UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 - 2011
Het Porcien Reproductief Respiratoir Syndroom en zijn vaccins door Jiska Roessen
Promotor: Prof. Dr. H.J. Nauwynck
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
ii
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 - 2011
Het Porcien Reproductief Respiratoir Syndroom en zijn vaccins door Jiska Roessen
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
Promotor: Prof. Dr. H.J. Nauwynck
iii
AUTEURSRECHT De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
iv
VOORWOORD Ik wil graag mijn dank betuigen aan prof. dr. H.J. Nauwynck van de vakgroep Virologie, voor alle steun, tips en vooral ook zijn kritische blik die mij heeft geholpen om deze literatuurstudie tot een goed einde te brengen. Tevens dank aan dhr. V. Geurts van de firma Intervet; dhr. T. Holck van Boehringer Ingelheim; Mevr. S. Schulteis van de AASW en dhr. N.L. Wonderlich van APHIS voor het verschaffen van informatie, waar ik anders niet aan zou zijn gekomen. Als laatste wil ik dhr. M. Vanhee bedanken voor het zetten van de puntjes op de i.
.
v
INHOUD
pag.
SAMENVATTING ······················································································································
1
1. INLEIDING ·····························································································································
2
2. HET VIRUS ····························································································································
2
2.1.
VIRUSEIGENSCHAPPEN ······················································································
2
2.2.
EPIDEMIOLOGIE ···································································································
4
2.3. PATHOGENESE ·········································································································
5
2.3.1. Virus-cel interactie ·····························································································
5
2.3.2. Virusroute en letsels
·····················································································
5
2.4. IMMUNITEIT ···············································································································
6
2.4.1. Humorale immuniteit ·························································································
6
2.4.2. Celgemedieerde immuniteit ···············································································
7
3. VACCINS ·····························································································································
8
3.1. COMMERCIËLE VACCINS ························································································
8
3.1.1. Geïnactiveerde vaccins verkrijgbaar in Europa ··················································
8
®
3.1.1.1. Vaccin “Progressis ” ·················································································
8
3.1.1.2. Vaccin “Ingelvac® PRRS KV” ····································································
10
3.1.2 Geïnactiveerde vaccins verkrijgbaar in de Verenigde Staten ·····························
10
®
3.1.2. Vaccin “PRRomiSE ” ···················································································
10
3.1.3. Geattenueerde vaccins verkrijgbaar in Europa ··················································
10
®
3.1.3.1 Vaccin “Amervac-PRRS/A3 ” ··································································· ®
3.1.3.2. Vaccin “Ingelvac PRRS Modified Life Vaccin” ··············································· ®
10 11
3.1.3.3. Vaccin “Porcillis PRRS ” ·········································································
11
3.1.4. Geattenueerde vaccins verkrijgbaar in de Verenigde Staten ·····························
12
®
3.1.4.1. Vaccin “Ingelvac PRRS MLV” ································································· ®
3.1.4.2. Vaccin “Resp PRRS Repro ” ··································································· ®
12 13
3.1.4.3. Vaccin “Ingelvac PRRS ATP” ·································································
14
3.2. EXPERIMENTELE VACCINS ····················································································
14
3.2.1. Vectorvaccin ······································································································
14
3.2.2. Chimeren ···········································································································
14
3.2.3. cDNA ·················································································································
15
3.2.4. Multi-stam vaccins ·····························································································
15
4. DISCUSSIE ·························································································································
15
5. BRONNENLIJST ·················································································································
17
vi
SAMENVATTING PRRSV is al sinds de jaren 90 een `hot item´ in de varkenshouderij. Het is een virus dat zowel reproductieproblemen veroorzaakt bij zeugen en beren, als een respiratoire aandoening bij jonge biggen. PRRSV bestaat uit twee hoofdtypes en heeft in de loop der jaren een grote variëteit aan stammen voortgebracht binnen deze 2 cellijnen. Het virus kan persisteren in de gastheer en is in staat de immuunrespons van deze laatste te onderdrukken. Dit heeft, samen met het veranderlijke karakter van het virus, een grote impact gehad op de vaccins die voor PRRSV voorhanden zijn. De huidige commerciële vaccins geven onvoldoende bescherming om het virus te kunnen elimineren uit de populatie. In deze studie werden meerdere commerciële vaccins naast elkaar gezet. Hierbij werd vanuit verschillende studieresultaten hun werking uiteengezet, waarbij de nadruk werd gelegd op de mate van virologische en klinische bescherming die zij induceren, alsook de mate van spreiding van het vaccinvirus binnen een populatie. Tevens is er een korte beschrijving van enkele experimentele vaccins opgemaakt. Als conclusie kon worden gesteld dat geen enkel commercieel vaccin voldoet aan het beeld van een ideaal vaccin en dat de onderlinge mate van klinische bescherming verschilt tussen de vaccins. Het verschil op gebied van klinische protectie tussen een geïnactiveerd en een geattenueerd vaccin bleek erg groot te zijn. De vaccins die momenteel nog in hun experimentele fase zaten, blijken momenteel nog niet effectief of veilig genoeg om te kunnen worden toegepast op grote schaal.
1. INLEIDING Het Porcien Reproductief Respiratoir Syndroom (PRRS), is een ziekte bij varkens die voor het eerst beschreven werd in Amerika in het jaar 1987 [Keffaber 1989]. Het stond daar bekend onder de naam Swine Infertility Respiratoir Syndrome en het oorzakelijke agens (isolaat ATTC VR-2332) werd geïsoleerd in 1992 [Collins et al. 1992]. In 1990 werd een gelijkaardige ziekte voor het eerst gerapporteerd in Europa en kreeg de naam: “Mystery Swine disease” [Lindhaus et Lindhaus 1991], dat later veranderde in Porcien Reproductief Respiratoir Syndroom. Het oorzakelijke agens werd geïsoleerd in 1991 in Nederland en kreeg de naam ‘Lelystad-virus’ [Wensvoort et al. 1991]. SIRS en PRRS bleken veroorzaakt te worden door hetzelfde virus, maar kon worden onderverdeeld in 2 genotypen: Het Noord-Amerikaanse (NA-type of Type-2) en het Europese type (EU-type of Type 1) [Nelsen et al. 1999; Allende et al. 1999]. De ziekte wordt gekarakteriseerd door reproductiestoornissen bij zeugen met als voornaamste symptomen anorexia, vroeggeboorte, geboorte van zwakke biggen en laat-abortus. Verder is het PRRS-virus in combinatie met secundaire pathogenen betrokken bij het respiratoire complex van jonge biggen. Dit geeft als voornaamste symptomen interstitiële pneumonie, hyperpnee en koorts. Het virus heeft zich inmiddels verspreid over vele landen en heeft een grote economische impact op de huidige varkenshouderij [Keffaber et al. 1989; Wensvoort et al. 1991; Neumann et al. 2005 geciteerd door Cano et al. 2007]. PRRSV heeft in de loop der jaren binnen de 2 cellijnen een enorme genetische variëteit aan stammen voortgebracht [Forsberg et al. 2002; Stadejek et al. 2002, 2006]. Het virus is hierdoor in staat zich te onttrekken aan de immuniteit. Als een bestand eenmaal geïnfecteerd is, kan het virus nog maandenlang persisteren en is het zeer moeilijk het virus volledig te elimineren [citaat van Choi et al. 1992 door Christianson et al 1993; Christianson et al. 1993; Yoon et al 1996; Buechler et al. 2000; Lamontagne et al. 2003, Costers et al. 2009]. Er zijn momenteel verschillende commerciële vaccins op de markt, maar geen van hen heeft het vermogen een 100% bescherming te bieden en infectie te voorkomen. Doel van deze literatuurstudie is het beschrijven van enkele huidig commercieel beschikbare vaccins en hun effectiviteit onder experimentele omstandigheden onderling te vergelijken en eventueel parallellen te trekken met de werkelijkheid beschreven in veldstudies. In het eerste deel van deze studie wordt er een algemene beschrijving gegeven van het virus. In een tweede deel zijn een aantal commerciële en experimentele vaccins onder elkaar gezet, waarvan bij de commerciële vaccins sommige in Europa en andere in de Verenigde Staten te verkrijgen zijn. In het laatste deel volgt een discussie waarbij de besproken vaccins onderling worden vergeleken. 2. HET VIRUS 2.1. VIRUSEIGENSCHAPPEN Het PRRS-virus (hierna PRRSV genoemd) is een klein single stranded RNA-virus met envelop, familie van de Arteriviridae genus Arterivirus. Het behoort tot de orde van de Nidovirales. De Arteriviridae omvatten ook: Het Equine Arteritisvirus (EAV), Het Simian Hemorrhagic Fever Virus (SHFV) en het Lactate Dehydrogenase elevating Virus (LDV). Meulenberg et al. toonden aan dat het virus 15 kb in lengte is en bestaat uit acht “Open Reading Frames” (ORFs) onder te verdelen in
2
ORF1a en ORF1b die geen structurele proteïnen bezitten en ORF2 tot en met ORF7 die wel structurele proteïnes bevatten [Meulenberg et al. 1993; Conzelmann et al. 1993; Cavanagh 1997]. ORF1a en ORF1b beslaan het grootste deel van het genoom. Ze bevatten het gen voor RNAreplicase dat codeert voor een polyproteïne dat vervolgens geknipt wordt tot een 12-tal niet structurele proteïnes [Snijder et al. 1994; Wassenaar et al 1997; Snijder en Meulenberg 1998]. ORF 2 tot 7 zijn veel kleiner en coderen voor de structurele onderdelen van het virion. In Figuur 1 wordt de structuur van een PRRS viruspartikel weergegeven. ORF 7 codeert voor het N-proteïne (N), die de binnenzijde van het virion bekleedt en samen met het ssRNA het nucleokapsied vormt. ORF 6 codeert voor het Matrixproteïne (M). Deze is niet geglycosyleerd. ORF2 tot en met 5 coderen voor glycoproteïnen GP2 tot en met GP5 en deze zijn wel geglycosyleerd. Tevens is er een envelopproteïne (E) aanwezig [Meulenberg et al. 1995].
E GP2a GP3 GP4 AA AA AA AA AA AA
Figuur 1.
GP5 M N
Schematische voorstelling van het viruspartikel van PRRSV
Het PRRSV heeft een zeer heterogeen karakter. Zowel op genetisch als op pathologisch vlak komt veel variatie voor binnen en tussen de 2 cellijnen, waarbij de ORF5-sequenties het meest variëren (51-55% homologie op aminozuurniveau) en ORF6 het meest geconserveerde frame is (7881%). Het US- en EU-type vertonen op nucleotidebasis slechts voor 55-70% homologie met elkaar [Bautista et al. 1993; Kapur et al 1996; Andrejev et al 1997; Drew et al. 1997]. Initieel werd er gedacht dat er enkel binnen het Type-2 grote genetische variatie was. Maar door middel van sequenties van 46 EU-type isolaten met bestaande informatie over de EU-stammen te vergelijken, kon in 2002 door Forsberg worden aangetoond dat er ook grote genetische variatie bestond binnen de cellijn van het Europese type. Deze nieuwe gegevens gaven een idee over de evolutie van het virus in de tijd. Het EU-genotype kan worden onderverdeeld in 3 clusters: een cluster van Lelystad-like isolaten (dit is de grootste en oudste groep), een clade van puur Deense afkomst en een cluster van Italiaanse isolaten (zie Figuur 2). Een recenter onderzoek van Stadejek et al. verdeelt het EU-type ook in 3 subtypes (zie Figuur 3), maar de verdeling van deze was anders dan die van Forsberg: een pan-Europees subtype I en twee Oost-Europese subtypes (subtype II en III). In het pan-Europese subtype zouden alle sequenties van het EU-type vallen die zijn gevonden in heel West-Europa en in Rusland. De OostEuropese subtypes II en III worden enkel teruggevonden in Oost-Europa en Azië. Door het
3
veranderlijke karakter van het virus ontstond er in de tijd een steeds grotere genetische variatie, waardoor er tot op de dag van vandaag nog altijd nieuwe isolaten worden gevonden [Yuan et al. 1999; van Vugt et al. 2001; Forsberg et al. 2002; Stadejek et al. 2008].
Fig. 2
Fig. 3
Figuur 2.
Fylogenetische indeling van het EU-type virus in 3 clusters volgens Forsberg et al. 2002
Figuur 3.
Fylogenetische indeling volgens het model van Stadejek et al. 2008. De cirkels met doorgetrokken lijnen geven de 3 subtypes aan. De cirkel met gestippelde lijn geeft alle tot nu toe gevonden Europese subtypes aan afkomstig uit West Europa. Hier vallen ook de 3 clusters van Forsberg et al. onder. De virusisolaten buiten deze gestippelde zone zijn virusstammen die werden teruggevonden in Rusland.
2.2. EPIDEMIOLOGIE Als PRRSV voor het eerst in een gevoelige populatie komt, heeft het een epidemisch karakter, welke langzaam over gaat in een endemische situatie. Het virus kan zeer lang blijven persisteren in de dieren en zo een continue infectiebron vormen op de verschillende bedrijven. Het is een zeer besmettelijk virus dat bij dieren van alle leeftijden voor ziekte kan zorgen. Transmissiewegen zijn: direct contact tussen de dieren, transmissie via mechanische vectoren en overdracht via sperma [Swenson et al. 1994; Albina 1997; Otake et al. 2002a, b]. De spreiding van het virus via de lucht is lang een punt van discussie geweest onder verschillende wetenschappers. Aangezien het virus in zijn beginperiode een zeer snelle geologische spreiding kende, werd aangenomen dat verspreiding via lucht een van de mogelijkheden was, maar het was in die tijd moeilijk het bewijs hiervoor terug te vinden [Wills et al. 1994; Otake et al. 2002a]. Zo werd de spreiding via lucht in vraag gesteld. Nu is echter gebleken dat het wel degelijk mogelijk is dat infectie van dieren via een aërogene transmissieroute gebeurt. Zowel Albina, als Le Portier konden aantonen dat PRRSV in staat is zich over grotere afstanden via de lucht te verspreiden [Albina 1997; Le portier et al. 1997]. Ook Otake et al. kon in 2010 een luchtgebonden verspreiding van het virus aantonen tot op 9,1 km afstand van de initiële infectiehaard [Otake et al. 2010]. Hierbij konden Dee et al. aantonen dat luchtgebonden spreiding van het virus voornamelijk gebeurt op koele dagen met weinig wind of zonneschijn. De luchtvochtigheid en de luchtdruk zijn dan wat hoger dan op warme dagen met veel zonneschijn. Zo kan men spreken over PRRSV-positieve en PRRSV-negatieve dagen met betrekking tot de aërogene spreiding van het virus [Dee et al. 2010]. Geïnfecteerde dieren scheiden het virus uit via speeksel, urine, feces en sperma [Swenson et al. 1994; Christopher-Hennings et al. 1995; Rossow et al. 1995]. Dit laatste is een belangrijke transmissieweg over lange afstand (door KI). Binnen een bestand zullen zeugen die immuun zijn tegen het virus hun biggen antistoffen meegeven via colostrale immuniteit, die de biggen refractair
4
maken tegen het virus tot de leeftijd van 10-11 weken ouderdom. De meeste klinische gevallen van ziekte treden op bij jonge mestbiggen en bij drachtige zeugen [Albina et al. 1994].
