.00
Vaccinatie kat
Kattenziekte (parvo) Kattenniesziekte
(herpesvirus
en
calicivirus )
30/06/2010
19.20
Oorontsteking hond
Nemen swab voor labo onderzoek
19.40
Hond met lichte patellaluxatie
8.15
Operatie: verwijderen mammatumor hond
9.00
Operatie: inkorten
te lang zacht
gehemelte 10.00
Heupdysplasie hond
RX: acetabulum niet diep genoeg graad 3
10.30
Controle hond met keizersnede
Had
1
dode
pup,
werd
erg
schijndrachtig 11.00
Vaccinatie kitten
Kattenziekte kattenniesziekte
13.00
Kat met terminale nierinsufficiëntie
Euthanasie
13.20
Controle liesbreuk hond
Kat: bloedafname
Kat: algemeen slecht, mager, doffe pels , onverzorgd uiterlijk 14.00
Fret: knobbeltje op huid, redelijk mager (afwachten)
15.00
Hond met allergische reactie op teken
18.15
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte
2
Rattenziekte 18.30
Vaccinatie kat
Kattenziekte kattenniesziekte
19.00
Vaccinatie kat
Kattenziekte kattenniesziekte
19.30
Kat met neusbloeding door val + vaccinatie
20.00
Vaccinatie puppy
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
1/07/2010
8.15
Vaccinatie hond
idem
8.40
Operatie hond met dubbele liesbreuk
9.20
Operatie hond met patellaluxatie
1) trochleaplastie 2) tuberositastranspositie 3) imbricatie
10.00
Sterilisatie teef
13.15
Ontwormen + vaccinatie kat
Kattenziekte kattenniesziekte
13.40
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
14.00
Oude
hond
met
pijn
vooraan
Bloedafname
buikholte 14.20
Vaccinatie 2 kittens
Kattenziekte kattenniesziekte + Leucose
15.00
Oude hond: doorligwonden
15.30
Mankende kat: bijtwonden
16.00
Hond
met
oogproblemen
AB door
trauma 18.00
Vaccinatie 2 katten
Kattenziekte Kattenniesziekte
18.20
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte rattenziekte
18.45
Vaccinatie 1 hond + euthanasie andere hond ( chylothorax)
19.20
Hond
met
waarschijnlijk
voedingsallergie (jeuk)
3
19.45
Kat: algemeen slecht, gespannen oog, niet eten en drinken, tumor
3
de
ooglid
Volgende week euthanasie
heeft
gehad
(
oog
verwijderd) 2/07/2010
8.15
Drachtige hond, ± d 63 , keizersnede
Afwachten
? 8.40
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
9.00
Hond met Hot spot (S. aureus)
11.00
Hond
met
nystagmus,
hersenbloeding kop
scheef,
AB :
moeilijk
staan 13.00
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
13.30 14.00
Kat
erg
vermagerd,
onverzorgde
Rx: verdikte darmwand
vacht
Voorlopig cortisonen + afwachten
Vaccinatie hond
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
14.15
Aangereden kat: wonde poot
RX: fractuur heup (femurhals gebroken), luxatie staart Hechten wonde poot
15.00
Vaccinatie hond + oorontsteking
16.00
Hond
met
neusbloeden,
waarschijnlijk
9LW.FRUWLFR¶V
door
LPPXQLWHLWVSUREOHHP Ĺ IUDJLOLWHLW darmwand) 18.00
Vaccinantie
hond
+
last
van
reisziekte
Hondenziekte Kattenziekte Rattenziekte
18.15
Mankende hond, pijn bij duwen op
Metacam
plexus 18.30
Hond met epilepsieaanval
19.00
Mankende
kat
door
vechten
AB
(kattenbeet)
4
1.2. Casuïstiek gezelschapsdieren Patellaluxatie Voorkomen en oorzaak Bij een patellaluxatie is de patella uit zijn groeve verplaatst naar lateraal of mediaal.
In 75% van de
gevallen is de luxatie naar mediaal. Een mediale patellaluxatie treedt voornamelijk op bij miniatuur KRQGHQUDVVHQ]RDOV&KLXDKXD¶V
Ontwikkelingsprobleem: o
Rotatie tibia volgens lengteas
o
Coxa vara ( O-benen)
o
Buiging distale femur en proximale tibia
o
Ondiepe/ afwezige groeve van de trochlea
o
Hypoplasie van de mediale femorale condyl
x
Zeldzaam na trauma
x
Soms in combinatie met kruisbandruptuur
x
Kan optreden als complicatie na kruisbandchirurgie
Anamanese: Een Pinscher teef van 8 maand mankt sinds enkele maanden, voornamelijk links achter. Hierbij denken we al aan een patellaluxatie aangezien dit een vaak voorkomend probleem is voor miniatuur hondenrassen. Ook de leeftijd wijst in deze richting. In geval van een ontwikkelingsprobleem treden de klinische symptomen meestal ongeveer 4 maand na de geboorte op. klinisch onderzoek: De klinische symptomen kunnen heel variabel zijn en worden opgedeeld in 3 graden ste
1
graad:
Hierbij kan de patella manueel verplaatst worden van de trochlea maar neemt daarna terug de juiste plaats in.
de
2 graad:
De patella luxeert tijdens flexie en komt terug op zijn plaatst tijdens extensie van de knie. Dit veroorzaakt intermitterend manken.
de
3 graad:
Dit wil zeggen dat de patella het grootste deel van de tijd geluxeerd blijft, maar ze kan wel manueel gereduceerd worden bij de knie in extensie. Bij beweging van de knie krijgen we een reluxatie. Hierbij mankt het dier continu.
5
In dit geval hebben we rechts een derde graad mediale patellaluxtie en links was het slechts een eerste graad luxatie. Differentiaal diagnose: x
Patella luxatie: o
Meest waarschijnlijk, het ras en de leeftijd wijzen al in deze richting. Dit kan bevestigd worden door palpatie.
x
Ruptuur craniale gekruiste banden: o
x
Avulsie tuberositas tibia: o
x
Uit te sluiten door de negatieve schuifladetest Weinig waarschijnlijk omdat de patella dan naar dorsaal zou moeten verplaatst zijn
Ruptuur patellaband: o
Weinig waarschijnlijk omdat de patella dan naar dorsaal zou moeten verplaatst zijn
Diagnose: De diagnose werd hier gesteld aan de hand van de anamnese en via palpatie van de knie, hierbij gaat men de bewegelijkheid van de patella na. Het is meestal niet noodzakelijk om radiografieën te nemen voor de diagnose. Maar het is wel nuttig voor de differentiaaldiagnose van andere oorzaken van manken achteraan en om de toestand van het gewricht in te schatten (artrose). Behandeling: Voorlopig zal enkel rechts (3
de
graad) een operatie uitgevoerd worden. Aan de linkerzijde (1
ste
graad)
is dit nog niet nodig. Dit kan nog wel verergeren zodat deze in de toekomst misschien toch zal moeten geopereerd worden. Chirurgie: Transpositie tuberositas tibia:
Hierdoor corrigeren we de slechte uitlijning. De tuberositas tibia wordt meer naar lateraal verplaatst.
Trochleachondroplastie:
We verwijderen eerst het oppervlakking hyalien kraakbeen, dan nemen we een deel van het onderliggend been weg. Hierna plaatsen we het hyalien kraakbeen terug. Dit kan enkel bij jonge honden gedaan worden.
Imbricatie gewrichtskapsel:
Opspannen gewrichtskapsel
Na deze ingrepen sluiten we het gewrichtskapsel en hechten we de huidwonde.
6
Resultaat Na de ingreep bleef de patella mooi in de groeve. De prognose na chirurgie voor patellaluxatie is normaal goed tot gereserveerd. Bronnen Merck veterinary manual Blackwell 5 minute diagnose 1.3. Analyse structuur en management praktijk gezelschapsdieren Deze groepspraktijk is in 1994 opgestart door 3 dierenartsen, ze hadden toen 2 assistenten in dienst. In de loop van de tijd zijn er 2 assistentes bijgekomen, twee jaar geleden werd er ook een 4
de
dierenarts aangenomen. De assistentes hebben allemaal een opleiding gevolgd in Nederland. Zij staan in voor het onthaal, telefoon, afspraken maken, administratie, schoonmaken hokken, en helpen de eigenaars met al hun vragen. Eén van hen zorgt ook voor de boekhouding. Af en toe worden er puppycursussen georganiseerd, hierbij is er één van de dierenartsen en één assistente aanwezig. Er wordt dan informatie gegeven over de verzorging en de omgang met SXSS\¶V De klanten kunnen voor allerlei informatie ook terecht op hun website. Hierop kan men ook de datum van de puppycursussen vinden. Het computerprogramma waar mee gewerkt wordt heet Pleksus. Dit is een heel handig programma waarmee je consultatiegegevens kan bijhouden en klanten, medicamenten en materiaal kan beheren. Ook financiële gegevens worden duidelijk weergegeven. Een doorsnee dag in deze praktijk ziet er als volgt uit: x
van 8-12 uur:
Operaties, consultaties op afspraak
x
van 13-17 uur:
Consultaties op afspraak
x
Van 18-20 uur:
dinsdag en donderdag vrije consultatie, de andere dagen op afspraak
x
Zaterdag:
Enkel in voormiddag vrije consultatie
Normaal zijn er 2 of 3 dierenartsen aanwezig, enkel op zaterdag is er slechts 1 dierenarts en 1 assistente aanwezig. Doordat ze met 4 dierenartsen zijn, hoeven ze dus maar 1 keer in de maand op zaterdag te werken. Ook de wachtdiensten kunnen onder 4 verdeeld worden wat een groot voordeel is. Deze praktijk is gegroeid tot een goed draaiende dierenkliniek. Eén van hun troeven zijn hun specialisaties. Elk van de dierenartsen heeft zich verdiept in een bepaald vakgebied. Zo is er iemand waarbij je terecht kan voor orthopedie, dermatologie, cardiologie en de laatst bijgekomen dierenarts
7
heeft zich meer toegelegd op knaagdieren. Hierdoor worden er vanuit de omgeving veel patiënten doorgestuurd naar deze kliniek.
