Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK: EEN POËTICAAL- INSTITUTIONELE BENADERING
Promotor: Prof. dr. Yves T‘Sjoen
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Hanne Janssens
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007
HET OEVRE VAN DIMITRI VERHULST EN DE LITERAIRE KRITIEK: EEN POËTICAAL- INSTITUTIONELE BENADERING
Promotor: Prof. dr. Yves T‘Sjoen
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Hanne Janssens
Voorwoord Een scriptie maakt men niet uitsluitend op eigen kracht. Ik maak dan ook graag gebruik van dit voorwoord om enkele mensen te bedanken. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. dr. Yves T‘Sjoen bedanken voor zijn kritische begeleiding en aanmoediging. Verder dank ik Iwein Cardinael en Ellen Janssens voor het herlezen en het verbeteren van mijn scriptie. Ten slotte gaat mijn dank uit naar Laura Debussche, Kirsten Dewit, Eva Janssens en naar vrienden en familie voor hun belangstelling en steun.
2
Inhoudsopgave INLEIDING............................................................................................................................................... 4 HOOFDSTUK 1: LEVEN EN WERK ...................................................................................................... 6 1.1 INLEIDING ........................................................................................................................................ 6 1.2 LEVEN EN WERK ............................................................................................................................... 6 1.3 SITUERING ..................................................................................................................................... 10 HOOFDSTUK 2: DE LITERATUUROPVATTINGEN VAN DIMITRI VERHULST ................................ 13 2.1 IN DE THEORIE ............................................................................................................................... 13 2.2 IN DE PRAKTIJK .............................................................................................................................. 14 2.2.1 De kamer hiernaast; Niets, niemand en redelijk stil; Liefde, tenzij anders vermeld ............. 15 2.2.2 De verveling van de keeper & Problemski hotel .................................................................. 20 2.2.3 Dinsdagland. Schetsen van België ....................................................................................... 25 2.2.4 De helaasheid der dingen..................................................................................................... 25 2.2.5 Mevrouw Verona daalt de heuvel af ..................................................................................... 32 2.3 BESLUIT ........................................................................................................................................ 36 HOOFDSTUK 3: DE ROL VAN INSTITUTIONELE FACTOREN EN LITERATUUROPVATTINGEN IN DE RECEPTIE VAN VERHULSTS WERK ........................................................................................... 38 3.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 38 3.2 THEORETISCH KADER ..................................................................................................................... 38 3.2.1 De ideeën van Bordieu ......................................................................................................... 39 3.2.2 Complementariteit van de reconstructie- en de institutionele benadering ........................... 40 3.3 DE RECEPTIE VAN HET WERK VAN VERHULST IN DE LITERAIRE KRITIEK .............................................. 47 3.3.1 De literaire kritiek van 1999- 2007 ........................................................................................ 47 3.3.2 Gegevensverzameling .......................................................................................................... 57 3.3.3 De literair-kritische receptie .................................................................................................. 58 3.4 DE ONTWIKKELING VAN CONSENSUS OVER HET WERK VAN VERHULST ............................................... 68 3.5 BEELDVORMING OVER HET WERK VAN VERHULST............................................................................. 79 3.6 BESLUIT ........................................................................................................................................ 92 HOOFDSTUK 4: DE ROL VAN VERHULST IN DE BEELDVORMING OVER ZIJN WERK .............. 94 4.1 INLEIDING ...................................................................................................................................... 94 4.2 ROL VAN DE SCHRIJVER .................................................................................................................. 94 4.3 BESLUIT ...................................................................................................................................... 100 BESLUIT ............................................................................................................................................. 102 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................... 105
3
Inleiding Het werk van Dimitri Verhulst geniet sinds kort grote bekendheid. Met zijn bestseller De helaasheid der dingen verwierf de schrijver in 2006 zowel bij de literatuurcritici als bij het publiek veel succes. Hij wordt beschouwd als de coming man van het Nederlandstalige letterenlandschap, maar toch werd er nog amper wetenschappelijk onderzoek verricht naar deze auteur en zijn boeiend oeuvre. Afgezien van twee bijdragen van Carl de Strycker, bleef het in de academische wereld verrassend stil rond Verhulst. Met deze scriptie willen wij daar verandering in brengen. Uiteraard vormde ook een persoonlijke waardering van zijn werk een extra motivatie voor het schrijven van deze verhandeling. In deze scriptie combineren wij een poëticaal onderzoek met een receptieonderzoek. Dit wil zeggen dat wij ons enerzijds focussen op de literatuuropvattingen van de schrijver en anderzijds op de receptie van zijn werk in de literatuurkritiek. Onze onderzoeksvraag in deze scriptie is dan ook niet eenduidig maar meerledig. Ten eerste vragen wij ons af wat de literatuuropvattingen van Verhulst zijn. Ten tweede stellen we ons de vraag hoe institutionele factoren en literatuuropvattingen een rol spelen in de literatuurkritiek bij de receptie van Verhulsts werk. En ten slotte onderzoeken we hoe Verhulst de receptie van zijn werk en de beeldvorming er rond beïnvloedt aan de hand van zijn literatuuropvattingen. Deze onderzoeksvragen willen wij beantwoorden in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk stellen we de schrijver en zijn werk voor en we situeren hem kort in het literaire veld. In het volgende hoofdstuk beschrijven en analyseren we de literatuuropvattingen van Verhulst. Dit doen we aan de hand van de poëticale theorie van Abrams, Sötemann en Van den Akker. Om Verhulsts literatuuropvatting te reconstrueren maken we gebruik van zowel versinterne als versexterne bronnen: primaire teksten, poëticale teksten, essays, interviews en recensies geschreven door Verhulst. In het derde hoofdstuk verschuiven we de focus van de schrijver naar het literaire veld en de literaire kritiek, aangezien een auteur, zijn werk en zijn literatuuropvattingen niet geïsoleerd zijn, maar functioneren binnen een breder literair veld. We analyseren in dit hoofdstuk de receptie van Verhulsts werk in de literaire kritiek en de institutionele factoren die een invloed uitoefenen op die receptie. Eerst en vooral schetsen we de institutionele theorie die enkele Nederlandse academici ontwikkelden op basis van de ideeën van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Vervolgens beschrijven we kort de ontwikkelingen en heersende opvattingen in de literaire kritiek van 1999 tot 2007 en we geven een algemeen beeld van de receptie van Verhulsts werk. In de volgende onderdelen analyseren we de ontwikkeling in de waardering van Verhulsts werk, de wijze waarop Verhulsts werk 4
gekarakteriseerd wordt en hoe die karakteriseringen zich verbreiden. We onderzoeken dus de institutionele processen van consensusvorming en beeldvorming in de literair-kritische receptie van het werk. In het vierde en laatste hoofdstuk tonen we ten slotte aan dat schrijvers hun individuele literatuuropvattingen in het literaire veld kunnen gebruiken als instrumenten in de beeldvorming rond hun werk. We analyseren dus hoe Verhulst zijn denkbeelden aanwendt om invloed uit te oefenen op de receptie van zijn oeuvre in de literatuurkritiek.
5
Hoofdstuk 1: Leven en werk 1.1 Inleiding In dit eerste hoofdstuk willen we de jonge schrijver Dimitri Verhulst en zijn werk voorstellen. We stellen zowel zijn poëzie en proza voor als zijn toneelstukken en zijn journalistieke essays en reportages. Verder willen we Verhulst kort situeren binnen het huidige literaire veld.
1.2 Leven en werk Dimitri Verhulst is op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zijn jeugd beleefde hij aan de rand van de maatschappij. Zijn moeder, Nicole Maesschalk, verliet het gezin toen Verhulst nog een kind was. Daarom nam Pierre Verhulst zijn zoon mee naar zijn ouderlijk huis, waar Dimitri opgroeide tussen zijn grootmoeder en zijn nonkels drinkebroers. Op zijn twaalfde werd Dimitri Verhulst aan de marginaliteit onttrokken en werd hij in een instelling geplaatst. De rest van zijn jeugd verhuisde hij van het internaat naar een pleeggezin, en dan naar een gezinsvervangend tehuis. Middelbaar onderwijs volgde hij op verschillende scholen, want wegens opstandig gedrag werd hij steeds weggestuurd. Op negentienjarige leeftijd trok Verhulst naar Gent om er Germaanse filologie te studeren, maar hij brak die studie al snel af. Later begon hij nog aan kunstgeschiedenis, maar die studie moest hij stopzetten wegens geldgebrek.1 Dimitri Verhulst beleefde dus een turbulente, moeilijke jeugd, al bleek ze een dankbare inspiratiebron voor zijn later literair werk: Mijn afkomst heeft het mij vergemakkelijkt om te beginnen schrijven. Het was een onderwerp dat ik al had. Ik hoefde mij niet de kop te breken over wat ik zou gaan schrijven of welk type 2 mens ik zou schetsen. Dat was een last minder.
Ondanks weinig aanmoediging van thuis uit wou Verhulst al vanaf zijn negen jaar schrijver worden. In de periode voor zijn officiële debuutroman De kamer hiernaast had hij al heel wat bij elkaar geschreven. Zijn ongepubliceerde oeuvre bevat zowel toneelstukken (Sterven voor Beginnelingen, Schetsen van angst & vrees, Tatoeages) als een verhalenbundel (Assevrijdag). In 1994 werd voor het eerst literair werk van Verhulsts hand gepubliceerd. De dichtbundel Werf en wrak is uitgegeven bij de Dilbeekse Cahiers, maar wordt door de schrijver en de literaire kritiek niet gezien als zijn officieel debuut. Verhulst schreef in die tijd 1
C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006, p. 1. 2 F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 jan. 2006.
6
ook prozastukken die werden gepubliceerd in het Nieuw Wereld Tijdschrift, Deus Ex Machina, Revolver en De Brakke Hond. Hij was ook een tijdje hoofdredacteur van De Brakke Hond, werkte als presentator bij Studio Brussel en werd redacteur van Underground, een jong literair tijdschrift dat een kort leven beschoren was. Het werd uitgegeven van 1997 tot 1999. Na talloze weigeringen bij verschillende uitgeverijen wou de Nederlandse uitgeverij Contact de verhalenbundel De kamer hiernaast in 1999 dan toch publiceren. Verhulst, die toen animator in Mallorca was, haalde opgelucht adem. Ik was geen animator meer. Ik was zoveel niet meer. Ik was iets, waarvan ik vond dat ik het altijd al was geweest. Schrijver.‖3 Zijn prozadebuut bevat autobiografisch gekleurde verhalen over een ik-personage, de jonge Dimitri, die ons laat kennismaken met zijn drinkende, gewelddadige vader en zijn overspelige, waanzinnige moeder. We volgen Dimitri doorheen zijn jonge leven, elk hoofdstuk verhaalt over een belangrijke stap in zijn miserabele bestaan. In het laatste en langste titelverhaal vrijt zijn vriendin, die koste wat kost een kind wil, met zijn beste vriend in de kamer ernaast. Die vrijpartij is er één op aanvraag, want Dimitri wil zelf geen kinderen. In dit laatste verhaal wordt de samenhang tussen alle verhalen duidelijk, aangezien Dimitri het wachten op het vrijende duo doodt door zich al schrijvend te bezinnen over zijn levenswandel. Verhulsts debuut kon over het algemeen rekenen op lovende en aanmoedigende recensies. Zijn wrange humor, tragikomische verhalen, puntige stijl en zijn woordgebruik dat meerdere registers bestrijkt lokte positieve reacties uit. De bundel werd genomineerd werd voor de NRC Literair Prijs. De verhalenbundel kreeg ook extra media-aandacht aangezien Verhulsts moeder zich herkende in het personage Nicole, de vergruisde moeder van het ik-personage. Ze dagvaardde de jonge schrijver en eiste een schadeclaim. Dit was het eerste contact tussen moeder en zoon in vijftien jaar. De klacht werd geseponeerd en Verhulst hield vol dat hij geen autobiografie had geschreven. Al zegt hij wel in een later interview over zijn tweede boek: ―Mijn eerste boek was op alle vlakken autobiografisch. In dit boek is de sfeer autobiografisch." 4 Zijn tweede boek, de roman Niets, niemand en redelijk stil verscheen in 2001 bij Contact. De korte roman heeft het verlangen naar en de onbereikbaarheid van de liefde als thema. Een man, die net als in de eerste bundel Dimitri Verhulst heet, observeert op een terras in Barcelona een vrouw voor één uur. Als hun blikken kruisen wordt hij stante pede verliefd op haar. De vrouw verlaat het terras, maar zal de gedachten van het hoofdpersonage steeds blijven beheersen. Hij noemt haar zijn miserlou, zijn woestijnprinses. Verhulsts roman is
3 4
D. Verhulst, ― Vlaamse kermis in de Spaanse hel‖, in De Morgen, 8 juli 2006. J. de Preter, ―De drijfveer is wrok, het doel poëzie‖, in De Morgen 9 mei 2001.
7
bestaat uit verschillende verhalen, die allemaal het relaas zijn ―van een falen.‖5 Waar Verhulst in zijn debuut op zoek was naar het ware schrijverschap, is hij hier op zoek naar de ware liefde, die onbereikbaar blijkt. Romantische motieven als eenzaamheid, smart en tragiek voeren bijgevolg de boventoon. 6 De dichtbundel Liefde, tenzij anders vermeld handelt eveneens over de zoektocht naar liefde. Verhulsts dichtbundel werd ook in 2001 uitgegeven en is onthaald op overwegend positieve reacties. De bundel werd ook genomineerd voor de C. Buddingh‘- prijs 2002. Toch bleven kritische noten niet uit. De critici struikelden over Verhulsts rijmdwang en de overvloed aan alliteraties. Dimitri Verhulst schrijft aan een hoog tempo. In 2002 komt de voetbalroman De verveling van de keeper uit. Deze roman heeft voor het eerst een hoofdpersonage met een andere naam, de doelman Zarcko Vandegeneugten. De roman is naast een grotesk en absurd verhaal over de beste keeper van de wereld die nooit een bal hoeft te vangen omdat zijn team zo fantastisch speelt, ook een somber toekomstbeeld. Verhulst verhaalt over het wereldkampioenschap voetbal van 2034 en schetst een verrechtst, onafhankelijk Vlaanderen dat met ijzeren hand geregeerd wordt door Das Blok. De maatschappijkritiek die Verhulst in De verveling van de keeper uit, vinden we ook in Problemski hotel. Toch werden beide romans zeer anders beoordeeld. Problemski hotel wordt uitgegeven in 2003 en ontstond uit een project van het literaire tijdschrift Deus ex machina. Voor dit tijdschrift verbleef Verhulst een week in het asielcentrum in Arendonk, waar hij als asielzoeker tussen de asielzoekers leefde. Uit deze ervaring ontstond de korte roman, die het ellendige, rauwe bestaan van asielzoekers op een al even rauwe wijze beschrijft. Waar De verveling van de keeper op weinig gratie van de vakpers kon rekenen, leverde de maatschappijkritische mokerslag Problemski hotel unaniem positieve recensies op. Problemski hotel werd vertaald in het Duits, Deens, Frans, Hebreeuws, in het Engels en het Italiaans. Deze roman werd dan ook beschouwd als zijn beste werk tot dan toe. De auteur verwierf er erkenning mee in het literaire veld. In 2004 verschijnt Dinsdagland, schetsen van België. Een bundeling van ―reportages van een thuisblijver‖ die Dimitri Verhulst schreef voor De Morgen. 7 Deze reportages schetsen de volkse bezigheden van de Belgen, van duivensport tot wielerkoersen en thé dansants. In 2006 verwierf Dimitri Verhulst met De helaasheid der dingen niet alleen erkenning in het literaire veld, hij vergaarde ook succes in brede kringen. Zijn roman werd een bestseller. In zijn meest lijvige roman tot nu toe maakt Verhulst voor de laatste keer komaf met zijn
5
C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006, p. 4. 6 Idem, ibidem. 7 D. Verhulst, Dinsdagland, schetsen van België, Amsterdam, Uitgeverij Contact, 2004.
8
turbulente, marginale jeugd. De roman is bestaat opnieuw uit verschillende verhalen, die samen een hilarische maar schrijnende beschrijving van het leven op de rand in het Vlaamse dorp Reetveerdegem vormen. De helaasheid leverde Verhulst talloze vergelijkingen met zijn stadsgenoot Louis Paul Boon op en mede dankzij deze succesroman noemt de Nederlandse criticus Arjen Fortuin in NRC Handelsblad de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers beter dan de Nederlandse. Dit artikel, dat heel wat stof deed opwaaien in het literaire landschap, vestigde Verhulsts naam definitief in Nederland en Vlaanderen. Zijn roman werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, voor de Libris literatuurprijs, won De Gouden Uil publieksprijs en wordt in de loop van 2007 verfilmd. De meest recente publicatie van Verhulst, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, werd ook in 2006 uitgegeven. Deze korte novelle draait rond de stokoude mevrouw Verona uit het afgelegen, Ardense dorpje Oucwègne. Op een dag daalt ze de heuvel waarop zij woont af in de wetenschap dat de tocht omhoog fysiek onmogelijk is. Mevrouw Verona blikt terug op haar leven, op haar dorp en vooral op haar grote liefde: Meneer Pottenbakker. In deze laatste roman is Verhulst stijl poëtischer, gedragen en sierlijk. De critici kunnen deze beheerste, minder choquerende Verhulst zeer goed smaken en ook deze novelle werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Verhulst maakte in 2003 ook een nieuwe versie van Boons reportage ―Hij was een zwarte‖. Hij schrijft ook kortverhalen die in de bloemlezingen Mooie jonge honden, Magazijn en Gelezen en Goedgekeurd gepubliceerd zijn.
Verhulst is een veelzijdige auteur. Naast proza en poëzie schrijft hij ook toneelstukken. In 2005 ging Aalst, de aankomst in de bleke morgen op dat bleke plein, een productie van het Gentse theaterhuis Victioria in première. Verhulst baseerde zijn toneelstuk op de ophefmakende moordzaak van ‗99. Een drugsverslaafd koppel bracht toen hun dochter en hun zoontje om te Aalst. Het stuk verhaalt het familiedrama aan de hand van het assisenproces van het koppel en het dwingt de toeschouwers tot morele reflectie over de gruwelijk gebeurtenissen. Aalst wordt door het theaterhuis Victoria zelf factietheater genoemd. Het verhaal is dus zowel gebaseerd op nieuwe, fictieve elementen als op de realiteit, want ook uitspraken en interviews van de daders worden erin verwerkt.8 Naar aanleiding van Aalst werd Verhulst voor de tweede keer voor de rechter gedaagd, deze keer door de beschuldigden van de moordzaak. Hij won de zaak over de hele lijn. Verder bewerkte Verhulst Yerma, een stuk van de Spaanse schrijver Federico Garcia Lorca op aanvraag van regisseuse Marijke Pinoy. Yerma vraagt een toefeling werd in 2005 en 2006 opgevoerd door theater Zuidpool en het Muziek Lot. Verhulst zette Lorca‘s stuk
8
Anoniem, 16/02/2005, ―Archief: Aalst‖, Site Toneelhuis Victoria, <www.victoria.be> (05/12/2006).
9
helemaal naar zijn hand en maakte er een eigentijdse tragedie van over een vrouw die smacht naar kinderen maar een man heeft die geen kinderen wil. Deze thematiek vinden we ook terug in Verhulst debuut. Tenslotte schreef Dimitri Verhulst voor een project van Antwerpen Wereldboekenstad 2004 in samenwerking met circusartiest Danny Ronaldo het korte stuk De Gigantomaan. Deze dialoog tussen een circusartiest die aan gigantonomie lijdt en zijn verouderd paard hebben de twee ook opgevoerd in het planetarium van de Antwerpse Zoo. Verhulst is niet enkel een schrijver, maar ook een journalist. Hij schreef onder andere voor De Morgen. Daar maakte hij reisreportages over de Belgische volkscultuur (gebundeld in Dinsdagland) en maakte hij voor de boekenbijlage reportages over Wallonië en de Waalse literatuur. Hij schreef ook kritische essays over communautaire kwestie. Sinds februari 2007 is hij ook vaste columnist bij De Morgen.
1.3 Situering Dimitri Verhulst situeren in het literaire landschap is geen sinecure. Zelf beweert hij in een poëticaal artikel in het literaire tijdschrift Neerlandica extra muros wars te zijn van stromingen en stijlen: Weinig heersende normen, concepten, modes of theorieën raken mijn koude kleren. Ze kunnen geen trap op. Een boek hoeft voor mij niet meer te zijn dan een leverancier van 9 schoonheid. Hoe ik die schoonheid lever is mijn zaak, en mijn genot.
Vele literaire journalisten plaatsen sinds 2006 Verhulst onder de noemer Dertiger. Deze term kwam voor het eerst uit de pen van Frank Hellemans, literair journalist bij Knack. Hij benoemde er de nieuwe Vlaamse generatie schrijvers en schrijfsters mee, die de ―Nederlandstalige literatuur een nieuwe élan geven.‖10 Al in 2005 doet Hellemans in de boekenspecial van het tijdschrift Knack een schuchtere poging om deze nieuwe generatie te lanceren. Aangezien vele van de jonge auteurs rond de dertig zijn, lag de naam voor de hand. En ook al profileren die schrijvers zich niet als groep, toch ziet Hellemans verwantschap tussen Chika Unigwe, Jeroen Theunissen, Leen Huet, Bart van Lierde, Margot Vanderstraeten, Stefan Brijs, Yves Petry, Bart Koubaa, Peter Terrin, Erwin Mortier, Jan van Loy, Annelies Verbeke, David van Reybrouck, Tom Naegels en in 2006 ook Dimitri Verhulst. Hellemans stelt namelijk dat ze ―één ding gemeen hebben: ze willen opnieuw echte,
9
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, vol. 40, afl. 1, feb. 2002, p. 45-50, p. 50. 10 F. Hellemans, 9/10/2006, ―De achterblijver is een voorloper‖, De Brakke Hond blogt, <www.brakkehondblogt.be/2006/09/09/de-achterblijver-is-een-voorloper>, (21/11/2006).
10
degelijke verhalen schrijven.‖11 Of de naam Dertigers stand zal houden is zeer de vraag. Aangezien de schrijvers zich niet als groep profileren en geen gedeelde literatuuropvatting naar voren schuiven, blijkt Dertigers louter een verzamelnaam. Om de term betekenisvol te maken moet de vinger kunnen gelegd worden op diepere overeenkomsten tussen de schrijvers. Dit werd in de loop van 2006 getracht door zowel Vlaamse als Nederlandse literaire critici, al bleef de controverse niet uit. De nieuwe Vlaamse generatie schrijvers bleef niet onopgemerkt boven de Moerdijk. Er ontstond namelijk een polemiek rond het eerder aangehaald artikel van Arjen Fortuin in NRC Handelsblad, waarin geclaimd wordt dat de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers (met o.a. Dimitri Verhulst) beter werk afleveren dan hun Nederlandse collega‘s. Artikelen in De Morgen, De Standaard, Het Parool, Trouw en in NRC Handelsblad zelf verschenen als reacties op Fortuins provocerende stelling. In NRC reageerde de Vlaamse literatuurcriticus Frank Albers meteen relativerend en hij liet niet veel heel van Fortuins argumenten. Fortuin noemde de Belgen beter omwille van hun eigengereide en compromisloze manier van schrijven, om hun taalgevoel en stijl en hun lef om de confrontatie met hun eigen obsessies aan te gaan.12 Albers noemt de criteria die Fortuin aanhaalt conventioneel en romantischindividualistische en vindt dat hedendaagse literatuur met ruimere cultuurhistorische criteria beoordeeld dient te worden. Verder twijfelt Albers of we de generatie schrijvers wel als een groep kunnen naar voren schuiven: Als je literaire betekenis op deze manier zou herdefiniëren, ruimer dus, dan zou de door Fortuin samengestelde generatie meteen weer uit elkaar vlokken. Dan zou blijken dat de onderlinge verschillen tussen de hier vorige week bejubelde schrijvers veel groter en significanter zijn dan hun bijna toevallige gelijkenissen. De Nieuwe Belgen zijn alleen op een uiterst indirecte manier familie van elkaar, zoals ze ook alleen maar op een banale manier 13 erfgenamen van Boon kunnen worden genoemd.
