UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2008-2009
ALEUTIAN DISEASE BIJ DE FRET
door
Esther FLIKWEERT
Promotor: Prof. Dr. K. Hermans
Studieproject in het kader van de Masterproef
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting
p. 1
1.
Inleiding
p. 2
2.
Literatuurstudie
p. 3
2.1
Etiologie
p. 3
2.2
Pathogenese
p. 3
2.3
Verspreiding
p. 4
2.4
Klinische symptomen
p. 4
2.5
Pathologische bevindingen
p. 6
2.6
Diagnose
p. 7
2.7
Behandeling
p. 9
2.8
Preventie
p.10
2.9
Situatie in België en Nederland
p.10
3.
Bespreking
p.12
4.
Literatuurlijst
p.14
De auteur en de promotor geven de toelating deze literatuurstudie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen hiervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze literatuurstudie berust bij de promotor. De auteur en promotor zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
SAMENVATTING
De fret wordt al zeer lang gebruikt als proefdier in onderzoek naar virussen, maar is sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw steeds populairder geworden als huisdier. Aleutian disease is een ziekte die veroorzaakt wordt door het parvovirus Aleutian Mink Disease Virus. Het virus vindt zijn oorsprong bij de nerts, maar sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw komt het ook voor bij de fret. Er zijn frettenstammen geïdentificeerd, die duidelijk verschillen van de virusstammen die voorkomen bij de nerts. Over de pathogenese is weinig bekend. Er onstaan immuungemedieerde letsels, waarbij de ernst van eventuele ziekte afhankelijk is van de virusstam en de immuunstatus van het aangetaste dier. Bij infectie ontstaat een sterke toename van de hoeveelheid antistoffen in het bloed die samen met het virus immuuncomplexen vormen. Het neerslaan van deze immuuncomplexen in verschillende organen geeft aanleiding tot ontstekingen.Verspreiding van het virus tussen fretten onderling en tussen fretten en nertsen wordt verondersteld te gebeuren via aerolisatie of direct contact met urine, speeksel, bloed, en faeces, of via besmet materiaal. Het merendeel van de besmette fretten vertoont géén klinische symptomen. Wanneer bij dieren wel ziekte optreedt, worden de symptomen bepaald door de plaats waar de immuuncomplexen neerslaan. Plotse sterfte in ogenschijnlijk gezonde toestand kan voorkomen. Meestal is er echter sprake van langdurige ziekte. Globaal zijn er twee ziektebeelden: het chronisch wegkwijnen van de fret en het ziektebeeld gekenmerkt door neurologische symptomen. De symptomen die een fret met Aleutian disease vertoont zijn te algemeen om als diagnostisch middel gebruikt te kunnen worden. Bij autopsie worden meestal géén duidelijke letsels aangetroffen. Meest voorkomend is de periportale infiltratie van mononucleaire cellen in de lever. Van de diagnostische testen die uitgevoerd kunnen worden op het levende dier is de counter-immuno-elektroforesetest (CIEP-test) het meest toegepast. Met een betrouwbaarheid van honderd procent is de DNA-in-situ-hybridisatietest de ideale test. Deze is enkel beschikbaar in de Verenigde Staten van Amerika. Definitieve diagnose is alleen te stellen op een dood dier, door combinatie van histopathologisch onderzoek en de CIEP-test. Behandeling is niet mogelijk en bestaat voornamelijk uit het ondersteunen van zieke dieren met ontstekingsremmers of immunosuppressieve middelen en het op peil houden van de voedings- en hydratatietoestand. De overlevingskans is meestal klein. Preventie moet vooral gebeuren door het isoleren van seropositieve dieren. Een vaccin is niet beschikbaar en is wegens het immuungemedieerd karakter van de ziekte niet zinvol. In België en Nederland komt de ziekte nog maar weinig voor. Het eerste geval is gemeld in 2005 en bleek veroorzaakt door invoer van geïnfecteerde fretten uit Nieuw-Zeeland. Een onderzoek onder Nederlandse fretten, al dan niet verdacht van Aleutian disease, bracht aan het licht dat de populatie nog niet ernstig is aangetast. Gebleken is dat Aleutian disease bij fretten moeilijk te diagnosticeren en behandelen is en vooral door preventieve maatregelen onder controle moet kunnen worden gehouden.
1.
INLEIDING
De fret (Mustela putorius furo) (figuur 1) is een carnivoor die ongeveer tweeduizend jaar geleden gedomesticeerd is. Aanvankelijk zijn de dieren vooral gekweekt voor de jacht op konijnen en het onder controle houden van de knaagdierpopulatie. Rond 1900 is men niet alleen fretten gaan kweken voor hun bont, maar zijn ze ook voor het eerst ingezet als proefdier in biomedisch onderzoek. In het onderzoek naar de pathogenese van influenza zijn fretten veelvuldig gebruikt en ook tegenwoordig zijn ze als diermodel nog eerste keuze in de bestudering van het Severe Acute Respiratory Syndrome(SARS)-coronavirus en het humane influenzavirus. Sinds de jaren tachtig is de fret steeds populairder geworden als huisdier en wordt deze steeds vaker aangeboden in de dierenartsenpraktijk (McKay, 1989; Fox,1998; Scipioni Ball, 2006; Boussarie, 2007). Aleutian disease is een virusziekte die oorspronkelijk bij de Amerikaanse nerts (Mustela vison) voorkwam, maar steeds vaker vastgesteld wordt bij de fret en in de Verenigde Staten van Amerika een ziekte is geworden waar serieus rekening mee moet worden gehouden (McCrackin Stevenson et al., 2001; Lloyd, 2002). Het virus kan ziekte veroorzaken, met een verscheidenheid aan niet-specifieke klinische tekenen,
Figuur 1: De fret (Mustela putorius furo) (Stichting de Fret, www.defret.nl).
maar kan ook subklinisch blijven. Wanneer ziekte voorkomt is dit echter meestal fataal (Boden, 2001; Kahn en Line, 2005). Het doel van dit artikel is te beschrijven wat bekend is over Aleutian disease bij de fret en wat de situatie is wat betreft deze ziekte in België en Nederland.