8
2. Stage grote huisdieren 2.1 Logboek Stage grote huisdieren 1/09/2010
voormiddag
Controle paard met peesscheur Euthanasie
paard
met
erge
hoefbevangenheid
Domidine Ketamine T61
Identificatieattest
paarden
+
plaatsen chip Mankheidsonderzoek paard namiddag
RX: spat linker sprong.
Mastitis Controle keizersnede koe Behandeling koe tegen fasciola
triclabendazole AB
Controle
koe
met
peritonitis
na
keizersnede
Geen koorts meer AB
Tuberculine test stier 2/09/2010
Voormiddag
Identificatie + signalement + chip 2 veulens Paard met wonde aan hoef
Penicilline 16$,'¶V
Vaccinatie
paarden
tegen
Rhinopneumonie Namiddag
Behandeling wonde aan achterpoot rund Koe met vermoedelijk Fasciola
Catosal Rapidexon
Koe ligt al 3 dagen neer na afkalven
T61
Oorzaak? Heel vet, ook vette lever. Bloedname koe Euthanasie koe Autopsie koe 3/09/2010
Voormiddag
Nabehandeling keizersnede koe
Penicilline/ streptomycine
Paard met blijn
Tetanusvaccinatie Penicilline
Drachtigheidscontrole merrie (echo)
Drachtig
2 paarden met wonde hoef
NSAID Penicilline Verband
Manke stier
Spierscheur
9
Namiddag
Paard met tandproblemen
Tandpunten afvijlen
Mank paard
Geleidingsanaesthesie 7RSLFDDO'062FRUWLFR¶V 1 maand rust
08/02/2011
voormiddag
Niet vorderende partus schaap Slecht ontsloten cervix Retentio secundinarium rund
Nageboortetabletten
intra
uterien Penicilline IM Stier met gastritis
Trimethoprim + sulfamide Buscopon
namiddag
Paard
met
bloedwormen
(kleine
Moxydectine
strongyliden) Retentio secundinarium rund
Nageboortetabletten
intra
uterien penicilline IM 09/02/2011
Voormiddag
Controle paard na operatie OCD Stier met griep
AB NSAID
Paard met jeuk aan hals, staart : Schurft Namiddag
Paard met ontstoken keel Controle
paard
na
behandeling
onstoken sesamschede
2.2. Casuïstiek stage grote huisdieren Hoefbevangenheid Anamnese Het paard was veel te dik, maar is ondertussen 200 kg afgevallen.
In April had er reeds een
dierenarts hoefbevangenheid gediagnosticeerd. Deze dierenarts heeft het paard echter niet adequaat behandeld. Dit paard kreeg onder andere een veel te lage dosos Fenylbutazone. Wanneer in september het paard werd onderzocht door een tweede dierenarts was het dier er al zeer ernstig aan toe. Voorkomen en etiologie Hoefbevangenheid of laminitis is een complexe ziekte, waarbij ontsteking van de lederhuid slechts een onderdeel van het proces is. Er ontstaat loslating van het hoornkapsel ten gevolge van erge circulatiestoornissen in de wand en kroonlederhuid.
10
Laminitis komt voor in 3 fasen: een preklinische , acute en chronische fase. Chronische laminitis is het stadium geassocieerd met rotatie of verticale verplaatsing van het hoefbeen ten op zichte van de hoefwand. Voor deze aandoening bestaan zeer veel verschillende oorzaken: x
Overmaat aan koolhydraten
x
Endotoxemie
x
Sepsis
x
2YHUPDDWDDQFRUWLFR¶V
x
Overgewicht
x
Langdurig werken op een harde baan
x
Collaterale hoefbevangenheid (door letsel aan het andere lidmaat)
x
«
Ondanks dat dit paard ondertussen veel afgevallen was, vermoeden we dat het overgewicht hier toch een belangrijke rol speelde. Pathogenese: Ten gevolge van erge circulatiestoornissen in de kroon- en wandlederhuid onstaat er oedeem en vochtuitstorting tussen de dermo-epidermale verbindingen. Hierdoor ontstaat er loslating van verbinding tussen het hoefbeen en de hoornwand. Deze loslating in combinatie met tractie van de diepe buiger zorgt voor kanteling van het hoefbeen, waardoor deze niet meer evenwijdig met de hoornwand loop. De punt van het hoefbeen zal op de zoollederhuid drukken. Klinische symptomen: x
Het paard weigerde te bewegen en plaatste de benen dicht tegen elkaar.
x
De hoeven voelden warm aan.
x
Er was pulsatie voelbaar van de digitale arteries, wat normaal niet mag bij een gezond paard.
x
Bij het uitoefenen van druk op de hoef vertoonde het paard pijnreacties,
x
Verandering van de vorm van de hoef. De tip van de hoef loopt verder naar voren.
x
De zoolhoorn is roze gekleurd ten gevolgde van bloeduitstortingen.
Differentiaal diagnose: Laminitis van de vier ledematen moet gedifferentieerd worden van andere pijnlijke condities ( rhabdomyelise en tetanus). Deze pijnlijke aandoeningen kunnen uitgesloten worden door de afwezigheid van pulsatie en hyperthermie.
11
Diagnose: Bij erge laminitis is de diagnose gebaseerd op de voorgeschiedenis, conditie van het paard en de symptomen. De verhoogde tempteratuur van de hoeven, pulsatie en weigeren te bewegen zijn een sterke aanwijzing voor hoefbevangenheid. Om te bepalen hoe ernstig de situaties was, heeft men ook een radiografisch onderzoek van de vier hoeven uitgevoerd. Hieruit bleek dat de vier hoeven reeds vrij ernstig aangetast waren. De hoefbeenderen waren sterk gekanteld, voornamelijk bij de voorste poten. Dit kan men zien doordat de dorsale zijde van het hoefbeen en van de hoornwand niet meer evenwijdig lopen aan elkaar. De KRHIEHHQGHUHQ ZDUHQ GRRU ORVODWLQJ YDQ GH NURRQUDQG JH]RQNHQ HQ DDQ GH SXQW NRQ PHQ ³OLSSLQJ´ (puntvorming) waarnemen. Prognose De prognose is slechter bij zware paarden. Behandeling ,QGHDFXWHIDVHZRUGHQ16$,'¶VHQ)HQ\OEXWD]RQHWRHJHGLHQG16$,'¶V]RUJHQYRRUSLMQEHVWULMGLQJ maar ook om de aggregatie van thrombocyten tegen te gaan. Het gebruik van Fenylbutazone is zeer belangrijk in de behandeling van laminitis. De dierenarts die in april was langsgeweest had het paard hiermee behandeld maar in een veel te lage dosis. Acepromazine zou men ook kunnen gebruiken. Dit product heeft een vasodilaterende en een sederende werking, waardoor het dier meer zal gaan liggen. Ook afkoelen met ijs zou een positief effect hebben. Hierbij wordt het celmetabolisme onderdrukt en daalt de nood aan zuurstof. De cellen van de lederhuid kunnen hierdoor langere tijd de ischemie overleven. In de chronische fase is correctie van de hoeven heel belangrijk. Men probeert om de dorsale zijde van het hoefbeen evenwijdig te laten lopen met het hoornkapsel door de dorsale zijde van de hoef af te raspen. De hielen gaat men inkorten zodat de onderzijde van het hoefbeen evenwijdig loopt met de zoolvlakte. Aangezien het paard al in een zeer ver gevorderd stadium zat, en heel veel pijn lijdde heeft men geen correctie van de hoeven meer uitgevoerd. Men heeft besloten om dit paard te euthanaseren. Bronnen Pille F. : Bijzondere heelkunde van de grote huisdieren: orthopedie Merck veterinary manual
12
2.3. Analyse structuur en management praktijk grote huisdieren
De dierenarts dat nu vooral paard en rund doet is in 1996 begonnen met deze praktijk, toen deed hij een combinatie van grote en kleine huisdieren. Toen deze praktijk te groot werd om alleen te kunnen verder doen, kwam er iemand bij voor kleine huisdieren. Sinds 2 jaar is er ook nog een dierenarts voor runderen, schapen en geiten bijgekomen en binnenkort start ook een extra paardendierenarts. De dierenarts van paard en rund woont aan de praktijk, terwijl de andere bijna 100 km verder woont. In de drukke periodes en wanneer ze weekenddienst heeft verblijft ze in een Bed and Breakfast in de EXXUW 'LW KHHIW QDWXXUOLMN ]LMQ YRRU HQ QDGHOHQ DOV HU V¶DYRQGV QRJ HHQ RSURHS ELQQHQNRPW LV GH]H altijd voor de dierenarts die ter plaatse woont. Voor de andere is het natuurlijk heel voordelig dat wanneer ze naar huis gaat, ze ook echt gedaan heeft en niet meer kan opgeroepen worden. Dit is ook een van de redenen waarom er iemand extra zal bijkomen uit de buurt. In de regeling van wie weekenddienst heeft zit niet echt een systeem, dit is iets wat ze elke keer onderling afspreken. In het algemeen werkt de dierenarts van enkel rund heel wat minder. Deze heeft echt heel veel geluk om hier te kunnen werken, ze heeft veel meer vrije tijd en veel minder nachten dan een gemiddelde veearts. Veel van hun klanten zijn kleinere familiebedrijfjes, die vaak niet professioneel gerund worden. De jongste dierenarts probeert zoveel mogelijk om ook hier steeds meer aan bedrijfsbegeleiding te doen. Eén van de zwakke punten van deze praktijk is dat er niet altijd een even goede communicatie gebeurd tussen de 2 dierenartsen. Ze hebben ook elk een andere manier van werken. De jonge dierenarts volgt de nieuwste behandelingsmethodes, terwijl de andere meestal blijft bij zijn (ver)ouder(d)e methodes.