Bert Bultinck van De Morgen relativeert de hype ook maar graaft tegelijkertijd dieper naar onderliggende gelijkenissen bij de Dertigers. Bultinck schetst zo een beeld van een generatie en in dat beeld blijkt ook Dimitri Verhulst te passen. Bultinck stelt ten eerste vast dat de jonge auteurs het schrijven in de vingers hebben. Hij prijst hun stijl en structuur, en beschrijft hun vakmanschap als efficiënt, doeltreffend: ―Voor een groot aantal van de dertigers zijn romans in de eerste plaats verhalen en gaat het erom die verhalen zo goed mogelijk te vertellen.‖14 Op vlak van de inhoud stelt hij vast dat de auteurs dicht op de huid van de maatschappij zitten en dat hun engagement tegenover de maatschappij en tegenover het schrijven vertrekt
11
F. Hellemans, ―Opgepast de dertigers komen‖, in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67. A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 13 F. Albers, ―Zijn de Belgen wel beter?‖, in NRC Handelsblad, 3 feb. 2006. 14 B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5 apr. 2006. 12
11
vanuit het individuele: intieme ervaringen, persoonlijke anekdotes, eigen emoties.15 Dit merken we ook bij Verhulst, die bijvoorbeeld in De helaasheid der dingen maatschappijkritiek spuide, maar daarvoor vertrok vanuit zijn eigen jeugdbelevenissen. Verder merkt Bultinck op dat velen van de Dertigers ―worstelen met een of andere vorm van romantiek‖. Maar dat de spanning tussen verwachtingen en realiteit ook niet zelden leidt tot cynisme. 16 Vooral in Verhulsts eerste publicaties De kamer hiernaast en Niets, niemand en redelijk stil komen romantische en decadente motieven aan bod en aan cynisme ontbreekt aan het ikpersonage Dimitri niet. Bultincks goed beargumenteerde criteria maken de noemer Dertiger meer dan louter een verzamelnaam. Door de gemeenschappelijkheden aan te duiden weet Bultinck de naam te verdiepen en betekenisvoller te maken. Of de benaming Dertigers nu relevant is en stand zal houden is koffiedik kijken. De lancering van de nieuwe term is alvast ook een goede marketingstrategie, aangezien de ontstane hype rond de Dertigers vele commerciële voordelen biedt. Toch blijkt duidelijk dat er een nieuwe wind door het huidige Nederlandstalige literaire landschap waait, en dat Verhulst mee aan het blazen is.
15 16
Idem, ibidem. Idem, ibidem
12
Hoofdstuk 2: De literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst 2.1 In de theorie In dit tweede hoofdstuk willen we de poëtica van Dimitri Verhulst reconstrueren en analyseren. We hanteren hier de definitie die Van den Akker, naar het voorbeeld van A.L. Sötemann heeft opgesteld: poëtica is ―het geheel van opvattingen van een auteur (of groep van auteurs) over literatuur, blijkend uit uitspraken gedaan in en buiten het literaire werk.‖17 We beschouwen hier de termen poëtica en literatuuropvatting als synoniemen. Het poëticale onderzoeksmodel dat beide academici hanteren is gebaseerd op de inzichten van M.H. Abrams, die hij beschrijft in zijn studie The mirror and the lamp. Abrams stelt dat er vier criteria zijn volgens welke we de literaire werken kunnen evalueren en analyseren: het werk, de dichter of schrijver, het universum en het publiek. Naar gelang de schrijver meer nadruk legt op één van de vier elementen wordt zijn werk verbonden met één van de vier poëtica‘s. Van den Akker neemt dit schema over en geeft nadere beschrijvingen bij de verschillende literatuuropvattingen. De pragmatische poëtica benadrukt het belang van het publiek. De poëzie en het proza zijn geschreven om effect te sorteren bij het publiek. De mimetische poëtica wil een weergave van de werkelijkheid zijn. De expressieve poëtica plaatst de auteur centraal. De literatuur is het klankbord van de schrijver die er zijn persoonlijkheid, percepties, gedachten en gevoelens in legt. Tenslotte is er de autonomistische poëtica die de nadruk legt op het gedicht of het literaire werk zelf. Het literaire werk verwijst niet langer naar de buitenwereld en staat ook los van de schrijver. Het is autonoom. Hoewel elke auteur één van de vier aspecten benadrukt, betekent dat volgens Abrams en van den Akker niet noodzakelijk dat hij de andere aspecten verwaarloost.18 Sötemann stelt bijgevolg ook dat de literatuuropvattingen van een schrijver kunnen evolueren: An author is not obliged to profess a specific poetic orthodoxy. […] There is no reason why 19 an artist should not change his ―poetical‖ views in the course of his life.
Om Verhulsts literatuuropvatting te beschrijven doen we een beroep op zowel zijn uitspraken over literatuur en schrijven binnen zijn literaire werk (expliciete werkinterne poëtica), als op zijn uitspraken in interviews en poëticale artikelen (expliciete werkexterne poëtica). Ook de impliciete werkinterne poëtica wordt geanalyseerd: de woordkeuze, onderwerpskeuze en opvallende formele kenmerken van zijn werk worden bij de reconstructie betrokken. Enkel 17
W.J. van den akker, Een dichter schreit niet. Aspecten van M. Nijhoffs versexterne poetica, Veen, Utrecht, 1985, p.10. 18 W.J. van den akker, Een dichter schreit niet. p. 54. 19 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, Wolters-Noordhoff, Groningen, p. 102.
13
aan de impliciete werkexterne poëtica wordt geen aandacht besteed. Deze categorie ligt te veel open voor speculaties om ze mee in rekening te brengen.
2.2 In de praktijk In het artikel ―Een zoon van Boon‖ beschreef academicus Carl de Strycker in 2005 de literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst. De Strycker merkte een focusverschuiving in Verhulsts oeuvre op en stelde de vraag of daar ook een verschuiving in literatuuropvatting mee gepaard ging. Hij bakende twee periodes af binnen het oeuvre van Verhulst. In de eerst fase, die de werken De kamer hiernaast, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij anders vermeld omvat, zou Verhulsts poëtica sterk expressionistische trekken vertonen. Verhulst flirt daar met het autobiografische genre, de focus ligt op zijn eigen ik. Hij verliteratuurt zijn eigen leven en laaft zich gulzig aan de inspiratiebron die zijn verleden is. Zijn werk vertoont in die eerste periode ook uitgesproken romantische kenmerken. In de tweede fase, die De verveling van de keeper, Problemski hotel en Dinsdagland behelst, zou Verhulst zijn referentiekader opentrekken, de buitenwereld centraler plaatsen en zich ontpoppen tot een haast maatschappijkritische schrijver. Toch concludeert De Strycker dat met de thematische verschuiving geen verschuiving in Verhulsts poëtica verbonden is: […]Telkens opnieuw is de (literaire) tekst voor Verhulst een mogelijkheid om zijn eigen gevoelens en gedachten te presenteren. In de eerste periode expliciet, in de tweede via de omweg van het fictieve romanpersonage dat losgemaakt lijkt van de persona biografica Verhulst of via de omweg van een specifiek genre ( de reportage). Het gehele werk kan echter gekarakteriseerd worden als een uiting van de subjectieve gedachte- en gevoelswereld van 20 de auteur Dimitri Verhulst.
Deze conclusie snijdt hout, ook volgens onze analyse verder in dit hoofdstuk. Maar de door De Strycker geopperde verschuiving van focus in Verhulst werk wordt wel tegengesproken door de verdere ontwikkeling van Verhulsts oeuvre. In 2006 kwam Verhulst namelijk met zijn meest autobiografische roman tot nu toe op de proppen: De helaasheid der dingen. Het is een roman waarin de focus uitdrukkelijk op het ―ik‖ komt te liggen. Deze roman vraagt om kritische bedenkingen bij de voorgestelde opdeling in twee periodes. Ook de laatste publicatie Mevrouw Verona daalt de heuvel af sluit niet naadloos aan bij de idee dat Verhulst zou evolueren naar een meer wereldse thematiek. Die autobiografische, sprookjesachtige novelle is bovenal een stijloefening en lijkt niet goed te passen in de aangehaalde periodieke onderverdeling. Wij trachten in onze analyse aan te tonen dat er van een onderverdeling in twee periodes volgens ons geen sprake kan zijn, maar dat de kern van Verhulsts poëtica inderdaad doorheen zijn hele oeuvre expressief blijft. Vanuit zijn expressieve literatuuropvatting groeit 20
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, 2005, p.5-26, p. 24.
14
en experimenteert Verhulst en verlegt hij accenten. Zo lijkt hij steeds verder af te dwalen van zijn originele denkbeelden. Toch is er (nog) geen voldoende bewijs dat zijn literatuuropvatting nu een andere koers vaart dan bij zijn debuut in 1999. Daarvoor is een rode draad doorheen zijn oeuvre te opvallend. We kunnen dus enkel op accentverschuivingen, op een verruiming, maar niet op een verschuiving van denkbeelden wijzen. Verhulst scherpt zijn literatuuropvattingen aan in elk werk. Naargelang het werk vestigt hij naast de expressieve aspecten aandacht op ofwel de pragmatische ofwel de mimetische ofwel op de autonomistische aspecten van zijn literatuur. De drang naar originaliteit en het non-conformisme die Verhulsts werk kenmerken blijven de draaiende motor achter diens literaire en poëticale ontwikkelingen en veranderingen. We bespreken Verhulsts poëticale denkbeelden chronologisch, aan de hand van zijn romans.
2.2.1 De kamer hiernaast; Niets, niemand en redelijk stil; Liefde, tenzij anders vermeld De kamer hiernaast, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij anders vermeld zijn de eerste drie werken van Verhulst. We willen ze beschouwen als een drieluik omdat ze thematisch heel nauw bij elkaar aansluiten. De twee romans en de dichtbundel willen we beschouwen als werken die nadrukkelijk de ―allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie‖21 van Verhulst zijn. Verhulst gunt ons een blik in zijn leven, door zijn zwartgeblakerde bril. De neoromantiek druipt van de glazen. Dat Verhulst neoromantische aspiraties koestert komt tot uiting in de thematiek en het is een belangrijk aspect van zijn poëtica. Typisch romantische motieven als het onvervulbare verlangen, het pathos, de zelfspot en het contrast tussen werkelijkheid en ideaal worden ook bij Verhulst in dichterlijke taal en in archaïsche vorm ironisch verwoord.22 Het onvervulde verlangen fungeert als centrale thema binnen het drieluik. Het hoofdpersonage Dimitri verlangt en streeft naar liefde, schoonheid en het schrijverschap. Maar in de romans wordt hij voortdurend geconfronteerd met het contrast tussen zijn verlangen en de werkelijkheid. Hij wordt erdoor heen en weer geslingerd en valt ten prooi aan een romantisch dualisme. De personages verlangen, dromen en vluchten. De koude douches die hen dat opleveren, worden door Verhulst verhaald met een troostende geut zelfspot en ironie.
21
G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse, 07/07/2000, ―W.J.T. Kloos, in De Nederlandse en Vlaamse auteurs ‖ De Haan, 1985, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001nede01/kloo003.htm>, (10/02/2007). 22 G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse & G.J. Vis, 16/11/2006, ―Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek”, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/index.htm> (10/02/2007).
15
Verhulsts gelijknamige personages verlangen ten eerste naar de ultieme liefde. Dimitri heeft van al zijn verlangen een vrouw gemaakt, die hij zijn Miserlou noemt. 23 Hij zoekt haar op zijn reizen, hij schrijft over haar, fantaseert een heel leven met haar en hij schrijft haar brieven, die hun bestemmeling nooit zullen bereiken. Dimitri weet namelijk dat hij haar nooit zal vinden. Zij is de metafoor van het onvervulde verlangen. Ten tweede verlangen zowel Verhulst als zijn personage naar het schrijverschap. De kamer hiernaast is dan ook een soort Bildungsroman over hoe een kleine ongefortuneerde jongen het schopt tot - weliswaar nog onsuccesvolle - schrijver. Dit verlangen is het enige van de drie dat ten volle vervuld is geraakt in het drieluik. Ten derde verlangt Dimitri naar schoonheid. Het kost het personage veel moeite om die te vinden in zijn miezerig bestaan. Maar niet alleen het personage Dimitri koestert dit verlangen, ook de schrijver tracht de miserie mooi te beschrijven. Hij wil de dagdagelijkse ellende verliteraturen, ze wikkelen in een cadeauverpakking. Dat is zijn engagement tegenover de literatuur. Of zoals hijzelf in een poëticaal artikel in Neerlandica extra muros stelt: ―een boek hoeft voor mij niet meer te zijn dan een leverancier van schoonheid‖.24 Verhulst schenkt dan ook ruime aandacht aan de muzikaliteit en het ritme van zijn zinnen. Hij rijmt, herhaalt en allitereert er op los. Verhulst wil muziek en ritme oproepen met woorden, zoals blijkt uit het gedicht ―Tango‖: TANGO Zonder zonden gaat dit zoeken niet maar tevergeefs is de hooggehakte tango met je zachte moordenares, het betuttelen van de getuite lippen, het nippen 25 aan haar nat van jou, haar gevaarlijke vat op jou.
Dat estheticisme wordt bij hem uitgelokt door de taal. Verhulst is namelijk verliefd op ―zijn Nederlands‖ en laat ze dan ook alle mogelijke hoeken van haar registers zien. 26 Hij is een meester in het spelen met stijlen. Hij ironiseert volkse uitdrukkingen, goochelt met woorden en gemeenplaatsen en maakt er een heilige plicht van om ook minder alledaagse woorden in zijn literatuur te gebruiken: Zoveel machtige, prachtige woorden die wij ongebruikt laten. Uit schrik, denk ik, om blasé bevonden te worden, en uit angst omdat zo‘n woord wel eens dialect zou kunnen zijn […] Ik 27 laat mij geen taalgrenzen opleggen. Geen tralies rond mijn taal.
Het verlangen naar schoonheid is zodoende niet enkel een thematisch motief in Verhulsts drieluik, maar ook een aspect van zijn poëtica, dat zich manifesteert in zijn schrijfstijl en zijn 23
D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, Contact, Amsterdam, p. 7. D. Verhulst,―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, vol. 40, afl. 1, feb.2002, p. 50. 25 D. Verhulst, Liefde, tenzij anders vermeld, Contact, Amsterdam, p. 12. 26 D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 16. 27 L. Van De Velde, ― Dimitri Verhulst waagt zich aan de liefde‖, in Elle België, okt. 2006, p. 104. 24
16
taal- en woordgebruik. Het verlangen naar schoonheid ligt dus niet enkel het hoofdpersonage maar ook de schrijver na aan het hart. Dat de verlangens en drijfveren van het personage Dimitri parallel lopen met de drijfveren van de schrijver zelf kan goed zijn. Vele aanwijzingen en uitspraken van de schrijver tonen namelijk aan dat we het drieluik een autobiografisch karakter mogen toedichten. Of zoals Verhulst het zelf verwoordt in 2002 in Neerlandica extra muros: Autobiografisch schrijven, zo commandeert de modieuze opinie, is vies. Afblijven, jongen, dat is kaka, foei! De gelijkenis van een bestaand persoon met een personage uit mijn boeken berust op louter mensenkennis. Om geen enkel andere reden is de ik-figuur in mijn verhalen 28 een Dimitri Verhulst. Ik ben namelijk de enige mens die ik min of meer een beetje ken.
Verhulst geeft hier de reden van zijn autobiografisch schrijven. De auteur wil schrijven over wat hij kent, over waar hij weet van heeft. Hij concludeert in deze passage dat hij alleen zichzelf kent. Bijgevolg zijn de onderwerpen en thema‘s waarover hij schrijven kan eerder beperkt. Werkinterne aanwijzingen over het autobiografische karakter van de boeken vinden we onder andere in De kamer hiernaast. Daar vertelt de vader aan de kleine Dimitri dat zijn leven nog niet echt begonnen is. Dimitri ontdekt dan dat er twee katalysators zijn die zijn leven op gang zullen brengen: de liefde en bovenal het schrijverschap. Later wou ik de mensheid laten lezen wie ik was nog voor ik was. Poëet zijn, journalist van het ongebeurde. Het leven ging pas beginnen als ik de woorden kende. Dat was het. Ik was nog klein en voor de echtheid ongeboren. Ik kon mijn treurigheid nog steeds haar naam niet 29 geven.
―Journalist van het ongebeurde zijn‖, journalist zijn van hetgeen hij beleefde nog voor hij het kon verliteraturen, lijkt een levenslange opdracht voor de schrijver Verhulst. Een opdracht die hij zowel in dit drieluik als jaren later in de roman over zijn jeugdjaren, De helaasheid der dingen, tracht te voltooien. Verhulst reist door middel van zijn literatuur in zichzelf. Hij is de touroperator die de lezer gidst doorheen zijn eigen tragikomische universum. Het adagium dat Verhulst in zijn hele oeuvre gebruikt: ―We reizen om te leren‖, kunnen we dan ook parafraseren tot: we reizen om te leren over onszelf. 30 Elke echte reis, elke vlucht die het personage Dimitri onderneemt, is dan ook gedoemd te mislukken: Ik heb gereisd, redelijk veel gereisd, en geleerd dat het tevergeefs is, dat reizen altijd de eerste stap naar terugreizen is. 31 Ik ben een slecht reiziger omdat ik mezelf overal mee naartoe neem.
28
D. Verhulst,―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 11-12. 30 D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 55. 31 D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 67. 29
17
Verhulst blijkt dus duidelijk vast te zitten aan zichzelf. Hij neemt zichzelf overal mee naartoe, tot in zijn romans. Zoals hij duidelijk maakt in de quote uit Neerlandica extra muros op de vorige pagina kent hij alleen zichzelf, en kan hij dus enkel over zichzelf schrijven. Hij plaatst zichzelf noodgedwongen centraal, aangezien het hem aan kennis over anderen en de buitenwereld nog ontbreekt. Daarom draagt het hoofdpersonage ook steeds zijn naam. Verhulsts literatuur staat anno 2002 dus helemaal niet in dienst van een sociaal, politiek of maatschappelijk ideaal. De auteur houdt zich bij het schrijven enkel het ideaal van de schoonheid voor. Hij fulmineert dan ook in datzelfde poëticaal artikel in Neerlandica extra muros tegen diegenen die zulke pragmatische opvattingen over het schrijverschap koesteren: Nog een actuele scheet die mij niet van mijn schrijverplezier houden kan betreft het engagement van de schrijver. Dat het de norm moet zijn. De artiest als maatschappelijk werker in tijden van oprukkend extreem-rechts. Niets lijkt mij zo pervers als de geëngageerde schrijver. De vreugde die ik vind in het schrijven is zo groot dat ik intrinsiek zou moeten 32 verlangen naar veel miserie voor heel veel mensen, opdat ik eindelijk schrijven mag.
Dat zijn opvattingen over engagement zullen veranderen blijkt alleen al uit de thematiek van Problemski hotel. Waar zoekt Verhulst dan wel naar in de kunst en in de literatuur? Hij is op zoek naar een kunst die zich niet zal conformeren aan huidige modes. Zoals blijkt uit het bovenstaande citaat in Neerlandica extra muros is hij wars van al wat hem opgelegd wordt, of het nu engagement of een anti- autobiografische houding is. Verhulst wil tegen de schenen schoppen, imponeren en verontrusten en tussendoor nog enkele heilige huisjes neerhalen. In De kamer hiernaast verklaart Dimitri dit: ―Ik had altijd al gehouden van kunst die mij nog choqueren kon en had mij hoop wat dat betreft al een poosje laten varen. De moderne kunst werd impotent.‖33 Choqueren tracht Verhulst dan ook te doen in zijn verhalen, zoals in ―Voor onze kinderen, rijd voorzichtig!‖. In dit verhaal gaat Dimitri naar de begrafenis van een meisje van negen dat hij heeft doodgereden. Hij parkeert zijn wagen voor de kerk, maar raakt in paniek als hij bedenkt dat er nog stoffelijke resten aan zijn velgen zouden kunnen kleven: ―Hoogst onverstandig van mij om niet eerst naar de carwash te gaan.‖34 Verhulst drijft het cynisme ten top en deinst niet terug voor het gebruiken van gitzwarte humor. Ook in zijn taalgebruik schuwt Verhulst explicietere bewoordingen niet. Over vrijen schrijft hij bijvoorbeeld: ―Ik zie mij in jouw ogen zien […]Hoe ik je/ luid, likkend aan de klepel/ van je vuig bebaarde klok.‖35
32
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 50. D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 97. 34 D. Verhulst, De kamer hiernaast, p. 60. 35 D. Verhulst, Liefde, tenzij anders vermeld, p. 22. 33
18
Verhulst gruwelt van het literaire experiment. Met de avant-garde wordt in zijn romans steevast gespot en het postmodernisme is ook aan hem voorbijgegaan. Hij vestigt de aandacht op het schrijfplezier dat hij beleeft en wil de lezer ook bovenal leesplezier bezorgen. Hoogdravend taalexperiment of een problematisering van de relatie tussen taal en werkelijkheid zouden dat doel enkel in de weg staan: hij wil zijn publiek met zijn woorden ―betoveren, ontroeren, aan het lachen brengen.‖36 Verhulst verkiest dan ook bewust het anekdotische verhaal boven het experiment. Zoals Bultinck al aangaf zijn voor de Dertigers romans verhalen en komt het er voor hen op neer die zo goed mogelijk te vertellen.37 Zo is het ook bij Verhulst: hij wil kost wat kost een goed verhaal vertellen. Dat merken we ook in de structuur van zijn romans. De onderverdeling in verschillende verhalen benadrukt het groot belang dat Verhulst hecht aan een goed en afgerond verhaal. Verder wordt Verhulst ook gestuwd door een voortdurende drang naar originaliteit. De schrijver beseft dat hij in een tijd leeft waarin alles al geschreven en verteld is. Maar hij gelooft in het hervertellen en in het daarmee gepaarde vertel- en leesplezier. Originaliteit ligt bijgevolg niet in de thematiek, maar in de invalshoek, in de vorm van het verhaal en in het hervertellen: Het vertelplezier, en dat heb ik, vinden we terug in kleuterklasjes, waar de juf gevraagd wordt nog eens dat ene sprookje te vertellen, en nog eens, en nog eens. Alleen de herverteller slaagt erin iets nieuws te brengen. De vorm is het verhaal. Het is de invalshoek die we vertellen. Bovendien rust de grootsheid van een thema in het onbepaald lidwoord. Over de liefde en de dood moet je emmeren. 38 Een liefde. Een dood.
Verhulst vertelt de verhalen vanuit zijn perspectief. Hij blaast de thema‘s van liefde en dood nieuw leven in door ze op een hoogsteigen manier vorm te geven. Door zich vanuit zijn eigen perspectief uit te laten over die aloude thema‘s kan hij teruggrijnzen naar de Gentse Boekentoren, die in Niets, niemand en redelijk stil de jonge schrijver imponeert met ―een versteende grimas omdat alles al een keer of duizend geschreven is.‖39 Verhulsts expressieve opvattingen komen ook hier weer tot uiting.