2.3. PATHOGENESE 2.3.1. Virus-cel interactie PRRSV heeft als targetcel de macrofaag. Er bestaat veel variatie binnen de populatie van de macrofagen wat betreft de gevoeligheid voor het virus, waarbij de “Porcien Alveolaire Macrofaag” (PAM) wordt aangezien als meest vatbaar voor infectie [Wensvoort et al. 1991; Duan et al. 1997]. Het virus treedt de cel binnen via een receptorgemedieerde endocytose. Dit is een pH-afhankelijk proces [Nauwynck et al. 1999]. De receptoren en mediatoren zijn o.a. heparine sulfaat, porcien sialoadhesine (PoSn) en CD163, dat een Hb scavenger receptor is. Deze moleculen zorgen voor het vasthechten, internaliseren en uncoaten van het virus in de geïnfecteerde cel. Vooral CD163 speelt een belangrijke rol in de infectie als een mediator van het uncoatings-proces. Bij transfectie van deze receptor in ongevoelige cellen worden deze cellen gevoelig voor PRRSV [Vanderheijden et al. 2001; van Gorp et al. 2008; Lee et al. 2010]. Het CD163 zou worden gereguleerd door Interleukine (IL) 10, tumor necrosis factor alpha (TNF-α) en interferon gamma (IFN-γ), waarbij IL-10 de expressie van CD163 verhoogt en TNF-α en IFN-γ beiden de expressie zouden verlagen. Verschillende virusstammen zijn in staat om een IL-10 respons op te wekken bij de gastheer, wat het virus eerder helpt met de infectie te onderhouden, dan een bescherming ertegen te induceren (zie hoofdstuk 2.4.2) [Buechler et al. 2000; Williams et al. 2002]. 2.3.2. Virusroute en letsels De hoofdroute van virusintrede is via de respiratoire weg. PRRSV kan onder andere geïsoleerd worden uit longweefsel, bloed, tonsillen, lymfeknopen, en andere lymfoïede organen zoals de milt en de thymus. Isolatie uit de weefsels is mogelijk vanaf 2 dagen post infectie (dpi) tot 21 (voor isolatie uit lymfoïede organen) en 35 dpi (voor isolatie uit longweefsel) [Rossow et al. 1995; Duan et al. 1997; Beyer et al. 2000]. Primaire infectie gebeurt ter hoogte van de longen in de alveolaire macrofagen en ter hoogte van de tonsillen. Na ± 12 uur volgt een viraemie die niet cel-geassocieerd is en tot 30 dagen kan aanhouden [Batista et al. 2004]. Het virus kan zich dan verder verspreiden naar verschillende organen en zal zich hierin vermenigvuldigen. Bij de beer zal het zich een weg zoeken naar het geslachtsstelsel en terechtkomen in de spermafractie [Swenson et al. 1994, Christopher-Hennings et al. 1995]. In de zeug verspreidt het virus zich naar de drachtige baarmoeder en kan doorheen de placenta migreren in het laatste derde van de dracht, waarbij infectie van de foeti mogelijk is [Christianson et al. 1992]. Reproductiestoornissen zijn dan ook de voornaamste symptomen die bij de zeug voorkomen na infectie met PRRSV. Hierbij inbegrepen zijn laat-abortus, doodgeboren biggen, vroeggeboorte, geboorte van zwakke biggen. Gedurende de periode van viraemie kan de zeug koorts en anorexie vertonen [Keffaber 1989; Wensvoort et al. 1991; Pol et al. 1991]. In minder erg klinische gevallen worden enkel een hoger percentage terugkeerders en kleinere worpen opgemerkt. Een meer atypisch
5
symptoom is het cyanotisch verkleuren van de oren, vulva en abdomen, wat momenteel enkel nog maar in Europa is vastgesteld bij infectie met stammen uit de EU-cellijn [Wensvoort 1993]. PRRSV veroorzaakt bij jonge biggen een respiratoire aandoening die leeftijdsafhankelijk is. Hoe jonger de big hoe erger de klinische symptomen meestal zijn. In het longweefsel worden voornamelijk longlesies en verdikte alveolaire septa teruggevonden met infiltratie van macrofagen [Rossow et al. 1995]. De letsels zorgen voor dyspnee, lethargie, achterblijvers en een hoger percentage uitval voor het spenen [Wensvoort et al. 1991]. Vaak wordt PRRSV niet als enige oorzaak teruggevonden bij biggen met ademhalingsstoornissen. Het is dikwijls een onderdeel van een respiratoir complex met veel andere kiemen, zowel viraal als bacterieel, die samen met PRRSV ziekte veroorzaken [Halbur et al. 1993; Pol et al. 1997; Wills et al. 2000; van Reeth et al. 1996, 2001]. Het virus kan blijven persisteren in de voortplantingsorganen van de beer, in de tonsillen en in de pulmonaire macrofagen, waardoor de dieren een langduriger infectie doormaken en continu virus kunnen uitscheiden in hun omgeving. Veel onderzoekers hebben persistentie van PRRSV gedetecteerd, maar de gegevens over de duur van de persistentie variëren van 35 dpi tot 157dpi. Er is zeker meer onderzoek nodig naar de duur van persistentie van PRRSV in het varken en naar de factoren die deze periode beïnvloeden [Swenson et al. 1994, Christopher-Hennings et al. 1995; Rossow et al. 1995; Duan et al. 1997; Wills et al. 1997; Allende et al. 2000; Beyer et al. 2000].
2.4. IMMUNITEIT 2.4.1. Humorale immuniteit Na infectie met het virus ontstaat er vrij snel een humorale respons in het lichaam, waarbij antistoffen ten vroegste vanaf 5 dagen en ten laatste vanaf 2 weken pi kunnen worden gedetecteerd [Yoon et al. 1992; Meier et al. 2003; Diaz et al. 2005]. Meest dominant aanwezig aan het begin van de infectie is IgM, welke later vervangen wordt door IgG op ±21 dagen pi. Ze worden gevormd tegen het N-proteïne, gevolgd door antistoffen tegen het M-proteïne en GP5. Echter, geen van deze “vroege” antistoffen induceren een neutraliserende immuniteit die het virus kan elimineren uit het geïnfecteerde dier [Nelson et al. 1994; Yoon et al. 1994]. Typisch voor het PRRSV is dat antistoffen met neutraliserende werking, specifiek voor het virus, pas na 4 weken worden teruggevonden, meestal in vrij lage titers. Dit is in vergelijking met andere ziekten een vertraagde reactie. Hoe het virus een vertraagde humorale immuunrespons kan induceren is onbekend en wordt momenteel nog onderzocht [Meier et al. 2003; Diaz et al. 2005]. Virus neutraliserende antistoffen (VN) worden geïnduceerd door bepaalde epitopen op het virus. Deze zogenaamde neutraliserende epitopen (NE) bevinden zich o.a. in de domeinen van GP2, GP3, GP4, GP5 en het M-proteïne. Er wordt aangenomen dat de belangrijkste NE, nodig voor het induceren van een neutraliserende immuniteit zich bevindt in de GP5-regio [Gonin et al. 1999; Ostrowski et al. 2002; Cancel-Tirado 2004; Kim and Yoon 2008; Vanhee et al. 2011]. Dit epitoop kan men zowel terugvinden in het GP5-domein in virusstammen van NA- als EU-type, maar op een andere locatie. Daarnaast bezit het Lelystad-virus ook een zeer belangrijke NE in de GP4-regio, deze NE wordt niet teruggevonden in de GP4-regio bij stammen van het NA-type. Costers et al. toonde aan dat de NE uit de GP-4regio hoge titers van VN antistoffen induceert bij naïeve biggen bij infectie met het
6
Lelystadvirus, maar dat deze gevormde antistoffen geen neutraliserende werking hadden bij een volgende infectie met een heterologe stam. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de hypervariabiliteit die zich in domein bevindt [Vanhee et al. 2009; Costers et al. 2010]. De VN antistoffen voorkomen infectie doordat zij interfereren in de reactie tussen virus en PoSnreceptoren, zodat het virus niet meer kan binnendringen in de macrofaag. Een volledige virologische bescherming tegen PRRSV bestaat uit het voorkomen van reproductie- en respiratoire stoornissen, viraemie, virusreplicatie in de weefsels en transplacentale spreiding, kortom, een volledige eliminatie van het virus. Deze kan enkel verkregen worden wanneer men over hoge titers (minstens 1/16) neutraliserende antistoffen beschikt [Vanderheijden et al. 2003; Delputte et al. 2005; van Gorp et al. 2008]. Hier recht tegenover staat het fenomeen “Antibody Dependent Enhancement” (ADE). Dit houdt in dat bepaalde antistoffen (niet-neutraliserende) een ergere ziekte zouden kunnen veroorzaken, in plaats van een bescherming te induceren. ADE heeft een interfererende rol bij de ontwikkeling van immuniteit ontstaan door vaccinaties, hierdoor kan infectie met sommige vaccinstammen zelfs tot ergere symptomen leiden bij de gevaccineerde dieren dan de ziekte zelf [citaat van Choi et al. 1992 door Christianson et al 1993; Christianson et al 1993; Yoon et al 1996]. Verder heeft Johnson et al. aangetoond dat de humorale respons tegen PRRSV afhankelijk is van de virulentie van de stam waarmee geïnfecteerd wordt. Hoog virulente virusisolaten, met een hoge replicatie ratio en die een hoger niveau van viraemie en letsels geven bij het geïnfecteerde dier, induceren een snelle en intense humorale respons met hogere titers van specifieke antistoffen. Laag virulente of geattenueerde virusstammen, die minder klinische letsels geven, induceren echter een veel tragere respons met lagere titers van antistoffen. Dit kan in het nadeel zijn voor een goede virologische werkzaamheid van een levend vaccin [Johnson et al. 2004]. 2.4.2. Celgemedieerde immuniteit In het jaar 1997 werd onderzocht welk structurele polypeptide van het PRRSV celgemedieerde immuniteit induceert (CMI). Hierbij maakte men gebruik van een analyse waarbij men lymfocytenproliferatie mat. Er werd een duidelijke respons gedetecteerd tegen het M- en N-proteïne en tegen GP5. Ook bij GP4 is een soortgelijke proliferatie aangetoond. Dit hield een toename in van het aantal CD4+ T-lymfocyten en in mindere mate een toename van CD8+ T-lymfocyten [Bautista and Molitor 1997; Kwang et al. 1999]. Er bestaat momenteel nog veel controverse over de rol die high
verschillende Tcellen zouden spelen in de CMI. Zo beweert Lamontagne et al. dat de CD8
Tcel (dit
is een Cytotoxische T-lymfocyt (CTL)) een rol zou spelen in de persistentie van het virus. In overeenstemming hiermee kon Costers et al. aantonen dat cytotoxische Tcellen zeer sterk prolifereren in het begin van een infectie met het PRRS-virus, maar dat zij geen cytotoxische activiteit konden induceren om het virus te elimineren. Dit gebrek aan cytotoxische immuniteit zou een rol kunnen +
spelen in de persistentie van het virus. Weer andere wetenschappers konden aantonen dat CD8
cellen wel prolifereren na infectie, maar dat zij dit waarschijnlijk niet specifiek tegen het virale antigeen doen [Shimizu et al. 1996; Albina et al. 1998; Lamontagne et al. 2003, Costers et al. 2009]. De immuunreactie wordt veroorzaakt door epitopen die voorkomen in de regio’s van M, N, GP4 en GP5. Deze epitopen induceren o.a. de productie van interferongamma (IFN-γ), wat een van de
7
belangrijkste cytokines voor eliminatie van het virus blijkt te zijn [Diaz et al. 2009, Jeong et al 2010]. IFN-γ kan al snel worden teruggevonden in het bloed bij geïnfecteerde dieren, maar enkel hoge titers van PRRSV-specifiek IFN-γ zou bescherming kunnen induceren tegen het virus. Deze specifieke IFNγ wordt geproduceerd door zogenaamde IFN-γ secreterende cellen (IFN-γ-SC) en deze cellen zijn niet eerder dan 2-3 weken pi terug te vinden. De titers van deze specifieke IFN-γ-SC teruggevonden na infectie of vaccinatie met PRRSV zijn veel lager in vergelijking met titers IFN-γ-SC verkregen bij andere virusinfecties. Het PRRSV oefent dus een zelfde soort onderdrukkend effect uit op de CMI als op de humorale immuniteit. [Meier et al. 2003; Diaz et al 2005]. De onderdrukking van deze cellulaire immuunrespons zou te wijten kunnen zijn aan regulerende T-cellen (Tregs). Deze Tregs bestaat uit een groep CD4+/CD25+/FoxP3+ Tcellen, die in staat zijn immuunreacties te reguleren. Zij worden in primaire of secundaire lymfoïede organen geproduceerd en beschermen het organisme als er gevaar bestaat dat de immuunreactie te overdreven is en meer schade kan berokkenen aan de gastheer zelf dan aan de kiem. Dit doen zij door middel van productie van IL-10 of TNF-β. Deze cytokines zijn in staat om proliferatie en activatie van andere Tcellen te inhiberen. Als er echter in hoge mate Tregs worden geproduceerd, wordt de immuunreactie ernstig verstoord en ontstaat er onderdrukking van de CMI. PRRSV is in staat om de ontwikkeling en het aantal regulerende Tcellen te verhogen, waardoor immuniteit vertraagd wordt opgebouwd en wat ook een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn van de persistentie van het virus in de gastheer. Tevens zorgt een verhoogd aantal Tregs voor een verhoogde productie van IL-10, die weer in staat is de expressie van CD163 op de macrofaag te verhogen, zodat het virus gemakkelijker in de cel kan geraken. Of de Treg nu IL-10 of TNF-β zal produceren hangt af van de stam van het virus [Käser et al. 2008; SilvaCampa et al. 2009]. 3. VACCINS Hier volgt een algemene beschrijving van vaccins die op het moment ofwel commercieel voorhanden zijn, ofwel die nog in hun experimentele fase zitten. De volgende commerciële vaccins zullen worden behandeld: Progressis®, Ingelvac® PRRS KV, PRRomise®, Amervac-PRRS/A3®, Porcillis® PRRS, Ingelvac® MLV, Resp PRRS Repro® en Ingelvac® ATP. Bij de experimentele vaccins worden behandeld: vectorvaccins, chimeren, cDNA en multi-stam vaccins. 3.1. COMMERCIELE VACCINS 3.1.1. Geïnactiveerde vaccins verkrijgbaar in Europa 3.1.1.1. Vaccin “Progressis®” Dit vaccin is afkomstig van registratiehouder Boehringer Ingelheim en wordt gefabriceerd en verkocht door de firma Merial. Het bevat een geïnactiveerde Europese virusstam (P120) die 99% homologie vertoont met het Lelystad Virus en wordt samen met een gehydrogeneerd adjuvans (polyisobuteen) in opgeloste vorm verkocht. Het product is geregistreerd voor toediening bij gelten en zeugen in elk stadium van de reproductiecyclus. Bij primovaccinatie moet men Progressis® 2 maal toedienen met ±21 dagen interval. Een rappel kan worden uitgevoerd tussen dag 60 en 70 van elke nieuwe dracht. Gelten zullen minstens 3 weken voor dekking moeten worden ingeënt. Herhaaldelijk
8
toedienen kan lichte huidreacties geven ter hoogte van de injectieplaats, alsook een voorbijgaande lichte temperatuursstijging vanaf 1 dag post vaccinatie (pv). Er is geen wachttijd voor dit product. [Audonnet et al. 2001 geciteerd door Zuckermann et al. 2007; Belgisch centrum voor farmacologische informatie] Na vaccinatie wordt er geen seroconversie waargenomen. Bij experimentele vaccinatie en vervolgens challenge met een homologe stam geeft Progressis® geen bescherming tegen PRRSV: na infectie kon nog altijd evenveel virus uit de weefsels geïsoleerd worden als wat verkregen werd uit de positieve controle (niet gevaccineerd, wel gechallenged). Wel is er een significante graduele stijging van VN antistoffen waar te nemen. Dit komt overeen met het onderzoek van Baker et al. (1999) dat een verhoogde antistofrespons detecteerde wanneer men vaccineert vóór er infectie plaatsvindt. Er is een snelle productie van IFN-γ aanwezig, maar deze wordt niet gesecreteerd door IFN-γ-SC. Men spreekt dus van een spontane productie van IFN-γ. Deze productie zou samengaan met een spontane productie van IL-10, waarvan bekend is dat dit de immunisatie van de gastheer negatief beïnvloedt. IFN-γ-SC werden niet in significante hoeveelheden gevormd [Baker et al. 1999 geciteerd door Nilubol et al. 2004; Zuckermann et al. 2007]. Deze gegevens zijn in tegenstelling met een onderzoek van Piras et al. uit 2005. Hier werd wel een significante verhoging vastgesteld van IFN-γ-SC. Een mogelijke verklaring voor deze controverse zou kunnen liggen in de verschillende opzet van de 2 studies. Ook heeft Piras een mogelijke spontane productie van IFN-γ niet vermeld in zijn resultaten, zodat een goede vergelijking van resultaten onmogelijk is. Wel kon hij aantonen dat er een verschuiving optrad in de Tcel-subsets na vaccinatie ten gunste van de celgemedieerde immuniteit in vergelijking met de niet gevaccineerde controlegroep. Hierbij kwamen zijn gegevens overeen met de waarnemingen van La Montagne (2003) [Piras et al. 2005; Zuckermann et al. 2007]. Bij vaccinatie en challenge met een heterologe stam werden er kortstondige VN antistoffen teruggevonden en geen noemenswaardige hoeveelheden IFN-γ-SC [Dotti et al. 2011]. Deze onderzoeken maken duidelijk dat er op de korte termijn geen protectieve immuniteit te verkrijgen is met dit vaccin. In veldstudies echter is onderzocht hoe het vaccin zich gedroeg op lange termijn in een endemisch geïnfecteerde populatie. Hierbij vaccineerde men elke 6 maanden alle zeugen in een bestand en werden verschillende productieparameters met elkaar vergeleken aan het einde van de proef. Na een studieduur van 1,5 tot 2 jaar kon met zekerheid worden gezegd dat er door vaccinatie met Progressis® significant grotere worpen met een verhoogd aantal levendgeboren biggen per worp verkregen worden. De geboren biggen zijn sterker en er kunnen meer levende biggen bij het spenen worden afgezet. Ook ontstaat er een fluctuatie in de serologie van de dieren. Het aantal seropositieve speenbiggen dat aan het begin van de studie nog 91% bedroeg ging omlaag naar 35% van het totaal aan het einde van de studie. Zelfs na het eerste jaar was er al sprake van een significant verschil. Opmerkelijk is dat de percentages seropositiviteit onder mestvarkens niet werden verlaagd [GassCofre et grosse Beilage 2007]. Een andere studie was hiermee in samenspraak en noteerde ook een verkort interval tussen paring en spenen en een gereduceerde lactatieperiode. Er werd geen positieve correlatie gesteld voor reproductieproblemen die tijdens de vroege dracht voorkomen. Ook werd er gesteld dat er voor bepaalde productiekenmerken (paring-speen interval en totaal aantal gespeende biggen) hogere titers van immunisatie nodig waren om een positief effect bij deze parameters te
9