13
3. Algemene reflectie Voor dat ik deze stages gelopen had, had ik nog niet meegelopen met een dierenarts. Ik was dus heel nieuwsgierig naar deze stages, en begon er vol verwachting aan. Kleine huisdierenstage Van de stage bij kleine huisdieren had ik misschien iets te veel verwacht. Ik had toch gehoopt dat ik iets meer zou mogen doen. Ik vond het jammer dat ze mij niet af en toe mee lieten nadenken over iets, er werd mij bijvoorbeeld nooit gevraagd wat ik dacht dat iets kon zijn. Ik kreeg wel heel veel uitleg als ik iets vroeg. Kennis heb ik dus zeker wel opgedaan maar vaardigheden echter heel weinig. Buiten fixeren en een zeldzame keer ausculteren of palperen heb ik niet veel gedaan. Misschien had ik hier op voorhand betere afspraken over moeten maken. Toch heb ik hier een heel boeiende week gehad, ik heb veel operaties gezien zoals sterilisatie, castratie, cherry eye, patellaluxatie, laparotomie«0DDU ook de gewone consultaties voor bijvoorbeeld vaccinatie en ontworming waren voor mij al heel interessant. Op deze manier leer je snel de meest voorkomende problemen en vaccinaties, iets wat in de cursussen soms verloren gaat tussen de details. Iedereen was hier heel vriendelijk en er heerst een leuke sfeer tussen de dierenartsen en de assistenten. De vele operaties die hier gedaan worden trekken mij wel aan. Het voordeel aan een JURHSVSUDNWLMNLVGDWMHDOWLMGNDQRYHUOHJJHQPHWMHFROOHJD¶V-HKHEWRRNGHPRJHOLMNKHLGRPMHPHHU toe te leggen op een bepaald vakgebied dat je interessant vindt. In deze praktijk hebben ze zich verder verdiept in cardiologie, dermatologie en orthopedie. Hierdoor behandelen ze ook veel tweedelijns gevallen. In dit soort praktijk zou ik eigenlijk heel graag werken. Grote huisdierenstage Bij de stage van grote huisdieren mocht ik dan weer wel heel veel doen: injecties, bloedafname, YHUORVVLQJYDQHHQVFKDDSYHUEDQGHQDDQEUHQJHQ«7LMGHQVGH]HZHHNKHELNKHHOHUJYHHOJHOHHUG op een korte tijd. De omgang met de boeren is natuurlijk heel anders dan de eigenaars in een kleine huisdierenpraktijk. De boeren hebben meestal een vrij goede kennis van zaken. Door deze stages heb ik ook een beter beeld gekregen van de werking van een grote huisdierenpraktijk. Ik heb mijn stage grotendeels tijdens de zomervakantie gedaan wanneer het helemaal niet druk was. Ook weekend of nachtdiensten heb ik niet gedaan, waardoor ik natuurlijk een beetje een vertekend beeld heb gekregen. Een van de spijtige zaken in deze regio is de sterke concurrentie tussen verschillende praktijken. Dit is echter niet alleen hier een probleem. Sommige dierenartsen verpesten het voor anderen door te werken aan veel te lage tarieven. Het gebeurt ook jammer genoeg dat ze elkaar bij de boeren zwart maken.
14
Zelfreflectie, keuze en toekomstvisie Tijdens mijn stage heb ik ook gemerkt hoe belangrijk een goede communicatie met de eigenaars is. Het luisteren naar en omgaan met eigenaars is minstens even belangrijk als een goede diergeneeskunde vaardigheden en kennis. Dit is een van de punten waar ik nog wat in moet verbeteren, maar ik merkte zelf dat dit na een aantal dagen stage al veel vlotter ging. Natuurlijk moet ik ook nog heel veel praktische vaardigheden leren, tijdens mijn stage van kleine huisdieren heb ik jammer genoeg maar weinig vaardigheden opgedaan. Ik heb lang getwijfeld over mijn keuze voor kleine huisdieren of grote huisdieren. Ondertussen had ik al wel gekozen voor kleine huisdieren, maar door deze stages ben ik nu wel zeker dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Hoewel ik de stage van grote huisdieren heel leuk vond waren er wel een aantal dingen waar ik mezelf niet toe in staat achtte. Het leven van een dierenarts van grote huisdieren is in bepaalde periodes echt heel zwaar. Voornamelijk in een kleine praktijk lijken mij de onregelmatige uren, soms lange dagen en nachten als vrouw bijna onmogelijk te combineren met kinderen. Bij een kleine huisdieren praktijk zijn er veel regelmatigere uren en wanneer men in een groepspraktijk zit kan men ook de weekenddiensten verdelen. Deze stages hebben mij heel erg gemotiveerd om in de toekomst meer met een dierenarts mee te lopen. Ondertussen ga ik regelmatig naar een andere dierenarts van kleine huisdieren. Dit bevalt mij veel beter dan mijn stageweek zelf. Ik had hier op één dag al meer gedaan dan op de hele week van mijn stage. Deze dierenarts betrekt mij ook heel erg in hoe een probleem aangepakt moet worden, en vraagt zelfs advies aan mij. Ik heb gemerkt dat ik tijdens de stages veel meer leer dan tijdens de klinieken op school. Ten eerste zijn de kliniek op school voornamelijk tweedelijns en niet echt representatief met het werk dat de meeste onder ons later zullen uitvoeren. Ook staan we op de kliniek met veel te veel studenten terwijl je bij de stages heel individueel begeleid wordt. Het is jammer dat er in het laatste jaar maar weinig tot geen stage in een dierenartsenpraktijk in het studietraject zit. Wat mij onder ander aantrekt in de baan van een kleine huisdieren dierenarts is de sociale factor. Het contact met verschillende soorten mensen, waar elk op een andere manier mee moet omgegaan worden vind ik zeer leuk. Natuurlijk ook de omgang met verschillende dieren spreekt mij erg aan. Er zijn natuurlijk heel veel standaard consultaties zoals bijvoorbeeld de vaccinaties. Maar je komt ook veel problemen tegen waarvan je de oorzaak niet meteen weet, deze moet je soms echt oplossen zoals een vraagstuk. De verschillende soorten operaties vind ik ook heel interessant. Wat ik hiervan geleerd heb, is dat veel van deze operaties niet zo heel moeilijk zijn. Als je het durft kan je meer dan je denkt. Met je basiskennis en wat extra opzoekwerk kan je vaak al heel veel oplossen. Als ik afgestudeerd ben is het natuurlijk onmogelijk om meteen op je eigen te beginnen als dierenarts. Ik zou het liefst beginnen te werken in een groepspraktijk. Dit is voornamelijk als beginnende GLHUHQDUWVPHWEHSHUNWHHUYDULQJKDQGLJRPYHHOWHNXQQHQOHUHQYDQFROOHJD¶V'RRUKHWRYHUDDQERG aan dierenartsen in België zou ik graag eerst een jaar naar Engeland gaan. Hier vind je veel sneller
15
werk, krijg je meteen een goed salaris en kan je op een jaar enorm veel leren. Ik denk ook dat je na zo een jaar veel meer kans maakt tijdens een sollicitatie om werk te vinden hier in België of in Nederland.
16
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010-2011
HET BELANG EN VOORKOMEN VAN ECHINOCOCCUS SPP. IN AFRIKA door Jani VAN PELT
Promotor: Prof. Dr. P. Dorny
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen en beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
Inhoudsopgave SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1 1.
INLEIDING ....................................................................................................................................... 2
2.
LITERATUURSTUDIE ..................................................................................................................... 3 2.1. ALGEMEEN ............................................................................................................................................. 3 2.1.2. Levenscyclus ............................................................................................................... 3 2.1.2. Pathogenese en pathologie ......................................................................................... 4 2.1.2.1. Eindgastheer ................................................................................................................ 4 2.1.2.2. Tussengastheer ........................................................................................................... 4 2.2. SPECIES EN GEOGRAFISCHE VERSPREIDING ........................................................................................ 5 2.2.1. Wereldwijd ................................................................................................................... 5 2.2.2. Afrika ............................................................................................................................ 6 2.3. DIAGNOSE .............................................................................................................................................. 7 2.3.1 Mens ............................................................................................................................ 7 2.3.2. Tussengastheer ........................................................................................................... 8 2.3.3. Eindgastheer ................................................................................................................ 9 2.4. EPIDEMIOLOGIE ..................................................................................................................................... 9 2.4.1. Mens ............................................................................................................................ 9 2.4.2. Dier ............................................................................................................................ 10 2.5. SOCIO- ECONOMISCH BELANG ............................................................................................................ 11 2.4.1. Socio-economische gevolgen bij de mens ................................................................ 11 2.4.2 Economische gevolgen voor de veeteelt ................................................................... 11 2.5. PREVENTIE EN CONTROLE .................................................................................................................. 12 2.6. BEHANDELING ...................................................................................................................................... 14
3.
BESPREKING ............................................................................................................................... 16
4.