Aan de hand van het poëticamodel van M.H. Abrams kunnen we besluiten dat Dimitri Verhulst het meest de nadruk legt op de auteur zelf. We hebben aangetoond dat Verhulsts werk autobiografisch georiënteerd is en dat hij in zijn werk expliciet uitdrukking geeft aan zijn eigen verlangens, gevoelens en inzichten. Hij plaatst zichzelf bewust centraal. We concluderen dus dat Verhulst in dit drieluik een overwegend expressieve poëtica aanhangt.
36
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 46. B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5apr. 2006. 38 D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. 39 D. Verhulst, Niets, niemand en redelijk stil, p. 91. 37
19
2.2.2 De verveling van de keeper & Problemski hotel In De verveling van de keeper en Problemski hotel benadrukt Verhulst vooral het pragmatische aspect van zijn literatuuropvatting. Toch kunnen we aantonen dat de kern van zijn poëtica expressief blijft. De verveling van de keeper vormt een opmerkelijke verandering binnen het oeuvre van Verhulst. Deze roman is namelijk geen uitdrukkelijk autobiografisch verhaal meer. Zoals De Strycker al aanduidde verschuift de aandacht hier voor het eerst van het eigen subject naar de ander.40 Het verhaal heeft ten eerste een hoofdpersonage met een andere naam, Zarcko Vandegeneugten. Hoewel Zarcko een groot aantal gelijkenissen heeft met Dimitri, duidt de andere naam toch op een grotere afstand tussen schrijver en zijn werk. Ten tweede is De verveling niet geschreven vanuit de ik-persoon, het verhaal wordt verteld door de reservekeeper van het nationale elftal. Ook uit deze tweede verandering blijkt dat er bewust een grotere afstand is gecreëerd tussen schrijver en werk. Ook Verhulsts schrijfstijl is geëvolueerd. Opvallend is dat Verhulst directer schrijft. De stijl is minder hoogdravend of lyrisch, er zijn geen gezochte alliteraties of uitgekiende oneliners meer. Verhulst hanteert een rechttoe rechtaan stijl en focust volop op het verhaal. Hij tracht de aandacht te vestigen op zijn boodschap. Verhulst schreef De verveling van de keeper dan ook met een welbepaald pragmatisch doel voor ogen: Dat boek was een aanval op extreem-rechts, op een gekke manier. Het was een schijnbeweging. Ik wilde de sympathisanten van extreem rechts bereiken met een boek over voetbal. Op de achterflap staat helemaal niet waarover het gaat of wie ik ben. Het moest gewoon een boek over voetbal lijken. Zelf vind ik het overigens een zeer mislukt boek, dat een 41 beetje is blijven steken in zijn bedoelingen.
Deze opmerkelijke uitspraak wijst op een verandering in Verhulsts denkbeelden over literatuur. Waar hij in 2002 nog te kennen gaf dat hij de geëngageerde schrijver pervers vindt en dat literatuur enkel een leverancier van schoonheid moet zijn, schrijft Verhulst in 2003 een boek met een maatschappelijk ideaal voor ogen: de democratie. In De verveling schetst Verhulst zijn dystopie: een antidemocratie. Hij voert een onafhankelijk Vlaanderen in 2034 op dat geleid wordt door Das Blok. Het is een Vlaanderen waar racisme heerst, waar Das Blok militanten allochtonen, holebi‘s en vrouwen met topfuncties vermoorden en waar een voetbalstadion staat dat naar Philip Dewinter genoemd is. Doorheen de voetbalroman wordt er voortdurend gezinspeeld op de huidige en de mogelijk toekomstige positie van extreem rechts in Vlaanderen. Toch vormt deze maatschappijkritiek
40
C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, p. 21. 41 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006.
20
enkel de achtergrond waartegen zich het absurde voetbalepos van de doelman Zarcko afspeelt. Verhulst uit zijn maatschappijkritiek enkel in de marge, het absurde verhaal staat voorop. Duidelijk is wel dat Verhulst zijn ogen heeft opengetrokken en de wereld binnenlaat in zijn literatuur. De maatschappijkritiek die Verhulst in De verveling van de keeper uit in de marge vinden we nadrukkelijker aanwezig in Problemski hotel. Deze roman over de cynische vluchteling Bipul Masli die in een Vlaams asielcentrum terechtkomt, is een aanklacht tegen racisme, zowel racisme buiten als binnen het centrum. In een artikel uit 2005 over de roman en de democratie in De Gids spreekt Verhulst zich uit over Problemski hotel. Verhulst stelt daar dat de functie van literatuur voor hem tweeledig is: Ik ben een schrijver, een die gelooft in literatuur als een esthetisch gegeven. En ik geloof in 42 literatuur als een medium dat de wereld kan veranderen, verslechteren zowel als verbeteren.
Waar Verhulst in 2002 alleen de esthetische waarde van literatuur en het leesplezier benadrukte, beklemtoont hij hier ook de maatschappelijke functie van literatuur. De schrijver stelt dat literatuur iets kan uitmaken in de wereld. Hoewel hij vroeger de lezer enkel wou ―betoveren, ontroeren en aan het lachen brengen‖43, neemt hij in dit boek een grotere verantwoordelijkheid op zijn schouders: Problemski hotel is een geëngageerde roman. Waarom? Omdat ik met dit boek het droeve lot van een bepaalde groep mensen wou aantonen. Ik hekelde de manier waarop hun dossiers werden behandeld, de traagheid waarmee evenzeer. […] En ja, ik wou daar iets aan doen. Schrijvers krijgen makkelijker dan vele anderen een podium, vaak ten onrechte ook, maar dit 44 keer maakte ik er graag gebruik van.
Verhulst wil de mensen bewust maken van de problematiek van asielzoekers en hij wil de onwetendheid wegwerken die aan de basis ligt van racisme. In zijn roman confronteert hij de lezers met ellende en onrecht en hij choqueert traditiegetrouw met wrange verhalen over o.a. zelfmoord, moord, foltering en honger. Hij schrijft bewust choquerend en cynisch opdat de lezer niet onbewogen zou kunnen blijven tijdens en ook na het lezen. Verhulst wil met Problemski hotel een effect teweegbrengen bij de lezer, zijn literatuur heeft een pragmatisch doel.45 Hij wil de lezers verontwaardigen, choqueren en hen aanmoedigen een halt te roepen aan het onrecht. Verhulsts poëtica krijgt hier een pragmatische dimensie. Om dit boek te kunnen schrijven verbleef Verhulst een week in een asielcentrum. Deze werkwijze is voor hem ongewoon. Verhulst schreef zijn eerste drie werken vanuit zichzelf, over zichzelf: ― Schrijven is een stiel, en dat moet je leren. Dus begon ik maar met mezelf,
42
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, jg. 169, afl. 3, mrt. 2006, p. 229-235, p. 231. D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 46. 44 D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 232. 45 W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p.53. 43
21
een onderwerp dat ik al had. Zo kon ik me meer op stijl en vorm concentreren.‖46 Voor Problemski hotel houdt Verhulst zich echter voor het eerste bezig met de gevoelens en gedachten van anderen. De schrijver reist niet langer alleen door zichzelf, hij wil niet langer zichzelf onderzoeken. Zijn verblijf in het centrum noemt hij in een poëticaal artikel in De Gids dan ook emotionele research. Toch verklaart de schrijver dat die inleving niet helemaal gelukt is en ook nooit nauwkeurig kan zijn. Verhulst komt uit voor zijn onvermogen om de realiteit in het asielcentrum volledig en klakkeloos te kunnen weergeven. Want hij is geen asielzoeker. Kunst vraagt volgens Verhulst juist omwille van dat onvermogen om fictie: Daarom is er fictie in mijn roman geslopen. Omdat de roman als kunstvorm daar op een bepaald ogenblik om vroeg, en om afstand te nemen van de pretentie dat ik mij volledig zou 47 kunnen verplaatsten in het hoofd van een asielzoeker.
Verhulst distantieert zich hier van een mimetische poëtica, die de nadruk legt op de nabootsing van de werkelijkheid. Want de nagebootste werkelijkheid heeft volgens hem altijd verzinsels nodig opdat ze literatuur kan worden: Zoals ik de roman zie, en zoals ik ook geloof dat het een grote troef is van de roman, is het een artistiek medium dat het niet in zich heeft om de werkelijkheid weer te geven, maar om haar te reflecteren. En dat reflecteren, men mag dat zien als een synoniem van weerspiegelen, maar dan uitsluitend zoals dat gebeurt op de kermis, in de spiegelzalen die steeds zeldzamer worden opgebouwd door foorkramers: gigantische spiegels waarin mensen 48 zichzelf in verdikte, verdunde, opgeblazen, conische, piramidale versie kunnen bekijken.
Als een roman de werkelijkheid op een bijzondere manier reflecteert en vormgeeft, zoals een kermisspiegel, ontstaat volgens Verhulst literatuur. In Problemski hotel is Verhulst zelf die kermisspiegel. De lezer krijgt zijn persoonlijke reflecties, zijn impressies van die realiteit te lezen. Hij vertelt niet het relaas van de asielzoekers, maar zijn relaas over de asielzoekers. Verhulst filtert zichzelf niet uit zijn literatuur, hij laat er gewoon voor het eerst andere personages in, dat is het verschil met zijn eerste drie werken. Hijzelf en zijn onvervulbare verlangens zijn niet langer het hoofdthema, maar toch lezen we nog steeds Verhulsts gedachten en inzichten over het asielcentrum. Ze worden nu enkel verwoord door andere personages. Dat Verhulst met Problemski hotel mimetischer dan ooit te werk is gegaan, staat buiten kijf. En zowel in De verveling van de keeper als in Problemki hotel, manifesteert Verhulst zich als een geëngageerde schrijver en hij benadrukt zo het pragmatische aspect van zijn poëtica. Toch zijn er dus duidelijke aanwijzingen dat Verhulsts literatuuropvatting, net zoals in zijn 46
F. Rogiers, J. de Preter, ―Interview van oud naar nieuw met Walter Van den Broeck en Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002. 47 D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 233. 48 D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 234.
22
drieluik, expressief is gebleven. In het aangehaalde poëticaal artikel ―De roman, de democratie‖ benadrukt Verhulst vooral zijn engagement als schrijver, dus de pragmatische aspecten van zijn poëtica. Daar dit artikel geschreven werd voor De Gids, die net die maand een nummer wijdde aan vrijheid en engagement, moeten we zijn uitspraken in die specifieke context plaatsen en ze bijgevolg nuanceren. Als we Problemski hotel analyseren, merken we namelijk dat er veel indicaties zijn die wijzen op een eerder expressieve poëticale opvatting, iets waarvan Verhulst in het artikel geen gewag maakt. Dat poëzieleer en poëziepraktijk discrepanties kunnen vertonen49, zoals Van den Akker al opmerkte, blijkt dus tevens wanneer we Problemski hotel en De verveling van de keeper onder de loep nemen. We halen drie argumenten aan om Verhulst zijn intrinsieke expressieve opvattingen aan te tonen. Ten eerste is er de blijvende nadruk op autobiografische elementen. In Problemski hotel en in De verveling van de keeper zien we opmerkelijk veel gelijkenissen tussen de hoofdpersonages Bipul Masli en Zarcko Vandegeneugten en Verhulst zelf. Zarcko is net als Verhulst een jongen die uit een marginaal milieu moet opklimmen om zijn droom waar te maken, ook hij wordt ―kleine‖ genoemd door zijn familie en ook hij schrijft verzen. Zarcko verlangt net als het vroegere alter ego Dimitri naar ultieme liefde en ook hij wordt daarin diep teleurgesteld door zijn Joods vriendinnetje. De jonge Zarcko verlangt er verder naar om keeper te worden, net zoals Dimitri in De kamer hiernaast verlangt naar het schrijverschap. Deze ambitie is, net als Dimitri‘s ambitie, die enige die waargemaakt wordt, al rouwen beide personages erom dat het hen zo weinig waardering oplevert. Ook Bipul Masli wordt door De Strycker ontmaskerd als Verhulsts alter ego.50 Uit het eerder aangehaalde poëticale artikel uit De Gids blijkt dat Verhulst niet te zeer vertrouwde op zijn vermogen om zich te kunnen inleven in de gedachten van de asielzoekers. Daarom creëerde hij iemand die dichter bij hem stond, de fotograaf Bipul. Met dit personage deelt hij niet alleen het cynisme maar ook het voyeurisme.51 Verhulst voert dus personages op die verder van hemzelf staan dan zijn eerdere literaire gelijknamigen, maar die wel nog karaktereigenschappen met hem delen en die ook deels een spreekbuis voor zijn gedachten en inzichten zijn. Ten tweede zijn de thema‘s die Verhulst aansnijdt nog steeds dezelfde. Het onvervulbare, romantische verlangen naar liefde en schoonheid, de eenzaamheid en de problematiek rond kinderen worden weer aangehaald. Bijvoorbeeld in het verhaal ―Rocky III‖, waar uitgerekend Dmitry het pasgeboren kind van de Albanese Martha wil vermoorden. Tot hij uiteindelijk in huilen uitbarst en de moed niet kan opbrengen. Eerder in De kamer hiernaast drukte ook
49
W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p 37. C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, p. 22. 51 D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, p.234. 50
23
Dimitri zijn afschuw voor kinderen al uit. Ook het marginale dorpsleven, deze keer heet de setting Dendermongo of Flutopia, en de nostalgie van het verenigingsleven worden opnieuw hilarisch omschreven. Op deze ongure plaatsen gaan Verhulst alter ego‘s steevast op zoek naar iets moois, ―naar de bloem op de mestvaalt.‖52 Net zelden blijven ze slechts met de teleurstelling (zoals een succesvolle keepercarrière maar geen waardering) achter. Deze herhaling van thema‘s en motieven is een aanwijzing dat de poëticale opvattingen van de auteur alvast niet radicaal veranderd zijn. Verhulst blijft, zoals aangetoond, het belang van het hervertellen huldigen, steeds vanuit een andere invalshoek, want alleen de herverteller slaagt er volgens Verhulst in iets nieuws te brengen.53 Ten derde is de structuur en de verteltoon van de verhalen geen haar veranderd. Verhulst schrijft nog steeds korte verhalen, die samen een overkoepelend verhaal vormen. Zijn verhalen bestaan uit een resem uitvergrote, groteske, tragikomische anekdotes, die doorspekt zijn met zijn gitzwarte humor. Verhulst vertelt moppen, enerzijds om de ellende op de spits te drijven, anderzijds om ze dragelijk te maken. Zoals in Problemski hotel, waar Maqsood vriendelijke, groetende mensen denkt tegen te komen in een Vlaams dorp ―Daar, aan de deur van het café, ze wenken ons met hun arm.‖ ―Doorlopen Maqsood, dat is de Hitlergroet.‖ En gezien er groeten in duizend variaties bestaan en er in de westerse asociale wereld al zo weinig wordt gegroet, doet Masqood ze vriendelijk de Hitlergroeten terug. Met de glimlach. Doe ook de Hitlergroeten aan uw moeder, en aan al uw zussen. Het is toen dat we de coopertest liepen, achternagezeten door veertien kale knikkers met een missie. Het café in kwestie heette 54 De Welkom.
De ellende, die de auteur heeft aanschouwd in het asielcentrum, wordt in Problemski hotel op zijn hoogstpersoonlijke, compromisloze wijze verhaald. Verhulsts anekdotische stijl, die volgens hemzelf dicht bij de orale verteltraditie aanleunt,55 blijft een constante in zijn werk. De schrijver blijft dus de nadruk leggen op het belang van een goed geconstrueerd verhaal. Zoals we hebben aangetoond belicht Verhulst in De verveling van de keeper en Problemski hotel andere facetten van zijn literatuuropvatting. Waar Verhulst ten tijde van zijn drieluik een nadrukkelijk expressieve poëtica koestert, gruwelt hij nu niet langer van engagement. In De Verveling beperkt zijn engagement zich tot kritiek in de marge op extreem rechts, maar in Problemski hotel wordt de maatschappijkritiek substantiëler. Verhulst wil met die roman de lezers confronteren met de rauwe realiteit en het onrecht. Hij wil zijn lezerspubliek wakker schudden. Zijn literatuuropvatting krijgt hier een pragmatische dimensie.
52
B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 5. D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. 54 Dimitri Verhulst, Problemski hotel, p. 68. 55 Dimitri Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, p. 116. 53
24
Problemski hotel is volgens een heel andere werkwijze ontstaan dan de andere romans. Verhulst verbleef enkele dagen in een asielcentrum en observeerde daar de gebeurtenissen. Deze werkwijze lijkt mimetisch, maar de schrijver geeft in zijn roman weliswaar geen zuivere nabootsing van de realiteit in dat centrum. Daarvoor gaat het er vaak te onrealistisch aan toe. Verhulst verliteratuurt daarentegen zijn impressies en gedachten bij het asielcentrum en de bewoners en vult de realiteit aan met zijn verzinsels. Verhulst is de kermisspiegel, die de werkelijkheid vervormd weerspiegeld. Verder zijn de hoofdpersonages in beide romans ontmaskerd als alterego‘s van de schrijver. Verhulsts poëtica blijft volgens onze analyse bijgevolg overwegend expressief.
2.2.3 Dinsdagland. Schetsen van België In Dinsdagland trekt Verhulst erop uit als reporter. In zijn schetsen van België portretteert hij zijn België: het land van kermiskoersen, van bier, carnaval, trekpaarden en duivenmelkers. Verhulst is geen echte reporter, telkens wanneer hij zich waagt aan journalistiek veldwerk valt zijn hele opzet in het water. Zijn reportages zijn eerder verhalen, want ze beginnen allemaal vanuit een persoonlijke anekdote, zoals de vete van de Verhulsten met hun buurman-duivenmelker Bloemkool of Verhulsts jeugdige bewondering voor Lucien Impe. Verhulst gaat in Dinsdagland op zoek naar de ware aard van zijn land, maar merkt dat al de volkse absurditeiten waar hij zo van houdt en die - volgens hem - zijn België karakteriseren aan het uitsterven zijn. De volkse sport kaatsen, het Brabants trekpaard en het landschap van de ronde van Vlaanderen zijn met uitsterven bedreigd. Verhulst vond op zijn reizen vooral een troosteloosheid omwille van al dat uit- en afsterven, ―Een gevoel van dinsdagheid. Hier is het dinsdag, alle dagen, ik weet het zeker. Dit is een dinsdags land.‖56 Het boek is Verhulsts persoonlijk en nostalgisch weerzien met het België van dertig jaar geleden, dat aan het verdwijnen is. Zijn romantische verlangen naar het volkse en naar het verleden is de rode draad doorheen het boek. Dinsdagland is dus geen bundeling objectieve reportages over wat België nu eigenlijk karakteriseert, maar een subjectieve ode aan het volkse België uit Verhulsts herinnering. Verhulst toont ons zijn kijk op België en niet België tout court. Deze persoonlijke inslag zorgt ervoor dat dit boek de expressieve literatuuropvatting van de schrijver lijkt te bevestigen.
2.2.4 De helaasheid der dingen De roman De helaasheid der dingen bevestigt grotendeels de literatuuropvattingen die we eerder aangehaald hebben. Toch komen enkele nieuwe denkbeelden over literatuur aan de
56
D. Verhulst, Dinsdagland, Schetsen van België, Contact, Amsterdam, p.173.
25
oppervlakte. Verrassend is dat ook deze autobiografische roman toch een maatschappijkritische insteek blijkt te hebben. De helaasheid der dingen is heel nadrukkelijk een autobiografie. De schrijver keert, naar eigen zeggen, voor de laatste keer terug naar zijn geboortedorp. De helaasheid der dingen is, net als De kamer hiernaast, een Bildungsroman over ―Dimmetrie‖ die overleeft in de marginale brousse die Reetveerdegem heet en er zich uiteindelijk van weet los te rukken. Het boek focust op de jeugdjaren van Dimmetrie en schakelt daarna over naar de periode waar hij ouder, gelukkiger en vader is geworden en zich vervreemd voelt van zijn roots en zijn nonkels. Dat dit boek autobiografisch is, bewijst alvast de mededeling waarmee het aanvangt: ―De eventuele gelijkenis van bepaalde personages in dit boek met bestaande personen berust op louter mensenkennis.‖ 57 De gelijkenis met bestaande personen berust dus zeker niet op toeval. Verhulst heeft zijn literaire personages daarentegen bewust gecreëerd naar bestaande personen omdat hij, zoals hij in 2002 in Neerlandica extra muros al aangaf, enkel wil schrijven over hetgeen hij kent. In het literaire tijdschrift Revolver publiceerde Verhulst in 2004 een hoofdstuk van De helaasheid dat hij liet voorafgaan door een stukje dat ―Duiding‖ heet. In dit korte artikel zien we dat Verhulst zijn al eerder uitgedrukte poëticale opvattingen opnieuw aanhaalt. Over De helaasheid der dingen en de verhalen die hij erin (her)vertelt schrijft Verhulst: Het is nu eenmaal mijn verhaal. Ik vertel het graag. En ik hervertel het graag. De personages zijn authentieke mensen, hun tong is niet de grijze dweil die ik vaak zie druipen uit de monden van mensen die mij veel te leren hebben over kunst en literatuur. Personages die ik al kende voordat ik er aan dacht hen te zullen beschrijven. Personages, zoals ik er zelf één had kunnen worden in het boek van een ander, veel kan dat niet hebben gescheeld. Hen beschrijf ik 58 graag, hun verhalen zijn mij dierbaar. Het vuil van de straat, ik veeg hen op mijn blad.
Verhulst geeft eerst en vooral aan dat zijn boek autobiografisch is en daarom authentiek. Dat de personages echte mensen zijn en de beschreven gebeurtenissen over een hoog waarheidsgehalte beschikken. Hij wil duidelijk alleen schrijven over wat hij kent of van nabij heeft meegemaakt. Deze nadruk op authenticiteit gaat hier hand in hand met schrijvers blijvend non-conformisme. Verhulst beseft dat de huidige literatuurkritiek geen hoge dunk heeft van autobiografische verhalen over een jeugd in een Vlaams dorp: ―Ik doe [in de helaasheid der dingen] ongeveer alles waar Vlaamse critici op neerkijken.‖59 Toch wil hij zijn verhaal vertellen en zo de miserie en ―het vuil van de straat‖ bezingen. Hij haalt de authenticiteit, de waarheidsgetrouwheid van zijn verhaal aan om deze drang te verantwoorden. Verhulst beschouwt authenticiteit als een belangrijk aspect van literatuur, als
57
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, Contact, Amsterdam, p. 6. D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, vol. 31, afl. 124, dec. 2004, p. 57-58, p. 57. 59 Idem, ibidem. 58
26
een kwaliteitslabel. Dit facet van zijn poëticale opvatting kunnen we zeker expressief noemen. Verhulst licht in het citaat uit ―Duiding‖ ook toe waarom hij in zijn nieuwe boek wederom zijn verleden zal oprakelen en hervertellen. In 2002 in Neerlandica extra muros gaf hij al aan dat alleen de herverteller erin slaagt iets nieuws te vertellenen in 2004 verdedigt hij die stelling duidelijk nog steeds.60 Verhulst geeft aan in een later artikel in Revolver dat hij beïnvloed is door zijn vaders kroegverhalen en hun structuur. Goede moppen en anekdotes blijven namelijk bij de zoveelste herhaling nog steeds grappig, als men maar de vorm aanpast, de clue uitstelt of een andere invalshoek kiest. 61 Zo is het volgens Verhulst ook bij geschreven verhalen: door een andere invalshoek te kiezen en andere accenten te leggen slaagt de schrijver er toch in iets nieuws te vertellen. Zo verantwoordt de auteur dat hij dezelfde thematiek kiest als in zijn debuut. Hij brengt in 2006 de gebeurtenissen vanuit een andere invalshoek, met een ander doel dan in 1999. Want ―zijn verhaal‖ is deze keer in De helaasheid een afscheid vol mededogen van zijn miserabele jeugd, een afscheid van de helaasheid geworden. In het laatste hoofdstuk van De helaasheid beseft Dimitri namelijk dat hij vervreemd is geraakt van zijn roots: ―Ik ben allang geen meer van hen, het bewijs is dat ze ook tegen mij iets gaan praten zijn dat zou moeten doorgaan voor algemeen Nederlands.‖62 Vertel -en leesplezier blijven steeds belangrijke pijlers in Verhulsts poëtica, ook in De helaasheid de dingen, zo blijkt uit het aangehaalde citaat uit ―Duiding‖. Verhulst schrijft graag en wil dat de lezer die schrijfsels graag leest. Dat de lezers zich moeten kunnen herkennen in zijn verhalen, zorgt voor extra leesplezier en is één van de redenen, naast authenticiteit, waarom Verhulst autobiografisch schrijft: Als het een vereiste moet zijn dat lezers zich kunnen herkennen in verhalen, dan doe ik er verstandig aan om over mezelf te schrijven. 63 Maar memoires zijn het niet, ik weiger mij te herinneren wat ik niet verliteraturen kan.
