UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2011-2012
DIERENWELZIJN IN HET SLACHTHUIS - RUND door Eva CLAEYE
Promotor : Prof. Dr. Kurt Houf
Literatuurstudie in het kader van de masterproef
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD
De literatuurstudie is, als onderdeel van de masterproef, een stap in onze opleiding die ons de gelegenheid geeft om doelgericht wetenschappelijke teksten te leren opzoeken en te trachten deze hierna kritisch te verwerken. Een eenvoudige opdracht was dit niet en ik wil bij deze dan ook een aantal mensen bedanken die me daarbij geholpen hebben.
In de eerste plaats bedank ik vooral mijn promotor Prof. Dr. Kurt Houf, die me fantastisch begeleidde bij deze literatuurstudie en wiens deur altijd voor mij openstond om me verder te helpen wanneer ik gestrand was bij één of ander probleem.
Daarenboven bedank ik graag mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke mentale en financiële steun gedurende mijn gehele studies en dus ook gedurende mijn literatuurstudie. In het bijzonder mijn mama voor het kritisch nalezen van mijn werk.
Vervolgens bedank ik ook Jan Bauwens voor zijn hulp in de faculteitsbibliotheek.
Ook wil ik zeker nog mijn kotgenoten en vriendinnen bedanken, waar ik altijd terecht kon met al mijn vragen en klagen.
Mijn dank gaat ten slotte ook nog uit naar de commissaris die dit werk leest.
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING I. INLEIDING................................................................................................................................. p. 2 II. LITERATUURSTUDIE................................................................................................................ p. 3 1. OMSCHRIJVING DIERVRIENDELIJK SLACHTEN.................................................................. p. 3 2. SOCIO-ECONOMISCHE ASPECTEN....................................................................................... p. 3 3. WELZIJN TUSSEN AFLADEN EN BEDWELMING.................................................................. p. 3 3.1. HET DRIJVEN VAN DIEREN............................................................................................. p. 3 3.1.1.
Het drijven van kuddedieren............................................................................... p. 3
3.1.2.
Gebruik van een prikkelaar................................................................................. p. 5
3.1.3.
Reacties van dieren op de omgeving................................................................. p. 5
3.2. FIXATIE.............................................................................................................................. p. 5 2.2.1.
Algemeen principe............................................................................................... p. 5
2.2.2.
Fixatie bij conventionele slachting.................................................................... p. 6
2.2.3.
Fixatie bij rituele slachting.................................................................................. p. 6
2.2.4.
Conventionele versus rituele slachting............................................................. p. 7
4. WELZIJN TIJDENS BEDWELMING......................................................................................... p. 8 4.1. PARAMETERS VAN EEN GOEDE BEDWELMING........................................................... p. 8 4.2. SOORTEN BEDWELMING................................................................................................ p. 9 4.2.1.
Mechanische bedwelming................................................................................... p. 9
4.2.2.
Elektrische bedwelming...................................................................................... p. 10
5. WELZIJN TIJDENS DE KELING................................................................................................ p. 10 5.1. KELINGSMETHODEN........................................................................................................ p. 10 5.1.1.
De borststeek....................................................................................................... p. 10
5.1.2.
De neksnede......................................................................................................... p. 11
5.2. KELING ZONDER BEDWELMING..................................................................................... p. 11 5.2.1.
Pijn veroorzaakt door het kelen.......................................................................... p. 11
5.2.2.
Waarnemingen tijdens het kelen........................................................................ p. 12
5.2.3.
Praktische aanbevelingen voor rituele slachting............................................. p. 12
5.3. KELING MET BEDWELMING............................................................................................ p. 13 6. HET STANDPUNT VAN DE EUROPESE FEDERATIE VAN DIERENARTSEN...................... p. 13 6.1. ALGEMEEN........................................................................................................................ p. 13 6.2. CONVENTIONELE SLACHTING....................................................................................... p. 13 6.3. RITUELE SLACHTING....................................................................................................... p. 14 III. BESPREKING............................................................................................................................ p. 15 IV. LITERATUURLIJST................................................................................................................... p. 17
SAMENVATTING
In deze literatuurstudie worden de methoden besproken om rundvee te slachten, waarbij er gekeken wordt naar de diervriendelijkheid van elke methode. Diervriendelijk slachten streeft naar het vermijden van zo veel mogelijk angst, pijn, onbehaaglijkheid en lijden van het dier tijdens het slachtproces. Bij diervriendelijk slachten moet er in het slachthuis rekening gehouden worden met het welzijn van het dier vanaf het moment dat het wordt afgeladen tot het moment dat de dood wordt vastgesteld. Dus ook bij het drijven van het dier, bij de fixatie, tijdens de eventuele bedwelming en tijdens de keling moet men op zoek gaan naar de meest diervriendelijke methode.
Eerst wordt het welzijn vanaf het afladen tot de bedwelming besproken; waar men de basisprincipes van het drijven van kuddedieren correct moet toepassen en alle vormen van geweld moet proberen vermijden. Vervolgens bekijken we de verschillende methodes van fixatie. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen deze die men gebruikt bij de conventionele slachting en deze die men gebruikt bij de rituele slachting.
Hierna wordt het welzijn tijdens de bedwelming bekeken. Dit moet worden beoordeeld door middel van de parameters van een goede bedwelming, die ook besproken worden. De soorten bedwelming worden hierbij ingedeeld in mechanische en elektrische bedwelming.
Vervolgens wordt ook nog de nadruk gelegd op het welzijn tijdens de keling waarbij de verschillende wijzen worden vernoemd. Uiteraard wordt er ook gekeken naar de verschillen in welzijn indien men de dieren keelt zonder bedwelming. Hier wordt ook besproken waarom er vaak gedacht wordt dat een dier niet veel pijn ondergaat bij slachten zonder bedwelming en of deze redenering klopt of niet.
Tot slot wordt ook nog het standpunt van de Europese Federatie van Dierenartsen weergegeven.