LITERATUURLIJST ....................................................................................................................... 17
Samenvatting
Echinococcus granulosus is een parasiet die wereldwijd heel wat problemen veroorzaakt. Hydatidose of cystische echinococcose (CE) is een van de belangrijkste zoönotische ziekten met 2-3 miljoen humane gevallen per jaar. De financiële verliezen worden geschat op 4,1 biljoen dollar per jaar (WHO, 2010). Ondanks de grote socio-economische impact en het belang voor de volksgezondheid is cystische echinococcose een verwaarloosde tropische ziekte. Dit komt doordat deze ziekte voornamelijk voorkomt in onderontwikkelde regio's (CFSPH, 2009). E. granulosus komt voor in alle continenten. Hoge prevalenties werden waargenomen in delen van Europa, Azië, Afrika, Australië en Zuid-Amerika (Eckert et al., 2001). Er zijn ook een aantal eilanden waar E. granulosus werd geëradiceerd (IJsland Nieuw-Zeeland, Tasmanië, Cyprus en de Falklandeilanden). CE is hoog endemisch in Noord- en Oost -Afrikaanse landen. In deze gebieden komt CE voornamelijk voor bij nomadische stammen. Tot nu toe kon men hier zes van de tien genotypen van E. granulosus identificeren. Van vier van deze genotypen is bewezen dat ze infectieus zijn voor de mens. De meest voorkomende stammen zijn de schapenstam (G1) en de kamelenstam (G6) (Torgerson en Budke, 2003;Economides et al., 1998). ,QQRPDGLVFKHUHJLR¶VZDDUQDXZFRQWDFWPHWKRQGHQHQYHHLVVSHOHQWKXLVVODFKWLQJHQYRHGHUHQ van vleesafval aan honden een belangrijke rol in de epidemiologie. Vleescontrole en educatie van het volk zijn dus belangrijke maatregelen om de transmissie van E. granulosus te voorkomen. Ook ontwormen van honden en reductie van de populatie zwerfhonden zijn van belang bij de controle van deze ziekte (Eckert en Deplazes, 2004; Getaw et al., 2010). Om de financiële gevolgen van deze zoönose te evalueren moet rekening gehouden worden met de impact op de volksgezondheid en de veeteelt. CE bij schapen, geiten en runderen kan zorgen voor grote economische verliezen ten gevolge van afgekeurde organen en door daling van de productiviteit. Het bepalen van deze economische gevolgen is van groot belang voor de controle van deze parasiet. Deze kennis kan namelijk gebruikt worden voor het verkrijgen van financiering van YHUGHURQGHU]RHNHQFRQWUROHSURJUDPPD¶V&DUDELQHWDO7RUJHUVRQ2003)
1
1. Inleiding Hydatidose is een infectie veroorzaakt door Echinococcus spp. met grote economische gevolgen en van groot belang voor de volksgezondheid. Het is wereldwijd een van de belangrijkste zoönotische ziekten. Een van de problemen is dat er in de meeste regio's nog maar weinig onderzoek is geweest, waardoor er een gelimiteerd aanbod aan informatie is (Inangolet et al., 2010). De infectie bij de mens wordt veroorzaakt door het larvale stadium van de hondenlintworm E. granulosus. Honden (eindgastheer) worden besmet door het eten van geïnfecteerde organen van herkauwers (tussengastheer). De mens is een accidentele tussengastheer en wordt besmet door opname van eieren door direct contact met de eindgastheer of door consumptie van gecontamineerde groenten en water met hondenfaeces. De larven die vrijkomen uit de eieren vormen cysten in de organen. De cysten groeien langzaam, de locatie en grootte bepalen het verloop van deze ziekte. Deze infectie kan asymptomatisch, ernstig tot zelfs fataal verlopen (Moro en Schantz,2009; Eckert en Deplazes,2004). E. granulosus NRPWPHHUYRRU LQ RQWZLNNHOLQJVODQGHQ 9RRUQDPHOLMN LQ UHJLR¶V ZDDU HU QDXZ FRQWDFW met honden en intensieve schapenteelt is. In de meeste Afrikaanse landen is deze ziekte hoog endemisch, met de hoogste incidentie bij mens en dier in de Noord- en Oost Afrikaanse landen. In deze landen is er nog maar een beperkt aanbod aan informatie. Toch heeft men via verschillende studies in onder andere Ethiopië, Kenia, Uganda, Nigeria en Tanzania kunnen aantonen dat deze parasiet hier van groot belang is. Ondanks de grote impact van deze ziekte bestaan er in de meeste RQWZLNNHOLQJVODQGHQ QRJ JHHQ FRQWUROHSURJUDPPD¶V +HW LV HVVHQWLHHO RP LQIRUPDWLH RYHU KHW YRRUNRPHQHQHFRQRPLVFKEHODQJLQGH]HUHJLR¶VWHEHNRPHQ'LWLVQRGLJRPHHQJHSDVWHVWUDWHJLH voor preventie en controle te kunnen toepassen (Bekele en Butako, 2011;Magambo et al., 2006; Torgerson en Budke, 2003; Nonga en Karimuribo,2009). In deze literatuurstudie gaan we de huidige situatie na van deze parasiet in Afrika. Hierbij staan we stil bij het belang voor de volksgezondheid en de economische gevolgen. Ook wordt er nagegaan hoe hydatidose in de toekomst aangepakt kan worden.
2
2. Literatuurstudie 2.1. Algemeen 2.1.2.
Levenscyclus
Er zijn verschillende mogelijke tussengastheren en definitieve gastheren binnen het genus Echinococcus, wat lijdt tot diverse levenscycli. Tot nu toe zijn er zes species bekend (zie tabel 1) met elk een specifieke levenscyclus: Echinococcus granulosus, E. multilocularis, E. vogeli, E. oligarthus, E. shiquicus en E. felidis. Enkel de eerste vier zijn van belang voor de volksgezondheid. Tabel 1: Definitieve gastheren en tussengastheren van de verschillende species Species
Mens
Definitieve gastheer
Tussengastheer
E. granulosus
Cystische echinococcose
Honden, wilde carnivoren
Gedomesticeerde en wilde ungulaten
E. multilocularis
Alveolaire echinococcose
Vossen, honden, coyotes, wolven
Knaagdieren
E. vogeli
Polycystische echinococcose Polycystische echinococcose
Boshonden, wilde carnivoren
Knaagdieren
Wilde katachtigen
Knaagdieren
E. shiquicus
-
Kleine zoogdieren (Tibetaans plateau)
-
E. felidis
-
Afrikaanse leeuwen
-
E. oligarthus
katten,
De adulte Echinococcus spp. verblijft in de dunne darm van de definitieve gastheer (honden en andere carnivoren). Rijpe proglottiden zetten eieren vrij die via de faeces worden uitgescheiden en onmiddellijk infectieus zijn. De eieren worden door een tussengastheer (gedomesticeerde en wilde ungulaten, knaagdieren) of door de mens als accidentele tussengastheer opgenomen. In de dunne darm van de tussengastheer wordt een oncosfeer vrijgezet uit het ei, deze penetreert de darmwand en komt zo terecht in het circulatoir systeem. Via het bloed migreert de oncosfeer naar verschillende organen (voornamelijk lever en long) waar hij ontwikkelt tot een cyste die protoscolices en dochtercysten vormt. Wanneer geïnfecteerde tussengastheren of hun organen worden opgenomen door een carnivoor evagineren de protoscolices. Deze hechten aan de dunne darm en groeien uit tot adulte lintwormen ( Moro en Schantz, 2009; Eckert en Deplazes, 2004)).
Figuur 1: Levenscyclus van Echinococcus granulosus (Uit Craig et al., 2007)
3
2.1.2.
Pathogenese en pathologie
2.1.2.1. Eindgastheer E. granulosus penetreert diep tussen de villi in de krypten van Lieberkühn van de definitieve gastheer. Toch veroorzaakt zelfs een zeer zware infectie geen pathogene effecten bij deze dieren. Honden en andere carnivoren zijn dus asymptomatische dragers van de parasiet (Eckert en Deplazes, 2004; Torgerson en Budke, 2003). 2.1.2.2. Tussengastheer De mens als accidentele tussengastheer: Het verloop van de ziekte en zijn prognose zijn afhankelijk van het geïnfecteerde orgaan, de grootte, het aantal en de pathogeniteit van de cyste. De lever (60-70 %) is de meest voorkomende locatie voor de cysten, gevolgd door de longen (25%). De cysten komen ook, maar minder frequent, voor in de milt, nieren, hart, beenderen en het centraal zenuwstelsel (CFSPH, 2009).
A
B
Figuur 2: (A) Jongen met abdominale distentie ten gevolge van cystische echinococcose in de lever. (B) Ultrasonografisch beeld van cysten in de lever (Uit Moro en Schantz, 2009). De aanwezigheid van de cysten in de lever zorgt voor de volgende symptomen: vergroting van de lever, abdominale pijn, portale hypertensie en ascites. Door ruptuur van de cysten in de buikholte kunnen anafylaxie of secundaire cystische Echinococcose ontstaan. In geval van ruptuur in de galgangen kunnen cholestase en cholangitis ontstaan. Chronische hoest, dyspnee, hemoptisis, pleuritis en pijn aan de thorax zijn mogelijke symptomen van aanwezigheid van cysten in de longen (CFSPH, 2009; Moro en Schantz, 2009). De meeste primaire infecties bij de mens bestaan uit een enkele cyste, toch komen er bij 20 tot 40% van de geïnfecteerde mensen multipele cysten of aantasting van meerdere organen voor (Moro en Schantz, 2009). Cystische hydatidose blijft meestal gedurende vele jaren of altijd asymptomatisch tot dat de langzaam groeiende cysten door hun grootte dysfuncties veroorzaken. Een incubatieperiode
4
van 20 tot 30 jaar is mogelijk wanneer de cysten zich op een niet vitale locatie bevinden. Cysten die in de ogen of hersenen gelokaliseerd zijn kunnen al veel sneller symptomen veroorzaken, hierdoor worden de meeste gevallen van intracerebellaire echinococcose gediagnosticeerd bij kinderen (Eckert en Deplazes,2004; Moro en Schantz, 2009). Dieren als tussengastheer: Over natuurlijke infecties bij gedomesticeerde huisdieren bestaat weinig informatie. De cysten groeien traag en zijn meestal asymptomatisch aangezien de dieren geslacht worden vooraleer de cysten groot genoeg zijn om klinische symptomen te veroorzaken. Wanneer toch symptomen worden gezien, zijn deze afhankelijk van het aangetaste orgaan. De lever en de long zijn net zoals bij de mens de meest voorkomende lokalisaties van de cysten (CFSHP, 2009). 2.2. Species en geografische verspreiding 2.2.1.
Wereldwijd
Echinococcus spp. is verspreid over de hele wereld, maar sommige species hebben wel een gelimiteerde geografische distributie. E. granulosus, die cystische echinococcose veroorzaakt, is het meest verspreide species. Deze parasiet komt bijna over de hele wereld voor, met uitzondering van HQNHOH UHJLR¶V ZDDU GH]H parasiet geëradiceerd is, maar is het meest endemisch in de volgende JHELHGHQ PHGLWHUUDQH UHJLR¶V GHOHQ YDQ 2RVW-Europa ( zoals Bulgarije), Centraal-Azie, ten zuiden van Zuid-Amerika en in delen van Afrika (Torgerson en Budke, 2003; Moro en Schantz, 2009).
