UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011
GIARDIA EN CRYPTOSPORIDIUM BIJ HERKAUWERS IN DE TROPEN door Julie Geldhof
Promotor: Dr. T. Geurden Medepromotor: Prof. Dr. E. Claerebout
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individuele geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn
VOORWOORD Ik zou graag enkele mensen bedanken voor hun speciale bijdrage bij het tot stand komen van deze literatuurstudie. M’n ouders voor de kansen die ze mij elke dag opnieuw geven om te doen wat ik graag doe. M’n promotor Dr. T. Geurden en medepromotor Prof. E. Claerebout voor hun geduld en snelle eerlijke feedback. M’n vriend Bram voor zijn steun en interesse in wat ik doe. Eliane Louage voor het doornemen van deze tekst en het verbeteren van de taalfouten. Mijn kotgenoten Astrid, Ine, Jorinde en Marjan voor hun enthousiasme en goede ideeën.
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING.................................................................................................................................... 1 INLEIDING .............................................................................................................................................. 2 LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................................ 3 1
2
3 4 5
LEVENSCYCLUS ............................................................................................................................. 3 1.1 Cryptosporidium .................................................................................................................. 3 1.2 Giardia ................................................................................................................................. 4 PREVALENTIE IN DE TROPEN ........................................................................................................... 5 2.1 Afrika.................................................................................................................................... 5 2.2 Centraal-Amerika ................................................................................................................. 7 2.3 Zuid-Amerika ....................................................................................................................... 7 2.4 Azië ...................................................................................................................................... 8 KLINISCH BELANG VOOR DE HERKAUWERS ..................................................................................... 12 ECONOMISCHE GEVOLGEN ........................................................................................................... 13 ZOÖNOTISCH BELANG................................................................................................................... 14 5.1 Gemeenschappelijke species en genotypes tussen herkauwers en mensen ................... 14 5.1.1 5.1.2
5.2 5.2.1 5.2.2
Cryptosporidium .......................................................................................................................... 14 Giardia ......................................................................................................................................... 15
Besmettingsbronnen/transmissiewegen ............................................................................ 15 Cryptosporidium .......................................................................................................................... 15 Giardia ......................................................................................................................................... 17
6
DIAGNOSETECHNIEKEN ................................................................................................................ 17 6.1 Op fecesstalen ................................................................................................................... 17 6.2 Op serumstalen ................................................................................................................. 20 7 GEBRUIKTE BEHANDELINGEN IN DE TROPEN................................................................................... 20 7.1 Cryptosporidium ................................................................................................................ 20 7.2 Giardia ............................................................................................................................... 21
BESPREKING....................................................................................................................................... 22 LITERATUURLIJST.............................................................................................................................. 23
SAMENVATTING Deze literatuurstudie handelt hoofdzakelijk over het voorkomen, het belang, het opsporen en het behandelen van Cryptosporidium en Giardia bij herkauwers in de tropen. De rol van de herkauwers in de overdracht van deze darmparasieten op de mens komt tevens aan bod. Men ziet dat vooral jonge kalveren met diarree besmet zijn en dat zij een reservoir vormen voor Cryptosporidium parvum. Oudere kalveren en volwassen runderen zijn eerder besmet met C. bovis en C. andersoni, die niet zoönotische species zijn. Bij kleine herkauwers vindt men vooral Cryptosporidium ubiquitum en C. andersoni terug. Naar Giardia is er nog niet zoveel onderzoek gedaan. Giardia duodenalis komt het meeste voor en veroorzaakt voornamelijk diarree bij jonge herkauwers. Bij deze dieren komen G. duodenalis assemblage A, B en E voor, waarvan assemblage A en B tevens zoönotisch zouden zijn. Deze parasieten zijn verantwoordelijk voor diarree bij jonge dieren, een verminderde voederconversie en een verminderde gewichtstoename, wat kan leiden tot economische verliezen. Kalveren zouden een besmettingsbron vormen voor de mens, aangezien kalveren vooral besmet zijn met C. parvum, een zoönotische species. Maar het zoönotisch belang in de ontwikkelingslanden wordt sterk in vraag gesteld aangezien mensen daar vooral besmet zijn met Cryptosporidium hominis, een humane species. Voor de diagnose wordt vooral gebruik gemaakt van microscopische en immunologische technieken op fecesstalen. Daarnaast worden genetische technieken aangewend voor het genotyperen van positieve stalen. Serologie wordt zelden gebruikt. Voor de behandeling van deze parasieten kunnen geneesmiddelen, zoals paromomycine, nuttig zijn. Vooral hygiëne en een goed management, in combinatie met een medicamenteuze behandeling, zijn cruciaal bij de bestrijding van deze protozoa.
INLEIDING Cryptosporidium en Giardia zijn twee protozoa die de darmen koloniseren van zowel dieren als mensen. Dat het niet zomaar om onschuldige darmparasieten gaat blijkt uit het feit dat ze in 2004 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) werden opgenomen in de lijst van Verwaarloosde Ziektes (Neglected Diseases Initiatieve). Jaarlijks worden er meer dan 58 miljoen gevallen gerapporteerd van kinderen met protozoale diarree. Jonge kinderen die met deze parasieten besmet geraken zouden meer risico lopen op een verlaagd leervermogen en een slechtere gezondheid op latere leeftijd. Niet alleen kinderen behoren tot de risicogroep risicogroep, maar ook zwangere vrouwen en mensen met een immunosupressieve aandoening zoals AIDS, zijn vatbaarder voor deze parasieten. Mensen kunnen zowel besmet raken met Cryptosporidium hominis, een humane species, als met Cryptosporidium parvum, die ook bij herkauwers voorkomt. Risicofactoren voor het oplopen van C. hominis zijn direct contact met mensen met diarree en buitenlandse reizen. Voor C. parvum is dat contact met runderen. Herkauwers zouden een belangrijke link kunnen vormen in de epidemiologie van deze parasieten bij de mens. Daarom is het van belang om de epidemiologie van Cryptosporidium en Giardia binnen de herkauwers te begrijpen en de taxonomie verder te gaan specificeren, zodat men weet welke genotypes en eventueel sub-genotypes zoönotisch zijn. (Savioli et al., 2006) Er is al heel wat verschenen over deze 2 protozoa bij de herkauwers, voornamelijk over Cryptosporidium en hun impact in de westerse landen. Over de tropen vind men prevalentiestudies terug en analyses van de moleculaire epidemiologie, die vooral worden uitgevoerd in welvarendere landen, zoals Japan. Het zijn parasieten die voornamelijk jonge dieren gaan besmetten. Ze worden bij groep geassocieerd met diarree en zoönotische overdracht. Infectie bij oudere dieren verloopt vooral asymptomatisch en zij zouden zo goed als geen rol spelen bij zoönotische uitbraken. Er werden meerdere studies opgezet met als bedoeling de prevalentie te linken aan de leeftijd van herkauwers, aan huisvestingssystemen, aan seizoensgebonden factoren, aan ziekteverschijnselen, enz. Andere artikels richten zich vooral op de genotypering en sub-genotypering (fingerprinting), dit om meer inzicht te krijgen in de epidemiologie van deze parasieten. In deze literatuurstudie staat het belang van deze parasieten bij de herkauwers centraal, maar wordt er ook aandacht besteed aan hun mogelijke bijdrage tot zoönotische infecties.
2
LITERATUURSTUDIE 1 1.1
LEVENSCYCLUS Cryptosporidium
Classificatie:
Protozoa Phylum Sporozoa Klasse Gregarinea Genus Cryptosporidium
Cryptosporidium is een sporozoa met een directe levenscyclus, wat wil zeggen dat er geen tussengastheer nodig is. Na orale opname van een infectieuze sporocyste met 4 sporozoïeten, komen de sporozoïeten vrij in de dunne darm en vindt de schizogonie (aseksuele vermenigvuldiging) plaats. Hierbij infecteert 1 sporozoïet een epitheelcel en vormt daar een schizont, in een parasitofore vacuole (intracellulair maar extra-cytoplasmatisch). In deze vacuole vindt een ongeslachtelijke deling plaats, waarbij er 8 merozoïeten worden gevormd. Deze merozoïeten komen vrij door uit de epitheelcel te barsten, hierdoor ontstaat er grote weefselschade, en infecteren andere epitheelcellen. De schizogonie kan zich verschillende keren herhalen. De merozoïeten kunnen zich ook omvormen tot een microgamont (mannelijk en multinucleair) of een macrogamont (vrouwelijk en mononucleair). Eén micro-gamont vormt op zijn beurt 16 microgameten en één macrogamont vormt zich om tot één macrogameet. Daarna bevruchten de microgameten de macrogamont en ontstaat er een zygote (gametogonie). Vervolgens vindt de sporogonie plaats, waarbij een zygote zich omvormt tot een oöcyste met 4 sporozoïeten. De oöcysten worden met de feces uitgescheiden en zijn onmiddellijk infectieus. Deze zijn tevens zeer resistent in de omgeving. De prepatentperiode bedraagt 2 tot 5 dagen. De gastheer kan zichzelf ook besmetten als een oöcyste in de darm openbreekt. (Claerebout & Vercruysse, 2002)
Figuur 1 Levenscyclus Cryptosporidium
3
1.2
Giardia
Classificatie:
Protozoa Phylum Sarcomastigophora Klasse Mastigophora Orde Diplomonadida Genus Giardia
Giardia heeft een directe levenscyclus die bestaat uit 2 levensstadia: de trofozoïet, die zich in de gastheer bevindt en de cyste, die in de omgeving uitgescheiden wordt. Zoals bij Cryptosporidium gebeurt de besmetting via orale opname. Het maagzuur, de maagenzymes en de pancreasenzymes zorgen ervoor dat de opgenomen cystes excysteren in het proximale duodenum, waarbij er 2 binucleaire trofozoïeten vrijkomen. De trofozoïeten gaan zich in het duodenum en jejunum vasthechten aan het epitheeloppervlak met behulp van een soort zuignap. Dit is niet zo invasief, waardoor er bij Giardia veel minder weefselschade ontstaat dan bij Cryptosporidium. Hier ondergaan ze frequent binaire deling. Als ze loslaten encysteren ze in het laatste gedeelte van de dunne darm. Tijdens het encysteren gebeurt er een snelle deling van de nuclei, zodat er vierkernige infectieuze cysten ontstaan. De cystes zijn heel resistent voor desinfectie, maar ze zijn gevoelig aan uitdroging. De prepatent periode bedraagt 4 tot 8 dagen. (Claerebout & Vercruysse, 2002)
Figuur 2 Levenscyclus Giardia
4
2
PREVALENTIE IN DE TROPEN
Alle prevalenties zijn terug te vinden in de tabellen 1 tot 8
2.1
Afrika
Uit studies naar de prevalentie van Cryptosporidium in Algerije, Tanzania en Oeganda, is gebleken dat er een hogere prevalentie terug te vinden is bij kalveren (Khelef et al., 2007; Mtambo et al., 1997; Nizeyi et al., 2002). In deze 3 studies werd enkel bij melkvee stalen genomen van verschillende leeftijdsgroepen, en dit zowel bij kleine bedrijven (Nizeyi et al., 2002) als bij grote en kleine bedrijven (Khelef et al., 2007; Mtambo et al., 1997). Andere onderzoeken in Egypte, Zambia en Tanzania, hebben daarenboven een hogere prevalentie aangetoond bij kalveren met diarree dan bij asymptomatisch uitscheidende kalveren (El-Khodery et al., 2008; Geurden et al., 2006c; Mtambo et al., 1997). In Egypte werden enkel buffelkalveren afkomstig van kleine bedrijven bemonsterd (El-Khodery et al., 2008), in Zambia zowel melk- als vleeskalveren (Geurden et al., 2006c) en in Tanzania melkvee van alle leeftijden (Mtambo et al., 1997) De prevalentie voor C. parvum bleek ook hoger te zijn bij kalveren dan bij oudere runderen (Khelef et al., 2007; Nizeyi et al., 2002). In één studie in Zambia werd een hogere prevalentie voor C. parvum gevonden bij melkkalveren dan bij vleeskalveren. De laagste prevalentie werd waargenomen bij kalveren gehouden in een traditioneel opfoksysteem (Geurden et al., 2006c). C. bovis (Ayinmode et al., 2010; Geurden et al., 2006c) en C. andersoni (Abebe et al., 2008) zijn andere frequent voorkomende species bij runderen. Voor C. andersoni werd een hogere prevalentie gevonden bij iets ouderen kalveren in Ethiopië (Abebe et al., 2008). Cryptosporidium ryanae en Cryptosporidium suis (menginfectie met C. parvum) werden gediagnosticeerd bij kalveren in Nigeria, Zambia en Kenia (Ayinmode et al., 2010; Geurden et al., 2006c; Szonyi et al., 2008), hetzij in mindere mate. Enkele studies richten zich ook op de kleine herkauwers. In Zambia en Tunesië werden hogere prevalenties gevonden bij schapen, besmet met een C. parvum + C. suis en C. bovis, dan bij geiten (Goma et al., 2007; Soltane et al., 2007), terwijl in Malawi het tegenovergestelde werd vastgesteld. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er maar een klein aantal schapen werd bemonsterd (Banda et al., 2009).
5
Tabel 1 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Afrika. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
Naar Giardia is er nog niet zoveel onderzoek gedaan als naar Cryptosporidium (tabel 2). Bij één studie in West-Oeganda werd bij melkvee een hogere prevalentie gevonden bij niet gespeende kalveren dan bij gespeende kalveren (Nizeyi et al., 2002). In de drie studies werd alleen G. duodenalis, ook wel G. lamblia genoemd, teruggevonden (Nizeyi et al., 2002; Kusiluka et al., 2005; Johnston et al., 2010). In Oegande werd bij de sequenatie van positieve stalen afkomstig van runderen assemblage E teruggevonden (Nizeyi et al, 2002).
Tabel 2 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Afrika. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
6
2.2
Centraal-Amerika
In de Centraal-Amerikaanse landen werd er alleen nog maar onderzoek uitgevoerd naar de prevalentie van Cryptosporidium (tabel 3). Bij een studie in Costa Rica, waarbij kalveren van zowel vlees-, melk- als dubbeldoelrassen, bemonsterd werden, werd een hogere prevalentie bij kalveren met diarree gevonden dan bij kalveren zonder diarree (Pérez et al., 1998). Een ander opvallend punt is dat er bij de twee studies in Mexico, waarbij schapen werden onderzocht, geen verschil kon worden aangetoond in de prevalentie volgens de leeftijdsgroep (Alfonso-Frésan et al., 2005; Alfonso-Frésan et al., 2009). Er werd wel een verschil in prevalentie aangetoond naargelang de grootte van de kudde. Hierbij bleek de prevalentie van Cryptosporidium in kuddes van ≤100 schapen 26.5% te bedragen en 40.6% bij kuddes van >100 schapen (Alfonso-Frésan et al., 2005). Deze studie werd wel specifiek uitgevoerd bij asymptomatische schapen. De verschillende studies vermelden niets over species of genotypes.
