UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2011-2012
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
door Natalie De Schrijver
Stageverslag in het kader van de masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD Aan het eind van deze stageperiode kijk ik tevreden terug. Zowel de stage in de praktijk kleine huisdieren als de stage bij een dierenarts met als hoofdactiviteit grote huisdieren heeft mij veel bijgebracht. De praktische toepassingen geven een duidelijkere kijk op de theorie in de cursussen. Op die manier gaat het achteraf veel vlotter om de theorie te memoriseren. Ik vind het belangrijk om tijdens de studie al een beeld te krijgen van hoe het er aan toe gaat in een praktijk met voornamelijk eerstelijns diergeneeskunde en dit zowel bij gezelschapsdieren als bij grote huisdieren. Want uiteindelijk zal het overgrote deel van de studenten daar ook terecht komen. In de eerste plaats wil ik de dierenartsen bedanken die steeds een antwoord klaar hadden op de honderden vragen die ik de voorbije stageperiode gesteld heb. Toch wil ik in het bijzonder de dierenarts grote huisdieren nog eens apart bedanken omdat ze mij de kans gegeven heeft om regelmatig te assisteren waardoor ik ook op praktisch gebied veel bijgeleerd heb. Verder wil ik nog de dierenartsassistenten van de kleine huisdieren praktijk bedanken. Zij hebben me veel bijgeleerd in verband met de hospitalisatie van de patiënten, de voorbereiding van een operatie en de software die gebruikt werd om alle gegevens te verwerken. Als laatste wil ik ook nog de eigenaars van de grote en kleine huisdieren bedanken omdat mijn aanwezigheid tijdens de consultatie nooit een probleem was.
INHOUDSOPGAVE
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN....................................................................................................... 1 1.1 LOGBOEK GEZELSCHAPSDIEREN ............................................................................................ 1 1.2 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN: TOXICITEIT VAN RODENTICIDEN BIJ DE HOND. .................... 7 1.3 ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN ................. 10 2. STAGE GROTE HUISDIEREN ......................................................................................................... 12 2.1 LOGBOEK GROTE HUISDIEREN .............................................................................................. 12 2.2 CASUÎSTIEK GROTE HUISDIEREN: OMPHALOFLEBITIS ............................................................. 15 2.3 ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN ..................... 17 3. ALGEMENE REFLECTIE ................................................................................................................. 18
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN 1.1 LOGBOEK GEZELSCHAPSDIEREN
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
06/07/2010
8u00
Binnen brengen hond voor operatie mammatumor,
Honden zijn nuchter en
Binnen brengen hond voor castratie
worden ’s avonds terug opgehaald
8u30
Castratie hond
9u30
Operatie hond mammatumor
Excisie 2 achterste klier pakketten + 1 tepel vooraan (L)
11u15
Booster vaccinatie pup (parvo, hondenziekte)
9 weken (parvo=kattenziekte)
11u30
Vaginale poliep door hormonale invloed
Morgen operatie + ohysterectomie
11u50
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose)
13u00
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose)
13u15
Vaccinatie pup (hondenziekte, parvo, lepto)
12 weken (lepto=rattenziekte)
13u30
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose)
14u00
Hond kous opgegeten: palpatie + RX, Operatie (laparotomie)
16u30
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte, rattenziekte)
18u00
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte, rattenziekte, kennelhoest) + last van incontinentie
18u30
Vaccinatie kitten (kattenziekte, niesziekte) +
Kitten komt uit asiel
algemeen onderzoek 18u45
Hond: braken, eetlust en T° normaal, palpatie harde
Tx:
strengen, RX geeft geen uitsluitsel
baytril(enrofloxacin), primperan, cerenia
19u00
Hond: acute allergische reactie, kop enorm
Tx: prednisolone
gezwollen, onderhuids kleine zwellingen
(kortwerkende cortisone), phenergan (promethazine)
19u30
Vogel: agapornis, chronisch letsel aan de vleugel
Tx: baytril, kraag,
en poot
terramycine lokaal
19u50
Aangereden hond: comateus, bloedingen kop,
Kort nadien sterfte
nystagmus, neusbloedingen 07/07/2010
8u00
Binnenbrengen hond voor operatie vaginale poliep en ovariohysterectomie + binnenbrengen van 2 katten voor sterilisatie
8u30 9u00
Recht helpen van hond: braken, geen eetlust, wil
Gestegen nier- en
niet meer recht (cachectisch)
pancreaswaarden
Operatie hond vaginale poliep en sterilisatie
Vaginale poliepen ontstaan onder hormonale invloed
Sterilisatie kat (2x) 11u00
Laparotomie: darmtumor met uitzaaiingen naar de
T61
lymfeklieren, euthanasie na overleg met de eigenaar 13u15
Hond met afgebroken nagel en ungulitis Liv
Tx: metacam (NSAID), antirobe (clindamycine)
13u30
Afhalen hond na laparotomie (kous)
Na 10 dagen hechtingen laten verwijderen
13u45 14u15
Hond otitis externa, muffe geur, swabname voor
Tx: otomax
microscopisch onderzoek (gisten)
(gentamycine)
Controle hond na operatie radius en ulna fractuur, nieuw Jones-verband, kraag
15u00
Hond: diarree, koorts
Tx: flagyl (metronidazole), prednisolone
15u30
Vaccinatie hond(hondenziekte, kattenziekte,
Tx: spoeling van de
rattenziekte) en overvulling van de anaalklieren
anaalklieren
(brokkelige inhoud) 16u00
Controle hond na laparotomie (leiomyoma,
Tx: baytril, ketofen
haemangioma, sertoliceltumor): koorts, het niet
(ketoprofen:NSAID)
goed doen, trachea overgevoelig 16u30
Kat: lusteloos, ziek, erosie op de neustop sinds 2 dagen (squameus cel carcinoma?)
18u00
Gevonden kitten: myasis, niesziekte
Tx: verzorging; ogen proper maken + terramycine, larven afdoden
2
18u45
Nestvaccinatie kittens (kattenziekte, niesziekte) + ophalen van gesteriliseerde kat
19u15
Kat: vermagerd, hoektanden los, koorts, bloedname (uitslag: ontstekingsbeeld, nierwaarden licht gestegen, leverwaarden sterk gestegen)
08/07/2010
19u45
Hond: last van incontinentie, RX normaal
8u00
Konijn verdacht van taxus eten: sterfte
8u15
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte,
Kitten: 6 weken
rattenziekte) en kitten (kattenziekte, niesziekte), aanmaak paspoort 8u35
Hond: neusbloeding + wondje aan de neus,
Reeds opgenomen met
hospitalisatie
maagbloeding na opname rattenvergif (+bloedtransfusie)
9u00
Hond: otitis externa, swabname en microscopisch
Tx: Otomax
onderzoek (Gr+ coccen en gisten) 9u15
Kat: eosinofiele granulomen, jeuk
Tx: moderin (langwerkende cortisone)
9u30
Operatie hond perineaalbreuk R + castratie (komt
Enkel vergroeid
voor bij niet gecastreerde reuen door een vergrote
omentum
prostaat) 13u00
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte, rattenziekte, kennelhoest)
13u15
Allergische reactie hond: opgezwollen hoofd
Tx: rapidexon (kortwerkende cortisone)
13u50
Hond met opgezette poot, koorts (abces?)
Tx: synulox (baytril, metacam, marbocyl: bij artrose)
14u15
Bloedname van donorhond voor bloedtransfusie
14u40
Centrifugatie + testen bloed van donor- en
Opletten want 2
acceptorhond op coagulatie: OK
bloedtransfusie
Bloedtransfusie hond met neusbloeding +
Hond bloedt al de hele
opvolging
dag hevig uit de neus
15u15
e
en de CVT is >2sec 15u50
Hond: diarree (reeds 4dagen)
Tx: flagyl
3
16u15
Opvolging bloedtransfusie hond: neusbloeding gestopt
18u00 18u20
Vaccinatie hond (H,K,R), beschadiging van de
Tx: terramycine (Ab
cornea (fluorescine-test)
oogzalf)
Vaccinatie hond (H,K,R) en kat (K,N), kat met diarree maar niet ernstig (geen slijm, niet spuitend)
18u40
Controle kat: niet eten, blind, beterschap sinds toediening metacam, terug eetlust
19u00
Kat: incontinentie, RX: staartwervelfractuur,
T61
euthanasie 09/07/2010
19u35
Hernia hond (beginnende vorm)
8u00
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekten,
Vaccinatie rabiës 3 jaar
rattenziekte, rabiës)
geldig
8u15 8u50
e
Hond: opgezwollen oogleden en 3 ooglid wijst op
Tx: prednisolone,
bloeding (rattenvergif?), bloedname, hospitalisatie
terramycine
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose), ontworming
9u00
Binnenbrengen konijn voor tandcontrole en verzorging, Binnenbrengen hond voor castratie, Binnenbrengen hond voor patellaluxatie
9u20
Controle tanden konijn, inkorten Operatie patellaluxatie
9u50
Castratie hond
18u00
Hond met te weinig traanproductie (schirmer tear
Tx: clindagel
test) 18u25
Patellaluxatie hond graad 3
Operatie maandag
18u50
Allergie kat, jeuk
Tx: moderin
19u10
Hond met te weinig traanproductie (schirmer tear
Tx: terramycine,
test), otitis externa (bacterieel na microscopisch
ocudrops, canoural
OZ)
(enrofloxacin)
19u35
Kat: braken, bloedname
Tx: moderin
19u50
Astma kat: controle na kortwerkende cortisone
Tx: moderin
(voorn: dexametasone) 10/07/2010
9u00
Eosiniofiel granuloom kat
Tx: lage dosis cortisone (nog kittens)
9u15
Hechtingen verwijderen hond na castratie
4
9u30
Hond: opgezwollen vulva na abortus; hormonaal
Teef was gedekt door
probleem (afwachten)
haar broer
9u45
Euthanasie hond
T61
10u00
Hond: hoesten, overgevoelige trachea
Tx: ontstekingsremmer, hoestremmer
10u15
Hechtingen verwijderen hond na sterilisatie
10u30
Tandaandoening kat (afbreken, uitvallen) FORL:
Komt terug voor tanden
feline odontoclastic resorptive lesions
te trekken
10u45
Allergie, jeuk kat
Tx: moderin
11u00
Controle hond na operatie gescheurde kruisband + fractuur meniscus, steunt niet
11u15
Pijnlijke achterpoot hond: niets abnormaal bij palpatie
11u30
Diarree hond na 2 weken geïmporteerd uit Spanje
11u45
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte,
Tx: flagyl
rattenziekte, kennelhoest) en kat (kattenziekte, niesziekte, leucose) + ontworming 17/07/2010
9u00
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose)
9u15
Hond doorgestuurd met hartproblemen en zware
Kan ontsteking zijn of
hoest, geen bijgeruis te horen maar wel
doorbuigen van
overgevoeligheid van de keel en trachea
elastische membraan op de trachea
9u35
Kat: incontinentie, diarree, bij palpatie veel knobbels te voelen in de buikholte (tumoren)
9u55
Vaccinatie en adresverandering hond, controle
24-48uur voor vertrek
paspoort voor vertrek naar UK
moet ontworming en ontvlooiing toegediend worden door de dierenarts
10u15 10u35
Vaccinatie 2 konijnen (myxomatose, VHD),
Vaccinatie 6
algemene controle
maandelijks
Vaccinatie hond (hondenziekte, kattenziekte, rattenziekte, rabiës)
10u45
Hond: draadjes verwijderen, controle wonde (kous opgegeten)
11u00
Otitis externa hond: vaak schudden met het
Tx: Otomax
hoofd, beetje koorts, microscopisch oz (Gr+ coccen, gisten)
5
11u15
Kat afhalen na onderzoek en bloedonderzoek:
Tx: schildklierremmer
hyperthyroïdie 11u25
e
Hond: opgezwollen en rode oogleden + 3 ooglid,
Tx: terramycine
fluorescine test negatief 11u45
Vaccinatie kat (kattenziekte, niesziekte, leucose)
11u55
Hond: zwak, zakt soms door achterpoten, angstig, RX: beetje artrose, ouderdom
6
1.2 CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN: Toxiciteit van rodenticiden bij de hond.
Anamnese en klinisch onderzoek ’s Morgens belde de eigenares van een Cavalier King Charles Spaniël naar de dierenkliniek met de dringende vraag of ze zo snel mogelijk kon langs komen met haar teef. Sinds gisteren verliest de hond bloed ter hoogte van de neus. Bij uitvoering van het klinisch onderzoek lijkt het alsof de hond uit haar neus bloedt maar bij nader onderzoek is er rostraal op de neus een kleine wonde zichtbaar. De eigenares verklaart dat de hond sinds de avond voordien licht beginnen bloeden is en dat deze ochtend de hele garage, waar de hond ’s nachts verblijft, vol spatten bloed lag. De hond niest regelmatig, dit kan verklaard worden door de druppels bloed die in de neus lopen. Bij controle van de mucosae en de capillaire vullingstijd worden geen afwijkingen vastgesteld. Buiten de vaststelling dat de hond bloedt en af en toe eens niest zijn er geen afwijkingen gevonden bij het klinisch onderzoek. Een maand geleden is de hond opgenomen in de kliniek kleine huisdieren van de faculteit diergeneeskunde in Merelbeke. Er werd een maagbloeding gediagnosticeerd met als oorzaak een coumarine intoxicatie. Toediening van vitamine K was niet voldoende en de hond heeft uiteindelijk een bloedtransfusie gekregen. Omdat dit slechts een maand geleden was kan de bloeding ter hoogte van de neus nog steeds het gevolg zijn van de vergiftiging door rattenvergif.
Verder onderzoek Er wordt een bloedstaal genomen om de stollingstijden te onderzoeken (PTQuick). Als het resultaat van de PTQuick normaal is moeten de stollingstijden een aantal dagen later toch nog een tweede maal gecontroleerd worden omdat de symptomen meestal pas twee tot drie dagen later zichtbaar worden. Als de PTQuick afwijkend is moet er vitamine K1 toegediend worden. De hond moet streng opgevolgd worden wegens het risico op bloedingen. In dit geval werd de hond gehospitaliseerd omdat het bloeden niet kon gestopt worden. Na enkele uren werden bleke mucosae zichtbaar en de capillaire vullingstijd was gestegen. Normaal zou de hond dan een bloedtransfusie krijgen, maar omdat deze reeds een transfusie gekregen had tijdens de hospitalisatie in Merelbeke was dit niet zo evident. De eerste bloedtransfusie verloopt normaal zonder problemen. Bij incompatibiliteit van de bloedgroepen kan dit een shock reactie veroorzaken, dit gebeurt pas vanaf de tweede bloedtransfusie omdat het dier bij de eerste transfusie antistoffen vormt tegen het gekregen bloed. Voor het uitvoeren van de bloedtransfusie werd eerst een bloeduitstrijkje gemaakt met het bloed van de donor en dat van de acceptor om te testen of er coagulatie plaatsvindt. Dit was hier niet het geval waardoor de bloedtransfusie kon doorgaan met een goed resultaat tot gevolg.
7
Bespreking van de aandoening (etiologie en symptomatologie) De meeste producten om muizen en ratten te vergiftigen zijn gemaakt op basis van coumarines, dit zijn anticoagulantia en ze veroorzaken een stollingsstoornis met een verhoogde bloedingsneiging als gevolg. De coumarines zorgen voor een tekort aan vitamine K1 waardoor de inactieve precursoren van de stollingsfactoren niet omgezet worden in hun actieve vorm en dus een tekort aan stollingsfactoren ontstaat. Klinische symptomen zijn pas twee tot drie dagen later zichtbaar. In eerste instantie zal rattenvergif braken en diarree veroorzaken. Op elke plaats in het lichaam kunnen bloedingen voorkomen. Dit kan zichtbaar zijn door braken met bijmenging van bloed, bloed in de mest, bloedend tandvlees, hematomen of het langdurig bloeden van een kleine wonde. Bloedingen kunnen ook inwendig voorkomen, waardoor bijvoorbeeld de thorax vol bloed kan lopen of gastro-intestinale bloedingen ontstaan. Een rattengifvergiftiging kan dus fataal aflopen indien de dierenarts de bloeding niet onder controle krijgt. Honden kunnen direct vergiftigd worden door de korrels zelf op te eten of indirect door een rat of een muis op te eten die vergiftigd werd met rattenvergif.