Figuur 3: Verspreiding van Echinococcus granulosus LQGHZHUHOGXLW³)LUVW:+2UHSRUWRQQHJOHFWHG WURSLFDOGLVHDVHV´
5
E. multilocularis komt voornamelijk voor in het Noordelijk halfrond, maar zijn geografische verspreiding is aan het toenemen. Deze species is sterk verspreid in Noord- en Centraal-Europa en ±Azië. In Noord-Amerika komt E. multilocularis voornamelijk voor in Canada, Alaska en in het Noorden van de Verenigde Staten. E. vogeli en E. oligarthus veroorzaken polycystische Echinococcose en komen enkel voor in Centraal-en Zuid-Amerika. E. shiquicus werd tot nu toe enkel geïdentificeerd op het Tibetaans plateau in China (CFSHP, 2009). In deze literatuurstudie zal voornamelijk het voorkomen en de problematiek in Afrika worden behandeld. In Afrika werd tot nu toe enkel E. granulosus geïdentificeerd zodat verder voornamelijk dit species besproken zal worden. E. granulosus Binnen E. granulosus werden door analyses van mitochondriaal en nucleair DNA 10 verschillende genotypen
geïdentificeerd
(G1
-
G10).
Deze
genotypen
verschillen
in
morfologie,
ontwikkelingssnelheid, gastheer, pathogeniciteit en geografische spreiding. De schapenstam (G1) en de Tasmaanse schapenstam (G2) gebruiken voornamelijk schapen als tussengastheer, maar komen ook voor bij heel wat andere diersoorten. De Buffelstam (G3) wordt samen met de G1 en G2 stam ³Echinococcus granulosus sensu strictu´JHQRHPG'H*VWDPkomt enkel voor bij paardachtigen en wordt E. equinus genoemd. E. ortleppi is de runderstam (G5), dit is een vorm van Echinococcus die zich aangepast heeft aan runderen als tussengastheer. De kamelenstam (G6), de varkensstam (G7), 2 stammen bij hertachtigen (G8 en G10) en G9 worden beschouwd als E. canadensis. Over de G9 stam is nog maar weinig bekend, deze is enkel nog maar waargenomen bij humane gevallen in Polen. In Afrika werd ook een leeuwenstam geïdentificeerd, deze stam gebruikt voornamelijk katachtigen als definitieve gastheer en wordt E. felidis genoemd (CFSPH, 2009; Eckert en Deplazes, 2004; Thompson, 2008). 2.2.2.
Afrika
Ondanks dat er de laatste jaren al meer onderzoek wordt gedaan naar Echinococcus in Afrika, is er toch nog een groot gebrek aan informatie. Voornamelijk in West-, Centraal- en Zuid-Afrika is nog maar weinig onderzoek verricht. Hierdoor kunnen we de situatie in deze gebieden voorlopig nog moeilijk inschatten (Magambo et al., 2006). Cystische Echinococcose is bij mens en dier endemisch in de meeste Afrikaanse landen. Gebieden met de hoogste prevalenties komen voornamelijk voor in streken geassocieerd met schapenteelt. Dit zijn voornamelijk de Noord- en Oost-Afrikaanse landen zoals Tunesië, Marokko, Libië, Algerije, Sudan, Ethiopië, Kenia en Uganda (Magambo et al., 2006; Torgerson en Budke, 2003). Onderstaande tabel (tabel2) geeft prevalenties weer bij de mens en bij verschillende diersoorten gebaseerd op studies in deze hoog endemische landen.
6
Tabel 2. Prevalenties (%) E. granulosus in enkele Noord- en Oost-Afrikaanse landen Honden -
Runderen 6
Schapen 11
Geiten 2
Kamelen 59
-
48.7
63.8
34.7
-
33
19.4
3.6
4.5
61.4
Ethiopië Marokko
16.7-22 -
15.4-46.8 23
10.6-29.3 10.6
6.7-16 1.9
12
Algerije
-
13.9
-
-
24.8
Libië (Tripoli)
21.6-25.8
-
-
-
-
Sudan Tanzania (Ngorongoro) Kenya (Turkana)
Mens 0.33.5
Bron Omer et al., 2010; Magambo et al., 1998 Ernest et al., 2009
2.5
Njoroge et al., 2002; Buishi et al., 2006 Erbeto et al., 2010 Azlaf en Dakkak., 2006 Bardonnet et al., 2003 Buishi et al., 2005
In Afrika werden er tot nu toe 6 stammen van E. granulosus geïdentificeerd: G1, G2, G4, G5, G6 en een leeuwenstam. Enkel van 4 van deze stammen is bewezen dat ze ook infectieus zijn voor de mens. De schapenstam is de meest voorkomende stam bij de mens in Afrika. De kamelenstam komt frequent voor bij runderen en honden, maar werd slechts in enkele gevallen bij de mens aangetroffen. Over het voorkomen van Echinococcus bij de Afrikaanse wilde diersoorten is nog niet veel gekend. In Uganda werd cystische echinococcose al aangetoond bij buffels en boshonden (Magambo et al., 2006 2RN ELM ]HEUD¶V HQ OHHXZHQ KHHIW PHQ DO HHn stam kunnen identificeren. Er is nog veel onderzoek nodig om onder andere aan te tonen of deze stammen infectieus zijn voor gedomesticeerde dieren en de mens (Jenkins et al., 2005). 2.3. Diagnose De diagnose staat centraal in populatiestudies naar Echinococcose, het vormt de basis waarop FRQWUROHSURJUDPPD¶VNXQQHQJHEDVHHUGZRUGHQ 2.3.1
Mens
Bij de mens wordt echinococcose voornamelijk gedetecteerd via medische beeldvormingtechnieken zoals ultrasonografie, radiologie, MRI of CT en wordt bevestigd door serologie. ELISA, indirecte immunofluorescentie, indirecte hemagglutinatie, immuno-electroforese en immunoblotting zijn voorbeelden van mogelijke serologische testen (Eckert en Deplazes, 2004). Ultrasonografie is momenteel de meest gebruikte diagnostische techniek voor hydatidose bij de mens, men kan hiermee het aantal, lokalisatie, afmetingen en vitaliteit (actief, overgangsvorm of inactief: zie figuur 4) van de cysten in de buikholte bepalen.
7
Figuur 4: WHO classificatie voor bevindingen bij ultrasound. De cysten worden ingedeeld als actief ( in ontwikkeling, fertiel), overgangsvorm ( beginnende degeneratie van cysten, nog levende protoscoleces aanwezig) of inactief (gedegenereerde gecalcifieerde cysten, niet fertiel) (Uit WHO Informal Working Group, 2003)
Draagbare toestellen werden tot nu toe met veel succes gebruikt (bijvoorbeeld in Kenia ) voor het uitvoeren van massascreeningen. De voordelen van deze techniek zijn de directe resultaten en de relatief lage kostprijs in vergelijking met serologie. De onderzochte individuen worden ook bewust van het probleem van hydatidose doordat ze direct kunnen zien hoe erg hun families aangetast zijn. Dit speelt een belangrijke rol in de preventie van deze ziekte (Macpherson et al., 1987). Eén van de problemen bij ultrasonografie is het niet of moeilijk kunnen waarnemen van cysten die EXLWHQ KHW DEGRPHQ KHUVHQHQ WKRUD[ EHHQGHUHQ« JHORNDOLVHHUG ]LMQ (HQ DQGHU QDGHHO YDQ ultrasonografie is dat het geen onderscheid kan maken tussen cysten van E. granulosus en andere SODDWVLQQHPHQGHSURFHVVHQWXPRUHQOHYHUDEFHVVHQ« 0HQNDQGH]HGLIIHUHQWLsUHQYDQ&(DDQGH hand van serologisch onderzoek of via fijne naald aspiratie met controle van de inhoud op protoscolexen, rostellaire haken, Echinococcus antigenen of DNA. Bij de punctie bestaat er een risico op lekken of scheuren van de cyste waardoor er secundaire Echinococcose kan ontstaan. Daarom moet er na een punctie of chirurgische behandeling een maand lang met Albendazole worden behandeld (Moro en Schantz,2009; Eckert en Deplazes, 2004). 2.3.2.
Tussengastheer
De diagnose van Echinococcose bij schapen wordt meestal post mortem gesteld. Studies in het slachthuis kunnen echter zorgen voor een aanzienlijk onderschatting van de ware prevalentie doordat de meeste schapen op jonge leeftijd geslacht worden, deze hebben een lagere prevalentie dan de oudere dieren. Het zijn ook meestal de dieren met de beste conditie, dus met een kleinere kans dat ze geïnfecteerd zijn, die geslacht worden (Torgerson et al., 2003; Torgerson en Deplazes, 2009; Sage et al., 1998).
8
Bij de kleine herkauwers kunnen hydatide cysten ook vastgesteld worden door ultrasonografie. Sage et al. (1998) toonden echter aan dat deze diagnostische test bij schapen en geiten slecht een lage sensitiviteit (54%) heeft. 2.3.3.