2
2.
2.1
LITERATUURSTUDIE
Etiologie
Aleutian Disease (AD) wordt veroorzaakt door het parvovirus Aleutian Mink Disease Virus (ADV) en kan nertsen, fretten en andere leden van de Mustelidae-familie infecteren. De ziekte is voor het eerst vastgesteld op nertsenfokkerijen in 1946 en dankt zijn naam aan het feit dat blauwe nertsen, die homozygoot zijn voor het Aleutian-gen, het sterkst aangetast raken (figuur 2) (McCrackin Stevenson et al., 2001; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a; Moorman-Roest, 2006). Rond 1960 zijn voor het eerst gevallen beschreven bij de fret. Aanvankelijk is de ziekte hypergammaglobulinemie (HGG)
Figuur 2: Een blauwe Amerikaanse nerts (Mustela vison), homozygoot voor het Aleutian-gen (uit McCrackin Stevenson et al., 2001).
genoemd, omdat dit het meest opvallende kenmerk was (figuur 5) (Fox et al., 1998; McCrackin Stevenson et al., 2001). Waarschijnlijk zijn fretten blootgesteld aan het virus op kwekerijen waar fretten en nertsen in dezelfde ruimte gehuisvest waren. Rond diezelfde tijd zijn ook in laboratoria fretten experimenteel geïnfecteerd met ADV om als diermodel te kunnen dienen bij onderzoek naar humane immuungemedieerde ziekten. De fret is destijds gekozen, omdat deze makkelijk gekweekt kan worden in gevangenschap, beter gedijt in laboratoriumomstandigheden en minder agressief is dan de nerts. Besmetting is gebeurd door injectie van weefselhomogenaten afkomstig van ADVpositieve nertsen of door besmette nertsen in de buurt van fretten te plaatsen (McCrackin Stevenson et al., 2001). Er zijn minimaal drie frettenstammen geïdentificeerd, die duidelijk onderscheiden kunnen worden van de vijf nertsenstammen. De frettenstammen worden verondersteld door mutatie te zijn ontstaan uit de meer virulente stammen afkomstig van nertsen (Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a; MoormanRoest, 2006).
2.2
Pathogenese
Wat betreft de pathogenese en incubatietijd van AD is nog weinig bekend. De letsels die ontstaan bij een ADV-infectie zijn immuungemedieerd. De manier waarop het ADV interfereert met de werking van het immuunsysteem is nog onbekend (Fox et al., 1998; Moorman-Roest, 2005a). De ernst van de ziekte is afhankelijk van de oorsprong van de virusstam (afkomstig van de nerts of van de fret) en de immuunstatus en het genotype van het aangetaste dier. Voor dit laatste bestaat echter enkel een
3
vermoeden. Er is nog geen wetenschappelijk bewijs dat bepaalde vachtkleuren of lijnen gevoeliger zijn (McCrackin Stevenson et al., 2001; Langlois, 2005). Bij een infectie met ADV ontstaat een sterke toename van de hoeveelheid antistoffen in het bloed. Normaal neutraliseren deze antistoffen een virus, maar dit is bij AD niet het geval. De antistoffen kunnen immuuncomplexen vormen die neerslaan in verschillende organen en daar aanleiding geven tot ontstekingen. Bovendien verlaagt de immuniteit en is de fret minder bestand tegen andere infecties (Moorman-Roest, 2005a).
2.3
Verspreiding
AD is in de jaren zestig voor het eerst vastgesteld bij fretten in Canada. Het betrof een natuurlijke uitbraak bij fretten gebruikt voor onderzoek, die in kooien werden gehouden die twee jaar eerder nog bevolkt werden door ADV-geïnfecteerde nertsen (Daoust en Hunter, 1978). Sindsdien zijn er ook gevallen beschreven in Japan, België, de Verenigde Staten van Amerika, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk (Daoust en Hunter, 1978; Une et al., 2000; MoormanRoest, 2005a; Moorman-Roest, 2006; Boussarie, 2007; Moorman-Roest, 2007). Zo is er indirect bewijs dat in 1990 zeven fretten besmet waren geraakt via contact met een besmette fret op een landbouwtentoonstelling in Engeland (Fox et al., 1998). Er wordt aangenomen dat transmissie van het virus tussen fretten onderling en van nertsen naar fretten kan gebeuren via aerolisatie of direct contact met urine, speeksel, bloed en faeces, of via contact met besmet materiaal zoals kooien en handschoenen (Daoust en Hunter, 1978; Fox et al., 1998; Moorman-Roest, 2005a). Wetenschappelijk bewijs voor deze manier van natuurlijke infectie is enkel voorhanden voor nertsen en of dezelfde besmettingswijze ook bij fretten voorkomt moet nog bevestigd worden (McCrackin Stevenson et al., 2001; Pennick et al., 2005). Verticale transmissie komt voor bij de nerts en wordt vermoed bij de fret. Ook hiervoor is nog geen wetenschappelijk bewijs gevonden (Fox et al., 1998; McCrackin Stevenson et al., 2001). Sommigen denken dat intensief contact nodig is om de ziekte te verspreiden, terwijl anderen een verschillende virulentie tussen de diverse virusstammen vermoeden (Fox et al., 1998; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a).