Een bloeding achter het oog veroorzaakt door een rattenvergif intoxicatie.
Behandeling Als de eigenaar de dierenarts belt met de klacht dat de hond rattenvergif gegeten heeft zal de dierenarts de eigenaar adviseren om de hond zelf proberen te doen braken door middel van zout caudaal op de tong te strooien. Als dat niet lukt kan de dierenarts het braken opwekken door toediening van apomorphine, het wordt aangeraden om ook actieve kool toe te dienen. Dit bindt aan de coumarines. Bij een afwijkende PTQuick test wordt vitamine K1 of Konakion (10 x 10mg/1mL)
8
toegediend. Orale overdosering van vitamine K1 is niet mogelijk. Bij ernstige bloedingen wordt een bloedtransfusie uitgevoerd. Het is zeer belangrijk om na te gaan of de hond reeds een bloedtransfusie gekregen heeft. Bij deze hond was dit het geval waardoor de compatibiliteit getest werd met het bloed van de donorhond. De test was negatief, er ontstond geen coagulatie, waardoor de bloedtransfusie kon doorgaan. Door gebruik te maken van de stollingsfactoren van de donor kon de bloeding gestopt worden. Na genezing is het belangrijk om na twee dagen opnieuw bloed te nemen voor een PTQuick test en indien deze normaal is na vier dagen opnieuw.
Bloedafname van de donorhond.
9
1.3 ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN
De groepspraktijk is opgebouwd door 3 dierenartsen. Er zijn 3 dierenartsassistenten tewerkgesteld, waarvan er dagelijks 2 aanwezig zijn. Zij staan in voor het onthaal van de patiënten en contact met het medisch labo voor bloedonderzoek, assisteren bij operaties en de hospitalisatie van dieren. De assistenten controleren ook dagelijks de hoeveelheid medicatie in de apotheek voor eventuele bestellingen te doen. De boekhouding wordt gedaan door de vrouw van één van de dierenartsen, zij werkt ook al in de kliniek sinds het opstarten van de praktijk. In het begin werkte ze daar ook als dierenartsassistente, maar nu houdt ze zich enkel nog bezig met de boekhouding. Dagelijks komt er een vaste kuisvrouw. De kliniek is uitgerust specifiek voor de behandeling van kleine huisdieren. Elke dierenarts heeft er zijn eigen consultatieruimte. Bij het binnenkomen is er een onthaal waar de afspraken onmiddellijk geregistreerd worden en na consultatie ook wordt afgerekend. Er is een voldoende grote wachtruimte voorzien waar de patiënten en hun eigenaar rustig kunnen wachten zonder te dicht naast elkaar te zitten. Het is ook de bedoeling dat er grotere groepen kunnen ontvangen worden, zoals jeugdgroepen van “De grabbelpas” of scholen. Er zijn aparte ruimtes voorzien voor het uitvoeren van operaties, medische beeldvorming, bloedonderzoek en een apotheek. De operatieruimte is ruim en bevat 2 operatietafels met elk een anesthesietoestel, enkele kasten met het operatiemateriaal en een wasbak. Er is nog een kleinere ruimte die in verbinding staat met de operatieruimte met een reserve operatietafel en een autoclaaf. Medische beeldvorming staat via een deur in rechtstreeks contact met operatie. De 2 hospitalisatieruimtes liggen vlakbij de operatieruimte, hier komen de dieren bij opname terecht en staan er onder permanent toezicht. De boekhouding wordt gedaan in een kantoor die in verbinding staat met een keuken en een slaapruimte met badkamer. In het kantoor staat een aparte computer voor de dierenartsen die kan gebruikt worden om dingen op te zoeken over bepaalde ziekten of behandelingen en er staan ook nog enkele kasten met wetenschappelijke boeken binnen bereik. Verder is er een aparte toegang voor aflevering van medicatie en voeding. Achteraan de kliniek, ter hoogte van de hospitalisatieruimte, is er een uitgang langs waar men in een tuin terecht komt. Indien het nodig is kunnen de dieren even buiten komen of uitgelaten worden in een rustige omgeving. In elke consultatieruimte staat er een bureau met computer waar de dierenarts de gegevens van de patiënt direct kan ingeven. Dit is zichtbaar voor de mensen van het onthaal die direct kunnen afrekenen en de nodige medicatie meegeven. In de ruimte voor medische beeldvorming kunnen de radiografische foto’s digitaal bekeken worden. De praktijk werkt met specifieke software voor een dierenartsenpraktijk. De RX foto’s worden op een aparte computer bekeken, voor de rest kunnen alle gegevens van de patiënten, met hun verleden, op alle computers bekeken worden. In het kantoor staat er een aparte computer voor de boekhouding.
10
De 3 dierenartsen stellen zelf een rooster op voor de wachtdienst, per week is 1 dierenarts van wacht. Elke dierenarts heeft ook zijn vaste dagen van aanwezigheid per week in de praktijk. Er zijn steeds 2 dierenartsen aanwezig, bij drukke momenten kunnen dat er 3 zijn. Ook de vakantiedagen worden onderling afgesproken. De 3 dierenartsen zijn aandeelhouders van de kliniek en zijn tevreden over de financiële situatie. Er werd wel vermeld dat de economische crisis ook in de praktijk voelbaar is, soms zijn er per dag iets minder afspraken dan een aantal jaar geleden het geval was. Maar het is nog steeds een goed draaiende praktijk voor eerste- en tweedelijns diergeneeskunde. Een voordeel van de groepspraktijk is dat de patiënten daar steeds terecht kunnen, er is geen samenwerking met andere praktijken voor de wachtdienst omdat ze onderling afwisselen. Op die manier is het mogelijk om een normaal gezinsleven te hebben. Een ander voordeel is dat elke dierenarts zijn eigen specialiteit heeft. Ze doen alle drie algemene consultaties, maar één doet vooral de orthopedische gevallen, één heeft het cardiorespiratoir stelsel als specialisatie en de derde dierenarts bekijkt de dermatologische en gastro-intestinale problemen. Er komt weleens een groep kinderen over de vloer die door één van de dierenartsen dan begeleid wordt door de kliniek. De praktijk heeft ook een website waar de kliniek wordt voorgesteld en waar de eigenaars terecht kunnen voor openingsuren, telefoonnummers en interessante links.
11
2. STAGE GROTE HUISDIEREN 2.1 LOGBOEK GROTE HUISDIEREN
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
14/09/2010
13u
Merrie (boerenpaard): hoefbevangen na
Tx: fenylbutazone po +
keizersnede
speciaal beslag.
Veulen chippen
15/09/2010
17u
Avondconsultatie: otitis externa hond
Tx: otomax Tx: verband 1 week.
13u
mastceltumor/ chronische wonde? teen hond 3 merrie’s: drachtigheidsdiagnose echo Veulen: gebroken halswervel C3 dwarsuitsteeksel
Tx: verzorging
(RX): zwelling in de hals, brandwonden, pijnlijke
brandwonden + op stal
hals, geen zenuwsymptomen.
houden.
17u30
Avondconsultatie: Duitse herder met mammatumor Hond; cryptorch
16/09/2010
16u
Springpaard: diffuse zwelling + pijn thv de carpus (Re) + koorts(mankheidsonderzoek)
17u30
Tx: fenylbutazone + Ab (excenell)
Consultatie: konijn: tanden knippen katten: vaccinatie hond: liesbreuk hond die perst: liesbreuk
18/09/2010
8u30
Paard: controle mankheid: verbetering Paard: hoefabces uitsnijden (nog niet rijp),
Tx: fenylbutazone
abnormale stand na bekkenfractuur. tot 12u 20/09/2010
9u
Koe: controle uterus prolaps + ret. sec. :
Tx : baarmoeder-
nageboorte afhalen en uterus terugduwen.
tabletten (oxytetra.)
Koe : keizersnede + koe : rectaal oz (dracht) Shetlandpony: drachtigheidsonderzoek echo + 2
Transabdominale
veulens schetsen (opstellen van signalement)
controle vanaf 3-4 mnd.
Merrie (boerenpaard): hoeven behandelen met
Hoefbevangen na
joodtinctuur en opkuisen + doorligwonden
keizersnede.
verzorgen. Mankende koe: interdigitale dermatits 17u
Tx: Pen-strep.+ finadyne
Consultatie: hond mammatumor kat: abces+ ontwormen
Tx: duphamox+cinulox
2 hamsters: bijtwonden verzorgen.
12
21/09/2010
22/09/2010
9u
Paard: hoefabces uitsnijden
Tx: opkuisen + verband
Paard: tanden vijlen + controle supplementatie
Gestegen leverenzymes
leverprobleem (sedochol)
bij bloedonderzoek.
11u
Kat: operatie Salter-harris I fractuur thv de femur
Plaatsen van 2 pinnen.
9u
2 paarden vaccineren + controle chronisch lymfe oedeem + schimmel
11u30
Veulen: abces thv de lymfeklier (griep)
Tx: excenell
Hond: RX van de longen (hartprobleem); reeds
Geen castratie mogelijk
apnee bij sedatie.
(testis tumor).
Zwerfkat: euthanasie wegens blindheid en
2 verschillende oog
tumoren.
kleuren + omgekrulde oorranden.
23/09/2010
Consultatie: hond perianaalfistel
Tx: stomorgyl + scheriproct
kat euthanasie
kattenzieke + nierinsufficiëntie
hond kennelhoest
Tx: cortisone, clavubactan, lysomusil.
honden vaccinatie 24/09/2010
9u30
Ezel: laminitis (te dik) + “mierennesten”.
Tx: fenylbutazone + rantsoenbeperking.
Shetlandpony: laminitis 12u
Tx: fenylbutazone
Hond: detartratie + tanden trekken Hond: wegname squameus cel carcinoom thv de voorpoot (teen) + nagels knippen.
25/09/2010
9u
12u30
Merrie (boerenpaard): hoeven droogzetten en
Tx: dmv isobetadine en
opkuisen
joodtinctuur.
Veulen: luizen + 2 shetlandmerrie’s
Tx: Ab (Trimazine) +
drachtigheidsdiagnose echo + pony met neusvloei
Sarnacuran
Hond: spons opgegeten
Tx: apomorfine
Kat: controle na operatie femur fractuur 1/10/2010
13u
Paard: sarcoïden + melanomen thv de anus +
Aankooponderzoek
grote gewrichtsgallen. 14u
Hond: hyperplasie klier van Meibomius +
Tx: wegname klier
detartratie + nagels knippen 9/10/2010
9u
Geit: kreupel (snijwonde klauw) + bijsnijden
Tx: ontsmetten +
klauwen
verbandje
13
tot 12u
Paard: wonde thv de borst + opgezet been
Tx: drain verwijderen +
(spierwonde en kneuzing sinds 7dagen).
dagelijks spoelen met water en hibitane(+ stappen!)
23/10/2010
9u
3 merrie’s rectaal onderzoek + echo (drachtigheidsdiagnose) + paard tandonderzoek.
tot 12u
2 koeien: rectaal onderzoek (drachtigheidsdiagnose)
30/10/2010
13u30
Hengst: castratie
Domosedan, Dolorex, anti-tetanus serum, neopen, fenylbutazone.
16u
Hond: reuma
Tx: NSAID’s( rimadyl) + vetrijoint. e
4/03/2011
18u
Veulens: vaccinatie
2 keer
5/03/2011
10u-
Shetlandpony: baarmoeder spoelen na abortus
T° nemen en kijken naar
11u
rot veulen (dwarsligging met buik naar het
inhoud spoeling =
bekken).
finadyne (2dagen).
Paard: transfaunatie (3 dagen: geen effect),
Jaarlijks diarree tijdens
achteraf prednisolone (afbouwend): 2 dagen later
de winter.
8/03/2011
8u30
effect. tot 11u
2 merrie’s: drachtigheidsdiagnose rectaal
(dit jaar nog veulenen)
onderzoek. 19/03/2011 23/03/2011
11u30
Hond: hechten wonden (gevochten)
Tx:clavubactin + rimadyl
18u
Paard: op 3 benen + Li-achteraan algemene
Tx: excenell (3dagen) +
zwelling tot in de lies: flebitis
fenylbutazone
Schaap: lammering Texel + recto-vaginale scheur
Tx: finadyne + neopen
8u30
Koe: keizersnede Paard: neusvloei (folliculaire faryngitis of griep)
Tx: excenell
2 Paarden vaccineren Merrie: hengstig spuiten
26/03/2011
Tx: dinolytic
tot 17u
Paard: granulatieweefsel wegsnijden
17u30
Consultatie: vaccinatie + patellaluxatie
Tx: Rimadyl
9u
Paard: hengstig spuiten
Tx: Dinolytic
Paard: Installatie drachtigheidssingel 23/04/2011
tot 12u
Paard: controle hechting
7u
Merrie: baarmoederspoeling + bloedname veulen
Ret. sec.
Merrie hengstig spuiten + controle navelbreuk veulen tot 10u
Veulen: bloedname + controle navelontsteking
14
2.2 CASUÎSTIEK GROTE HUISDIEREN: Omphaloflebitis
Anamnese en klinisch onderzoek Meestal gaat het om een veulen van 6 tot 14 dagen ouderdom. De eigenaars kunnen met de klacht komen dat het veulen het niet goed doet en er suf bij loopt. De dierenarts moet in dit geval steeds de navel palperen. In veel gevallen is het veulen wel nog normaal actief en is er bij palpatie enkel een zeer pijnlijke, dikke en warme navel voelbaar die soms zelfs kan etteren. Normaal moet de navel na enkele dagen al sterk in diameter verkleind zijn maar bij ontsteking is er een verdikte navelstreng voelbaar. Tijdens het klinisch onderzoek kan de dierenarts altijd eens informeren of de eigenaars de navel ontsmet hebben bij de geboorte en hoe dikwijls dit gebeurd is. Men kan ook navragen hoe hoog de antistoffentiter was bij controle. Indien dit niet getest werd kan de test nog uitgevoerd worden. Dit kan gebeuren door middel van een snap foal test of een glutaaraldehyde test. Normaal wordt het antistof gehalte gecontroleerd tussen 18 en 24 uur na geboorte, maar het kan eventueel ook nog later gebeuren. Bij een glutaaraldehyde test moet na toevoegen van glutaaraldehyde het serum ten laatste na 7 minuten gestold zijn, dan heeft het veulen voldoende antistoffen. Indien het veulen in een vuile stal of op een vuile weide staat kan dit al predisponerend zijn voor ontsteking van de navel bij veulens.
Differentiaal diagnose -
Leknavel of urachus patens: Er lekt zichtbaar urine uit de navel. Normaal sluit de verbinding tussen de navel en de urineblaas altijd vóór de geboorte van het veulen. In sommige gevallen gebeurt dit niet en lekt er urine via de navel. De navel is niet pijnlijk en/of warm bij palpatie. Als behandeling kan de navel dagelijks in joodtinctuur gedept worden tot deze gesloten is. In combinatie hiermee wordt gedurende 10 dagen antibiotica (amoxicilline-clavulaanzuur) toegediend. Indien de verbinding nog niet sluit kan chirurgie overwogen worden. In dat geval wordt de verbinding met de urineblaas volledig verwijderd, inclusief de blaastop.