verwerven. Herhaald vaccineren is dus noodzakelijk om een maximaal effect te kunnen behalen met het oog op al deze kenmerken [Papatsiros et al. 2006]. 3.1.1.2. Vaccin “Ingelvac® PRRS KV” Afkomstig van de firma Boehringer Ingelheim. Dit vaccin wordt in dezelfde formulatie verkocht door de firma Merial onder de merknaam Progressis® en werd hierboven besproken. 3.1.2 Geïnactiveerde vaccins verkrijgbaar in de Verenigde Staten ®
3.1.2. Vaccin “PRRomiSE ” Dit vaccin werd verkocht in de VS, maar is in 2009 uit de handel genomen. Het was afkomstig van de firma Bayer dat het later verkocht aan de firma Intervet. 3.1.3. Geattenueerde vaccins verkrijgbaar in Europa ®
3.1.3.1 Vaccin “Amervac-PRRS/A3 ” Dit is een levend vaccinvirus (VP-046 BIS) dat afkomstig is van de Spaanse virusstam 5710 (EUtype) en wordt verkocht door de firma Hipralab. Het is enkel geregistreerd voor gebruik bij jonge biggen vanaf een leeftijd van 4-5 weken. De toedieningwijze is intramusculair in de nek. Een eenmalige injectie zou voldoende zijn voor het initiëren van een immuniteit tegen PRRSV, maar in de praktijk wordt vaak een rappel uitgevoerd op ± 21 dagen na de eerste vaccinatie. Bij normaal gebruik zijn er geen lokale weefselreacties of bijwerkingen bekend. De wachttijd voor het vlees is 2 dagen [belgisch centrum voor farmacologische informatie] Na iedere vaccinatie treedt er een kortstondige viraemie op van het vaccinvirus en er kunnen neutraliserende antistoffen worden vanaf ±21 dagen na challenge met een heterologe stam. Dit gebeurde echter niet bij de dieren geïnfecteerd met een homologe stam: hier werden te lage hoeveelheden VN antistoffen teruggevonden om een humorale immuniteit te induceren. Een mogelijke verklaring kan zijn dat het vaccin hier meer een celgemedieerde immuniteit opwekt [Álvarez et al. 2006; Thanawongnuwech et al. 2006] . Amervac-PRRS® induceert een goede bescherming van biggen geïnfecteerd met PRRSV. Na experimentele challenge met een homologe stam wordt er bij gevaccineerde biggen geen noemenswaardige viraemie meer teruggevonden, alsook geen koorts of andere klinische symptomen. Productieparameters (zoals dagelijkse gewichtstoename) van deze biggen bleven op hetzelfde niveau als die bij de negatieve controlegroep (niet gevaccineerd en niet gechallenged) [Álvarez et al. 2006]. Gelijkaardige gegevens zijn gevonden bij vaccinatie van biggen en challenge met een heterologe stam [Thanawongnuwech et al. 2006]. Ook zijn er proeven uitgevoerd waarbij gevaccineerde biggen werden geïnfecteerd met een virusstam van genotype 2. Het vaccin gaf hierbij een goede preventie van mortaliteit en een partiele bescherming tegen de ziekte. Hierbij waren de koortsperiodes van minder lange duur, werden er minder laesies op autopsie teruggevonden en waren er minder vaak complicaties met secundaire bacteriële infecties [Roca-Canudas et al 2010a+b]. Bij toediening tijdens de dracht kan het vaccin zich transplacentaal verspreiden en zorgen voor congenitaal geïnfecteerde biggen. Het zorgt voor viraemie bij de zeug, maar heeft geen duidelijk schadelijk effect op haar reproductiecapaciteit. De geboren biggen zijn congenitaal besmet, maar
10
vertonen geen klinische symptomen of verminderde reproductieparameters. Indien de zeug gevaccineerd wordt vóór de dracht en een challenge met heterologe stam ondergaat op dag 90 van de dracht, induceert het vaccin een goede klinische bescherming. Alle productieparameters van de zeug, de levensvatbaarheid en gezondheid van de biggen zijn hierbij normaal, doch viraemie bij de zeug en congenitale infectie van de biggen kan niet worden voorkomen. De congenitaal besmette biggen worden seronegatief voor het virus op 21 dagen post partum [Scortti et al 2005 en 2006]. 3.1.3.2. Vaccin “Ingelvac® PRRS Modified Life Vaccin” Het vaccin is afkomstig van de firma Boehringer Ingelheim. Het bevat een geattenueerde PRRSV stam ATCC VR 2332 (Amerikaanse stam) in gevriesdroogde vorm dat men moet mengen met een solvents bestaande uit water. Het wordt zowel in de Verenigde Staten als in Europa verkocht en zal verder besproken worden bij de geattenueerde vaccins uit de VS (3.1.4.2). ®
3.1.3.3. Vaccin “Porcillis PRRS ” Dit is een ‘modified live vaccine’ (MLV) welke bestaat uit een deel geattenueerd virus en een adjuvans genaamd tocoferolacetaat. Het virus is van de DV-stam en heeft voor ± 98% homologie met het wildtype Lelystad virus. Toedieningswijze van het vaccin is IM of intradermaal (ID), waarbij men het gevriesdroogde virusvaccin in suspensie moet brengen met het adjuvans. Porcillis® kan worden toegediend bij biggen vanaf 2 weken ouderdom. Bij vleesvarkens is een enkelvoudige toepassing van dit vaccin voldoende. Gelten en fokzeugen moeten echter vaker gevaccineerd te worden. Naïeve gelten moet men 2 tot 4 weken voor het dekken vaccineren. Voor een volledige immuunstatus wordt aangeraden een hervaccinatie vóór elke nieuwe dracht ofwel om de 4 maand uit te voeren. Porcillis® geeft geen negatieve effecten in een gecombineerd vaccin. Er is geen wachttijd [SPC porcillis 2007; Drexler et al. 2010; Belgisch centrum voor farmacologische informatie] Porcillis® heeft een Reproductie ratio (R0-waarde) van 0,06 ±0,09 onder experimentele omstandigheden. Dit betekent dat vaccinvirus in staat is om te spreiden naar naïeve dieren wanneer gebruikt in een totaal gevoelige populatie, maar dat deze spreiding gelimiteerd is. Desondanks wordt aangeraden het vaccin enkel te gebruiken in populaties waarin het virus voorkomt [Astrup et Riising 2002]. Veldstudies uit het Noordwesten van Duitsland waar PRRS endemisch voorkomt, tonen aan dat de prevalentie van het vaccinvirus 1,3% is en dat het virus voornamelijk wordt teruggevonden in ®
de populatie gevaccineerd met het Porcillis PRRS vaccin. Voornaamste transmissieroute van het vaccinvirus zou van oudere naar gespeende biggen zijn [Grosse Beilage et al. 2009] Na vaccinatie kan vaccinvirus vanaf 5 dagen worden teruggevonden in bloed en in BALs (broncho alveolaire lavages). Op 35 dagen pv is dit niet meer waar te nemen. Ook seroconversie treedt op pv waarbij IPMA antistoffen worden verkregen. Experimentele challenge met een stam homoloog aan het vaccinvirus geeft een 100% virologisch en klinisch protectieve immuniteit [Labarque et al 2004]. Daarentegen geeft challenge van gevaccineerde biggen met een heterologe stam slechts een partiële immuniteit tegen PRRSV. Onder in vivo omstandigheden is dit enkel een sterk gereduceerde viraemie en een boost van IPMA antistoffen. Maar zowel bij ex vivo als bij veldstudies worden er naast een voorbijgaande viraemie ook koorts en lichte klinische symptomen teruggevonden. Er is een duidelijke
11
stijging van de S/P ratio na challenge en na 14 dagen kan er productie van IFN-γ-SC worden waargenomen, met een piek tussen de 21 en 28 dagen. Ook is er een significante stijging van het totaal aantal Natural Killer cellen zowel na vaccinatie als na infectie. Dit zijn cellen van de aangeboren immuniteit. Ze zouden een rol kunnen spelen in het verkrijgen van een goede verworven immuniteit [Labarque et al. 2004; Martelli et al. 2009]. Wanneer men zeugen in een endemisch geïnfecteerd gebied vaccineert, geven zij maternale antistoffen door aan hun biggen, zodat deze laatsten tot dag 40 post partum seronegatief zijn voor het virus. Bij vaccinatie van deze biggen op 41 dagen ouderdom kunnen zij beschermd blijven tegen het virus tot 68 dagen later. Dit impliceert dat de mate van homologie van het virusvaccin met de heersende virulente virusstammen toch een groot effect heeft op de werking van het vaccin in de praktijk [Stadejek et al 2005]. 3.1.4. Geattenueerde vaccins verkrijgbaar in de Verenigde Staten 3.1.4.1. Vaccin “Ingelvac® PRRS MLV” Ingelvac® PRRS MLV is een geattenueerde PRRS-virusstam die slechts 44 nucleotiden verschil vertoont met ATCC VR 2332 (Amerikaans type) waarvan de eerste is afgeleid. Het vaccin is verkrijgbaar in gevriesdroogde vorm dat men moet mengen met een suspensiemiddel bestaande uit water. Het is in de VS sinds 1994 geregistreerd voor het gebruik bij biggen tussen de 3 en de 18 weken ouderdom en sinds 1996 mag het ook gebruikt worden bij niet drachtige zeugen. In hetzelfde jaar werd deze entstof ook geïntroduceerd in Europa en hier commercieel beschikbaar gemaakt volgens dezelfde aanwending als in de VS. Drie jaar later werd er in Duitsland een nieuwe applicatie geregistreerd dat toestond het vaccin te gebruiken bij drachtige zeugen [Schagemann et al. 1999; Morrow et Roberts 2001]. De dieren hoeven voor de primovaccinatie slechts eenmaal gevaccineerd te worden. Het vaccin wordt IM in de nek toegediend bij biggen tussen de leeftijd van 3 tot 18 weken. Bij gelten en zeugen is vaccinatie op minstens 3 weken voor dekking nodig. Het vaccin geeft ± 4 maand bescherming, een rappel is dus noodzakelijk. Er zijn geen schadelijke lokale reacties waargenomen bij toediening van het vaccin. [b.c.f.i.; SPC Ingelvac PRRS MLV, website BI; Genzow et al. 2006]. Het vaccinvirus heeft de neiging tot spreiding in een populatie, waarbij het geattenueerde virus opnieuw virulente kenmerken kan verwerven. Dit is zowel in de VS als in Denemarken aangetoond, waarbij ook kon worden bewezen dat virulente Type-2 stammen die voorkomen in de Europese landen van oorsprong afkomstig zijn van het vaccinvirus en niet van het wildtype-virus [Madsen et al. 1998; Storgaard et al. 1999; Kim et al. 2008; Key et al. 2003]. Hiermee in overeenstemming toonde Nodelijk et al. dat de R0waarde van het vaccin in de Europese varkenspopulatie boven het getal 1 ligt en dat vaccinatie met Ingelvac® MLV geen vermindering geeft in de verspreiding van het virus van het EU-type [Nodelijk et al 2001]. Na vaccinatie treedt seroconversie op tussen de 14 en 28 dagen [Genzow et al. 2006] Bij vaccinatie en dan challenge met PRRSV geeft het vaccin meer protectie tegen het virus naarmate de virulente stam meer homologie vertoont met het vaccinvirus. Ondanks de minder goede immunisatie tegen infectie van heterologe stammen heeft het vaccin wel een bewezen reducerend effect op de ernst van de ziekte. Er wordt een daling van lichaamstemperatuur, longlesies en een verhoogde
12
gewichtsaanzet waargenomen bij de gevaccineerde biggen in vergelijking met de positieve controle [Okuda et al. 2008]. Echter, bij therapeutisch enten tegen ziekte veroorzaakt door een homologe wtstam wordt er geen voldoende hoge immuunrespons verkregen om bescherming tegen PRRSV te genereren. Multipele vaccinaties kunnen wel leiden tot het verlagen van de S/P ratio en een verminderde spreiding van het virus naar gevoelige biggen. Maar dit gebeurt niet in voldoende mate om het virus te elimineren uit de populatie. Bij herinfectie met een virulente heterologe stam kon het vaccin infectie en ziekte van de dieren echter niet voorkomen. Wel werd aangetoond dat een eerdere blootstelling aan PRRSV de klinische immuunrespons bij herinfectie verbetert [Cano et al. 2007]. Toch kan ook eenmalige vaccinatie met Ingelvac® in een endemisch geïnfecteerde populatie met veel varianten van het virus een daling geven in het percentage mortaliteit en uitval [Liang et al. 2011]. Het vaccinvirus heeft ook invloed op de reproductieparameters bij de zeug. Vaccinatie van alle zeugen vóór uitbraak van PRRS resulteert in grotere worpen en brengt een hoger aandeel aan gespeende biggen bij afzet voort in vergelijking met niet gevaccineerde geïnfecteerde dieren. Maar bij het eerste gebruik van het vaccin zonder daaropvolgende uitbraak wordt wel een lichte significante daling van deze parameters gezien. Zeugen gevaccineerd tijdens de dracht geven significant minder grote worpen dan niet gevaccineerde gezonde zeugen of bij zeugen die gevaccineerd waren voor de dracht [Dewey et al. 2004]. De biggen uit deze zeugen zijn zwakker en vertonen een verlaagde gewichtsaanzet in vergelijking met de gezonde niet gevaccineerde zeugen. Het vaccin is niet in staat virologische bescherming te bieden tegen infectie van het dier later in de dracht, waardoor viraemie en licht klinische symptomen bij de zeug en transplacentale overdracht van het virulente virus niet kunnen worden voorkomen. Dit laatste kan de kans op pre- en postnatale sterfte bij biggen verhogen. Ook het vaccinvirus kan via de moeder aan de biggen worden doorgegeven [Mengeling et al. 1999]. Dit is de reden waarom Ingelvac® MLV niet geregistreerd staat voor toediening aan drachtige dieren in de VS. In Duitsland echter is dit product wel geregistreerd voor toepassing bij de drachtige zeug. Schagemann et al. toonde namelijk aan dat in endemisch geïnfecteerde bedrijven, de reproductieparameters (zoals percentage abortus en terugkeerders; aantal levend en doodgeboren biggen per worp; aantal levende biggen op speenleeftijd) positief werden beïnvloed door vaccinatie met Ingelvac® MLV. Daarbij maakte het tijdstip van vaccineren niet uit voor het verkrijgen van dit effect en zou er dus op alle tijdstippen van de dracht geënt kunnen worden. Het risico van transplacentale verspreiding van het vaccinvirus bleef hier echter bestaan, omdat deze in een aantal biggen toch werd teruggevonden [Schagemann et al. 1999]. Een andere studie met vaccinatie van zeugen voor de dracht gaf ook een positieve correlatie met de drachtduur en de gezondheidsstatus van biggen bij geboorte. Hier werd geen significant verschil vastgesteld met de grootte van de worpen tussen de gevaccineerde en de niet gevaccineerde groep [Medveczky et al. 2002] ®
3.1.4.2. Vaccin “Resp PRRS Repro ” Dit was de naam voor het MLV van de firma Boehringer Ingelheim wat in de Verenigde Staten verkocht werd. Tegenwoordig wordt het verkocht onder dezelfde naam die men gebruikt in Europa ®
namelijk Ingelvac PRRS MLV (hierboven besproken).
13
®
3.1.4.3. Vaccin “Ingelvac PRRS ATP” Toen Ingelvac® PRRS MLV al op de markt was, werd er in 1996 in Iowa een atypische vorm van PRRS beschreven, die zich voordeed op bedrijven waar gevaccineerd was met een MLV tegen het virus. Het ging hierbij om uitbraken van een zeer virulente stam dat zorgde voor een ernstig reproductief syndroom bij zwangere zeugen en gelten. Deze atypische stam van PRRSV gaf acute abortusstormen die 2 tot 4 weken konden aanhouden, waarbij de drachtige dieren konden aborteren in zowel vroeg als laat stadium van de dracht. Ook was er een verhoogde mortaliteit bij de zeug; een zeer hoog gehalte doodgeboren en zwakke biggen, waarvan de laatste ernstige tekenen van dyspnee vertoonden. De virulente stam werd in 1997 geïsoleerd als JA142 en is als vaccin op de markt sinds het jaar 2000. Dit vaccin is specifiek bedoeld om bescherming te induceren tegen de Atypische vorm (ATP) van PRRS. Het vaccinvirus kan spreiden in een populatie [Mengeling et al. 1998; Key et al. 2003; Kim et al. 2008]
3.2. EXPERIMENTELE VACCINS Aangezien de huidige commerciële vaccins geen 100% bescherming geven tegen het virus wordt er momenteel veel onderzoek gedaan naar het verbeteren van bestaande of het ontwikkelen van een totaal nieuw vaccin welke ook een goede immunisatie tegen infectie met heterologe virussen kan ontwikkelen. Enkele van die experimenten worden hieronder kort beschreven. 3.2.1. Vectorvaccin Vectorvaccins zijn hybride vormen van geattenueerde onschadelijke virussen met hierin genen van virulente virussen via die via recombinatie worden geïncorporeerd. Deze recombinante genen coderen voor de specifieke virulente antigenen van die schadelijke virussen. De vectoren zijn hierbij de geattenueerde virussen. Vooral het transmissible gastroenteritic virus (TGEV) zou geschikt kunnen zijn als vector. Dit virus heeft voldoende ruimte in zijn genoom om inserties van vreemd materiaal op te nemen. Ook is het in staat om de mucosale weefsels van zowel respiratoire als enterische tractus te stimuleren, waardoor er een immuunrespons kan worden uitgelokt die zowel humoraal als celgemedieerd is [Lai et Cavanagh 1997; Enjuanes et al. 2005]. Het aangemaakte TEGV vectorvaccin bevatte genen van het wildtype virus van PRRSV of enkel genen van de GP5 en M regio’s. Deze genen zouden hoge gehaltes van VN antistoffen en een hoge celgemedieerde immuniteit induceren. Bij een eerste stel testen met deze vectorvaccins tegen PRRSV zijn de resultaten enigszins tegengevallen. Het vaccin was weliswaar in staat om een hoge humorale respons te induceren, doch bleven de VN antistoffen titers laag. Hierdoor werd er slechts gedeeltelijk klinische bescherming bij infectie met PRRSV, zodat men nu verder zou moeten zoeken naar manieren om het verkregen vaccin te kunnen verbeteren. [Cruz et al. 2010] 3.2.2. Chimeren Ook het gebruik van chimeren in een vaccin wordt momenteel onderzocht. Een chimeer is een hybride organisme bestaande uit nucleïnezuren van minstens 2 verschillende micro-organismen, waarbij minstens 2 van de fragmenten afkomstig van elk micro-organisme de genen bevatten voor
14
replicatie (definitie van het “Center for Veterinary Biologics” USA) Bij het ontwikkelen van vaccins voor PRRSV werden chimeren gemaakt van gensequenties van een bestaand geattenueerd vaccin enerzijds en gensequenties van een wildtype virus. Slechts enkele van deze chimeren zijn tot nu toe nog maar in staat enige klinische bescherming tegen het virus te induceren. De mate van bescherming tegen PRRSV zou op eenzelfde niveau staan als dieren gevaccineerd met een commercieel geattenueerd vaccin. Deze partiële klinische bescherming zou tot nu toe nog niet gekoppeld kunnen worden aan een afzwakking van de primaire virusvermeerdering, aangezien deze laatste niet significant veranderd was.