Tabel 3 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Centraal-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
2.3
Zuid-Amerika
Twee studies naar Cryptosporidium tonen ook hier aan dat er een hogere prevalentie is bij kalveren dan bij volwassen runderen (Adesiyun et al., 2001; Pena et al., 1997) (tabel 4). Tevens ziet men bij verschillende studies dat er hogere prevalenties worden waargenomen bij dieren met diarree, zowel bij runderen, als bij schapen en geiten (Adesiyun et al., 2001; Adesiyun et al., 1994; Kaminjolo et al., 1993). Bij onderzoek naar Cryptosporidium muris bij melkkoeien in Brazilië, viel op dat er heel wat kalveren oöcysten uitscheidden zonder dat ze diarree hadden. Alle onderzochte volwassen dieren bleken evenwel negatief (Pena et al., 1997). In Columbia werden er in geen enkel fecesstaal oöcysten terug gevonden, maar de helft van de dieren bleken wel seropositief te zijn voor C. parvum (getest via ELISA). Er werden alleen volwassen runderen onderzocht (Vergara-Castiblanco et al., 2001). Bij een onderzoek in Argentinië werden verschillende leeftijdsgroepen van kalveren op Cryptosporidium onderzocht. Alle besmette kalveren waren minder dan 14 dagen oud en de hoogste prevalentie werd gevonden bij de groep kalveren tot 7dagen oud (Del Coco et al., 2008)
7
Tabel 4 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Zuid-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
Ook in Zuid-Amerika is er nog maar weinig bekend over de prevalentie van Giardia (tabel 5). Uit onderzoek in Brazilië is Giardia intestinalis geïsoleerd. Het betrof een gemengde infecties met Eimeria spp. en Cryptosporidium (Guimarães et al., 2001).
Tabel 5 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Zuid-Amerika. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
2.4
Azië
Ook in Azië is er veel meer onderzoek verricht naar Cryptosporidium (tabel 6 en 7). Net zoals in de vorige werelddelen wordt ook hier een hogere prevalentie gevonden bij kalveren, zowel voor Cryptosporidium in het algemeen (Azami, 2007; Degerli et al., 2005; Jittapalapong et al., 2006; Lay, 2007; Mallinath et al., 2009) als voor C. andersoni (Paul et al., 2009) en C. parvum (Liu et al., 2009; Rajkhowa et al., 2006). Daarentegen vond men in China, bij een onderzoek in 6 melkveebedrijven, geen oöcysten terug bij kalveren jonger dan 2 maanden, terwijl de prevalentie bij de oudere leeftijdsgroepen vrij constant was ( 5,5 %). Verschillende studies onderzochten het verband tussen het voorkomen van diarree en de prevalentie van verschillende Cryptosporidium species. Hierbij werd bij verschillende diersoorten een positief verband gevonden (Nasir et al., 2009; Nguyen et al., 2007; Paul et al., 2008; Roy et al., 2006; Singh et al., 2006). In Iran werd onderzocht hoe vaak diarree voorkwam bij dieren die positief of negatief testten op Cryptosporidium. Hierbij kwam diarree meer voor bij positieve dieren (56,7%) dan bij negatieve dieren (39%) (Azami et al., 2007).
8
Bij een studie bij runderen in Vietnam werd voor C. andersoni het tegenovergestelde vastgesteld (Nguyen et al., 2007). Ook in Turkije werd er bij één studie een hogere prevalentie gevonden bij runderen zonder diarree (Emre et al., 1998). Een ander onderzoek in Turkije bij kalveren met diarree, vertoonden de dieren van 2 weken oud de hoogste prevalentie (Arslan et al., 2001). In Iran vond men dat de nog niet gespeende kalveren meer besmet waren met C. parvum terwijl de gespeende kalveren dan weer een hogere prevalentie vertoonden voor C. andersoni (Keshavarz et al., 2009). In Japan noteerden Uga et al. (2000) dagelijks het aantal kalveren die oöcysten uitscheiden en ook de hoeveelheid uigescheiden oöcysten (Figuur 3). Ze stelden vast dat kalveren pas 6 dagen na de geboorte oöcysten gingen uitscheiden. De piek van uitscheiders kwam 15 dagen na de geboorte. De piek van de hoeveelheid uitgescheiden oöcysten kwam 5 dagen na de eerst vastgestelde uitscheiding.
Figuur 3 “Percentage of calves shedding Cryptosporidium parvum oocysts (A) and change of geometric mean number of oocysts per gram of feces (B). The ‘day 0’ indicated in Fig. 3B is defined as the first day of oocyst excretion of each of 28 positive calves” (uit Uga et al., 2000)
In Pakistan (Nasir et al., 2009) werd een hogere prevalentie voor Cryptosporidium gevonden bij de runderkalveren dan bij de buffelkalveren. In de groep van de runderkalveren werden er hogere prevalenties terug gevonden bij de gekruiste kalveren dan bij de Sahiwal kalveren, een inheems Pakistaans melkras. Wanneer men kijkt naar de prevalentie van de verschillende species, ziet men dat C. parvum het meeste voorkomt. C. parvum komt vooral voor bij jonge kalveren en wordt beschouwd als een zoönotisch species,. C. bovis en C. andersoni, twee typische runderspecies, komen ook relatief veel voor. Andere species zoals C. muris, C. ryanae, Cryptosporidium xiaoi, C. ubiquitum en Cryptosporidium suis-like treft men minder aan.
9
Voor de kleine herkauwers lopen de resultaten uiteen. In Sri Lanka vond men bij geiten ook een dalende trend in de prevalentie voor Cryptosporidium naarmate de dieren ouder werden (Noordeen et al., 2000). Terwijl men bij schapen in Turkije terug een stijging zag in de prevalentie tussen dieren in de leeftijdsgroep van 8 tot 14 dagen oud en de leeftijdsgroep van 15 tot 21 dagen oud (Sari et al., 2009). Deze studie toont ook een verband aan tussen de prevalentie en de grootte van het bedrijf, namelijk hoe grote het bedrijf, hoe hoger de prevalentie Bij schapen met diarree in Turkije werd een dalende trend gevonden in de prevalentie naarmate de dieren ouder werden (Ozdal et al., 2009). Op het vlak van species zijn in China de schapen het meest besmet met C. ubiquitum. C. andersoni en C. xiaoi komen veel minder frequent voor (Wang et al., 2010).
Tabel 6 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; NG= niet gespeend; G= gespeend; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
10
Tabel 7 Prevalentie van Cryptosporidium bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
Voor de prevalentie van Giardia (tabel 8) werd vooral aandacht besteed aan de runderen (tabel 8). In een studie in Myanmar (Lay et al., 2007) ziet men heel duidelijk het dalen van de prevalentie naarmate de kalveren ouder worden. Dit werd ook vastgesteld in Turkije (Degerli et al., 2005), al heeft men hier met een veel lagere prevalentie te maken. Men ziet wel een merkwaardige stijging in prevalentie bij de dieren tussen de 9 en 15 jaar. Bij een onderzoek in Japan (Itagaki et al., 2005) werd vertrokken van fecesstalen die positief testten voor Giardia duodenalis (in het artikel gebruiken ze de benaming G. intestinalis) en werd het type assemblage onderzocht. Hierbij ziet men dat het in 80% van de stalen ging om assemblage E, het
11
assemblage dat voorkomt bij hoefdieren. Maar in de overige 20% ging het om assemblage A, een zoönotische assemblage. In Vietnam werd hetzelfde vastgesteld (Geurden et al., 2008c). Eén onderzoek in Turkije is gewijd aan lammeren met diarree, waarbij men toch een vrij hoge prevalentie terug vond voor Giardia. Lammeren tussen 2 en 4 weken oud zijn de meest besmette groep (Ozdal et al., 2009).
Tabel 8 Prevalentie van Giardia bij herkauwers in Azië. D= diarree; GD= geen diarree; # D = aantal bemonsterde dieren; # B = aantal bemonsterde bedrijven; P D = prevalentie dieren; P B =prevalentie bedrijven
3
KLINISCH BELANG VOOR DE HERKAUWERS
De dieren die het hoogste risico lopen op besmetting met Cryptosporidium en Giardia zijn de neonatale dieren, aangezien hun immuunsysteem nog niet volledig ontwikkeld is. De species waarmee de dieren besmet zijn is sterk afhankelijk van de leeftijd en de diersoort. Voor Cryptosporidium ziet men dat de ongespeende kalveren vooral besmet zijn met C. parvum, het zoönotische species, en dit meestal op een leeftijd van 1 tot 4 weken, terwijl de gespeende kalveren en oudere runderen voornamelijk besmet zijn met C. bovis en C. andersoni. Het zijn vooral de kalveren die klinische symptomen ontwikkelen. Deze symptomen bestaan voornamelijk uit diarree (varieert van profuus waterig tot licht geel met mucus), anorexie, abdominale pijn en depressie. Ook bij geiten en schapen kan men dezelfde symptomen terugvinden. De intensiteit en de duur (4 dagen tot 2 weken) van de symptomen zijn sterk variabel. Ze zijn meestal het ernstigst bij groepen onderhevig aan stress te wijten aan overbevolking. Dit typisch infectiebeeld kan nog gecompliceerd zijn met andere parasitaire, virale of bacteriële infecties. (Olson et al.; 2004; Thompson et al., 2008) Dit betekent niet dat een besmet kalf onvermijdelijk deze symptomen zal ontwikkelen. Veel hangt af van de omstandigheden (omgeving, management en voeding) waarin de dieren worden gehouden (O’Handley et al., 2007). Aangezien er in de ontwikkelingslanden minder aandacht wordt besteed aan management en hygiëne kan men een hoge morbiditeit verwachten, tot 100% in endemische regio’s.
12
De mortaliteit is echter niet zo hoog (Thompson et al., 2007). Kalveren sterven meestal ten gevolge van dehydratatie en cardiovasculaire collaps. De diarreeperiode gaat gepaard met een enorme uitscheiding van oöcysten. Asymptomatische kalveren scheiden kleinere hoeveelheden oöcysten uit (Olson et al., 2004). Oudere dieren die besmet zijn met Cryptosporidium vertonen meestal geen klinische symptomen, maar kunnen wel intermitterend oöcysten uitscheiden. Eén van de mogelijke species waarmee oudere dieren besmet kunnen zijn is C. andersoni. Deze parasiet nestelt zich in de peptische en pylorische klieren van de lebmaag. Dit zorgt voor een stijging van de lebmaag pH, die op haar beurt leidt tot een verstoring van de eiwitvertering en een inhibitie van de proteolytische functie. Hierdoor kunnen besmette dieren een verminderde gewichtstoename, voederconversie en melkgift gaan vertonen (Olsen et al., 2004). Ook Giardia wordt geassocieerd met diarree bij jonge herkauwers. Deze zijn meestal ouder dan 30 dagen als het alleen Giardia betreft en jonger dan 30 dagen als het om Giardia en Cryptosporidium gaat(Olsen et al., 2004). Diarree is, net zoals bij Cryptosporidium, voornamelijk van belang bij kalveren. Ze raken meestal besmet op een leeftijd van 2 tot 10 weken en vertonen klinische symptomen tussen 3 en 8 weken na de geboorte. De diarree-episode duurt meestal 1 tot 2 weken, maar ze kunnen wel meer dan 30 weken oöcysten blijven uitscheiden (Olson et al., 2004). Hierbij zou een mucoïde diarree indicatief zijn. Diarree kan bij kalveren acuut optreden, maar het probleem is in de meeste gevallen van chronische en intermitterende aard (Geurden et al., 2010). Giardiasis bij schapen- en geitenlammeren gaat eveneens gepaard met een verminderde voederconversie en een gedaald karkasgewicht (Olson et al., 2007). Een infectie met Giardia komt vaak voor in combinatie met andere pathogenen, waardoor het symptomenbeeld heel erg kan variëren van dier tot dier, net zoals bij Cryptosporidium (Thompson et al., 2007).
4
ECONOMISCHE GEVOLGEN
Over de economische gevolgen in de tropen is nog niets specifieks verschenen. Zoals reeds vermeld , kunnen Cryptosporidium en Giardia leiden tot een slechtere voederconversie en een verminderde gewichtstoename, met als gevolg men de dieren langer moet aanhouden voor ze op slachtgewicht zijn en men dus per dier hogere voederkosten zal hebben. Bij melkvee kunnen ze leiden tot een verminderde melkgift en bij kalveren kunnen ze leiden tot een verhoogde sterftepercentage. Dit alles zorg voor economische verliezen in de landbouwsector.