-
Navelbreuk of hernia umbilicalis: De navel is niet pijnlijk en er bevindt zich meer losse huid rondom de navel. De breukring is duidelijk voelbaar bij palpatie. Het is mogelijk om de malse zwelling rond de navel volledig in de buik te reduceren. De navel zelf is dun, afhankelijk van de leeftijd van het veulen. Indien de eigenaars de navelstreng zelf hebben proberen doortrekken kan dit een mogelijk gevolg zijn. Bij een normale geboorte zal de navel doorbreken, zonder hulp, op de plaats die van nature vernauwd is. De hernia kan zichzelf nog oplossen en indien dit niet gebeurt is chirurgie noodzakelijk om het probleem te verhelpen.
15
Complicaties Bij ontsteking van de navel kunnen er complicaties optreden zoals leverabcessen, blaasinfectie en polyarthritis. Leverabcessen zijn onder andere gekarakteriseerd door een slecht haarkleed. Bij een urineweginfectie kunnen de veulens algemeen ziek zijn en vertonen polyurie. Polyarthritis komt bijna niet meer voor maar in dat geval wordt er een punctie van de aangetaste gewrichten gedaan met een celtelling.
Behandeling De dierenarts zal de navel opkuisen en ontsmetten met een blauwe spray met antibiotica (cyclo-spray: tetracycline). Afhankelijk van het karakter van het veulen wordt deze 5 tot 6 dagen geïnjecteerd met excenell (+/- 10cc) of worden er, voor 10 dagen, antibiotica-tabletten (amoxycilline-clavulaanzuur) mee gegeven aan de eigenaar. Indien het veulen algemeen ziek is en koorts heeft zal er ook finadyne (34cc) toegediend worden. De eigenaars moeten dagelijks de navel controleren op pijnlijkheid en de navel ontsmetten met de antibiotica spray. De dierenarts zal steeds de eigenaars aanraden om het veulen in een zo proper mogelijke omgeving te houden. Meestal wordt aangeraden om het veulen met de merrie op de weide te zetten, maar er moet rekening gehouden worden de behandeling van de komende dagen. Na 6 tot 7 dagen zal de dierenarts de navel van het veulen opnieuw komen controleren, tenzij het veulen algemeen nog niet beter is.
16
2.3 ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN
Het is een eenmanspraktijk voor kleine en grote huisdieren. De dierenarts heeft na haar studies eerst nog een jaar als vrijwillig intern gewerkt op de dienst grote huisdieren in Merelbeke. Daarna heeft zij in een groepspraktijk gewerkt, afwisselend grote en kleine huisdieren. Tien jaar geleden startte ze haar praktijk op die gemengd is. In het begin vooral grote huisdieren, maar de laatste jaren is het patiëntenbestand van kleine huisdieren sterk uitgebreid. De consultaties voor grote huisdieren gebeuren met de auto en ze beschikt over een draagbaar echoen RX toestel. Samen met enkele andere dierenartsen uit de streek, die ook een eenmanspraktijk hebben, heeft de dierenarts een wachtdienst vooral voor de kleine huisdieren. De grote huisdieren probeert de ze zoveel mogelijk zelf te consulteren. Er wordt onderling afgesproken welke dierenarts wanneer van wacht is. Zowel het cliënteel van de kleine huisdieren als dat van de grote huisdieren kunnen haar bereiken op haar gsm-nummer om een afspraak te maken. Voor de kleine huisdieren zijn er dagelijks enkele vaste uren vrije consultatie in het kabinet of er kan telefonisch een afspraak gemaakt worden. Geregeld, en vaak in combinatie met consultatie van grote huisdieren, worden er ook kleine huisdieren “op ronde” behandeld. Het klantenbestand grote huisdieren bevat vooral paarden, enkele kleine herkauwers en twee rundveebedrijven met vleesvee. Bij de eigenaars van paarden zijn er een redelijk aantal die trekpaarden hebben. De dierenarts heeft zich voornamelijk gespecialiseerd in de verloskunde van paarden. Naast consultatie van kleine huisdieren worden er nog operaties uitgevoerd in het kabinet. De dierenarts beschikt over een anesthesietoestel, operatiemateriaal en een autoclaaf voor sterilisatie. Tijdelijk kunnen er honden of katten gehospitaliseerd worden. Het is een eenmanspraktijk, maar de dierenarts staat soms wel telefonisch in contact met enkele andere dierenartsen om klinische gevallen te bespreken. De administratie wordt door de dierenarts zelf gedaan. Er wordt tijdens de consultatie van kleine huisdieren gebruik gemaakt van een specifiek diergeneeskundig programma. Alle gegevens van de patiënten worden per consultatie opgeslagen of aangevuld in de computer. Consultaties van grote huisdieren met bijhorende medicatie worden genoteerd in een agenda en achteraf verwerkt op computer.
17
3. ALGEMENE REFLECTIE Beide stages waren zeer leerrijk. Het toepassen van de theorie in de praktijk maakt het makkelijker om achteraf alles te memoriseren. Ook de theorie over praktische toepassingen, bijvoorbeeld bepaalde hechtingen plaatsen of een sterilisatie, worden duidelijk na het zien of het zelf uitvoeren ervan. De verplichte stages bij gezelschapsdieren en grote huisdieren zijn een belangrijk onderdeel van de opleiding diergeneeskunde. Het laat de student toe om al een betere kijk te krijgen op de eerstelijns diergeneeskunde en alles wat er bij komt kijken, zoals boekhouding, omgaan met de patiënten en de eigenaars, enz.. De stages sporen ook verder aan om nog meerdere weken stage te lopen. Persoonlijk vind ik het belangrijk om met verschillende dierenartsen mee te lopen, iedereen heeft namelijk een andere manier van werken. Op die manier is het voor jezelf ook makkelijker om een beeld te vormen over hoe je later zelf wil werken. In de dierenkliniek, waar ik mijn stage kleine huisdieren gelopen heb, kwam zowel de eerstelijns als de tweedelijns diergeneeskunde aan bod. Het was een drukke week waarin zowat van alles aan bod gekomen is. Ik heb er met verschillende dierenartsen consultaties en operaties kunnen meevolgen. Dat vond ik persoonlijk, als stagiair, wel een voordeel van de praktijk. Elke dierenarts had een specialiteit, maar voor de algemene zaken kon de patiënt bij alle drie terecht. Dus het was wel interessant om de verschillende manier van werken van elke dierenarts op te volgen. Na de consultatie of tijdens een operatie kreeg ik telkens de kans om uitgebreid vragen te stellen en er werd steeds een duidelijk antwoord gegeven. Ik vond het wel een nadeel dat ik totaal geen praktische handelingen heb mogen uitvoeren. Het is te begrijpen dat de patiënt de beste zorgen moet krijgen, want de eigenaar betaalt er voor, maar zelfs weinig ingrijpende handelingen zoals honden en katten vaccineren of de operatie voorbereiden werd niet toegestaan. Tijdens mijn stage heb ik veel theoretische kennis opgedaan, maar praktische vaardigheden heb ik vooral tijdens mijn stage bij grote huisdieren geleerd. Dankzij de dierenartsassistenten van de kleine huisdierenpraktijk heb ik ook veel bijgeleerd over het reilen en zeilen in de praktijk zelf. Door hun jarenlange ervaring was het mogelijk om mij steeds voldoende uitleg te geven bij verschillende situaties, zoals een hospitalisatie van een hond of een kat voor een operatie of hospitalisatie van een hond met diarree. Maar ook met uitleg over het computerprogramma, dat gebruikt werd voor registratie van alle gegevens van de patiënten, wisten ze mij steeds te boeien. Het is een essentieel onderdeel van de stage om ook een idee te krijgen over hoe de boekhouding en de administratie, in functie van het bedrijf, tot stand komen. In de loop van de week hebben ze mij ook uitleg gegeven over de aan- en verkoop van medicatie, het contact met het labo in verband met de verschillende bloedonderzoeken enzovoort. De dierenkliniek kleine huisdieren is een ideaal voorbeeld van een groepspraktijk. Er is een goede samenwerking tussen de dierenartsen en de assistenten waardoor er door de jaren heen een rendabele eerste en tweedelijns praktijk is opgebouwd. Persoonlijk vind ik de eene dierenarts al meer
18
klantvriendelijk dan de andere, maar ze hebben wel alle drie een efficiënte manier van werken en zowel de dierenartsen als de assistenten zijn vrij geliefd bij de eigenaars van de patiënten. Verder is de praktijk op een efficiënte manier ingedeeld. Het onthaal ligt centraal aan de ingang van het gebouw waardoor de patiënten bij het binnenkomen zich onmiddellijk laten registreren en bij het buitengaan automatisch gaan afrekenen. Er is een aparte toegang voorzien via de apotheek zodat er niemand gestoord wordt bij de levering van voeding of medicatie. De kliniek is voorzien van een vrij grote operatieruimte waar het mogelijk is om twee tot drie operaties tegelijkertijd te laten doorgaan. Deze staat via een deur in verbinding met de ruimte waar de medische beeldvorming plaatsvindt. Aan de andere kant van de operatieruimte zijn de kamers gelegen voor de hospitalisatie van de honden en de katten. Op die manier kan er efficiënt gewerkt worden zonder teveel heen en weer te lopen met dieren onder anesthesie. De tweede stage heb ik gelopen bij een dierenarts met als hoofdactiviteit grote huisdieren. ’s Avonds is er, vier dagen per week, vrije consultatie voor de kleine huisdieren. Bij deze dierenarts heb ik meerdere weken stage gelopen omdat ik hier de kans kreeg om ook praktische ervaring op te doen en dit zowel bij kleine als grote huisdieren. De stage was veelzijdig, van slechte klauwen bij geiten, een keizersnede bij een koe, tot drachtigheidsonderzoek bij paarden. Dat vond ik persoonlijk een voordeel van de stage bij deze dierenarts, de student krijgt hierdoor een algemeen beeld over een praktijk gote huisdieren. Tegenwoordig zijn er namelijk al veel dierenartsen die zich focussen op een bepaald onderdeel, zoals orthopedie bij paarden of een rundveepraktijk. Op die manier kom je als student in contact met verschillende personen die elk een andere manier hebben van omgaan met hun dieren. Een boer heeft namelijk andere principes dan een hobbykweker met schapen of de eigenaar van een hond en kat. Het is belangrijk voor later om met alle personen te leren omgaan. De dierenarts gaf bij elke handeling steeds voldoende uitleg. Daarnaast werden als voorbeeld, onderweg naar een andere klant, uitvoerig verschillende consultaties besproken. Na elke consultatie werden steeds de therapie en mogelijke complicaties uitvoerig besproken. De dierenarts heeft na haar studies één jaar als intern op de faculteit diergeneeskunde gewerkt. Dit heeft als voordeel dat ze geleerd heeft om alles op een deskundige manier uit te leggen. Ik heb daarom ook de kans gekregen om praktische vaardigheden te leren onder haar begeleiding. Dit was het grootste voordeel van deze stage. Praktische technieken, zoals hechtingen plaatsen of injecties geven, krijg je namelijk enkel onder de knie door het veel uit te voeren. De dierenarts had tijdens haar consultaties bij de grote huisdieren de neiging om de betalingen door de eigenaars uit te stellen. Alles werd genoteerd in haar agenda, maar sommige eigenaars betalen liever per consultatie in plaats van één grote rekening te betalen. Ik heb op verschillende manieren enorm veel geleerd tijdens de stages. Zowel op het vlak van diergeneeskunde zelf, als het omgaan met klanten en de administratie van alle gegevens. Zelf heb ik nog geen duidelijk beeld over de toekomst. Na mijn studies zou ik wel nog graag een jaar als intern werken in de paardenpraktijk “De Morette”. Maar spijtig genoeg kan je daar niet zelf over beslissen. Op termijn zou ik in een groepspraktijk willen werken of, na enkele jaren ervaring, zelfstandig een praktijk beginnen. Aangezien er al veel paardendierenartsen rondrijden in België realiseer ik me wel
19
dat het moeilijk kan worden om een leuke job te vinden. Ik zou het dan ook niet erg vinden om tijdelijk ergens anders te werken. Hoe meer ervaring, hoe beter. Ik zou wel willen proberen om na mijn studies nog regelmatig bijscholing te volgen of extra diploma’s te halen, uiteraard in verband met diergeneeskunde. Als laatste zou ik nog eens willen vermelden dat de verplichte stages een nuttig onderdeel zijn van de opleiding diergeneeskunde. Je leert verschillende werkwijzen kennen, met hun voor- en nadelen. Het opstellen van een logboek is een overzichtelijke weergave van wat je allemaal al gezien hebt. De studie diergeneeskunde is een zware studie die veel tijd in beslag neemt en waar de meeste onder ons veel voor moeten opgeven. Daarom vind ik persoonlijk dat het nuttiger zou zijn om een interessante stage te lopen in plaats van uren achter je bureau aan de stageverslagen te werken.
20
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011
THERMOGRAFIE BIJ PAARDEN door Natalie De Schrijver
Promotor: Prof. Dr. Ann Martens
Literatuurstudie in het kader van de masterproef
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie
beschikbaar te stellen voor
persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen te bedanken die geholpen hebben bij de realisatie van deze literatuurstudie. Op de eerste plaats wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Ann Martens, bedanken voor het telkens opnieuw kritisch lezen en snel verbeteren van mijn tekst. Ondanks haar drukke programma kon ik steeds bij haar terecht voor het nodige advies. Verder wil ik ook nog Dr. Maarten Oosterlinck bedanken voor het verstrekken van enkele foto’s met bijhorende informatie. Ook Inge Comeyne, een medestudent en ondertussen een goede vriendin, zou ik willen bedanken voor de tips bij het opmaken van de lay-out en al de uren die we samen aan onze literatuurstudie gewerkt hebben. Ten laatste wil ik mijn vriend, Bram Vereertbrugghen, bedanken voor alle steun tijdens deze zware studie.
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1 1. INLEIDING ........................................................................................................................................... 2 2. LITERATUURSTUDIE ......................................................................................................................... 3 2.1 THERMOGRAFISCHE APPARATUUR ........................................................................................ 3 2.2 ALGEMENE PRINCIPES .............................................................................................................. 5 2.3 THERMOGRAFISCH PATROON BIJ HET PAARD ...................................................................... 6 2.3.1 Algemeenheden ..................................................................................................................... 6 2.3.2 Thermografisch patroon van enkele aandoeningen bij het paard ......................................... 9 2.3.2.1 De voet .......................................................................................................................................... 9 2.3.2.2 Gewrichtsaandoeningen .............................................................................................................. 10 2.3.2.3 Aandoeningen van de lange beenderen ...................................................................................... 11 2.3.2.4 Peesaandoeningen ..................................................................................................................... 12 2.3.2.5 Proximale insertiedesmopathie van de interosseus .................................................................... 13 2.3.2.6 Spierletsels .................................................................................................................................. 14 2.3.2.7 De rug.......................................................................................................................................... 15
2.3.3 Andere toepassingen van thermografie bij paarden ............................................................ 17 2.3.3.1 Beoordelen van het effect van een perineurale anesthesie op de thermografische beelden van de distale voorbenen bij het normale paard. ................................................................................................ 17 2.3.3.2 Beoordeling van de dracht bij een hoog-drachtige merrie met behulp van digitale infrarood thermografie. ........................................................................................................................................... 21 2.3.3.3 De mogelijkheden van thermografie bij het diagnosticeren van seizoensgebonden dermatitis of zomereczeem bij paarden. ...................................................................................................................... 22 2.3.3.4 Vroegtijdige detectie van drukplaatsen bij het gebruik van een gips ter hoogte van het distale lidmaat..................................................................................................................................................... 23 2.3.3.5 Het gebruik van thermografie voor detectie van palmaire digitale neurectomie. ......................... 25
2.4 DE RELATIE TUSSEN THERMOGRAFIE EN ANDERE BEELDVORMENDE TECHNIEKEN. .. 27 2.5 CONCLUSIE................................................................................................................................ 28 3. LITERATUURLIJST ........................................................................................................................... 29 BIJLAGE ................................................................................................................................................ 31
SAMENVATTING Thermografie is een niet-invasieve techniek die de temperatuur van de huid meet en omzet naar een visueel patroon van kleurverschil. De techniek kan opgedeeld worden in een “contact” methode en een “niet-contact” methode. Verder kan de “niet-contact” methode opgedeeld worden in een gekoelde en een ongekoelde techniek. Tegenwoordig krijgt de ongekoelde infrarood camera, die geen contact maakt met het paard, de voorkeur. Daarenboven wordt in de diergeneeskunde meestal “real-time” thermografie toegepast waarbij hetzij bewegende of bevroren beelden gegenereerd worden. Bij aankoop van een infrarode thermografische camera moet rekening gehouden worden met de specifieke instellingen die eigen zijn aan het gebruiksdoel van de camera (in de bijlage worden enkele infrarood camera’s voor diergeneeskundig gebruik voorgesteld). Verder moet een thermografische evaluatie grondig voorbereid zijn om vals positieve beelden te voorkomen. Ook tijdens het onderzoek moet rekening gehouden worden met verschillende invloeden uit de omgeving. Thermografie kan toegepast worden voor evaluatie van de verschillende anatomische onderdelen van het lichaam van het paard. Eerst wordt een beschrijving gegeven van het normale thermografische patroon van het paard. Daarna worden de pathologische beelden besproken van onder andere de ondervoet, de pezen, de spieren, de rug enzovoort. Belangrijke aandoeningen zoals laminitis en een proximale insertiedesmopathie van de interosseus worden uitgebreid toegelicht. De laatste jaren wordt thermografie ook meer gebruikt in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Er werd onderzocht of thermografie kan gebruikt worden voor de detectie van drukwonden bij het gebruik van een gips, voor drachtigheidsdiagnose, voor detectie van injectieplaatsen van anesthetica ter hoogte van de distale ledematen, voor detectie van een palmaire digitale neurectomie en om een onderscheid te maken tussen paarden die wel of niet gevoelig zijn aan zomereczeem. Tenslotte wordt thermografie ook vergeleken met andere beeldvormende technieken waarvan gebruik gemaakt wordt in de diergeneeskunde.