[Wang et al. 2008; Ellingson et al. 2010]. De resultaten
verkregen bij het testen van vaccins gemaakt van chimeren, zijn momenteel dus nog te variabel en de vaccins nog niet geschikt voor commercieel gebruik. 3.2.3. cDNA Met behulp van infectieuze cDNA-klonen kan men ook vaccins maken, aangezien men met deze klonen het PRRSV genetisch kan modificeren tot er geattenueerde stammen ontstaan. De tot nu toe experimenteel gegenereerde vaccinvirussen misten echter nog te veel aan protectieve immuniteit. Er werd een infectieuze cDNA-kloon gemaakt van het Lelystad virus en vervolgens werden door recombinatie hiervan geattenueerde vaccins gemaakt. Hoewel deze vaccins stabiel bleven tijdens de proef en ook de viraemie significant kon reduceren bij de gevaccineerde dieren, konden ze geen infectie met PRRSV voorkomen bij de gevaccineerde dieren. Ook werd er geen significante virologische of klinische bescherming geïnduceerd bij infectie met een heterologe challengestam. Wel kon worden aangetoond dat vaccinatie met deze entstoffen verspreiding van het virus in een gevoelige populatie kon voorkomen. Er is echter nog veel onderzoek nodig naar het effect van dit soort vaccins. De stabiliteit van de vaccins tijdens de proeven en de mogelijkheid van het verkrijgen van een immuunrespons door deze vaccins worden beschouwd als positieve kenmerken. Met deze techniek zou een veilig vaccin kunnen worden ontwikkeld dat zich niet kan spreiden in de populatie [Verheije et al. 2003] 3.2.4. Multi-stam vaccins Er zijn testen gedaan op het gebied van geattenueerde vaccins die bestaan uit meerdere stammen (multi-stam). Deze vaccins gaven een goede protectieve immuniteit bij infectie met een virusstam heteroloog aan alle stammen aanwezig in het vaccin. Helaas werden er zowel in de positieve (wel challenge) als in de negatieve (geen challenge) controle vergrootte lymfeknopen opgemerkt bij de gevaccineerde biggen. Meer onderzoek zou nodig zijn naar de veiligheid van deze vaccins. [Mengeling et al. 2003] 4. DISCUSSIE Al ruim 20 jaar is het Porcien Reproductief en Respiratoir Syndroom aanwezig in onze varkenspopulatie. Ook al worden er momenteel zelden echte acute haarden met ernstige symptomen gemeld, toch zorgt het virus ervoor dat de cijfers betreffende verschillende reproductie- en productieparameters (percentage terugkeerders; percentage laat-abortus; percentage doodgeboorte;
15
aantal levend geboren biggen; aantal levende biggen bij het spenen; aantal gezonde biggen) zowel bij drachtige zeugen als bij jonge biggen tegenvallen. Door de grote heterologe populatie van virus is het moeilijk om een vaccin te produceren dat een goede immuniteit induceert tegen alle heterologe stammen. Er is een groot scala aan vaccins op de markt vandaag de dag en het is moeilijk om door de bomen het bos te zien bij het uitzoeken van een geschikt vaccin voor deze aandoening. Een ideaal vaccin moet zowel klinisch als virologisch werkzaam zijn en blijven, zodat er ook in bestanden waar het virus is geëlimineerd nog een potente immuniteit aanwezig is dat herinfectie voorkomt. Het vaccin mag niet persisteren in een dier voor langere tijd na vaccinatie en mag niet spreiden naar andere dieren. Het moet werkzaam zijn tegen heterologe stammen en men moet de gevaccineerde dieren kunnen onderscheiden van dieren geïnfecteerd met het wildtype-virus. Geen van de vaccins beschreven in deze studie voldoet aan al deze voorwaarden. Van al de geattenueerde vaccins is door verschillende onderzoeker bewezen dat zij zich kunnen spreiden in de populatie, waarbij er een duidelijke indicatie is gevonden voor transplacentale spreiding van vaccinvirus wanneer men tijdens de dracht vaccineert [Mengeling et al. 1999; Schagemann et al. 1999; Medveczky et al. ®
2002; Dewey et al. 2004; Scortti et al 2005 en 2006], met uitzondering van Porcillis
waarbij
verspreiding van het vaccinvirus eerder van oude naar jongere biggen zou geschieden [Grosse Beilage et al. 2009]. Het enige vaccin beschreven in deze studie dat volledig veilig is gevonden voor vaccinatie bij zeugen in alle stadia van de dracht is Progressis®. Vanwege zijn geïnactiveerde status kan het vaccin zich niet spreiden in een populatie noch ziekte induceren bij gevoelige dieren. Nadeel is dat dit vaccin geen goede virologische noch klinische immuniteit verschaft aan de gevaccineerde dieren, ook al is het vaccin homoloog aan het wt-virus waarmee wordt geïnoculeerd. Levende vaccins geven in vergelijking met geïnactiveerde vaccins een veel betere immuunstatus. Toch is Progressis® in staat het immuunsysteem te triggeren, aangezien er wel significante niveaus van VN antistoffen kunnen worden teruggevonden na challenge en omdat er op de lange termijn wel degelijk positieve effecten worden verkregen met behulp van multipele vaccinaties. Hoe dit mechanisme precies werkt is tot op heden nog onbekend [Papatsiros et al. 2006; Zuckermann et al. 2007; Gass-Cofre et grosse Beilage 2007]. Ook Vanhee et al. toonden aan dat geïnactiveerde vaccins wel toekomst hebben. Ze zijn veilig, verspreiden zich niet in de populatie en kunnen met de juiste manier van inactiveren en toevoeging van potente adjuvantia een degelijke immuunrespons teweegbrengen na eenmalige vaccinatie, terwijl dat bij de huidige geïnactiveerde vaccins nog niet in voldoende mate wordt gezien [Vanhee et al. 2009]. Zowel bij Porcillis® als bij Ingelvac® MLV is de R0-waarde berekend. Bij Porcillis® nam dit een waarde aan van 0,06 maar deze werd onder experimentele omstandigheden gemeten en zou hoger kunnen zijn in de praktijk. Momenteel is hier nog geen bewijs voor, aangezien bij veldstudies enkel een zeer lage prevalentie van het vaccinvirus werd teruggevonden en enkel bij bestanden waar kort ervoor was gevaccineerd. Het lijkt dus aannemelijk om de lage R0-waarde gevonden in experimentele omstandigheden aan te nemen als een maat voor de praktijk [Astrup et Riising 2002; Grosse Beilage ®
et al. 2009]. Bij Ingelvac MLV is er een R0-waarde gevonden hoger dan 1. Dit houdt in dat het vaccinvirus zich kan spreiden in de populatie en dat deze spreiding niet zelflimiterend is. Dit cijfer
16
wordt ook ondersteund door studies waar men steeds maar weer meer vaccin-afgeleide virusstammen terugvindt en waarbij reversie van virulente kenmerken bij deze vaccinstammen aan de orde van de dag is. Ook Ingelvac
®
ATP vaccinvirus afgeleide veldisolaten werden bij deze onderzoeken
teruggevonden, wat impliceert dat dit vaccin ook een reproductie ratio boven de waarde 0 al dan niet boven de waarde van 1 heeft [Madsen et al. 1998; Storgaard et al. 1999; Kim et al. 2008; Key et al. 2003]. Op gebied van bescherming tegen challenge met een homologe stam kan met zekerheid worden gesteld dat dieren gevaccineerd met Amervac®, Ingelvac® of Porcillis® 100% virologische bescherming krijgen. Het virus zal hierbij geen viraemie of klinische symptomen kunnen induceren. Echter bij infectie van deze dieren met een heterologe stam is deze bescherming niet langer 100%. Zowel Labarque et al. als Okuda et al. konden aantonen dat hoe minder homologie er tussen de vaccinstam en de challengestam was, des te minder het niveau van verkregen immuniteit. Desondanks werd er in alle onderzoeken nog wel effect van vaccinatie teruggevonden na challenge met heterologe stam [Labarque et al 2004; Álvarez et al. 2006; Thanawongnuwech et al. 2006; Okuda et al. 2008]. Deze gegevens zouden in contrast staan met een onderzoek uitgevoerd door Opriessnig et al. waarin zij aantoonden dat de mate van genomische overeenkomst tussen vaccinvirus en challenge stam niet altijd correleerden met de mate van verkregen immuniteit [Opriessnig et al. 2007]. Door het gebrek aan goede immunisatie bij commerciële vaccins ligt de nadruk van het onderzoek tegenwoordig bij de productie van nieuwe vaccins en de verbetering van oude vaccins. Vooral de productie van potente adjuvantia, waarmee men bestaande en nieuwe vaccins mee hoopt te verbeteren, ligt op dit moment erg in de belangstelling. Deze techniek blijkt weliswaar erg succesvol, maar week te veel van het onderwerp af om nog in deze literatuurstudie te worden opgenomen [Dwivedi et al. 2011]. De nieuwe vaccins die nu in hun experimentele fase zitten geven bij verschillende testen weliswaar verbeterde prestaties op het gebied van immunisatie, maar vooralsnog niet een volledige immuniteit. Ook op het gebied van veiligheid van de nieuwe vaccins worden vragen gesteld [Foss et a. 2002; Mengeling et al. 2003; Verheije et al. 2003; Vanhee et al. 2009; Delrue et al. 2009; Charerntantanakul et al. 2009]. Kortom, er is veel ruimte voor nieuwe ideeën. Voor de eradicatie van het virus uit onze varkenspopulatie is nog zeer veel onderzoek nodig, waarbij de werking van het virus en zijn invloed op de immuniteit van de gastheer centraal zullen moeten staan, vooraleer men in staat zal zijn een vaccin te fabriceren dat de werking van een ideaal vaccin benadert. 5. BRONNENLIJST Albina, E., Madec, F., Cariolet, R. & Torrison, J. (1994). Immune response and persistence of the porcine reproductive and respiratory syndrome virus in infected pigs and farm units. Veterinary Record 134: 567-573 Albina, E. (1997). Epidemiology of porcine reproductive and respiratory syndrome (PRRS): an overview. Veterinary Microbiology 55: 309-316 Albina, E., Piriou, L., Hutet, E., Cariolet, R., L’Hospitalier, R. (1998) Immune responses in pigs infected with porcine reproductive and respiratory syndrome virus(PRRSV); Vet. Immunol. Immunopathol. 61: 49–66
17
Allende R., Lewis T.L., Lu Z., Rock D.L., Kutish G.F., Ali A., Doster A.R., Osorio F.A. (1999) North American and European porcine reproductive and respiratory syndrome viruses differ in non-structural protein coding regions, J. Gen. Virol. 80: 307-315 Allende, R., Laegried, W.W., Kutish, G.F., Galeota, J.A., Wills, R.W. & Osorio, F.A. (2000). Porcine reproductive and respiratory syndrome virus: description of persistence in individual pigs upon experimental infection; Journal of Virology 74: 10834-10837 Álvarez, E., Fernández-García, A., Prieto, C., Martínez-Lobo, J., Simarro, I. and Castro, J.M. (2006) Efficacy of a Spanish modified live virus vaccine against homologous porcine reproductive and respiratory syndrome virus infection; Spanish Journal of Agricultural Research 4(3): 213-220 Andreyev V.G., Wesley R.D., Mengeling W.L., Vorwald A.C., Lager K.M. (1997) Genetic variation and phylogenetic relationships of 22 porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) field strains based on sequence analysis of open reading frame 5; Arch. Virol. 142: 993-1001 Astrup, P., Riising, H.J. (2002) Porcillis PRRS: A laboratory assessment of vaccinal virus spread; Proceedings 17th Int. Pig. Vet. Soc. Congress 2: 380 Audonnet, J., Bublot, M., Perez, J., Baudu, P. (2001) United States patent Application 20030003112 Baker, B., Thacker, E., Thacker, B., Vincent, A., (1999) A preliminary investigation into possible PRRSV energy induction from repeated immunization with a modified live vaccine; Proceedings of the 26th Allen D. Leman Swine Conference, Minneapolis, MN, September 17–21: 31 Batista L., Pijoan C., Dee S., Olin M., Molitor T., Joo H.S., Xiao Z., and Murtaugh M. (2004) Virological and immunological responses to porcine reproductive and respiratory syndrome virus in a large population of gilts; Can. J. Vet. Res. 68: 267–273 Bautista, E.M., Goyal, S.M. & Collins, J.E. (1993) Serologic survey for Lelystad and VR-2332 strains of Porcine respiratory and reproductive syndrome (PRRS) virus in US swine herds; J vet diagn invest 5: 612-614 Bautista, E.M., Molitor, T.W. (1997) Cell-mediated immunity to porcine reproductive and respiratory syndrome virus in Swine; Viral Immunol. 10: 83–94 Beyer, J., Fichtner, D., Schirrmeier, H., Polster, U., Weiland, E. & Wege, H. (2000). Porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV): Kinetics of infection in lymphatic organs and lung; Journal of Veterinary Medicine B 47: 9-25 Buechler, C., Ritter, M., Orso, E., Langmann, T., Klucken, J., Schmitz, G., (2000). Regulation of scavenger receptor CD163 expression in human monocytes and macrophages by pro- and antiinflammatory stimuli. J. Leukoc. Biol. 67: 97–103 Cancel-Tirado, S.M., Evans, R.B., Yoon, K.J., (2004) Monoclonal antibody analysis of porcine reproductive and respiratory syndrome virus epitopes associated with antibody-dependent enhancement and neutralization of virus infection; Vet. Immunol. Immunopathol. 102: 249–262 Cano J.P., Dee S.A., Murtaugh M.P., Pijoan C. (2007) Impact of a modified-live porcine reproductive and respiratory syndrome virus vaccine intervention on a population of pigs infected with a heterologous isolate; Vaccine 25 4382–4391 Cavanagh, D; Nidovirales a new order compromising coronaviridae and arteriviridae.(1997) Arch Virol 142:629-633 Charerntantanakul, W. (2009) Adjuvant for porcine reproductive and respiratory syndrome virus vaccines; Vet. Imm. and Immunopathology 129: 1-13
18
Choi, C.S., Christianson, W.T., Gustafson, K., Molitor, T.W. (1992) Antibody-dependent enhancement of swine infertility and respiratory (SIRS) virus; Proceedings of the Congress of Research Workers in Animal Disease 73:66 Christianson, W.T., Collins, J.E., Benfield, D.A., Harris, L., Gorcyca, D.E., Chladek, D.W., Morrison, R.B. & Joo, H.S. (1992). Experimental reproduction of Swine infertility and respiratory syndrome (SIRS) in pregnant sows. American Journal of Veterinary Research 53: 485-488. Christianson, W.T., Choi, C.S., Collins, J.E., Molitor, T.W., Morrison, R.B. & Joo, H.S. (1993) Pathogenesis of porcine reproductive and respiratory syndrome in midgestation sows and fetuses; Canadian Journal of Veterinary Research 57: 262-268 Christopher-Hennings, J., Nelson, E.A., Hines, R.J., Nelson, J.K., Swenson, S.L., Zimmerman, J.J., Chase, C.C.L., Yaeger, M.J. & Benfield, D.A. (1995). Persistence of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in serum and semen of adult boars. J.of Vet Diag. Inves. 7: 456-464 Collins, J.E., Benfield, D.A., Christianson, W.T., Harris, L., Hennings, J.C., Shaw, D.P., Goyal, S.M., McCullough, S. Morrison, R.B., Joo, H.S., Gorcyca, D. Chladek, D. (1992) Isolation of swine infertility and respiratory syndrome virus (isolate ATCC VR-2332) in North America and experimental reproduction of the disease in gnotobiotic pigs; J Vet Diagn Invest 4: 117-126 Conzelmann, K.K., Visser, N., Van Woensel, P., Thiel, H.J. (1993) Molecular characterization of porcine reproductive and respiratory syndrome virus, a member of the arterivirus group; Virology 193: 329-339 Costers, S., Lefebvre, D.J., Goddeeris, B., Delputte, P.L., Nauwynck, H.J. (2009). Functional impairment of PRRSV-specific peripheral CD3+CD8high cells; Vet. Res. 40: 46 Costers, S., Lefebvre, D.J., Van Doorsselaere, J., Vanhee, M., Delputte, P.L., Nauwynck, H.J. (2010) GP4 of porcine reproductive and respiratory syndrome virus contains a neutralizing epitope that is susceptible to immunoselection in vitro; Arch. Virol. 155: 371–378 Cruz J.L.G., Zúñiga S., Bécaresa M., Sola I., Ceriani J.E., Juanola S., Plana J., Enjuanes L., (2010) Vectored vaccines to protect against PRRSV; Virus Research 154:150–160 Dee, S., Otake, S., Deen, J. (2010) Use of a production region model to assess the efficacy of various air filtration systems for preventing airborne transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus and Mycoplasma hyopneumoniae: Results from a 2-year study; Virus Research 154: 177–184 Delputte, P.L., Costers, S., Nauwynck, H.J. (2005) Analysis of porcine reproductive and respiratory syndrome virus attachment and internalization: distinctive roles for heparan sulphate and sialoadhesin; J. Gen. Virol. 86: 1441–1445 Delrue I., Delputte P.L. Nauwynck H.J. (2009) Assessing the functionality of viral entry-associated domains of porcine reproductive and respiratory syndrome virus during inactivation procedures, a potential tool to optimize inactivated vaccines; Vet. Res. 40:62 Dewey C.E., Wilson S., Buck P., Leyenaar J.A.K. (2004) Effects of porcine reproductive and respiratory syndrome vaccination in breeding-age animals; Prev. Vet. Med. 62:299–307 Díaz, I., Darwich, L., Pappaterra, G., Pujols, J., Mateu, E. (2005) Immune responses of pigs after experimental infection with a European strain of porcine reproductive and respiratory syndrome virus; J. Gen. Virol. 86: 1943–1951 Díaz, I., Pujols, J., Ganges, L., Gimeno, M., Darwich, L., Domingo, M., Mateu, E. (2009) In silico prediction and ex vivo evaluation of potential T-cell epitopes in glycoproteins 4 and 5 and nucleocapsid protein of genotype-I (European) of porcine reproductive and respiratory syndrome virus; Vaccine 27: 5603–5611