Toch geeft Verhulst opnieuw aan dat hij niet louter autobiografisch schrijft, maar van zijn herinnering literatuur maakt. Hij wil zijn herinneringen niet mimetisch weergeven, maar ze reflecteren als door een kermisspiegel, zoals hij al aangeeft in Problemski hotel. Hij geeft subjectieve literaire impressie van zijn verleden, hij maakt er verhalen en groteske anekdotes van en voegt fictieve elementen toe. Hij herverzint en construeert zijn eigen verleden. Tegelijkertijd is Verhulst de drang om te choqueren nog niet kwijt. De auteur wil op tijd en stond tegen schenen schoppen en geeft in De helaasheid op cynische wijze zijn ongezouten
60
D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 49. D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 116. 62 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 199. 63 D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, p. 58. 61
27
mening over sociale taboes. In het hospitaal bevalt Dimitri‘s vriendin van hun kind, terwijl hij buiten een sigaretje rookt en zichzelf beklaagt: Geen mens had ooit zo luid staan roepen dat hij geen kinderen wou als ik, en kijk, op een boogscheut van mij leed er iemand de gangbare pijnen om een kind, mijn kind, op aard te persen. […] Er was nog een waterkansje dat het kind straks dood geboren werd, of zodanig verminkt, chimerisch indien nodig, en plantaardig ter aardkloot kwam dat het niet levensvatbaar wou worden bevonden. Het zou mij in dat geval moeite kosten om mijn vreugde 64 te verbergen.
Deze grove passages deden heel wat stof opwaaien in de Vlaamse pers. Al deze beschreven elementen van Verhulsts poëtica zijn door de auteur eerder geuit in zijn proza en poëzie en in zijn poëticale artikelen. Ze zijn de constanten in zijn hoofdzakelijk expressieve denkbeelden over literatuur. Maar Verhulsts opvattingen evolueren ook en er grijpen thematische verschuivingen plaats, zoals zal blijken uit wat volgt. De thematiek van Verhulst roman lijkt op het eerste gezicht niet anders dan bij zijn debuutroman, het is een Bildungsroman over een jongen die uit een marginaal milieu komt en eraan ontsnapt. Toch vindt er een bijzondere verschuiving plaats. In De kamer hiernaast ( en ook bij de andere twee werken uit het drieluik) gaven we al aan dat het hoofdpersonage een verlangen naar liefde, schoonheid en naar het schrijverschap koesterde, en dat enkel dat laatste verlangen vervuld geraakte. Ook in De verveling van de keeper wordt die thematiek geëvoceerd. Echter in De helaasheid der dingen heeft het hoofdpersonage in de laatste hoofdstukken die verlangens eindelijk vervuld gekregen. Hij heeft zijn ultieme liefde gevonden, hij is nu een succesvolle schrijver en schoonheid vindt hij bij zijn vriendin of creëert hij bij het schrijven. Zijn zoektocht naar liefde, die in al zijn eerdere romans werd gethematiseerd, is succesvol beëindigd: Houden van, ik weet wat dat is. Mijn meisje en ik doen het, als zeldzame dwazen van elkaar. Ik kom ze bijna nooit tegen, de anderen die houden van elkaar, terwijl het helemaal niet 65 moeilijk is. Weet ik nu.
De vervulling van die verlangens zorgt ervoor dat het hoofdpersonage zich vervreemd voelt van zijn nonkels. Hij is gelukkig geworden, dus hij kan en wil zich niet langer wentelen in de miserie en de helaasheid. Deze ommezwaai in de thematiek is ook autobiografisch te noemen, aangezien de schrijver ook in zijn privé-leven gelukkig is geworden, zoals blijkt uit de vele interviews. Andere thema‘s zoals geluk en wederzijdse liefde komen centraal te staan in Mevrouw Verona daalt de heuvel af. De neoromantische, getormenteerde thematiek heeft Verhulst dus na De helaasheid afgezworen. Maar dat de vernieuwde thematiek deze keer weer autobiografisch geïnspireerd is, staat buiten kijf.
64 65
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 167-168. D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 196.
28
De helaasheid der dingen verschilt nog op andere vlakken van De kamer hiernaast. Verhulst verklaart namelijk zelf dat De helaasheid der dingen, in tegenstelling tot zijn debuut, ook een kritische, geëngageerde inslag heeft. Hij noemt zichzelf anno 2006 een geëngageerde schrijver, maar alleen als hij zin heeft.66 Verhulsts geëngageerde boodschap is geen moraliserend opgestoken vingertje, want dat haat hij. In tegenstelling tot de geweten schoppende Louis Paul Boon wil Verhulst ―de mensen een geweten kietelen‖. Hij wil steeds een boodschap, een mening meegeven, stukken informatie aanreiken en lezers aan het denken te zetten, maar meer ook niet. Want wie laat zich nu vrijwillig schoppen? 67 Ook De helaasheid der dingen is uiteindelijk een geëngageerde roman. Het vertelt een verhaal uit de jaren tachtig dat mijn persoonlijke verhaal is, maar dat nog steeds actueel is. Als ik uit Gent naar huis ga, dan kijk ik die groezelige cafeetjes binnen en dan zie je kinderen slapend op het biljart liggen terwijl hun vader nog zit te zuipen. Dat gebeurt nog steeds. 68 Iemand moet dat opschrijven. Al verandert er niets.
In De helaasheid der dingen wil Verhulst aantonen dat de dingen niet zo helaas hoeven te zijn als ze soms lijken. Zijn nonkels die foert zeggen tegen het leven, en bij elke misstap enkel ―helaas‖ denken, zullen niet loskomen van de miserie. Deze onverschilligheid wil Verhulst dan ook aanklagen. Hij stelt dat mensen de vrijheid kunnen grijpen om keuzes te maken die hen boven de omstandigheden uittillen, zoals hij heeft gedaan. Deze boodschap houdt ook een verantwoordelijkheid in voor de maatschappij: zij mogen de ogen niet sluiten voor miserie en armoede. Deze sociale inzichten noemt Verhulst de wijze raad van nonkel Dimitri.69 Verder heeft De helaasheid ook, naast een levensles, een politieke dimensie. Rechtstreekse kritiek op het politieke landschap is er niet in te vinden. Er zijn enkel de sneren naar extreem rechts die de linkse georiënteerde auteur toedient in de marge. In De helaasheid zijn de nonkels van meet af aan rode rakkers, maar op het eind zal blijken dat ze gehoor hebben gegeven aan de lokroep van extreem rechts. Nonkel Potrel blijkt namelijk bij een quiz de naam te kennen van de Duitse herder die Blondi, de hond van Hitler, mocht bevruchten: Harrar. Op de vraag van Dimitri hoe het komt dat hij die naam kende, antwoordde Potrel: ―Ge moet u geen zorgen maken, ze hebben mijn burgerrechten afgenomen dus mag ik niet gaan stemmen.‖ 70 Deze uitspraak wijst mogelijk op het extreem-rechtse verleden van Potrel. Niet toevallig spelen er in de voorgaande verhalen al twee honden mee die Blondie en Harrar heten, honden wiens naam dus gelieerd is aan Adolf Hitler. Het zijn dan ook agressieve, boosaardige honden waar de kleine Dimitri ook niet toevallig heel bang van is. De schrijver 66
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 67 Idem, ibidem. 68 Idem, ibidem. 69 G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 70 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 204.
29
vreest immers de opkomst van extreem rechts al langer, zoals blijkt uit zijn dystopie De verveling van de keeper. Blondi, de teef wier puppies Dimitri heeft moeten laten verdrinken, ontsnapt later omdat iemand haar ketting had doorgesneden. Dimitri is heel zijn jeugd bevreesd voor de wraak van de hond, die ―als een zwaard van Damocles‖ boven zijn hoofd hangt. 71 Blondi staat vermoedelijk symbool voor extreem rechts, dat als een continu gevaar niet alleen Dimitri maar ook de samenleving bedreigt. De andere hond is de reu Harrar, de hond van Dimitri‘s jeugdvriend Franky, een jongen uit de Reetveerdegemse verkavelingen die Duitse, elektrische treintjes verzamelde en later ook judaïca. Hetgeen Franky, die wordt afgeschilderd als een ―pantocraat, en de oppermeester van een namaakwereld‖72 uiteindelijk leidde naar een wrede combinatie, want ―de kleine joodjes die hij ook gaan verzamelen was, zaten allemaal dicht opeen in de beestenwagonnetjes gepakt.‖73 Franky krijgt dus een heleboel trekken van Hitler mee. Zijn hond Harrar lust de linkse Dimitri rauw. Harrar, die ook symbool staat voor extreem rechts, is een verzorgde waakhond van rijkelui in de villa‘s. De opkomst van extreem rechts gedachtegoed situeert zich dus niet alleen in de onderbuik van de samenleving, maar ook in de nette huishoudens. Dat de schrijver die opkomst vreest is één van de (vele) redenen waarom hij naar Wallonië is verhuisd: ―omdat het verzuurde Vlaanderen en de verrechtsing mijn kloten uithingen.‖74 Dat Verhulst op verschillende verdoken manieren kritiek uit is hierbij aangetoond. Verhulst schetst in de marge de opkomst van het Vlaams Belang en de groeiende angst voor vreemdelingen. Want waar nonkel Potrel in de jaren ‗80 verbroedert met een pas ingeweken Iranees gezin tijdens de tv-uitzending van een concert van Roy Orbison, is hij decennia later een vogel voor de extreem-rechtse kat. Verhulst geeft in zijn literatuur aldus blijk van een betrokkenheid, zowel op sociaal als op politiek vlak. Dit engagement vormt het pragmatische facet van Verhulsts poëtica. In De helaasheid der dingen komt een laatste element van Verhulsts literatuuropvattingen tevoorschijn. De auteur geeft voor het eerst aan dat hij tevergeefs schrijft voor de eeuwigheid. Zoals uit het motto van Pierre Michon blijkt: Het verbaasde me dat je daaraan je leven kon wijden, de wereld nabootsen en daar niet helemaal in slagen, en wanneer je daar wel in slaagt voeg je slechts het vergankelijke aan het 75 vergankelijke toe, dat wat je niet kunt krijgen aan dat wat je niet hebt.
Verhulst stelt dat hij wil schrijven voor de eeuwigheid, dat hij onvergankelijke schoonheid wil creëren. Dat hij, net als in Dinsdagland, een kleine encyclopedie wil maken van dingen die
71
D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 41. D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 123. 73 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 145. 74 R. Goossens, ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006. 75 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 5. 72
30
verloren dreigen te gaan.76 Tezelfdertijd is er het tegenstrijdige besef dat alle schoonheid vergankelijk is. Wanneer in het verhaal ―Voer voor etnologen‖ enkele professoren volkskunde de dronkemansliederen van de Verhulsten willen opnemen en archiveren, vindt Dimitri dat pervers: ―Wat zaten die kunstboeren de sterfelijkheid van het schone, een pleonasme, voortdurend te negeren.‖ 77 Dit is een duidelijke uithaal naar de intellectuelen, die zich doorgaans distantiëren van het volk en die de regels van de wetenschap en het schone door elkaar halen. Want schoonheid kan je niet archiveren, ze is vergankelijk. Toch is het ook een zelfkritiek, zoals Verhulst in een interview met De Standaard verklaart.78 Verhulst wil namelijk zelf ook de hilarische verhalen, de oude anekdotes, moppen en liederen hervertellen opdat ze niet vergeten zullen worden. Hij wil ze archiveren in zijn boeken. Dit haalt hij aan in De helaasheid: Herinnering is de troostende stuiptrek van een leven, een hogere soort van nageboorte. Pas wanneer de herinnering is opgedroogd treedt de dood helemaal in, de ontbinding begint wanneer men opgehouden heeft van ons te dromen, en indien geen van de getuigen het risico neemt voor een leugenaar te worden versleten zullen de verhalen van café Liars delen 79 in ons eigen lot te worden vergeten, wat zoveel is als er nooit zijn geweest.
Omdat die verhalen over het café, de wedstrijd naaktfietsen en de ronde van Frankrijk voor drinkeboers niet verloren mogen gaan, schrijft Verhulst. Al weet hij dat dit schrijven vechten tegen de bierkaai is. De herinnering en de verhalen zijn een troostende stuiptrek, maar meer ook niet, aangezien definitieve registratie voor Verhulst een leugen is.80 Op die manier valt eerder aangeduide neiging om te hervertellen ook te verklaren: definitieve registratie om zo te bewaren is namelijk een illusie. Verhalen moeten zich, zoals Verhulst aangeeft in het verhaal ―Voer voor etnologen‖, net als dronkemansliedjes verbasteren, opgaan in andere liedjes met andere teksten en zo overleven.81 Want definitieve registratie betekent de eigenlijke ondergang. Door te hervertellen, verhalen aan te dikken en door er fictieve elementen aan toe te voegen, koestert Verhulst de ijle hoop dat de verhalen van zijn jeugd tegen de vergankelijkheid bestand zullen zijn. In De helaasheid der dingen geeft Verhulst blijk van een reeks denkbeelden over literatuur die hij al eerder aan de dag legde. Verhulst heeft met De helaasheid der dingen heel duidelijk een autobiografie geschreven, die handelt over zijn groeiproces van jongen uit een marginaal milieu naar een volwassen, gelukkige man, een schrijver. In De helaasheid
76
R. Goossens, ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006. D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 186. 78 G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 79 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 42-43. 80 D. Verhulst, De helaasheid der dingen, p. 186. 81 Idem, Ibidem. 77
31
worden we geconfronteerd met Verhulsts opvattingen, inzichten en emoties. We krijgen de verliteratuurde impressie van zijn verleden te lezen. Opnieuw staat de schrijver dus centraal in dit werk. Toch moeten we benadrukken dat De helaasheid ook maatschappijkritiek en politieke kritiek bevat, zodat we de schrijver in dit werk ook geëngageerd kunnen noemen. Dit pragmatische facet van Verhulsts poëtica is echter enkel in de marge aanwezig. Verder benadrukt de schrijver dat hij tervergeefs wil schrijven voor de eeuwigheid. Voor hem is één van de redenen voor het schrijven dat de verhalen zo hopelijk minder snel verloren zullen gaan.
2.2.5 Mevrouw Verona daalt de heuvel af Mevrouw Verona daalt de heuvel af is een novelle over liefde van de zuiverste soort. Het is een fabel, een idyllisch dorpsverhaal en een oefening in sierlijkheid. Verhulst gooit het met dit boek bewust over een heel andere boeg. Eerder hebben we Verhulsts drang naar originaliteit en zijn non-conformisme aangeduid als motor achter diens literaire ontwikkeling en ook hier blijkt deze veronderstelling, zoals we zullen aantonen, hout te snijden. In ―Beroep: spons‖, een artikel over invloed dat Verhulst in 2006 voor het literaire tijdschrift Revolver schreef, poneert Verhulst dat sommige schrijvers zich te veel houden aan één hoogstpersoonlijke stijl, zodat ze uiteindelijk al hun romans in dezelfde moule gieten: Volstrekt eigenheid is rampzalig, of het moest zijn dat het zich kon beperken tot één boek. Dan maar Hugo Claus, onze meest onderschatte. Want de meest complete atleet is de 82 tienkamper.
Verhulst wil zichzelf als schrijver voortdurend vernieuwen, zich niet houden aan één stijl. Hij wil zich meerdere genres en stijlen aanmeten en zo een complete schrijver worden, een tienkamper. Hij heeft bij het schrijven van Mevrouw Verona dan ook heel bewust een andere werkwijze toegepast: Bij Mevrouw Verona wilde ik me wat inhouden. Ik ben bang om altijd hetzelfde boek te schrijven, dus ik dacht: ik ga de methode veranderen en dan komen we vanzelf tot iets anders. Toen heb ik een velletje voor me op tafel gelegd en dwong ik mezelf om een week bij 83 dat vel te blijven.
Deze veranderde werkwijze leverde een andere, meer poëtische stijl op. Verhulsts stijl is gedetailleerd, verzorgd en zwierig. Zijn nadrukkelijke originaliteitsdrang zorgt er opnieuw voor dat zijn oeuvre onverwachte wendingen neemt, deze keer met Mevrouw Verona daalt de heuvel af. Verhulst zelf noemt zijn novelle een liefdesverhaal en een stationsroman:
82
D. Verhulst, ―Beroep: spons‖, in Revolver, p. 115. J. Posthuma, ―Interview: misschien moet ik toch eens een kaars in mijn gat steken‖ in De Groene Amsterdammer, 9 mrt. 2007. 83
32
Mijn ambitie was om een stationsroman te schrijven. In de literatuur wordt heel cynisch gedaan over de liefde. Eigenlijk zijn de opvattingen heel kleinburgerlijk: geluk ziet er overal hetzelfde uit, ongeluk is een thema dat je kunt waarderen. Kennelijk bestaat er een taboe. 84 Geluk is een van de weinige grote uitdagingen die er nog liggen in de literatuur.
Dit citaat verraadt Verhulsts drang om tegen schenen te schoppen. Deze keer doet hij dat niet met cynisme, expliciet taalgebruik of bieranekdotes maar nota bene met de liefde. Verhulst wil met zijn ―l‘amour pour toujours‖- thematiek een taboe in de literatuur doorbreken. Met zijn ode aan de liefde weigert hij opnieuw om zich te conformeren aan de ongeschreven maar geldende wetten binnen het literaire veld. Verhulst beseft dat de thematiek van de eeuwige, gelukkige en dus kleffe liefde thuis hoort in het genre van de stationsromans, maar weigert daaraan toe te geven. Bijgevolg schrijft hij geen ordinaire maar een literaire stationsroman. Verhulsts non-conformisme blijkt dus een tweede verklaring voor de ommezwaai in zijn oeuvre. Mevrouw Verona verschilt veel van Verhulsts overige werken, maar vertoont er alvast één grote gelijkenis mee, want net als zijn andere werken is de roman autobiografisch getint. In een interview in De Standaard bevestigt de auteur dit: Ik heb het zelf ook graag als ik iets lees dat ik herken en dat kan je alleen zo neerschrijven als je het zelf hebt meegemaakt. Mevrouw Verona is nog autobiografischer dan De helaasheid, en ik vind dat het mijn beste boek is. […] Ik vertel een verhaal over de liefde zoals ik die voor mijn vrouw voel, in een afgelegen huis op een heuvel, zoals wij ook wonen. Ik heb cynisme in 85 mij, maar graag zien vind ik machtig.
In deze uitspraak bevestigt de auteur dat hij nog steeds autobiografisch te werk gaat en zichzelf, zijn gedachten en ervaringen centraal stelt. Verhulst geeft zijn persoonlijke kijk op de werkelijkheid rondom zich: ―Ik zie zo‖n stelletje oude mensen, het grijpt mij aan en dat wil ik vanuit mijn perspectief doorgeven.‖ 86 Zijn poëtica is nog steeds sterk expressief. Het personage Meneer Pottenbakker kunnen we dan ook ontmaskeren als een alter ego van Verhulst zelf. Het personage is ook een kunstenaar die kampt met melancholische buien. Hij heeft een geliefde die hij doodgraag ziet, heeft longkanker ( de grote angst van de auteur) en is gefascineerd door cellospeelsters, een motief dat al eerder in o.a. Niets, niemand en redelijk stil werd opgevoerd. Pottenbakker koestert dezelfde interesses, obsessies en denkbeelden als Verhulst en valt dus aan te duiden als diens alter ego. De auteur vestigt in het bovenstaande citaat uit De Standaard opnieuw de aandacht op de onlosmakelijke verbondenheid tussen schrijven over wat je zelf hebt meegemaakt en herkenbaarheid. ―Goede‖ literatuur is voor Verhulst authentiek en op die manier herkenbaar.
84
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 85 G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 86 J. Vulling, ―Volgens Dimitri Verhulst‖, in Vrij Nederland, 11 nov. 2006.
33
Dit facet van diens literatuuropvatting is een constante doorheen zijn hele oeuvre. Eerder bij Problemski hotel stelde de auteur dat hij zijn inlevingsvermogen in andere mensen niet vertrouwde. Sindsdien is Verhulst in zijn werken weer dichter naar de autobiografie toe gegroeid. Zoals we aangegeven hebben gooit Verhulst het met deze novelle over een totaal andere boeg. We tonen aan dat Mevrouw Verona op twee grote vlakken verschilt met al het vorige dat Verhulst al geschreven heeft en dat daarmee ook een nieuw aspect van Verhulsts poëtica mee aan het licht komt. Het eerste verschil tussen Mevrouw Verona en de eerdere werken van Verhulst speelt zich af op het niveau van de thematiek. In De helaasheid der dingen treffen we nog steeds elementen van de Bildungsroman aan ( het jonge personage groeit en zoekt en wordt volwassen) en ook het romantische verlangen naar liefde en schoonheid wordt er opnieuw in aangehaald. In de laatste hoofdstukken van De helaasheid zijn deze verlangens weliswaar vervuld en op dat moment neemt Mevrouw Verona de draad weer op. Mevrouw Verona is namelijk een idylle die draait rond de liefde die de dood overwint en rond het geluk dat door die allesomvattende liefde ontstaat. Volgens Keunen bestaat een idylle uit portretten waaruit het negatieve is weggelaten; zij cultiveren een absoluut ―binnen‖ en houden het onregelmatige ―buiten‖. 87 Zo ook in Mevrouw Verona, waar de geliefden eenzaam op een heuvel wonen, in volstrekte rust en geluk en waar de ongure, kwade wereld die Verhulst in eerdere romans schetste ver weg lijkt. Reetveerdegem, Flutopia, Dendermongo en hun marginalen zijn nog nooit zo veraf geweest. In de roman wordt weliswaar ook een dorpsgemeenschap opgevoerd, met mannen die houden van pastis, pétanque en tafelvoetbal, maar die boerengemeenschap wordt vol mededogen en geïdealiseerd geportretteerd. Mevrouw Verona is dus Verhulsts utopie, waar De verveling van de keeper zijn dystopie was. Het tweede radicale verschil tussen Mevrouw Verona en Verhulsts vorige werken is de stijl. In deze roman zijn de zinnen langer, poëtischer en sierlijker dan ooit. Verhulst is opnieuw een estheet, zoals hij in zijn drieluik al was, maar deze keer blijft de neoromantische thematiek dus achterwege. In 2002 vermeldde hij in Neerlandica extra muros dat literatuur voor hem een leverancier van schoonheid moet zijn 88, en in 2006 lijkt hij die stelling opnieuw volmondig te beamen. In Mevrouw Verona zweven, dansen en zingen de zinnen, ze zijn gestileerd en met zorg geschreven: Beneden beschreef de rivier zijn weg in kalligrafische krullen, in sierlijke majuskels waarvan men sinds het gebruik van het schrijfklavier haast geen weet meer had. En terwijl ze naar dat 87
B. Keunen, Verhaal en verbeelding. Chronotopen in de Westerse verhaalcultuur, Academia Press, Gent, 2007, p. 59. 88 D. Verhulst, ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra muros, p. 50.