Key
words:
Animal
–
Welfare
–
Cattle
–
Slaughterhouse
–
Stunning
INLEIDING
Situering
Dierenwelzijn is tegenwoordig een veelbesproken onderwerp. Er is een toenemende interesse van de consument omtrent het welzijn van slachtdieren tijdens de opkweek, maar ook tijdens het slachtproces. Het slachten van runderen wordt in België dan ook gereguleerd volgens de verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. Een verordening is letterlijk en onmiddelijk voor alle lidstaten van de Europese Unie van toepassing en verdringt de nationale wetgeving. Het blijkt echter dat nog niet alle onderdelen van deze verordening in België van kracht zijn.
Probleemstelling
Er worden in deze verordening dus specifieke bepalingen over het slachtproces voorgeschreven. Toch wordt er opgemerkt dat de bedwelmingsmethoden niet altijd op de correcte manier worden toegepast in de slachthuizen. Als de correcte bedwelmingsmethode dan wordt toegepast, is de efficiëntie waarmee deze wordt toegepast even belangrijk voor het dierenwelzijn als de keuze van de bedwelmingsmethode zelf.
Deze verordening is van toepassing in België, hoewel bepaalde onderdelen nog niet in uitvoering zijn zoals de aanstelling van een functionaris van dierenwelzijn. Deze zou voor elk slachthuis aangesteld worden door de bedrijfsexploitanten om hen bij te staan bij de naleving van de voorschriften van de verordening. Hij zou de bevoegdheid hebben om van het slachthuispersoneel te eisen dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen om de naleving van de voorschriften te waarborgen en zou een register bijhouden van de maatregelen. In de verordening wordt letterlijk vermeld: “Uit de ervaring die in een aantal lidstaten is opgedaan, blijkt dat het aanstellen van een specifieke, gekwalificeerde persoon als functionaris voor het dierenwelzijn om het uitvoeren van operationele procedures voor het dierenwelzijn in slachthuizen te coördineren en daar follow-up aan te geven, een positief effect op dat welzijn heeft. Deze maatregel dient dan ook in de gehele gemeenschap te worden ingevoerd.” Dit toont aan dat dit onderdeel zo snel mogelijk moet uitgevoerd worden, in het belang van het dierenwelzijn.
Als dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, zijn de voorschriften niet van toepassing. Hier mag dus onbedwelmd geslacht worden. (wettekst) Er wordt echter opgemerkt dat in sommige gevallen slachthuizen eerder economische in plaats van religieuze motieven hebben om dieren zonder bedwelming te slachten, bijvoorbeeld voor de export van Halalvlees. Dit zou moeten vermeden worden want bij onbedwelmd slachten daalt het dierenwelzijn beduidend door bijkomende fixatie, verhoogde pijn tijdens het kelen en het besef van de pijn na het kelen tot het verlies van bewustzijn.
2
LITERATUURSTUDIE
1. OMSCHRIJVING DIERVRIENDELIJK SLACHTEN
Tijdens het slachten van dieren kan het optreden van angst, pijn, onbehaaglijkheid of andere vormen van lijden nooit volledig vermeden worden, zelfs bij de best beschikbare technische omstandigheden en goed uitgevoerde handelingen. Er treedt altijd enige mate van stress op bij het dier en elke fixatie-, bedwelmings- of kelingstechniek heeft zijn nadelen (Anonymous, 2009b). Maar het streven naar diervriendelijk slachten betekent wel het streven naar het verminderen van deze negatieve factoren tijdens het slachtproces. Ideaal gezien zouden hiervoor de volgende criteria moeten vervuld zijn: 1) het induceren van een onmiddellijk (<1s) verlies van bewustzijn en zeker ook van gevoeligheid, 2) wanneer dit niet onmiddellijk kan en het dier is nog bij bewustzijn, dan mag dit geen angst, pijn, onbehaaglijkheid of lijden veroorzaken (Anonymous, 2004).
2. SOCIO-ECONOMISCHE ASPECTEN
Men mag in het kader van het dierenwelzijn het economisch aspect natuurlijk niet uit het oog verliezen. Men moet bij de keuze van het slachtproces zowel met het dierenwelzijn, als met de economische haalbaarheid in het slachthuis rekening proberen te houden. Een studie van het Food Chain Evaluation Consortium (FCEC) in 2007 onderzocht de productiekosten van verschillende slachthuisprocessen. Er werd aan 34 slachthuisoperators uit acht deelnemende EU-lidstaten verzocht het percentage van de totale productiekost van een karkas te schatten (tot de eerste koeling) waarbij de aankoopprijs van het dier en de transportkosten niet in rekening werden gebracht. De auteurs van het FCEC besloten dat de kost van een bedwelming (bijvoorbeeld met een penschiettoestel) slechts een kleine fractie is van de uiteindelijke consumentenprijs (Anonymous, 2007b).
3. WELZIJN TUSSEN TRANSPORT EN BEDWELMING
3.1. HET DRIJVEN VAN DIEREN
3.1.1. Het drijven van kuddedieren
Runderen zijn kuddedieren. Enkele principes die men hierbij niet mag vergeten zijn: 1) indien de drijver zich in de tegenovergestelde richting beweegt dan die van de voortbewegende dieren, zal elk dier zich individueel voortbewegen op het moment dat de drijver het evenwichtspunt (Eng. ‘point of balance’) ter hoogte van de schouder van het dier overschrijdt (figuur 1), 2) indien de drijver zich binnenin de benaderingszone (Eng. ‘flight zone’) van het dier bevindt, zal het dier zich weg van de drijver bewegen tot deze zich uit de benaderingszone begeeft (figuur 2). Hierbij moet men proberen de blinde vlek achter het dier te vermijden (Grandin, 1997a).
3
Figuur 1: Bewegingspatroon van de drijver voor het drijven in een rechte of kromme lijn naar een vernauwing of een fixatietoestel (naar Grandin, 1997a).
Figuur 2: Illustratie van de benaderingszone en het evenwichtspunt van een dier (naar Grandin, 1997a).