1. INLEIDING Thermografie geeft een grafische reflectie over de oppervlakte temperatuur van de verschillende anatomische regio’s. Het is een niet-invasieve techniek die de vrijgestelde warmte meet (Yanmaz L. E., Okumus Z. and Dogan E., 2007) en omzet naar een visueel patroon van kleurverschil (Eddy A. L., Van Hoogmoed L. M. and Snyder J. R., 2001). Thermografische beeldvorming is één van de meest efficiënte manieren om de verdeling van de temperatuur over het lichaam te meten en bilateraal te vergelijken. De variatie in temperatuur is te wijten aan veranderingen in de doorbloeding van het onderliggend weefsel. Het lichaam is thermisch zeer symmetrisch waardoor subtiele veranderingen in temperatuur snel opgemerkt worden. De abnormale temperatuursverschillen kunnen op die manier gerelateerd worden aan onderliggende afwijkingen of abnormaliteiten (Bowers S., Gandy S., Anderson B., Ryan P., Willard S., 2009).
Hippocrates werd beschreven als de eerste fysicus die “thermografie” toepaste. Hij smeerde modder uit over het lichaam van een patiënt en observeerde de snelheid waarmee de modder opdroogde. Hij besloot dat de plaats die het eerst opdroogde ook de problematische regio voorstelde. Op die manier werd voor het eerst een vorm van thermografie toegepast. In 1928 te Frankfurt werd door Professor Czerny het eerste thermografische beeld van een mens becommentarieerd (Berz R., Sauer H., 2007). In 1950 werden elektronische infrarood sensoren voor het eerst gebruikt voor militaire doeleinden en daarna toegepast in de humane geneeskunde (Yanmaz L. E., Okumus Z. and Dogan E., 2007). In Duitsland (1952) werd voor het eerst infrarood thermografie gebruikt voor medische doeleinden. De fysicus Reeh ontwikkelde samen met de arts Schwamm een infrarood detector bolometer voor het uitvoeren van sequentiële thermische metingen van gedefineerde regio’s op het menselijke lichaam (Berz R., Sauer H., 2007). In 1966 werd thermografie geïntroduceerd in de diergeneeskunde waar het sindsdien ook bij paarden wordt toegepast (Yanmaz L. E., Okumus Z. and Dogan E., 2007).
2
2. LITERATUURSTUDIE
2.1 THERMOGRAFISCHE APPARATUUR Thermografie kan men opdelen in een “contact” en “niet-contact” methode. Bij “contact” thermografie worden vloeibare kristallen in een vervormbare basis gehanteerd. Om deze techniek toe te passen voor medische doeleinden is er een aanpassing gebeurd. De vloeibare kristallen liggen ingebed in een basis van latex. Deze basis wordt dan verwerkt in een flexibele en duurzame plaat zodat deze gemakkelijk kan gebruikt worden bij verschillende huidtypes en –contouren. De kristallen veranderen van vorm en kleur naargelang de temperatuur waarmee ze in contact komen. Ze reflecteren daarom een specifieke kleur als ze in direct contact komen met huid van een welbepaalde temperatuur. De specifieke kleur van een kristal stelt een bepaalde temperatuur voor (Turner, 1991) en het geheel wordt weergegeven als een gekleurde thermografische figuur (Yanmaz et al., 2007). Er kunnen echter vals positieve thermografische resultaten voorkomen omdat de temperatuur van de huid kan beïnvloed worden door het rechtstreeks contact met de latex basis (Turner, 1991; Yanmaz, 2007). Als de temperatuur tussen de flexibele plaat en de huid sterk verschilt zal er bij contact, door geleiding van de warmte, een onjuiste temperatuur afgelezen worden. Ook de manier van toepassing is van belang: indien de latex basis hard wordt aangedrukt op bijvoorbeeld een tuberkel, kan dit ook een vals positieve “hot spot” veroorzaken (Turner, 1989). Wegens deze talrijke problemen wordt de techniek bijgevolg minder toegepast in de (dier)geneeskunde (Turner, 2001).
“Niet-contact” thermografie geniet tegenwoordig de voorkeur. Er bestaat een gekoelde en ongekoelde technologie. De gekoelde apparatuur meet de temperatuur door gebruik te maken van een detector van infrarode straling. De detector moet afgekoeld worden omdat er interferentie zou kunnen ontstaan door de warmte geproduceerd door de camera (Turner, 2001). De detectoren bevatten het temperatuur-gevoelige barium strontium titanaat (BST) (Eddy et al., 2001). Om systematisch een volledig gezichtsveld te meten wordt een serie van spiegels gebruikt (Turner, 2001). Wanneer er in het BST een temperatuursverandering voorkomt wordt er een elektrisch signaal gegenereerd (Eddy et al., 2001). De camera staat in verbinding met een kathodestraalbuis en de intensiteit van de waargenomen straling is gelinkt aan een elektronisch signaal. Dit signaal vormt een beeld van het voorwerp
door
middel
van
verschillende
grijze
tinten
die
weergegeven
worden
op
de
kathodestraalbuis. De grijsschaal is dus proportioneel met de stralingsintensiteit. Het zwart-witte beeld kan omgezet worden in een gekleurd thermogram door het gebruik van microchips (Turner, 2001). Thermografische camera’s worden niet beïnvloed door de intensiteit of de hoeveelheid licht die voorkomt bij de opnames. Dit is ook sterk verbeterd sinds gewerkt wordt met een spectrum van brede golven (7-14µm), wat minder beïnvloed wordt door zonlicht in vergelijking met het spectrum van korte golven (Eddy et al., 2001). Het is een nadeel dat er een computer moet aangesloten worden op de camera, waardoor de apparatuur moeilijker te transporteren is. De infrarode straling wordt bij de niet-
3
gekoelde techniek gericht en gemeten via een aantal detectoren, er wordt gebruik gemaakt van een type “focal plane array” (Turner, 2001). Bij de aankoop van een thermografische infrarode camera moeten er enkele mogelijkheden overwogen worden. Een spectraal bereik van 8 tot 14 µm is ideaal voor medische toepassing omdat de huidemissie daar optimaal is. Op deze afstand is er ook weinig contaminatie van de omgeving. Omdat “real-time” thermografie alle problemen in verband met beweging van het beeld wegwerkt geniet deze techniek de voorkeur boven de “still” thermografie. De beoordeling verloopt op die manier beter omdat er onmiddellijk veranderingen kunnen waargenomen worden en de beeldvorming veel sneller tot stand komt. Gekoelde camera’s kunnen een verschil in temperatuur waarnemen tot op 0.01°C. De sensitiviteit ligt hierbij hoger dan deze van de ongekoelde camera’s, die maar tot een verschil van 0.1°C kunnen detecteren. Voor medische thermografie is het echter voldoende om slechts een verschil van 0.3°C waar te nemen (Turner, 2001). Het thermografisch patroon geeft door middel van verschillende kleuren het verschil in temperatuur weer. Wit of rood stelt een warmere zone voor en blauw of zwart staat voor een koudere regio (Eddy et al., 2001). Ook de draagbaarheid en de duurzaamheid zijn van groot belang. Bij gebruik in de diergeneeskunde is het belangrijk dat het toestel zonder veel problemen te transporteren is. Bij gebruik van gekoelde camera’s betekent dit meestal een extra kost. De ongekoelde camera’s bevatten geen dynamische onderdelen en zijn daardoor draagbaar en duurzaam bij gebruik in de praktijk (Turner, 2001). Een ideaal systeem om paarden te evalueren zou een drietal onderdelen moeten bevatten: De lens van de camera moet een hoek hebben van 20°- 30°, de mogelijkheid zou moeten bestaan om de camera op een statief 1.5 tot 2 meter boven de rug van het paard te plaatsen en de temperatuurschaal zou verstelbaar moeten zijn tot op 0.5-0.6°C nauwkeurig (Eddy et al., 2001). In aansluiting op al deze argumenten geeft Turner (2001) de voorkeur aan de niet-gekoelde camera’s (fig. 1) (Turner, 2001). Bij aankoop van een thermografische infrarode camera is het ook belangrijk om te informeren naar de resolutie van de detectoren. Hoe meer pixels, hoe hoger de resolutie, hoe beter de kwaliteit van het beeld zal zijn. Om nauwkeurige en herhaalbare resultaten te produceren is het noodzakelijk dat er zich op de camera een input bevindt voor de emissiviteit en een input voor de gereflecteerde temperatuur. Als derde aandachtspunt is het essentieel dat de eigenaar van de camera de batterij zelf kan vervangen. Verder moet de camera de thermografische beelden automatisch omzetten naar een JPEG formaat, op die manier is er geen extra software nodig. Er
Fig. 1: FLIR E60bx Veterinary
is echter wel software nodig om de beelden te analyseren en een
thermal imaging camera. Dit is een
bijhorend verslag op te stellen. Het moet mogelijk zijn om deze
niet-gekoelde, draagbare camera met “touch screen” waarvan men de
software regelmatig te updaten. Tenslotte is het aan te raden om te
batterij zelf kan vervangen. (zie
beschikken over een breed temperatuursinterval (FLIR, 2010).
BIJLAGE) (uit infobrochure FLIR, 2010).
4
2.2 ALGEMENE PRINCIPES De warmte, geproduceerd door het lichaam, wordt continu uitgezonden via straling, convectie, verdamping of conductie. De temperatuur gemeten ter hoogte van de huid is bijgevolg steeds een onderschatting van de werkelijke lichaamstemperatuur. De temperatuur in het lichaam meet ongeveer 5°C meer. De huid ontvangt haar warmte van de lokale bloedcirculatie en het metabolisme van de weefsels. Verschillen in temperatuur van de huid worden bijgevolg veroorzaakt door veranderingen in lokale doorbloeding aangezien het metabolisme van de weefsels constant blijft. Daarbij zijn de venen warmer dan de arteries omdat ze metabolisch actieve zones draineren. Oppervlakkig gelegen venen geven dus meer warmte af aan de huid dan oppervlakkige arteries. Dit geeft een evenredig verband tussen de veneuze drainage van hoog metabolische regio’s en de warmte die wordt afgegeven aan de huid (Turner, 2001). Het thermografisch patroon van een bepaalde zone wordt voorspeld aan de hand van de doorbloeding en de omlijning van die zone (Turner et al., 1986). Onderliggende spieren zullen bij activiteit de temperatuur doen stijgen (Turner, 2001). Bij inflammatie ten gevolge van weefselbeschadiging treedt er een stijging van de temperatuur op door de verhoogde bloedcirculatie (Turner et al., 1986). Deze “hot spot” ligt meestal vlak boven het beschadigde weefsel (Stromberg, 1973; Stromberg, 1974; Lamminen en Meurman, 1980; Purohit en McCoy, 1980; Purohit et al., 1980; Vaden et al., 1980; Bowman et al., 1983; Turner et al., 1983; Turner et al., 1986; Hall et al., 1987; Turner, 1989). Echter, bij sommige vormen van weefselbeschadiging kan er door verminderde bloedvoorziening ook een daling van de temperatuur voorkomen. Dit wordt bvb. waargenomen bij zwelling, thrombose van een vene of een infarct van het weefsel (Turner et al., 1986; Turner 1989). Rond deze zone met een lagere temperatuur ligt een warmere regio door shunt-vorming van bloedvaten (Turner, 2001). Bij productie van thermografische beelden dienen 4 factoren nauwkeurig gecontroleerd te worden. Ten eerste moet beweging van het paard zoveel mogelijk vermeden worden, tenzij men gebruik maakt van “real-time thermography”. Sedatie door toediening van anesthetica wordt ten stelligste afgeraden omdat deze medicatie een invloed heeft op de perifere bloedcirculatie en het cardiovasculair systeem. Bijgevolg kunnen er foutieve thermografische patronen ontstaan (Turner, 2001). Ten tweede dient de vreemde stralingsenergie gecontroleerd te worden (fig. 2). Thermografische opnames moeten genomen worden in afwezigheid van direct zonlicht (Turner et al., 1986) en bij voorkeur in een verduisterde omgeving. 20°C of 68°F wordt aangenomen als ideale omgevingstemperatuur, maar zolang het paard niet zweet mag de temperatuur variëren. Bij een temperatuur die lager ligt dan 30°C (86°F) zorgen straling en verdamping voor het verlies aan warmte, terwijl zweten bij deze temperatuur nog niet voorkomt. Bij zeer lage omgevingstemperaturen kan er vasoconstrictie ter hoogte van de onderbenen vastgesteld worden, die een verandering van de thermografische patronen teweeg
5
brengt. Vasodilatatie kan gestimuleerd worden door het paard in beweging te brengen vóór opname. Ten derde wordt tocht het best voorkomen, een constante luchtpassage is ideaal. Vóór het afnemen van thermografische opnames is het aan te raden het paard 10-20 minuten te laten acclimatiseren aan de omgeving (Turner, 2001). Ten slotte moet vreemd materiaal ter hoogte van het huidoppervlak zoveel mogelijk vermeden worden omdat dit aanleiding geeft tot een afwijkend thermografisch beeld. Artefacten worden veroorzaakt door vreemd materiaal zoals debris, littekenweefsel, haren, smeersel of bepaalde omhulsels zoals bandages (Turner et al., 1986). Om dit te voorkomen dient er voor gezorgd te worden dat het vreemd materiaal reeds 2 uur voor afname wordt verwijderd door de huid grondig te reinigen en bandages en dergelijke te verwijderen. De vacht dient steeds geëvalueerd te worden op zijn haarlengte. Om verkeerde thermografische patronen te voorkomen is het haar best zo kort en uniform mogelijk (Turner, 2001).
Fig. 2: Indien iemand voor slechts enkele minuten zijn hand op het paard legt krijg je een afwijkend thermografisch beeld (Foto’s: http://www.paarden-thermografie.nl/Artefacten.html).