2.4
Klinische symptomen
Het merendeel van de geïnfecteerde fretten vertoont géén klinische symptomen. Dieren die wel ziek worden vertonen sterk variërende symptomen. Deze zijn namelijk afhankelijk van de plaats waar de immuuncomplexen zijn neergeslagen in het lichaam en er een ontsteking is ontstaan (McCrackin Stevenson et al., 2001; Moorman-Roest, 2005a). Sommige ADV-geïnfecteerde fretten sterven in schijnbaar goede conditie, zonder voorafgaande klinische tekenen. Andere dieren ontwikkelen ernstige ziektesymptomen binnen vierentwintig uur. Meestal zijn de fretten echter al geruime tijd ziek en is er sprake van twee mogelijke ziektebeelden (Fox et al., 1998; McCrackin Stevenson et al., 2001; Lloyd, 2002; Moorman-Roest, 2005a).
4
Als eerste is er het ziektebeeld dat beschreven kan worden als het chronisch wegkwijnen van het dier. Kenmerkend hiervoor zijn het chronisch progressieve gewichtsverlies met cachexie, slechte eetlust, slechte vacht, lusteloosheid, bloedarmoede en melena. Bij de meeste dieren zal uiteindelijk de nier- en leverfunctie ernstig aangetast zijn (figuur 3). Uveïtis, respiratoire en cardiale problemen zijn ook mogelijk (Daoust en Hunter, 1978; Fox et al., 1998; McCrackin Stevenson et al., 2001; Moorman-Roest, 2005a). Een tweede ziektebeeld wordt gekenmerkt door neurologische symptomen. Er is sprake van ataxie die resulteert in zwakte of verlamming van de achterhand. Deze symptomen ontwikkelen zich over een periode van minder dan vierentwintig uur tot drie maanden. Eventueel is er uitbreiding naar de voorhand. Tremoren en convulsies kunnen ook voorkomen. Bij sommige fretten verdwijnen de
Figuur 3: Nier bij een fret met Aleutian disease (uit Moorman-Roest, 2005a).
neurologische symptomen volledig en sterven de dieren in een later stadium aan een van de andere gevolgen van de ziekte (Fox et al., 1998; Une et al., 2000; McCrackin Stevenson et al., 2001; Lloyd, 2002; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a; Pennick et al., 2005). De meeste dieren die klinisch ziek worden zijn tussen twee en vier jaar oud. Fretten kunnen al jaren geïnfecteerd zijn vooraleer ze klinische symptomen vertonen. Elke situatie die aanleiding geeft tot immunosuppressie kan een rol spelen in het ontstaan van de ziekte (Langlois, 2005). Een stresserende situatie gaat vaak vooraf aan de ziekte of de plotselinge sterfte (Daoust en Hunter, 1978; Llyod, 2002). Er bestaat een groot verschil in virulentie en pathogeniciteit tussen de verschillende virusstammen wat, samen met de immuunstatus en waarschijnlijk ook het genotype van de aangetaste fret, bepalend is voor de klinische symptomen en ernst van de ziekte. Alhoewel fretten en nertsen, behalve door hun soortspecifieke virusstammen ook door de virusstammen van de andere diersoort geïnfecteerd kunnen worden, zijn soortspecifieke stammen verantwoordelijk voor ernstigere symptomen (Fox et al., 1998; McCrackin Stevenson et al., 2001; Moorman-Roest, 2005a). Bovenstaande symptomen kunnen voorkomen bij een groot aantal andere ziekten van de fret, met als gevolg dat louter op basis van symptomen AD niet gediagnosticeerd kan worden (Fox et al., 1998; Moorman-Roest, 2005a). In de differentiaal diagnose moet onder ander rekening worden gehouden met de neurotropische vorm van hondenziekte. Tevens moeten gastro-intestinale stoornissen, zoals eosinofiele gastro-enteritis, proliferatieve colitis, maagulcera en salmonellose worden uitgesloten. Met de vele oorzaken van chronisch wegkwijnen en verlamming van de achterhand, met als voorbeelden lymfosarcoma en bij het vrouwelijk dier de oestrogeengeïnduceerde beenmergdepressie, moet ook rekening worden gehouden (Palley et al., 1992; Fox et al., 1998).
5
2.5
Pathologische bevindingen
Bij autopsie zijn bij een aantal dieren, met uitzondering van een uitgemergeld aspect, weinig tot geen letsels zichtbaar. Soms worden hepatomegalie en lymfadenopathie van de mesenteriële lymfeknopen waargenomen. Occasioneel is ook splenomegalie te zien. Dit laatste is echter een frequent voorkomend symptoom bij de fret. Meestal is het een gevolg van de bij deze diersoort algemeen voorkomende extramedullaire hematopoiese. Het kan ontstaan bij een groot aantal ziekten, maar ook zonder aantoonbare reden en is dus te algemeen om als pathognomisch beschouwd te kunnen worden (Daoust en Hunter, 1978; Figuur 4: Germinaal centrum, gevormd door sterke opstapeling van lymfocyten, vervormt het lumen van een galgang in de lever van een met Aleutian disease virus besmette fret (vergroting 340 X) (uit Porter et al., 1982).