Grandin vermeldt ook dat men reflecties op metalen, verandering van vloer en textuur, verblindend licht, vreemde voorwerpen op de grond of over de omheining van de drijfgang, etc. dient te vermijden. Runderen gaan daarentegen wel relatief gemakkelijk (in vergelijking met varkens) op en af hellingen. Al zijn hellingen wel te vermijden in de verzamelhokken. Net zoals alle andere dieren bewegen ze zich liefst voort van een donkere naar een lichtere plaats. Ook het gebruik van antislipvloeren en het vermijden van uitsteeksels in de drijfgangen is essentieel (Grandin, 1997b). Men dient zoveel mogelijk lawaai te vermijden. Vooral contact tussen metalen, trillingsgeluiden en machinale geluiden zijn nefast. Kortom, een goed management en goed ontwerp van de infrastructuur is onontbeerlijk voor een diervriendelijke en efficiënte manier van drijven (Gregory, 2007).
4
3.1.2. Gebruik van een prikkelaar Het gebruik van een prikkelaar wordt beschreven in de ‘Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden’. Hierin wordt het volgende gesteld: ‘Apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, mogen uitsluitend worden gebruikt bij volwassen runderen en bij varkens die weigeren zich te verplaatsen, op voorwaarde dat de schokken niet langer duren dan twee seconden, dat zij voldoende worden gespreid in de tijd en dat de dieren ruimte hebben om zich voort te bewegen. Dergelijke schokken mogen uitsluitend worden toegepast op de spieren van de achterhand’ (Anonymous, 1993). Volgens Grandin zijn er genoeg andere drijfhulpmiddelen ter beschikking, zoals vlaggen en stokken met een plastieken lint, zodat een prikkelaar enkel in nood nodig is. Een haalbaar maximum gebruik ligt op 1 tot 5% van de runderen en dit voornamelijk aan de ingang van de drijfgang. Eenmaal ze in de drijfgang zijn is het gebruik vaak overbodig (Grandin, 2000).
3.1.3. Reacties van dieren op de omgeving
De vraag of het zien en ruiken van bloed het slachtvee van streek maakt, hangt volgens Grandin grotendeels af van de gemoedstoestand van het slachtdier. Indien dit bang of geagiteerd is, zal het een feromoon uitscheiden dat andere dieren alarmeert. Dit toont ook het belang van een goed ventilatiesysteem aan. Het moet zorgen voor een plaatselijke zone van negatieve luchtdruk zodat het feromoon de andere dieren niet bereikt. De ruimte waarin de dieren bedwelmd of gekeeld worden moet ook steeds goed afgesloten zijn van de wachtruimte van de andere dieren, zodat potentiële vocalisaties worden gedempt en geurverspreiding wordt verminderd (Grandin, 1997b).
Wat men ook niet mag vergeten is dat het stressgehalte van het dier voor de slachting ook gevolgen heeft voor de vleeskwaliteit. Bij overmatige stress zal het dier zijn glucosereserve in de spieren en zijn glycogeenreserve in de lever opgebruiken en een te hoog gehalte aan cortisol produceren, wat na de slachting zal leiden tot een te trage daling van de pH, wat nefast is voor de vleeskwaliteit. Men bekomt donker, stevig en droog vlees (Eng. ‘Dark, firm and dry’) (Mark Miller, 2007).
3.2. FIXATIE
3.2.1 Algemeen principe
Dieren dienen algemeen zo kort mogelijk te worden gefixeerd om stress te vermijden. Het stressgehalte van dieren is het laagst indien zij niet gefixeerd worden, noch gescheiden van soortgenoten. Dit is echter in de praktijk vaak onmogelijk. Het gevaar schuilt hem namelijk in het feit dat wanneer de gehele groep onrustig wordt, het verdoven van de dieren te ongecontroleerd wordt toegepast (Gregory, 2007).
5
3.2.2. Fixatie bij conventionele slachting
Hieronder worden de verschillende fixatiemethoden weergegeven die bij de conventionele slachting gebruikt worden: 1. De bedwelmingsbox: Het dier wordt individueel in een box geleid door middel van een achterhandstuwer en wordt hierin langs de open bovenzijde bedwelmd. Hierna valt het dier uit de box bij het openen van de zijwand (Grandin, 1996). 2. V-transportband: Het dier wordt verplaatst tussen twee transportbanden die een V vormen. Onderaan is een opening waartussen de poten van het dier steken. Op deze manier blijft het in contact met de dieren voor en achter zich en blijft het daardoor ook rustiger. (Grandin, 1996). 3. Transportband met een dubbele rail: Tussen de twee hogere zijkanten van een transportband bevindt zich een U-vorm waarin het het borstbeen van het rund past (figuur 3). Hierdoor vermijdt men een drukpunt op het borstbeen (Grandin, 1995).
Figuur 3: Voorstelling van een transportband met dubbele rail (uit Grandin, 1995).
3.2.3. Fixatie bij rituele slachting
Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van de verschillende methoden die gebruikt worden om de runderen te fixeren tijden de rituele slachting: 1. Ketenen en hijsen van het dier: Dit is verboden in de Europese Gemeenschap (Anonymous, 1993). 2. Kantelbox: Het dier wordt individueel gefixeerd en langzaam 180° zijdelings gekanteld. Bijvoorbeeld de Weinberg box. 3. Fixatiebox: Het dier wordt individueel en in een rechtstaande positie gefixeerd. Vooraan is er een opening voor de kop van het rund waar een kinlift deze omhoog tilt en stil houdt voor de keler. Het rund wordt hierbij ook ondersteund onder de buik door middel van een buiklift. Bijvoorbeeld de American Society for the Prevention of Cruelty to Animals (ASPCA)–boxen (figuur 3). 4. Manuele fixatie: Hierbij lift men de kop van het dier met de ene hand en maakt de transversale snede met de andere.
6
5. Transportbanden: Deze kunnen worden gebruikt mits de band wordt gestopt voor het uitvoeren van de slachting en een hydraulisch werkende kinlift hierbij zorgt voor het fixeren van de kop (Grandin, 1990).
Figuur 4: Fixatiebox (ASPCA box) gebruikt bij rituele slachtingen waarbij het dier wordt ondersteund bij het uitbloeden door middel van een buiklift (naar Grandin, 1997).
3.2.4. Conventionele versus rituele slachting
Dunn vergeleek een roterende Weinberg box en een ASPCA-box met buiklift. De resultaten van dit onderzoek worden weergegeven in Tabel 1 (Dunn, 1990).