2.3 THERMOGRAFISCH PATROON BIJ HET PAARD
2.3.1 Algemeenheden Gebaseerd op deze feiten kan men enkele vaststellingen doen in verband met het thermografisch patroon bij het paard. Er bevindt zich een warmere zone in het midden op de rug (Purohit en McCoy, 1980; Turner et al., 1986) (fig.5), de borst, tussen de achterbenen en langs de ventrale middenlijn op de buik (Turner, 2001). De rugspieren, beiderzijds symmetrisch langs de warmere lijn, vertonen een temperatuursverschil van ongeveer 0.5°-1°C. Het hoofd en de distale ledematen hebben algemeen gezien ook een lagere temperatuur (Colles en Pusey, 2003) (fig.3). Ter hoogte van het proximale deel van de ledematen verloopt het patroon volgens het verloop van de hoofdvenen, met de vena cephalica vooraan en de vena saphena achteraan. De regio’s van de dorsale carpus of de tarsus, de dorsale kogel en het kootbeen, zijn bij een dorsale opname koeler omdat er subcutaan geen belangrijke bloedvaten voorkomen. Ter hoogte van het distale lidmaat is de warmste zone gelegen
6
nabij de arterioveneuze plexus van de kroonrand (fig.4). Bij een palmaire of plantaire opname ligt er een warmere zone tussen de hoefballen die de middenlijn van de hiel volgt. De pezen vertonen hier een koeler beeld. Tussen het pijpbeen en de buigpezen komt er opnieuw een warmere zone voor die het verloop van de mediale palmaire vene in het voorbeen of de metatarsale vene in het achterbeen volgt (Turner, 2001). Van de verdachte regio moeten minimum 2 opnames gemaakt worden, loodrecht op elkaar. Bij onderzoek van de ledematen van een paard zijn er 4 opnames nodig per lidmaat (dorsaal, palmair/plantair, mediaal en lateraal) (Turner et al., 1986). Zo wordt nagegaan of een hot spot consequent voorkomt op dezelfde plaats (Turner, 2001). In de diergeneeskunde zijn er verschillende toepassingen van thermografie bij het paard. Vooreerst kan het gebruikt worden als hulp bij het klinisch onderzoek en het stellen van een diagnose. Thermografische camera’s zijn immers tot 10 keer meer gevoelig dan de hand voor het detecteren van temperatuursverschillen. Hierdoor wordt het makkelijker om asymmetrie vast te stellen en verdachte anatomische gebieden af te bakenen. Als er een verschil tussen 2 anatomisch symmetrische regio’s vastgesteld wordt van meer dan 1°C kan dit een indicatie zijn voor een inflammatoire reactie. Zowel een stijging als een daling in temperatuur zijn belangrijk bij evaluatie. De thermografische patronen kunnen de aandacht trekken naar een bepaald zone waar men verder onderzoek kan op doen d.m.v. medische beeldvorming, zoals echografie of radiografie om de uiteindelijke diagnose te stellen. Deze informatie kan zorgvuldig gebruikt worden bij het stellen van de diagnose. Daarnaast kan men thermografie ook gebruiken voor de nauwkeurige opvolging van paarden in een trainingsschema. De paarden worden wekelijks gescreend waarbij thermografische veranderingen reeds 2 weken vóór de klinische veranderingen gedetecteerd worden. Zo kan de subklinische problematiek vroegtijdig aangepakt worden waardoor er snel een aanpassing in het trainingsschema kan worden doorgevoerd om kwetsuren te vermijden (Turner, 2001). Een ander en recent voorbeeld van deze laatste toepassing is het vroegtijdig detecteren van drukwonden bij gipsen d.m.v. thermografie (Levet et al., 2009).
7
Fig.3: Laterale en craniale thermografische opname van de spieren van het voor- en achterbeen (zwarte lijn) en de metacarpus/ metatarsus (witte lijn) bij een klinisch normaal paard. Op het thermografisch patroon zijn de relatieve temperaturen voorgesteld in plaats van de absolute temperaturen (de kleurvariatie wordt bepaald door de sensitiviteit van de camera) Het kleurspectrum kan voor elke studie verschillend zijn. De “real-time” oppervlaktetemperaturen worden door de camera ook numeriek opgeslagen waardoor de waarden voor elke studie bekend zijn (uit Simon et al., 2006).
Fig.4: De kroonrand van de normale hoef (uit Yanmaz et al., 2007).
Fig.5: Dorsale thermografische opname van de gluteusregio bij het normale paard (Tunley en Henson, 2004).
8
2.3.2 Thermografisch patroon van enkele aandoeningen bij het paard
2.3.2.1 De voet Thermografie wordt gebruikt als hulp bij het stellen van een diagnose of de evaluatie van problemen ter hoogte van de hoef (Stromberg, 1974; Purohit en McCoy, 1980; Turner et al., 1986). Enkele voorbeelden zijn; laminitis of hoefbevangenheid (fig.7), palmaire pijn aan de voet, abcessen (fig.6), keratomen of een plaatselijke vermeerdering van de hoorn en andere inflammatoire processen. Thermografie helpt bij het lokaliseren van de probleemzone, het vaststellen van de graad van ontsteking en het opstellen van een behandelingsschema. Een thermografische evaluatie kan uitgevoerd worden indien het klinisch en radiografisch onderzoek niet beslissend zijn. Men kan echter geen definitieve diagnose stellen enkel op basis van de thermografische beelden (Turner, 2001). De vier hoeven worden steeds van dorsaal naar palmair/plantair gescreend en contralateraal vergeleken. Een temperatuurverschil tussen de hoeven van meer dan 1°C kan als significant beschouwd worden. Lokale inflammatoire aandoeningen van de hoef, zoals abcessen, kneuzingen of fracturen zijn gekenmerkt door lokale “hot spots” die na arbeid nog meer tot uiting komen. Inflammatie ter hoogte van de kroonrand kan moeilijk zijn om vast te stellen omdat dit reeds de warmste regio van het onderbeen is (Purohit en McCoy, 1980). In bepaalde gevallen kunnen de 4 hoeven in het inflammatoir proces betrokken zijn en dan kan de temperatuur van de hoeven vergeleken worden met de temperatuur van het gebied tussen de hoefballen. Een temperatuurverschil tussen elk van de vier voeten van meer dan 1°C is significant (Turner, 2001). Verandering van het thermografisch patroon van de hoefwand kan een indicatie zijn voor laminitis (fig.7). Dit is gekarakteriseerd door een ontsteking van de lamellen in de hoefwand. De kroonrand is doorgaans 1 tot 2°C warmer dan de andere structuren van de hoef en naarmate de hoef deze hogere temperatuur meer gaat benaderen is er een indicatie voor een inflammatoir proces. Thermografie kan voordelig zijn voor de opvolging van de herstellende hoef, maar ook voor de opvolging van de contralaterale hoef, omdat er namelijk contralaterale laminitis kan optreden ten gevolge van elke aandoening die erge claudicatie veroorzaakt. De ontsteking in de contralaterale voet kan al vastgesteld worden nog voor er mankheid optreedt. Zo kan er vroegtijdig een preventieve therapie ingesteld worden (Turner, 2001). Bij thermografische evaluatie van een paard met het “palmar foot pain syndrome” (Turner et al., 1983) werd er een gereduceerde bloedcirculatie aan de palmaire/plantaire zijde van de hoef vastgesteld. De “hot spots”, zichtbaar op het thermografische beeld, worden geassocieerd met hoef onbalans. Hierbij worden de steunende krachten niet evenredig verdeeld over het volledige draagvlak van de hoef. Thermografie kan gebruikt worden voor de beoordeling van de doorbloeding van het palmaire of plantaire deel van de hoef. De voet wordt geëvalueerd vóór en na de arbeid. Bij het paard is een temperatuursverhoging van de hoef van 0.5°C na arbeid volkomen normaal. Bij 50 % van de paarden
9
met het “palmar foot pain syndrome” wordt deze temperatuursstijging in het caudale deel van de hoef niet vastgesteld, wat te wijten is aan de lage doorbloeding (Turner, 2001).
Fig.6: Een hoefabces ter hoogte van het rechter lidmaat
Fig.7: Bilaterale acute laminitis (Foto’s: M. Oosterlinck).
(Foto’s: Maarten Oosterlinck).
2.3.2.2 Gewrichtsaandoeningen Een normaal gewricht heeft een lagere temperatuur dan de omliggende structuren. Het spronggewricht vormt hierop een uitzondering daar er mediaal een verticale hot spot voorkomt veroorzaakt door de vena saphena. De gewrichten worden het best thermografisch geëvalueerd via een dorsale opname (Stromberg, 1974; Vaden et al., 1980). Bij inflammatie van een gewricht toont het thermografisch beeld een ovaalvormige zone met een gestegen temperatuur die horizontaal naar lateraal en mediaal verspreidt. De distale gewrichten vormen een uitzondering op de regel, het thermisch patroon is daar circulair bij ontsteking (fig.8). De temperatuur ligt hoger ter hoogte van de aanhechting van het gewrichtskapsel in tegenstelling tot het centrum van het gewricht dat relatief koel is. Dit kan gerelateerd zijn aan de hogere druk die het gewricht ondervindt door de zwelling waardoor secundair een vermindering van de doorbloeding ontstaat. Het verschil in temperatuur van het gewricht is afhankelijk van meerdere factoren waardoor er geen correct verband kan gelegd worden tussen de temperatuursstijging en de mate van beschadiging van het gewricht. Hoe chronischer het probleem is, hoe lager de temperatuursstijging zal zijn. Andere invloeden zijn oa. de graad van synoviale degeneratie, de ergheid van kraakbeenschade en de aan- of afwezigheid van osteochondrale fragmenten. Het is echter nog niet bekend in welke mate deze verschillende factoren de temperatuur van het gewricht bepalen. Bij inflammatie van een gewricht verandert het thermisch patroon reeds 2 weken vóór er klinische symptomen van manken optreden (Vaden et al., 1980). Op die manier kan thermografie gebruikt worden als een hulp bij de training van paarden. De trainingsschema’s kunnen vroegtijdig worden aangepast bij het detecteren van een lokale inflammatie om zo het gewricht te ontlasten en zware blessures te voorkomen (Turner, 2001).
10
Fig.8: Een duidelijk verhoogde huidtemperatuur ter hoogte van het ontstoken kogelgewricht (Eddy et al., 2001).
2.3.2.3 Aandoeningen van de lange beenderen Om de temperatuur van de huid te beïnvloeden moeten de lange beenderen hiermee in nauw contact liggen (fig.9). Thermografie is als gevolg van weinig belang bij het stellen van een diagnose in verband met aandoeningen van de lange beenderen omdat enkel de temperatuur van de huid geëvalueerd wordt. Beenderen die bedekt zijn door een zware spierlaag kunnen thermografisch niet correct geëvalueerd worden. Enkel bij de beoordeling van dorsale problemen ter hoogte van de metacarpus of stress fracturen van de radius of de tibia kan thermografie van toepassing zijn (Turner, 2001). Thermografie is een waardevolle hulp voor het opsporen van abnormaliteiten ter hoogte van de metacarpi bij volbloeden. Er worden afwijkingen gevonden bij maximaal 60% van de 2-jarige paarden die in training zijn (Lance, 2004). Aandoeningen van de dorsale metacarpus of “bucked shin complex” kunnen ingedeeld worden in 3 categorieën. Bij de eerste categorie kan pijn vastgesteld worden bij palpatie van de metacarpus, maar er zijn geen pathologische afwijkingen zichtbaar bij radiografie. Categorie 2 vertoont pijn bij palpatie van de metacarpus en er is een subperiostale callus te zien op de radiografische opnames. Categorie 3 is gekarakteriseerd door pijn bij palpatie van de metacarpus en een radiografisch zichtbare stress fractuur. Thermografie helpt bij differentiatie van categorie 2 en 3 omdat deze de eerste 2 tot 3 weken radiografisch niet te onderscheiden zijn. Het detecteren van een stress fractuur, via radiografie, is dan nog niet mogelijk. Ter hoogte van de dorsale diafyse van de metacarpus komen bij categorie 1 en 2 “hot spots” voor die 1 tot 2°C warmer zijn dan de omliggende structuren. Dit in tegenstelling tot de derde categorie waar, bij een dorso-palmaire opname, de “hot spots” eerder lateraal of mediaal zichtbaar zijn en gerelateerd zijn aan een stress fractuur. Deze categorie 3 “hot spots” zijn ook 2 tot 3°C warmer dan de omliggende structuren (Stromberg, 1974). Door toepassing van thermografie kan er een voorlopige en vroegtijdige diagnose gesteld worden waardoor een gepaste therapie vroeger kan toegepast worden (Turner, 2001).
11
Fig.9: Een schiefel ter hoogte van het griffelbeen (metacarpus) (Foto’s: Maarten Oosterlinck).
2.3.2.4 Peesaandoeningen Bij beoordeling van de normale buigpezen tonen de thermografische beelden een bilateraal symmetrisch patroon dat bestaat uit elliptisch isothermische zones (Stromberg, 1973). De laagste temperatuur is gelokaliseerd ter hoogte van het palmaire deel van de pezen terwijl perifeer nabij de carpus en de kogel de temperatuur ongeveer 1°C hoger ligt (Turner, 2001). Bij een acute tendinitis kan met thermografie een “hot spot” ter hoogte van het peesletsel gedetecteerd worden (Stromberg, 1973) (fig.10). Deze “hot spot” is reeds 2 weken vóór de klinische symptomen zichtbaar. Op die manier kunnen opnieuw vroegtijdig aanpassingen aan het trainingsprotocol doorgevoerd worden om verdere beschadiging van de pezen te voorkomen (Turner, 2001). In vergelijking met een normale pees blijft de temperatuur van de helende pees verhoogd maar het thermisch patroon wordt wel uniformer (Stromberg, 1973). De temperatuursveranderingen van de pees, tijdens de heling, zijn niet correct gecorreleerd met de structurele reorganisatie van de matrix, die geëvalueerd wordt door echografie. Tijdens de heling wordt een hogere temperatuur van de pees waargenomen als gevolg van neovascularisatie (Turner, 2001). Dit in tegenstelling tot de huid die over het peeslittekenweefsel ligt die een daling in temperatuur ondervindt (Hall et al., 1987). Thermografie kan gebruikt worden om proximaal van het peesletsel zones te detecteren die onderhevig zijn aan mechanische stress, nog vóór de klinische symptomen optreden. Het bestaand letsel kan namelijk verergeren door mechanische stress die proximaal van de kwetsuur inwerkt. Aan de hand van de thermografische beelden kan beslist worden of er een desmotomie moet uitgevoerd worden (Turner, 2001).
12
Fig.10: Letsels ter hoogte van de buigpezen veroorzaken een temperatuursstijging op het thermografisch beeld (Eddy et al., 2001).
2.3.2.5 Proximale insertiedesmopathie van de interosseus Een beschadiging van een ligament heeft een thermografisch patroon dat sterk gelijkt op dat van het peesletsel (fig.11). De “hot spots” liggen boven het letsel behalve bij sommige gevallen van proximale insertiedesmopathie van de interosseus. Aangezien verwacht wordt dat de inflammatie en de pijn palmair gelegen zijn is het verrassend dat bij een dorsale opname de “hot spot” soms proximaal op de metacarpus gelokaliseerd is. Dit is voornamelijk van toepassing bij de interosseus. Er kan een verband gelegd worden tussen de gevoeligheid en de inflammatie van het desbetreffende ligament, maar deze theorie wordt door sommigen nog in vraag gesteld. Op een thermografische opname kan beoordeeld worden of de ontstane desmitis gerelateerd is aan een metacarpale callus of “splint” (Turner, 2001).
Fig.11: Insertiedesmopathie/ desmitis van de interosseus (Foto’s: Maarten Oosterlinck).