34
landschap keken overwogen ze of ze de eenvoudige schoonheid ervan zouden blijven verdragen, of ze op den duur niet zouden worden meegesleept door de eenzaamheid van 89 deze omgeving.
Waar Verhulst zich bijvoorbeeld in De helaasheid der dingen liet meeslepen door de hilariteit van de verhalen en de anekdotes, wordt hij hier meegesleept door de muzikaliteit en het ritme van het Nederlands. Verhulst schrijft nog steeds anekdotische verhalen, maar het accent is nadrukkelijker op de stijl komen te liggen. Het boek zit vol alliteraties (vb: kalligrafische krullen), woordspelingen en mooie woorden die in onbruik zijn geraakt, zoals merkeldag, boezelaar en lochting. Verhulst verklaart in het artikel ―Beroep: spons‖ hoe de stijlverandering in Mevrouw Verona tot stand is gekomen: Ik hou namelijk nogal van het Nederlands, te zeggen mijn Nederlands. Een taal met een mooie ―z‖ en een mooie ―g‖. Op de cadans van een Nederlandstalige zin kan je een boot te water laten, en hij zou gezellig dobberen. Ik stel vast dat de taal het soms van mij overneemt, mijn papier zich vult met zinnen die ik op het commando van de cadans en van de klank heb neergeschreven. Woorden geboortig uit andere woorden. Zodat ik soms in slechts de rol van 90 vroedvrouw aan tafel zit.
Hier brengt Verhulst een statement naar voren dat een ander licht werpt op zijn literatuuropvattingen. Verhulst benadrukt voor het eerst dat de taal zijn taak als schrijver soms overneemt, dat de woorden uit elkaar lijken voort te vloeien. De auteur geeft aan dat hij uit zijn proza geweerd wordt, dat de woorden zelfstandig ontstaan en hij enkel als een vroedvrouw, als een tussenpersoon, die ontstane woorden kan neerschrijven. De taal zelf neemt het heft in handen. Deze opvatting over literatuur vinden we terug bij dichters van de zuivere lyriek, zoals Mallarmé, Kouwenaar en Auden. Deze dichters hangen, volgens Abrams‘ indeling, een autonomistische poëtica aan en hebben heel specifieke ideeën in verband met taalconceptie. In Over poetica en poëzie van Sötemann treffen we een analyse van de opvattingen van Mallarmé aan, die het heeft over ―het initiatief aan de woorden overlaten‖91 en vinden we de inzichten van Auden terug, die stelt: ―bij de voltooiing bestuurt het gedicht zichzelf van binnen uit en wordt de dichter ontslagen.‖92 Sötemann trekt bijgevolg, samen met Auden, een zelfde conclusie als Verhulst, namelijk dat de taal de moeder en de dichter de vader is van het gedicht: ―hij moet het verwèkken niet alleen, hij moet ook als vroedmeester optreden.‖93 Verhulst lijkt zeer bewust te flirten met deze autonomistische opvattingen in verband met taal. Toch mogen we ons door deze programmatische passage uit Revolver niet laten meeslepen. De schrijver gaat niet heel ver in zijn autonomistische ideeën: literatuur is voor
89
D. Verhulst, ―Mevrouw Verona daalt de heuvel af‖, Amsterdam, Contact, p. 20. D. Verhulst, ―Beroep spons‖, in Revolver, p. 117. 91 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 88. Geciteerd naar Mallarmé. 92 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 88. Geciteerd naar Auden. 93 A.L. Sötemann, Over poetica en poëzie, p. 45. 90
35
hem niet compleet autonoom en objectief, noch onafhankelijk van de schrijvers inzichten en emoties. We hebben juist aangetoond dat Verhulst doorheen zijn hele oeuvre zichzelf als schrijver centraal stelt en dat elk werk autobiografisch gekleurd is. Het citaat uit Revolver moet daarom genuanceerd worden. We vermoeden dat de passage enkel slaat op de stijl die Verhulst door zijn nieuwe werkwijze ontwikkeld heeft. Verhulsts heeft zich dus een poëtische stijl aangemeten en hij heeft zich daarvoor meer laten leiden door het ritme van zijn taal. Dit kunnen we een autonomistisch aspect van zijn poëtica noemen. Verhulst toont verder weinig affiniteiten met het bredere denkkader van de autonomistische poëtica. In Mevrouw Verona daalt de heuvel af blijft het engagement, dat Verhulst in De helaasheid der dingen en Problemski hotel tentoonspreidde, achterwege. Hij is duidelijk, zoals hij zelf beweert, enkel een geëngageerde schrijver als hij zin heeft.94 Verhulst hekelt wel de stadsmens, de leegloop van de agrarische gehuchten en de drang van de mens om de natuur te overheersen, maar van een sociale of politieke inslag is geen sprake. Met Mevrouw Verona heeft Verhulst opnieuw een werk geschreven dat nauw aansluit bij de autobiografie. Toch heeft hij het deze keer op een totaal andere manier aangepakt. Zijn opvattingen wat betreft originaliteit en zijn non-conformisme hebben er hem toe aangezet een novelle te schrijven die anders is qua thematiek en qua stijl. Voor het eerst verwijst Verhulst ook naar een autonomistische dimensie van zijn poëtica. Toch blijft de kern van zijn literatuuropvattingen, zoals we aangetoond hebben, expressief.
2.3 Besluit In dit tweede hoofdstuk hebben we Dimitri Verhulsts literatuuropvattingen onder de loep genomen. We kunnen zijn opvattingen over literatuur het best met zijn eigen woorden omschrijven: ―Ik heb het zelf ook graag als ik iets lees wat ik herken, en dat kan je alleen zo neerschrijven als je het zelf hebt meegemaakt.‖95 Verhulst schrijft in zijn hele oeuvre over zichzelf, zijn verleden, zijn heden en over dingen die hij zelf heeft beleefd. Omdat dat de enige dingen zijn die hij echt kent. De schrijver streeft op die manier naar authenticiteit en herkenbaarheid. Autobiografie, authenticiteit en herkenbaarheid komen dan ook uit onze analyse als dé drie belangrijkste pijlers van zijn poëtica naar voren. Duidelijk is dat Verhulst zichzelf als schrijver doorheen zijn hele oeuvre centraal stelt. Zijn literatuur is de uitdrukking van zijn gedachten, fascinaties, inzichten en emoties. Verhulsts hoofdpersonages zijn dan ook steeds alter ego‘s van de schrijver zelf. Daarom kunnen we de kern van zijn poëtica expressief noemen.
94
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging. AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 95 G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007.
36
Verhulst geeft ook steeds een eigen kijk op de werkelijkheid rondom zich. Hij bootst de werkelijkheid niet klakkeloos na, maar reflecteert en vervormt de realiteit als een kermisspiegel. De mimetische dimensie van Verhulsts poëtica wordt nooit echt in de verf gezet. Juist in Problemski hotel geeft de schrijver bewust aan dat hij getracht heeft zich in te leven in andere mensen, dat hij afstand neemt van zichzelf. Enkel in die roman gaat Verhulst echt de confrontatie aan met een werkelijkheid die hem vreemd is, die zich ver van zijn bed afspeelt. Toch stelde de auteur dat hij zijn inlevingsvermogen in andere mensen niet vertrouwde. Sindsdien is de schrijver in zijn werken weer dichter naar de autobiografie toe gegroeid. Problemski hotel is een buitenbeentje in Verhulsts oeuvre. Verhulst legt ook het accent op andere elementen van Abrams‘ schema. In De verveling van de keeper, Problemski hotel en De helaasheid der dingen toont Verhulst zijn engagement als schrijver: hij verkondigt politieke en maatschappelijke kritiek. Zoals Bultinck in De Morgen al aangaf, vertrekt dit engagement ook bij Verhulst steeds vanuit de eigen ervaring en persoonlijke anekdotes.96 Verhulst geeft ook aan dat hij enkel een geëngageerde schrijver is als hij zin heeft. Die kritiek speelt zich weliswaar enkel af in de marge, toch duidt ze op de pragmatische dimensie van Verhulst poëtica. In Mevrouw Verona daalt de heuvel af benadrukt Verhulst dan weer een autonomistisch aspect van zijn poëtica. Hij benadrukt dat de taal het soms van hem overneemt wanneer hij schrijft, dat hij soms uit zijn proza wordt geweerd wordt. Maar we vermoeden dat de passage enkel slaat op de stijl die Verhulst door zijn nieuwe werkwijze ontwikkeld heeft. Verhulst gaat niet heel ver in zijn autonomistische ideeën: literatuur is voor hem niet compleet autonoom, objectief en onafhankelijk van de schrijver. Integendeel!
We kunnen dus concluderen dat de literatuuropvatting van Verhulst in hoofdzaak expressief gekleurd is, maar dat elk ander aspect van Abrams‘ model niet verwaarloosd wordt. Verhulst scherpt zijn literatuuropvattingen aan in elk werk. Naargelang het werk vestigt hij naast de expressieve aspecten aandacht op de pragmatische, mimetische of autonomistische aspecten van zijn literatuur. We kunnen besluiten dat Dimitri Verhulsts poëtica gekenmerkt wordt door een soort ongrijpbaarheid, omdat hij steeds, als een kameleon, de kleur van zijn romans aanpast. Tezelfdertijd blijft de kern constant. Zoals een kameleon ook steeds een kameleon blijft, of hij nu een groene, gele of paarse kleur aanneemt.
96
B. Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5 apr. 2006.
37
Hoofdstuk 3: De rol van institutionele factoren en literatuuropvattingen in de receptie van Verhulsts werk 3.1 Inleiding In dit derde hoofdstuk willen we onderzoeken hoe het werk van Dimitri Verhulst wordt onthaald in de literaire kritiek en door wat de waardeoordelen van de Vlaamse en Nederlandse literaire critici gestuurd worden. Wij geven dus gehoor aan de kritiek van de academici G. Dorleijn en C.J. van Rees op de theorieën van Abrams, Sötemann en Van den Akker. Zij stellen dat we het poëticaonderzoek verder moeten open trekken. Ze verleggen de focus van de literatuuropvatting van de auteur naar de literatuuropvattingen van de instituties. Dit omdat een auteur, zijn werk en zijn literatuuropvattingen niet geïsoleerd zijn, maar functioneren binnen een breder literair veld. We analyseren in dit hoofdstuk de receptie van Verhulsts werk in de literaire kritiek en de institutionele factoren die een invloed uitoefenen op die receptie. Eerst en vooral beschrijven we de institutionele theorie die enkele Nederlandse academici ontwikkelden op basis van de ideeën van de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Vervolgens beschrijven we kort de ontwikkelingen en heersende opvattingen in de literaire kritiek van 1999 tot 2007 en we schetsen een algemeen beeld van de receptie van Verhulsts werk. In een volgend onderdeel analyseren we de ontwikkeling in de waardering van Verhulsts werk, de wijze waarop Verhulsts werk gekarakteriseerd wordt en hoe die karakteriseringen zich verbreiden. We onderzoeken dus de processen van consensusvorming en beeldvorming in de literairkritische receptie van het werk. Kortom, we analyseren in dit derde hoofdstuk het institutionele karakter van de literair-kritische reacties op het werk van Verhulst. In hoofdstuk vier onderzoeken we dan welke de rol van de schrijver en diens individuele poëticale opvattingen is in de beeldvorming en de classificatie van zijn romans.
3.2 Theoretisch kader In het vorige hoofdstuk hebben we de literatuuropvattingen van Dimitri Verhulst onderzocht en gereconstrueerd aan de hand van de theorie van M.H. Abrams, Van den Akker en Sötemann. Aan deze eerder beschreven traditionele poëticale benadering, die ook de reconstructiebenadering wordt genoemd, gaan echter enkele vooronderstellingen vooraf die niet onbetwist zijn gebleven. De poëticale denkbeelden worden er gepresenteerd als zijnde hoogst individueel, op zichzelf staand en onafhankelijk van enige context. Van den Akker gaf al in zijn inleiding bij Een dichter schreit niet aan dat die benadering een vertekend beeld geeft van poëticale opvattingen:
38
Een dichter reflecteert niet alleen vanuit zijn eigen poëzieconceptie, maar reageert tevens op de actuele literaire situatie en staat in contact met mededichters of collegae-critici. Deze polemische context oefent een belangrijke invloed uit zowel op de poeticale denkbeelden als 97 op de wijze waarop deze worden geformuleerd.
Van den Akker gaat er dus vanuit dat de denkbeelden van een schrijver niet los van hun literaire context kunnen gepresenteerd worden.
3.2.1 De ideeën van Bordieu De beschreven bedenkingen van Van den Akker werden eerder al uitgesproken door de Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu. Bourdieu maakte vanaf midden de jaren ‗60 sociologische analyses van het Franse culturele veld en kwam met enkele ophefmakende conclusies naar voren. Ook volgens hem kan men kunst en kunstopvattingen niet als autonoom beschouwen, aangezien ze voortdurend in interactie met het actuele culturele veld staan. Bourdieu definieert het ―culturele veld‖ als de instellingen en personen die betrokken zijn bij de materiële en symbolische productie van kunst. 98 De materiële productie maakt en verspreidt de culturele producten, waar de symbolische productie instaat voor de vorming van meningen over kunst en het toekennen van waarde. Tot de materiële productie rekenen we de kunstenaars, de kunst- en boekhandels en de uitgeverijen en musea. De symbolische productie bestaat uit zowel auteurs, critici, letterkundigen en leraren, als uit kunsttijdschriften, de kunstkritiek en het kunstonderwijs. De kunstenaar en zijn kunst staan in interactie met dat culturele veld en zijn dus volgens Bourdieu niet onafhankelijk. Bourdieu verwerpt dan ook het beeld van de kunstenaar als autonome uitvoerder van een individueel scheppingsplan. Hij verzet zich tegen het idee van de criticus of kunstbeschouwer als een objectieve deskundige, die in een willekeurig kunstwerk de artistieke kwaliteiten kan aangeven waaraan dat werk zijn plaats in de hiërarchie van gerenommeerde kunstwerken te danken zou hebben. Verder kant Bourdieu zich tegen de voorstelling van de ware kunstconsument, die vanuit een aangeboren liefde voor kunst gedreven wordt om zich bezig te houden met kunst.99 Deze traditionele denkbeelden noemt hij ―de charismatische ideologie‖. In tegenstelling tot wat de charismatische ideologie beweert heeft kunst, volgens Bourdieu, geen artistieke essentie. Hij maakt brandhout van ―het idee dat het ‗kunst‘ zijn van een object een immanente eigenschap ervan vormt en dat de hoge maatschappelijke status van
97
W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet, p. 29. S. Janssen, In het licht van de kritiek, Hilversum, 1994, p. 15. Geciteerd naar Bourdieu. 99 C.J. van Rees, G.J. Dorleijn, 22/02/2005,―De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld.‖ ‗s- Gravenhage, Stichting Literatuurwetenschap, 1993, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001impa01_01/colofon.htm> (07/10/06), p. 14. Naar Bourdieu. 98
39
kunstwerken voortvloeit uit hun intrinsieke kwaliteiten.‖100 De waardetoekenning aan bepaalde kunstwerken gebeurt dus volgens de Franse cultuursocioloog niet op basis van kwaliteit, maar op basis van de beeldvorming, die door de symbolische productie wordt bewerkstelligd. Het kunstwerk beschikt zodoende niet over een artistieke essentie, maar bestaat alleen als kunstwerk op grond van het beeld dat het kunst is.101 Bijvoorbeeld in het literaire veld scheppen de literatuurcritici, de leraren Nederlands en de letterkundigen, door middel van hun classificaties en karakteriseringen een bepaald beeld van een literair werk. Dit beeld kan vervolgens ingang vinden in andere maatschappelijke velden, zodat er een consensus, een geloof in de kwaliteiten van dat werk ontstaat. Dit proces noemt Bourdieu ―de productie van geloof‖.102 Maar het gaat niet alleen om het geloof in de kwaliteiten van een werk, maar ook om het geloof in het belang van kunst en in de onafhankelijkheid en professionaliteit van critici. Dorleijn en Van Rees beschrijven het geloof als volgt: Het gaat om geloof in een grote verscheidenheid aan immateriële verschijnselen: geloof in de symbolische meerwaarde van kunst; geloof in de consacrerende en legitimerende activiteiten van critici en kunstkenners; geloof in het kunstproducerende talent van deze of gene kunstenaar; geloof in de verheffende, en tevens distingerende functie van omgang met 103 kunst.
Deze standpunten van Bourdieu zijn op heel wat kritiek van het culturele veld gestoten, maar vonden toch hun ingang in de academische wereld. Bourdieu‘s ideeën werden in de jaren ‗80 opgepikt door o.a. Nederlandse academici zoals Verdaasdonk, Van Rees, Janssen en Dorleijn. Zij dachten ze verder uit en pasten ze specifiek toe op het Nederlandse literaire veld. Hun benadering van het literaire veld en literatuuropvattingen werd de ―institutionele benadering‖ gedoopt.
3.2.2 Complementariteit van de reconstructie- en de institutionele benadering In 1993 gaven Van Rees en Dorleijn, hun kritiek op de traditionele poëticale benadering duidelijk vorm in hun artikel ―Literatuuropvattingen in het literaire veld: over de integratie van twee benaderingen.‖ In dat artikel bekritiseren zij de poëticale theorie van M.H. Abrams en Van den Akker, die ze ―de reconstructiebenadering‖ noemen en pleiten ze voor een verbreding van het poëticale onderzoek. Zij stellen, net als Van den Akker, dat in de reconstructiebenadering de poëticale uitspraken van auteurs uit hun context worden gehaald en worden omgevormd tot een nieuw poëticaal betoog. Ze verdedigen de opvatting dat de
100
S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 14. Naar Bourdieu. S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 14. Naar Bourdieu. 102 C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 14. Naar Bourdieu 103 C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 14. 101
40
denkbeelden van een schrijver niet autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de literaire, polemische en institutionele context kunnen gepresenteerd worden. Van Rees en Dorleijn stellen dus in hun artikel vast dat de reconstructiebenadering niet los kan staan van de institutionele context, zodat beide benaderingen als complementair kunnen beschouwd worden. De onderzoekers breken een lans voor het soort onderzoek dat beide perspectieven integreert en zich dus richt ―op een analyse van de ontwikkeling en het gebruik van literatuuropvattingen door deelnemers uit het literaire veld.‖104 De institutionele benadering, die zoals eerder vermeld haar mosterd bij Bourdieu haalde, behoeft hier nog enige uitleg. In deze studie staan de interacties tussen de verschillende literaire instituties centraal. De studie toont het literaire veld als een dynamisch geheel van krachtsverhoudingen tussen die instituties. Ze wil inzicht verschaffen in de aard van de krachtsverhoudingen en in de aard van de waardebepalingen waaraan teksten worden onderworpen.105 De term ―literaire institutie‖ word door Janssen in In het licht van de kritiek gedefinieerd als: Een constellatie van actoren die een specifieke taak vervullen in de materiële produktie en verspreiding van teksten èn in het vormen en verkondigen van opvattingen, oftewel in de 106 beeldvorming, over die teksten.
Onder die verzamelnaam horen onder andere de uitgeverijen, de bibliotheken, de literatuurkritiek, de beleidsorganisaties voor literatuur, de boekenwinkels en het literatuuronderwijs. Al die instituties vormen samen met de lezers en de auteurs het dynamische literaire veld. De institutionele studie van het literaire veld berust op het basisidee dat literatuur over geen intrinsieke kwaliteit beschikt, maar dat de classificatie van een tekst als literatuur en de waarde die eraan toegekend wordt het resultaat zijn van een complex proces dat gereguleerd wordt door een aantal instituties uit het literaire veld, in wisselwerking met de auteurs.107 Een zeer belangrijke institutie in dat classificeringsproces is de literaire kritiek. Maar men gaat er van uit, zoals Bourdieu al aangaf, dat literaire critici geen objectieve, onafhankelijke deskundigen zijn. Zij vormen hun waardeoordeel over de teksten niet volgens objectieve methodes. Dat is ook niet mogelijk, want volgens Dorleijn en Van Rees ontbreekt het hen aan absolute of eenduidige criteria om een tekst te beoordelen en is de waarde van een tekst dus een relatieve zaak. Wat dan wel de waardeoordelen van critici stuurt is een van de interessegebieden van de institutionele benadering. Onder andere Van Rees en
104
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 13. 106 S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 19. 107 S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 19. 105
41
Janssen gaan in hun analyses van de literaire kritiek op zoek naar de factoren en processen die van invloed zijn op de praktijk van de critici. Een proces dat van groot belang is voor de praktijk van de critici is het proces van beeldvorming. Dit proces wordt gekenmerkt door orkestratie. Dorleijn en Van Rees omschrijven beeldvorming als volgt: De notie beeldvorming verdient verheldering. Doordat critici van reputatie en gezag bepaalde omschrijvingen aanwenden wanneer ze een literair werk of zelfs het oeuvre van (een groep) schrijvers bespreken, vinden die karakteriseringen ingang in een bredere maatschappelijke 108 context.
Bepaalde karakteriseringen van werken en auteurs worden dus, als ze zijn gevormd door gerespecteerde, belangrijke critici, aanvaard in de maatschappij, via andere literaire critici, via het literatuuronderwijs of de media. De omschrijvingen over auteurs en hun werk kunnen dus geaccepteerd worden en zich verder verspreiden, zodat ook bijvoorbeeld mensen die nog nooit een werk van Claus hebben gelezen, weten dat hij de grootste schrijver van België zou zijn. Het beeld dat rond een literair werk of een auteur wordt gecreëerd komt als het ware voor het werk te staan en stuurt vervolgens elke verdere discussie over die auteurs en hun werken.109 Een kenmerk van het proces van beeldvorming is orkestratie. Doordat het de critici aan een objectieve beoordelingsregels ontbreekt, veroorzaakt dit volgens Dorleijn en Van Rees onzekerheid. Critici laten dan ook hun oordeel afhangen van de uitspraken en oordelen van gereputeerde collega-critici, dus van de gangbare beeldvorming rond het werk. De reputatie en legitimering van het gezag van een criticus hangt namelijk af van de oordelen van andere, gewaardeerde recensenten. Als die hem bevestigen in zijn oordeel, komt dat zijn geloofwaardigheid en zijn reputatie ten goede. Van Rees toont aan in zijn empirische studies dat binnen de literaire kritiek over het oeuvre van een schrijver na een zekere periode een consensus optreedt, ook al hangen die critici verschillende literatuuropvattingen aan. Dit proces van orkestratie noemt hij consensusvorming.110 Tot zo ver de institutionele analyse. Als we nu terugkeren naar het eerder aangehaalde artikel ―Literatuuropvattingen in het literaire veld: over de integratie van twee benaderingen‖, zien we dat in het proces van beeldvorming een belangrijke taak voor literatuuropvattingen weggelegd is. Volgens Van Rees en Dorleijn worden die opvattingen zowel door de literatuurbeschouwing als door de schrijvers gebruikt als instrumenten om de beeldvorming te bepalen.