Tabel 1: De reactie van runderen in twee verschillende fixatiesystemen voor het slachten zonder bedwelming (gemiddelde ± standaarddeviatie) (naar Dunn, 1990). Actie/Gedrag
Weinberg box (n=18)
ASPCA box (n=50)
Gemiddelde tijd vanaf betreden
103,8 ± 18,4 sec.
11,1 ± 11,6 sec.
11,2 ± 7,0 sec.
1,2 ± 3,8 sec.
4,6 ± 6,1
0,3 ± 0,7
tot klaar voor snede (seconden (sec.)) Totale tijd van verweren tot snede (sec.) Aantal vocalisaties
Grandin en Regenstein toonden ook aan dat runderen in de Weinberg box hogere cortisolwaarden vertoonden dan deze in de ASPCA-box. Daaruit werd besloten dat ze in de Weinberg box meer stress ervoeren. Op basis van deze observaties kan besloten worden dat de fixatiebox met buiklift diervriendelijker is dan een kantelbox (Grandin en Regenstein, 1994)
7
Ook bedwelming door middel van een penschiettoestel na fixatie met een kinlift zou meer stress veroorzaken dan wanneer men de runderen vrij in de verdovingsbox zou laten staan (Ewbank et al., 1992). Grandin gelooft echter dat de stress minimaal kan blijven indien er een goed ontworpen kopfixator wordt gebruikt en het dier snel na de fixatie verdoofd wordt (Grandin, 1996). Hierbij verhoogt men de druk best langzaam en zonder veel geluid. Een optimale druk kan zelfs leiden tot kalmering van de dieren (Grandin, 1994).
4. WELZIJN TIJDENS BEDWELMING
4.1. PARAMETERS VAN EEN GOEDE BEDWELMING
Anil en Gregory beschrijven typische gedragspatronen en fysische reflexen die kunnen helpen bij een goede beoordeling van bewusteloosheid: 1) de afwezigheid van geluidsproductie. Wat echter niet de afwezigheid van pijn of lijden garandeert, 2) de aanwezigheid van een iso-elektrische status van een elektro-encephalogram samen met de afwezigheid van de ademhaling, 3) het onmiddelijk ineenzakken van het dier. Dit gaat bij elektrische bedwelming samen met een epileptische aanval waarin de dieren tijdens de tonische fase symptomen van spierverkramping vertonen en tijdens de klonische fase(n) galopbewegingen vertonen of onregelmatig beginnen te schoppen, 4) de afwezigheid van de corneareflex. Dit wijst waarschijnlijk op bewusteloosheid, maar dit is niet nauwkeurig, 5) de afwezigheid van de reductie van de pupildiameter na het opheffen van het gesloten ooglid, 6) de aanwezigheid van staarogen. Dit kan wijzen op hetzij bewusteloosheid, hetzij de dood van het dier, 7) de afwezigheid van een reactie op een pijnprikkel. Meestal wordt deze geïnduceerd door middel van een herhaaldelijke neusprik. Hoewel de afwezigheid hiervan ook mogelijk is bij een dier dat bij bewustzijn is, maar waarbij analgesie werd geïnduceerd tijdens de bedwelmingsmethode (Anil, 1991; Gregory, 1998).
Dit alles is theorie, maar in de praktijk gebeurt de beoordeling van bedwelmingseffectiviteit meestal enkel op basis van de oogreflexen en reacties op de pijnprikkels in combinatie met de terugkeer van de normale ritmische ademhaling en oprichtingsreflexen. Grandin beschrijft enkele technieken die tijdens het uitbloeden kunnen tonen of het dier ongevoelig is. Namelijk: 1) niet spontaan knipperen, 2) geen geluid produceren, 3) staarogen (oogballen draaien niet) en 4) geen oprichtingsreflex (het dier hangt slap). Ook de tong hangt volledig slap uit de mond (Grandin, 2002). Na onbedwelmd slachten kunnen dezelfde parameters gehanteerd worden (Grandin, 2011).
8
4.2. SOORTEN BEDWELMING
4.2.1. Mechanische bedwelming
Hiertoe behoren: 1) Penetrerende methoden: het penschiettoestel of een kogel. 2) Niet-penetrerende methoden: het kopslagtoestel. De uitvoering van de methoden is vaak nog belangrijker dan welke methode er gebruikt wordt. Bij de penetrerende methoden schiet men optimaal wanneer het schietmasker loodrecht op de schedel geplaatst wordt (figuur 5.B) op de kruising van twee denkbeeldige lijnen die lopen van de ogen naar de tegenover gelegen hoornbasis (figuur 5.A) (Anonymous, 2008). Bij kalveren is het ook mogelijk om achter op de kop te schieten, maar dit resulteert vaak in een minder efficiënt schot. (Lambooij, 1981). Voor het toedienen van een kopslag bevindt de ideale schietplaats zich 2 cm boven het snijpunt van de denkbeeldige lijnen van de basis van de hoorn en het tegenoverliggende oog (Anonymous, 1998).
A
B
Figuur 5: De optimale positie voor de plaatsing van een schietmasker (uit Anonymous, 2004).
Bij het penschiettoestel is de top concaaf met een scherpe rand (Figuur 6). Het wordt tot in het hersenmerg geschoten, waardoor het structurele schade bezorgt
aan de hersenen. De
omkeerbaarheid hiervan hangt af van de grootte van de vernieling. Het kopslagtoestel daarentegen heeft een stompere en bredere top (Figuur 4) en veroorzaakt hiermee enkel een tijdelijk verlies van bewustzijn, waarbij de dood zelf nog tot stand moet komen door middel van verbloeding. Dit is echter afhankelijk van de plaats en de kracht van de impact. Beide toestellen zorgen voor een hersenschok die een tijdelijke verstoring van de zenuwfuncties tot gevolg heeft (Anonymous, 2004; Daly et al., 1987; Shaw, 2002).
Figuur 6: De top van een penschiettoestel (links) en een kopslagtoestel (rechts) (uit Anonymous, 2004).