13
2.3.2.6 Spierletsels De beoordeling van spierletsels is quasi de grootste klinische toepassing van thermografie (Turner, 1989). Door een stijging van serum spierenzymen kan er een vermoeden zijn van letsels aan de spieren, maar op basis van het bloedonderzoek alleen kan niet geconcludeerd worden welke spieren beschadigd zijn. Met behulp van thermografie kan een inflammatoire zone geassocieerd worden met een bepaalde spier of spiergroep (fig.12). Ten tweede kan atrofie aangetoond worden, nog voor de klinische symptomen tot uiting komen (Turner, 2001). Het thermografisch patroon toont de ontsteking van de spier als een “hot spot” ter hoogte van huid die direct boven de aangetaste spier gelegen is (Turner, 1989). Een spierletsel kan echter ook als een “cold spot” gezien worden wanneer er verminderde doorbloeding van de spier is als gevolg van zwelling en oedeem. Bij thermografische evaluatie moeten de linker- en rechterzijde steeds vergeleken worden. Tussen gepaarde normale spieren mag quasi geen verschil zijn. Indien er toch een verschil (“hot spot” of “cold spot”) wordt opgemerkt kan dit gerelateerd zijn aan een spierletsel (Turner, 2001). Spierverrekking, de meest voorkomende oorzaak van inflammatie van de spieren, kan naar analogie met de humane geneeskunde ingedeeld worden in drie graden (Turner, 1989). Spierverrekkingen ter hoogte van de voorhand zijn algemeen nog niet gedocumenteerd. “Croup” en “caudal thigh” myopathieën omvatten de spierverrekkingen ter hoogte van de achterhand. Onder de “croup” myopathieën verstaat men verrekkingen van de musculus longissimus, de aanhechting van de musculus gluteus medius op sacro-iliacaal niveau, het corpus van de musculus gluteus medius en de insertie van de gluteus spieren ter hoogte van de trochanter major op de femur. Letsels van de musculus biceps femoris, semitendinosus en de semimembranosus spieren worden gegroepeerd onder de “caudal thigh” myopathieën. Letsels van de semitendinosus spier treden meestal op ter hoogte van de verbinding tussen de spier en pees. Dit in tegenstelling tot de letsels van de musculus biceps femoris en de semimembranosus spieren, die voornamelijk ter hoogte van het corpus gelokaliseerd zijn (Turner, 2001).
Fig.12: Bij een paard met myositis is er een verhoogd thermografisch patroon zichtbaar ter hoogte van het mediale en laterale aspect van de gluteusregio (Eddy et al., 2001).
14
2.3.2.7 De rug Met thermografie kan een algemene screening van de rug worden uitgevoerd bij het rechtstaande paard. Deze techniek is zeer gemakkelijk uit te voeren, en dit in tegenstelling tot radiografie die bij het paard omwille van de massa spieren in praktijk niet altijd makkelijk te realiseren is (zware apparatuur noodzakelijk). Om die reden zijn fracturen, luxaties en subluxaties van de wervelkolom vaak ondergediagnosticeerd of wordt de diagnose pas veel later gesteld. Op basis van de thermografische opnames kan beslist worden of een radiografie aan te bevelen is. De letsels doen zich voor als een “cold spot”, een “hot spot” of “root signatures” (zie verder) (Turner, 2001). Bij thermografische evaluatie van de cervicale wervels worden er opnames genomen van de linker- en rechter zijde. Bij de beoordeling van de thoracale, lumbale en sacrale wervels wordt gekeken van bovenuit (“top line view”). De letsels komen namelijk meestal voor langs de middenlijn. “Cold spots” worden niet geassocieerd met chronische letsels, maar eerder met acute letsels. De aanwezige zwelling kan verantwoordelijk zijn voor de gebrekkige bloedvoorzieninig van de autonome zenuwen. Anderzijds verschijnen “Root signatures”, theoretisch, bij irritatie van lokale sympathische zenuwen. Dit zijn lineaire zones met verhoogde temperatuur die het verloop van de zenuwen vanuit het ruggenmerg volgen. Bij het syndroom van Horner wordt de sympathische zijstreng hier volledig bij betrokken, waardoor er een gehele zijkant met verhoogde temperatuur zichtbaar is (Purohit et al., 1980). Bij
de
interpretatie
van
thermografische
opnames
van
de
nek
en
de
rug
kan
een
temperatuursverandering van meer dan 1°C wijzen op sympathische dystonie. Bij evaluatie moeten de klinische symptomen en het doel waarvoor het paard gebruikt wordt mee in acht genomen worden. Het is hoogst waarschijnlijk dat er wel meer paarden frequent last hebben van lichte rugpijn of stijfheid, maar dit is daarom niet altijd van significant belang (Colles en Pusey, 2003). Stijfheid van de gewrichten op niveau van de wervelkolom komt het meest voor ter hoogte van het meest craniale deel van de hals, met veranderingen aan het atlanto-occipitaal en atlanto-axiaal gewricht. Bij thermografische evaluatie is er een koudere band zichtbaar die vanuit het caput occipitale vertrekt en recht naar beneden loopt. Naargelang de tijd vordert wordt de band nauwer. Bij letsels ter hoogte van het middenste en het caudale deel van de hals komt er een “cold spot” voor die de aangetaste zone bedekt. Een letsel ter hoogte van de cervico-thoracale zone wordt gekarakteriseerd door een koude band die verticaal over de rug naar ventraal uitloopt op niveau van de schouders. Deze “cold band” wordt meestal vergezeld van een temperatuursdaling over de gehele thoracale regio en de achterhand (fig.13, rechts). Een lagere temperatuur van de achterhand die ontstaat op e
niveau van de 12 thoracale wervel wijst op een letsel op dat niveau van de wervelkolom (fig.13, links). Een andere significante verandering van klinisch belang is een onderbreking van de normale dorsale middenlijn op de rug of een temperatuursdaling langs beide zijden van deze lijn. Dit kan wijzen op een verandering van sympathische activiteit in de bepaalde regio. Thermografisch kan er ter hoogte van
15
de distale ledematen, bij een omgevingstemperatuur lager dan 15°C, een fysiologische daling van de temperatuur gemeten worden die 5°-6°C lager ligt dan de temperatuur van het abdomen. Bij zware letsels ter hoogte van de hals of het abdomen kan de temperatuur van de distale ledematen de temperatuur van de omgeving aannemen (Colles en Pusey, 2003). Thermografische beoordeling van een sacroiliacale subluxatie toont een focale “cold spot” tussen de beide tuber sacralia. Het thermografisch patroon kan gecorreleerd worden met de echografische bevindingen van de verandering aan het sacro-iliacaal ligament (Turner, 2001). Bij evaluatie van paarden met chronische rugpijn geeft thermografie meestal geen bijkomende informatie. Er is een gebrek aan sensitiviteit en specificiteit. Het kan wel nuttig zijn om acute oppervlakkige spierletsels te onderkennen of om aan een eigenaar duidelijk te maken wat de invloed is van een slecht passend zadel of een slechte rijstijl van de ruiter (Colles en Pusey, 2003).
Fig.13: Lateraal aanzicht van de thoracolumbale regio van 2 paarden. Links: Er is een temperatuursdaling van de achterhand te zien die ontstaat ter hoogte van de 12e thoracale wervel. Dit wijst op een letsel op dat niveau van de wervelkolom. Rechts: Een letsel ter hoogte van de cervicothoracale regio wordt gekarakteriseerd door een “cold band” die verticaal over de rug naar ventraal uitloopt, deze wordt meestal vergezeld van een temperatuursdaling over de gehele thoracale regio en de achterhand (Colles en Pusey, 2003).
16
2.3.3 Andere toepassingen van thermografie bij paarden Naast de hogervermelde klinische toepassingen van thermografie bij het paard die vaak in praktijk worden uitgevoerd maar waarover er weinig gecontroleerde studies gebeurd zijn, wordt thermografie ook meer en meer gebruikt bij wetenschappelijk onderzoek. Hieronder worden enkele specifieke voorbeelden hiervan gegeven.
2.3.3.1 Beoordelen van het effect van een perineurale anesthesie op de thermografische beelden van de distale voorbenen bij het normale paard. De druk om te winnen in de paardensport is groot. Het kan zelfs zo ver gaan dat er illegale procedures toegepast worden om de prestaties van de paarden te verbeteren. Bij sportpaarden die op hoog niveau getraind worden kunnen blessures een onderbreking of het einde van hun carrière betekenen. De meest voorkomende letsels zijn gelokaliseerd ter hoogte van de hoef, het spronggewricht en de rug en worden behandeld door middel van een lokale infiltratie met anti-inflammatoire en pijnstillende middelen tot chirurgie zoals een palmaire digitale neurectomie. Detectie van een palmaire digitale neurectomie wordt verder in het hoofdstuk besproken. In het verleden werd thermografie reeds toegepast voor detectie van illegale procedures bij show paarden bijvoorbeeld het aanbrengen van irriterende stoffen ter hoogte van het perineum om een hogere staartelevatie te verkrijgen. Het topicaal aanbrengen of subdermale injectie van irriterende stoffen dorsaal op de koot werd recent gedetecteerd met behulp van thermografische opnames, net zoals de hypersensibilisatie die ontstaat bij gebruik van metaal-bevattende bandages (Van Hoogmoed en Snyder, 2002). Het doel van deze studie (Holmes et al., 2003) was om de effecten op de thermografische beelden te onderzoeken van perineurale anesthesie ter hoogte van de distale voorbenen bij het normale paard. Na acclimatisatie aan de omgeving werden thermografische opnames gemaakt, met intervallen van 0, 5, 10, 15, 30 en 45 minuten, van 6 klinisch normale paarden na een lokale anesthesie met mepivacaïne hydrochloride of een fosfaat gebufferde zoutoplossing. In vergelijking met de perineurale controle injectie van een fosfaat gebufferde zoutoplossing (3mL) wordt bij een perineurale injectie van mepivacaïne HCl (3mL) geen significante afwijking vastgesteld van de gemiddelde effectieve oppervlaktetemperatuur van het lidmaat (fig. 14-15) (Holmes et al., 2003).
17
Fig. 14: De gemiddelde effectieve oppervlaktetemperatuur van het lidmaat (°C) als resultaat van behandeling. LA = linker voorbeen na injectie met een anestheticum, RA = rechter voorbeen na injectie met een anestheticum, LS = linker voorbeen na controle injectie met een fosfaat gebufferde zoutoplossing, RS = rechter voorbeen na controle injectie met een fosfaat gebufferde zoutoplossing. Bij injecties van een anestheticum en een fosfaat gebufferde zoutoplossing ter hoogte van de abaxiale zijde van de sesambeenderen van de voorbenen zijn, bij klinisch normale paarden, geen significante verschillen vastgesteld (uit Holmes et al., 2003).
Fig.15: Infrarood thermografische opnames van het distale deel van de normale voorbenen, gemaakt op verschillende tijdsintervallen na een perineurale injectie van mepivacaïne HCl. Time 0 = opname op het moment van injectie van mepivacaïne HCl, time 15 = 15 minuten na injectie van mepivacaïne HCl, time 45 = 45 minuten na injectie van mepivacaïne HCl (uit Holmes et al., 2003).
Denoix (1994) en Waldsmith (1992) beweren dat een lokale anesthesie van het voorbeen, abaxiaal ter hoogte van de sesambeenderen, een stijging van de huidtemperatuur veroorzaakt. In tegenstelling tot het onderzoek van Holmes et al. werden door Denoix en Waldsmith manke paarden geëvalueerd. Bovendien werden er geen thermografische opnames gemaakt vóór het toepassen van de lokale anesthesie waardoor niet kan geconcludeerd worden dat de temperatuursstijging na lokale anesthesie afkomstig was van de injectie van het anestheticum. De mogelijke verklaring hiervoor is dat de temperatuursstijging te wijten is aan een lokale inflammatie die reeds aanwezig was ter hoogte van de voorbenen. De verschillende anesthetica die gebruikt worden bij een lokale anesthesie hebben een variabele invloed op de lokale doorbloeding. In vergelijking met lidocaïne HCl wordt er bij gebruik van mepivacaïne HCl minder vasodilatatie vastgesteld. Dit verklaart waarom mepivacaïne HCl langer werkzaam is dan lidocaïne HCl. Dit kan een mogelijke verklaring zijn waarom bij thermografische
18
evaluatie geen effect zichtbaar was van een lokale anesthesie met mepivacaïne HCl. Een andere verklaring voor de resultaten van het onderzoek kan zijn dat er geen temperatuurverschil optreedt omdat bij toepassing van een lokale anesthesie de type C vezels verdoofd worden. Dit heeft als gevolg dat er een daling optreedt van de sensibiliteit en zo ook van de pijn waardoor de temperatuur in de buurt van de injectie net zal dalen in plaats van te stijgen. Dit kan verklaren waarom er bij het uitvoeren van een lokale anesthesie ter hoogte van de distale voorbenen een temperatuursdaling van de huid optreedt. (Holmes et al., 2003). In een andere studie (Van Hoogmoed en Snyder, 2002) werd onderzocht of thermografie kan gebruikt worden voor de detectie van injecties van anesthetica zoals sarapine, bupivacaïne 0.75% en ammonium chloride 10%. In een gecontroleerde studie (Van Hoogmoed en Snyder, 2002) werd ter hoogte van de rug en de lumbale regio sarapine geïnjecteerd. Dit is een waterige oplossing van plantaardige zouten (Sarraceniaceae planten) die gebruikt wordt in de humane geneeskunde ter behandeling van verscheidene aandoeningen die geassocieerd werden met neuritis of “zenuwpijn”. Op de thermografische beelden is gedurende 2 dagen een temperatuursstijging zichtbaar die geassocieerd kan worden met de injectieplaatsen. 60 Minuten na injectie is het temperatuurverschil maximaal. Na injectie van 0.75% bupivacaïne in de nabijheid van de laterale en mediale palmaire digitaalzenuwen, als perineurale anesthesie van het lidmaat, blijft het temperatuurverschil slechts tot 120 minuten na injectie zichtbaar ter hoogte van het dorsale en laterale aspect van het lidmaat. Lateraal was het verschil echter duidelijker waarneembaar dan dorsaal (Van Hoogmoed en Snyder, 2002). Ammonium chloride is een tijdelijk, neurolytisch middel dat gebruikt werd ter preventie van urineweginfecties. De temperatuursstijging na injectie van 10% ammonium chloride in de nabijheid van de palmaire digitaalzenuwen is tot 8 dagen post-injectie waar te nemen op de thermografische beelden. Het temperatuurverschil is maximaal 90 minuten na injectie. Op het thermografisch patroon dat genomen werd vanuit lateraal aanzicht is de “hot spot” vroeger op te merken dan deze vanuit dorsaal aanzicht (Van Hoogmoed en Snyder, 2002). Bij 6 paarden werd het effect van een perineurale “block” van de nervus tibialis met 8 ml anestheticum onderzocht. 30 Minuten na de perineurale “block” van de nervus tibialis is het temperatuurverschil, tussen de behandelde en de controlelidmaten, het best waar te nemen op het thermografisch beeld vanuit lateraal aanzicht en dit zowel proximaal als distaal (fig.16). Het temperatuurverschil is minder duidelijk vanuit plantair aanzicht. Op dag 2 na de perineurale “block” is nog steeds duidelijk zichtbaar dat het thermografisch patroon van het behandelde been plantair een hogere temperatuur weergeeft. De anesthesie heeft zelfs meer effect op het plantarodistale deel van het behandelde lidmaat dan
19
proximaal. Lateraal is er echter geen verschil meer waar te nemen in de temperatuur van beide lidmaten (Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
(a)
(b) Fig. 16: a) 30 Minuten na injectie in de nabijheid van de n. tibialis is er proximaal van de sprong een temperatuursstijging zichtbaar die daarna uitbreidt naar distaal. b) 90 Minuten na injectie ter hoogte van de n. tibialis is er een duidelijker thermografisch patroon van het behandelde lidmaat zichtbaar. Het linker achterbeen geeft meer witte en rode kleuren weer, wat wijst op een hogere temperatuur (Uit Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
Als laatste wordt de infiltratie met Sarapine ter hoogte van de musculus interosseus geëvalueerd met behulp van thermografie. 90 Minuten na injectie is er palmair een temperatuursstijging zichtbaar die ook waar te nemen is 120 minuten en 1 dag na injectie. Lateraal is een gelijkaardig thermografisch patroon waarneembaar met opnieuw een temperatuursstijging 90 minuten na injectie die significant zichtbaar blijft tot 2 dagen na injectie ter hoogte van de interosseus spier (Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
20
2.3.3.2 Beoordeling van de dracht bij een hoogdrachtige merrie met behulp van digitale infrarood thermografie. Het doel van deze studie was om te onderzoeken of met behulp van thermografie een verschil in huidtemperatuur kon waargenomen worden tussen drachtige en niet-drachtige merries. Er werd onderzocht of thermografie als “niet- contact” methode kan gebruikt worden bij drachtigheidsdiagnose. Met behulp van digitale infrarood thermografie werden drachtige en niet-drachtige merries geëvalueerd. Er werden thermografische opnames gemaakt ter hoogte van de linker en de rechter flank om een verschil in huidtemperatuur aan te tonen. Naast de temperatuur ter hoogte van de linker en de rechter flank werd ook de temperatuur t.h.v. de schoft vergeleken met verschillende omgevingstemperaturen. De temperatuur t.h.v. de schoft wordt gebruikt als een controle plaats op de huid van het paard (Bowers et al., 2009) (fig.17). De
temperatuur
van
de
flank
en
de
temperatuur ter hoogte van de schoft zijn positief gecorreleerd met elkaar en met de omgevingstemperatuur. Dit kon vastgesteld worden bij drachtige merries, niet-drachtige merries en merries die reeds geveulend hadden. De rectale temperatuur kan echter niet gecorreleerd worden met de thermografische metingen. Bovendien is er geen verschil tussen de rectale temperatuur van drachtige merries, niet-drachtige merries en merries die reeds geveulend hebben. Er zijn ook geen verschillen
Fig. 17: Digitale infrarood thermografische metingen, inclusief de linker en de rechter flank en de temperatuur
waargenomen tussen de linker en de rechter
t.h.v. de schoft, werden wekelijks verkregen en dit 5 weken
flank (Bowers et al., 2009).
pre-partum en 3 weken post-partum (uit Bowers et al., 2009).