108
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 16. C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. 110 C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 83. 109
42
De literatuurbeschouwing, waarmee zowel de literaire kritiek als de essayistische en de academische kritiek bedoeld wordt, gebruikt literatuuropvattingen om waardeoordelen te vellen over teksten, om die teksten te classificeren en de beeldvorming er rond te sturen. Eerder verklaarden we dat het literatuurbeschouwers ontbreekt aan objectieve maatstaven om de waarde van teksten te beoordelen. Toch zijn critici genoodzaakt om hun keuzes en oordelen te legitimeren. Ze wenden daarom hun literatuuropvattingen aan om het literaire aanbod te ordenen en er waarde en betekenis aan toe te kennen.111 Onrechtstreeks dragen ze via hun recensies en beschouwingen bepaalde opvattingen over literatuur uit, en worden die via de beeldvorming opgepikt door andere instituties in het literaire veld. Zoals door bibliotheken en boekhandels, die hun aankopen laten afhangen van de literaire kritieken, of door uitgeverijen, die de door de pers bejubelde debutant de kans geven een tweede boek te publiceren. Ook schrijvers kunnen literatuuropvattingen in het literaire veld gebruiken als instrumenten. Zij kunnen de beeldvorming rond hun werk sturen, door bijvoorbeeld interviews te geven over hun werk, commentaar te geven over het gevormde oordeel erover, of door in poëticale artikelen hun literatuuropvattingen te expliciteren. Op die manier kan de auteur het literaire veld kennis laten maken met zijn denkbeelden, kan hij zich manifesteren en aangeven waar hij geplaatst wil worden in de literaire traditie. Susanne Janssen toonde in In het licht van de kritiek al aan dat literaire critici graag en vaak de geëxpliciteerde literatuuropvattingen van schrijvers aanhalen in hun recensies, om zo hun oordeel te rechtvaardigen. Op die manier kan de auteur via zijn opvattingen en uitspraken invloed uitoefenen op de receptie van en de beeldvorming rond zijn werk.112 Literatuuropvattingen hebben via de beeldvorming dus een grote impact op het literaire veld. Volgens Van Rees en Dorleijn loont het dan ook de moeite om de rol van die opvattingen in het literaire veld nader te onderzoeken. Literatuuropvattingen, die in de inleiding van het artikel door Van Rees en Dorleijn als ―het geheel aan ideeën over doel, functie, aard en middelen, effecten en ontstaan van literatuur‖113 omschreven zijn, worden in het licht van de institutionele analyse in datzelfde artikel gedefinieerd als: Een verzameling normatieve denkbeelden over de aard en functie van literatuur alsmede een verzameling definities van teksteigenschappen en literaire technieken ( procédés), waardoor 114 de tekst geacht wordt bepaalde effecten op de lezer te hebben.
In deze definitie ligt de kern van de complementariteit van de reconstructie en de institutionele benadering. Van Rees en Dorleijn willen het begrip ―literatuuropvattingen‖ niet
111
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81. 113 C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. 114 C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 3. 112
43
als de autonome opvattingen van een schrijver definiëren, maar als ―normatieve denkbeelden‖ binnen het literaire veld. Ze verleggen het onderzoeksterrein van de individuele schrijver naar het dynamische veld. Ze willen uitzoeken hoe bepaalde opvattingen over literatuur zich verbreiden, hoe ze de beeldvorming sturen en hoe ze, naast andere economische en sociale factoren, belangrijk zijn in de waardeoordelen over literatuur. Ze willen dus ―de ontwikkeling en het gebruik van literatuuropvattingen door deelnemers in het literaire veld analyseren.‖115 Als de reconstructie en de institutionele benadering als complementair worden aangenomen, zullen beide benaderingen een sprong voorwaarts maken. Enerzijds zal de institutionele benadering baat hebben bij het verdisconteren van eerder onderzoek naar individuele literatuuropvattingen. Anderzijds zal de reconstructie van de literatuuropvatting van een auteur betrouwbaarder worden wanneer die niet als autonoom wordt behandeld. Dan zal blijken dat, zoals wij in onze scriptie willen aantonen, ―kennis van het institutionele kader waarbinnen een literatuuropvatting werd ontwikkeld zinvol is voor de reconstructie ervan.‖116 De beeldvorming rond een auteur, zijn positionering in het literaire veld en de receptie van zijn werk in de literatuurbeschouwing vormen belangrijke aspecten in het onderzoek naar diens literatuuropvattingen. Dat opvattingen die ontstaan zijn binnen een literaire context er niet los van gepresenteerd kunnen worden, is een opmerking die Van den Akker al maakte in 1985. In 2007 geven wij er gehoor aan in deze scriptie. Tegelijkertijd willen wij ons in dit derde hoofdstuk niet uitsluitend richten op de persoonlijke poëtica van Dimitri Verhulst. Want in 2006 werpen Dorleijn en Van den Akker in hun artikel ―Literatuuropvattingen als denkstijl‖ op dat literatuuropvattingen weliswaar een individuele dimensie hebben, maar in wezen collectief zijn. Dat deze dus, volgens hen, gevormd zijn op basis van wat men in een literair socialisatieproces heeft aangeleerd.117 Beide academici wijzen dan ook poëticaal en institutioneel onderzoek met de vinger dat er stilzwijgend vanuit gaat dat een auteur of een criticus een individuele poëtica heeft: Veel institutioneel onderzoek, dat qualitate qua de sociaal georiënteerdheid van het proces van symbolische productie als uitgangspunt hanteert, doet paradoxalerwijs herhaaldelijk uitspraken over hoe een individuele actor zijn positie verwerft, ook al vormen het literaire veld en mechanismen als orkestratie of consensusvorming de context waarbinnen de positionering 118 wordt bezien en waar naar relevante factoren wordt gezocht.
In deze scriptie gaan we er – in tegenstelling tot wat Van den Akker en Dorleijn in het aangehaalde artikel neerschrijven- weldegelijk vanuit dat een individuele poëtica kan en mag 115
C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 2. C.J. van Rees en G.J. Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 8. 117 G. J. Dorleijn, W.J. van den Akker, ―Literatuuropvattingen als denkstijl. Over de verbreiding van normen in het literaire veld rond 1900‖, in De productie van literatuur, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 91. 118 G. Dorleijn, W.J. van den Akker, ―Literatuuropvattingen als denkstijl‖, p. 91. 116
44
onderzocht worden ( zie het tweede hoofdstuk), en zeker wanneer de literaire context erbij betrokken wordt. Hiervoor baseren wij ons op eerder succesvol onderzoek van o.a. Dorleijn en Van den Akker zelf, en van Janssen en Van Dijk.119 We schetsen in ons onderzoek bovendien ook de rol van de individuele actor, Dimitri Verhulst, in het literaire veld en in de beeldvorming rond zijn werk. Toch trachten wij aan de verzuchtingen van de Nederlandse onderzoekers tegemoet te komen door in dit hoofdstuk aandacht te hebben voor het literaire veld en zijn institutionele mechanismen zoals orkestratie, beeldvorming en consensusvorming. Ook uit in onze casus ( de receptie van het werk van Verhulst) zal namelijk blijken dat literatuuropvattingen in het literaire veld het best te omschrijven vallen als: […]een aangeleerd, dus sociaal overgedragen instrument dat mensen in staat stelt om een mening over literatuur te verwoorden en hun selecties van wat wel en niet goede literatuur is te rechtvaardigen. Hier is een literatuuropvatting niet de oorzaak van de keuzen en het 120 gedrag, maar een hulpmiddel in een ex post facto toelichting op dit gedrag.
In deze casus blijken de keuzen, waardeoordelen en karakteriseringen van de critici over Verhulsts werk grotendeels bepaald door institutionele mechanismen. De verschillende individuele denkbeelden of literatuuropvattingen van de critici kunnen namelijk niet beletten dat onder die critici een consensus kan ontstaan over het werk van Verhulst. Daarom hanteren wij in dit hoofdstuk over de receptie van Verhulsts werk de bovenstaande interpretatie van het begrip literatuuropvatting. Verder moet nog aangehaald worden dat we in deze scriptie het Vlaamse en Nederlandse literaire veld als één geheel beschouwen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Dorleijn en Van Rees in De productie van literatuur. Zij beschouwen het Nederlands en het Vlaamse literaire veld in dat boek als afzonderlijk, omdat het Vlaamse veld een eigen geschiedenis, eigen instituties en eigen spelers zou hebben.121 Voor deze scriptie lijkt deze opsplitsing weliswaar niet aangewezen, daar Verhulsts werk in Nederland gekend is en gewaardeerd wordt. Als we de Nederlandse literaire kritiek buiten beschouwing laten, vallen ongeveer de helft van de recensies weg. Op die manier wordt het onmogelijk een representatief overzicht te geven van de receptie van Verhulsts oeuvre.
119
Zie voor poëticaal onderzoek Dorleijn, Schuilgelegen uitzicht (Leopold), Van den Akker, Een dichter schreit niet (Nijhoff). Voor institutioneel onderzoek Janssen, In het licht van de kritiek, Van Dijk De politiek van de literatuurkritiek. 120 W. De Nooy, ―Eenheid door polarisering. Het Nederlandse literaire veld tussen 1970 en 1980‖, in De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 187. 121 K. Van Rees, G.J. Dorleijn, ―Het Nederlands literaire veld 1800-2000‖, in De productie van literatuur, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006, p. 23.
45
Concreet betekent dit alles dat we vooreerst een korte analyse geven van de ontwikkelingen en opvattingen in de literaire kritiek rond de eeuwwisseling. We onderzoeken vervolgens hoe Verhulsts werk ontvangen wordt in de literaire kritiek. We analyseren de ontwikkeling in de waardering van het werk en leggen de mechanismen van consensusvorming en orkestratie hierin bloot. Verder analyseren we de wijze waarop Verhulsts werk gekarakteriseerd wordt en hoe de beeldvorming rond het werk tot stand komt.
46
3.3 De receptie van het werk van Verhulst in de literaire kritiek 3.3.1 De literaire kritiek van 1999- 2007 Wanneer we de receptie van het werk van Verhulst in de Vlaamse en Nederlandse literatuurkritiek willen analyseren, mogen we de relatie tussen de recensies en de ruimere literaire context niet uit het oog verliezen. Daarom is het nodig eerst een beeld te schetsen van de huidige stand van zaken binnen de literaire kritiek. Wat zijn de taken van een literaire criticus, aan welke werken wordt veel aandacht en waarde verleend en waar draaien de contemporaine polemieken rond? We onderzoeken dus de trends, de kopzorgen, de ontwikkelingen en de heersende opvattingen binnen de literatuurbeschouwing vanaf 1999, toen de naam Verhulst voor het eerst in de boekenbijlagen werd gesignaleerd, tot nu. In dit deel trachten we weliswaar geen integraal beeld te geven van de literaire kritiek van die periode. We schetsen uitsluitend enkele opvallende grote lijnen die in verband kunnen gebracht worden met de receptie van Verhulst zijn werk. De literaire criticus moet, volgens Maarten Doorman, vier taken vervullen. Doorman legt in zijn rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de literaire kritiek uit dat de critici moeten informeren, oordelen, beargumenteren, en zich ten slotte engageren. Dit engageren houdt in dat de recensent de overtuiging toegedaan is dat vooruitgang in de kunst mogelijk is. Doorman benadrukt dat de critici, omwille van dit vooruitgangsidee, een oordeel moeten uitspreken over het gerecenseerde werk, zodat ze blijk geven van een welbepaalde visie op literatuur. Enkel op die manier blijft de literatuurkritiek vrij van relativisme. Doorman pleit dus voor niet- vrijblijvende interpretaties en diepgravende debatten en dit, niet alleen voor de kritiek, maar minstens evenzeer voor de kunst, die niet kan bestaan zonder interpretatie en zonder discussie over die interpretatie. Wanneer kritiek ontbreekt, wordt 122 receptie van kunst consumptie.
Doorman raakt hier een gevoelige snaar. De onheilsberichten over de dalende kwaliteit van recensies zijn namelijk talrijk. De literaire kritiek zou enkel nog informeren en vanuit een relativerende houding geen oordelen meer vellen. Criticus Rob Schouten schreeuwde in Trouw van de daken dat: ―kwaliteitsbewakers hun posten massaal hebben verlaten.‖123 Nochtans moet, volgens Schouten, in deze moderne, gecommercialiseerde tijden waarin de media de scepter zwaait, meer dan ooit het kaf van het koren gescheiden worden.
122
M. Doorman, De vrede graast zonder genade. Over literaire kritiek, Bakker, Amsterdam, 2001, p. 10. 123 R. Schouten, ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005.
47
In zijn analyse van de literatuur en de literatuurkritiek rond de millenniumwisseling, stelt academicus Hugo Brems dat: De belangrijkste literaire controverses rond de eeuwwisseling zijn verweven met discussies over de toenemende commercialisering en mediatisering van het literaire bedrijf. Zowel in verband met de literaire kritiek als met betrekking tot proza en poëzie komt de tegenstelling naar voren tussen literatuur als een enigszins afgezonderd en bijzonder verschijnsel – als 124 Kunst- en literatuur als een cultureel verbruiksgoed.
De commentaar van de critici op de commercialisering en mediatisering van het literaire veld vertrekt vanuit een bezorgdheid over de kwaliteit van de huidige en vooral de toekomstige literatuur. Vast staat dat er de laatste tien jaar heel wat veranderd is in het literaire veld en de instituties. Ten eerste werden in de jaren ‗90 vele uitgeverijen opgeslokt door vier grote concerns: PCM Uitgevers, WPG, Veen Bosch & Keuning en Foreign Media Group. Dat de kleine opgeslokte uitgeverijen vanaf dan de winstquota en eisen van het bedrijfsleven meer dan ooit in het achterhoofd moeten houden is volgens Brems onvermijdelijk. En omdat deze gecommercialiseerde concerns hun grootste omzetten halen uit bestsellers en hypes, wordt vooral in deze populaire boeken veel geld en promotie gepompt.125 Ten tweede hebben er ook in de boekhandelsector grote omwentelingen plaatsgevonden. In Nederland bijvoorbeeld hebben vele boekhandels zich verenigd in concerns ( e.g. Bruna, AKO, Libris), zodat ze, ondanks de vaste boekenprijs, toch grotere winstmarges kunnen bekomen op goed en snel verkopende boeken. Die bestsellers vormen dan ook het merendeel van het aanbod in de winkels. Dat deze, en andere commercialiseringen, zoals de commercialisering van de literaire prijzen en de marketingtrucks die schuilgaan achter ―toptienlijsten‖, hun stempel drukken op het literaire veld en op het boekenaanbod staat buiten kijf. Sommige critici vrezen dan ook dat de literatuur volledig gecommercialiseerd zal worden. Dat er hoofdzakelijk nog bestsellers en zogenaamde prikkelliteratuur in de rekken zal liggen en dat het literaire boek zijn weg naar de lezer niet langer zal vinden. Onder andere criticus Elsbeth Etty van NRC Handelsblad vreest de hete adem van de markt die hijgt in de nekken der literatuur en zij waarschuwt voor de ―talpaïsering‖ (naar de commerciële Nederlandse tv-zender Talpa) en trivialisering van de literatuur.126 Zij hekelt de romans die zijn geschreven volgens vaste formats. Die sleutel-opde-deurromans zouden de lezer enkel vermaken en drijven op de kracht van clichés en herkenning. Etty maakt in haar artikel dan ook een duidelijk onderscheid tussen kunst en commercie, tussen ontspanningslectuur en echte literatuur, tussen Nicci French en Jan
124
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlands literatuur 1945-2005, Amsterdam, 2006, p. 630. 125 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p. 616. 126 E. Etty, ―Weerzien met domineesland. De literaire trends van 2005‖, in NRC Handelsblad, 30 dec. 2005.
48
Siebelinck, tussen ―leesbare‖ en ―schrijfbare‖ teksten als het ware. Etty wil, net als uit het voorgaande citaat van Brems blijkt, de tegenstelling tussen literatuur als kunst en literatuur als een cultureel verbruiksgoed goed in de verf zetten. Zij wil de autonome status van literatuur verzekeren. Op de vermenging van ―hoge‖ en ―lage‖ literatuur, die volgens academici Van Boven en Kemperinck eigen is aan de contemporaine literatuur, wordt door haar afwijzend gereageerd. 127 Critici als Etty willen de grensbewakers van de literatuur zijn. Zij voelen meer dan ooit dat de vaste grenzen van de literatuur vervagen. Niet alleen de markt en triviale lectuurgenres maar ook andere kunstvormen, de media en internet, sjouwen aan de omheining rond de literatuur, sluipen het zwaar bewaakte terrein binnen en klimmen de ivoren letterentoren in. Of de grenzen van de literatuur extra beveiligd of juist opengesteld moeten worden is alsnog het onderwerp van vele discussies die binnen de literaire kritiek gevoerd werden en worden. Maar dat de grens tussen ―hoog‖ en ―laag‖, tussen markt en kunst, niet langer duidelijk is, laat de Vlaamse schrijver Tom Naegels blijken. In een artikel in De Morgen bekent Naegels zijn liefde voor Harry Potter. Hij stelt dan ook dat bestsellers niet per se vergruisd moeten worden omdat ze commercieel succesvol zijn, maar dat er juist dieper moet gegraven worden op zoek naar oorzaken van dat succes: Wat is het toch met bestsellers, dat de boekengemeenschap ze altijd uitspuwt. Waarom zijn ze nooit goed genoeg? Waarom doet niemand zijn best om te begrijpen waarom zo velen net dat boek kiezen, en niet de ongetwijfeld veel betere romans van veel getalenteerde schrijvers 128 die helaas jammer het is een schande niet zo gehypet worden?
Nagels toont hier dat zijn geloof in een scherpe grens tussen kunst en commercieel succes verdwenen is. Onder andere dit contemporaine verlies van het geloof in zo een duidelijke grens leidt volgens literatuursocioloog Verdaasdonk tot ―het verkleinen van het verschil in legitimiteit tussen de auteurs met een grote literaire reputatie en de auteurs met een grote lezerskring.‖129 De discussies rond de commercialisering en de trivialisering van de literatuur, de vermenging van ‗hoge‘ en ‗lage‘ literatuur en de vervagende grens tussen literatuur en commercieel amusement zijn, zoals aangetoond, hete hangijzers binnen de literatuurkritiek van 1999 tot 2007. Een ander discussiepunt binnen de literaire kritiek dat hand in hand gaat met de commercialisering van de literatuur, is de mediatisering. Televisie, radio en internet, publiciteit en promotiestunts worden dan ook vaak ingezet om de aandacht voor een
127
E. Van Boven, M. Kemperinck, Literatuur van de Moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse e e letterkunde in de 19 en 20 eeuw, Uitgeverij Coutinho, Bossum, 2006, p. 304. 128 T. Naegels, ― Allemaal Harry‖, in De Morgen, 23 nov. 2005. 129 H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in Literatuur, 16, 5, 1999, p. 293.
49
schrijver en zijn werk te vergroten. De mediatisering van de literatuur houdt vooral in dat vanaf de jaren ‗90 televisie en ook bladen meer aandacht schenken aan pas verschenen titels.130 Maar ook dat het boek zijn weg naar het internet heeft gevonden, waar het besproken wordt op literaire websites, poëzieblogs of op forums van leesclubs. Verdaasdonk verklaart bijgevolg in 1999 dat het aantal plaatsen waar literatuur wordt beoordeeld sterk is toegenomen.131 Meer aandacht voor literatuur via verschillende kanalen lijkt een evolutie die het literaire veld enkel kan toejuichen. Maar volgens bezorgde critici zijn die media slechts een verlengstuk van de markt, aangezien het leeuwendeel van de media-aandacht naar een relatief klein aantal boeken en auteurs gaat. Op die manier kunnen een handjevol schrijvers nationale bekendheden worden, wat zich laat doorrekenen aan de kassa. Critici zoals Rob Schouten klagen dan ook de groeiende macht van de media in het literaire bedrijf aan, en eveneens de (vaak onterechte) sterrenstatus van sommige schrijvers: Schrijvers zijn publieke figuren geworden, een soort van sterren, zoals omgekeerd publieke figuren schrijvers zijn geworden. In feite zijn we getuige van het ontstaan een nieuw soort 132 hybride, iets tussen schrijver en publieke figuur in.
Ook Hugo Brems stelt in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur eenzelfde fenomeen vast: dat een kleine categorie schrijvers die zijn uitgegroeid tot publieke personen, ook daar meer aandacht krijgen dan anderen, eerder op grond van bekendheid dan op grond van de literaire waarde van hun werk. In literaire programma‘s[…] en helemaal in algemene talkshows zijn zij vrijwel de enigen die er nog toe doen, en dan niet zozeer door hun werk als wel vanwege 133 kwesties van human interest.
Brems stelt hier tevens een huidige trend aan de kaak. De interesse van de media en het publiek naar ‗de vent‘ achter de auteur drukt zijn stempel op de verslaggeving over literatuur. Die interesse kadert binnen een bredere human interest tendens in de media, die men opmerkt als men het aanbod van huidige televisieprogramma‘s aanschouwt of er tijdschriften en kranten op naslaat. F. Jensma, hoofdredacteur van NRC Handelsblad, wijst ook op deze tendens: ―er is in de loop der jaren toch ook journalistieke belangstelling gegroeid voor menselijke drijfveren, voor gevoels- en identiteitskwesties, voor passie en persoon.‖134 Schrijvers worden in de media niet alleen aangesproken over hun nieuwste boek, maar ook
130
H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur‖, in Literatuur, p. 293. H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur‖, in Literatuur, p. 293. 132 R. Schouten, ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005. 133 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 631. 134 F. Jensma, ―De lezer schrijft, de krant antwoordt: Human interrest‖, in NRC Handelsblad, 21 aug. 2004. 131
50
over hun privé-leven, hun politieke inzichten en de inhoud van hun kleerkast. In De Morgen worden ze dan weer gevraagd om hun ultieme zomerhit te kiezen. Die zucht naar persoonlijke verhalen en anekdotes kent ook zijn weerslag op de meer beschouwende literaire kritiek. Vele literaire critici zijn niet te spreken over de veranderingen die zich in hun vakgebied hebben voorgedaan ten gevolge van de human interest tendens. Zoals Karl van den Broeck, die in Knack opmerkt dat boekenbijlagen ―alsmaar minder recensies of beschouwende artikels over de Schone Letteren bevatten, maar steeds meer interviews met schrijvers en columns.‖135 Deze evolutie werd ook door ex-poëziecriticus van De Standaard Jos Joosten opgemerkt en noopte hem ontslag te nemen. De mediatisering en de invloed van het internet oefenen ook een andere druk uit op de literaire kritiek. Zij doen namelijk een aanslag op de alleenheerschappij en het belang van de kritiek. Televisie en radio bereiken vooraleerst een veel groter en breder publiek, waardoor hun impact op de verkoop en de algemene opinie groter is. Internet zorgt op zijn beurt voor een forum voor de mening van Jan en alleman. Op literaire sites telt elke opinie mee, komen literaire discussies van de grond, is er een snellere verspreiding mogelijk en is het bereik groter dan bij pakweg een literair tijschrift. Jos Joosten stelt dan ook dat ―internet […] stilaan volledig meekan als ―volwaardig‖ kritisch medium.‖136 Of dat literaire critici door deze ontwikkelingen in het literaire veld hun voortrekkersrol aan het verliezen zijn, is een vraag die de tijd zal beantwoorden.
Dat het literaire debat, dat nu ook op internet gevoerd wordt, in de traditionele pers nog niet doodgebloed is, bewijst het autobiografiedebat dat ontstond rond I.M. van Connie Palmen (1998) en Het Bureau van J.J. Voskuil (1996-2000). Het debat richtte zich, volgens Brems, niet op de autobiografie als genre. Dat genre bestaat al sinds de romantiek en het leverde in de jaren ‘60 vele gewaardeerde titels op van Geeraerts, De Wispelaere, Reve en Robberechts. Ook in de jaren ‗80 en ‗90 beleefde de autobiografische literatuur een opleving met werken van De Wispelaere en Brouwers en ook van De Kuyper, Verpale en Pleysier. Hugo Brems merkte de ambivalente en vaak afwijzende houding die critici aannamen tegenover die autobiografisch getinte werken van 1985 tot 1995 wel op, maar stelt dat zowel het publiek als de kritiek uiteindelijk overstag ging. Vele literaire prijzen werden toen ook uitgedeeld aan werken met een autobiografische insteek.137 De commotie rond I.M. en Het Bureau heeft dus andere oorzaken dan enkel het genre.