9
Bij een bedwelmingsmethode gebaseerd op een kopslag moet de bewusteloosheid met één schot bekomen worden. De huid zal namelijk zwellen waardoor de daaropvolgende schoten niet efficiënt zullen zijn. Indien het eerste schot niet efficiënt genoeg blijkt te zijn, moet er onmiddellijk overgegaan worden tot bedwelming door middel van een penschiettoestel, kogel of elektrische schok. Men moet altijd zorgen dat de back-up bedwelmingsmethoden onmiddellijk beschikbaar zijn indien nodig (Anonymous, 2004).
4.2.2. Elektrische bedwelming
Er ontstaat een transcraniële elektrische schok (van voldoende grootte) tussen 2 elektroden langs weerszijde van de kop van het dier. Gregory vermeldt twee methoden om dit te bekomen: 1) ‘alleenkop’ (Eng. ‘Head-only electrical stunning’) waarbij de elektroden op beide zijden van de kop worden geplaatst. 2) ‘kop-naar-romp’ (Eng. ‘Head-to-back stunning’) waarbij de elektroden op de romp worden geplaatst. Hierdoor gaat de stroom ook via het hart en induceert daar een hartstilstand. De eerste methode is reversibel. Het induceert enkel bewusteloosheid waarna het dier snel na het verdoven gekeeld dient te worden. De tijd dat het dier bewusteloos blijft, hangt af van de stroomsterkte en de tijd dat deze stroom is toegepast. Voor runderen wordt een stroomsterkte van 1.5 ampère gedurende minimum 3 seconden aangeraden, maar dit laatste is geen gevalideerde standaard. De eerste methode wordt in bepaalde rituele slachtingen ook aanvaard, omdat het dier hierbij niet wordt gedood. De tweede methode daarentegen veroorzaakt wel de dood van het dier. Het karkas is daardoor wel eenvoudiger te manipuleren. Indien een dier ontwaakt uit zijn verdoving dient het onmiddelijk opnieuw te worden bedwelmd, hetzij elektrisch, hetzij mechanisch. (Gregory, 2007).
5. WELZIJN TIJDENS DE KELING
5.1. KELINGSMETHODEN
5.1.1. De borststeek
Dit houdt in dat de aortaboog en andere belangrijke bloedvaten in de borstkas (zoals de truncus brachiocephalicus en de arteria subclavia sinistra) beschadigd worden door een mes voor het borstbeen te steken. Dit gebeurt door een dubbele snede waarbij er eerst een snede in de huid wordt gemaakt en pas hierna de bloedvaten worden verwond door een ander mes (figuur 7) (Anonymous, 2004). Deze techniek wordt voornamelijk gebruikt om het bloed op te vangen. Er ontstaan hierna geen occlusies waardoor de arteriële bloedstroom gemiddeld binnen acht seconden daalt van ongeveer 70 mmHg naar 0. Het geeft ook het meest betrouwbare resultaat bij alle dieren. Het enige negatieve aan de borststeek is dat het uitvoeren ervan langer duurt dan een neksnede, omdat ze voorafgegaan wordt door een snede in de huid (Anil et al., 1995).
10
5.1.2. De neksnede
Dit houdt in dat de gemeenschappelijke halsslagaders (de arteria carotis communis dextra en de arteria carotis communis sinistra) en de 2 venae jugularis externae in de nek worden doorgesneden, waarbij de huid en bloedvaten tegelijkertijd worden verwond (Anonymous, 2004). Volgens Anil et al. zorgt de neksnede voor een tragere uitbloeding en dus een trager verlies van bewustzijn dan de borststeek. Het bloedverlies wordt volgens hen ook niet beïnvloed door de positie van de snede in de nek (Anil et al., 1995). Regenstein en Grandin beweren daarentegen dat er een snellere uitbloeding gerealiseerd wordt door een diepe, snelle snede tegen het kaakbeen (figuur 7) (Regenstein en Grandin, 1992).
Figuur 7: Plaatsen van de neksnede (linksboven) en borststeek (rechtsonder) bij een rund (uit Anonymous, 2004).
5.2. KELING ZONDER BEDWELMING
5.2.1. Pijn veroorzaakt door het kelen
Het snijden in weefsels met het oog op een snelle uitbloeding veroorzaakt prikkeling van de nociceptoren (pijnreceptoren in de huid) (Kavaliers, 1989). Indien men keelt via een neksnede, zorgt het doorsnijden van de volgende structuren voor pijn en ongemak: 1) de gemeenschappelijke halsslagaders (links en rechts): zorgt voor een bloeddrukdaling. Dit is onaangenaam voor mensen (Halmin en Stokhaf, 2004) en dus waarschijnlijk ook voor dieren, 2) de venae jugulares externae. Het zorgt voor een daling van de veneuze retour naar het hart, wat een benauwd gevoel veroorzaakt alvorens de fysiologische shock ingezet wordt, 3) de luchtpijp. Er komt een gevoel van verstikking doordat er bloed en spijsverteringsvloeistoffen in de longen terechtkomen. Dit wordt nog verergerd wanneer het dier op de rug wordt gedraaid (Grandin en Regenstein, 1994), 4) de nekspieren. Het zorgt voor een plots positieverlies van het dier, wat dit tevergeefs zal proberen te compenseren, 5) de nervus vagus. Dit zal het evenwicht tussen parasympatisch en sympatisch zenuwstelsel verstoren (ten voordele van het sympatisch zenuwstelsel). De hartslag zal hierdoor stijgen en een gevoel van
11
hartkloppingen veroorzaken bij het dier. Ook wordt het ophoesten van bloed en vloeistoffen uit de longen belemmerd doordat de innervatie hiervan is weggevallen.
Wanneer het dier niet bedwelmd is, zal het bloedverlies een tekort aan zuurstof veroorzaken in de hersenen. Dit zal op zijn beurt tot bewustzijnsverlies leiden. Maar vooraleer dit bewustzijnsverlies intreedt zal het dier angst, pijn en onbehaaglijkheid voelen. Zeker bij runderen, waar de tijd tot het bewustzijnsverlies langer is dan bij de andere dieren (Daly et al.,1988), zal dit voor ernstige welzijnsproblemen zorgen.