De gemiddelde flanktemperatuur bij drachtige merries is hoger dan deze bij niet-drachtige merries en merries die reeds geveulend hebben. Als de omgevingstemperatuur lager is dan 19°C is het verschil in flanktemperatuur bij de drachtige en niet-drachtige merries zelfs nog groter. Op de thermografische beelden is te zien dat het kleurenpatroon van de drachtige merries asymmetrischer is dan het kleurenpatroon van de niet-drachtige merries (fig. 18) (Bowers et al., 2009).
21
Fig. 18: Thermografische opnames van een drachtige en niet-drachtige merrie. De hogere temperatuur bij de drachtige merrie wordt aangetoond door de witte en rode schaduwen ter hoogte van de flank. (uit Bowers et al., 2009).
Zoals voordien al vermeld werd bestaat er een positieve correlatie tussen de temperatuur van de flank en deze ter hoogte van de schoft, maar er bestaat geen verschil tussen de temperatuur ter hoogte van de schoft bij drachtige en deze bij niet-drachtige merries. Bij evaluatie van de flanktemperatuur van de merries voor en na het veulenen wordt er een gelijkaardig thermografisch patroon aangetoond. Het verschil tussen beide patronen is groter als de omgevingstemperatuur zich onder de 19°C bevindt (Bowers et al., 2009). Het temperatuurverschil ter hoogte van de flank tussen drachtige en niet-drachtige dieren kan te wijten zijn aan gegeneraliseerde invloeden op de lokale doorbloeding, de ontwikkeling van weefsels, metabolische en hormonale veranderingen of andere veranderingen tijdens de dracht die gerelateerd zijn aan de placenta en de foetus. Tijdens de dracht worden nieuwe bloedvaten gevormd als gevolg van de weefselontwikkeling waardoor extra warmte vrijgesteld wordt. In vergelijking met het volwassen dier is er bij de foetus een hogere stofwisseling in verhouding met het gewicht van de weefsels. Bovendien ligt de temperatuur van de foetus 0.3 tot 0.5 °C hoger dan deze van het moederdier omdat er via de placenta en de uterus warmte getransporteerd wordt naar de foetus. Drachtigheidsdiagnose met behulp van thermografie kan ook in relatie staan met thermografische anomalieën die te wijten zijn aan een verandering in de fysiologie (Bowers et al., 2003).
2.3.3.3 De mogelijkheden van thermografie bij het diagnosticeren van seizoensgebonden dermatitis of zomereczeem bij paarden.
Zomereczeem bij paarden is een “summer seasonal recurrent dermatitis” die veroorzaakt wordt door een zekere Culicoides species. Er werd bewijs geleverd dat de gevoeligheid voor de aandoening erfelijk is waardoor het aantal gevoelige paarden kan teruggedrongen worden door te vermijden om
22
met deze paarden nog te kweken. Door het vroegtijdig stellen van een diagnose kan de aankoop van gevoelige paarden vermeden worden. Tijdens de zomer ( juni, juli en september) werd met behulp van thermografie geconstateerd dat de gepredisponeerde zone, bij 6 aangetaste merries en 2 niet-aangetaste maar gevoelige merries, duidelijk warmer is dan deze bij de 3 ongevoelige merries. Bij evaluatie van een gevoelig paard, zonder klinische tekenen van zomereczeem, is er ter hoogte van de manen, de dorsale middenlijn op de rug en nabij de staartbasis een warmere zone zichtbaar. Dit patroon is echter niet zichtbaar bij de ongevoelige paarden. Ook tijdens de winter ( februari en maart ) kunnen de gevoelige paarden onderscheiden worden van de paarden die niet gevoelig zijn aan Culicoides imicola op basis van de warmere zones ter hoogte van de gepredisponeerde gebieden op het lichaam. Bij de ongevoelige paarden zijn er enkel atypische “hot spots” zichtbaar (Braverman, 1989).
2.3.3.4 Vroegtijdige detectie van drukplaatsen bij het gebruik van een gips ter hoogte van het distale lidmaat. Een gips ter hoogte van het distale lidmaat die de teen omvat en aangebracht wordt tot net onder de carpus of de tarsus is een correcte vorm van externe fixatie en dit zowel voor beenderige letsels als letsels van zachte weefsels. Deze manier van fixatie wordt regelmatig toegepast als aanvulling bij een inwendige fixatie van fracturen, ter bescherming van implantaten tijdens de recovery, gedurende de periode na operatie, als extra steun bij peesletsels, voor immobilisatie van primair helende wonden die onder hoge spanning staan en om de secundaire wondheling ter hoogte van het distale lidmaat te versnellen. Het optreden van drukwonden is één van de meest voorkomende complicaties bij het gebruik van een gips ter hoogte van het distale lidmaat. Voornamelijk het dorsoproximale aspect van de metacarpus of metatarsus en het palmair of plantair aspect van de kogel zijn hierbij betrokken. Het doel van deze studie was om na te gaan of de thermografische veranderingen aan het oppervlak van het gips gecorreleerd kunnen worden aan de graad van drukwonden die onder het gips aanwezig zijn.
23
Fig. 19: A) Een thermografisch beeld van het dorsale aspect van een distaal lidmaat onder een gipsverband. T1 = het koelste punt van het gips (21.8°C), T2= dorsoproximaal punt op de metatarsus (25.6°C). Het temperatuurverschil tussen beide punten bedraagt 3.8°C, dit is indicatief voor oppervlakkige druknecrose. B) Een oppervlakkige drukwonde, bij hetzelfde paard, na verwijderen van het gips (uit Levet et al., 2009).
Fig. 20 : A) Een thermografisch beeld van het palmaire aspect van een distaal lidmaat onder een gipsverband. T1 = het koudste punt van het gips (19.7°C), T2 = palmair aspect van de kogel (25.6°C). Het temperatuurverschil tussen T1 en T2 bedraagt 5.9°C en dit is indicatief voor een diepe drukwonde. B) Een diepe drukwonde, bij hetzelfde paard, na verwijderen van het gipsverband (uit Levet et al., 2009).
Een oppervlakkige drukwonde wordt gekarakteriseerd door het verlies van haar en oppervlakkige roodheid. Bij diepe dermale wonden zijn er diepe erosies van de huid zichtbaar zonder penetratie. Daarnaast kan men ook nog “full thickness” drukwonden hebben met penetratie van de huid. De mate van druknecrose is positief gecorreleerd met de lokale stijging van de temperatuur (Fig. 19-20). In deze studie werd vastgesteld dat een temperatuurverschil ter hoogte van het gips van 3.8°C indicatief is voor een oppervlakkige drukwonde en een verschil van 5.9°C is indicatief voor een diepe drukwonde. Thermografie kan bijgevolg gebruikt worden voor de evaluatie en de directe opvolging van een lidmaat dat voor een langere periode onder een gipsverband zit. Op die manier kunnen ernstige complicaties, met een langdurige wondverzorging of zelfs euthanasie als gevolg, vermeden worden. Met behulp van thermografie kan het meest optimale tijdstip bepaald worden wanneer het
24
gipsverband best verwijderd wordt. Uiteraard moet er bij het maken van thermografische opnames rekening gehouden worden met de contaminatie van het gipsverband door bijvoorbeeld etter uit de wonde of externe contaminatie (Levet et al., 2009).
2.3.3.5 Het gebruik van thermografie voor detectie van palmaire digitale neurectomie. Het doel van deze studie was om na te gaan of thermografie kan gebruikt worden voor de detectie van palmaire digitale neurectomie. Na palmaire digitale neurectomie kan op dag 5, met behulp van thermografie vanuit dorsaal aanzicht, een warmer lidmaat opgemerkt worden. Het gaat hier over het lidmaat waar de neurectomie op uitgevoerd werd. Vanaf dag 6 tot en met dag 8 is er geen significante temperatuursstijging waar te nemen. Dit verandert opnieuw van dag 9 tot dag 12. Op lateraal aanzicht was het temperatuurverschil zichtbaar van dag 5 tot dag 10, op dag 13 en dag 20 (fig. 21-22). Neurectomie veroorzaakt echter geen significant persisterend temperatuurverschil ter hoogte van het behandeld lidmaat (Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
Fig.21: Een thermografische opname van het dorsaal aspect van de voorvoeten 9 dagen na een unilaterale neurectomie
(mediaal
en lateraal).
Rechts wordt de voet voorgesteld waar een neurectomie op uitgevoerd werd en links staat een voet afgebeeld die een “sham” operatie onderging. In vergelijking met de linker voet is op het thermografisch patroon van de rechter voet, dorsolateraal, een grotere zone zichtbaar met hogere temperatuur ( Uit Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
25
Fig. 22: (a) Voorvoet na “sham” operatie
Voorvoet na neurectomie
(palmair aanzicht, D9)
(palmair aanzicht, D9)
(b) Links: Voorvoet na “sham” operatie. Rechts: voorvoet na neurectomie. (dorsaal aanzicht, D20)
(c) Voorvoet na “sham” operatie (lateraal aanzicht, D20)
Voorvoet na neurectomie (lateraal aanzicht, D20)
Fig. 22: a) 9 Dagen na neurectomie is op palmair aanzicht de voet significant warmer dan de controle voet. b) 20 Dagen na neurectomie kan er op het dorsaal en lateraal aanzicht geen significant temperatuurverschil meer opgemerkt worden (Uit Van Hoogmoed en Snyder, 2002).
26
2.4 DE RELATIE TUSSEN THERMOGRAFIE EN ANDERE BEELDVORMENDE TECHNIEKEN. Elke beeldvormende techniek verleent specifieke informatie en elke techniek heeft ook specifieke beperkingen. Ze geven een meerwaarde aan het klinisch onderzoek, maar kunnen deze niet vervangen. Thermografie en scintigrafie zeggen iets over de circulatie van de weefsels en ze geven zowel informatie over de lokalisatie van het letsel, als over de vitaliteit van de weefsels. De specifieke oorzaak van het letsel moet bepaald worden door een andere techniek, die de anatomische structuur van de weefsels weergeeft. Weefselcontrasten, met in het bijzonder de veranderingen ter hoogte van het bot, worden geëvalueerd door radiografie. Een belangrijk nadeel van deze techniek is dat botveranderingen, uitgezonderd van een fractuur, pas duidelijk radiografisch zichtbaar worden na 10 tot 14 dagen (Stromberg, 1974). Daarnaast kunnen
botveranderingen reeds zeer lang aanwezig zijn en op het ogenblik van het
onderzoek geen klinisch belang meer hebben. In dat geval kan thermografie gebruikt worden om het onderscheid te maken. Thermografische patronen geven een beeld van de aanwezige inflammaties, indien deze zones in relatie staan met de veranderingen ter hoogte van het bot kan er een mogelijke oorzaak van de kreupelheid aangewezen worden. Inflammatie impliceert namelijk meestal pijn (Purohit en McCoy, 1980; Turner et al., 1986). Thermografie en echografie vullen elkaar aan. Echografie evalueert de morfologie van het letsel en kan een beeld geven over het verloop van de heling. Thermografie lokaliseert het letsel en geeft een idee over het stadium van de inflammatie (Turner et al., 1986). Scintigrafie en thermografie zijn ook complementair. Scintigrafie wordt gebruikt voor de evaluatie van, voor de radiografie verborgen, botlesies (Ueltschi, 1977). Bovenliggende weke delen worden beter in beeld gebracht door gebruik te maken van thermografie (Turner et al., 1986).
27
2.5 CONCLUSIE Met behulp van thermografie kunnen de contralaterale verschillen in huidtemperatuur duidelijk vastgelegd worden op beeld. Zo kan een thermografische opname een verdachte zone zichtbaar maken die een hogere of lagere temperatuur weergeeft dan een “normaal” thermografisch patroon. Dit gebied en de onderliggende structuren kunnen daarna verder onderzocht worden met andere beeldvormende technieken zoals echografie of radiografie. Op basis van thermografie alleen kan er dus
geen
definitieve
diagnose
gesteld
worden
omdat
er
enkel
een
meting
van
de
oppervlaktetemperatuur gebeurt en er geen informatie bekend is over de onderliggende structuren. Het kan wel nuttig zijn voor het vroegtijdig opsporen van probleemzones die ontstaan tijdens intensieve trainingen. Bij het waarnemen van een “hot spot” kan de training van het paard aangepast worden om verdere overbelasting te voorkomen. Tijdens de revalidatie kan door middel van thermografische evaluatie de probleemzone nauwkeurig opgevolgd worden. Verder moet er nog rekening gehouden worden met tal van omgevingsinvloeden die een verschil in huidtemperatuur kunnen veroorzaken. Aan een correcte thermografische evaluatie gaat bijgevolg veel voorbereiding vooraf. De laatste jaren wordt thermografie meer en meer gebruikt in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Een voorbeeld is het onderzoek over detectie van drukwonden bij het gebruik van een gips met behulp van thermografie of het opsporen van injectieplaatsen van anesthetica. Anderzijds is er nog te weinig onderzoek gedaan over het gebruik van thermografie voor het onderzoeken van de specifieke anatomische onderdelen van het lichaam. In de meeste diergeneeskundige praktijken wordt thermografie bijgevolg niet frequent gebruikt omdat op basis van deze techniek alleen geen diagnose kan gesteld worden.