13
5 5.1 5.1.1
ZOÖNOTISCH BELANG Gemeenschappelijke species en genotypes tussen herkauwers en mensen Cryptosporidium
Vroeger werd aangenomen dat C. parvum het meest voorkomende gemeenschappelijke species was tussen mensen en runderen. Dankzij verdere genotypering en subgenotypering, ontdekte men in de late jaren 90 dat C. parvum kon opgesplitst worden in 2 genotypes. C. parvum genotype I komt enkel bij de mens voor terwijl C. parvum genotype II zowel bij dier als mens wordt teruggevonden. Om deze reden werden deze 2 genotypes omgedoopt tot respectievelijk Cryptosporidium hominis en C. parvum senso stricto (Xiao & Fayer, 2008). Aangezien C. hominis enkel bij de mens voorkomt, is hij het reservoir voor deze parasiet en is deze rechtstreeks (direct contact met een besmette persoon) en onrechtstreeks verantwoordelijk voor de besmetting van andere personen. Runderen worden beschouwd als een belangrijk reservoir voor C. parvum, en dan meer specifiek de ongespeende kalveren van een melkveeras (<2m), die bijna allemaal een C. parvum besmetting doormaken (Xiao & Fayer, 2008). Oudere dieren zijn vooral besmet met C. bovis en C. ryanae en vormen dus waarschijnlijk geen besmettingsbron voor de mens (Xiao & Feng, 2008). Daarnaast is ook de mens een mogelijke besmettingsbron voor C. parvum. Er is een groot verschil in het voorkomen van C. hominis en C. parvum bij de mens in ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen. Zo komt C. hominis veel meer voor in ontwikkelingslanden, terwijl C. parvum relatief gezien meer voorkomt in geïndustrialiseerde landen. Dit zorgt voor de hypothese dat zoönotische overdracht van C. parvum voornamelijk voorkomt in geïndustrialiseerde landen, te wijten aan indirecte overdracht van oöcysten via drinkwater (oöcysten zijn deels resistent aan de waterzuiveringssystemen) en voedsel. In de ontwikkelingslanden is er waarschijnlijk meer mens-op-mens overdacht door gebrek aan persoonlijke hygiëne. Ook ziet met dat C. parvum meer voorkomt in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden, waarschijnlijk door meer direct en indirect contact met dieren (Xiao & Feng, 2008). Om nog beter de overdracht van C. parvum te kunnen begrijpen en de besmettingsbron te kunnen achterhalen heeft men deze gaan onderverdeeld in subtype families. Hierbij werd gevonden dat de GP60 (60kDa glycoproteïne) subtype familie IIa, vooral voorkomt bij mensen uit landelijke gebieden van de westerse wereld. Deze IIa subtypes werden ook gevonden bij kalveren uit deze gebieden (Xiao & Fayer, 2008). Wat de ontwikkelingslanden betreft, wordt aangenomen dat het voornamelijk de anthroponotische (overdracht van mens op dier) IIc subtypes zijn die zorgen voor besmetting bij de mens. In Lima, Peru werd enkel dit subtype gevonden bij de mens (Peng et al., 2003). In Malawi en Kenia werd het anthroponotische IIe subtype gevonden (Xiao & Feng, 2008). Schapen daarentegen zijn niet vaak besmet met C. parvum, maar eerder met C. ubiquitum (Xiao & Feng, 2008). C. ubiquitum is de laatste jaren meer op de voorgrond getreden, aangezien het werd aangetroffen bij gedomesticeerde en wilde herkauwers (o.a. schaap en hert) als ook bij de mens. Daarnaast kunnen schapen ook besmet zijn met C. andersoni, C. bovis en C. xiaoi
14
5.1.2
Giardia
De taxonomie van Giardia spp. zorgt vaak voor verwarring. Zo worden de benamingen G. lamblia, G. intestinalis en G. duodenalis door elkaar gebruikt, terwijl ze naar dezelfde parasiet verwijzen (Xiao & Fayer, 2008). Aangezien in de meeste artikels G. duodenalis wordt gebruikt, zal ook hier deze benaming verder gebruikt worden. Tot nu toe zijn er 8 duidelijk gedefinieerde assemblages beschreven van G. duodenalis: Assemblage A-H. Assemblage A en B zijn gemeenschappelijk voor mens en runderen, al werd assemblage B nog maar in een gering aantal studies aangetoond bij runderen. Assemblage A kan ook voorkomen bij honden, katten en dieren in het wild, terwijl assemblage B in mindere mate gevonden wordt bij dieren. Assemblage E werd alleen teruggevonden bij tweehoevige dieren (Xiao & Fayer, 2008). Reeds lang wordt aangenomen dat er waarschijnlijk een zoönotische overdracht is van assemblage A en B, maar er zijn echter nog geen studies uitgevoerd die dat met zekerheid kunnen bevestigen. Assemblage A kan men nog eens onderverdelen in 2 subtypes: AI en AII, die beiden duidelijk een andere gastheervoorkeur hebben. Dieren zijn hoofdzakelijk besmet met subtype AI en mensen met subtype AII (Xiao & Fayer, 2008). Duidelijke geografische verschillen zijn er niet. Toch werd AI in 2 studies in Zuid-Amerika (Lalle et al., 2005; Volotao et al., 2007) teruggevonden bij de mens. Terwijl 2 andere studies in dezelfde landen (Ponce-Macotela et al., 2002; Souza et al., 2007) enkel AII detecteerden bij de mens. Ook in Thailand werd een hogere prevalentie gevonden voor AII dan AI (Tungtrongchitr et al., 2010).
5.2 5.2.1
Besmettingsbronnen/transmissiewegen Cryptosporidium
Er worden verschillende besmettingsbronnen vooropgesteld. Jonge kalveren worden als één van de belangrijkste bronnen gezien. Zij gaan namelijk op heel jonge leeftijd grote hoeveelheden oöcysten uitscheiden, zo kan een geïnfecteerd kalf tussen 6 en 12 dagen oud gemakkelijk tot 3,89 x 1010 oöcysten uitscheiden (Nydam et al., 2001). Het is net deze leeftijdsgroep van kalveren die hoofdzakelijk geïnfecteerd is met C. parvum, het zoönotische species. Mensen kunnen besmet raken via direct contact met uitscheidende kalveren, zoals dierenartsen, studenten diergeneeskunde, boeren, dierenverzorgers, enz. (Hunter et al, 2005). Hieromtrent werd een onderzoek uitgevoerd in Zambia (Siwila et al., 2007) op 20 melkveebedrijven. Hierbij werden stalen genomen van alle kalveren jonger dan 6 weken, evenals van de mensen die deze kalveren verzorgden en hun gezinsleden. 34% van de kalveren werd positief bevonden en 6% van de mensen. Er werd evenwel geen significant hogere prevalentie gevonden bij de verzorgers dan bij hun gezinsleden. Uit genotypering van positieve stalen bleken de kalveren voornamelijk besmet te zijn met C. parvum, gevolgd door C. bovis. Bij de mensen kwam voornamelijk C. hominis voor, C. parvum kwam op de tweede plaats. Wel bleken de boerderijmedewerkers een hogere prevalentie voor C. parvum te vertonen dan hun gezinsleden. Dit zou erop kunnen wijzen dat zij, door hun nauw contact met geïnfecteerde kalveren, een hoger risico lopen om besmet te raken met C. parvum. Ze zouden dan op hun beurt hun gezinsleden kunnen infecteren. Een soortgelijk onderzoek werd gedaan in Irak
15
(Mahdi et al., 2002) waarbij men vergelijkbare resultaten uitkwam. De auteurs concluderen wel dat het verschil klein is tussen de prevalentie bij dierenverzorgers en mensen die geen nauw contact hebben met dieren. Ze wijten dat klein verschil aan het feit dat er maar één fecale staal per onderzochte persoon werd genomen. Bij twee andere onderzoeken in Guinee-Bissau en Bangladesh werden hogere prevalenties gevonden bij dierenverzorgers (Molbak et al., 1994; Rahman et al., 1985). Er is ook een groot verschil in prevalentie gevonden tussen de onderzochte dieren en de onderzochte mensen. Een andere mogelijke besmettingsbron is water, zoals drinkwater, rivierwater waarmee mensen zich wassen of waarmee ze gaan koken. Ook water voor recreatieve doeleinden, zoals zwembaden en zwemvijvers, zijn een mogelijke besmettingsbron. De reden waarom er wel eens oöcysten teruggevonden worden in drinkwater, is dat oöcysten bestand zijn tegen de zuiveringsmaatregelen van water, zoals het chloreren ervan (Chako et al. 2010). Mensen die dus kraantjeswater drinken dat niet gekookt werd lopen risico op infectie. Daarom is het heel belangrijk om in ontwikkelingslanden alleen fleswater te drinken waarvan de dop onbeschadigd is. In tropische landen ontbreekt er ook vaak een degelijk uitgebouwde rioleringssysteem, waardoor menselijke en dierlijke feces in de rivieren terecht komen, zodat de mensen en dieren die zich verder stroomafwaarts bevinden in contact kunnen komen met het besmette water. In Thailand werd hieromtrent een interessante studie gedaan (Diallo et al, 2008). Hierbij werden langs een netwerk van kanalen op verschillende plaatsen waterstalen genomen. De dorpen, slachthuizen en boerderijen aan de oevers van deze waterlopen werden ook in kaart gebracht. Ze vonden C. hominis vooral terug in het kanaal waarlangs de meeste woongebieden waren gelegen. Op een stukje van datzelfde kanaal werd hoofdzakelijk C. parvum teruggevonden. Dit wijten ze aan het slachthuis en de talrijke boerderijen die er wat verder stroomopwaarts gelegen zijn. Soortgelijke onderzoeken werden uitgevoerd in Tanzania (Kusiluka et al., 2005) en Maleisië (Farizawati et al. 2005). Uit dit laatste onderzoek kon men geconcluderen dat runderboerderijen zeer waarschijnlijk bijdragen tot de contaminatie van de nabijgelegen rivier. Uit Lim et al. (1999) bleek echter dat C. parvum niet zo lang kan overleven in tropische gebieden, zo’n 30 dagen in een rivier en 56 dagen in de aarde. Als laatste wordt ook besmetting via gecontamineerd voedsel naar voor geschoven. Aangezien oöcysten alleen in de darm voorkomen, en niet in spierweefsel, vormt vlees geen risico, tenzij het karkas fecaal gecontamineerd is, of er fecale contaminatie is opgetreden tijdens het verdere verwerkingsproces van het vlees (Chako et al., 2010). Ook groenten en fruit kunnen verontreinigd zijn met feces of kunnen gewassen/geïrrigeerd zijn met gecontamineerd water. Schelpdieren worden ook als een mogelijke besmettingsbron beschouwd. Zij hebben namelijk de eigenschap om pathogenen te gaan accumuleren die ze uit gecontamineerd water filteren. Ook rauwe melk en rauwe melkproducten kunnen een mogelijke bron zijn, aangezien fecale verontreiniging van melk niet zelden voorkomt (Chako et al., 2010).
16
Het belang van zoönotische Cryptosporidium besmettingen in ontwikkelingslanden wordt sterk in vraag gesteld en blijkt veel minder van belang te zijn dan in ontwikkelde landen. Verschillende studies in ontwikkelingslanden hebben aangetoond dat C. hominis in 70% tot 90% van de gevallen de oorzaak in van humane cryptosporidiose (Xiao & Fayer, 2008).
5.2.2
Giardia
Hier geldt ongeveer hetzelfde als voor Cryptosporidium. Bij het onderzoek in Thailand (Diallo et al., 2008) werd er in de waterstalen ook naar G. duodenalis (G. lamblia genoemd in het artikel) gezocht. Hierbij werd een algemene predominantie van assemblage A gevonden. De hoogste percentages werden in hetzelfde kanaal gevonden als voor Cryptosporidium. In Tanzania (Kusiluka et al., 2005) werd G. duodenalis terug gevonden in waterstalen, afkomstig van boorputten en charco dammen (grote drinkwatervoorzieningen voor dieren, oa. gebouwd door Vredeseilanden om de levensomstandigheden van de Masaï en hun kuddes te verbeteren). In dit onderzoek werden er ook fecale stalen genomen van runderen en mensen. Al de mensen die positief waren voor G. duodenalis kwamen uit gezinnen die runderen hadden. De auteurs concludeerden dat de aanwezigheid van G. duodenalis in zowel water, runderen als mensen indicatief was voor een kruisoverdracht tussen deze drie. Bij een onderzoek in Maleisië (Mahdy et al., 2008) werd gevonden dat het drinken van leidingwater een significant risico inhield voor het besmet worden met G. duodenalis. Het eten van rauwe groenten zorgde eveneens voor een verhoogd risico, te wijten aan het onvoldoende wassen van de groenten voor consumptie of het eten van de groenten met verontreinigde handen.
6 6.1
DIAGNOSETECHNIEKEN Op fecesstalen
Fecesstalen worden ofwel direct in het rectum genomen of onmiddellijk na defecatie. De dieren kunnen aangezet worden tot defecatie door hen op te jagen. Er worden één of verschillende stalen genomen over een bepaalde periode om een intermitterende uitscheiding op te vangen. De stalen kunnen voor ze onderzocht worden, geconcentreerd worden aan de hand van sedimentatieflotatie door middel van een suikeroplossing (Sheater’s oplossing) ,een formol-ether oplossing, een formalineethylacetaat oplossing of een zink-sulfaat oplossing. Deze laatste wordt voornamelijk gebruikt voor Giardia (Taylor et al., 1998). Daarna zijn er verschillende methodes om de stalen te onderzoeken. Men kan de stalen onder de microscoop bekijken, met of zonder kleuring van het te onderzoeken materiaal. Zonder kleuring is het wel bijzonder moeilijk om Cryptosporidium en Giardia te onderkennen en om de oöcysten en cysten te onderscheiden van ander debris (Taylor et al., 1998). Daarom kunnen verschillende kleuringen aangewend worden. Voor de diagnose van Cryptosporidium wordt vooral gebruik gemaakt van acid-fast kleuringen. De meest gebruikte is de gemodificieerde Ziehl-Neelsen kleuring (fig. 4), die voor het eerst werd
17
beschreven door Henriksen en Pohlenz (1981). Andere
gebruikte
kleuringen
zijn
de
Giemsa
kleuring, de methenamine zilver kleuring, de PAS (period acid shift) kleuring, enz. (Taylor et al., 1998). Er kunnen ook fluorescente kleuringen aangewend worden (auramine O kleuring, auramine-rhodamine
oöcyste
kleuring) die een hogere sensitiviteit hebben en ook sneller afgelezen kunnen worden (Huang et al., 2006).
Figuur 4 Oöcyste op een Ziehl-Neelsen kleuring
Voor microscopisch onderzoek naar Giardia cysten kunnen de feces gekleurd worden met Lugol’s iodine mengsel. Er kunnen ook fluorogenische kleuringen aangewend worden. Hierbij wordt fluoresceïne diacetaat opgenomen door de levensvatbare cystes en propidium iodide door de nietlevensvatbare cystes. Een andere mogelijke kleuring wordt bekomen na bewaring van het staal in 10% gebufferde formaline of polyvinyl alcohol en daarna het toepassen van een trichrome kleuring of een ijzer-hematoxyline kleuring (Taylor et al., 1998). Een nadeel van microscopisch onderzoek is de hoge detectielimiet: ≥ 500 000 oöcysten per gram feces (Taylor et al., 1998), wat een hoog aantal vals negatieve resultaten met zich mee brengt en dus een lage sensitiviteit. Geurden et al (2004) vonden een sensitiviteit van 56% en een specificiteit van 87% voor de microscopische diagnose van G. duodenalis bij melkveekalveren. Voor Cryptosporidium is de sensitiviteit 78% en de specificiteit 79% (Geurden et al, 2006a). Een ander nadeel is dat de microscopist over heel wat ervaring moet beschikken voor deze diagnosetechniek (Huang et al., 2006). Immunologische
tests
worden
ook
heel
vaak
aangewend.
De
meest
gekende
zijn
de
immunofluorescentie-antistoftest (IFA), die met een fluorescentiemicroscoop moet worden afgelezen, en de enzyme-linked immunosorbent assays (ELISA), die op wellplaten wordt uitgevoerd. Bij deze tests
wordt
er
gebruikt
gemaakt
van
gelabelde antistoffen die binden op een specifiek antigen, zoals antigenen op de (oö)cystenwand of op sporozoïeten. Dit kan direct of indirect. Bij de directe methode bindt de gelabelde antistof rechtstreeks op het antigen. Bij de indirecte methode bindt eerst een niet-gelabelde antistof op het specifieke antigen. Deze antistof fungeert op zijn beurt dan als antigen voor de gelabelde antistof (fig.
5).