Dit vertraagd bewustzijn kan door twee mogelijke mechanismen verklaard worden: 1) de vertebrale bloedvaten blijven bij de neksnede onaangeroerd waardoor ze voor een verdere doorbloeding van het prosencephalon kunnen zorgen (Newhook en Blackmore, 1982), 2) bij runderen klontert het bloed soms samen ter hoogte van de caudale snijuiteinden van de twee Arteriae carotides communes. Deze occlusie zal zorgen voor een minder efficiënte bloeddrukdaling na keling met een vertraagd verlies van bewustzijn als gevolg (Bager et al., 1992; Anil et al., 1995).
5.2.2. Waarnemingen tijdens het kelen
Grandin en Regenstein verklaren dat de dieren weinig tot geen reactie geven bij de keelsnede na fixatie, met uitzondering van de kleine terugtrekking bij het eerste contact van het mes. Hieruit werd besloten dat er geen pijn werd ervaren door de dieren (Grandin en Regenstein, 1994). Het panel van de EFSA stelt daarentegen dat een keelsnede bepaalde effecten heeft op de mogelijkheden van het dier om een reactie te tonen. Namelijk: 1) vocalisatie wordt onderdrukt door de snede, 2) het dier kan door de fixatie, de dalende bloeddruk en de fysische shock moeilijk bewegen, 3) vluchtdieren vertonen daarenboven vaak een vriesreactie in levensbedreigende situaties, 4) het beoordelen van het ACTHgehalte als stresshormoon is ook onmogelijk omdat de bijnierhormonen de hypofyse niet meer kunnen bereiken bij een doorgesneden keel (Anonymous, 2004).
5.2.3. Praktische aanbevelingen voor rituele slachting
Stress zorgt voor een minder goede uitbloeding door middel van oneffectieve sneden (bijvoorbeeld door het tegenstribbelen van het dier), het samentrekken van de bloedvaten en het klonteren van het bloed (Grandin en Regenstein, 1994). Men minimaliseert stress en ongemak met behulp van een bekwame keler en een gepast fixatiesysteem, waarin het dier in een rechtstaande positie gehouden wordt en de kinlift de kop van het dier fixeert om een gladde neksnede te bekomen (Grandin, 1994). Grandin stelt dat men de moslims moet aanmoedigen om lange, rechte, vlijmscherpe messen te gebruiken, in plaats van het korte mes waarmee ze nu meestal meerdere snijbewegingen maken. Ze beweert namelijk dat men een bijna onmiddelijke collaps verwezenlijkt bij meer dan 95% van de runderen die geslacht worden door middel van een snelle, diepe snede dicht bij het kaakbeen. Ook
12
indien dieren rustig zijn blijken ze sneller het bewustzijn te verliezen en neer te vallen dan dieren met tekenen van agitatie (Grandin, 1994).
5.3. KELING MET BEDWELMING
Het dier ondervindt geen last van het kelen indien het goed bedwelmd is (parameters van een goede bedwelming: zie hierboven beschreven bij 4.1).
6. HET STANDPUNT VAN DE EUROPESE FEDERATIE VAN DIERENARTSEN
6.1. ALGEMEEN
De Europese Federatie van Dierenartsen (FVE) is van mening dat het optreden van stress en pijn tijdens het slachtproces zoveel mogelijk vermeden moet worden. Daarom moet men dieren efficiënt bedwelmen voor de keling met een methode die onmiddelijke bewusteloosheid veroorzaakt (Anonymous, 2007a). Hier zijn enkele essentiële voorwaarden waaraan een slachthuis volgens hen moet voldoen (Anonymous, 2007a): 1) Het is onontbeerlijk dat het slachthuispersoneel dat direct betrokken is bij het bedwelmen en het slachten van dieren hiervoor een specifieke training heeft gevolgd. In deze training moeten zowel de technische aspecten aan bod komen, die bepaald worden door de bevoegde instanties, als de religieuze aspecten, gegeven door de religieuze autoriteiten. Zowel theorie als praktijk komt hierbij aan bod en dit wordt achteraf getest door middel van een examen. Ook een continue opvolging van de slachters mag niet ontbreken. 2) Elk slachthuis moet een verantwoordelijke aanduiden om het afladen, drijven en slachten van de dieren te overschouwen en te zorgen dat dit alles aan de voorschriften voldoet. 3) Alle gebruikte bedwelmings- en slachtmethoden moeten op Europees niveau zijn goedgekeurd. 4) De officiële dierenarts van het slachthuis moet zorgen dat alles correct verloopt.
6.2. CONVENTIONELE SLACHTING
Een dier moet volgens de FVE gefixeerd worden tot het bewusteloos is. Men mag automatisch gedreven fixatiesystemen gebruiken, maar enkel onder toezicht. Alle dieren, met uitzondering van pluimvee, moeten in een rechtstaande positie gefixeerd worden. Men mag geen fixatiemethoden gebruiken die stress of pijn bij het dier veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is de Weinberg box, waar het
dier
zonder
bedwelming
180°
wordt
gekanteld
vooraleer
het
wordt
gekeeld.
De vloer waarmee de dieren in contact komen moet anti-slip zijn en zo horizontaal mogelijk. Zowel longitudinaal als transversaal.
13
Wat de bedwelmingsmethoden betreft moet indien mogelijk irreversibele bedwelming steeds verkozen worden boven reversibele bedwelming. Men verkiest bij mechanische bedwelming dus het penschiettoestel boven het kopslagtoestel en bij elektrische bedwelming de ‘kop-naar-romp’ boven de ‘alleen-kop’ methode (Anonymous, 2007a).
6.3. RITUELE SLACHTING
De FVE vindt dat alle dieren een geschikte bedwelming moeten ondergaan alvorens ze worden geslacht of anders onmiddelijk moeten worden gedood. Sommige religieuze groepen staan er echter op dat dieren niet bedwelmd worden voor het slachten. Hiervoor worden er dan uitzonderingen toegelaten binnen de Europese of nationale wetgeving.
Het slachten van dieren zonder voorafgaande bedwelming is volgens hen dus onder geen enkele omstandigheid aanvaardbaar omwille van volgende redenen: 1) Het vereist meestal een bijkomende fixatie van de dieren wat zorgt voor bijkomende stress. 2) Het vermeerdert de tijd tot het verlies van bewustzijn. Dit kan hierdoor soms verschillende minuten duren. Tijdens deze periode kan het dier pijn ervaren door open wondoppervlakten en lijden omwille van aspiratie van bloed en, in geval van herkauwers, pensinhoud. Er kan mogelijks ook een schijndode toestand (asphyxia) ontstaan na beschadiging van de nervus phrenicus en nervus vagus.