Eindgastheer
Men kan bij de hond geen diagnose stellen aan de hand van microscopisch onderzoek van de faeces. Dit komt doordat de eieren van alle Echinococcus en Taenia species niet van elkaar te onderscheiden zijn en de typische segmenten niet steeds aanwezig zijn of gemakkelijk worden gemist (Eckert et al, 2001). Purgatie en autopsie zijn de meest gebruikte diagnostische technieken bij de hond. Bij purgatie kan men de adulte parasiet aantonen in de vrijgekomen darminhoud 30 tot 60 minuten na orale toediening van arecoline hydrobromide (Torgerson en Deplazes, 2009). Purgatie wordt veel gebruikt voor ante-mortem screening in endemische gebieden. Autopsie met onderzoek van dunne darminhoud is de gouden standaard (100% sensitiviteit en specificiteit) voor de diagnose van Echinococcus bij de hond. Maar deze zijn beide tijdrovende technieken die niet geschikt zijn voor massa-screening en een risico inhouden voor de onderzoekers (Lahmar et al.,2007). Lahmar et al. (2007) toonden aan dat het coproantigeen ELISA de meest effectieve techniek is voor de diagnose van E. granulosus ELMKRQGHQLQHSLGHPLRORJLVFKHVWXGLHVRIFRQWUROHSURJUDPPD¶V'H]H techniek is minder tijdrovend, goedkoper en kan op grote schaal worden toegepast bij levende en dode honden. Een nadeel van deze techniek is de mogelijke kruisreactie met antigenen van Taenia species waardoor deze minder geschikt is voor individuele diagnoses (Torgerson en Deplazes, 2009; Craig et al., 2007). 2.4. Epidemiologie 2.4.1.
Mens
Hydatidose is een zeer belangrijk probleem in Afrika. In Oost- Afrika is deze parasiet hoog endemisch bij de nomadische stammen, maar zeldzaam bij de gesettelde stammen die afhankelijk zijn van landbouw. Nomaden zijn volkeren die zich bevinden in de laagste socio-economische klasse in de wereld op vlak van educatie, inkomen en levensstandaard. In combinatie met nauw contact met dieren, gebrek aan leidingwater, gebrek aan slachthuizen en slechte hygiënische omstandigheden vormt dit de ideale conditie voor parasitaire ziekten zoals hydatidose (Eckert et al., 2001). De transmissie van E. granulosus is afhankelijk van vele factoren zoals de prevalentie bij honden, gedrag van de mens ten op zichte van honden, heterogeniteit van de parasiet en de vatbaarheid voor infectie van de mens (Magambo et al., 2006). De Turkana (een volk in het noordwesten van Kenia) trokken in 1982 al de aandacht door de abnormaal hoge prevalentie bij de mens (176-220 gevallen/100 000). De gedomesticeerde hond werd hier beschouwd als de belangrijkste definitieve gastheer. Macpherson et al. diagnosticeerden in 1985 bij meer dan 50 % van de honden de aanwezigheid van E. granulosus. Verschillende studies (French en Macpherson, 1983; Watson-Jones en Macpherson, 1988) onderzochten de risicofactoren die zorgen voor de hoge incidentie bij de mens. Hieruit volgde het belang van honden, nauw contact
9
tussen mens en hond, antropologische risicofactoren (onder andere het gebruik van honden om EDE\¶VVFKRRQWHOLNNHQ SHULRGHVYDQGURRJWHHQKHWYRHGHUHQYDQUDXZYOHHVDIYDODDQKRQGHQ,Q deze regio komt de mens ook voor als tussengastheer, wat uniek is in de wereld. Dit is het gevolg van hun religieuze gewoonten om dode mensen niet of met een heel dun laagje grond te begraven waardoor honden en jakhalzen toegang hebben tot de lijken (Macpherson,1983). Het belang van de hond als definitieve gastheer blijkt onder andere uit het verschil in prevalentie bij mannen en vrouwen. Hydatidose komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen wat het gevolg is van een verhoogde kans op infectie gedurende vele jaren. Moeders met kinderen hebben meestal één of meerdere honden in hun buurt. De kinderen hebben het nauwste contact met de honden en hebben hierdoor een grotere kans om geïnfecteerd te worden. De honden worden onder andere gebruikt voor KHWVFKRRQOLNNHQYDQEDE\¶VEHYXLOGPHWEUDDNVHORIXLWZHUSVHOHQ2SMRQJH OHHIWLMGKHEEHQMRQJHQV en meisjes ongeveer een even grote kans om besmet te worden. Wanneer de kinderen iets ouder worden zullen de jongens in de omgeving schapen en geiten hoeden terwijl de meisjes ter plaatse blijven om de moeders te helpen. Vanaf dit moment hebben de meisjes meer contact met de honden dan de jongens (Macpherson, 1983; Buishi et al.,2006). De in vroeger onderzoek vastgestelde gewoontes in Turkana zoals het binnenshuis slapen van KRQGHQ YHUVFKRQHQYDQEDE\¶VGRRUKRQGHQVQXIIHOHQLQNRRNSRWWHQHQDQGHUHJHZRRQWHQ ZDarbij nauw contact met honden optrad werd geassocieerd met een verhoogd risico op humane CE (French et al., 1982). Dit kon echter niet bevestigd worden door Buishi et al. (2006), waarschijnlijk omdat deze gewoonten geen invloed hadden op de mogelijkheid van honden om rauw vleesafval of karkassen van vee te consumeren. Naast de hond is ook water besmet met eieren van E. granulosus een mogelijke, maar minder belangrijke bron van infectie. Craig et al. (1988) vonden eieren van E. granulosus terug in waterputten gebruikt door het volk en hun vee, maar ook in het grondwater in en rond hutten. 2.4.2.
Dier
In 2001 startten Buishi et al. ook met het onderzoeken van de risicofactoren voor caniene echinococcosis. Hieruit bleek het belang van opsluiten van honden, thuisslachting, voederen van rauw vleesafval aan honden, gebruik van anthelmintica en gebrek aan kennis over CE. Uit verschillende studies bleek dat het voederen van rauw vleesafval aan honden de belangrijkste oorzaak van infectie is (Watchira et al., 1990. Buishi et al., 2006). Dit verklaart ook het verschil in prevalentie tussen zwerfhonden en gedomesticeerde honden wat het gevolg is van het buiten slachten van vee. Vleesafval dat ongeschikt is voor menselijke consumptie wordt in de velden achtergelaten, waardoor de zwerfhonden hier gemakkelijk toegang tot hebben (Inangolet et al., 2010). Volgens Getaw et al. (2010) bestaat er ook een significant verschil in de prevalentie van hydatidose tussen runderen en kleine herkauwers. Dit verschil kan verklaard worden doordat runderen op latere leeftijd worden geslacht (meestal > 7 jaar), terwijl kleine herkauwers meestal op jongere leeftijd worden geslacht ( meestal < 3 jaar). Hierdoor zijn runderen langer blootgesteld aan de eieren van E.
10
granulosus. Er werd ook aangetoond dat schapen frequenter geïnfecteerd werden dan geiten. Hun verschillende manier van grazen zou hiervan de oorzaak kunnen zijn, geiten zijn "browsers" terwijl schapen "grazers" zijn. Dit wil zeggen dat geiten minder geïnfecteerd gras opnemen omdat deze zich voeden met bladeren en twijgjes in tegenstelling tot schapen die voornamelijk gras eten. 2.5. Socio- economisch belang Echinococcose zorgt voor aan aanzienlijke mortaliteit, morbiditeit en economische verliezen in humane en dierlijke populaties. Ondanks de grote socio-economische impact, is CE eigenlijk een "verwaarloosde tropische ziekte". Er wordt maar weinig aandacht aan besteed aangezien deze ziekte voornamelijk endemisch is in arme populaties en regio's. Over deze gebieden bestaat er ook nog maar weinig informatie waardoor schattingen van de economische gevolgen moeilijk zijn (Carabin et al., 2005; Batelli, 2009). 2.4.1.