135
K. van den Broeck, ―De toekomst van de literaire kritiek‖, in Knack, 2 nov. 2005. J. Joosten, ―Kritiek op een keerpunt. Recenseren in tijden van internet en weblog‖, in Nieuwzuid 18, 2005, p. 88. 137 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p. 551-554. 136
51
Het Bureau, een zevendelige reeks hyperrealistische romans rond het hoofdpersonage Maarten Koning, werd door vele critici zeer enthousiast onthaald, maar werd door enkelen verworpen als zijnde geen literatuur. Ook Brems meent dat deze roman de grens tussen literatuur en het trivialere soapgenre aftast. Recensente J. Roodnat van NRC geeft in een recensie toe dat ze in de ban was van Voskuils personages, van wie ze ―heel kinderachtig, steeds wilde weten hoe het verder met ze ging‖, het soort effect dat ook een soapserie opwekt. 138 Maar Roodnat eindigt haar recensie van het laatste deel van Het Bureau met de bevestiging dat Het Bureau wel degelijk grote literatuur is. De vermenging van ―hoge‖ en ―lage‖ genres wordt in het geval van Het Bureau door vele critici op applaus onthaald. I.M. leverde meer tegenstrijdige reacties op. Palmens relaas over haar vierjarige relatie met de bekende Nederlandse journalist Ischa Meijer werd door bepaalde ontroerde critici en door het publiek op lof onthaald, maar werd door een meute ontstemde recensenten de grond in geschreven. I.M. was op zijn minst gezegd een controversieel boek. Belangrijk is dat dit boek het debat rond autobiografie weer op gang trok. Vragen over sentimentaliteit, voyeurisme, herkenning, commercialisering en het belang van fictie voor literatuur, werden opnieuw gelanceerd. W. Kuipers schreef in de Volkskrant over de indrukken die I.M. bij hem opriep: Als haar boek een ‗roman‘ is, dan is het een naïeve roman, een die niet evoceert, maar beschrijft, en die daarmee afhankelijk is van zijn (van tevoren vaststaande) onderwerp. […] I.M. is, literair gesproken, een beperkt boek, beperkter dan een volledig fictief verhaal over liefde en dood, dat de lezer immers niet opzadelt met ongemakkelijkheden als het gaat om intimiteiten, maar hem juist bevrijdt door veel verder te gaan dan menigeen zichzelf zou toestaan. In dit autobiografische boek is, ondanks de kwaliteiten die het heeft, de verbeelding aan banden gelegd, ten koste van een dieper inzicht in de fenomenen waarover Palmen 139 schrijft.
Kuipers expliciteert dat een roman nood heeft aan fictie, om los te komen van het banale en om te kunnen graven naar diepere werkelijkheden en fenomenen. Dit argument blijft de literaire kritiek, ook na I.M., bij sommige autobiografische werken aanhalen. Een gelijkaardig geluid horen we in 2005 bij Knack-criticus en mediadocent F. Hellemans. In een essay in Deus ex machina rond 30 jaar autobiografie in Vlaanderen maakt Hellemans een duidelijk onderscheid tussen twee soorten autobiografie. Enerzijds is er de autobiografie die zich niet enkel op de eigen navel richt maar ook de wereld mee in beschouwing neemt. Anderzijds is er het realityproza dat zich spiegelt aan de reality-tv. Realityproza maakt weinig gebruik van literaire principes, maar teert op voyeurisme, herkenning en anekdotiek:
138
L. Roodnat, ―J. Voskuil voltooit Het Bureau. Dertig jaar overspel‖, in NRC Handelsblad, 17 nov. 2000. 139 W Kuipers, ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998.
52
Wie als auteur in zijn autobiografische boeken de lezer geen zicht geeft op die grote werkelijkheid, die verzandt volgens mij in de slappe anekdotiek die zo typisch is voor het 140 hersenloze reality-proza van vandaag.
De argumenten die Hellemans hier aanhaalt, komen overeen met de argumenten van Kuipers. Beiden stellen dat de autobiografie meer moet zijn dan ―een verslag van een werkelijkheid‖, anders blijkt het boek een reportage.141 De literaire autobiografie moet dieper peilen, verder graven dan de gebeurde werkelijkheid en verbanden leggen met grotere gehelen. En fictie kan daarbij helpen. Bij Hellemans blijven ook de sneren naar de commercialisering van de literatuur, die dit soort ―hersenloze realityproza‖ zou uitlokken, niet uit. De grenzen tussen literatuur en lectuur, markt en cultuur, moeten volgens deze criticus scherp bewaakt worden. Kuipers klachten over I.M. en Hellemans tirade tegen een bepaalde vorm van autobiografisch proza, zijn volgens Brems een verzet tegen vormen van literatuur die enkel gericht zijn op herkenning. Ze zijn een verzet tegen proza dat een transparante doorverwijzing is naar gebeurtenissen uit de werkelijkheid of naar echt beleefde emoties.142 Ook het toegankelijke, no-nonsense taalgebruik en het idee dat deze boeken zich expliciet zouden richten op de smaak van de lezer - die zogezegd enkel wil meeleven en herkennenvormen voor vele critici een struikelblok. Dat dit verzet nauw verstrengeld is met het protest tegen de opkomst van de media en de commercie in het literaire bedrijf, gaf Hellemans al te kennen.
En het aangehaalde autobiografiedebat wordt nog steeds aangewakkerd. Bij de publicatie van autobiografische romans zoals Helena, een relaas van de bekende Nederlander Edwin De Vries over de dood van zijn zoontje, steken dezelfde argumenten de kop op. Criticus Elsbeth Etty staat in NRC Handelsblad zeer afwijzend tegenover dit autobiografische boek, dat volgens haar geschreven is in ―clichés die geen literator nodig hebben om te worden geformuleerd.‖143 Etty verwijt de auteur dat hij geen verbeelding aan de werkelijkheid heeft toegevoegd, zodat de roman eendimensioneel proza wordt. Zij voelt zich een voyeur die door het sleutelgat kijkt, en is genegeerd bij de aanblik van al die ongestileerde intimiteiten. Etty noemt Helena dan ook geen literatuur, maar ―een nauwelijks gestileerde weergave van de werkelijkheid, eerder journalistiek of documentair dan literair.‖144 Ook enkele vergelijkingen met commerciële genres zoals het feuilleton in damesbladen worden niet
140
F. Hellemans, ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖, in Deus ex Machina, nr.113, juni 2005. 141 W Kuipers, ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998. 142 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 636. 143 E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005. 144 E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005.
53
geschuwd. Deze critica trekt, net als Hellemans, een duidelijke lijn tussen twee soorten autobiografisch proza. Waar Schaduwkind van Thomèse in dezelfde recensie geprezen wordt als uitzonderlijke autobiografische literatuur, is Helena niets meer of minder dan realityproza. Ook hier wordt weer met nadruk gewezen op de strikte grens tussen hoge en triviale genres.
Naast deze ontwikkelingen in de literaire kritiek rond de markt, de media en de autobiografie, is er nog een polemiek in het literaire veld die aandacht verdient. Zoals aangehaald in hoofdstuk één, schreef criticus Arjen Fortuin in 2006 een artikel in NRC Handelsblad met de provocerende titel: ―De Belgen zijn beter‖. Fortuin doelde daarmee op de aanstormende Vlaamse generatie schrijvers en schrijfsters die beter zouden schrijven dan hun Nederlandse generatiegenoten. Fortuin haalde Slaap van Annelies Verbeke en De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst.aan om zijn stelling kracht bij te zetten. Hij prees de nieuwe Vlaamse lichting om hun lef, vitaliteit, taalgevoel en stijl en om hun eigengereidheid: Hun eigengereide en compromisloze manier van schrijven brengt risico‘s met zich mee (...), maar betekent vooral dat de boeken een urgentie uitstralen die in veel werk van Nederlandse 145 schrijvers ontbreekt.
Volgens Fortuin zijn de Vlaamse schrijvers dan ook ―waardige erfgenamen van Louis Paul Boon, door een eigenzinnige zoektocht naar iets wat nieuw en betekenisvol is.‖146 Fortuins gewaagde stellingen lokten heftige reacties uit. Nochtans gingen behoorlijk veel van zijn Nederlandse collega-critici grotendeels akkoord met zijn observaties. Dannielle Serdijn, recensente bij Het Parool laat in De Morgen optekenen dat ze de Vlaamse schrijvers bewondert omwille van hun engagement, iets wat ze bij de huidige Nederlandse auteurs mist.147 Ook Rob Schouten van Trouw ziet positieve evoluties in de Vlaamse literatuur en stelt dat de jonge garde het Vlaamse platteland en de streekroman ontgroeid is, en resoluut zijn voorbeelden kiest uit de internationale letteren.148 Maar de Vlaming Frank Albers relativeerde Fortuins argumenten in NRC dan weer op scherpzinnige wijze en ook Kees ‗T Hart en Mark Reugebrink verzetten zich tegen de ongenuanceerde stellingen van Fortuin. Er werd een polemiek op gang getrokken. Eerder in 2005 merkte Frank Hellemans in de boekenspecial van Knack de nieuwe generatie al op. Hij trachtte deze auteurs te verzamelen onder de noemer ―de generatie van de Dertigers‖. Naast het feit dat al deze auteurs een leeftijd hebben bereikt met een drie ervoor zag Hellemans nog andere gronden om deze generatie te verenigen. Volgens Hellemans
145
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 147 J. de Preter, ―Jonge Vlaamse schrijvers beter dan Nederlandse‖, in De Morgen, 31 jan. 2006. 148 R. Schouten, ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Het Parool, 13 mei 2006. 146
54
willen deze schrijvers allen ‖authentieke, neorealistische verhalen‖ vertellen, pretentieloos en ‖met de voeten op de grond.―149 Of deze naam Dertigers stand zal houden is zeer de vraag. Aangezien de schrijvers zich niet als groep profileren en geen gedeelde literatuuropvatting naar voren schuiven, blijkt Dertigers enkel een verzamelnaam. Ook zouden de nieuwe naam en de polemiek rond de betere Belgen louter een marketingstrategie van de pers kunnen zijn om deze jonge schrijvers meer in de schijnwerpers te plaatsen. Daarin zijn ze alvast geslaagd. Door de auteurs te verzamelen onder één noemer en ze aan te kondigen als een nieuwe, beloftevolle lichting, leken deze jonge auteurs hét onderwerp van literaire discussies in 2006. In Nederland is er sindsdien ook meer aandacht voor de Vlaamse letteren, wat zich vertaald in nominaties voor Nederlandse literaire prijzen en recensies in dagbladen. Dat de verzamelnaam ook aangename financiële gevolgen heeft, met name in de boekenverkoop, spreekt voor zich. Als marketingstrategie hebben de benaming Dertigers en de polemiek alvast goed werk geleverd. Ook heerst er sinds Arjen Fortuins artikel in NRC een opgetogen hoera-sfeer in het Vlaamse literaire veld over de kwaliteit van de romans van de jonge garde. De critici zijn voorzichtig, maar toch optimistisch over de evoluties, getuige Bert Bultinck in De Morgen: Is er dan reden tot juichen in letterenland? Wel ja, een beetje wel. Niemand zal het jammer vinden dat de Vlaamse schrijfvaardigheid er zienderogen op vooruit is gegaan. Dat lezers ook iets lijken te hebben aan romans als Problemski hotel (de vorige roman van Verhulst, die inhoudelijk een stuk straffer is dan zijn huidige succesboek) of Elvis Peeters‘ De ontelbaren kan ook niet tot ontevredenheid stemmen. De Nederlandse aandacht is daarbij meegenomen en financieel interessant. Zolang de zelfgenoegzaamheid haar lelijke kop niet opsteekt, lijkt de literaire toekomst in Vlaanderen zonder meer veelbelovend. Maar veelbelovend betekent meteen ook dat vele van de genoemde dertigers (en jonge veertigers - onder meer Jan Van Loy) een en ander nog moeten waarmaken. Zowel Saskia De Coster, Jeroen Theunissen als Peter Terrin brengen deze maand nieuw werk uit, dat u wekelijks in deze bijlage besproken zult vinden. Net als bij Tom Naegels en Jan Van Loy is het afwachten of het bij dat ene spraakmakende boek blijft. Maar dat die vraag in zekere zin echt spannend is - en dat er dus met een zekere nieuwsgierigheid naar de nieuwe romans wordt uitgekeken - dat geeft op zijn minst aan dat er iets bougeert. Dat is, enkele straffe boeken van Mennes, Hoste of Berckmans 150 niet te na gesproken, in een niet zo ver verleden namelijk weleens anders geweest.
Veel reactie is er tot nu toe niet gekomen van de schrijvers zelf. Als ze erop worden aangesproken, blijkt dat de jonge schrijvers bovenal de aandacht willen vestigen op hun eigenheid en niet op de verzamelnaam. Op de vraag in De Morgen of hij zichzelf ziet als de aanjager van de nieuwe golf, antwoordde Stefan Brijs:
149
F. Hellemans, ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67 Bert Bultinck, ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖ in De Morgen, 5apr. 2006. 150
55
Ik beschouw me zeker niet als vaandeldrager van een generatie. Daarvoor volg ik te zeer mijn eigen parcours. Toch koester ik me in een groep van een tiental jonge, talentvolle Vlaamse 151 auteurs die geduldig aan een oeuvre timmeren.
Uiteraard benadrukt Brijs hier zijn eigen onafhankelijkheid en individualiteit als schrijver. Toch geeft ook hij toe dat er een gunstige wind uit het Zuiden waait.
In navolging van de polemiek rond de betere Belgen, kwam ook het debat rond ―straatrumoer‖ opnieuw op gang in Nederland. De voorzet werd gegeven door Joost Zwagerman, schrijver en voormalig vertegenwoordiger van de Maximalen, die eind de jaren ‗80 al vochten voor meer straatrumoer in de poëzie. Op 13 februari 2006 haalt Zwagerman dit debat, dat eerder al gevoerd werd naar aanleiding van een artikel van Ton Anbeek over de wereldvreemde Nederlandse literatuur, terug van onder het stof met zijn Frans Kellendonklezing in Nijmegen. Zwagerman houdt in die lezing een pleidooi ― tegen de literaire quarantaine.‖ Hij poneert dat: die zelfopgelegde literaire quarantaine tot gevolg heeft gehad dat er in Nederland relatief weinig romans verschenen die zich én stevig verankerden in de eigen tijd én afdaalden in de 152 contreien van de eeuwiger vragen naar de menselijke ervaring.
Dit voelt de schrijver aan als een groot gemis voor de literatuur in Nederland. Hij pleit dan ook voor ―de literaire sensibiliteit van schrijvers‖ en heeft het over ―de voelhoorns die schrijvers in hun werk kunnen uitsteken wanneer zij algemeen menselijke drama‘s verbeelden, drama‘s die zich aftekenen tegen een achtergrond van actuele gebeurtenissen in een land.‖153 Net als Hellemans breekt Zwagerman een lans voor literatuur die niet enkel ik-betrokken is, maar zich ook richt op ―die grote werkelijkheid.‖154 Hij dist ook een lijstje namen op van schrijvers die wel over een paar sensitieve ―voelhoorns‖ beschikken. Onder hen zijn o.a. de Vlaamse schrijvers Louis Paul Boon, Cyriel Buysse, Walter van den Broeck en Tom Lanoye. Volgens Zwagerman is de literaire struisvogelpolitiek dan ook enkel eigen aan de Nederlandse schrijvers. Dat de nieuwe Belgen, de zogenaamde erfgenamen van de straatrumoerige Boon, in interviews vaak geconfronteerd worden met vragen over hun engagement lijkt een direct gevolg van het gemis aan maatschappelijke betrokkenheid in de literatuur in Nederland. De polemiek rond het zogezegd betere proza van de Vlamingen gaat duidelijk hand in hand met de Nederlandse oproep voor meer straatrumoer in de letteren.
151
D. Leyman, ―De Engelmaker Interview‖, in De Morgen, 3 mei 2006. J. Zwagerman, 13/10/2006, ―tegen de literaire quarantaine‖, site Joost Zwagerman, < www.joostzwagerman.nl/boekboek/show/id=73979 >, (03/03/ 2007). 153 J. Zwagerman, ―tegen de literaire quarantaine‖. 154 F. Hellemans, ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖, in Deus ex Machina, nr.113, juni 2005. 152
56
3.3.2 Gegevensverzameling Er zijn voor dit receptieonderzoek gegevens verzameld over Dimitri Verhulst en zijn werk in de Vlaamse en Nederlandse pers. Deze gegevens zijn in deel twee en drie van de bibliografie terug te vinden. Er is ten eerste een bestand van 80 recensies bij elkaar gesprokkeld. In dit bestand, bevinden zich zowel recensies uit Vlaamse en Nederlandse dag -en weekbladen als uit Vlaamse en Nederlandse literaire tijdschriften. Voor elke recensie hebben we de naam van de recensent, de naam van het blad waarin de recensie is verschenen, de titel en datum van de recensie, de omvang van de recensie en de waardering die in de recensie wordt uitgesproken, geregistreerd. In de waardering wordt net zoals in In het licht van de kritiek van S. Janssen, onderscheid gemaakt tussen overwegend positieve, overwegend negatieve en gemengde/onduidelijke recensies. In de zoektocht naar recensies in dag-en weekbladen is er vooral digitaal gezocht via de digitale archieven van Mediargus ( voor Vlaanderen) en LexisNexis (voor Nederland). Deze zoekmachines verzamelen alle artikelen die kranten en enkele tijdschriften hebben gepubliceerd de laatste negen jaar. Om de hiaten in die zoekwijze op te vullen, is er via andere kanalen nog gespeurd naar artikelen. Het digitale bestand van de literaire knipselbank Literom werd aangeboord, alsook de knipselmappen van de vakgroepbibliotheek voor Nederlands Letterkunde (UGent) en het kranten- en tijdschriftenarchief van de Gentse universitaire bibliotheek in de Boekentoren. Verder werd gezocht via de archieven op de sites van de bewuste kranten en tijdschriften. Recensies in literaire tijdschriften werden opgezocht via de Bibliografie van de Nederlandse en Friese taalen literatuurwetenschap (BNTL) en via de Bibliografie van de Literaire Tijdschriften in Vlaanderen en Nederland (BLTVN) van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek. De artikelen werden vervolgens verkregen via de archieven van de Gentse universitaire bibliotheken. Ook via de sites van literaire tijdschriften ( o.a. De Brakke Hond, Revolver) en op poëziesites zoals Meander werden recensies gevonden. Er werden ook tijdschriftpublicaties en essays van Verhulsts hand, essays over zijn werk en interviews opgezocht en verzameld, hoofdzakelijk via de hierboven beschreven kanalen. Ook informatie over literaire prijzen, subsidies en verkoopcijfers werd verkregen, via de uitgeverij Contact en de sites van literaire prijzen zelf. Zeker is dat deze verzameling niet compleet is. Maar ze is wel omvangrijk en kan daardoor toch een representatief beeld geven van de receptie van Verhulsts werk in de literatuurkritiek.
57
3.3.3 De literair-kritische receptie In dit deel schetsen we een algemeen beeld van de receptie van Verhulsts werken in de journalistieke literaire kritiek. We analyseren de reacties op de werken en bestuderen de argumenten die recensenten aanhalen om een werk positief of negatief te beoordelen. We gaan er uiteraard vanuit dat literaire teksten niet over intrinsieke kwaliteiten beschikken, maar dat kwaliteit door verschillende actoren en institutionele factoren ―aan teksten en hun makers worden verleend in een sociaal proces.‖ 155 De verschillende recensies en essays zijn terug te vinden in de bibliografie, deel drie.
De verhalenbundel De kamer hiernaast werd in 1999 tien maal besproken in de Vlaamse kranten en tijdschriften. De Nederlandse dagbladen wijdden geen enkele recensie aan de bundel. Enkel het Nederlandse tijdschrift De Groene Amsterdammer plaatst een laaiend enthousiaste reactie. Rob van Erkelens prijst de debutant om zijn ritmische stijl en zijn zwarte humor en noemt de bundel een ―pleizier‖ om te lezen. Bovenal verwondert Van Erkelens zich om het feit dat Verhulst nog redacteur is van het tijdschrift Underground, iets wat volgens hem niet meer van deze tijd is en des te meer bewonderenswaardig. De recensent-schrijver schreeuwt het dan ook van de daken: Wat een opluchting. En de opluchting komt voor de zoveelste keer uit België. 156 Dimitri Verhulst heet hij, en ik wil hem voordragen voor het nieuwe-heldendom.
Deze ode wordt prompt op de flap van Verhulsts volgende boek geplaatst. Van Erkelens benadrukt verder nog dat ―alleen iemand die het een en ander heeft gezien en gehoord‖ zulke tragische gebeurtenissen humoristisch kan beschrijven.157 Hij benadrukt dus het belang van ―de vent‖ achter de schrijver. Bijna alle recensies over deze bundel zijn overwegend positief. In Knack schrijft F. Rogiers dat hij vreesde dat de bundel ―een zoveelste ikkerig ontwikkelingsromannetje‖ zou zijn, maar dat hij de scepsis naast zich neer heeft moeten leggen. Ook Thielemans is in De Morgen zeer te spreken over Verhulsts debuut, dat een ―aangrijpende bezinning over het leven, het eigen bestaan‖ brengt, in een weldoordachte stijl, die zowel lichtvoetig, als ironisch, droef als baldadig is.158 Toch werden er ook enkele minpunten aangehaald. In De Tijd stoorde Verheyden, die overigens vrij positief uit de hoek kwam, zich aan de stijl van Verhulst, die ‖stilistische
155
G.J., Dorleijn, ― Niet de knikkers maar het spel, of De poëziecriticus als symbolische producent. Een institutionele close reading‖, in Neerlandica Extra Muros, jg.44, nr. 2, mei 2006. 156 R. Erkelens, van, ―Opluchting‖, in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. 157 Idem, Ibidem. 158 D. Thielemans, ― Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999.
58
onhebbelijkheden‖ vertoonde.159Jeroen Overstijns plaatste op zijn beurt in De Standaard een vernietigende kritiek. Overstijns ziet in De Kamer Hiernaast te veel weltschmerz en te weinig zelfrelativering, waardoor de verhalen niet verder gaan ―dan wat ironische-larmoyante beschouwingen.‖160 Verder blijkt hij niet onder de indruk van Verhulsts stijl, die gericht is op ―leukdoenerij‖. Overstijns laat geen spaander heel van het debuut. Toch is de gangbare receptie van Verhulst zijn eersteling overwegend tot zeer positief. Over het algemeen kunnen we stellen dat Verhulst wordt beschouwd als een beloftevol jong schrijver met veel talent. Hij wordt op de koop toe genomineerd voor de NRC-literair prijs.
Niets, niemand en redelijk stil krijgt aanzienlijk minder aandacht dan Verhulsts debuut. De roman leverde maar vijf besprekingen op, die weliswaar allemaal een overwegend positief oordeel uitspreken. Al zijn de reacties wel niet even extatisch te noemen als die over de eerste bundel. Hilde Proot spreekt in De Standaard met lof over Verhulsts tweede publicatie: Dit is geen proza met de mokerslag, het werd gehouwen met de beitel van een steenkapper. Het moet hard labeur zijn geweest, maar het resultaat mag gelezen worden. Dimitri Verhulst is iemand die zijn vak verstaat en het omzichtig, met veel geduld, beoefent. Literatuur op zijn 161 traagst, zullen we maar zeggen.