Indien het voor bepaalde religieuze groepen toch toegelaten wordt om te slachten zonder bedwelming, stelt de FVE dat er minimumvereisten moeten gerespecteerd worden. Enkele van deze vereisten zijn bijvoorbeeld een praktische opleiding voor de slachters, het kelen in een rechtstaande positie, de onmiddelijke bedwelming na het kelen, het etiketteren van de ritueel geslachte karkassen, etc. De volledige lijst van de minimumvereisten kan bekeken worden op http://www.fve.org/news/position_papers/animal_welfare/fve_02_104_slaughter_prior_stunning.pdf (Anonymous, 2009a).
14
BESPREKING
Er bestaan op dit ogenblik genoeg effectieve middelen om ervoor te zorgen dat het dierenwelzijn niet teveel lijdt onder het slachtproces. Dit wordt ook gereglementeerd in Verordening (EG) 1099/2009 van 24 september 2009 inzake bescherming van dieren bij het doden. Deze wetgeving wordt echter niet altijd correct toegepast en het dierenwelzijn is niet altijd optimaal in de slachtinrichtingen. Sommige slachthuizen passen bijvoorbeeld de geschikte methoden niet toe. Anderen doen dit wel maar dan wordt de techniek vaak niet correct uitgevoerd. Om dit te voorkomen zouden er regelmatig controles moeten gebeuren.
Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van formulieren die het slachthuis moet invullen. Het zou nog beter zijn indien dit zou gebeuren door de aanstelling van een gemotiveerd persoon die hiervoor opgeleid is, bijvoorbeeld een dierenarts, die deze controles uitvoert. Deze zou moeten zorgen dat de uitvoerders de methoden op de correcte manier toepassen zodat er zo veel mogelijk dierenleed wordt vermeden. Daarnaast kan het management van een slachthuis nagaan op welke terreinen er verbetering mogelijk is. Hierbij moet men proberen ook de economische aspecten bij het slachten niet uit het oog te verliezen. Men kan deze zelfcontroles daarom eventueel kaderen binnen een algemeen kwaliteitsplan en zorgen dat de verantwoordelijke voor dierenwelzijn ook nog andere taken toegewezen krijgt.
De afweging tussen dierenleed en godsdienstvrijheid behoort niet tot het doel van deze literatuurstudie. Wel kunnen we zeggen dat onverdoofd slachten, zelfs mits goed uitgevoerd, steeds ondergeschikt is aan de conventionele slachting. Dit op gebied van het dierenwelzijn, maar ook op gebied van de vleeskwaliteit. Het bedwelmen komt namelijk ook de vleeskwaliteit ten goede, want men kan stellen dat onder andere het optreden van bloedspots bij runderen meer voorkomt bij nietbedwelmde dieren dan wanneer ze bedwelmd zijn. In België blijkt ook nog dat de hoeveelheid onverdoofde slachtingen jaarlijks toeneemt. Dit komt door de respons van de Belgische slachthuizen op de grote vraag naar Halalvlees in het buitenland waardoor de exportmarkt van Halalvlees jaarlijks stijgt. Een deel van het probleem is ook dat er eigenlijk geen officiële definitie van halal bestaat. Halal is een begrip dat aangeeft of een product toegestaan is of niet. Halal betekent dus gewoon ‘wettelijk’ of ‘toegestaan’. Eén van de vereisten waaraan halalvlees wel moet voldoen is: het bloed moet uit het levend dier stromen, maar het is niet verboden dat er bloed achterblijft in het vlees (Anil et al., 2004). Hieruit blijkt dat er twee bedwelmingsmethoden zijn die hieraan voldoen, namelijk de mechanische bedwelming en ‘alleen-kop’ elektrische bedwelming, terwijl elektrische bedwelming met hartstilstand (‘kop-naar-romp’) en gasbedwelming uitgesloten zijn omdat deze methoden het dier immers reeds doden nog vóór de verbloeding (Anil et al., 2004). Ook een maximale uitbloeding is vereist door de Moslimgemeenschap. Meerdere studies tonen echter aan dat er geen verschillen zijn in de snelheid van uitbloeden en de hoeveelheid bloedverlies tussen rituele en conventionele slachtingen, dus zou dit ook geen reden mogen zijn om te kiezen voor onverdoofd slachten.
15
Een herziening van de wetgeving zit er nog niet meteen in. Daarom wordt er voorlopig geadviseerd dat men elk dier dat onbedwelmd wordt gekeeld onmiddellijk na de snede bedwelmt. Dit blijkt reeds in het verleden aanvaard te zijn geweest door zowel Joodse als Islamitische autoriteiten. Ook zou men er zeker voor moeten zorgen dat het kantelen van runderen voor het slachten verboden wordt.