Socio-economische gevolgen bij de mens
De socio-economische gevolgen kunnen opgedeeld worden in directe financiële kosten en indirecte kosten. Kosten van de diagnose, hospitalisatie, chirurgische behandeling, therapie en nazorg zijn de directe financiële kosten. De meeste van deze kosten werden op nog maar weinig plaatsen geschat. De kosten van bijvoorbeeld chirurgische behandeling werden onder andere in Jordanië ( 701,50 USD) en in de VS (13 600,30 USD) bepaald. Het verschil tussen beiden is het gevolg van een groot verschil in rijkdom en in de waarde van goederen en diensten (Carabin et al., 2005; Batelli, 2009). Indirecte kosten omvatten mortaliteit, lijden, sociale gevolgen en niet of minder kunnen werken (Batelli, 2009). In 2001 toonden Torgerson en Dowling aan dat op lange termijn de levenskwaliteit van patiënten behandeld voor CE permanent aangetast was. Dit had als gevolg dat deze personen minder goed presteerden op de werkvloer, waardoor ze minder goed betaald werk moesten uitvoeren. Ook de kosten van fatale gevallen moeten in rekening gebracht worden. Hierbij speelt voornamelijk het potentieel verlies van een inkomen een rol. +HWSULQFLSHµ'LVDELOLW\-$GMXVWHG/LYH
Economische gevolgen voor de veeteelt
Hydatidose bij dieren veroorzaakt kosten ten gevolge van het afkeuren van organen, maar nog belangrijker zijn de indirecte kosten. CE heeft namelijk een significant effect op de productiviteit van het vee: CE zorgt voor een verminderde hoeveelheid en kwaliteit van melk en wol, waarde van de huid, vruchtbaarheid en gewichtsaanzet (Torgerson, 2003; Batelli, 2009). Bij schapen werden
11
verliezen gerapporteerd van 7-10% van de melkopbrengst, 5-20 % van het gewicht van het totale karkas en 10-40% van de wolproductie (Carabin et al., 2005). In veel minder ontwikkelde landen zorgen parasitaire zoönosen (zoals CE) voor aanzienlijke verliezen in de veeteelt (Eddi et al.,2006). Zo is bijvoorbeeld Ethiopië het land met de grootste veestapel in Afrika, maar de bijdrage hiervan tot het nationaal inkomen is bedroevend klein. Parasitaire ziektes zijn hier de belangrijkste oorzaak van. Deze zorgen voor significante productieverliezen (Bekele en Butako, 2011). Om de economische impact van hydatiose in Ethiopië te bepalen werden de jaarlijkse financiële verliezen in verschillende slachthuizen HQ UHJLR¶V geschat ( zie tabel 3). Het verschil in HFRQRPLVFKH YHUOLH]HQ LQ GH]H UHJLR¶V HQ VOachthuizen is het gevolg van variaties in de prevalentie van de ziekte, aantal jaarlijks geslachte dieren en marktprijs van de organen. Deze resultaten tonen aan dat er nog grondig onderzoek en een goede controlestrategie nodig is voor het reduceren van deze economische verliezen (Getaw et al., 2010). Tabel 3: Jaarlijkse financiële verliezen ETB ( Ethiopian Birr)
USD
Bron
Tigray regio
25608
2807
Kebede et al., 2009
Hawassa municipal abbatoir
1791625
131737
Regassa et al., 2010
51883
Kebede et al., 2009
5869
getaw et al., 2010
Debre markos abbatoir Adama municipal abbatoir
52828
2.5. Preventie en Controle &RQWUROHSURJUDPPD¶VJHEDVHHUGRSURXWLQHPDWLJHRQWZRUPHQYDQKRQGHQFRQWUROHHQUHGXFWLHYDQ de populatie zwerfhonden, post mortem controles in het slachthuis, afkeuren en destructie van geïnfecteerde organen en educatie van het volk zouden onder optimale omstandigheden succesvol kunnen zijn binnen de 15 jaar. Onder suboptimale omstandigheden (o.a. financiële beperkingen) kan dit echter veel langer duren (Eckert en Deplazes, 2004; Torgerson en Budke, 2003). Aangezien E. granulosus een prepatente periode heeft van ongeveer 6 weken, zou het ideaal zijn om de honden om de 6 weken te behandelen met Praziquantel. Dit is echter niet haalbaar in ontwikkelingslanden. Verschillende studies (Torgerson, 2003; Cabrera et al., 2002) toonden aan dat het verlengen van het interval tussen de behandelingen tot 3 maand ook nog zorgt voor een sterke vermindering in prevalentie bij honden. Problematisch voor de parasitaire behandeling is de grote populatie zwerfhonden in de endemische gebieden die ontsnappen aan behandeling. Het verminderen van de populatie zwerfhonden is dus ook een belangrijke controlemaatregel (Torgerson en Budke, 2003). Er bestaat een groot gebrek aan gegevens in verband met de controle van hydatidose in de meeste gebieden van het sub- Saharisch Afrika. Dit deel van Afrika is een van de armste gebieden in de wereld. De bijdrage van de nomadische stammen aan het Bruto Binnenlands Product van hun land is
12
zeer laag, waardoor er door de overheid ook een lage prioriteit aan gegeven wordt (Magambo et al., 2006). Het district Turkana (Kenia) is een van de weinige regio's waar er wel informatie over bestaat. In Turkana loopt sinds 1983 een controle programma onder leiding van de "African Medical and Research Foundation" (AMREF). In dit controle programma worden de drie belangrijkste componenten aangepakt, namelijk humane behandeling (chirurgie, PAIR techniek en chemotherapie), controle van de honden populatie (doden van zwerfhonden, sterilisatie van vrouwelijke honden en ontwormen van honden) en educatie van het volk (Buishi et al., 2006). De educatie van het volk had tot doel om het gedrag van voornamelijk de nomadische stammen in Turkana te veranderen. Dit hield in dat ze moesten ophouden met het voederen van geïnfecteerd vlees en het contact met honden moesten verminderen. In 1993 werd de situatie gereëvalueerd door Kenny en McCabe, waaruit de teleurstellende resultaten kwamen dat het controle programma nog niet veel effect had gehad op de culturele en sociale gewoonten van de Turkana stammen. Dit programma verminderde de prevalentie bij de mens slechts van 7% tot 2.5% en bij de honden van 65% tot 28% (Magambo et al.,2006). Hieruit bleek dat de populatie en hun vee nog steeds ernstig blootgesteld zijn aan E. granulosus. De ideale optie voor controle van E. granulosus zou bestaan uit vaccinatie van schapen in combinatie met ontworming van honden. Dergelijk vaccin is echter nog niet commercieel beschikbaar. Het voordeel van vaccinatie van schapen is dat deze 100 % bescherming biedt en dus de transmissie van schapen naar honden voorkomt. Het nadeel is echter dat het geen direct effect heeft aangezien het enkel beschermt tegen nieuwe infecties. Het zou dus jaren duren vooraleer de eerder geïnfecteerde schapen uit de populatie verdwenen zijn. Daarom is het belangrijk om vaccinatie te combineren met profylactische behandeling van honden. Zo wordt directe transmissie van de hond naar de mens vermindert (Torgerson en Budke, 2003; Eckert en Deplazes, 2004). IJsland, Cyprus, Tasmanië, Nieuw-Zeeland en de Falklandeilanden zijn eilanden waar E. granulosus reeds succesvol geëradiceerd is. 'H]H FRQWUROHSURJUDPPD¶V ZDUHQ JHEDVHHUG RS HGXFDWLH behandeling van geïnfecteerde honden en verwijderen van geïnfecteerde organen van geslachte dieren (Economides and Christofi, 1998; Craig et al., 2007).
Figuur 5: Vergelijking van de prevalentie van Echinococcus granulosus bij schapen in Nieuw-Zeeland, Tasmanië, de Falklandeilanden en Cyprus (Uit Economides and Christofi, 2000)
13
Van de continentale controle SURJUDPPD¶V waren er slechts enkele succesvol (Regio XII in Chili en 5LR1HJURLQ$UJHQWLQLs 9HOHDQGHUHFRQWUROHSURJUDPPD¶VIDDOGHQRIKDGGHQ PDDUZHLQLJ succes. De gebrekkige financiering en controle door de overheid (Turkana), onvoldoende medische en diergeneeskundige faciliteiten, slechte communicatie zijn enkele van de mogelijke oorzaken. Ook inadequate controle van zwerfhonden (Sardinië) en politieke opschudding (terrorisme in Peru) zorgden LQKHWYHUOHGHQUHHGVYRRUIDOHQYDQFRQWUROHSURJUDPPD¶V&UDLJet al., 2007). 2.6. Behandeling Er bestaan verschillende opties voor de behandeling van hydatidose bij de mens: chirurgische verwijdering van de cysten, PAIR-WHFKQLHNFKHPRWKHUDSLH HQ GH³ZDLW-and-VHH´methode. De keuze van behandeling is afhankelijk van verschillende factoren. In onderstaande tabel staan de verschillende indicaties en contra-indicaties van elke behandelingsmethode vermeldt (Eckert en Deplazes, 2004; Moro en Schantz, 2009). Tabel 4: Indicaties en contra-indicaties van de verschillende behandelingsopties voor Echinococcus granulosus ( Torgerson en Budke, 2003; Moro en Schantz, 2009; Eckert en Deplazes, 2004) Indicaties Chirurgie
Cysten beperkt in aantal
Grote levercysten (> 10 cm) met
Contra-indicaties
Multipele cysten op moeilijk bereikbare lokalisaties
multipele dochtercysten
Patiënten met een hoog chirurgisch risico
Cysten in verbinding met galgangen
Zwangere patiënten
Cysten in hersenen, long, nieren en
Inadequate omstandigheden voor chirurgie
beenderen PAIR- techniek
Univesiculaire hepatische cysten > 5 cm
Cysten in verbinding met galgangen
Cysten met dochtercysten
Cysten met risicovolle of onbereikbare locaties
Multipele bereikbare cysten
in de lever
Vrije cysten in buikholte
Cysten in longen, hart, hersenen, ruggenmerg
Chemotherapie
Inoperabele CE
Grote cysten
(Benzimidazole)
Multipele cysten in 2 of meer organen
Inactieve, gecalcificeerde cysten
Kleine cysten met dunne wand
Zwangere patiënten
Asymptomatische individuen
Gecalcificeerde cysten
Wait-and-see
Chirurgische verwijdering van de cysten is, indien mogelijk, de beste optie met 90% kans op succes. Voor verschillende patiënten zal men eerder opteren voor chemotherapie met een benzimidazole. Ongeveer een derde van deze patiënten zal volledig vrij zijn van cysten na de behandeling en bij 30% tot 50% zal men een significante regressie van de grootte van de cysten kunnen waarnemen. Een derde optie is de PAIR-techniek ( percutane aspiratie, injectie, reaspiratie). Hierbij wordt de cyste eerst percutaan gepuncteerd onder ultrasonografische begeleiding en wordt de vloeibare inhoud
14
geaspireerd. Hierna wordt er een anthelminthische stof geïnjecteerd welke na 15 minuten wordt gereaspireerd. Bij
gecalcificeerde, inactieve cysten kan men beter een afwachtende houding
aannemen (wait-and-see) aangezien deze cysten mogelijk verder zullen regresseren (Moro en Schants, 2009; Kern, 2003; Eckert et al., 2001).
15
3. Bespreking De grote financiële verliezen in de veeteelt zijn voornamelijk het gevolg van het afkeuren van organen. Grondige vleeskeuring in de slachthuizen met feedback aan de individuele veehouders is van groot belang in de preventie van hydatidose. Hierbij zijn goed uitgeruste slachthuizen, informeren van de bevolking en controle van straathonden van doorslaggevend belang (Getaw et al., 2010). 9RRUDOHHUPHQJHULFKWHFRQWUROHSURJUDPPD¶VNDQXLWYRHUHQLVKHWYDQEHODQJRPGHKXLGLJHVLWXDWLH beter in kaart te brengen. In verschillende studies kon men reeds hoge prevalenties bij schapen, geiten en runderen vaststellen. Er bestaat echter nog geen informatie over de rol van andere gedomesticeerde tussengastheren zoals kamelen, varkens, paarden en ezels. Ook gegevens over wilde carnivoren die belangrijk kunnen zijn in de epidemiologie van E. granulosus zijn nog onbestaande. Gegevens over humane CE en de geassocieerde risicofactoren zijn ook nog heel beperkt. Uit de weinige studies die reeds gedaan zijn, kan men toch duidelijk concluderen dat E. granulosus een belangrijk probleem voor de volksgezondheid is. Verder onderzoek is dus van groot belang. Een betere weergave van de economische verliezen voor de volksgezondheid en de veeteelt zullen hopelijk de verschillende landen en internationale organisaties aanmoedigen tot verder onderzoek.