De
gelabelde
antistoffen
zijn
chemisch gekoppeld aan een fluorescerende Figuur 5 indirecte ELISA
stof (IFA) of een enzyme (vb. peroxidase) die
18
een kleurstof doet ontstaan (ELISA). Zowel Cryptosporidium als Giardia kunnen via deze twee technieken gediagnosticeerd worden. De voordelen van deze twee technieken zijn dat ze een hoge sensitiviteit en excellente specificiteit hebben. Voor de detectie van Cryptosporidium haalt IFA een sensitiviteit van 97,4% en een specificiteit van 94,8%. ELISA haalt een sensitiviteit van 93,6 % tot 95,4 en een specificiteit van 92,7% tot 95,9% (Geurden et al., 2008a) Voor Giardia haalt IFA sensitiviteit van 88% en een specificiteit van 94% (Geurden et al., 2010a) terwijl ELISA een sensitiviteit haalt van 77% en een specificiteit van 90% (Geurden et al. 2004). Er is ook veel minder ervaring vereist voor het uitvoeren van deze tests (Huang et al., 2006). De immunochromatografische testen, beter bekend als dip-sticks, werken volgens hetzelfde principe. De voordelen van deze tests zijn een snel resultaat, namelijk binnen enkele minuten, een uitmuntende specificiteit, 92% tot 93% volgens Geurden et al. (2010a), en ze kunnen gemakkelijk op het terrein gebruikt worden. Het grote nadeel is dat ze een lagere sensitiviteit hebben dan IFA en ELISA, namelijk 26% tot 28% (Geurden et al., 2010a) Daarnaast zijn er ook nog de genetische tests. Voor de detectie en genotypering van Cryptosporidium en Giardia wordt gebruik gemaakt van PCR-gebaseerde technieken. Eerst wordt het DNA geëxtraheerd, eventueel na het aanrijken van de (oö)cysten uit de feces om de mogelijke PCR inhibitoren te verwijderen. Dan kunnen specifieke DNA stukken vermeerderd worden met een (realtime) PCR, waarbij verschillende genen van Cryptosporidium en Giardia kunnen geamplificeerd worden. Voor genotypering van de positieve stalen kan gebruik gemaakt worden van RFLP, waarbij er secundaire PCR producten worden bekomen door restrictie enzymes toe te voegen aan het proces Het gebruiken van species of assemblage specifieke primers is een andere mogelijkheid (Geurden et al. 2008b). Daarnaast kan men het geamplificeerde PCR product gaan sequeneren. De patronen van baseparen, die bekomen worden na elektroforese van de PCR producten (Fig 7), kunnen dan vergeleken worden met die van databanken die via het internet ter beschikking worden gesteld. Zo kan men achterhalen om welk genotype het precies gaat. Het voordeel van deze technieken is dat ze heel sensitief en specifiek zijn en een lage detectielimiet hebben. De nadelen zijn dat het relatief dure technieken zijn, dat er heel wat apparatuur voor nodig is en dat het langer duurt voor men een resultaat bekomt (Taylor et al., 1998).
Figuur 6 Patronen van baseparen bekomen na elektroforese van PCR producten
19
6.2
Op serumstalen
Bij de diagnose op serumstalen gaat men op zoek naar antistoffen tegen Cryptosporidium en Giardia die in het bloed circuleren. Dit kan o.a via IFA, ELISA en Western blotting (Quílez et al., 1996). Serologie laat toe om contact met Cryptosporidium na te gaan en daarom zouden de prevalenties gevonden met serologie hoger zijn dan deze gevonden met coprologisch onderzoek. Dit werd onderzocht door Quílez et al. (1996), waarbij ze hebben vastgesteld dat er maar een geringe correlatie is tussen het uitscheiden van C. parvum oöcysten en de humorale immuunrespons van specifieke IgG’s tegen C. parvum. Ze vonden bij runderen voor de IFA op serumstalen een specificiteit van 86,1%, wat wijst op weinig vals-positieve resultaten. Daarentegen vonden ze vooral bij de zoogkalveren een veel lagere sensitiviteit (10,3%), wat op een hoog aantal vals-negatieve resultaten wijst. Dit zou te wijten zijn aan de latente periode die nodig is om een activatie te krijgen van de humorale respons. Deze diagnosetechniek wordt door de auteurs eerder aangeraden voor het opsporen van voorbije infecties en niet om besmette dieren op te sporen. In de tropische gebieden waarvan de studies werden opgenomen in prevalentietabellen, wordt vooral gebruik gemaakt van de microscopische diagnose aan de hand van een acid-fast kleuring, meer bepaald de gemodificeerde Ziehl-Neelsen kleuring en de Kinyoun kleuring. Sommige studies controleerden de stalen die positief werden bevonden opnieuw aan de hand van een immunologische diagnosetechniek (Banda et al., 2003; Mtambo et al., 1997; Khan et al., 2010; Lay, 2007). In de Aziatische landen is er een groter gebruik van genetische tests en moleculair karakterisering, met Japan en China als koplopers, gevolgd door India en Iran. Serologische diagnose wordt maar zelden gebruikt (Vergara-Castiblance et al., 2001; Inpankaew et al., 2009)
7
GEBRUIKTE BEHANDELINGEN IN DE TROPEN
Er is nog niets verschenen over de specifiek gebruikte behandelingen in de tropen. In de algemene literatuur omtrent de behandeling van Cryptosporidium en Giardia vinden we 3 grote luiken: de chemotherapeutische aanpak, de maatregelen die moeten getroffen worden ter ondersteuning van de chemotherapeutische behandeling en vaccinatie.
7.1
Cryptosporidium
Voor de medicamenteuze behandeling van Cryptosporidium bij kalveren kan men gebruik maken van halofuginone lactaat, die een cryptosporidiostatisch effect uitoefent op de sporozoïten en merozoïten. Het zou de ernst en de incidentie van diarree doen afnemen. Daarnaast zou het de oöcystenuitscheiding doen afnemen met 50% en de piek-uitscheiding met een week uitstellen (Naciri et al., 1993). Paromomycine is een ander geneesmiddel die aangewend kan worden. Het doet eveneens de ernst en de incidentie van diarree dalen en vermindert de uitscheiding van oöcysten (Grinberg et al., 2002).
20
Op vlak van vaccinatie zijn ‘subunit’ vaccins ontwikkeld en werden deze reeds getest op kalveren. Na vaccinatie bleek de oöcystenuitscheiding onveranderd, maar de klinische symptomen verminderden (Jenkins, 2001).
7.2
Giardia
De meest geschikte geneesmiddelen voor de behandeling van Giardia in de diergeneeskunde zijn benzimidazoles (fenbendazole, albendazole), breedspectrum anthelminthica, en paromomycine, een breedspectrum aminoglycoside. Benzimidazoles verhinderen de kolonisatie van de darm door ervoor te zorgen dat de trofozoiëten zich niet aan de darmmucosa kunnen hechten (Geurden et al., 2010b). Paromomycine zorgt, net zoals bij Cryptosporidium, voor een reductie van de cystenexcretie, tot 98% op dag 13 van de behandeling (Geurden et al., 2006a). Daarnaast is het ook belangrijk dat de omgeving waarin de dieren gehuisvest zijn grondig aangepakt wordt, anders herbesmetten de dieren zich zodra de geneesmiddelen zijn uitgewerkt. Men moet ervoor zorgen dat de stallen grondig gereinigd en ontsmet worden vooraleer men er de behandelde dieren terug plaatst, zodat het risico op herinfectie beperkt wordt. (Geurden et al., 2006d) Aangezien medicamenteuze behandeling maar een tijdelijk effect heeft, zou vaccinatie wel een oplossing kunnen bieden. Hierbij moet men wel enkele zaken in gedachten houden. De proteïnes die gebruikt worden kunnen worden voor het maken van vaccins zijn gemeenschappelijk voor alle assemblages of juist eigen aan een bepaald assemblage (Steuart et al., 2008). Men moet dus zeker zijn dat het vaccin een antigen bevat dat tegen alle assemblages beschermt die bij herkauwers voorkomen of dat men verschillende antigenen combineert. Daarnaast moet men zorgen dat jonge dieren vroeg genoeg beschermd zijn tegen Giardia. Aangezien er klinische symptomen kunnen optreden vanaf 2 weken na de geboorte, kan men niet vroeg genoeg vaccineren, doordat er interferentie optreedt met de maternale immuniteit. Daarom zouden de koeien enige tijd voor de partus gevaccineerd moeten worden, zodat ze de antistoffen kunnen doorgeven met de biest. Het is echter nog de vraag of deze passieve immuniteit voldoende bescherming biedt tegen Giardia (O’handley et al., 2003)
21
BESPREKING In de literatuurstudie komt duidelijk naar dat er tot nu toe veel meer geweten is over Cryptosporidium dan over Giardia, dit zowel in de geïndustrialiseerde landen als in de ontwikkelingslanden. Over heel wat ontwikkelingslanden bestaan er nog geen gegevens. Verder onderzoek is dus noodzakelijk. Dit is vooral van belang in het kader van zoönotische ziektes, zoals vermeld in de inleiding. Men moet nog dieper gaan graven in de genetische karakteristieken van deze protozoa zodat men een zo volledig mogelijk beeld krijgt over de epidemiologie van deze parasieten en over hun overdraagbaarheid naar verschillende gastheren. Er zou evenees moeten gestreefd worden naar een gestandaardiseerde diagnosetechniek, zodat de resultaten beter met elkaar vergeleken kunnen worden. Daarnaast is er nog ruimte voor onderzoek naar de economische gevolgen van deze ziektes bij nutsdieren in de tropen. Kleine veranderingen in de huisvesting zouden al een daling kunnen geven van het aantal besmette dieren. Het is natuurlijk zeer de vraag of die een significante stijging zouden geven van de inkomsten voor de boeren. Niet alleen onderzoek is van belang, maar ook het informeren en sensibiliseren van mensen over de impact van deze parasieten en ze duidelijk maken dat hygiëne hierbij een cruciale rol speelt. Als de mensen inzien dat ze met kleine gewoonteaanpassingen, zoals frequenter de handen wassen, een groot verschil kunnen maken, zullen ze hopelijk meer gemotiveerd zijn om dit ook werkelijk te doen.
22
LITERATUURLIJST 1.
Abebe R., Wossene A., Kumse B. (2008). An epidemiological study of Cryptosporidium infection in dairy calves on selected dairy farms of central Ethiopia. Revue de Médecine Vétérinaire 159, 107-111
2.
Adesiyun A.A., Kaminjolo J.S. (1994). Prevalence and epidemiology of selected enteric infections of livestock in Trinidad, Preventive Veterinary Medicine 19, 151-165
3.
Adesiyun A.A., Kaminjolo J.S., Ngeleka M., Mutani A., Borde G., Harewood W., Harper W. (2001). A longitudinal study on enteropathogenic infections of livestock in Trinidad, Revista da Sociedade Brasileira de Medicina Tropical 34, 29-35
4.
Alber G., Breves G., Deegen E., Doll K., Fehlhaber K., Moennig V., Pohlenz J., Salomon F.V., Schnieder T., Strober M., Waldmann K.H (2005). Cryptosporidien-Infektionen bei neugeborenen Kälbern aus der Umgebung van Ankara: klinische und hämatologische Untersuchungen sowie Ergebnisse der Behandlung mit Lasalocid-Na. Deutsche Tierärtliche Wochenschrift 112, 201-240
5.
Alfonso-Fresán M.U., García-Álvarez A., Salazar-García F., Vázquez-Chagoyán J.C., Pescador-Salas N., Saltijeral-Oaxaca J. (2005). Prevalence of Cryptosporidium spp. in asymptomatic sheep in family flocks from Mexico State, Journal of Veterinary Medicine B 52, 482-483
6.
Alfonso-Fresán M.U., Vázquez-Chagoyán J.C., Velázquez-Ordoñez V., Pescador-Salas N., Saltijeral-Oaxaca J. (2009). Sheep management and cryptosporidiosis in central Mexico, Tropical Animal. Health and Production 41, 431-436
7.
Amer S., Honma H., Ikarashi M., Oishi R., Endo M., Otawa K., Nakai Y (2009). The first detection of Cryptosporidium deer-like genotype in cattle in Japan. Parasitology Research 104, 745-752
8.
Arslan M.O., Gicik Y, Erdogan H.M., Sari B. (2001). Prevalence of Cryptosporidium spp. Oocysts in Diarrhoeic Calves in Kars Province, Turkey. Turkish Journal of Veterinary and Animal Sciences 25, 161-164
9.
Ayana D., Tilahun G., Wossene A. (2009). Study on Eimeria and Cryptosporidium infections in sheep and goats at ELFORA export abattoir, Debre-zeit, Ethiopia. Turkish Journal of Veterinary and Animal Sciences 33, 367-371
10.
Ayinmode
A.B.,
Olakunle
F.B.,
Xiao
L.
(2010).
Molecular
characterization
of
Cryptosporidium spp. in native calves in Nigeria, Parasitology Research 107, 1019-1021 11.
Azami M. (2007) Prevalence of Cryptosporidium Infection in Cattle in Isfahan, Iran. Journal Of Eukaryotic Microbiology 54, 100-102
12.
Banda Z., Grimason A.M., Nichols R., Smith H.V. (2003). Prevalence of Cryptosporidium infection in animals in Chikwawa District of Malawi, Transactions of the Royal Society of Tropical Medicine and Hygiene 97, 622-624
13.
Banda Z., Nichols R.A.B., Grimason A.M., Smith H.V. (2009). Cryptosporidium infection in non-human hosts in Malawi, Onderstepoort Journal of Veterinary Research 76, 363-375
14.
Bomfim T.C.B., Huber F., Gomes R.S., Alves L.L. (2005). Natural infection bij Giardia sp. and Cryptosporidium sp. In dairy goats, associated with possible risk factors of the studied properties. Veterinary Parasitology 134, 9-13
23
15.
Chako C.Z., Tyler J.W., Schultz L.G., Chiguma L., Beerntsen B.T. (2010). Cryptosporidiosis in People: It’s Not Just About the Cows. Journal of Veterinary Internal Medicine 24, 37-43
16.
Cherie Millar B., Finn M., Xiao L., Lowery C.J., Dooley J.S.G., Moore J.E. (2002). Cryptosporidium in foodstuffs: an emerging aetiological route of human foodborne illness. Trends in Food Science & Technology 13, 168-187
17.
Claerebout E., Vercruysse J. (2002). Algemene Parasitologie, Deel 1 – Protozoa. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent. p 14 + p23
18.
de Graaf D.C., Vanopdenbosch E., Ortega-Mora L.M., Abbassi H., Peeters J.E. (1999). A review of the importance of cryptosporidiosis in farm animals. International Journal for Parasitology 29, 1269-1287
19.