Erdman et al., 1998; van Zalinge en Smeding, 2001; Langlois, 2005). Vergrote, gevlekte nieren,
typisch voor een nerts besmet met ADV, worden maar zelden waargenomen bij fretten (Daoust en Hunter, 1978; Fox et al., 1998; Langlois, 2005). De meest consistent voorkomende kenmerken gevonden bij histopathologisch onderzoek zijn periportale infiltratie van de lever door plasmacellen, lymfocyten en macrofagen en gestimuleerd lymfoïd weefsel. Occasioneel zorgt de sterke opstapeling van lymfocyten voor de vorming van germinale centra welke een vervorming van het lumen van de galgangen kunnen veroorzaken (figuur 4). Galganghyperplasie en periportale fibrose zijn eveneens aangetroffen. Infiltratie van plasmacellen en lymfocyten wordt ook vastgesteld in verschillende andere organen en weefsels, zoals de nier, de milt, de maag, de lymfeklieren en de blaas (Porter et al., 1982; Palley et al., 1992; Welchman et al., 1993; Fox et al., 1998; Hess, 2005; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). De milde membraneuze glomerulonefrosis,
Figuur 5: Hypergammaglobulinemie, bepaald via eiwit-elektroforese van het bloedserum van een fret met Aleutian disease. Het percentage γ-globulinen bedraagt hier 54% van de totale hoeveelheid eiwit (TP) (uit Palley et al., 1992).
typisch voor ADV-geinfecteerde nertsen, wordt slechts zelden gezien en dan niet in een zodanig sterke mate als bij de nerts. Er wordt verondersteld dat de mildere glomerulaire letsels bij fretten te
6
wijten zijn aan een lager gehalte circulerende virale antigenen waardoor er minder immuuncomplexen worden gevormd (Fox et al., 1998; Une et al., 2000). Bij dieren die neurologische symptomen vertonen zijn perivasculaire lymfocytaire cuffing in de hersenen en het ruggenmerg en lymfoplasmacytaire meningitis aanwezig (figuur 8) (Welchman et al., 1993; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a).
2.6
Diagnose
Er zijn vijf testen beschikbaar die bij een levend dier een indicatie kunnen geven dat een fret besmet is met ADV. Bij de testen waarbij bloedafname nodig is wordt dit bij voorkeur verkregen uit de vena
Figuur 6: Counter-immuno-elektroforesetest op een viervoudige verdunning van bloedserum van een fret; POS = positieve controle; NEG = negatieve controle; (uit Pennick et al., 2005).
jugularis. Als alternatieven kunnen de vena cephalica of de vena cava anterior worden gebruikt (Fox et al., 1998; Moorman-Roest, 2005a; Boussarie, 2007). Allereerst kan het serum worden onderzocht met behulp van eiwit-elektroforese. De geïnfecteerde fretten die HGG hebben ontwikkeld kunnen zo worden opgespoord. Vaak wordt aangetoond dat het percentage gammaglobulinen meer dan twintig procent uitmaakt van de totale hoeveelheid eiwit (figuur 5). HGG komt echter niet bij alle geïnfecteerde fretten voor en is dus niet pathognomonisch, zoals bij de nerts wel het geval is (Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). De counter-immuno-elektroforesetest (CIEP-test) van heparine-plasma wordt routinematig gebruikt bij fretten en is een doeltreffende manier om geïnfecteerde dieren aan te tonen door de aanwezigheid van ADV-antistoffen (figuur 6). Deze test lijkt betrouwbaar, maar vals-positieve en vals-negatieve uitslagen komen voor. Zo zijn er dieren waarbij antistoffen worden aangetroffen, zonder dat klinische ziekte wordt waargenomen (Fox et al., 1998; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a; Boussarie, 2007). Een negatieve test betekent dat er (nog) geen antistoffen zijn aan te tonen in het bloed. Dit wil dus niet zeggen dat het onderzochte dier geen virus bij zich draagt en dus vrij is van AD. Op een later tijdstip kan de test wel positief worden. Het is daarom aangeraden om na drie weken een controletest uit te voeren (Lloyd, 2002; Moorman-Roest, 2005a). Bij het laboratorium van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdieren in Wijchen is het mogelijk deze test te laten uitvoeren (Moorman-Roest, 2005a). Als derde detectiemethode kunnen in speeksel of bloed antistoffen worden opgespoord met enzymelinked immunosorbent assay (ELISA-test). Voor de ELISA-test is de specificiteit en de sensitiviteit niet vastgesteld voor de fret, zodat resultaten niet altijd betrouwbaar zijn. Bovendien is de test hier niet verkrijgbaar (Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). De polymerase-kettingreactietest (PCR-test) toont virus-DNA aan in onder andere bloed, urine, faeces of weefselbiopsieën (figuur 7). Deze test is beschikbaar op het Deense Nationaal Veterinair Instituut in Lindholm. Een groot nadeel is dat bij een positief dier wel is vastgesteld dat de fret het virus bij zich draagt, maar dat dit nog niet noodzakelijk aanleiding zal geven tot ziekte. Ook betekent een
7
Figuur 7: Polymerase-kettingreactietest: uitgevoerd op frettenserum en –urine en vergeleken met nertsenserum. MW = moleculaire gewichten van de DNA-markers; N = water, gebruikt in de reactie, getest op zuiverheid; NEG = negatieve controle op nertsenserum; POS = positieve controle op nertsenserum; B = negatieve controle op frettenserum en –urine; A = serum- en urinestalen van fretten (naar Pennick et al., 2005).