19
Dotti. S., Villa, R. Sossi, E., Guadagnini, G. Salvini, F., Ferrari, M. and Amadori, M. (2011) Comparative evaluation of PRRS virus infection in vaccinated and naïve pigs; Res. In Vet. Science 90: 218-225 Drew, T.D., Lowings, J.P., Yapp, F. (1997) Variation in open reading frames 3, 4 and 7 among porcine reproductive and respiratory syndrome virus isolates in the UK, Vet. Microbiol. 55: 209-221 Drexler, C.S., Witvliet, M.H., Raes, M. et al. (2010) Efficacy of combined porcine reproductive and respiratory syndrome virus and Mycoplasma hyopneumoniae vaccination in piglets; Veterinary Record 166: 70-74 Duan, X., Nauwynck, H.J. & Pensaert, M.B. (1997). Virus quantification and identification of cellular targets in the lungs and lymphoid tissues of pigs at different time intervals after inoculation with porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV). Veterinary Microbiology 56: 9-19 Dwivedi V., Manickam C., Patterson R., Dodson K., Murtaugh M., Torrelles J.B., Schlesinger L.S., Renukaradhya G.J.(2011) Cross-protective immunity to porcine reproductive and respiratory syndrome virus by intranasal delivery of a live virus vaccine with a potent adjuvant; Voorpublicatie van een artikel voor Vaccine; op 3 april ingestuurd Ellingson, J.S., Wang, Y., Layton, S., Ciacci-Zanella, J., Roof, M.B., Faaberg, K.S. (2010) Vaccine efficacy of porcine reproductive and respiratory syndrome virus chimeras; Vaccine 28: 2679–2686 Enjuanes, L., Sola, I., Alonso, S., Escors, D., Zűniga, S. (2005). Coronavirus reverse genetics and development of vectors for gene expression; Coronavirus Replication and Reverse Genetics, vol. 287: 161–197. Forsberg, R., Storgaard, T., Nielsen, H.S., Oleksiewicz, M.B., Cordioli, P., Sala, G., Hein, J. and Bøtner, A. (2002) The Genetic Diversity of European Type PRRSV Is Similar to That of the North American Type but Is Geographically Skewed within Europe; Virology 299: 38–47 Foss, D.L., Zilliox, M.J., Meier, W., Zuckermann, F., Murtaugh, M.P. (2002) Adjuvant danger signals increase the immune response to porcine reproductive and respiratory syndrome virus; Viral Immunol 15(4): 557–66. Gass-Cofre, A. and grosse Beilage, E. (2007) Untersuchungen zur Simultanimpfung von Sauenherden mit Progressis und Parvorurac gegen PRRS, Parvovirose und Rotlauf; Tierärtzl. Uschau 62: 126-133 Gonin, P., Pirzadeh, B., Gagnon, C.A., Dea, S. (1999) Seroneutralization of porcine reproductive and respiratory syndrome virus correlates with antibody response to the GP5 major envelope glycoprotein; J. Vet. Diagn. Invest. 11: 20–26 Genzow M., Kovacs F., Molnár T., Magyar T. (2006) Zur zeitgleichen Impfung von Ferkeln mit Ingelvac PRRS MLV und Ingelvac M.hyo; Tierartzl. Umschau 61: 649-653 grosse Beilage, E., Nathues, H., Meemken, D., Harder, T.C., Doherr, M.G., Grotha, I., and GreiserWilke (2009) Frequency of PRRS live vaccine virus (European and North American genotype) in vaccinated and non-vaccinated pigs submitted for respiratory tract diagnostics in North-Western Germany; Prev. Vet. Med. No.of p: 7 Halbur, P.G., Paul, P.S., Andrews, J.J., Sanderson, T.P., Ross, R.F., Schwartz, K.J., Frey, M.L., Erickson, B.J., Hill, H.T. & Hoffman, L.J. (1993) Experimental transmission of an apparent viral pneumonia in conventional and gnotobiotic pigs; Veterinary Record 132: 263-266 Jeong, H.J., Song, Y.J., Lee, S.W., Lee, J.B., Park, S.Y., Song, C.S., Ha, G.W., Oh, J.S., Oh, Y.K., Choi, I.S. (2010) Comparative measurement of cell-mediated immune response of swine to the M and N proteins of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus (PRRSV); Clin. Vaccine Immunol. February 3
20
Johnson, W., Roof, M., Vaughn, E., Christopher.Hennings, J., Johnson, C.R. and Murtaugh, M.P. (2004) Pathogenic and humoral immune responses to porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) are related to viral load in acute infection; Vet. Imm. And Immunopath. 102: 233-247 Kapur V., Elam M.R., Pawlovich T.M., Murtaugh M.P. (1996) Genetic variation in porcine reproductive and respiratory syndrome virus isolates in the midwestern United States; J. Gen. Virol. 77: 1271-1276 Käser, T., Gerner, W., Hammer, S.E., Patzl, M., Saalmüller, A. (2008) Detection of Foxp3 protein expression in porcine T lymphocytes. Vet. Immunol. Immunopathol. 125: 92–101 Keffaber, K.K. (1989) Reproductive failure of unknown etiology; Am Ass Swine Pract Newsl 1: 1-9 Key, K.F, Guenette, D.K., Yoon, K.J., Halbur, P.G., Toth, T.E. and Meng, X.J. (2003) Development of a Heteroduplex Mobility Assay To Identify Field Isolates of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus with Nucleotide Sequences Closely Related to Those of Modified Live-Attenuated Vaccines; J. of Clin. Micriobiology 41(6): 2433-2349 Kim,W.I., Yoon, K.J. (2008) Molecular assessment of the role of envelope-associated structural proteins in cross neutralization among different PRRS viruses; Virus Genes 37: 380–391 Kwang, J., Zuckermann, F., Ross, G., Yang, S., Osorio, F., Liu, W., Low, S. (1999) Antibody and cellular immune responses of swine following immunisation with plasmid DNA encoding the PRRS virus ORF’s 4, 5, 6 and 7; Res. Vet. Sci. 67: 199–201 Labarque, G., Van Reeth, K., Nauwyncka, H.J., Drexler, C., Van Gucht, S. and Pensaert, M. (2004) Impact of genetic diversity of European-type porcine reproductive and respiratory syndrome virus strains on vaccine efficacy; Vaccine 22: 4183–4190 Lai, M.M.C., Cavanagh, D. (1997) The molecular biology of coronaviruses; Adv. Virus Res. 48:1–100. Lamontagne, L., Pagé, C., Larochelle, R., Magar, R. (2003). Porcine reproductive and respiratory syndrome virus persistence in blood, spleen, lymph nodes, and tonsils of experimentally infected pigs depends on the level of CD8high T cells; Viral Immunol. 16: 395–406 Lee, Y.J., Park, C.K., Nam, E., Kim, S.H., Lee, O.S., Lee, S., Lee, C. (2010) Generation of a porcine alveolar macrophage cell line for the growth of porcine reproductive and respiratory syndrome virus; J. Virol. Methods 163: 410–415 Liang X., Fang B., Wu C., Tan T. (2011) Efficacy of Ingelvac CircoFLEX® and Ingelvac®PRRS MLV on a farm affected by a diseaseoutbreak with high mortality in South China: A Case Report; Proceedings of the 5th Asian Pig Veterinary Society Congress 7-9 March 2011, Pattaya, Thailand Lindhaus, W, Lindhaus, B. (1991) Rätselhafte Schweinekrankheit; Prakt Tierartz 5:423–5 Madsen K.G., Hansen C.M., Madsen E.S., Strandbygaard B., Bøtner A., and Sørensen K.J. (1998) Sequence analysis of porcine reproductive and respiratory syndrome virus of the American type collected from Danish swine herds; Arch Virol 143: 1683–1700 Martelli, P., Gozio, S., Ferrari, L., Rosina, S., De Angelis, E., Quintavalla, C., Bottarelli, E., Borghetti, P. (2009) Efficacy of amodified live porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) vaccine in pigs naturally exposed to a heterologous European (Italian cluster) field strain: clinical protection and cell-mediated immunity; Vaccine 27: 3788–3799 Medveczky I., Kulcsár G., Makranszki L., Pesch S., Glávits R., Schagemann G., and Schütz B. (2002) Wirksamkeit und Schutzdauer eines modifizierten Lebendimpfstoffes vor Infektion mit einem virulenten, heterologen, europäsischen Stamm des Porzinen Reproduktiven und Respiratorischen Syndrom Virus bei tragenden Jungsauen; Tierartzl. Umschau 57: 137-142
21
Meier, W.A., Galeota, J., Osorio, F.A., Husmann, R.J., Schnitzlein, W.M., Zuckermann, F.A. (2003) Gradual development of the interferon-_response of swine to porcine reproductive and respiratory syndrome virus infection or vaccination; Virology 309: 18–31 Mengeling W.L., Lager K.M. Vorwald A.C. (1998): Clinical consequences of exposing pregnant gilts to strains of porcine reproductive and respiratory syndrome (PRRS) virus isolated from field cases of “atypical” PRRS; Am. J. Vet. Res. Vol 59(12): 1540-1544 Mengeling W.L., Lager K.M. Vorwald A.C. (1999) Safety and efficacy of vaccination of pregnant gilts against porcine reproductive and respiratory syndrome; Am. J. Vet. Res. Vol. 60(7): 796-801 Mengeling W.L., Lager K.M., Vorwald A.C., Clouser D.F. (2003) Comparative safety and efficacy of attenuated single-strain and multi-strain vaccines for porcine reproductive and respiratory syndrome; Veterinary Microbiology 93: 25–38 Meulenberg, J.J.M., Hulst, M.M., de Meijer, E.J., Moonen, P.L., den Besten, A., de Kluyver, E.P., Wensvoort, G., Moormann, R.J.M. (1993) Lelystad virus, the causative agent of porcine epidemic abortion and respiratory syndrome (PEARS), is related to LDV and EAV; Virology 192: 62-72 Meulenberg, J.J.M., Petersen-den Besten, A., de Kluyver, E.P., Moormann, R.J.M., Schaaper, W.M.M., Wensvoort, G. (1995) Characterization of proteins encoded by ORFs 2 to 7 of Lelystad virus; Virology 206:155-163 Nauwynck, H.J., Duan, X., Favoreel, H.W., Van Oostveldt, P. & Pensaert, M.B. (1999). Entry of porcine reproductive and respiratory syndrome virus into porcine alveolar macrophages via receptormediated endocytosis; Journal of General Virology 80: 297-305 Nelsen, C.J., Murtaugh, M.P., Faaberg, K.S., (1999) Porcine reproductive and respiratory syndrome virus comparison: divergent evolution on two continents; J. Virol. 73: 270-280 Nelson, E.A., Christopher-Hennings, J., Benfield, D.A. (1994) Serum immune responses to the proteins of porcine reproductive and respiratory syndrome (PRRS) virus; J. Vet. Diagn. Invest. 6: 410– 415 Neumann, E.J., Kliebenstein, J.B., Johnson, C.D., et al.(2005) Assessment of the economic impact of porcine reproductive and respiratory syndrome on swine production in theUnited States; J. Am. Vet. Med. Assoc. 227: 385-392 Nilubol D., Platt K.B. , Halbur P.G., Torremorell M., Harris D.L. (2004) The effect of a killed porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) vaccine treatment on virus shedding in previously PRRSV infected pigs; Veterinary Microbiology 102: 11–18 Nodelijk G., de Jong M.C.M., van Leengoed L.A.M.G., Wensvoort G., Pol J.M.A., Steverink P.J.G.M., Verheijden J.H.M. (2001) A quantitative assessment of the effectiveness of PRRSV vaccination in pigs under experimental conditions; Vaccine 19: 3636–3644 Okuda Y., Kuroda M., Ono M., Chikata S., Shibata I. (2008) Efficacy of Vaccination with Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus Following Challenges with Field Isolates in Japan; J.Vet. Med. Sci. 70(10): 1017-1025 Opriessnig, T., Pallares, F.J., Nilubol, D., Vincent, A.L., Thacker, E.L., Vaughn, E.M., Roof, M., Halbur, P.G. (2005) Genomic homology of ORF 5 gene sequence between modified live vaccine virus and porcine reproductive and respiratory syndrome virus challenge isolates is not predictive of vaccine efficacy; J. of Swine Health and Prod. 13(5) :246-253 Ostrowski, M., Galeota, J.A., Jar, A.M., Platt, K.B., Osorio, F.A., Lopez, O.J. (2002) Identification of neutralizing and nonneutralizing epitopes in the porcine reproductive and respiratory syndrome virus GP5 ectodomain; J. Virol. 76: 4241–4250
22
Otake, S., Dee, S.A., Rossow, K.D., Deen, J., Joo, H.S., Molitor, T.W. & Pijoan, C. (2002a). Transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus by fomites (boots and coveralls); Journal of Swine Health and Production 10: 59-65 Otake, S., Dee, S.A., Rossow, K.D., Joo, H.S., Deen, J., Molitor, T.W. & Pijoan, C. (2002b). Transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus by needles; Veterinary Record 150: 114-115 Otake, S., Dee, S.A., Corso, C., Oliviera, S., Deen, J. (2010). Long distance airborne transport of PRRSV and Mycoplasma hyopneumoniae from a population infected with multiple viral variants. Veterinary Microbiology 145: 198–208 Papatsiros, V.G., Alexopoulos, C., Kritas, S.K., Koptopoulos, G., Nauwynck, H.J., Pensaert, M.B. and Kyriakis, S.C. (2006) Long-term administration of a commercial porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV)-inactivated vaccine in PRRSV-endemically infected sows; J. Vet. Med. B 53: 266–272 Piras, F., Bollard, S., Laval, F., Joisel, F., Reynaud, G., Charreyre, C., Andreoni, C. and Juillard, V. (2005) Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome (PRRS) Virus-Specific Interferongamma+ Tcell Responses After PRRS Virus Infection or Vaccination with an Inactivated PRRS Vaccine; Vir. Imm. 18 (2): 381-389 Pol, J.M., Van Dijk, J.E., Wensvoort, G. and Terpstra, C. (1991). Pathological, ultrastructural, and immunohistochemical changes caused by Lelystad virus in experimentally induced infections of mystery swine disease (synonym: porcine epidemic abortion and respiratory syndrome (PEARS)); Veterinary Quarterly 13: 137-143 Pol, J.M.A., van Leengoed, L.A.M.G., Stockhofe, N., Kok, G. & Wensvoort, G. (1997) Dual infections of PRRSV/influenza or PRRSV/Actinobacillus pleuropneumoniae in the respiratory tract; Veterinary Microbiology 55: 259-264. Roca-Canudas, M., Bruguera, S., Gimeno, M., Díaz, I., Galindo, I., Segalés, J., Darwich, L. Mateu, E., Martinez, E., Llopart, D., Maldonado, J. and March, R. (2010) Clinical protection provided by Amerva®.PRRS against heterologous challenge with a virulent asian (Genotype-II) strain; Proceedings 21st Int. Pig. Vet. Soc. Congress p25 Roca-Canudas, M., Bruguera, S., Gimeno, M., Díaz, I., Galindo, I., Segalés, J., Mateu, E., Bello, N., Llopart, D., Maldonado, J. and March, R. (2010) Efficacy of Amervac®-PRRS after heterologous challenge with a pathogenic Chinese-like PRRS virus; Proceedings 21st Int. Pig. Vet. Soc. Congress p26 Rossow, K.D., Collins, J.E.,. Goyale, M., Nelson, A., Christopher-Hennings, J and Benfield, A. (1995) Pathogenesis of Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome Virus Infection in Gnotobiotic Pigs; Vet Pathol 32: 36 1-373 Schagemann G., Ohlinger V., Wilms-Schulze Kump A., Heggemann R., Pesch S., Bischoff C. (1999) Bestandsimpfung gegen das porzine reproduktive und respiratorische Syndrom (PRRS); Prakt. Tierarzt 80: 9 p. 778-786 Scortti, M., Prieto, C., Martı´nez-Lobo, F.J., Simarro, I., Castro, J.M. ( 2005) Effects of two commercial European modified-live vaccines against porcine reproductive and respiratory syndrome viruses in pregnant gilts; The Veterinary Journal 172: 506–514 Scortti, M., Prieto, C., Martı´nez-Lobo, F.J., Simarro, I., Castro, J.M. (2006) Reproductive performance of gilts following vaccination and subsequent heterologous challenge with European strains of porcine reproductive and respiratory syndrome virus; Theriogenology 66: 1884–1893 Shimizu, M., Yamada, S., Kawashima, K., Ohashi, S., Shimizu, S., Ogawa, T. (1996) Changes of lymphocyte subpopulations in pigs infected with porcine reproductive and respiratory syndrome (PRRS) virus; Vet. Immunol. Immunopathol. 50: 19–27
23