Degerli S., Celiksoz A., Kalkan K., Ozcelik S. (2005). Prevalence of Cryptosporidium spp. and Giardia spp. in Cows and Calves in Sivas. Turkish Journal of Veterinary and Animal Sciences 29, 995-999
20.
Del Coco V.F., Córdoba M.A., Basualdo J.A. (2008). Cryptosporidium infection in calves from a rural area of Buenos Aires. Veterinary Parasitology 158, 31-35
21.
Diallo M.B.C, Anceno A.J., Tawatsupa B., Houpt E.R., Wangsuphachart V., Shipin O.V. (2008). Infection risk assessment of diarrhea-related pathogens in a tropical network. Science of the Total Environment 407, 223-232
22.
Díaz de Ramírez A., Ramírez-Iglesia L.N., Godoy de Plaza R.M., Román R. (2002). Excreción de ooquistes de Cryptosporidium spp. durante el postparto,en vacas mestizas de doble propósito, Revista Científica 12, 614-616
23.
El-Khodery S.A., Osman S.A.(2007). Cryptosporidiosis in buffalo calves (Bubalus bubalis): prevalence and potential risk factors. Tropical Animal Health and Production 40,419–426
24.
Emre Z., Alabay B.M., Fidanci H., Duzgun A., Cerci H. (1998). Prevalence of Cryptosporidium spp. infection and its relation to other enteric pathogens (Escherichia coli K99 and rotavirus) in cattle in Ankara, Turkey. Turkish Journal of Veterinary and Animal Sciences 22, 453-457
25.
Farizawati, S., Lim, Y.A.L., Ahmad, R.A., Fatimah, C.T.N.I., Siti-Nor, Y. (2005). Contribution of cattle farms towards river contamination with Giardia cysts and Cryptosporidium oocysts in Sungai Langat Basin. Tropical Biomedicine 22, 89-98
26.
Fayer R., Santin M., Macarisin D. (2010). Cryptosporidium ubiquitum n. sp. in animals and humans, Veterinary Parasitology 172, 23-32
27.
Garcia M.D., Cruz-Vazquez C., Quezada T., Silva E., Valdivia A., Vazquez S., Ramos M. (2009). Cryptosporidiosis in Dairy Calves from Aguascalientes, Mexico: Risk Infection in Relation with the Season and Months of Sampeling, Journal of Animal and Veterinary Advances 8, 1579-1583
28.
Geurden T., Claerebout E., Vercruysse J., Berkvens D. (2004). Estimation of diagnostic test characteristics and prevalence of Giardia duodenalis in dairy calves in Belgium using a Bayesian approach. International Journal for Parasitology 34, 1121-1127
29.
Geurden T., Berkvens D., Geldhof P., Vercruysse J., Claerebout E. (2006a). A Bayesian approach for the evaluation of six diagnostic assays and the estimation of Cryptosporidium prevalence in dairy calves. Veterinary Research 37, 671-682
24
30.
Geurden T., Claerebout E., Dursin L., Deflandre A., Bemay F., Kaltsatos V., Vercruysse J. (2006b). The efficacy of an oral treatment with paromomycin against an experimental infection with Giardia in calves. Veterinary Parasitologie 135, 241-247
31.
Geurden T., Goma F.Y., Siwila J., Phiri I.G.K., Mwanza A.M., Gabriel S., Claerebout E., Vercruysse J. (2006c). Prevalence and genotyping of Cryptosporidium in three cattle husbandry systems in Zambia, Veterinary Parasitology 138, 217-222
32.
Geurden T., Vercruysse J., Claerebout E. (2006d). Field testing of a fenbendazole treatment combined with hygienic and management measures against a natural Giardia infection in calves. Veterinary Parasitology 142, 367–371
33.
Geurden T., Claerebout E., Vercruysse J., Berkvens D. (2008a). A Bayesian evaluation of four immunological assays for the diagnosis of clinical cryptosporidiosis in calves. Veterinary Journal 176, 400-402
34.
Geurden T., Geldhof P., Levecke P., Martens C., Berkvens D., Casaert S., Vercruysse J., Claerebout E. (2008b). Mixed Giardia duodenalis assemblage A and E infections in calves. International Journal for Parasitology 38, 259–264
35.
Geurden T., Somers S., Thanh N.T.G., Vien L.V., Nga V.T., Giang H.H., Dorny P., Giao H.K., Vercruysse J. (2008c). Parasitic infections in dairy cattle around Hanoi, northern Vietnam. Veterinary Parasitology 153, 384-388
36.
Geurden T., Levecke B., Pohle H., De Wilde N., Vercruysse J., Claerebout E. (2010a). A Bayesian evaluation of two dip-stick assays for the on-site diagnosis of infection in calves suspected of clinical giardiasis. Veterinary Parasitology 172, 337-340
37.
Geurden T, Vercruysse J., Claerebout E. (2010b). Is Giardia a significant pathogen in production animals? Experimental Parasitology 124, 98–106
38.
Ghalehbin B.M., Arzanlou M., Fallah E., Kazemi A.H., Asgharzadeh M. (2008). Molecular Identification of Cryptosporidium sp. in the Cattle Stool Samples in Ardabil City, Northwester Iran. Journal of Animal and Veterinary Advances 7, 246-250
39.
Goma F.Y., Geurden T., Siwila J., Phiri I.G.K., Gabriel S;, Claerebout E., Vercruysse J. (2007). The prevalence and molecular characterisation of Cryptosporidium spp. in small ruminants in Zambia, Small Ruminant Research 72, 77-80
40.
Goz Y., Altug N., Yuksek N., Ozkan C. (2006). Parasites detected in neonatal and young calves with diarrhoea. Bulletin of the Veterinary Institute in Pulawy 50, 345-348
41.
Grinberg A., Markovics A., Galindez J., Lopez-Villalobos N., Kosak A., Tranquillo V.M. (2002). Controlling the onset of natural cryptosporidiosis in calves with paromomycin sulfate. Veterinary Record 151, 606-608
42.
Guimarães A.M., Guedes E., Carvalho R.A. (2001). Ocorrência de Giardia spp. em bezerros leiteiros no Brasil, Arquivo brasileiro de medicina veterinária e zootecnia 53, 652-653
43.
Halim N.A., Plutzer J., Bakheit M.A., Karanis P. (2008). First report of Cryptosporidium deerlike genotype in Malaysian cattle. Veterinary Parasitology 152, 325-329
44.
Henriksen S.A., Pohlenz J.F.L. (1981). Staining of cryptosporidia by a modified ZiehlNeelsen technique, Acta Veterinaria Scandinavica 22, 594-596
45.
Huang D.B., Clinton White A. (2006). An Updated Review on Cryptosporidium and Giardia. Gastroenterology Clinics of North America 35, 291-314
25
46.
Hunter P.R., Thompson R.C.A (2005). The zoonotic transmission of Giardia and Cryptosporidium, International Journal for Parasitology 35, 1181-1190
47.
Inpankaew T., Jittapalapong S., Phasuk J., Pinyopanuwut N., Chimnoi W., Kengradomkit C., Sunanta C., Zhang G., Aboge G.O., Nishikawa Y., Igarashi I., Xuan X (2009). Seroprevalence of Cryptosporidium parvum infection of dairy cows in three northern provinces of Thailand determined by enzyme-linked immunosorbent assay using recombinant antigen CpP23. Onderstepoort Journal of Veterinary Research 76, 161-165
48.
Itagaki T., Kinoshita S., Aoki M., Itoh N., Saeki H., Sato N., Uetsuki J., Izumiyama S., Yagita K., Endo T. (2005). Genotyping of Giardia intestinalis from domestic and wild animals in Japan using glutamate dehydrogenase gene sequencing. Veterinary Parasitology 133, 283287
49.
Jenkins M.C. (2001). Advances and prospects for subunit vaccines against protozoa of veterinary importance. Veterinary Parasitology 101, 291-310
50.
Jittapalapong S., Pinyopanuwat N., Chimnoi W., Siripanth C., Stich R.W. (2006). Prevalence of Cryptosporidium among Dairy Cows in Thailand. Annals of the New York Academy of Sciences 1081, 328-335
51.
Johnson E.H., Muirhead D.E., Windsor J.J., King G.J., Al-Busaidy R., Cornelius R. (1999). Atypical outbreak of caprine cryptosporidiosis in the Sultanate of Osman. Veterinary Record 145, 521-524
52.
Johnston A.R., Gillespie T.R., Rwego I.B., Tranby McLachlan T.L., Kent A.D., Goldberg T.L. (2010). Molecular Epidemiology of Cross-Species Giardia duodenalis Transmission in Western Uganda, PLOS Neglected Tropical Diseases 4
53.
Kaminjolo J.S., Adesiyun A.A., Loregnard R., Kitson-Piggott W. (1993). Prevalence of Cryptosporidium oocysts in livestock in Trinidad and Tobago, Veterinary Parasitology 45, 209-213
54.
Karanis P., Eiji T., Palomino L., Boonrod K., Plutzer J., Ongerth J., Igarashi I. (2010). First description of Cryptosporidium bovis in Japan and diagnosis and genotyping of Cryptosporidium spp. in diarrheic pre-weaned calves in Hokkaido. Veterinary Parasitology 169, 387-390
55.
Keshavarz A., Haghighi A., Athari A., Kazemi B., Abadi A., Mojarad E.N. (2009). Prevalence and molecular characterization of bovine Cryptosporidium in Qazvin province, Iran. Veterinary Parasitology 160, 316-318
56.
Khan S.M., Debnath C., Pramanik A.K., Xiao L., Nozaki T., Ganguly S. (2010). Molecular characterization and assessment of zoonotic transmission of Cryptosporidium from dairy cattle in West Bengal, India. Veterinary Parasitology 171, 41-47
57.
Khelef D., Saïb M.Z., Akam A., Kaidi R., Chirila V., Cozma V., Adjou K.T. (2007). Épidemiologie de la cryptosporidiose chez les bovins en Algérie. Revue de Médecine Vétérinaire 158, 260-264
58.
Koyama Y., Satoh M., Maekawa K., Hikosaka K., Nakai Y. (2005). Isolation of Cryptosporidium andersoni Kawatabi type in a slaughterhouse in the northern island of Japan. Veterinary Parasitology 130, 323-326
59.
Kusiluka L.J.M., Karimuribo E.D., Mdegela R.H., Luoga E.J., Munishi P.K.T., Mlozi M.R.S., Kambarage D.M. (2005). Prevalence and impact of water-borne zoonotic pathogens in
26
water, cattle and humans in selected villages in Dodoma Rural and Bagamoyo districts, Tanzania, Physics and Chemistry of the Earth 30, 818-825 60.
Lalle M., Pozio E., Capelli G., Bruschi F., Crotti D., Caccio, S.M. (2005). Genetic heterogeneity at the beta-giardin locus among humanand animal isolates of Giardia duodenalis and identification of potentially zoonotic subgenotypes. International Journal of Parasitology 35, 207–213
61.
Lay K.K. (2007). Prevalence of Cryptosporidium, Giardia and other gastrointestinal parasites in dairy calves in Mandalay, Myanmar. Thesis for the degree of Master of Veterinary Public Health, Chiang Mai University and Freie Universität Berlin
62.
Lim Y.A.L., Ahmad R.A., Osman A., Zulkeflie A. (1999). Survival of Cryptosporidium parvum oocysts in river and soil environments. Tropical Biomedicine 16, 7-15
63.
Liu A., Wang R., Li Y., Zhang L., Shu J., Zhang W., Feng Y., Xiao L., Linh H. (2009). Prevalence and distribution of Cryptosporidium spp. dairy cattle in Heilongjiang Province, China. Parasitology Research 105, 797-802
64.
Mahdi N.K., Ali N.H. (2002). Cryptosporidiosis among animal handlers and their livestock in Basrah, Iraq. East African Medical Journal 79, 550-553
65.
Mahdy A.K.M., Lim Y.A.L., Surin J., Wan K.L., Al-Mekhlafi M.S.H. (2008). Risk factors for endemic giardiasis: highlighting the possible association of contaminated water and food. Transactions of the Royal Society of Tropical Medicine and Hygiene 102, 465-470
66.
Mak J.W. (2004). Important zoonotic intestinal protozoan parasites in Asia. Tropical Biomedicine 21, 32-50
67.
Mallinath R.H.K., Chikkachowdappa P.G., Javare Gowda A.K., D’Souza P.E. (2009). Studies on the prevalence of cryptosporidiosis in bovines in organized dairy farms in and around Bangalore, South India. Veterinarski Arhiv 79, 461-470
68.
Matsubayashi M., Nagano S., Kita T., Narushima T., Kimata I., Iseki M., Hajiri T., Tani H., Sasai K., Baba E (2008). Genetical survey of novel type of Cryptosporidium andersoni in cattle in Japan. Veterinary Parasitology 158, 44-50
69.
Molbk K., Aaby P., Hojlyng N., Dasilva A.P.J. (1994). Risk factors for Cryptosporidium diarrhea in early childhood: a case-control study from Guinea-Bissau, West-Afrika. American Journal of Epidemiology 193, 734-739
70.
Mtambo M.M.A., Sebatwale J.B., Kambarage D.M., Muhairwa A.P., Maeda G.E., Kusiluka L.J.M., Kazwala R.R. (1997). Prevalence of Cryptosporidium spp. oocysts in cattle and wildlife in Morogoro region, Tanzania, Preventive Veterinary Medicine 31, 185-190
71.
Naciri M., Mancassolar R., Yvore P., Peeters J.E. (1993) The effect of halofuginone lactate on experimental Cryptosporidium parvum infections in calves. Veterinary Parasitology 45, 199-207
72.
Nasir A., Avais M., Khan M.S., Ahmad N. (2009). Prevalence of Cryptosporidium parvum Infection in Lahore (Pakistan) and its Association with Diarrhea in Dairy Calves. International Journal of Agriculture and Biology 11, 221-224
73.
Nguyen S.T., Nguyen D.T., Le D.Q., Le Hua L.N., Nguyen T.V., Honma H., Nakai Y. (2007). Prevalence and first genetic identification of Cryptosporidium spp. in cattle in central Viet Nam. Veterinary Parasitology 150, 357-361
27
74.
Nizeyi J.B., Cranfield M.R., Graczyk T.K. (2002). Cattle near the Bwindi Impenetrable National Park, Uganda as a reservoir of Cryptosporidium parvum and Giardia duodenalis for a local community and free-ranging gorillas, Parasitology Research 88, 380-385
75.
Noordeen F., Rajapakse R.P.V.J., Faizal A.C.M., Horadagoda N.U., Arulkanthan A. (2000). Prevalence of Cryptosporidium infection in goats in selected locations in three agroclimatic zones of Sri Lanka. Veterinary Parasitology 93, 95-101
76.