negatieve test niet altijd dat de fret niet besmet is. Het ADV is na de infectie slechts één tot twee weken in hoge concentraties in de weefsels aanwezig: het dier is dan PCR-positief. Na deze periode daalt het aantal positieve cellen in de weefsels sterk. Alhoewel de fret nu dus virusdrager is, is een PCR-test op de organen negatief doordat het virus in minder grote hoeveelheden aanwezig is. De fret zal echter wel antistoffen aanmaken en dit zal leiden tot vorming van immuuncomplexen. Deze gaan neerslaan in organen en vormen aldaar ontstekingen. Bovendien is het dier nu gevoeliger voor andere infecties door de daling van de immuniteit. Het aantonen van antistoffen in een bloedstaal door middel van een positieve CIEP-test is dientengevolge het beste bewijs van een besmetting. Ook is een PCR-test specifiek voor een bepaalde virusstam. Bij een gemuteerde stam zal de uitslag Figuur 8: Perivasculaire infiltratie van mononucleaire cellen in het ruggenmerg van een fret geïnfecteerd met Aleutia disease virus; ← = een hypertrofische astrocyt; = 30 µm (uit Palley et al., 1992).
dus ook een vals-negatief resultaat opleveren. Daarom heeft een negatieve PCR-test pas waarde als bekend is welke varianten aanwezig zijn in de populatie (Moorman-Roest, 2005a; Moorman-Roest, 2007).
8
Als laatste mogelijkheid is er de DNA-in-situ-hybridisatietest. Hierbij wordt virus-DNA aangetoond in cellen waar het virus een verandering heeft veroorzaakt (Moorman-Roest, 2005a).De test kan uitgevoerd worden bij autopsie of door middel van bioptname bij het levende dier (Pennick et al., 2005). Deze detectiemethode is zeer gevoelig, heeft een betrouwbaarheid van honderd procent en toont aan dat de fret inderdaad ziek is geworden als gevolg van het ADV. Het is dus de ideale manier manier om AD te diagnosticeren, maar deze test is enkel in de Verenigde Staten uitvoerbaar (Moorman-Roest, 2005a). Bij levende dieren is het bovendien lastig te bepalen welke organen gebiopteerd moeten worden (Pennick et al., 2005). Een voorlopige diagnose is te stellen op basis van de aanwezigheid van HGG, de voorgeschiedenis en klinische tekenen en dan met name het chronisch gewichtsverlies. HGG wordt als pathognomonisch beschouwd bij nertsen, maar bij geïnfecteerde fretten is dit niet altijd aanwezig (Langlois, 2005). Ten gevolge van hemolyse en verlaagde erythrocytenproductie kan anemie ontstaan. Neerslag van immuuncomplexen kan schade veroorzaken en resulteren in biochemische abnormaliteiten zoals azotemie en verhoging van de leverenzymconcentraties. Als gevolg van nieraantasting kunnen proteïnurie en urinaire plugs worden waargenomen (Langlois, 2005). Lymfoplasmocytaire infiltraties kunnen worden vastgesteld op weefselbiopsieën (figuur 8 en 9), maar deze kunnen ook voorkomen in afwezigheid van het ADV (Palley et al., 1992; Fox et al., 1998). Een waarschijnlijkheidsdiagnose op een dood dier is te stellen aan de hand van Figuur 9: Lymfoplasmocytaire infiltratie in het interstitium van een fret met een Aleutian disease-infectie (uit Pennick et al., 2005).
histopathologisch onderzoek of HGG gecombineerd met een positieve CIEP-test en uitsluiting van andere ziektenoorzaken
(Daoust en Hunter, 1978; Porter et al., 1982; Palley et al., 1992; Welchman et al., 1993; Fox et al., 1998; Une et al., 2000; Hess, 2005; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a).
2.7
Behandeling
Een effectieve behandeling is niet voorhanden. Fretten die symptomen vertonen kunnen baat hebben bij anti-inflammatoire of immunosuppressieve middelen, zoals prednison en cyclofosfamide. Het is belangrijk te waken voor opportunistische infecties en toedienen van antibiotica kan dus nodig zijn. Speciale voeding, eventueel vloeibaar gemaakt en toegediend via een sonde, kan bijdragen aan herstel. Hierbij is het van belang dat het voedsel een hoog gehalte aan vetten en eiwitten van dierlijke oorsprong en weinig vezels bevat. Speciaal voor de fret ontwikkelde voeding van het merk Totally Ferret is zeer geschikt, evenals de kittenbrokjes van Eukanuba en Hill’s Science Diet. Supplementering met Nutri-plus gel van Virbac kan worden overwogen. Bij sterke uitdroging kan intraveneuze of
9
subcutane toediening van vocht nodig zijn (McCrackin Stevenson et al., 2001; Lloyd, 2002; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). Toediening van gammaglobulinenbevattende ADV-antistoffen kan worden overwogen, aangezien dit bij nertsen een daling van de mortaliteit geeft (Langlois, 2005). De prognose is afhankelijk van de virulentie van de virusstam. De overlevingskans is echter over het algemeen bijzonder klein en soms moet euthanasie worden toegepast (Lloyd, 2002).