Silva-Campa, E., Flores-Mendoza, L., Reséndiz, M., Pinelli-Saavedra, A., Mata-Haro, V., Mwangi, W., Hernández, J. (2009) Induction of T helper 3 regulatory cells by dendritic cells infected with porcine reproductive and respiratory syndrome virus; Virology 387: 373–379 Snijder, E. J., Wassenaar, A. L. M. & Spaan, W. J. M. (1994). Proteolytic processing of the replicase ORF1a protein of equine arteritis virus; Journal of Virology 68: 5755-5764 Snijder, E.J., Meulenberg, J.J.M., (1998) The molecular biology of arteriviruses, J. Gen. Virol. 79: 961979 Stadejek, T., Stankevicius, A., Storgaard, T., Oleksiewicz, M.B., Belák, S., Drew, T.W., Pejsak, Z., (2002). Identification of radically different variants of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in Eastern Europe: towards a common ancestor for European and American viruses; J. Gen. Virol. 83: 861–1873 Stadejek, T., Porowski, M., Pesjak, Z. (2005) Viraemia and seroconversion in piglets following vaccination with PRRSV-EU type vaccine- a field observation; Bull Vet Inst Pulawy 49: 273-277 Stadejek, T., Oleksiewicz, M.B., Potapchuk, D., Podgórska, K., (2006). Porcine reproductive and respiratory syndrome virus strains of exceptional diversity in eastern Europe support the definition of new genetic subtypes; J. Gen. Virol. 87: 1835–1841 Stadejek, T., Oleksiewicz, M.B., Scherbakov A.V., Timina, A.M., Krabbe, J.S., Chabros, K., Potapchuk, D. (2008) Definition of subtypes in the European genotype of porcine reproductive and respiratory syndrome virus: nucleocapsid characteristics and geographical distribution in Europe; Arch Virol 153:1479–1488 Storgaard T., Oleksiewicz M., and Bøtner A. (1999) Examination of the selective pressures on a live PRRS vaccine virus; Arch Virol 144: 2389–2401 Swenson, S.L., Hill, H.T., Zimmerman, J.J., Evans, L.E., Landgraf, J.G., Wills, R.W., Sanderson, T.P., McGinley, M.J., Brevik, A.K., Ciszewski, D.K. & Frey, M.L. (1994). Excretion of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in semen after experimentally induced infection in boars; Journal of the American Veterinary Medical Association 204: 1943-1948 Thanawongnuwech, R., Panyathong, R., Sada, W., Pringproa, K., Kesdangsakonwut, S., Lacharoje, S., Suradhat, S. (2006) Efficacy of a modified live PRRS vaccine (Amervac-PRRS) in weaning pigs in Thailand; Proceedings of the 19th. Int. Pig. Vet. Soc. Congress 2: 41 Vanderheijden, N., Delputte, P., Nauwynck, H., Pensaert, M., (2001). Effects of heparin on the entry of porcine reproductive and respiratory syndrome virus into alveolar macrophages; Adv. Exp. Med. Biol. 494: 683–689 Vanderheijden, N., Delputte, P.L., Favoreel, H.W., Vandekerckhove, J., Van Damme, J., van Woensel, P.A., Nauwynck, H.J. (2003) Involvement of sialoadhesin in entry of porcine reproductive and respiratory syndrome virus into porcine alveolar macrophages; J. Virol. 77: 8207–8215 van Gorp, H., Van Breedam, W., Delputte, P.L., Nauwynck, H.J., (2008). Sialoadhesin and CD163 join forces during entry of the porcine reproductive and respiratory syndrome virus. J. Gen. Virol. 89: 2943–2953 Vanhee, M., Delputte, P.L., Delrue, I., Geldhof, M.F., Nauwynck, H.J. (2009) Development of an experimental inactivated PRRSV vaccine that induces virusneutralizing antibodies; Vet. Res. 40: 63 Vanhee, M., Van Breedam, W., Costers, S., Geldhof, M., Noppe, Y., Nauwynck, H.J., (2011) Characterization of antigenic regions in the porcine reproductive and respiratory syndrome virus by the use of peptide-specific serum antibodies; Vaccine 4 No. of pages: 11
24
Van Reeth, K., Nauwynck, H.J. & Pensaert, M.B. (1996). Dual infections of feeder pigs with porcine reproductive and respiratory syndrome virus followed by porcine respiratory coronavirus or swine influenza virus: a clinical and virological study; Veterinary Microbiology 48: 325-335. Van Reeth, K., Nauwynck, H. & Pensaert, M. (2001). Clinical effects of experimental dual infections with porcine reproductive and respiratory syndrome virus followed by swine influenza virus in conventional and colostrum-deprived pigs; Journal of Veterinary Medicine B 48: 283-292. van Vugt, J. J. F. A., Storgaard, T., Oleksiewicz, M. B., and Bøtner, A. (2001). High frequency RNA recombination in porcine reproductive and respiratory syndrome virus occurs preferentially between parental sequences with high similarity; J. Gen Virol. 82: 2615–2620 Verheije M.H., Kroese M.V., van der Linden I.F.A., de Boer-Luijtze E.A., van Rijn P.A., Pol J.M.A., Meulenberg J.J.M., Steverink P.J.G.M. (2003) Safety and protective efficacy of porcine reproductive and respiratory syndrome recombinant virus vaccines in young pigs; Vaccine 21: 2556–2563 Wang, Y., Liang, Y., Han, J., Burkhart, K.M., Vaughn, E.M., Roof, M.B., et al.(2008) Attenuation of porcine reproductive and respiratory syndrome virus strain MN184 using chimeric construction with vaccine sequence; Virology 371(2):418–29 Wassenaar, A. L. M., Spaan, W. J. M., Gorbalenya, A. E. & Snijder, E. J. (1997). Alternative proteolytic processing of the arterivirus ORF1a polyprotein : evidence that nsp2 acts as a cofactor for the nsp4 serine protease; Journal of Virology 71: 9313-9322 Wensvoort, G., Terpstra, C., Pol, J.M., ter Laak, E.A., Bloemraad, M., de Kluyver, E.P., Kragten, C., van Buiten, L., den Besten, A., Wagenaar, F., et al., (1991). Mystery swine disease in the Netherlands: the isolation of Lelystad virus. Vet. Q. 13: 121–130 Wensvoort, G. (1993). Lelystad virus and the porcine epidemic abortion and respiratory syndrome; Veterinary Research 24: 117-124 Wills, R.W., Zimmerman, J.J., Swenson, S.L., Yoon, K.-J., Hill, N.T., Bundy, D.S. & McGinley, M.J. (1994). Transmission of porcine reproductive and respiratory syndrome virus: contact versus airborne routes. Proceedings of the NC Conference of Veterinary Laboratory Diagnosis, Manhattan, KS. Williams, L., Jarai, G., Smith, A., Finan, P., (2002). IL-10 expression profiling in human monocytes. J. Leukoc. Biol. 72: 800–809 Wills, R.W., Gray, J.T., Fedorka-Cray, P.J., Yoon, K.-J., Ladely, S. & Zimmerman, J.J. (2000). Synergism between porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) and Salmonella choleraesuis in Swine; Veterinary Microbiology 71: 177-192 Yoon, I.J., Joo, H.S., Christianson, W.T., Kim, H.S., Collins, J.E., Morrison, R.B., Dial, G.D. (1992) An indirect fluorescent antibody test for the detection of antibody to Swine infertility and respiratory syndrome virus in swine sera; J. Vet. Diagn. Invest. 4: 144–147 Yoon, I.J., Joo, H.S., Goyal, S.M., Molitor, T.W. (1994) A modified serum neutralization test for the detection of antibody to porcine reproductive and respiratory syndrome virus in swine sera; J. Vet. Diagn. Invest. 6: 289–292 Yoon, K.J., Wu, L.L., Zimmerman, J.J., Hill, H.T., Platt, K.B., (1996) Antibody-dependent enhancement (ADE) of porcine reproductive and respiratory syndrome virus (PRRSV) infection in pigs; Viral Immunol. 9: 51–63 Yuan, S., Nelsen, C. J., Murtaugh, M. P., Schmitt, B. J., and Faaberg, K. S. (1999). Recombination between North American strains of porcine reproductive and respiratory syndrome virus. Virus Res. 61: 87–98 Zuckermann, F.A., Garcia, E.A., Luque, I.D., Christopher-Hennings, J., Doster, A., Brito, M., Osorio, F. (2007) Assessment of the efficacy of commercial porcine reproductive and respiratory syndrome virus
25
(PRRSV) vaccines based on measurement of serologic response, frequency of gamma-IFN-producing cells and virological parameters of protection upon challenge; Veterinary Microbiology 123: 69–85
BOEKEN Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik (2009) Belgisch centrum voor farmacologische informatie Cursus Nauwynck ®
SPC Porcillis 2007 WEBSITES Boehringer-Ingelheim SPC Ingelvac® MLV PRRS http://www.boehringer-ingelheim.nl/content/dam/internet/opu/nl_NL/documents/AHbijsluiters/Ingelvac%20PRRS%20MLV.pdf
Morrow W.E.M. and Roberts J. (2001) PRRS Fact Sheet for Animal Science; http://www.ncsu.edu/project/swine_extension/publications/factsheets/817s.htm 9 nov. 2001
26
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 - 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE door Jiska Roessen
Stageverslag in het kader van de Masterproef
ii
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 - 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE door Jiska Roessen
Stageverslag in het kader van de Masterproef
iii
AUTEURSRECHT De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
iv
INHOUD
p.
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN ··················································································
1
1.1. Logboek Stage Gezelschapsdieren ······································································
1
1.2. Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren ·····················
5
1.3. Casuïstiek gezelschapsdieren ··············································································
6
2. STAGE GROTE HUISDIEREN ······················································································
8
2.1. Logboek Stage Grote Huisdieren ·········································································
8
2.2. Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren ·························
10
2.3. Casuïstiek grote huisdieren ··················································································
11
3. ALGEMENE REFLEXIE ································································································
12
v
1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN 1.1. Logboek Stage Gezelschapsdieren Datum 20 sept 2010
21 sept 2010
Uur 09:00 09:30 09:30 09:40 09:40 09.50 09:50 10:00 10:00 10:15
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Administratie + schoonmaakwerkzaamheden + binnenbrengen 2 straatkatten Consult: hond en kat
10:15 10:30 10:30 10:45 10:45 11:15 11:15 12:15 12:15 13:00 14:30 14:40 14:40 14:50 14:50 15:00
Consult: hond
Dysbacteriose; euthanasie Binnengebracht voor gebitssanering en sterilisatie, alg OZ Jeukende uitslag; dieet
Consult: hond
Discus hernia, Rx
Operatie: hond
Gebitssanering
Operatie: hond
Sterilisatie
Operatie: katten
2x castreren
Consult: kat
Loopt mank; NSAIDs gegeven Controle blaasproblemen
15:00 15:10 15:10 15:30 15:30 16:00 16:00 16:30 16:30 17:00 17:00 17:20 17:20 17:40 17:40 18:00 18:00 19:00
Consult: kat
Plek op kop; folliculitis en hot spots; cortico’s gegeven Euthanasie
Consult: hond
Euthanasie
Consult: kat
3x vaccinatie
Consult: kat Consult: kat
3 kittens met erge vlooien infectie; gewassen Controle oogletsels
Consult: hond
2x vaccinatie
Consult: kat
Euthanasie
Consult: hond
Euthanasie
09:00 09:30 09:30 09:40 09:40 10:00
Administratie + schoonmaak + binnenbrengen dieren voor operatie Consult: konijn
Controle
Consult: kat
Bloedname
Consult: kat Consult: cavia Consult: 2 honden
Consult: kat Consult: hond
Opmerkingen
Algemene check up + vaccinatie Moeite met defaeceren
Uitleg Daisy en schoonmaak hokken
1
22 sept 2010
10:00 10:20 10:20 10:40 10:40 11:10 11:10 11:40 11:40 12:00 12:00 13:00 14:30 14:40 14:40 14:50 14:50 15:00 15:00 15:10 15:10 15:30 15:30 16:30
Consult: hond
Wassen en ontklitten
Consult: kat
Rx kaak
Operatie hond
Bult tussen teen verwijderen Castratie
16:30 16:40 16:40 17:30
Vertrek voor spreekuur in een ander pand
17:30 17:45
Consult: hond
17:45 18:00
Consult: kat
14:30 14:40 14:40 15:00
Consult: kat
Controle nierfunctie
Consult: hond
15:00 15:10 15:10 15:30
Consult: hond
15:30 15:50 15:50 16:20
Consult: kat
16:20 16:30 16:30 17:30
Consult: hond
Koorts en braken; gevoelige blaas op Alg OZ.; Antibiotica en NSAIDs meegegeven Oormijt; oren uitkuizen en Aurizolon meegegeven Abces tussen tenen; opengemaakt, schoongemaakt en antibiotica Prikpil en advies over gebruik prikpil Voedselallergie controle en advies dieet; corticoinjectie tegen de jeuk Oormijt; oren uitkuizen en Aurizolon meegegeven Wonde op buik; debridement en wondverzorging
Operatie hond Consult: kat Operatie zwerfkatten
Euthanasie aangereden kat Sterilisatie en castratie
Consult: konijn
Tanden slijpen
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: hond gebitssanering Consult: konijn
+
binnenbrengen
hond
Leegduwen anaalklier Vaccinatie
Operatie hond
Gebitssanering
Consult: hond
Verlamd op achterhand; Alg. OZ normaal; Rimadyl gegeven
Consult: kat
Anorexie; Diagnose: diabetes; voedingsadvies en medicatie meegegeven Opgezette buik, rillen; spoelwormen in mest; wormenkuur Diagnose: chronische nier insufficiëntie
Consult: hond
Consult: hond
Consult: kat
2
23 sept 2010
17:30 17:50 17:50 18:00 18:00 18:10 18:10 18:20 18:20 18:30 18:30 18:40 18:40 18:50
Consult: hond
Consult: hond
Controle na resectie tumor Hechtingen verwijderen en 1x vaccinatie Vaccinatie
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: kip
Zware dyspnee, slechte algemene toestand; euthanasie FLUTD; antibiotica en pijnstillers
18:50 19:00
Consult: kat
08:30 09:00 09:00 09:10 09:10 09:20
Binnengebracht voor operatie: hond, kat en konijn
09:20 09:40
Consult: hamster
09:40 10:00 10:00 10:15 10:15 10:45
Helpen bij de administratie
10:45 11:15 11:15 11:45 11:45 12:30 12:30 13:00 14:30 14:40 14:40 15:15 15:15 15:45 15:45 16:00 16:00 16:30 16:30 16:40 16:40 16:50
Consult: hond
Consult: kat Consult: cavia
Was hier zelf niet bij aanwezig Controle kat CNI + bloedonderzoek Binnengebracht voor castratie; algemeen onderzoek en uitleg operatie aan eigenaar Slechte zelfverzorging; plukken, wassen en nagels geknipt
Consult: hond
Controle oog
Consult: hond
Operatie hond
Abces anaalklieren; leeggeduwd + antibiotica en pijnstillers Castratie
Operatie konijn
Liesbreuk
Operatie cavia
Castratie
Operatie kat
Gebitssanering
Consult: konijn
Huisvisite: kat
Plek op kin; schimmeltest positief Spoed: niet meer urineren, blokkade urethra; katheterisatie Euthanasie
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: hond
Nieuwe klant: uitleg praktijk en vaccinatie Bloedbuil oor; afspraak voor operatie Controle plek op buik
Consult: kat
Consult: hond Consult: hond
3
24 sept 2010
16:50 17:10
Consult: konijn
17:10 17:20 17:20 17:30 17:30 18:00 18:00 19:00 22:00 23:00
Consult: konijn
Scheve kop: antibiotica, NSAIDs en pijnstillers mee Vaccinatie
Consult: hond
Discus hernia controle
Consult: hond
Tandextractie
09:00 09:40 09:40 10:00 10:00 10:20 10:20 10:30 10:30 10:40 10:40 10:50 10:50 11:20 11:20 12:00 12:00 13:00 14:30 14:50 14:50 15:00 15:00 15:10 15:10 15:20 15:20 15:30 15:30 16:00 16:00 16:20 16:20 16:40 16:40 17:00 17:00 17:10 17:10 17:20 17:20 17:40 17:40 18:00 18:00
Receptie
Schoonmaak en meehelpen met de administratie Consult: hond
Zie casus KHD
Consult: hond
Oorschimmel
Consult: hond Consult: hond
Zwakte achterhand; zwelling Vaccinatie
Consult: hond
Controle oren
Consult: kat
Vaccinatie
Consult: kat
Rx heup; fractuur
Operatie kat
Sterilisatie
Operatie zwerfkatten
Sterilisatie en castratie
Consult: hond
Nagels knippen
Consult: hond
Vaccinatie
Consult: kat
Vaccinatie
Consult: hond
Hechtingen verwijderen
Consult: kat
Hechtingen verwijderen
Consult: konijn
Euthanasie
Consult: kat
2x vaccinatie
Consult: konijn
3x vaccinatie
Consult: kat
Controle oog
Consult: hond
Hechtingen verwijderen
Consult: kat
Vaccinatie
Consult: kat Consult: kat
Kat wordt opgehaald en bespreken Rx Euthanasie
Consult: hond
Controle oren en nagels
4
18:20 18:20 19:00
knippen Administratie en afscheid