Nuchjangreed C., Boonrod K., Ongerth J., Karanis P. (2008). Prevalence and molecular characterization of humand and bovine Cryptosporidium isolates in Thailand. Parasitology Research 103, 1347-1353
77.
Nydam D.V., Wade S.E., Schaaf S.L., Mohammed H.O. (2001). Number of Cryptosporidium parvum oocysts or Giardia spp cysts shed by dairy calves after natural infection. American Journal of Veterinary Research 62, 1612-1615
78.
O’Donoghue P.J. (1995). Cryptosporidium and Cryptosporidiosis in Man and Animals. International Journal for Parasitology 25, 139-195
79.
O'Handley R.M., Ceri H., Anette C., Olson M.E. (2003). Passive immunity and serological immune response in dairy calves associated with natural Giardia duodenalis infections. Veterinary Parasitology 113, 89-98
80.
O’Handley R.M. (2007). Cryptosporidium parvum infections in cattle: are current perceptions accurate? TRENDS in Parasitology 23, 477-480
81.
Olson M.E., O’Handley R.M., Ralston B.J., McAllister T.A., Thompson R.C.A. (2004). Update on Cryptosporidium and Giardia infections in cattle, Trends in Parasitology 20, 185191
82.
Ozdal N., Tanritanir P., Goz Y., Deger S., Kozat S. (2009). Parasitic protozoans (Eimeria, Giardia and Cryptosporidium) in lambs with diarrhoea in the Van province (Turkey). Bulletin of the Veterinary Institute in Pulawy 53, 47-51
83.
Paul S., Chandra D., Ray D.D., Tewari A.K., Rao J.R., Banerjee P.S., Baidya S., Raina O.K. (2008). Prevalence and molecular characterization of bovine Cryptosporidium isolates in India. Veterinary Parasitology 153, 143-146
84.
Paul S., Chandra D., Tewari A.K., Banerjee P.S., Ray D.D., Raina O.K., Rao J.R. (2009). Prevalence of Cryptosporidium andersoni: A molecular epidemiological survey among cattle in India, Veterinary Parasitology 161, 31-35
85.
Pena H.F. de J;, Kasai N., Gennari S.M. (1997). Cryptosporidium muris in dairy cattle in Brazil, Veterinary Parasitology 73, 353-355
86.
Peng M.M., Meshnick S.R., Cunliffe N.A., Thindwa B.D., Hart C.A., Broadhead R.L., Xiao L. (2003). Molecular epidemiology of cryptosporidiosis in children in Malawi. Journal of Eukaryotic Microbiology 50, 557–559.
87.
Pérez E., Kummeling A., Janssen M.M.H., Jiménez C., Alvarado R., Caballero M., Donado P., Dwinger R.H. (1998). Infectious agents associated with diarrhoea of calves in the canton of Tilarán, Costa Rica, Preventive Veterinary Medicine 33, 195-205
88.
Ponce-Macotela M., Martinez-Gordillo M.N., Bermudez-Cruz R.M., Salazar-Schettino P.M., Ortega-Pierres G., Ey P.L. (2002). Unusual prevalence of the Giardia intestinalis A-II subtype amongst isolates from humans and domestic animals in Mexico. International Journal of Parasitology 32, 1201–1202.
28
89.
Rahman M.H., Sanyal S.L., Al-Mahmud K.A. (1985). Cryptosporidium diarrhea in calves and their handlers in Bangladesh. Indian Journal of Medicine Research 82, 510-516
90.
Rajkhowa S., Rajkhowa C., Hazarika G.C. (2006). Prevalence of Cryptosporidium parvum in mithuns (Bos frontalis) from India. Veterinary Parasitology 142, 146-149
91.
Roy S.S., Sarkar S., Batabyal S., Pramanik A.K., Das P. (2006). Observations on the epidemiology of bovine cryptosporidiosis in India. Veterinary Parasitology 141, 330-333*
92.
Sari B., Arslan M.Ö., Gicik Y., Kara M., Tasci G.T. (2009). The prevalence of Cryptosporidium species in diarrhoeic lambs in Kars province and potential risk factors. Tropical Animal Health and Production 41, 819-826
93.
Savioli L., Smith H., Thompson A. (2006). Giardia and Cryptosporidium join the ‘Neglected Diseases Initiative’. TRENDS in Parasitology 22, 203-208
94.
Singh B.B., Sharma R., Kumar H., Banga H.S. Aulakh R.S., Gill J.P.S., Sharma J.K. (2006). Prevalence of Cryptosporidium parvum infection in Punjab (India) and its association with diarrhea in neonatal dairy calves. Veterinary Parasitology 140, 162-165
95.
Siwila J.,Phiri I.G.K, Vercruysse J., Goma F., Gabriel S., Claerebout E., Geurden T. (2007). Asymptomatic cryptosporidiosis in Zambian dairy farm workers and their household members, Transactions of the Royal Society of Tropical Medicine and Hygiene 101, 733734
96.
Soltane R., Guyot K., Dei-Cas E., Ayadi A.(2007). Prevalence of Cryptosporidium spp. (Eucoccidiorida: Cryptosporiidae) in seven species of farm animals in Tunisia. ParasiteJournal de la Societe Française de Parasitologie 14, 335-338
97.
Souza S.L., Gennari S.M., Richtzenhain L.J., Pena H.F., Funada M.R., Cortez A., Gregori F., Soares R.M. (2007). Molecular identification of Giardia duodenalis isolates from humans, dogs, cats and cattle from the state of Sao Paulo, Brazil, by sequence analysis of fragments of glutamate dehydrogenase (gdh) coding gene. Veterinary Parasitology 149, 258–264.
98.
Steuart R. F. L., O'Handley R., Lipscombe R. J., Lock R. A., Thompson R. C. A. (2008). Alpha 2 giardin is an assemblage A-specific protein of human infective Giardia duodenalis. Parasitology 135, 1621-1627
99.
Swai E.S., French N.P., Karimuribo E.D., Fitzpatrick J.L., Bryant M.J., Kambarage D.M., Ogden N.H. (2007). Prevalence and determinants of Cryptosporidium spp. infection in smallholder dairy cattle in Iringa and Tanga Regions of Tanzania. Onderstepoort Journal of Veterinary Research 74, 23-29
100. Szonyi B., Kang’ethe E.K., Kathure Mbae C., Kakundi E.M., Kamwati S.K., Mohammed H.O. (2008). First report of Cryptosporidium deer-like genotype in Kenyan cattle. Veterinary Parasitology 153, 172–175 101. Taylor M.A., Webster K.A. (1998) Recent advances in the diagnosis in livestock of Cryptosporidium, Toxoplasma, Giardia and other protozoa of veterinary importance. Research in Veterinary Science 65, 183-193 102. Thompson R.C.A. (2004). The zoonotic significance and molecular epidemiology of Giardia and giardiasis. Veterinary Parasitology 126, 15-35 103. Thompson R.C.A., Palmer C.S., O’Handley R. (2008). The public health and clinical significance of Giardia and Cryptosporidium in domestic animals. The Veterinary Journal 177, 18-25
29
104. Tungtrongchitr A., Sookrung N., Indrawattana N., Kwangsi S., Ongrotchanakun J., Chaicumpa W. (2010). Giardia intestinalis in Thailand: Identification of Genotypes. Journal of Health Population and Nutrition 28, 42-52 105. Uga S., Matsuo J., Kono E., Kimura K., Inoue M., Rai S.K., Ono K. (2000). Prevalence of Cryptosporidium parvum infection and pattern of oocyst shedding calves in Japan. Veterinary Parasitology 94, 27-32 106. Vergara-Castiblanco C.A., Quílez-Cinca J., Freire-Santos F., Castro-Hermida J.A., AresMazás M.E. (2001). Serological response to Cryptosporidium parvum in adult cattle from Andean region of Colombia, Parasitol Res 87, 500-504 107. Vieira L.S., Silva M.B.O., Tolentino A.C.V., Lima J.D., Silva A.C. (1997). Outbreak of cryptosporidiosis in dairy goats in Brazil. Veterinary Record 140, 427-428 108. Volotao A.C., Costa-Macedo L.M., Haddad F.S., Brandao A., Peralta J.M., Fernandes O. (2007). Genotyping of Giardia duodenalis from human and animal samples from Brazil using beta-giardin gene: aphylogenetic analysis. Acta Tropica 102, 10–19. 109. Wang R., Wang J., Sun M., Dang. H., Feng Y., Ning C., Jian F., Zhang L., Xiao L. (2008). Molecular characterization of the Cryptosporidium cervine genotype from a sika deer (Cervus nippon Temminck) in Zhengzhou, China and literature review. Parasitology Research 103, 865-869 110. Wang Y., Feng Y., Cui B., Jian F., Ning C., Wang R., Zhang L., Xiao L. (2010). Cervine genotype is the major Cryptosporidium genotype in scheep in China. Parasitology Research 106, 341-357 111. Watanabe Y., Yang C.H., Ooi H.K. (2005). Cryptosporidium infection in livestock and first identification of Cryptosporidium parvum genotype in cattle feces in Taiwan. Parasitology Research 97, 238-241 112. Xiao L., Fayer R. (2008). Molecular characterisation of species and genotypes of Cryptosporidium and Giardia and assessment of zoonotic transmission. International Journal for Parasitology 38, 1239-1255 113. Xiao L., Feng Y. (2008). Zoonotic cryptosporidiosis, FEMS Immunol Med Microbiol 52, 309323 114. Yagita K., Izumiyama S., Tachibana H., Masuda G., Iseki M., Furuya K., Kameoka Y., Kuroki T., Itagaki T., Endo T. (2001). Molecular characterization of Cryptosporidium isolates obtained from human and bovine infections in Japan. Parasitology Research 87, 950-955
30
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011
VERSLAG VAN DIERENARTSENSTAGE door Julie Geldhof
Stageverslag in het kader van de Masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD Ik zou graag nog een paar mensen willen bedanken. De dierenartsen waar ik stage liep voor hun enthousiasme en de enorm leerrijke ervaring. M’n ouders voor de kansen die ze mij elke dag opnieuw geven. M’n vriend Bram voor z’n interesse in wat ik doe.
INHOUDSTABEL STAGE GEZELSCHAPDIEREN............................................................................................................. 1 1 2 3
LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN
1 4 5
STAGE GROTE HUISDIEREN ............................................................................................................... 7 1 2 3
LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN
7 12 13
ALGEMENE REFLECTIE ..................................................................................................................... 15
STAGE GEZELSCHAPDIEREN 1
LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
Datum 07/07 2010 07/07 2010 07/07 2010 07/07 2010 07/07 2010 07/07 2010 07/07 2010 07/07
Uur
11u
11u30
Aard consultatie / huis- /
2e vaccinatie van 2 kittens Jaarlijkse vaccinatie + klacht
Konijn die zichzelf kaalplukt
13u30
2e vaccinatie labradorpup
15u
15u30 16u
2010
Niets te voelen op rectaal OZ
van urinegeur en druppelen
12u30
14u
Opmerkingen
bedrijfsbezoek
Microscopische OZ van de schilfers: wordt verdacht van schilfermijt
Maltezer met diarree sinds 2
Algemeen OZ is OK, krijgt pilletjes om darmflora
dagen
te herstellen
Huisbezoek: wateragaam die met eieren op zit
Krijgt oxytocine om legnood te verhelpen
Huisbezoek: baardagaam met
Gaat mee naar de praktijk voor verzorging
een lelijke pootwonde
wonde
Operatie baardagaam met
Amputatie thv het kniegewricht, de anesthesie
pootwonde
verloop moeizaam Einde: 18u30
09/09
9u45
2010
Sterilisatie boxer + verwijderen
Moeilijke anesthesie, baarmoeder moeilijk te
abnormale tepel
bereiken, moeilijk ontwaken Einde: 16u15
10/09 2010 10/09 2010 10/09 2010
10u
1e vaccinatie kitten Yorkshire, 2j, ♂ : is er algemeen
10u30
slecht aan toe, heel mager, wil niet meer eten
11u15
Voorbereiding Yorkshire
Blijft op de praktijk voor detartratie: vermoeden dat hij niet meer wil eten door teveel tandsteen
Infuus steken
10/09 2010 10/09 2010 10/09 2010 10/09 2010
10/09
13u30
14u
14u30
Jaarlijkse vaccinatie Chowchow
Agressieve hond, consultatie wordt van op een
+ ontworming
veilige afstand gedaan
Jaarlijkse vaccinatie Border Terrier Detartratie Yorkshire + nagels worden geknipt Operatie kat met opengebroken
16u30
abces (wonde in de hals ter
Krijgt ook rabiësvaccin voor reis naar Italië
Ook 2 kiezen getrokken, krijgt glucose infuus
Wonde wordt opgekuist en dichtgehecht (want te groot)
grote van een mandarijn) 18u
2010
Golden Retriever met oogklacht links: hangend ooglid en
Vermoeden van Horner syndroom. bevestiging met druppels phenylephrine
verschijnen 3e ooglid Einde: 19u
16/09 2010
16/09 2010
16/09 2010 16/09 2010
10u
Medicatie klaarleggen voor landschildpad met rondwormen Yorkshire van vorige week terug
10u10
binnen, nog steeds geen verbetering
10u30
11u15
Bloed trekken voor OZ, op praktijk gehouden voor observatie, glucose infuus, uittesten verschillende soorten voeding. Uit BOZ : nierfalen, hond werd geëuthanaseerd
Driftige ♂ chihuahua, 7m
Eigenares dringt aan op een chemische castratie ondanks afraden dierenarts
Vlinderhond ♂ incontinent en
Zie case
cryptorch: operatie Einde: 17u45
23/09 2010 23/09 2010 23/09 2010 23/09 2010
10u
2e vaccinatie 2 pinsher pups
10u30
Administratie
11u30
13u
Vaccinatie reu 6j met
Er wordt een keratinecyste gevonden in de nek
huidproblemen
die geopend wordt
Administratie
2
23/09 2010
15u30
Promotie Profender® en Advantix®
Vertegenwoordiger Bayer
Einde: 17u
15/11 2010
15/11 2010 15/11 2010 15/11 2010 15/11 2010 15/11 2010 15/11 2010
9u30
Operatie kater: tumor naast
Weghalen tumor+ reconstructie oogleden. Tumor
linker oog
bleek achteraf een fibrosarcoma te zijn
Huisbezoek: labrador die niet 11u
Complicatie: krijgt cortico’s voor
meer recht kan + abces
gewrichtsproblemen
achterpoot 14u30
15u
15u45
Controle hond met uveïtis
Fluorescinetest
Geleverde voeding prijzen en in de rekken zetten Hond zonder afspraak met diarree
16u
Jaarlijkse vaccinatie kat
16u30
Jaarlijkse vaccinatie kat
Krijgt middel om haarbal op te lossen, want te groot en kan niet meer worden uitgebraakt Krijgt voor eerste maal ook leucosevaccin => rappel binnen 3w
Einde: 17u
Totaal aantal uren stage : 45u15
3
2
CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN
Anamnese De casus betreft Senna, een mannelijk vlinderhondje van 10jaar en 8maanden oud. Het baasje van Senna is onlangs opgenomen in het rusthuis en haar zoon zoekt nu een nieuwe thuis voor hem. Dit is echter niet zo gemakkelijk aangezien Senna incontinent is en een stinkende adem heeft. Hij verliest constant urinedruppels en kan maar moeilijk plassen. Senna ging al eerder op consultatie bij een andere dierenarts en werd door deze behandeld voor een ® blaasontsteking (Marbosil = marbofloxasine) zonder dat er verder onderzoek naar werd gedaan. Het
ging hierdoor wel iets beter, maar de klachten zijn nooit volledig verdwenen. En daarom komt Senna vandaag hier op consultatie, nog steeds met dezelfde klachten. Algemeen onderzoek Bewustzijnsniveau,
ademhaling,
temperatuur,
pols,
capillaire
vullingstijd, huidturgor en lymfeknopen zijn normaal. Er wordt een rectaal touché gedaan, maar daar wordt niets abnormaals gevoeld. Bij palpatie van de testes wordt gemerkt dat er 1 testis ontbreekt.