2.8
Preventie
Er is géén vaccin beschikbaar en vaccineren is wegens de immuungemedieerde aard van de ziekte ook niet aan te bevelen. Bovendien neutraliseren antistoffen het virus niet (Fox et al., 1998; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). Om AD onder controle te krijgen is het belangrijk seropositieve fretten op te sporen, uit te sluiten van de fokkerij en ze te isoleren. Alle seropositieve dieren moeten worden beschouwd als een potentiële bron van ADV en moeten geïsoleerd worden van seronegatieve dieren (Lloyd, 2002; Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2006). Op nertsenfokkerijen is testen met CIEP en verwijderen van de dieren met antistoffen een efficiënte methode gebleken om de ziekte uit te roeien op het bedrijf. Dezelfde aanpak, gecombineerd met grondige desinfectie, kan worden overwogen voor plaatsen waar grote hoeveelheden fretten worden gehuisvest. Het is namelijk bekend dat ADV langdurig buiten de gastheer kan overleven in de omgeving (Langlois, 2005; Moorman-Roest, 2005a). De hokken die dierenartsen en nertsenfokkers gebruiken zijn van metaal of plastic, hebben geen naden of kieren en zijn daardoor makkelijk te reinigen. Daarnaast hebben zij ook veelal personeel in dienst dat bekend is met het omgaan met besmettelijke ziekten. Bij de houten hokken, die veel particulieren gebruiken, is dit veel moeilijker (Moorman-Roest, 2005a). Formaline, natriumhydroxide en desinfectantia op basis van fenol zijn probate middelen tegen ADV bij aanwezigheid van organisch materiaal (Langlois, 2005). Deze middelen zijn echter vaak te agressief voor gebruik in een woning (Moorman-Roest, 2005a; Moorman-Roest, 2005b). Invoeren van fretten uit risicogebieden, zoals onder andere Nieuw-Zeeland, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Indien dit toch gebeurt is het verstandig de dieren te testen door middel van de CIEP-test (Moorman-Roest, 2006).
2.9
Situatie in België en Nederland
De Nederlandse dierenarts Hanneke Moorman-Roest is een specialiste op het gebied van de fret en heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd onder de fretten die verdacht worden van een AD-infectie (Moorman-Roest, 2005a; Moorman-Roest, 2005b; Moorman-Roest, 2006). In april 2005 heeft zij voor het eerst bij een fret in Nederland AD vastgesteld. AD is Nederland binnengekomen door import van
Figuur 10: Nieuw-Zeelandse fret, getest op Aleutian disease in de Frettenkliniek van dierenarts J. Moorman-Roest (uit Moorman-Roest, 2005a).
10
besmette fretten uit Nieuw-Zeeland in januari 2004, die werden verkocht via dierenwinkels. Deze dieren zagen er gezond uit, maar doordat ze een lastig karakter hadden belandde een deel in een frettenopvangcentrum. Omdat in het opvangcentrum ook een frettenfokkerij, -pension en -asiel gevestigd waren heeft het virus zich sterk kunnen verspreiden. Het duurde nog tot april 2005 vooraleer men zich realiseerde dat de Nieuw-Zeelandse fretten het ADV bij zich droegen. De dieren zagen er ogenschijnlijk normaal uit, maar waren niet gezond en stierven al op jonge leeftijd. De klinische symptomen waren zeer divers zodat een duidelijke oorzaak moeilijk te achterhalen was. Uitgebreid onderzoek aan de Universiteit van Georgia in de Verenigde Staten van Amerika bracht uiteindelijk aan het licht dat het hier AD betrof (Moorman-Roest, 2005a). Na publicatie van dit eerste geval van AD bij een Nederlandse fret deed dierenarts Moorman-Roest een oproep aan haar collega’s en via frettenverenigingen aan eigenaren om alle positieve gevallen te melden en zoveel mogelijk fretten te testen op het virus. Twee jaar lang werden dieren in opvangcentra, stichtingen en uit haar eigen Frettenkliniek met de CIEP-test getest (Moorman-Roest, 2005b: Moorman-Roest, 2006). In totaal zijn toen 1436 fretten getest. Hiervan waren 437 dieren afkomstig uit de Frettenkliniek. Van deze laatste groep was een deel willekeurig gekozen, het andere deel werd weloverwogen getest. Het betrof hier dieren die symptomen vertoonden die op AD konden wijzen, fretten afkomstig uit NieuwZeeland (figuur 10), fretten die contact hadden gehad met Nieuw-Zeelandse fretten of CIEP-positieve dieren en fretten afkomstig van een plek waar vroeger CIEP-positieve dieren aanwezig waren. In totaal bleken zesenzestig fretten CIEP-positief te zijn, waarvan twintig afkomstig uit de Frettenkliniek. Opvallend was dat één van de CIEP-positieve fretten uit de Frettenkliniek een maand later negatief testte. Mogelijk ging het hier om een vals-positieve reactie op het parvovirus aanwezig in een inenting met Nobivac Puppy DP, die dit dier kreeg een maand voor de eerste CIEP-test. Twee andere fretten met een dubieuze testuitslag bleken bij een tweede controletest alsnog negatief. Het onderzoek in de Frettenkliniek leverde dus in totaal zeventien CIEP-positieve fretten op. Hanneke Moorman-Roest kon van deze zeventien dieren en vijf elders positiefgeteste fretten de herkomst traceren en elf bleken afkomstig uit Nieuw-Zeeland. Anderhalf jaar na het begin van het onderzoek bleken van deze tweeëntwintig CIEP-positieve dieren tien fretten gestorven te zijn. De zesenveertig CIEP-positieve fretten die elders getest waren, waren voor het grootste deel afkomstig van dezelfde locatie in Nederland of hadden daar een directe relatie mee (Moorman-Roest, 2006). Bij zeven fretten, allen getest in de Frettenkliniek, was de testuitslag dubieus. Een tweede CIEP-test enkele maanden later gaf bij één fret opnieuw een positieve uitslag, twee fretten bleken alsnog negatief en drie fretten overleden kort na het uitvoeren van de test. Van de laatste fret uit deze groep was bekend dat er contact was geweest met een CIEP-positief dier, maar er werd geen nieuwe test uitgevoerd (Moorman-Roest, 2005b; Moorman-Roest, 2006). Ook in België is in september 2007 een fret in een opvangcentrum overleden afkomstig van een Nieuw-Zeelandse fokkerij. De symptomen die het dier vertoonde voor het overlijden deden het vermoeden rijzen dat het om AD kon gaan. Een duidelijk positieve CIEP-test bevestigde dit vermoeden. Bij autopsie waren bovendien ernstige granulomateuze ontstekingen zichtbaar in diverse organen (Moorman-Roest, 2007).