16
4. Literatuurlijst Azlaf R, Dakkak A. (2006). Epidemiological study of the cystic echinococcosis in Morocco. Vet Parasitol. 137, 83-93. Bardonnet K, Benchikh-Elfegoun MC, Bart JM, Harraga S, Hannache N, Haddad S, Dumon H, Vuitton DA, Piarroux R. (2003). Cystic echinococcosis in Algeria: cattle act as reservoirs of a sheep strain and may contribute to human contamination. Vet Parasitol. 116, 35-44. Battelli G. (2009). Echinococcosis: costs, losses and social consequences of a neglected zoonosis. Vet Res Commun 33, 47-52. Bekele J, Butako B. (2011). Occurrence and financial loss assessment of cystic echinococcosis (hydatidosis) in cattle slaughtered at Wolayita Sodo municipal abattoir, Southern Ethiopia. Trop Anim Health Prod 43, 221-8.. Buishi I, Njoroge E, Zeyhle E, Rogan MT, Craig PS. (2006). Canine echinococcosis in Turkana (northwestern Kenya): a coproantigen survey in the previous hydatid-control area and an analysis of risk factors. Ann Trop Med Parasitol 100, 601-10. Cabrera PA, Lloyd S, Haran G, Pineyro L, Parietti S, Gemmell MA, Correa O, Morana A, Valledor S. (2002). Control of Echinococcus granulosus in Uruguay: evaluation of different treatment intervals for dogs. Vet Parasitol 103, 333-40. Carabin H, Budke CM, Cowan LD, Willingham AL 3rd, Torgerson PR. (2005). Methods for assessing the burden of parasitic zoonoses: echinococcosis and cysticercosis. Trends Parasitol 21, 327-33. The Center for Food Security and Public Health (2009). Echinococcosis. Internetreferentie: http://www.cfsph.iastate.edu/Factsheets/pdfs/echinococcosis.pdf (geconsulteerd op 22 april 2011) Craig PS, Macpherson CN, Watson-Jones DL, Nelson GS. (1988). Immunodetection of Echinococcus eggs from naturally infected dogs and from environmental contamination sites in settlements in Turkana, Kenya. Trans R Soc Trop Med Hyg 82, 268-74. Craig PS, McManus DP, Lightowlers MW, Chabalgoity JA, Garcia HH, Gavidia CM, Gilman RH, Gonzalez AE, Lorca M, Naquira C, Nieto A, Schantz PM. (2007). Prevention and control of cystic echinococcosis. Lancet Infect Dis 7 , 85-94. Eckert J et al, eds. (2001). WHO/OIE manual on echinococcosis in humans and animals: a public health problem of global concern. Geneva, World Health Organization and World Organisation for Animal Health.
17
Eckert J, Deplazes P. (2004). Biological, epidemiological, and clinical aspects of echinococcosis, a zoonosis of increasing concern. Clin Microbiol Rev 17 ,107-35. Economides P, Christofi G, Gemmell MA. (1998). Control of Echinococcus granulosus in Cyprus and comparison with other island models. Vet Parasitol 79, 151-63. Economides P, Christofi G. (2000). Evaluation of control programmes for echinococcosis/hydatidosis in Cyprus. Rev Sci Tech 19, 784-92. Eddi C, Katalin de B, Juan L, William A, Andrew S, Daniela B, Joseph D. (2006). Veterinary public health activities at FAO: cysticercosis and echinococcosis. Parasitol Int 55, 305-8. Erbeto K, Zewde G, Kumsa B. (2010). Hydatidosis of sheep and goats slaughtered at Addis Ababa Abattoir: prevalence and risk factors. Trop Anim Health Prod. 42, 803-5. Ernest E, Nonga HE, Kassuku AA, Kazwala RR. (2009) Hydatidosis of slaughtered animals in Ngorongoro district of Arusha region, Tanzania. Trop Anim Health Prod. 41, 1179-85. French CM, Nelson GS, Wood M. (1982). Hydatid disease in the Turkana District of Kenya I The background to the problem with hypotheses to account for the remarkably high prevalence of the disease in man. Ann Trop Med Parasitol 76, 425-37. French, CM and Macpherson, CNL (1983). The man/dog relationship in the culture of the Turkana and its significance in the transmission of human hydatid disease. Current Public-health Research in the Tropics. 121-126 Getaw A, Beyene D, Ayana D, Megersa B, Abunna F. (2010). Hydatidosis: prevalence and its economic importance in ruminants slaughtered at Adama municipal abattoir, Central Oromia, Ethiopia. Acta Trop 113, 221-5. Inangolet FO, Biffa D, Opuda-Asibo J, Oloya J, Skjerve E. (2010). Distribution and intensity of Echinococcus granulosus infections in dogs in Moroto District, Uganda. Trop Anim Health Prod 42, 1451-7. Jenkins DJ, Romig T, Thompson RC. (2005). Emergence/re-emergence of Echinococcus spp--a global update. Int J Parasitol. 35, 1205-19. Kebede N, Mitiku A, Tilahun G. (2009). Hydatidosis of slaughtered animals in Bahir Dar Abattoir, Northwestern Ethiopia. Trop Anim Health Prod 41, 43-50. Kebede W, Hagos A, Girma Z, Lobago F. (2009). Echinococcosis/hydatidosis: its prevalence, economic and public health significance in Tigray region, North Ethiopia. Trop Anim Health Prod 41, 865-71.
18
Kenny JV, MacCabe RJ. (1993). Sero-epidemiology of hydatid disease in the non-intervention area of north-east Turkana. Ann Trop Med Parasitol 87, 451-7. Kern P. (2003). Echinococcus granulosus infection: clinical presentation, medical treatment and outcome. Langenbecks Arch Surg 388, 413-20. Lahmar S, Boufana B, Bradshaw H, Craig PS. (2007). Screening for Echinococcus granulosus in dogs: Comparison between arecoline purgation, coproELISA and coproPCR with necropsy in prepatent infections. Vet Parasitol 144, 287-92. Macpherson CN. (1983). An active intermediate host role for man in the life cycle of Echinococcus granulosus in Turkana, Kenya. Am J Trop Med Hyg 32, 397-404. Macpherson CN, French CM, Stevenson P, Karstad L, Arundel JH. (1985). Hydatid disease in the Turkana District of Kenya, IV The prevalence of Echinococcus granulosus infections in dogs, and observations on the role of the dog in the lifestyle of the Turkana. Ann Trop Med Parasitol 79, 51-61. MacPherson CN, Romig T, Zeyhle E, Rees PH, Were JB. (1987). Portable ultrasound scanner versus serology in screening for hydatid cysts in a nomadic population. Lancet 2, 259-61. Magambo JK, Zeyhle E, Wachira T. (1998). Hydatid disease in Toposaland, Southern Sudan. Afr J Health Sci 5, 129-32. Magambo J, Njoroge E, Zeyhle E. (2006). Epidemiology and control of echinococcosis in sub-Saharan Africa. Parasitol Int 55, 193-5. Moro P, Schantz PM. (2009). Echinococcosis: a review. Int J Infect Dis 13, 125-33. Njoroge EM, Mbithi PM, Gathuma JM, Wachira TM, Gathura PB, Magambo JK, Zeyhle E. (2002). A study of cystic echinococcosis in slaughter animals in three selected areas of northern Turkana, Kenya. Vet Parasitol 104, 85-91. Nonga HE, Karimuribo ED. (2009). A retrospective survey of hydatidosis in livestock in Arusha, Tanzania, based on abattoir data during 2005-2007. Trop Anim Health Prod 41, 1253-7. Omer RA, Dinkel A, Romig T, Mackenstedt U, Elnahas AA, Aradaib IE, Ahmed ME, Elmalik KH, Adam A. (2010). A molecular survey of cystic echinococcosis in Sudan. Vet Parasitol 169, 340-6. Regassa F, Molla A, Bekele J. (2010). Study on the prevalence of cystic hydatidosis and its economic significance in cattle slaughtered at Hawassa Municipal abattoir, Ethiopia. Trop Anim Health Prod 42, 977-84.
19
Sage AM, Wachira TM, Zeyhle EE, Weber EP, Njoroge E, Smith G. (1998). Evaluation of diagnostic ultrasound as a mass screening technique for the detection of hydatid cysts in the liver and lung of sheep and goats. Int J Parasitol 28, 349-53. Thompson RC. (2008). The taxonomy, phylogeny and transmission of Echinococcus. Exp Parasitol. 119, 439-46. Torgerson PR. (2003). Economic effects of echinococcosis. Acta Trop 85, 113-8. Torgerson PR, Budke CM. (2003). Echinococcosis--an international public health challenge. Res Vet Sci 74, 191-202. Torgerson PR, Deplazes P. (2009). Echinococcosis: diagnosis and diagnostic interpretation in population studies. Trends Parasitol 25, 164-70. Torgerson PR, Dowling PM. (2001). Estimating the economic effects of cystic echinococcosis Part 2: an endemic region in the United Kingdom, a wealthy, industrialized economy. Ann Trop Med Parasitol 95, 177-85. Wachira TM, Macpherson CN, Gathuma JM. (1990). Hydatid disease in the Turkana District of Kenya, VII: analysis of the infection pressure between definitive and intermediate hosts of Echinococcus granulosus, 1979-1988. Ann Trop Med Parasitol 84, 361-8. Watson-Jones DL, Macpherson CN. (1988). Hydatid disease in the Turkana district of Kenya VI Man:dog contact and its role in the transmission and control of hydatidosis amongst the Turkana. Ann Trop Med Parasitol 82, 343-56. WHO Informal Working Group. (2003). International classification of ultrasound images in cystic echinococcosis for application in clinical and field epidemiological settings. Acta Trop 85, 253-61. World Health Organization (2010). Working to overcome the global impact of neglected tropical diseases: first WHO report on neglected tropical diseases, Geneva.
20