Cryptorche testis
Deze wordt gevoeld ter hoogte van de lies (fig. 1). Bij inspectie van de muil wordt een teveel aan tandsteen gezien, waarschijnlijk de oorzaak van de slechte adem.
Bijzonder onderzoek
Figuur 1
Er worden een urine- en bloedonderzoek aangeraden en ook echo of Rx, maar aangezien het voor de eigenaar niet teveel mag kosten, worden er geen verdere onderzoeken gedaan. Probleemlijst
Incontinentie
Stinkende adem
Differentiaal diagnose
Incontinentie:
Stinkende adem:
-
Prostaatprobleem
-
Tandsteen
-
Blaastumor / blaaspoliep
-
Cariës
-
Sfincterprobleem
4
Behandeling Er wordt gekozen voor een diagnostische behandeling:
Normale testis
castratie. Hierbij worden zowel de cryptorche testis als de ingedaalde verwijderd (fig. 2). Terwijl Senna onder anesthesie is wordt ook nog het tandsteen verwijderd. Er werden heel wat tanden enkel
Cryptorche testis
nog door het tandsteen bijeen gehouden, waardoor deze tanden moeten worden getrokken. Controle 1 week na de operatie is er telefonisch contact met de
Figuur 2
nieuwe eigenaar van Senna. Alles gaat goed, geen stinkende adem meer en het urinedruppelen is ook van de baan. De nieuwe eigenaar reageerde nogal vreemd als daar naar wordt gevraagd, want de oude eigenaar had hem blijkbaar niets verteld over dit probleem.
3
ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN
De praktijk waar ik mijn stage kleine huisdieren heb gelopen is een éénmanspraktijk die in 2005 werd opgericht. De praktijk evolueerde in de loop van de jaren naar een dynamische en bloeiende onderneming waarin een goede service centraal staat. Om aan de stijgende vraag te beantwoorden verhuist de praktijk weldra naar een groter pand met een betere bereikbaarheid, meer parkeermogelijkheden en een ruimere operatieruimte. De dierenarts heeft geen personeel in dienst en doet dus alles alleen. Ze werkt alleen op afspraak zodat de wachttijden verkorten en ze het werk beter kan combineren met een druk huishouden en gezinsleven. Huisbezoeken worden alleen gedaan in dringende gevallen of als de eigenaar niet tot ide praktijk kan komen, vb bejaarde mensen die slecht te been zijn. De praktijk bevindt zich op de gelijkvloers van hun woning, zodat elk vrij moment nuttig besteed kan worden. Ook de administratie doet ze zelf en af en toe steekt haar vader, die boekhouder is, een handje toe. Om alle gegevens van de patiënten nauwkeurig bij te houden werkt ze met Recivet. Na elke consultatie krijgt de eigenaar ook een gedetailleerd document mee waarin de prijs van elke handeling en geneesmiddel nauwkeurig vermeld staat. De dierenarts ziet de financiële kant van de praktijk in stijgende lijn evolueren en is er best tevreden over. Er staan nog enkele grote investeringen op het programma in het kader van de nieuwe praktijk.
5
Ze werkt samen met nog 3 andere dierenartsen en 1 dierenverzorger uit een nabijgelegen gemeente. Ze werken vooral samen voor ingewikkelde en lange operaties. Ook hebben ze samen een radiografietoestel aangekocht om de kosten wat te drukken. Ze hebben elk hun eigen specialiteit, zodat ze elkaar daarin kunnen adviseren of naar elkaar kunnen doorverwijzen. Zij is in het bijzonder geïnteresseerd in inwendige ziekten en is gespecialiseerd in honden en katten. Ze beschikken ook over een overkoepelende website waar de eigenaar heel wat waardevolle informatie kan terugvinden. Deze website wordt begeerd door een van de andere dierenartsen. De dierenarts gaat ook regelmatig op bijscholing, zowel naar die van de universiteit als naar bijscholingen georganiseerd door een privé kliniek, zodat ze up-to-date blijft. Het aantal werkuren zijn heel variabel van dag tot dag. De wachtdiensten ’s nachts doet ze zelf en ze is ook 1 op 5 weekends van wacht. De sterke punten van deze praktijk zijn dat :
er per consultatie tijd genoeg wordt voorzien en dat er, zelfs bij een jaarlijkse vaccinatie, steeds een volledig algemeen onderzoek van de patiënt gebeurd.
de dierenarts durft door te verwijzen.
de dierenarts heel communicatief vaardig is en goed met de eigenaar en de patiënt omkan.
er op afspraak wordt gewerkt.
De minder goede punten van deze praktijk zijn dat:
de administratie niet haar sterkste kant is en ze het wel eens uitstelt.
ze niet over een eigen echo of radiografietoestel beschikt.
ze er alleen voorstaat waardoor ze, als ze aan het opereren is, vaak de telefoon niet kan beantwoorden.
6
STAGE GROTE HUISDIEREN 1
LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN
Datum 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011
Uur 8u
9u
9u30
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Abortus BWB koe + Holstein koe met vermoeden van LDR 2 kalveren met ademhalingsstoornissen
Particulier met heel zwak schaap : dier is cachectisch en wordt geëuthanaseerd
10u15
Keizersnede op BWB koe
10u50
Holstein koe met endometritis
11u15
Inseminatie van vaars
11u30
13u45
2011
14u30
2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011
Marbofloxacine 2cc/100kg Rest van de kudde is ook aan de magere kant, advies om de dieren extra te voederen
Antibiotica intra-uterien en intraveneus
Er wordt nog bloed getrokken voor
wordt geopend: maar niets gevonden
test paraTBC
Geroepen voor keizersnede op BWB koe, kalf
Ook nog 2 zwakke kalfjes: krijgen
kon eruit getrokken worden
cortisone
dood gevonden op de wijde. De dieren werden doodgebeten en 2 werden zo goed als volledig opgegeten
18/02
Kalf wordt eruit getrokken
Koe die deze morgen verdacht werd van LDR
Geroepen bij particulier: 9 van de 15 schapen 18/02
Opmerkingen
Vermoedelijk een hond want grote pootafdrukken op de molhopen in de weide Ook controle koe met zware
15u00
Operatie LDL
15u30
Kalf met navelontsteking
Lincospectine 2cc intraperitoneaal
16u00
Kalf met polyartritis (E. coli)
Lincospectine
16u15
metritis en peritonitis
Koe met diarree + voorklauwen stier bekappen
2 bleinen gevonden
7
18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011 18/02 2011
17u00
Keizersnede
18u00
Zieke cavia uit dierenwinkel DA
18u15
Kalf die het niet zo goed doet
18u30
Medicatie aflevering
18u45
19u15
Krijgt Baytril® in drinkwater Op longauscultatie duidelijke reutels te horen
Controle koe en kalf dat deze morgen kruis op
Koe staat terug recht maar kalf is
kruis werd getrokken
al dood
Koe met peritonitis
Krijgt antibiotica intraperitoneaal
Einde: 20u00 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011
10u00
10u15
Inseminatie 3 Holstein koeien Kalfje van enkele uren oud die staat te jagen. Waarschijnlijk door moeilijke partus (tweeling)
10u30
Zwak veulen, heel mager en doet koliek.
11u
Aankoopkeuring van 5 dikbilrunderen
11u30
11u*50
Dikbilkoe die al 1week diarree heeft. Mest erg waterig en staat hevig te persen
Krijgt cortisone Krijgt Buscopan® en dexamethasone
Veel bloed na ROZ. Vermoeden van BVD (bloedstaal voor verder onderzoek)
Kreupele koe. Verdraagt niet dat men aan
Er zal maandag langsgekomen
poot komt.
worden met de bekapkar Maar 1 drachtig en niet zeker of
05/03 2011
14u15
Inseminatie + drachtcontrole 4 koeien die bij
het van deze stier is.
Main-Anjou stier zitten
Spermaonderzoek wordt aanbevolen
05/03 2011
15u
Overleg met collega van een andere praktijk
8
05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011 05/03 2011
16u30
Zoogkalf met diarree: waarschijnlijk voedingsdiarree
Krijgt Metacam®
Bedrijf waar al meerdere kalveren doodvielen
Resultaat : zware Clostridium
kort na partus. Er werd een kalf aangeboden
perfringens infectie. Bespreking
voor autopsie.
van de behandeling met boerin
17u10
Controle 2 koeien na keizersnede
Alles OK
17u30
Afleveren medicatie
17u45
Aankoopkeuring 4 kalveren
16u45
Einde: 18u00 12/03 2011 12/03 2011 12/03 2011 12/03 2011 12/03 2011
12/03 2011 12/03 2011 12/03 2011
8u15
Koe met mastitis + inseminatie
8u45
Koe met mastitis
9u15
10u
Behandeling mastitis: 30% glucose intramammair Behandeling mastitis: 30% glucose intramammair
Controle koe die bloedt na keizersnede + controle van de kalveren Controle koe met rectumscheur
Zie casus
Keizersnede + kalf met polyartritis + kalf met 13u15
elleboogfractuur + ROZ voor dracht + stier met panaritium Koe met stinkpoot bekappen + 2 koeien met
14u45
ret. sec. + koe die blijft persen nadat boer
Epidurale voor persende koe
ROZ heeft gedaan 15u30
16u
Controle moeilijke keizersnede van de dag ervoor Inseminatie
Einde: 17u
9
02/04 2011 02/04 2011
8u20
8u45
Kalf met chronische ademhalingsproblemen + koe met mastitis Keizersnede
SQT kalf
Koe die vermoed wordt van paraTBC : ze is 02/04 2011
9u20
opgedroogd en vermagerd + mank kalf :
Bloedstaal voor controle op
kruisbandruptuur + controle koe die 10d na
paraTBC
inseminatie terug tochtig is 02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011
9u45
Inseminatie 2 koeien met ret. sec. + 1 koe die niet meer
10u
eet en met gekromde rug staat: duidelijke pinggeluiden links = LDL
11u
Afleveren medicatie
11u05
Controle zwakke cachectische koe tgv schurft
11u25
11U45
Koe met hoorn dat in oog groeit + bloedname stier voor DNA controle
2 baarmoedertabletten/ koe voor de ret. sec. + operatie LDL
Metacam® en Sulfatrim®
Afzagen hoorn koe
Bespreking uitslag melkcontrole met boer Complicaties door erge
02/04 2011
15u45
vergroeiingen, bloedingen en
Keizersnede
uitscheuren baarmoederwonde door zwaar kalf
02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011 02/04 2011
16u45
17u30
Keizersnede + kalf met rochels + koe die niet goed eet 2 weken na de kalving: endometritis
PENI-kel® Bedrijfsprobleem door stoffige en
verkoop
slecht geventileerde stallen
op keizersnedenwonde + ROZ enkele koeien voor dracht
18u45
Koe : Neopen® Vetodexin® en
Kalf dat jaagt en 2 dagen later weg moet voor
Kalf dat algemeen slecht is + koe met abces 18u
Kalf : dexamethasone
Kalf : Advocin® en Metacam® Koe: abces breed geopend
Controle koe met erge ketonemie die al 3
Is er heel slecht aan toe, vertoont
dagen behandeld wordt met glucose
nystagmus. wordt geëuthanaseerd
10
02/04 2011 02/04 2011
19u30
Keizersnede + ROZ enkele koeien voor dracht
20u30
Keizersnede + controle kalfjes
Einde : 21u30 Totaal aantal uren stage: 42u30
11
2
CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN
Anamnese Het betreft een dikbilkoe met een vaginaprolaps enkele dagen voor het afkalven. Een collega van de praktijk plaats een Buhnerhechting. Drie dagen later belt de boer voor een keizersnede. Het is dezelfde collega die terplaatse gaat. De keizersnede verloopt vlot en de Buhnerhechting blijft ter plaatse. Enkele dagen erna krijgt de praktijk opnieuw een telefoontje van de boer om te melden dat de koe maar
blijft
persen.
Deze
keer
is
het
mijn
stagebegeleider die naar de boer gaat. Hij stelt vast dat de vaginawand ernstige schade heeft opgelopen. Hij beslist om de Buhnerhechting te vervangen door horizontale U hechtingen en geeft de koe een epidurale injectie tegen het persen. De dierenarts zegt de boer dat hij zeker moet bellen als de koe verder blijft persen. Een dag laten krijgt de praktijk opnieuw telefoon van de boer, licht in paniek, want de darmen liggen erachter. Algemeen onderzoek Het is meteen duidelijk dat de darmen, ongeveer 1m, uit het rectum hangen (fig. 3). De koe is op zich relatief in goede algemene toestand, maar ze perst nog hevig. Ze is nog heel alert. Haar pols, ademhaling, mucosae
Figuur 3
en huidturgor zijn normaal. Bijzonder onderzoek Er wordt een scheur gevonden in het distale deel van het rectum. Behandeling Er zijn 2 opties, ofwel wordt de koe geëuthanaseerd
ofwel
wordt
er
geprobeerd om de darmen er terug in de krijgen. Het is een waardevolle koe, er wordt dus na overleg met de boer voor de 2de optie gekozen. Er wordt eerst een epidurale gegeven. Dan wordt de darmen schoongemaakt eventuele
en
gecontroleerd
verwondingen.