11
3.
BESPREKING
Aleutian disease is het onderwerp geweest van een groot aantal onderzoeken. Aanvankelijk is de ziekte vooral bij de nerts bestudeerd, waar het virus zijn oorsprong vindt. Aleutian disease bij fretten wordt echter vooral veroorzaakt door virusstammen die zich hebben aangepast aan de fret en verschillen van de nertsenstammen. Informatie verkregen bij nertsen kan dus niet automatisch als waarheid bij de fret worden beschouwd. Zo is de transmissie van het virus uitgebreid onderzocht op nertsenfokkerijen, maar niet bij de fret. Aangezien bestrijding van de ziekte vooral bestaat uit preventieve maatregelen is het zeer belangrijk om de de exacte verspreidingswijze bij de fret te achterhalen. Ook geeft een infectie bij de fret niet altijd dezelfde symptomen bij de nerts. Vergrote, gevlekte nieren en hypergammaglobulinemie zijn typische kenmerken bij de nerts, maar worden maar sporadisch gezien bij de fret. Analyse uitgevoerd naar de ziekte bij de fret heeft al veel informatie opgeleverd. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten van Amerika, waar de ziekte vrij frequent voorkomt bij de fret. De Nederlandse dierenarts Hanneke Moorman-Roest was de eerste die de ziekte vaststelde in Nederland in 2005 en in België in 2007. Door haar alerte optreden is snel de diagnose Aleutian disease gesteld en zijn de juiste maatregelen genomen om verdere besmetting van de frettenpopulatie van beide landen zoveel mogelijk te voorkomen. Gebleken is dat het problematisch is om Aleutian disease te bestrijden. Het feit dat het merendeel van de geïnfecteerde fretten geen symptomen vertoont vormt een dilemma. Op deze manier kunnen ogenschijnlijk gezonde dieren onbewust de frettenpopulatie besmetten. Een groot probleem bij Aleutian disease is dat preventie door middel van vaccinatie niet mogelijk is en ook behandeling bij openbaring van ziekte moeilijk is en vaak weinig succesvol. Preventie is dus zeer belangrijk. Om de frettenpopulatie in België en Nederland zo veel mogelijk te vrijwaren van de ziekte en niet de situatie te creëren zoals die zich voordoet in de Verenigde Staten van Amerika, waar de ziekte veel frequenter voorkomt, is het essentieel voorzichtig te zijn. Het aantal fretten in onze contreien is nog vrij beperkt, waardoor het mogelijk moet zijn om besmettingen onder controle te houden. Het is verstandig om besmettingen te melden en in kaart te brengen. Positief bevonden fretten moeten geïsoleerd worden van andere fretten. In opvangcentra, fokkerijen en asielen moeten deze dieren worden vermeden wegens het verspreidingsgevaar. Ook het bezoeken van tentoonstellingen en andere bijeenkomsten met fretten moet worden gestaakt. Bij het importeren van dieren uit het buitenland is het belangrijk dat er een betrouwbare CIEP-test wordt uitgevoerd in het land van herkomst en bij aankomst. Zeker als fretten worden ingevoerd uit landen die sterk verdacht zijn, zoals Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten van Amerika. Een groot probleem met de diagnostische testen die beschikbaar zijn is dat enkel de DNA-in-situhybridisatietest een betrouwbaarheid heeft van honderd procent. Deze test is alleen uitvoerbaar in de Verenigde Staten van Amerika en is moeilijk uit te voeren op een levend dier, wat het geen praktisch bruikbare test maakt. De CIEP-test wordt wereldwijd routinematig toegepast om te screenen op besmetting, maar kan een vals beeld geven. Twee keer testen met een tussentijd van drie weken is daarom verstandig.
12
Hoewel veel symptomen niet erg specifiek zijn, en exacte diagnose daardoor moeilijk blijft, is het verstandig Aleutian disease op te nemen in de differentiaal diagnose. Bij dieren die plots sterven is een autopsie met weefselonderzoek en testen met een CIEP-test aan te bevelen. Sterke infiltratie van lymfocyten en plasmacellen, zeker in de lever, zijn sterk indicatief voor de aanwezigheid van een ADV-infectie. Wanneer een fret gestorven is ten gevolge van Aleutian disease moet de leefomgeving van dit dier goed gereinigd worden als men nieuwe fretten in huis wil nemen. Aangezien het hier een parvovirus betreft zijn drastische maatregelen nodig om desinfectie te bekomen. Een aantal aspecten moeten nog verder onderzocht worden. De pathogenese, bij de nerts en bij de fret, is nog steeds niet volledig gekend en dit maakt het moeilijk om de ziekte effectief te bestrijden. Verder onderzoek naar het mechanisme waarmee het ADV het immuunsysteem beïnvloedt zou nuttig zijn om de ziekte beter te kunnen bestrijden. Het vermoeden dat bij de fret de ernst van ziekte, die op kan treden na een infectie met ADV, bepaald wordt door het genotype van de fret is nog niet bevestigd. Bij de nerts is de blauwe kleurslag het meest gevoelig en het zou interessant zijn om te onderzoeken of fretten met bepaalde vachtpatronen of uit een bepaalde foklijn gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van ziekte en ergere symptomen vertonen.