1.2. Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren De praktijk is in 1986 opgericht door 2 dierenartsen. Aanvankelijk werkten zij in hetzelfde pand, maar de praktijk is in de loop der jaren uitgegroeid tot een dependance met op 3 locaties een pand. Er zijn 3 dierenartsen die onderling een goede samenwerking vertonen. Twee van hen werken op een vaste locatie in twee verschillende panden en zij verdelen samen met de derde dierenarts de diensturen voor het derde pand. De derde dierenarts werkt vanuit alle drie de panden. Nacht- en weekenddiensten worden ook onderling verdeeld tussen de drie. Een gemiddelde werkweek houdt voor elke dierenarts zo’n 40 uur in, nacht en weekenddiensten inbegrepen. Voor mijn stage heb ik meegedraaid met de dierenarts die in het oudste pand gevestigd zat. Een paar maanden na de stage is deze dierenarts met prepensioen gegaan. In de kliniek wordt er gewerkt op basis van afspraak, welke meestal telefonisch worden gemaakt. In principe zijn er 3 spreekuren. Het eerste loopt van 9 tot 10 uur in de ochtend, het volgende van 14u30 tot 15u30 en het laatste spreekuur loopt van 17u30 tot 18u30. Binnen deze uren worden de afspraken vastgelegd, maar de uitvoering van de afspraken loopt meestal uit. Er wordt gewerkt met het computerprogramma ‘Daisy’. Dit is een interactief programma dat onderling gelinked is aan de wachtkamer en de behandelruimte. De afspraken worden gemaakt door de assistenten en de dierenarts in kwestie kan zo in de behandelkamer zien welke patiënt er volgt en kan info opvragen over deze patiënt via patiëntgeschiedenis. Hij noteert na het consult de anamnese, behandelingsplan en de toegediende medicatie en dit wordt dan weer verrekend aan de kassa in de wachtruimte. Aangezien de 2 andere praktijken met hetzelfde programma werken is onderlinge communicatie tussen de dierenartsen goed mogelijk. Dinsdagmiddag tussen 13 en 14 uur wordt er door de dierenartsen samen vergadert tijdens een gezamenlijke lunch. Aan het einde van de ochtend worden er operaties gedaan. In principe moeten de dieren worden binnengebracht voor 10 uur. De kliniek werkt samen met de dierenbescherming aan het project ‘zwerfkatten’, waarbij de dierenbescherming straatkatten binnenbrengt voor algemene controle, sterilisatie en castratie en ze na operatie weer vrijzet op de plek waar de dieren in de eerste plaats gevangen werden. Bij een consult wordt de eigenaar samen met het dier de behandelkamer binnen gevraagd. Er wordt een anamnese afgenomen en een algemene indruk van het dier gemaakt. Vervolgens wordt er een routine algemeen onderzoek gedaan, waarna men ofwel overgaat naar een meer gespecificeerd onderzoek, ofwel tot de behandeling indien de reden van consultatie een routinehandeling (vaccinatie; hechtingen verwijderen) is. Er is van ’s ochtend 8u30 tot ’s avonds 19u altijd minstens 1 assistent aanwezig op de praktijk. Er wordt meestal gewerkt met 2 assistenten per dag ofwel een assistent en een stagiaire paraveterinair. De assistenten spelen een belangrijke rol in deze praktijk. Zij maken de afspraken en doen de administratie. Ook zijn zij bevoegd bepaalde kleine handelingen uit te voeren zoals gebitssanering, maken van röntgenfoto’s en nagels knippen bij de dieren. Ze moeten
5
communicatief goed vaardig zijn en verstand van zaken hebben, aangezien zij het eerste contact met de eigenaar vormen. Ze houden de praktijk proper en hepen mee met het organiseren van puppydagen, schoolexcursies en de open dag die eenmaal per jaar gehouden wordt. Bij navraag wordt als meest positieve punt van deze praktijk de gezelligheid en saamhorigheid naar voren gebracht. De assistenten en de dierenartsen staan op goede voet met elkaar en er wordt hoge nadruk gelegd op goede communicatie, zowel onderling als met de eigenaren. Als negatieve punten worden de slechte toegankelijkheid van de kliniek en het gebrek aan parkeerplaatsen genoemd. 1.3. Casuïstiek gezelschapsdieren Op de donderdagavond 21u30 wordt er gebeld door de eigenaar van een mannelijke Sint Bernard pup van 6 maand ouderdom. Het dier was sinds een uur onrustig met loze braakneigingen en opgeblazen buik. De eigenaar had hem rond 17 uur te eten gegeven en betrapte een half uur daarna zijn zoon, die met de pup buiten aan het rondrennen en spelen was. Aangezien de eigenaar ervaring had met maagkanteling bij grote honden, heeft hij vrij snel de kliniek gebeld toen de symptomen niet verdwenen. Op de praktijk aangekomen is er was de algemene indruk van de pup als volgt: Het dier was misselijk en onrustig en deed verscheidene loze braakneigingen. Daarbij speekselde het veel. De pup vertoonde geen symptomen van diarree. Bij onderzoek werden opgezette darmen teruggevonden. Ook de maag was erg opgezet en had een harde inhoud. Er leek geen passage te zijn van deze inhoud. Pinggeluiden of borborygmen werden niet waargenomen. Palpatie van het abdomen was zeer pijnlijk voor het dier. De lichaamstemperatuur was 39 graden Celsius. Mucosae en capillaire vullingstijd waren normaal evenals de rest van het algemeen onderzoek. Op de probleemlijst stonden in volgorde van belang: buikpijn, opgeblazen buik, misselijkheid, braakneigingen en koorts. Differentiaal diagnostisch kan hierbij gedacht worden aan: meteorisme, partiële of volledige maagkanteling, mesenteriumtorsie of een beginnende enteritis. Gezien de anamnese en de uitkomst van het algemeen onderzoek werd de waarschijnlijkheidsdiagnose op maagkanteling gesteld. De maag ligt grotendeels vrij in de buikholte en hangt vast aan 2 punten namelijk het uiteinde van de slokdarm en het begin van het duodenum. Maagkanteling ontstaat wanneer er veel gas wordt geproduceerd door de maag, waarbij de maag kan uitzetten. Indien deze dilatatie snel gaat stijgt de maag op en draait rond zijn ophangpunten waardoor deze laatsten worden afgesloten (zie Figuur 1). De gasvorming kan echter nog blijven doorgaan, waardoor er in het finale stadium bloedvaten in de maagwand worden afgekneld en het weefsel necrotisch kan worden op termijn. Een maagkanteling zou ook hartinfarcten kunnen uitlokken door de toegenomen druk op het middenrif en de hartspier. Maagkanteling komt voornamelijk voor bij grote honden met een diepe borstkas. Het eten van veel voedsel in een keer zorgt voor een overvulling van de maag, waarbij de ingenomen brokken kunnen gaan zwellen door de opname van water. Door overmatige beweging van de hond vlak na de maaltijd komt gasproductie versneld op gang, waardoor er een hoger risico is op maagkanteling.
6
Figuur 1. Maagkanteling bij de hond. Bron: www.google.nl
Symptomen bij maagkanteling zijn onrustig gedrag, overmatig speekselen, misselijkheid, pijn bij abdominale palpatie, opgezette maag met vaste inhoud, lege darmen, loze braakneigingen en eventueel benauwdheid door druk op de longen. Diagnose wordt gesteld aan de hand van de anamnese, klinische symptomen en eventueel door het nemen van een röntgenfoto van het abdomen. Behandeling is via maagsondage of eventueel maagpunctie om het gas af te laten. Bij erge torsie moet operatief worden ingegrepen waarbij eventueel een gastropexie wordt uitgevoerd. Voor de behandeling van dit dier werd geprobeerd het dier te sonderen en de maag te spoelen. Als sonde werd een neussonde voor het paard gebruikt en er werd gespoeld met leidingwater. Bij invoeren van de sonde werd de maag na enige pogingen bereikt. Er kwam gas en maaginhoud af in grote hoeveelheden. De maaginhoud was bruin van kleur en had een brijachtige structuur met soms hele brokken er in terug te vinden. Er werd gespoeld tot de maag leeg was. Hier was dus eerder sprake van een maagovervulling waarbij het voedsel de maag niet meer kon verlaten en er gas werd gevormd, waardoor de maag zeer sterk kon uitzetten. Na sondage was de was het dier zienderogen beter. Het had geen braakneigingen meer en toonde geen tekenen meer van buikpijn of misselijkheid. Er werd nog een injectie met Primperid aan de pup gegeven en de eigenaar kreeg een kuur Baythrill mee als preventie voor mogelijke secundaire bacteriële infestatie. De eigenaar nam het dier onder observatie mee naar huis die nacht en zou direct bellen, mochten er complicaties optreden. Indien er weer symptomen optraden zou de hond op tafel komen voor een spoedoperatie. Dit was niet het geval en ‘s anderdaags kwam de eigenaar met een gezonde hond langs om nogmaals te bedanken voor de snelle hulp die geboden werd.
7
2. STAGE GROTE HUISDIEREN 2.1. Logboek Stage Grote Huisdieren Datum 06 dec 2010
07 dec 2010
Uur 08:30 08:45 08:45 09:15 09:15 10:00 10:00 11:50 11:50 13:00 14:30 15:30 15:30 16:30 16:30 18:00 18:00 18:30
Aard consultatie / huis- / bedrijfsbezoek Kennismaking op de praktijk en korte uitleg dagindeling Bedrijfsbezoek: Melkziekte koe
Opmerkingen
Bedrijfsbezoek: Longontsteking bij kalveren op stal Bedrijfsbezoek: Staalname varkensstal voor Salmonella Bespreking op de praktijk + aanleren administratie
Antibiotica + antiflogistica
Bedrijfsbezoek: Staalname varkensstal voor Salmonella Bedrijfsbezoek: Staalname varkensstal voor Salmonella Bedrijfsbezoek: Hoestende kalveren in kalverstal
Bloed, mest en BAL
Bedrijfsbezoek: Koe met weinig actieve ovaria
PRID gestoken
08:30 09:30 09:30 10:15 10:15 11:15 11:15 12:45 12:45 13:30 14:30 15:45
Bespreking dagindeling, geneesmiddeleninventarisatie en administratie Bedrijfsbezoek: Koe met Coli-mastitis
15:45 17:15 17:15 18:15 18:15 18:45 18:45 20:00 08 dec 2010
Calcium + Glucose infuus
Bloed, mest en BAL
Bloed, mest en BAL Behandeld met antibiotica
Bedrijfsbezoek: Bevalling kalf Bedrijfsbezoek: Stierenstal vaccineren tegen IBR Bespreking op de praktijk + administratie Bedrijfsbezoek: Koe met mastitis behandelen, een drachtigheids-onderzoek en kalveren met diarree Bedrijfsbezoek: Lebmaag links
Via rollen en touwtje techniek
houtje
Bedrijfsbezoek: Stierenstal vaccineren tegen IBR Op de praktijk: administratie en korte bespreking van het werk Bedrijfsbezoek: Stierenstal vaccineren tegen IBR
08:30 09:30 09:30 10:15 10:15 12:15
Bespreking dagindeling, geneesmiddeleninventarisatie en administratie Bedrijfsbezoek: Nabehandeling van koe met colimastitis Bedrijfbegeleiding
12:15 13:00 14:30 15:30
Bedrijfsbezoek: Koe met mastitis en koe met endometritis Bedrijfsbezoek: Koe met mastitis en koe met endometritis
8
Voornamelijk onderzoek dracht controle klauwen en wegknippen extra spenen.
Behandeling koeien met antibiotica,
15:30 16:15 16:15 17:30
09 dec 2010
10 dec 2010
Bedrijfsbezoek: Koe in negatieve energie balans door retentium secundinarum. Had diarree en ketonemie Bedrijfsbezoek: 2 koeien met endometritis
ontstekingsremmers en infuustherapie. Adviezen gegeven over hygiëne stallen, afkalven en management Glucose, Catosal, enrofloxazine, flunixine en amunin Behandeling koeien met antibiotica, ontstekingsremmers en infuustherapie. Adviezen gegeven over hygiëne stallen, afkalven en management
17:30 18:45
Bedrijfsbezoek: 2 koeien endometritis
08:30 08:45 08:45 10:45 10:45 12:15 12:15 13:00 14:30 15:30 15:30 16:15 16:15 16:45 16:45 17:30
Korte bespreking dagindeling
08:30 09:15 09:15 09:45 09:45 10:30 10:30 11:00 11:00 12:00
Korte bespreking dagindeling en bloedstalen wegbrengen Bedrijfsbezoek: Koe met ketonemie
Infuustherapie
Bedrijfsbezoek: Koe met ‘abces’
Zie casus GHD
12:00 13:00 14:30 15:30 15:30 18:30
Bedrijfsbezoek: Drachtigheidsonderzoeken
Bedrijfsbezoek: Zeugen vaccineren tegen PRRSV Bedrijfsbezoek: Castratie biggen: inguinale en abdominale cryptorchen Bespreking op de praktijk + administratie Bedrijfsbezoek: Vaccineren tegen blauwtong Bedrijfsbezoek: Stieren vaccineren tegen IBR en koe met ‘abces’ Bedrijfsbezoek: Kalveren vaccineren Op de praktijk: Administratie geneesmiddeleninventarisatie
Zie casus GDH
en
Bedrijfsbezoek: Koe met melkziekte Bedrijfsbezoek: Hond met acute paralyse van de achterhand
Bedrijfsbezoek: Kalf met diarree Bedrijfsbezoek: Castratie biggen: inguinale en abdominale cryptorchen en afscheid
9
Onderzoek en doorverwezen naar KHDpraktijk
Groot infuus met vocht, buffer, glucose en catosal
2.2. Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren Dit bedrijf is eigendom van een veearts die drie andere veeartsen onder zich heeft. Deze dierenarts verdeelt het werk en doet de administratie. Hij is begonnen als assistent in 1990 en heeft 10 jaar in loondienst onder een hoofddierenarts gewerkt, waarna hij alle praktijkrechten van deze dienstdoende veearts overnam, wegens pensioen van deze laatste. In 2005 is de praktijk verhuisd naar een gloednieuw pand waarbij wonen en werken kon worden gecombineerd. Sinds het jaar 2000 heeft hij 1 dierenarts die voor hem werkte. Na 5 jaar kwam daar een tweede bij en sinds 2 jaar is het team versterkt met een derde veearts in loondienst. Voor de toekomst zijn er nog geen concrete plannen met betrekking tot uitbreiding of verbetering van de praktijk zelf. De veeartsen hebben zich gespecialiseerd in 2 richtingen namelijk herkauwers en varkens. De hoofdveearts doet tegenwoordig enkel nog maar varkens en een van zijn veeartsen spitst zich enkel toe op de herkauwers. De andere twee doen beide richtingen. Er wordt gewerkt op basis van telefonische afspraak, waarbij de afspraken in een grote agenda worden genoteerd die op een centrale plek in de praktijk ligt. De veeartsen hebben allemaal ook een eigen agenda waar ze de afspraken die voor hen bedoeld zijn in kunnen overschrijven, om vervolgens op bedrijfsbezoek te gaan. De echtgenote van de hoofdveearts neemt de telefoon op en staat aan de receptie voor geneesmiddelenverkoop aan de cliënten. Klantgegevens zijn op 2 manieren geregistreerd: via de pc met het programma ‘AniWin’ en via een schriftelijk archief waarbij ieder bedrijf een eigen dossier heeft. Er werd ook een hoge nadruk gelegd op educatie d.m.v. het organiseren van infodagen voor de boer en door het organiseren van gastcolleges en infodagen voor de veeartsen die in dat deel van het land werkzaam waren. De hoofdveearts van dit bedrijf zit aan het hoofd van zo’n organisatiecomité. Een werkdag is als volgt ingedeeld: de dag begint om half negen ’s ochtends met een korte bespreking van de dagindeling waarbij afspraken voor die dag worden genoteerd, geneesmiddelen worden aangevuld en afspraken gemaakt. Hierna vertrekt men op bedrijfsbezoek. De bezoeken duren tot een uur of een in de middag waarna men zich weer verzamelt op de praktijk en de meest specifieke gevallen bespreekt en een gezamenlijke lunch wordt genoten. Om 14u30 start men weer met bedrijfsbezoeken en deze kunnen uitlopen tot 20uur ’s avonds. Een gemiddelde werkweek bestaat uit 45 uur. Nachtdiensten worden verdeeld door de hoofdveearts waarbij er elke week 2 dierenartsen van wacht zijn. Voor weekenddiensten wordt er samengewerkt met 2 andere groepspraktijken in de buurt. De praktijk is net buiten het centrum van een klein dorp gelegen, waarbij de bereikbaarheid van de boeren goed is, zodat het nooit langer dan 15 min rijtijd is naar een bedrijf. Dit wordt als een van de meest positieve punten beschouwd. De veeartsen doen hun werk met veel plezier en zijn tevreden over hun verdiensten. Als nadeel wordt de toenemende drukte genoemd. Vooral in het hoogseizoen lopen de veeartsen veel overuren. Ook alle administratieve rompslomp wordt soms teveel, aangezien alles minstens tweemaal gedocumenteerd wordt. Een mogelijk idee voor de toekomst is het aannemen van een extra administratieve kracht en een extra veearts om deze lasten wat te verminderen.
10
2.3. Casuïstiek grote huisdieren We worden op donderdag voor een bedrijfsbezoek ontboden door een boer die een melkkoe heeft met een lokale zwelling op de achterhand. Het is een hoogproductieve Holstein Frysian. Ze is net twee e
weken geleden drooggezet en over 6 weken is ze uitgeteld. Ze zit in haar 3 pariteit. Ze heeft een lokale zwelling die een week geleden is ontstaan vanuit een kleine wonde ter hoogte van de bovenzijde van de femur van het rechterachterbeen. Toen was deze 8cm in diameter. In de loop van de week is deze zwelling zich gaan uitbreiden tot een grootte van ruim 30cm doorsnede. Op het moment van het eerste bedrijfsbezoek is het ter hoogte van de bil- en broekspieren en een deel van de heup terug te vinden. De bult omvatte ook de rechtervulvalip. De koe maakte een algemeen zieke indruk. Ze was apathisch, ogen lagen diep in hun kassen, oren hingen laag en ze had moeite met opstaan. Het dier had lichte shockverschijnselen: de mucosae waren bleker dan normaal en de hartslag was sterk verhoogd. De capillaire vullingstijd was langer dan 2 sec. Het dier had een temperatuur van 39,8 graden Celsius. Het gezwel was zacht van consistentie, makkelijk indrukbaar en leek onderhuids te zitten. Op de probleemlijst staan in volgorde van belang: locale indrukbare zwelling dat zich onderhuids spreidt, shockverschijnselen en koorts. Differentiaal diagnostisch kan men bij een zwelling denken aan een abces, een hematoom, neoplasie, een longitudinale spierscheur, onderhuidse vochtophoping of een vetgezwel. Het spreidende karakter van het gezwel kan te wijten zijn aan een infectie van een hematoom ofwel een spreidend abces dat nog niet is ingekapseld. Aangezien de dienstdoende veearts weinig ervaring had met dit soort gezwellen en ze hem niet durfde te openen wegens het spreidende karakter ervan, heeft ze een afspraak gemaakt voor de volgende dag samen met een collega, om tot de juiste diagnose te kunnen komen. Wel is er die dag een infuustherapie gegeven aan de koe tegen de shockverschijnselen en negatieve energiebalans. Tevens zijn er NSAIDs en pijnstillers gegeven tegen de koorts en pijn. De volgende dag was de zwelling zover in grootte toegenomen dat de volledige achterhand erin betrokken was. Zowel de bil, als de
broekspieren
en
de
beide vulvalippen
waren
opgezwollen.