28
3. LITERATUURLIJST 1. Berz R., Sauer H. (2007). The Medical Use of Infrared-Thermography History and Recent Applications. Thermografie-Kolloquium, Vortrag 04. 2. Bowers S., Gandy S., Anderson B., Ryan P., Willard S. (2009). Assessment of pregnancy in the late-gestation mare using digital infrared thermography. Theriogenology, 72; 372-377. 3. Bowman K. F., Purohit R. C., Ganjam U. K., et al. (1983). Thermographic evaluation of corticosteroid efficacy in amphotericin B induced arthritis in ponies. American Journal of Veterinary Research, 44:51. 4. Braverman Y. (1989). Potential of infra-red thermography for the detection of summer seasonal recurrent dermatitis (sweet itch) in horses. Veterinary Record, 125; 372-374. 5. Colles C., Pusey A. G. (2003). Osteopathic Treatement of the Axial Skeleton. In: Ross M. W. and Dyson S. J. (Editors) Diagnosis and management of lameness in the horse, Elsevier science, USA (Missouri, St. Louis), 820-825. 6. Eddy A. L., Van Hoogmoed L. M. and Snyder J. R. (2001). The role of thermography in the management of Equine Lameness. The veterinary journal 162, 172-181. 7. Genovese R. L., Rantanen N. W., Hauser M. L., et al. (1985). Clinical application of diagnostic ultrasound to the equine limb. Proc. Am. Assoc. Equine Practice, 30:701. 8. Hall J., Bramlage L. R., Kantrowitz B. M., et al. (1987). Correlation between contact thermography and ultrasonography in the evaluation of experimentally-induced superficial flexor tendinitis. Proc. Am. Assoc. Equine Practice, 32:429. 9. Holmes L. C., Gaughan E. M., Gorondy D. A., Hogge S., Spire M. F. (2003). The effect of perineural anesthesia on infrared thermographic images of the forelimb digits of normal horses. Canadian Veterinary Journal, Volume 44, May. 10. Infobrochure FLIR (2010). 11. Lamminen A., Meurman K. (1980). Contact thermography in stress fractures. Acta Thermographica, 5:89. 12. Lance H. B. II (2004). Metacarpus/metatarsus. In: Hinchcliff K. W., Kaneps A. J., Geor R. J. (Editors) Equine Sports medicine and surgery, Elsevier, Philadelphia, 170-176. 13. Levet T., Martens A., Devisscher L., Duchateau L., Bogaert L., Vlaminck L. (2009). Distal limb cast sores in horses : Risk factors and early detection using thermography. Equine Veterinary Journal, 41. 14. Palmer S. E. (1981). Use of the portable infrared thermometer as a means of measuring limb surface temperature in the horse. American Journal of Veterinary Research, 42:105. 15. Purohit R.C., McCoy M. D. (1980). Thermography in the diagnosis of inflammatory processes in the horse. Americam Journal of Veterinary Research, 41:1167. 16. Purohit R.C., McCoy M. D., Bergfeld W.A. (1980). Thermographic diagnosis of Horner’s syndrome in the horse. American Journal of Veterinary Research, 41:1180.
29
17. Stromberg B. (1973). Morphologic, thermographic and 133Xe clearance studies on normal and diseased superficial digital flexor tendons in race horses. Equine Veterinary Journal, 5:156. 18. Stromberg B. (1974). The use of thermography in equine orthopedics. Journal of Veterinary Radiol. Ultrasound, 15:94. 19. Tunley B. V., Henson F. M. D. (2004). Reliability and repeatability of thermographic image of the thoracolumbar region in the horse. Equine Veterinary Journal 36 (4), 306-312. 20. Turner T. A. (1989). Hindlimb muscle strain as a cause of lameness in horses. Proc. Am. Assoc. Equine Practice, 34:281. 21. Turner T. A. (1991). Thermography as an Aid to the Clinical Lameness Evaluation. Veterinary clinics of North America: Equine Practice, vol. 7, number 2, august 1991. 22. Turner T. A. (2001). Diagnostic Thermography. Veterinary clinics of North America: Equine Practice, vol. 17, number 1, april 2001, 95-113. 23. Turner T. A., Fessler J.F., Lamp M., et al. (1983). Thermographic evaluation of podotrochlosis in horses. American Journal of Veterinary Research, 44:535. 24. Turner T. A., Purohit R.C., Fessler J.F. (1986). Thermography: A review in equine medicine. Compend. Contin. Educ. Pract. Vet., 8:855. 25. Ueltschi G. (1977). Bone and joint imaging with 99mTc-labeled phosphates as a new diagnostic aid in veterinary orthopedics. J. Am. Vet. Radiol. Soc., 18:80. 26. Vaden M. F., Purohit R. C., McCoy M. D., et al. (1980). Thermography: A technique for subclinical diagnosis of osteoarthritis. American Journal of Veterinary Research, 41:1175. 27. Van Hoogmoed L. M., Snyder J. R. (2002). Use of Infrared Thermography to Detect Injections and Palmar Digital Neurectomy in Horses. The Veterinary Journal, 164, 129-141. 28. Yanmaz L. E., Okumus Z. and Dogan E. (2007). Instrumentation of Thermography and Applications in Horses. Journal of animal and veterinary advances 6(7), 858-862.
30
BIJLAGE
FLIR FLIR T620/T640 Veterinary Thermal Imaging Camera
The FLIR T600 Series is a cutting-edge Veterinary Thermal Imaging camera with the latest generation of uncooled microbolometer with a resolution of 640x480 pixels and better than 40mK thermal sensitivity. The T600 Series offers an outstanding solution for the professional veterinary thermographer. It is capable of capturing static and dynamic thermographic images at up to 30 times per second. The camera carries features useful for the veterinary thermographer, including wifi to wirelessly transmit images to smart phone or tablet PC, a big multi function touch screen, a tiltable IR unit and Picture in Picture image fusion. For competitive prices and help and advice on choosing the most suitable veterinary thermal imaging camera, contact us today.
• Better than 40 mK thermal sensitivity • IR resolution 640 x 480 pixels • Digital camera, 5.0 Mp with LED lights • Temperature range -40 °C to +2000 °C
• Upto 8x digital zoom • Periodic Storage • Wifi for easy image transfer • Instant Reports
Features of the FLIR T600 Series Veterinary Thermal Imaging Camera • High Resolution IR Images — 640 x 480 pixels infrared resolution, NETD 40 mK
• Thumbnail Image Gallery — Allows quick search of stored images
• Digital Camera — 5.0 Megapixels with provides crisp images in all conditions
• Wifi - Wirelessly transfer images to a smart phone or tablet PC.
• Wide Temperature Range — Measures from -40 °C to +2000 °C targeting veterinary and building applications
• Instant Reports — Automatic generation of PDF report direct in camera
• Zoom — Up to 8x continuous digital zoom for capturing small details
• Copy to USB — Upload images and measurement findings to USB stick
31
• Picture in Picture (PiP) — Displays resizable IR image super-imposed over a digital image
• Li-Ion Rechargable Battery — Replaceable battery lasts > 2.5 hours of continuous use
• Thermal Fusion — Merging visual and infrared images, allows for easier identification and interpretation of infrared images
• Standard SD Card — Stores radiometric JPEG images
• Sketch Annotations — Include a sketch with the IR image of the animal, just draw it on the touch screen
• Includes — SD Memory Card, Li-Ion rechargeable battery with 100-260V AC adaptor/charger, calibration certificate, FLIR Tools, Bluetooth Headset, USB cable, HDMI cable, tripod adaptor, camera lens cap and hard transport case
• ± 2% Accuracy — Reliable temperature measurement
FLIR B425 Veterinary Thermal Imaging Camera
The FLIR B-Series’ top of the line model, the B425 offers an outstanding solution for the professional veterinary thermographer. It's the only camera in the B-Series capable of capturing static and dynamic thermographic images at up to 30 times per second. The camera carries o features useful for the veterinary thermographer, including a multi function touch screen, 120 lens rotation and Picture in Picture image fusion. For competitive prices and help and advice on choosing the most suitable veterinary thermal imaging camera, contact us today.
32
• Better than 50 mK thermal sensitivity • IR resolution 320 x 240 pixels • Digital camera, 3.1 Mp with LED lights • Temperature range -20 °C to +350 °C
• 8x digital zoom • Periodic Storage • Panorama support • Instant Reports
Features of the FLIR B425 Veterinary Thermal Imaging Camera • High Resolution IR Images — 320 x 240 pixels infrared resolution, NETD 50 mK
• Thumbnail Image Gallery — Allows quick search of stored images
• Digital Camera — 3.1 Megapixels with built-in LED lights provides sharp images regardless of lighting conditions
• Periodic Storage — Store images automatically at preset intervals
• Wide Temperature Range — Measures from -20 °C to +350 °C targeting veterinary and building applications • Zoom — 8x continuous digital zoom for capturing small details • Picture in Picture (PiP) — Displays resizable IR image super-imposed over a digital image • Thermal Fusion — Merging visual and infrared images, allows for easier identification and interpretation of infrared images • Annotations — Add text & sketch comments and image markers via touch screen. Record voice comments via Bluetooth wireless headset • ± 2% Accuracy — Reliable temperature measurement
• Instant Reports — Create instant report directly in camera, easily copy report to USB • Copy to USB — Upload images and measurement findings to USB stick • Li-Ion Rechargable Battery — Replaceable battery lasts > 4 hours of continuous use • Interchangeable Optics — Standard 25° lens and optional 15°, 45° and 90° lenses • Standard SD Card — Stores more than 1000 radiometric JPEG images • Includes — SD Memory Card, Li-Ion rechargeable battery with 100-260V AC adaptor/charger, 2-bay battery charger, QuickReport software, USB Mini-B cable, video cable, sun shield, stylus pen & headset, camera lens cap, and transport case
33
FLIR B365 Veterinary Thermal Imaging Camera
The mid-range FLIR B365 is a feature-rich camera for the professional veterinary thermographer. The B365 includes many useful features such as Picture in Picture, 4x Digital Zoom, o 120 lens rotation, Thermal Fusion, Instant Reports, and much more. Contact us for advice on choosing the right camera for your veterinary thermal imaging needs and for our very competitive prices.
• Better than 50 mK thermal sensitivity • IR resolution 320 x 240 pixels • Digital camera, 3.1 Mp with LED lights • Temperature range -20 °C to +120 °C
Multifunction 3.5" Touch Screen
• 4x digital zoom • Thermal Fusion • Interchangeable Optics • Instant Reports
Picture in Picture (PiP) Image Fusion
o
120 Lens Rotation
34
Features of the FLIR B365 Veterinary Thermal Imaging Camera • High Resolution IR Images — 320 x 240 pixels infrared resolution, NETD 50 mK
• Thumbnail Image Gallery — Allows quick search of stored images
• Digital Camera — 3.1 Megapixels with built-in LED lights provides sharp images regardless of lighting conditions
• Instant Reports — Create instant report directly in camera, easily copy report to USB
• Wide Temperature Range — Measures from -20 °C to +120 °C targeting veterinary applications • Zoom — 4x continuous digital zoom for capturing small details • Picture in Picture (PiP) — Displays resizable IR image super-imposed over a digital image • Thermal Fusion — Merging visual and infrared images, allows for easier identification and interpretation of infrared images • Annotations — Add text & sketch comments and image markers via touch screen. Record voice comments via Bluetooth wireless headset
• Copy to USB — Upload images and measurement findings to USB stick • Li-Ion Rechargable Battery — Replaceable battery lasts > 4 hours of continuous use • Interchangeable Optics — Standard 25° lens and optional 15°, 45° and 90° lenses • Standard SD Card — Stores more than 1000 radiometric JPEG images • Includes — SD Memory Card, Li-Ion rechargeable battery with 100-260V AC adaptor/charger, 2-bay battery charger, QuickReport software, USB Mini-B cable, video cable, sun shield, stylus pen & headset, camera lens cap, and transport case
• ± 2% Accuracy — Reliable temperature measurement
FLIR B335 Veterinary Thermal Imaging Camera
The FLIR B335 is a mid-range digital infrared thermal imaging camera ideally suited for the veterinary field; being capable of producing images suitable for the detection of seats of injury and monitoring recovery. The B335 includes many useful features such as Picture in Picture, 2x o Digital Zoom, 120 lens rotation, Thermal Fusion and much more.
35
With extensive knowledge and hands on experience in the veterinary thermal imaging field, we can offer advice on choosing the most appropriate camera to meed your thermal imaging requirements. Contact us for advice and very competitive prices.
• Better than 50 mK thermal sensitivity • IR resolution 320 x 240 pixels • Digital camera, 3.1 Mp with LED lights • Temperature range -20 °C to +120 °C
Multifunction 3.5" Touch Screen
• 2x digital zoom • Thermal Fusion • Interchangeable Optics
Picture in Picture (PiP) Image Fusion
o
120 Lens Rotation
Features of the FLIR B335 Veterinary Thermal Imaging Camera • High Resolution IR Images — 320 x 240 pixels infrared resolution, NETD 50 mK • Digital Camera — 3.1 Megapixels with built-in LED lights provides sharp images regardless of lighting conditions
• ± 2% Accuracy — Reliable temperature measurement • Thumbnail Image Gallery — Allows quick search of stored images • Copy to USB — Upload images and measurement findings to USB stick
• Wide Temperature Range — Measures from -20 °C to +120 °C targeting veterinary applications
• Li-Ion Rechargable Battery — Replaceable battery lasts > 4 hours of continuous use
• Zoom — 2x continuous digital zoom for capturing small details
• Interchangeable Optics — Standard 25° lens and optional 15°, 45° and 90° lenses
• Picture in Picture (PiP) — Displays resizable IR image super-imposed over a digital image
• Standard SD Card — Stores more than 1000 radiometric JPEG images
36
• Thermal Fusion — Merging visual and infrared images, allows for easier identification and interpretation of infrared images • Annotations — Add text & sketch comments and image markers via touch screen. Record voice comments via Bluetooth wireless headset
• Includes — SD Memory Card, Li-Ion rechargeable battery with 100-260V AC adaptor/charger, 2-bay battery charger, QuickReport software, USB Mini-B cable, video cable, sun shield, stylus pen & headset, camera lens cap, and transport case
FLIR E60bx Veterinary Thermal Imaging Camera
The FLIR E60bx is a small and lightweight animal and equine thermography camera offering outstanding performance and sensitivity for an extremely competitive price. The camera carries features useful for the veterinary thermographer, including a multi function LCD touch screen, 4x continous zoom and Picture in Picture image fusion. With extensive knowledge and hands on experience in the veterinary thermal imaging field, we can offer advice on choosing the most appropriate camera to meed your thermal imaging requirements. Contact us for advice on choosing the best thermography camera and very competitive prices.
37
• Better than 45 mK thermal sensitivity • IR resolution 320 x 240 pixels • Temperature range -20 °C to +120 °C
• 4x digital zoom • 3.1Mp Digital camera • Lightweight
Features of the FLIR E60bx Veterinary Thermal Imaging Camera • High Resolution IR Images — 320 x 240 pixels infrared resolution, NETD 45 mK
• Thumbnail Image Gallery — Allows quick search of stored images
• Digital Camera — 3.1 Megapixels with built-in LED lights provides sharp images regardless of lighting conditions
• Periodic Storage — Store images automatically at preset intervals
• Wide Temperature Range — Measures from -20 °C to +120 °C targeting veterinary applications • Zoom — 4x continuous digital zoom for capturing small details • Picture in Picture (PiP) — Displays resizable IR image super-imposed over a digital image • Thermal Fusion — Merging visual and infrared images, allows for easier identification and interpretation of infrared images • Annotations — Add text & sketch comments and image markers via touch screen. Record voice comments via Bluetooth wireless headset
• Instant Reports — Create instant report directly in camera, easily copy report to USB • Copy to USB — Upload images and measurement findings to USB stick • Li-Ion Rechargable Battery — Replaceable battery lasts > 4 hours of continuous use • Standard SD Card — Stores more than 1000 radiometric JPEG images • Includes — SD Memory Card, Li-Ion rechargeable battery with 100-260V AC adaptor/charger, 2-bay battery charger, QuickReport software, USB Mini-B cable, video cable, hand strap, camera lens cap, and transport case
• ± 2% Accuracy — Reliable temperature measurement
(FLIR, 2010).
38