.
13
4.
>
LITERATUURLIJST th
Boden E. (Editor) (2001). Black’s veterinary dictionary. 20 edition. A & C Black Publishers Limited, London. p. 10.
>
Boussarie D. (2007). L’électrophorèse des protéines sériques en pathologie du furet (Mustela putorius furo). Bulletin de l’Acedémie vétérinaire de France 160(4), 319-324.
>
Daoust P.Y., Hunter D.B. (1978). Spontaneous aleutian disease in ferrets. The Canadian veterinary journal. La revue vétérinaire canadienne 19(5), 133-135.
>
Erdman S.E., Li X., Fox J.G. (1998) Hematopoietic diseases. In: Fox J.G. (Editor) Biology and diseases of the ferret. 2
>
nd
edition. Williams & Wilkins, Philadelphia. p. 243-245.
Fox J.G. (1998). Taxonomy, history and use In: Fox J.G. (Editor) Biology and diseases of the nd
ferret. 2 edition. Williams & Wilkins, Philadelphia. p. 3-16. >
Fox J.G., Pearson R.C., Gorham J.R. (1998). Viral diseases. In: Fox J.G. (Editor) Biology and diseases of the ferret. 2
>
nd
edition. Williams & Wilkins, Philadelphia. p. 360-373.
Hess L. (2005). Ferret lymphoma: the old and the new. Seminars in avian and exotic pet medicine 14(3), 199-204.
>
th
Kahn C. M., Line S. (Editors) (2005). The Merck veterinary manual. 9 edition. Merck & Co., New Jersey. p. 1477.
>
Langlois I. (2005). Viral diseases of ferrets. Veterinary clinics exotic animal practice 8(1), 139160.
>
Lloyd M. (2002). Veterinary care of ferrets: 2. common clinical conditions. In practice 24(3), 136-145.
>
McCrackin Stevenson M.A., Murray J., Gates L. III, Bloom M.E. (2001). Aleutian mink disease parvovirus: implications for companion ferrets. Compendium on continuing education for the practicing veterinarian 23(2), 178-185.
>
McKay J. (1989). The ferret and ferreting handbook. The Crowood Press Limited, Ramsbury. p. 11.
>
Moorman-Roest J. (2005a). Aleutian disease bij fretten afkomstig uit Nieuw-Zeeland. Tijdschrift voor diergeneeskunde 130(13), 404-406.
>
Moorman-Roest J. (2005b). Zin en onzin betreffende Aleutian disease. Internetreferentie: http://www.frettenkliniek.nl/index.php/ziekten-fretten-14/aleutian-disease-virus-adv-fretten-52
>
Moorman-Roest J. (2006). Aleutian disease bij fretten in Nederland, de resultaten van het onderzoek. Internetreferentie: http://www.frettenkliniek.nl/index.php/ziekten-fretten-14/aleutiandisease-virus-adv-fretten-52
>
Moorman-Roest J. (2007). Aleutian disease bij fretten in België. Internetreferentie: http://www.frettenkliniek.nl/index.php/ziekten-fretten-14/aleutian-disease-virus-adv-fretten-52
>
Palley L.S., Corning B.F., Fox J.G., Murphy J.C., Gould D.H. (1992). Parvovirus-associated syndrome (aleutian disease) in two ferrets. Journal of the american veterinary medical association 201(1), 100-106.
>
Pennick K.E., Stevenson M.M., Latimer K.S., Ritchie B.W., Gregory C.R. (2005). Persistent
14
viral shedding during asymptomatic aleutian mink disease parvoviral infection in a ferret. Journal of veterinary diagnostic investigation 17(6), 594-597. >
Porter H.G., Porter D.D., Larsen A.E. (1982). Aleutian disease in ferrets. Infection and immunity 36(1), 379-386.
>
Scipioni Ball R. (2006). Issues to consider for preparing ferrets as research subjects in the laboratory. Institute of Laboratory Animal Resources Journal 47(4), 348-357.
>
Une Y., Wakimoto Y., Nakano Y., Konishi M., Nomura Y. (2000). Spontaneous aleutian disease in a ferret. The journal of veterinary medical science 62(5), 553-555.
>
van Zalinge P., Smeding N. (2001). Het frettenboek. Stichting de Fret, Huizen, p. 135.
>
Welchman D. de B., Oxenham M., Done S.H. (1993). Aleutian disease in domestic ferrets: diagnostic findings and survey results. The veterinary record 132(19), 479-484.
15
DANKWOORD
Allereerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. K. Hermans hartelijk bedanken voor de begeleiding bij het schrijven van deze literatuurstudie. Zij heeft mij enthousiast gemaakt om Aleutian disease te kiezen als onderwerp. Dierenarts Hanneke Moorman-Roest heeft me erg geholpen met haar onderzoek naar ziekten bij fretten en Aleutian disease in het bijzonder. Juan, Alex, Sergio, Fher, Julieta en natuurlijk David hebben me, in tijden van stress, zeer goed geholpen om ook af en toe te ontspannen. Lorraine, Roy en Silvia ben ik dankbaar voor de onvergetelijke jaren in Gent. Mijn broer Martijn heeft voor de morele steun en ‘technische ondersteuning’ gezorgd, waarvoor heel veel dank. Mijn ouders, Janny en Adri, wil ik bedanken voor de onvoorwaardelijk steun die ik altijd heb gekregen.