16
LITERATUURLIJST
Anil M.H. (1991). Studies on the return of physical reflexes in pigs following electrical stunning. Meat Science 30: 13-21. Anil M.H., McKinstry J.L., Gregory N.G., Wotton S.B., Symonds H. (1995). Welfare of calves - 2. Increase in vertebral artery blood flow following exsanguinations by neck sticking and evaluation of chest sticking as an alternative slaughter method. Meat Science 41: 113-123. Anil M.H., Yesildere T., Aksu H., Matur E., McKinstry J.L., Erdogan O., Hughes S., Mason C. (2004). Comparison of religious slaughter of sheep with methods that include preslaughter stunning and the lack of differences in exsanguination, packed cell volume and meat quality parameters. Animal Welfare 13: 387-392. Anonymous (1993). Richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake bescherming van dieren bij het slachten of doden. Internetreferentie: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31993L0119:NL:HTML (geconsulteerd op 22 februari 2012). Anonymous (1998). HSA - Humane Slaughter Association. Captive-bolt Stunning of Livestock. Guidance Notes No. 2. 2nd edition. Humane Slaughter Association, The Old School, Brewhouse Mill, Wheathampstead, Verenigd Koninkrijk. Anonymous (2004). EFSA – European Food Safety Authority. Opinion of the Scientific Panel for Animal Health and Welfare on a request from the Commission related to welfare aspects of animal stunning and killing methods. The EFSA Journal (2004), 45: 1-72. Anonymous (2007a). FVE – Federation of Veterinarians of Europe. Welfare of Animals at Slaughter and Killing - A New Regulation. FVE/06/doc/033. Internetreferentie: http://ec.europa.eu/food/animal/welfare/slaughter/fve_new_reg_en.pdf (geconsulteerd op 20 november 2011). Anonymous (2007b). FCEC - Food Chain Evaluation Consortium. Study on the stunning/killing practices in slaughterhouses and their economic, social and environmental consequences. Final Report Part I: Red Meat. Internetreferentie: http://ec.europa.eu/food/animal/welfare/slaughter/slaughter_econostudy_en.htm (geconsulteerd op 20 maart 2012). Anonymous (2008). VWA - Voedsel en Waren Autoriteit. Noodslachting op de boerderij. Internetreferentie: www.vwa.nl/txmpub/files/?p_file_id=46162 (geconsulteerd op 20 maart 2012). Anonymous (2009a). FVE – Federation of Veterinarians of Europe. Slaughter Prior Stunning. FVE/02/104. Internetreferentie: http://www.fve.org/news/position_papers/animal_welfare/fve_02_104_slaughter_prior_stunning.pdf (geconsulteerd op 1 december 2011). Anonymous (2009b). Verordening (EG) 1099/2009 van 24 september 2009 inzake bescherming van dieren bij het doden. Internetreferentie: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:303:0001:0030:NL:PDF (geconsulteerd op 22 februari 2012).
17
Bager F., Braggins T.J., Devine C.E., Graafhuis A.E., Mellor D.J., Tavener A., Upsdell M.P. (1992). Onset
of
insensibility
at
slaughter
in
calves:
effects
of
electroplectic
seizure
and
exsanguination on spontaneous electrocortical activity and indices of cerebral metabolism. Research in Veterinary Science 52: 162-173. Daly C.C., Gregory N.G., Wotton S.B. (1987). Captive bolt stunning of cattle: effects on brain function and role of bolt velocity. British Veterinary Journal 143: 574-580. Daly C.C., Kallweit E., Ellendorf F. (1988). Cortical function in cattle during slaughter: conventional captive bolt stunning followed by exsanguination compared with shechita slaughter. Veterinary Record 122: 325-329. Dunn C.S. (1990). Stress reactions of cattle undergoing ritual slaughter using two methods of restraint. Veterinary Record 26: 522-525. Ewbank R., Parker M.J., Mason C.W. (1992). Reactions of cattle to head-restrain at stunning: a practical dilemma. Animal Welfare 1: 55-63. Grandin T. (1990). Humanitarian aspects of shehitah in the United States. Judaism 39: 436-446. Grandin T. (1994). Euthanasia and slaughter of livestock. Journal of the American Veterinary Medical Association 204: 1354-1360. Grandin T. en Regenstein J.M. (1994). Religious slaughter and animal welfare: a discussion for meat scientists. Meat Focus International 3: 115-123. Grandin T. (1995). Restraint of Livestock. Internetreferentie: http://www.grandin.com/references/abdlps.html (geconsulteerd op 6 maart 2012). Grandin T. (1996). Animal Welfare in slaughter plants. Presented at the ‘29th Annual Conference of American Association of Bovine Practitioners’. Proceedings, p. 22-26. Grandin T. (1997a). Behavioural principles of cattle handling under extensive conditions. In: Grandin T. (ed.), Livestock Handling and Transport. 2
nd
edition. CAB International, Wallingford, Oxon,
Verenigd Koninkrijk, p. 43-58. Grandin T. (1997b). Handling and welfare of livestock in slaughter plants. In: Grandin T. (ed.), Livestock Handling and Transport. 2
nd
edition. CAB International, Wallingford, Oxon, Verenigd
Koninkrijk, p. 43-58. Grandin T. (2000). Effect of animal welfare audits of slaughter plants by major fast food company on cattle handling and stunning practices. Journal of the American Veterinary Medical Association 216: 848-851. Grandin T. (2002). Return-to-sensibility problems after penetrating captive bolt stunning of cattle in commercial beef slaughter plants. Journal of the American Veterinary Medical Association 221: 1258-1261. Grandin T. (2011). How to determine insensibility. Internetreferentie: http://www.grandin.com/humane/insensibility.html (geconsulteerd op 25 oktober 2011). Gregory N.G. (1998). Stunning and slaughter. In: Animal Welfare and Meat Science. CABI Publishing. Gregory N.G. (2007). Animal Welfare and Meat Production. Stunning and slaughter: 189-197.
18
Hamlin R.L. en Stokhof A.A. (2004). Pathofysiology of cardiovascular disease. In R.H. Dunlop en C.-H. Malbert (eds). Veterinary Pathofysiology, Blackwell, Oxford, Verenigd Koninkrijk. Lambooij E. (1981). Mechanical aspects of skull penetration by captive bolt pistol in bulls, veal calves and pigs. Fleischwirtschaft 61: 1865-1867. Miller M. (2007). Dark, firm and dry beef. Internetreferentie: http://www.beefresearch.org/CMDocs/BeefResearch/Dark,%20Firm%20and%20Dry%20Beef.pdf (geconsulteerd op 6 maart 2012). Newhook J.C. en Blackmore D.K. (1982). Electroencephalographic studies of stunning and slaughter of sheep and calves: Part 1- The onset of permanent insensibility in sheep during slaughter. Meat Science 6: 221-233. Kavaliers M. (1989). Evolutionary aspects of the neuro-modulation of nociceptive behaviors. American Zoologist 29: 1345-1353. Regenstein J.M. en Grandin T. (1992). Religious slaughter and animal welfare: an introduction for th
animal scientists. Proceedings of the 45 Annual Reciprocal Meat Conference 45: 155-159. Shaw N.A. (2002). The neurophysiology of concussion. Progress in Neurobiology 67: 281-344.
19