Het
dier
had
een
lichaamstemperatuur van 40,2 graden Celsius en was algemeen nog altijd slecht, alhoewel ze niet meer in shock verkeerde. Er werd een dunne naald aspiraat van de buil genomen, welke uit puur bloed met ettervlokken bestond. De diagnose werd gesteld op een geïnfecteerde bloedbuil. Deze bloedbuil werd geïnitieerd door een kleine wonde op de femur die geïnfecteerd raakte. Aangezien de bacterie zich kon vermeerderen onderhuids in een medium van bloed (van de bloedbuil), ondervond het weinig weerstand bij zijn verspreiding en kon binnen korte tijd een enorm gezwel veroorzaken. Een verminderde immuniteit van de koe heeft hierbij ook meegeholpen. Er werd besloten het gezwel niet te openen, aangezien het zich nog altijd verspreidde over de achterhand van het dier en er het risico van leegbloeden was. Er is lokaal een breedspectrum antibioticum toegediend en wederom een infuustherapie gegeven in de hoop de infectie in te kunnen dammen zodat het rund zich zou herstellen. Dit heeft echter niet geholpen en het rund is diezelfde avond rond 23 uur geëuthanaseerd wegens zeer slechte algemene toestand. De juiste therapie zou zijn te wachten met opensnijden tot het dier voldoende immuniteit had om de infectie zelf in te dijken. Men kan het dier hiermee helpen door te proberen secundaire infecties
11
tegen te gaan met algemene antibioticumtherapie; desgewenst een bloedtransfusie of toedienen van stollingsfactoren en de negatieve energiebalans van het dier proberen op te heffen. Er zou kunnen worden geprobeerd om de bacterie te isoleren uit het aspiraat en vervolgens met behulp van een antibiogram een juiste lokale antibioticumtherapie in te stellen. Zodra het gezwel meerdere dagen aan het rijpen is geweest, kan men voorzichtig overgaan tot het openen van het gezwel en deze opening te laten draineren. Wegens economische redenen en de zeer slechte toestand is er bij dit rund niet verder onderzocht, maar vrij vlot overgegaan tot euthanasie van het dier. Toch zou het nemen van een bloedstaal van dit rund met hierbij bepaling van stollingswaarden zinvol zijn. Als het dier laag was aan stollingsfactoren zou het een transfusie kunnen krijgen hoog aan bloedplaatjes om de stolling te kunnen induceren. Tevens zou het een idee kunnen zijn om meerdere dieren op dit bedrijf te testen op stollingsfactoren. Als het algemene niveau van stollingsfactoren te laag is bij meerdere dieren, zou men een voederanalyse kunnen uitvoeren om uit te sluiten dat er geen sporen van coumarines kunnen worden teruggevonden. Hoewel het bloed van de betreffende koe niet meer kon worden afgenomen heeft de boer toch besloten een aantal stalen te laten nemen van de andere runderen op zijn bedrijf. Het bleek hier inderdaad te gaan om een contaminatie van het voer met coumarines. Het rantsoen is per direct veranderd en de stollingswaarden van de runderen op dit bedrijf liggen nu weer rond de normaalwaarden. Hoe het voer gecontamineerd kon raken met coumarines is tot op heden nog een vraagstuk. De boer gebruikte geen coumarines in de knaagdierbestrijding op zijn bedrijf. 3. Algemene reflexie Stage bij de gezelschapsdierenpraktijk Ik kan met zekerheid zeggen dat ik van beide stages veel heb geleerd. Met een van de praktijken (die van de gezelschapsdieren) was ik al wat langer mee bekend. Het werd gerund door een ver familielid van mij en ik ben op regelmatige basis sinds mijn 12e daar aanwezig geweest om te kijken hoe een dierenartsenpraktijk werd gerund. Dankzij deze man en zijn assistenten heb ik de liefde voor het vak ontwikkeld en zij waren zeer blij mij als officiële stagiaire daar te ontvangen. Ook ben ik er dankzij hen achter gekomen dat de gezelschapsdieren niet echt mijn ding zijn. Ik blijk een bepaald gehalte aan tact te missen dat men nodig heeft om een praktijk met zoveel liefde en tevreden klanten te runnen zoals zij dat doen. Ik ben meer economisch ingesteld (en daarom ook veel geschikter om te werken met nutsdieren). Dit gebrek aan tact is zeker ook naar boven gekomen in deze week stage. Ik kan weliswaar goed meepraten met de mensen, maar als het gaat om inlevingsvermogen moet ik toegeven dat mijn stagebegeleider mij daar lichtjaren op voor is. Hij heeft zelfs zo’n groot inlevingsvermogen dat de kliniek bekend staat als een hartverwarmende praktijk. Ik heb op mijn stage voornamelijk onder de toezicht gestaan van deze dierenarts en ben mee geweest op dinsdagmiddag voor het spreekuur in het derde pand. Dit is het enige pand waar geen dierenarts permanent aanwezig is en de diensten worden afgewisseld tussen de 3 dierenartsen. Wel is hier altijd een assistent aanwezig en werken de dienstdoende dierenartsen op oproepbasis, mocht er zich een spoedgeval voordoen. Ik weet niet of ik zelf deze regeling zo zou hebben bedacht. Ik zou
12
er een invalkracht of dierenarts in loondienst neerzetten, om een permanente bezetting van de praktijk na te streven. Aangezien dit derde pand echter nog maar recent is aangebouwd moest het cliëntenbestand nog opgebouwd worden. Dit gebeurt voor dierenklinieken voornamelijk via mond op mondreclame. Vandaar dat de assistente die was toegewezen aan dit pand de nodige commerciële ervaring bezat en zo de nieuwe praktijk goed `verkocht´ aan de mensen. Dit bleek een hele goede zet te zijn van de dependance. Tijdens mijn stage gezelschapsdieren heb ik toch veel vaardigheden bijgeleerd die ik daarvoor niet uit kon voeren. Ik heb meegeholpen met de castratie van katers en ben bij een aantal interessante operaties aanwezig geweest. Ook weet ik nu hoe een gebitssanering in zijn werk gaat. Ik heb hier zelf in kunnen oefenen onder toeziend oog van mijn stagebegeleider. Wat mij vooral opviel, zowel uit mijn vroegere ervaringen als ook tijdens deze stage, was het hartverwarmende karakter van deze praktijk. De omgang met de cliënten gaat zeer vanzelfsprekend. Er hangt een zeer gezellige en ongedwongen sfeer en men reageert op noodsituaties op dezelfde doortastende, kalmerende manier, zodat eigenaren ook enigszins worden gerustgesteld. Dat deze sfeer door de combinatie van de dierenarts en zijn assistenten werd meegebracht kon ik duidelijk opmerken toen ik de woensdag doorbracht met een van de andere dierenartsen. Deze dierenarts bracht weer een heel andere sfeer mee in zijn praktijk. Het was allemaal wat meer gericht op het juiste onderzoek en de juiste staalnames. Er werd goed met de eigenaren gecommuniceerd, maar niet op de manier zoals mijn stagebegeleider deed. Hier werd meer een dokter-patiënt verhouding nagestreefd, wat op zich ook niet verkeerd is. Maar het brengt wel een minder huiselijk gevoel met zich mee. Deze dierenarts had dan ook een totaal ander klantenbestand, met een meer nuchter karakter, die misschien iets meer geld zouden willen neertellen voor een onderzoek dan de eigenaren van het klantenbestand van mijn stagebegeleider. Ik vond in beide methoden van werken wel een zekere logica zitten. Mijn stagebegeleider werkte meer met gevoelens en empathie en had ook de cliënten die alles voor hun hond of kat over hadden, maar stak geen geld of moeite in allerlei extra onderzoeken. Hij vertrouwde op jarenlange ervaring en zat bijna altijd op de juiste diagnose. De andere dierenarts wist juist meer cliënten binnen te halen door middel van 100% correct onderzoek en extra testen. Voor beiden dierenartsen was hier een markt in en samen vormden zij een team dat elkaar goed aanvulde op deze vlakken. Ook op het gebied van administratie heb ik veel geleerd: een goede dierenarts kan niet zonder assistenten die deze zaken allemaal voor hem regelen. Zij vormen de ruggengraat van het bedrijf. De administratie en geneesmiddeleninventarisatie vergen zoveel tijd, dat de dierenarts niet meer toe zou komen aan goed onderzoek en contact
met zijn patiënten.
Door de combinatie met
dierenartsassistenten vormt deze praktijk een goed geheel. Ook de extra zorgen voor de dierenarts zelf en de aankleding van het bedrijf krijgen zo een extra dimensie. Stage op de praktijk voor grote huisdieren De stage op de grote huisdieren praktijk was voor mij ook zeer leerzaam. Dit adres ligt in een dorpje in Duitsland. Ik heb een vrij goede kennis van de Duitse taal, dus veel problemen ben ik gelukkig niet tegengekomen, maar het gaf wel een extra dimensie aan de stage. In die streek wordt er door de boeren vooral veel Fleckvieh aangehouden, of kruisingen met dit dubbeldoelras. Ook kan
13
men er Holstein Frysian terugvinden en in stierenstallen ook wel eens wat Franse rassen. Ik kende deze praktijk via mijn ouders, en was er voor de stage nog niet eerder geweest. De kennismaking verliep zeer vlot en ik kon het gelukkig direct goed vinden met alle veeartsen aanwezig. Dit is natuurlijk erg belangrijk, aangezien ik er de hele dag mee op pad ben geweest. Ik heb met alle veeartsen meegereden en zo 4 verschillende werkwijzen gezien. Een goede communicatie met de boer stond hoog in het vaandel. Vooral bij het vaccineren van dieren werd een goede uitleg gegeven over het waarom, de kosten en wat de uiteindelijke winst voor de boer zou zijn. Werken als veearts is, naast veel dierenliefde, ook bezig zijn met de economische kant van het verhaal. Je moet ook een zekere gedrevenheid hebben om dit toch wel fysiek zware werk te kunnen volhouden. De veeartsen die ik heb leren kennen waren allemaal zeer gepassioneerd met betrekking tot hun werk. Het werkte voor mij erg aanstekelijk en ik heb me ook voor meer dan 100% proberen in te zetten. Het is een zeer drukke praktijk en ik kwam er net in een zeer koude periode, waarbij er ijs in een dikke laag op de grond lag en het de ene dag nog kouder was dan de ander. Werken in dat klimaat is zeer lastig, zeker als je met bevroren vingers een koe een intraveneuze injectie moet geven, of een wonde moet zien te hechten. Gelukkig waren deze veeartsen goed voorzien op de kou. Extra dikke kleding en sokken zorgden al voor veel warmte, maar ook de bedrijfswagens waren uitgerust met een verwarming voor de motor en, belangrijker voor ons, goede zetelverwarming en blazers. Bij menigeen boer werden we ook binnen uitgenodigd om ons een beetje op te warmen en een hete kop koffie te drinken. Op de praktijk aangekomen was de warme lunch tijdens de vergadering ook zeker geen overbodige luxe. Naast dat deze lunch je weer wat warmer liet worden, droeg het ook enorm bij aan het saamhorigheidsgevoel die er tussen deze mensen heerste. Als veearts werk je toch meestal alleen als je op bedrijfsbezoek gaat, maar deze veeartsen hadden ondanks dat toch een heel erg goede band met elkaar. Dit heb ik ook wel eens anders meegemaakt, toen ik in de 2e bachelor eens meegelopen heb met een groepspraktijk in Nederland. In dat bedrijf ging men wel goed met elkaar om, maar niet op een zodanige vriendschappelijke wijze als dat ik nu heb meegemaakt. De veeartsen die bij de praktijk in Duitsland werken zijn ook allemaal geselecteerd geweest op karakter in de eerste plaats en daarna pas op andere zaken zoals ervaring, specialiteit enzovoorts. Werken in het team staat bij dit bedrijf dus zeer hoor aangeschreven en dat kun je goed merken aan de sfeer die er hangt en aan de dierenartsen die hun werk met veel plezier uitvoeren. Ik heb de afgelopen 2 jaar nog heel erg getwijfeld tussen het kiezen voor mijn hoofdrichting. Ik vind zowel runderen als varkens erg leuke dieren. Zeker op klinisch gebied. Omdat deze praktijk zich gespecialiseerd had in beide richtingen, was dit een ideale manier om voor mij uit te maken wat mij nu het beste ligt. Ik ben zowel naar varkens, als naar runderbedrijven geweest. Bij beide richtingen zijn voor en nadelen te vinden. De varkenshouderij is het soort diergeneeskunde waarbij men zeer goed moet kijken naar de dieren. Het varken als individueel dier bestaat niet als zodanig, je kijkt dus naar een groep in zijn geheel. Je werkt meer met percentages van voorkomen van ziekte en je werksituatie houdt meer de begeleiding van de boer in dan het genezen van de dieren op het bedrijf. Toch is het erg interessant, aangezien een kleine verandering vaak zeer grote gevolgen heeft, en waarbij het resultaat in de productiecijfers vaak direct te zien zijn. Als voorbeeld kan ik een bedrijf noemen dat erom bekend stond dat het altijd zeer proper werkte en zeer gezonde biggen afleverde voor de
14
mesterij. Zij maakten gebruik van een “all-in all-out” systeem en namen daarbij altijd minstens 3 dagen leegstand in acht. Twee weken voor mijn stage was er een communicatiefout met het afleverbedrijf van de zeugen, waardoor de leegstand werd beperkt tot 1 dag. Een week later hadden de meeste zeugen afgebigd en toen wij aankwamen was er een probleem van diarree bij de jonge biggen. Deze biggen waren kleiner, dronken slecht bij de moeder en er werd een hoger percentage aan kreupelheden genoteerd dan normaal het geval was op dit bedrijf. Dit had natuurlijk direct impact op de economische situatie van de boer. Ik vind de manier van omgaan met die problemen door de veearts zeer interessant en het trekt mij wel. Ook is het fysiek gezien lichter werk dan werken met koeien en zijn de uren beter. Toch neig ik meer naar de optie Herkauwer. Ik ben erachter gekomen dat ik veel liever in de open lucht werk (zelfs al vriest het 20 graden) en een rund geeft een veearts klinisch gezien veel meer uitdaging dan een varkensbedrijf. Ik vond het ook erg prettig om te werken met de dubbeldoel en de melkveerassen. Het beviel me meer dan werken met de vleesrassen waar men zich op de faculteit meer in heeft gespecialiseerd. Ook de bedrijfsbegeleiding vergt wat meer en intensiever contact met de dieren, alhoewel er op de praktijk waar ik stage liep nog niet heel erg veel aan bedrijfsbegeleiding werd gedaan wegens tijdsgebrek. Dit is een punt dat door hen nog kan worden verbeterd, zodat ze een totaalpakket kunnen aanbieden aan de boer. Het aannemen van een extra kracht dat zich enkel met deze niche bezighoudt zou dan ook zeker in hun voordeel werken, alsook in het voordeel van de boeren. Er zijn mij veel praktische zaken en technieken bijgeleerd die week. Ik heb onder andere meegeholpen met een lebmaagdislocatie, intraveneuze injecties gegeven, bloedstalen bij biggen en kalveren genomen, biggen gecastreerd, hechttechnieken geoefend en geholpen bij drachtdiagnose van melkkoeien. Het contact met de boeren vond ik erg aangenaam. Ik ben (zoals al eerder gezegd) wat meer economisch ingesteld, zodat mijn denkwijzen en handelingen beter tot hun recht komen in deze branche dan in de branche van de gezelschapsdieren, waar men, mijns inziens, vaak net te ver gaat in hun liefde voor hun huisdier. De keerzijde van de medaille is dat sommige boeren het er net wat te vaak bij laten liggen en soms ook wel te laat de veearts erbij roepen, juist omdat ze economisch denken. Vaak komt men dan te laat voor het dier dat dan lang heeft afgezien en verlossen uit het lijden de enige ethisch verantwoorde optie is. Dit is gelukkig niet vaak voorgekomen in mijn week stage. Ik denk dat goede voorlichting en een goede verstandshouding met de boeren hier een grote rol in speelt. Deze verstandshouding heb ik zeker teruggezien tijdens mijn stage. Als laatste wil ik nog vermelden dat ik het erg prettig heb gevonden om stage te lopen. Zowel bij de gezelschapsdieren als de buitenpraktijk heb ik zeer veel geleerd en een duidelijk beeld gekregen van de dagelijkse praktijken van een dierenarts. De beide bedrijven waren goed georganiseerd en dat hielp veel bij de uitvoering van het werk. Ook de sfeer heb ik als zeer positief ervaren. De stages hebben mij in grote mate geholpen met het maken van keuzes voor de toekomst. Ik zou, als ik afgestudeerd ben, graag willen werken in een soort bedrijf als mijn laatste stage en dan voornamelijk rundvee behandelen in combinatie met af en toe een bedrijfsbezoek op een varkenshouderij. Ik wil mij ook kunnen specialiseren in de bedrijfsbegeleiding naast het gewone werk, aangezien ik denk dat hier een grote vraag naar is en dus een nieuwe markt voor veearts van de toekomst.
15
16