De
op
darmen
worden dan via de scheur terug in het abdomen geduwd. Eens dit gelukt is Figuur 4: Rectumscheur
12
wordt er nog 100 cc Penstrep® in de buikholte gedaan. Om het hechten te vergemakkelijken wordt het rectum geprolabeerd. Daarna worden de U hechtingen door de vulvalippen nog wat sterker aangespannen. Om het persen langdurig tegen te gaan krijgt de koe een epidurale met 6cc procaïne, 2cc Sedivet® en 4 cc alcohol. De alcohol wordt erbij gedaan om de zenuwen te beschadigen zodat er een langdurig effect kan bekomen worden. De koe wordt dan op de weide gelaten. De dag erna leeft de koe nog. Ze wordt ’s avonds gevangen en perst niet meer. Ze krijgt nog 100cc Neopen® en 20cc Vetodexin® intraperitoneaal. 1 week later begint de koe weer wat met haar staart te slaan, wat erop wijst dat de zenuwen zich herstelt hebben. De epidurale wordt voor de zekerheid herhaalt, deze keer met 6cc procaïne en 2cc alcohol. Nu behandelt de boer zelf verder met Pen30® (kortere wachttijd) intraperitoneaal en is het afwachten hoe de koe het verder zal doen. 1 maand na het voorval doet de koe het nog steeds uitstekend. Het ziet er dus naar uit dat ze gewoon afgemest zal kunnen worden. De dierenarts raad de boer af om er nog mee te kweken. De foto’s gebruikt in dit hoofdstuk zijn niet zelf getrokken. Ze zijn afkomstig een vergelijkbaar geval gepost op: http://www.vetofocus.com/Cas-Cliniques01.php?page=1&cc=580&aut=&esp=&sys=&sys2=&etg=&loc=PERI&img=&sec=&exp=#3729 geconsulteerd op 10 mei 2011
3
ANALYSE VAN STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN
Het betreft een praktijk met 3 dierenartsen in dienst. De oudste dierenarts zit al 25 jaar in de praktijk. De middelste dierenarts kwam er 15 jaar geleden bij en de jongste aanwinst, is 4 jaar afgestudeerd en kwam er 3,5 jaar geleden bij. De oudste dierenarts is wat aan het afbouwen en doet er nog kleine huisdieren bij. Hij doet alleen nog grote huisdieren als hij van wacht is in de weekends. De 2 andere doen full-time grote huisdieren en dan zo goed als alleen herkauwers. Af en toe worden ze eens bij een paard geroepen. Ze denken er ook aan om eventueel nog een 4de dierenarts in dienst te nemen om de werkdruk te verlichten. De praktijk kan gecontacteerd worden via een centraal nummer. Het is de vrouw van de oudste dierenarts die de telefoon beantwoord. Zij is dan diegene die een dierenarts verwittigd. Er wordt geprobeerd om elke dierenarts evenveel te belasten. Sommige boeren hebben natuurlijk hun voorkeur voor een bepaalde dierenarts, wat het soms lastig maakt om de andere er naartoe te sturen. Er wordt wel heel duidelijk naar de boeren gecommuniceerd dat het doel van een groepspraktijk het homogeen verdelen van het werk is. De dierenartsen zorgen elk zelf voor hun administratie. Ze gebruiken hier geen specifieke software voor. Na elke consultatie schrijven ze in hun agenda op wat ze gedaan hebben. Dit wordt dan later onder de vorm van een factuur aan de boer bezorgd. Het betreft zeker een financieel gezonde praktijk. De dierenartsen zijn heel tevreden over wat ze verdien, al wordt er heel hard voor gewerkt. De praktijk is de laatste jaren vrij stabiel op vlak van inkomsten.
13
Het aantal werkuren per week is zeer variabel, het kan variëren van 40u in de kalmere zomermaanden tot 100u in de drukke winterperiode. Al de dierenartsen zijn van wacht ’s nachts en ze zijn ook 2 op 3 zondagen van dienst van oktober tot mei en 1 op 2 zondagen van mei tot september. De sterke punten van deze praktijk zijn:
De grote communicatieve vaardigheid naar de boeren toe.
De goede beheersing van de inseminatie : 1 van de dierenartsen heeft enkele jaren gewerkt als inseminator voor de VRV.
De snelle service.
De minder sterke punten van deze praktijk zijn:
De werkdruk is soms te zwaar. Daarom wil 1 van de dierenartsen graag nog een dierenarts aanwerven, maar daar zijn de 2 andere dierenartsen niet zo enthousiast over.
Soms loopt het wat spaak in de onderlinge communicatie. Dit komt omdat de jongste dierenarts niet zo extrovert is als de 2 oudere dierenartsen.
14
ALGEMENE REFLECTIE Deze 2 stages waren heel leerzame ervaringen. Deze stages zijn bij de opleiding gevoegd om de keuze tussen kleine huisdieren en grote huisdieren te vergemakkelijken, door al een kijkje te kunnen nemen achter de schermen van zo’n praktijk. Helaas kon ik pas mijn grote huisdierenstage doen vanaf februari, omdat dat de drukste periode is. Tegen die tijd hadden we al onze keuze moeten opgeven. Voor mij was dat nu niet direct een probleem, maar ik kan mij wel voorstellen dat sommigen wel graag wat extra bedenktijd zouden krijgen. Daarom lijkt het mij misschien wel beter om die stages naar 1e master te verplaatsen. De kleine huisdierenstage was zeker leerzaam, maar de dierenarts liet mij niet zoveel diergeneeskundige handelingen doen, wat ik wel een beetje jammer vond. Er was wel een heel goede sfeer en ik was meteen goed aanvaard. Ze werkt normaal niet met stagiaires, dus het was voor haar natuurlijk ook wennen. Ik heb hier gemerkt hoe moeilijk het soms is om een eigenaar iets duidelijk te maken. Mensen zoeken tegenwoordig vaak naar een antwoord op het internet, en komen er heel wat mensen naar de consultatie die al met een mogelijke diagnose in hun hoofd zitten. Het is dan soms best moeilijk om hen uit te leggen dat wat ze op het internet vonden niet is wat hun dier heeft. Als je al 5jaar tussen mensen vertoeft die hetzelfde niveau van scholing hebben genoten raak je soms wel het besef kwijt dat niet iedereen daartoe te kans heeft gehad en moet je soms echt met handen en voeten uitleggen wat nu precies 1/3 van een pilletje is. Maar het was zeker interessant om te zien hoe de dierenarts hier mee omging. Zij is haar nu ook een beetje aan het specialiseren in reptielen en amfibieën. Het was eens interessant om te zien hoe de anesthesie bij deze dieren in z’n werk gaat. Vooral de recovery bleek een risicovol moment te zijn. Ik had alleszins veel bewondering voor haar multitasking vaardigheden. Ze heeft een heel druk gezinsleven. Er lopen er namelijk twee kleine kindjes rond. Toen ik er stage liep ging de oudste net ste
naar de 1
kleuterklas. De kleinste gaat elke dag naar de dagmoeder. Het is dus ’s morgens een
beetje chaos om iedereen op tijd te krijgen waar hij moet zijn en dan nog tijdig terug in de praktijk te staan voor de patiënten er zijn. ’s Middags komt de oudste dan thuis eten, wat ook heel wat planning met zich meebrengt. ’s Avonds is ook zij diegene die de kindjes moet gaan halen, want haar man werkt in Gent en is dus pas laat thuis. De laatste dag dat ik daar was kondigde ze aan dat er een derde spruit op komst is. Die is gepland voor begin juni, net de periode dat ze gaan verhuizen. Het is dus echt een wonder dat het daar niet allemaal in het honderd loopt. Aangezien mijn interesse meer bij de grote huisdieren ligt, heb ik ontzettend genoten van mij stage bij de veearts. Hier heb ik heel wat praktische ervaring opgedaan, die we hier helaas vaak pas in het 3de master aangeleerd krijgen, zoals hechtingen zetten, bloed nemen, intraperitoneale injecties geven en dergelijke. Ik had het geluk om met 2 veeartsen van dezelfde praktijk mee te lopen zodat ik ook verschillende manieren van werken heb gezien. De ene veearts is ondertussen 15jaar afgestudeerd en heeft al heel
15
wat ervaring. De andere zal in juni 4 jaar zijn afgestudeerd en werkt sinds 3,5 jaar in deze praktijk. Het is vooral opvallend om te zien hoe hij nog de handelingen gebruikt die men op de faculteit aangeleerd krijgt, terwijl de oudere veearts het toch wat minder nauw neemt met de hygiënische voorschriften. En toch heeft hij heel wat minder last van complicaties na de keizersnede. Zo ziet men maar dat ervaring er ook veel toedoet. In begin merkte ik dat de oudere veearts het toch wel maar vreemd vond om een vrouwelijke stagiair mee op pad te nemen. Hij probeerde mij ervan te overtuigen dat het absoluut niets voor vrouwen was. Maar naarmate dat hij mij beter leerde kennen merkte hij wel dat ik er voor ging en niet bang was om met runderen om te gaan. Wat hem opviel, was dat de boeren verbazend vriendelijker waren als ik meewas. Ze vroegen altijd of ik voor de koeien zou gaan kiezen, of ik van boerenafkomst was en of ik in de buurt woonde. Als je hen dan vertelt dat je niet van boerenafkomst bent kijken sommigen wel raar op. Maar er waren ook heel wat positieve reacties. Sommige boeren beseffen maar al te goed dat er niet veel studenten meer zijn die op een boerderij zijn opgegroeid. Ik vond het interessant om te zien hoe goed de oudere veearts met de boeren kon omgaan, iets wat de jongste veearts nog niet onder de knie had. Hij is wat meer gereserveerd. Dat hij niet van WestVlaanderen afkomstig is speelt hem zeker parten, aangezien hij de boeren soms moeilijk verstaat en andersom. Daarnaast heb ik ook geleerd dat het belangrijk is om ook met de boeren over iets anders te kunnen praten dan over koeien. Over wielrennen bijvoorbeeld en dankzij een snelcursus tractoren-herkennen ben ik ook daarin helemaal mee. Boeren vinden dit echt belangrijk. Als je er niet over mee kan praten anders vinden ze je snel een saai piet. Naast een cursus tractoren-herkennen heeft de veearts mij ook geleerd hoe je het snelst over de polderbaantje kan razen zonder in de gracht te belanden en hoe je die wielerterroristen nu juist moet voorbij steken zodat zij er zelf ook net niet in belanden. Het is dus belangrijk om de juiste auto aan te schaffen. Hij was van het principe dat zo een dieselzuipende 4x4 alleen maar slecht is voor de portemonnee en het milieu. Zelf zweert hij al jaar en dag bij Volkwagen Cady, een camionette waar al het materiaal netjes inpast en dat je zonder hartenpijn na 2 jaar naar de schroothoop kan brengen. Ik moet zeggen dat ik ook wel verkocht ben voor dit type auto. De jongste veearts rijdt met zo’n grote terreinwagen. Het zit wel comfortabel, maar als je ziet hoeveel het kost en hoe lastig het is om andere auto’s te kruisen op de smalle polderbaantjes aan de kust, is de keuze volgens mij snel gemaakt. Om veearts te worden moet je een beetje zot zijn zei de oudere dierenarts tegen mij. Hij is daar inderdaad het perfecte voorbeeld van. Met alles wat ik met hem heb meegemaakt kan ik zeker een boek schrijven. Het is ook iemand die niet kan stilzitten. Hij is getrouwd en heeft 2 kinderen, maar op z’n vrije momenten is hij zo goed als nooit thuis te vinden. Dat vindt hij tijdverlies. Dus is hij een dierenspeciaalzaak begonnen 2 jaar geleden. Een jaar geleden heeft hij ook nog een honden- en kattenhotel uit de grond gestampt. Hij beschouwt deze al zijn projectjes om niet in een zwart gat te vallen als hij met pensioen gaat. Hij is ook altijd op zoek naar huizen met wat grond die te koop zijn. De laatste dag dat ik meeging zijn we aan alle te-koopbordjes gestopt om eens te kijken of het
16
misschien iets zou zijn om een bed en breakfast in te beginnen. Hoe bouwvalliger hoe liever, want daar kan hij tenminste nog veel klusplezier aan beleven. Zelf heb ik voor optie onderzoek gekozen, omdat ik voor 3 maand naar het buitenland moet in het kader van m’n masterproef. Ik vind het wel jammer dat ik daardoor geen optie rund kan gaan doen, maar het was een kans die ik niet kon laten liggen. Het is namelijk mijn grote droom om later in Afrika aan de slag te kunnen, hetzij in de wildlife preservation of met dierenartsen zonder grenzen. In hoeverre ik die droom zal kunnen waarmaken is zeer de vraag, maar je kunt het natuurlijk maar proberen. Om de schade op vlak van praktijkervaring wat de beperken mag ik gelukkige nog meelopen met de veearts waar ik stage bij liep. Ik hoop hier volgend jaar zeker wat tijd voor te kunnen vrijmaken, want ik vind het ongelooflijk boeiend werk. Als ik later zelf in de praktijk zou terecht komen, zou ik zeker graag in een praktijk werken zoals deze waar ik mijn stage heb gelopen. De sfeer zit op zich wel goed en de oudere veearts heeft wel een visie waar ik mezelf ik kan vinden. Hij is voor een eerlijke straight-forward aanpak en dat weten de boeren wel te appreciëren. Ik vind het ook ongelooflijk fascinerend tot wat runderen, melkkoeien in het bijzonder, in staat zijn. Daarom vind ik het zeer belangrijk dat boeren begeleid worden in het managen van zo’n bedrijf en zo helpen tot het vormen van een goed bedrijf met een toekomst visie. Ik ben met de veearts maar al te vaak op bedrijven geweest waar het echt in het honderd loopt. Hierbij ging het vaak om alleenstaande boeren met een schrijnend verhaal. De één had zijn vrouw verloren door een ongeluk met een pikdorser en de ander zijn vrouw was dan gaan lopen met al het geld. Hun boerderij is alles was ze nog hebben en zelfs dat stelt dan amper nog iets voor. Voor die mensen had ik echt respect. Ze proberen er het beste van te maken ondanks alle miserie. Daarnaast heb je dan ook nog de boeren die er niets voor doen. Hun stallen zijn bouwvallig, de mest staat een halve meter hoog en dan hopen ze dat de dierenarts met één spuitje alles zal kunnen oplossen. Dat zijn mensen die echt niet snappen wat goed boeren is. Op zo’n bedrijven zag ik dat het voor de veearts heel moeilijk was om zichzelf te motiveren om die mensen uit te leggen dat zij het probleem zijn en dat ze nooit een goed draaiend bedrijf zullen hebben als ze hun manier van bedrijfsvoering niet totaal veranderen. Want die mensen luisteren ook gewoon niet naar wat je hen te zeggen hebt. Ik kijk met een heel leuk gevoel op deze stages terug. Ze hebben mij veel bijgebracht op vlak van vaardigheden en communicatie. Het is volgens mij de beste manier om het vak te leren.
17