Proot analyseert de roman vrij uitvoerig en geeft aan dat achter de wansmakelijke en soms macabere motieven een arsenaal aan grotere thema‘s en verlangens verscholen ligt. Zij raakt zo aan de kern van Verhulsts symbolisme: Verhulst behandelt graag grote literaire thema‘s, maar benadert ze vanuit de banaliteit. Zijn asbak, zijn doorrookt gebit, stinkende treintoiletten staan achtereenvolgens symbool voor 162 eenzaamheid, verlangen naar liefde, maatschappelijk onrecht.
Toch weet Proot niet elk verhaal even goed te smaken. In de meeste verhalen waardeert zij de stijl van Verhulst, die hij zelf -volgens Proot - ―gongorisch‖ noemt. Maar in de twee laatste verhalen voelt de critica Verhulsts stijl aan als te nadrukkelijk geconstrueerd. In Vrij Nederland weerklinkt ook een overwegend positief geluid. Agnes Andeweg geeft aan dat Verhulst zijn romantische idealen over liefde en literatuur in zijn boek tracht waar te maken, maar dat hij die meteen zelf kan relativeren door een serieuze scheut zelfspot.163 Andeweg prijst Verhulst zijn ―aandacht voor de vorm‖. Ze noemt zijn stijl vol alliteraties ‖traag, verzorgd en precies‖ en hoopt op meer werk van zijn hand. Ook Joris Hulle schat in Leesidee de stijl van Niets, niemand en redelijk stil hoog in: ―mooi en beheerst proza.‖ De krant De Morgen geeft geen recensie over de roman, maar publiceert twee interviews met de 159
T. Verheyden, ―Literatuur met pukkels‖, in De Tijd, 22 juni 1999. J. Overstijns, ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999. 161 H. Proot, ―Liefde op het snelste gezicht‖, in De Standaard, 3 mei 2001. 162 Idem, ibidem. 163 A. Andeweg, ―Het Kraken van de Kakkerlak‖, in Vrij Nederland, 16 juni 2001. 160
59
schrijver. Ook het Vlaamse Mannenblad Menzo haalt Verhulst, samen met Mennes en Aerts, twee andere jonge schrijvers, voor de micro en de lens, en noemt de heren ―De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren‖164
Later in 2001 publiceerde Verhulst zijn dichtbundel Liefde, tenzij anders vermeld. De bundel kreeg acht recensies, en werd in 2002 genomineerd voor de C Buddingh’ Prijs. Liefde, tenzij anders vermeld werd op gemengde reacties onthaald. De meeste critici lijken het er over eens dat de bundel over veel potentieel beschikt, maar allen leggen ze ook de vinger op enkele gebreken. Piet Gerbrandy is in de Volkskrant enthousiast over de jonge schrijver en zijn gedichten. In Verhulst ziet hij eindelijk nog een dichter die probeert zijn gedicht ―alle hoeken van de taal‖ te laten zien. Een dichter die ―woedend in opstand‖ wil komen en een ―Umwertung aller Werte beoogt.‖165 Gerbrandy bewondert dat Verhulst in zijn bundel blijk geeft van deze romantische idealen en vindt het taalplezier waarmee de dichter de liefde beschrijft ―aanstekelijk‖. Ook Yvan De Maesschalk noemt Verhulst een neoromanticus. Adriaan Jaeggi en Reinier Spreen zijn op hun beurt opgetogen over de bundel en Spreen kopt in het Dagblad van het Noorden: ―Rijk aan beelden, bont van taal‖.166 Maar zoals aangegeven wijzen al deze critici ook op enkele pijnpunten. Gerbrandy vat die negatieve punten goed samen wanneer hij een citaat uit de bundel becommentarieert: Dit is regelrecht gemaniëreerd, niet alleen in de formulering, maar ook in de beeldspraak. Het gebeurt in de bundel meermalen dat Verhulst zich zo laat meeslepen door klankspel, wellustige woordherhalingen en elkaar in hoog tempo afwisselende beelden dat het resultaat 167 een troebele brij van lekker bekkende onzin is.
Vooral de alliteratie- en rijmdwang en de vaak overvloedige beeldspraak stoten de critici tegen de borst. De schrijver-criticus I.L. Pfeiffer besluit in een NRC-artikel over de genomineerden van de C Buddingh’ Prijs dat Liefde, tenzij anders vermeld ―onevenwichtig‖ is, maar dat Verhulst ―niet hoeft te treuren, want hij gaat heel goed worden, zolang hij zijn branie maar niet verliest.‖168 Verhulst wordt hier opnieuw voorgesteld als een belofte, als een jonge schrijver die zich nog ontpoppen moet. In de receptie van Liefde, tenzij anders vermeld neemt het artikel ―De poëzie van de toekomst‖ van Koen Vergeer een aparte plaats in. Vergeer schetst naar aanleiding van de jaarlijkse gedichtendag een beeld van de huidige Vlaamse poëzie en hekelt ondertussen de poëzieopvatting die achter zulke literaire evenementen schuilgaat. Poëzie moet volgens de 164
S. De Groeve, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001. 165 P. Gerbrandy, ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. 166 R. Spreen, ―Rijk aan beelden, bont van taal‖ in Dagblad van het Noorden, 9 okt. 2001. 167 P. Gerbrandy, ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. 168 I.L. Pfeijffer, ―Een vleugje hier, een snufje daar en afblussen maar. De maximale poëzie-oogst voor de C. Buddingh‖-prijs‖, in NRC Handelsblad, 14 juni 2002.
60
organisatoren namelijk ―weer onder de mensen komen‖, ―midden in het leven staan‖ en ―entertainen‖.169 Die organisatoren lijken bijgevolg vlot wegleesbare poëzie en podiumpoëzie te propageren als poëzie van de toekomst. Dat je de tijd moet nemen om een gedicht te lezen, doen die evenementen vergeten. In dit kader plaatst Vergeer de dichter Verhulst als de juiste man op het juiste moment. Volgens de poëziecriticus past Verhulsts poëzie perfect in het populariseringsplaatje van onder andere de toenmalige Nederlandse Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij. Want Verhulsts poëzie is, net zo als het hoort, ―eigentijds en herkenbaar‖. Het is ―rauwe en pretentieuze romantiek ‖ met een hoog ―recht-voor-zijn-raapgehalte‖, met ―knoertlelijke beeldspraak‖ en ―grootse pretentie‖.170 Koen Vergeer geeft snedig aan dat als deze bundel een ―opluchting‖ voor de Nederlandstalige poëzie is, men blijkbaar zeer wanhopig moet zijn. 171 De criticus ziet Verhulst dus als hét voorbeeld van ―de poëzie van de toekomst‖, maar hij betwijfelt of dat soort poëzie een stap in de goede richting is. Duidelijk is wel dat deze reactie van Vergeer perfect past in het beeld van de literaire kritiek die we in het vorige onderdeel geschetst hebben. Ook Vergeer trekt de huidige tendens van herkenning en no-nonsense taalgebruik in vraag en hij verzet zich tegen poëzie die zich via zulke strategieën te expliciet zou richten op de smaak van de lezer.
In 2002 komt Verhulsts vierde publicatie uit: De verveling van de keeper. Dit werk krijgt behoorlijk veel literair-kritische belangstelling (negen recensies) maar de oordelen van de critici variëren sterk. Overwegend positieve berichten zijn te lezen in Het Nieuwsblad, Algemeen Dagblad, Muziek en Woord, De Morgen en Leesidee. Hemelaer noemt de roman een ―een bijzonder aangename en vlotte satire‖ en Yvan De Maarsschalk vindt in M&W dat deze groteske satire ―bewijst dat Verhulst van vele markten thuis.‖172 Het Nieuwsblad acht de onheilspellende, satirische toekomstschets eveneens geslaagd, want ―het Vlaanderen van 2034 vertoont trekjes van een ander land, een eeuw voordien.‖173 Maar juist die satirische dimensie van de roman wordt door vele andere critici negatief beoordeelt. Reinier Spreen vindt in Dagblad van het Noorden dat Verhulst er niet in slaagt ―de vele verwijzingen naar politieke ontwikkelingen (―Das Blok‖) betekenisvol te maken‖ 174 en ook A. Truijens plaatst in de Volkskrant negatieve kanttekeningen bij het dystopische aspect van de roman: Het werkt niet, deze toekomstsatire. Geen huiver, geen gruwel. Geen overtuigingskracht. De pennenstreken van Verhulst zijn te grof, hij lijkt zelf niet in zijn grimmige overdrijving te 175 geloven. 169
K. Vergeer, ―De poëzie van de toekomst‖, in De Morgen, 30 jan. 2002. Idem, Ibidem. 171 R. Erkelens van, ―Opluchting‖, in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. 172 Y. Maarsschalk De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002. 173 Anoniem,‖ De verveling van de keeper‖, in Het Nieuwblad, 19 okt. 2002. 174 R. Spreen, ― Wachten op het verlossend eindsignaal‖, in Dagblad van het Noorden, 1 okt. 2002. 175 A. Truijens, ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002. 170
61
Arjen Fortuin van NRC en Jeroen De Preter, die zich in De Morgen overwegend gunstig over Verhulsts werk uitlaat, beamen beiden deze bezwaren. En de schrijfstijl waarin De verveling van de keeper is opgetekend wordt in De Standaard door Karel Ostyn zelfs omschreven als ―studentikoze slapstickstijl‖.176 De meningen over Verhulsts vierde publicatie zijn dus op zijn minst gezegd verdeeld.
In 2003 oogstte Verhulst met Problemski hotel dan weer veel waardering binnen de literatuurkritiek. Dit boek levert hem erkenning op in het letterenlandschap. Zijn roman over de asielzoeker Bipul Masli werd vol lof onthaald: de critici lieten zich bijna eensgezind uit over dit ―indringend portret van een groep mensen zonder toekomst. ‖177 Enkel de recensent van De vrijzinnnig lezer en Roeland Sprey van de Leeuwarder Courant geven uiting aan hun bedenkingen bij de roman. In De vrijzinnige lezer struikelt men vooral over het taalgebruik dat wordt omschreven als: ―direct, hard en soms op het vulgaire af. ‖178 Roeland Sprey stelt zich eerder vragen bij de focalisatie in Problemski hotel: Zijn relaas had zeker aan kracht gewonnen als Verhulst het verhaal vanuit zijn eigen gezichtspunt geschreven had. Nu dient de lezer keer op keer te bedenken dat een Somalische asielzoeker aan het woord is. Het is soms net of een Vlaamse buikspreker zich bedient van een negerpop.
Waar dit perspectief gekunsteld overkomt voor Sprey, is het voor Arjan Peters juist een meerwaarde. Peters verklaart in de Volkskrant dat Verhulsts korte roman juist dankzij het vertelperspectief en dankzij een gedurfd stijlregister aankomt als een mokerslag: Niet verslaggever Verhulst vertelt ons met ingehouden meewarigheid over de toestanden die hij heeft aangetroffen, maar hij geeft het woord aan een asielzoeker, de fotograaf Bipul Masli, die de stumperds in zijn ‗blok‘ met cynisme beziet. Zijn verslag bulkt van de incorrecte 179 grappen.
Doordat Verhulst de cynische asielzoeker een stem verleent en een ―woeste‖ stijl hanteert houdt hij zich volgens Peters en ook volgens Arjen Fortuin ver weg van een meelijkwekkend verslag over onfortuinlijke asielzoekers. 180 De schrijver bereikt iets meer. Volgens Fortuin geeft hij de lezer een ―boos en machteloos gevoel‖, ―een gevoel van onbehagen en behoefte om iets te doen.‖181 Fortuin vraagt zich dan ook af of Verhulst zijn engagement te vergelijken valt met dat van Boon. Ook hij wou de mensen een geweten schoppen. 176
K. Osstyn, ― Dimitri Verhulst herkauwt Handke‖, in De Standaard, 10 okt. 2002. E. Vissers,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. 178 J. van Hulle, ―Asiel‖, in Leesideeën Off Line, 31 dec. 2003. 179 A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. 180 A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 181 A. Fortuin,, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 177
62
Dinsdagland, een bundel reisreportages over België, krijgt negen uiteenlopende besprekingen. Het gaat van zeer lovende besprekingen in NRC Handelsblad, De Standaard en Leeswolf, naar matige in De Tijd tot ronduit vernietigende kritieken in de Volkskrant en in Ons Erfdeel. Paul Depondt kraakt Dinsdagland in de Volkskrant af. Hij noemt de verzameling schetsen ―goedkoop sentiment‖ en ―clichématig‖. Hij vindt dat Verhulst zijn taalgebruik te veel parallellen vertoont met dat van Boon en verwijt Verhulst een gebrek aan een eigen stem. 182 Cyrille Offermans merkt in Ons Erfdeel op dat Verhulst te veel afstand neemt van de beschreven gebeurtenissen, waardoor zijn ironie te voorspelbaar wordt. Offermans meent aan te voelen dat de auteur zich ver verheven voelt boven de volkse gebruiken waarover hij verhaalt.183 Het lijkt alsof de literatuurbeschouwer bovenal aanstoot neemt aan Verhulsts vreemde, volgens hem neerbuigende houding tegenover zijn land. Toch vonden vele critici dat de schrijver juist met veel nostalgie, met spot, maar vooral met liefde de Belgitude genadeloos scherp wist te vatten.184 Ook Niels Lange maakt zich niet druk over enige verhevenheid, maar kan de ironie van de schrijver juist zeer smaken. Hij noemt het boek in Elsevier ―een 174 bladzijden durende ode aan onze Zuiderburen, die door subtiele ironie en een verklarende toon ook geschikt is voor kaaskoppen.‖185 Een zeer positieve reactie kwam opnieuw van Arjen Fortuin. Deze criticus lijkt na Problemski hotel een regelrechte fan. In NRC Handelsblad hoopt hij dat Verhulst, die al vijf jaar een beloftevolle schrijver is, zijn naam ―zoon van Boon‖ zal waar maken. Door zijn voortdurende vergelijkingen met Louis Paul Boon, plaatst deze criticus Verhulst op de hoogste sport van de literatuurladder. Eind 2006 is het dan zo ver. De helaasheid der dingen, Verhulst zijn zevende publicatie, kan rekenen op een enorm enthousiasme binnen de literaire kritiek. De commentaren zijn in achttien van de twintig recensies uitzonderlijk lovend. Arjen Fortuin kopte, zoals eerder vermeld, ―De Belgen zijn beter‖ en hij roept Verhulst en enkele van zijn jonge Vlaamse collega‘s uit tot waardige erfgenamen van Boon. Alle literaire critici waarderen Verhulst ―zijn laconieke registratie van diepdroevige taferelen ‖ en ze beweren dit boek ook nog meer is dan enkel een dolkomisch relaas. 186 Zoals Herman Brusselmans die in een recensie voor de leesclub van NRC Handelsblad een pluim op de hoed van zijn collega steekt: Niet enkel de gulle lachbui valt de lezer ten deel, doch evenzeer de ontroering, de herkenning, de tristesse, het medevoelen, en niet in het minst de hoop. Ja, de hoop op een betere wereld 187 voor ons allen! Mag ik bij deze Dimitri Verhulst volop feliciteren met z‘n meesterwerk? 182
P. Depondt, ―Het taaltje van Boontje‖, in de Volkskrant, 8 okt. 2004. C. Offermans, ― België, twee visies‖, in Ons Erfdeel, feb. 2005. 184 J. Hulle, ―Dinsdagland Schetsen van België‖, in Leeswolf, nov. 2004. 185 N. Lange, ― Dimitri Verhulst Dinsdagland‖, in Elsevier, 9 okt. 2004. 186 F. Hellemans, ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006. 187 H. Brusselsmans, ―De dokter bellen van het lachen‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 19 jan. 2007. 183
63
Brusselmans prijst De helaasheid niet enkel om zijn literaire kwaliteiten, maar ook omdat de roman hem raakte en hem deed meeleven. Opmerkelijk is dat ―herkenning‖, een woord dat vaak geassocieerd wordt met autobiografisch realityproza dat de grens tussen lectuur en literatuur aftast, hier wordt gebruikt als een positief criterium. Ook Marc Cloostermans, recensent bij De Standaard, stelt dat Verhulsts roman meer is dan een klucht. Want Verhulst slaagt er volgens Cloostermans in om ―doorleefd gevoel in de komedie te smokkelen.‖188 Voor hem is de roman bovenal een vaderboek: Elk hoofdstuk is een miniklucht en pas laat realiseer je je dat dit ook een vaderboek is. […] Tegen de tijd dat je dit beseft, is het al te laat en zit je plots een heel ander boek te lezen: een bloedmooi, uniek relaas van een man die hulde brengt aan zijn vader, terwijl zijn eigen 189 vaderschap een fiasco aan het worden is.
Ook de verzuchting al zou de roman een zoveelste autobiografische streekroman zijn over de jeugd van een schrijver, wordt gepareerd. Arjan Peters stelt dat een bepaalde spanning de roman verheft boven ordinaire streekromantiek. Dit is enerzijds de spanning tussen ―de drang om af te rekenen‖ met de heimat en ―de weemoed‖ en anderzijds de tensie tussen het ―opspelende sentiment‖ en de ―snijdende humor‖.190 Verhulst weet volgens het gros van de critici weemoed en humor, tragiek en hilariteit strak in balans te houden. Verder wordt ook Verhulsts schrijfstijl erg positief onthaald en zelfs ―meesterlijk‖ genoemd.191 De helaasheid der dingen wordt dan ook door de andere literaire instituties en de media met open armen ontvangen. En ook het publiek blijkt in de wolken met deze roman. Boek en schrijver worden een hype. Dat er ook tegen de stroom in kan en moet geroeid worden bewijst Hugo Bousset in de Dietsche Warande en Belfort. Bousset leest voor dit tijdschrift systematisch de romans van de nieuwe generatie Vlaamse schrijvers en maakt de balans op. In de recensie ―Wie van de drie‖ becommentarieert hij de recentste romans van Anneslies Verbeke, Jeroen Theunissen en Dimitri Verhulst en beslist hij wie een plaats krijgt op zijn lijstje van graag gelezen auteurs. Dimitri Verhulst is daar alvast niet bij, en wel om twee redenen. Ten eerste beargumenteert Bousset dat Verhulst zijn autobiografische roman niets toevoegt aan het interview dat de schrijver gegeven heeft in Humo. In dit interview vertelt Verhulst over zijn jeugd en het gevecht om los te komen van zijn roots. Bousset noemt dat interview ―spannend, net zoals ik sommige anekdotes uit Het leven zoals het is of Man bijt hond spannend vind.‖192
188
M. Cloostermans, ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006. Idem, ibidem. 190 A. Peters, ―Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006. 191 E. Etty, ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. 192 H. Bousset, ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006. 189
64
Ten tweede bekritiseert Bousset de alwetende verteller in het boek. Bousset stelt dat door de alwetende interventies de vrijheid van de lezer om te interpreteren en er het zijne van te denken wordt beknot. Bousset verwijst ook via dit argument terug naar het aangehaalde interview in Humo: De alwetende verteller geeft zijn hoofdpersonage gelijk, dat op zijn beurt naadloos aansluit bij wat alle andere personages denken. Als auteur, verteller, personage(s) met elkaar samenvallen, volstaat het eigenlijk om het interview van de auteur te lezen, of zijn optreden mee te maken in een reality show.
Zoals blijkt uit dit citaat en het vorige, spelen er ook andere onuitgesproken motieven mee in dit discours. We kunnen Boussets argumentatie ook in het licht zien van het eerder aangehaalde autobiografiedebat en het artikel van Frank Hellemans over autobiografisch schrijven. In dat artikel maakt Hellemans een duidelijk onderscheid tussen de autobiografie die ook de wereld mee in beschouwing neemt en het ―realityproza‖ dat zich spiegelt aan de reality-tv en teert op voyeurisme, herkenning en anekdotiek. Het bovenstaande citaat uit DWB maakt duidelijk tot welk soort Bousset De helaasheid der dingen rekent: realityproza. De academicus verwijst in het citaat zelfs naar een reality show en stelt dat de roman nauwelijks meer te bieden heeft dan human interest. Bousset contrasteert Verhulsts roman vervolgens met de autobiografische romans van Leo Pleysier, Walter van de Broeck en Pol Hoste. Volgens Bousset beschrijven die auteurs ―met een mengeling van schaamte en melancholie het nest waaruit ze komen. En doen ze met dat gegeven literair prachtige dingen, die hun privé-ervaringen uittillen boven het particuliere.‖193 Volgens de indeling behoren zij tot de eerste categorie en Verhulsts roman tot het realityproza. De helaasheid steunt te veel op anekdotiek en analyseert de beschreven thuissituatie te weinig. Opvallend is wel dat juist Frank Hellemans zelf, de man van de opdeling, de roman positief evalueert. Dat vakjes slechts vakjes zijn, wordt hiermee aangetoond. Maar ook dat het delen van bepaalde opvattingen over literatuur niet per se leidt tot een zelfde waardeoordeel. Bousset kant zich in de recensie niet alleen tegen de vertelinstantie en de anekdotiek in de autobiografische roman, maar keert zich ook subtiel tegen het mediacircus en de markt die van deze roman een bestseller hebben gemaakt. Op het eind van het lange artikel vertelt hij dan ook: ―Verder ben ik van plan nog meer mijn intuïtie te volgen, me niet meer te laten meeslepen door persoffensieven, nominaties of verkoopcijfers.‖194 Boussets afwijzing van de roman is ook een afwijzing van de hypes, de mediatisering en de commercialisering van het literaire veld.
193 194
Idem, ibidem. Idem, ibidem.
65
Ook Verhulsts laatste publicatie, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, was opnieuw een schot in de roos. De novelle kreeg ruime belangstelling en werd in twaalf dagbladen en tijdschriften besproken. Alle recensenten kwamen overwegend tot zeer lovend uit de hoek. Verhulst werd naar aanleiding van zijn nieuwe boek ook veel geïnterviewd en deze keer ook door enkele damesbladen. Zijn nieuwe publicatie bezingt dan ook de romantische, eeuwige liefde. Vele critici verbazen zich in hun artikelen over de omslag die de schrijver op het vlak van stijl en thematiek gemaakt heeft. Jaap Goedegebuure merkt op dat Verhulst door zijn dorpsnovelle ―zijn schrijverschap een onverwachte wending heeft gegeven.‖195 In alle recensies wordt deze omslag positief geëvalueerd, want op die manier zou de jonge schrijver bewijzen wat hij echt waard is. De critici verwonderen zich vooral over de veranderde verteltoon en stijl van de ―woordbronstige novelle‖: Het is de verteltoon die gewoon zo drastisch verschilt, véél statiger én breedsprakeriger is. Onvermoeibaar spint Verhulst guirlandes van woorden, zodanig dat je wel eens aan de taalbouwsels van Pjeroo Roobjee moet denken, die even hoogstaand en dynamisch over akkefietjes kan fabuleren. Lezen in Mevrouw Verona daalt de heuvel af is als rondwandelen in een aangeharkt bloemenperk met wellustig begroeide pergola‘s. Met een mierzoet geduld én merkbare liefde voor zijn creaturen schrijft Verhulst de vertraagde tijd naar zich toe. Soms schurkt hij dicht tegen een soort pointillistische schoonschrijverij aan. Maar wanneer de zinnen 196 al te zeer hun eigen krolse loop volgen, roept de auteur ze vakkundig tot de orde.
Dirk Leyman van De Morgen stelt dus vast dat de stijl van de schrijver een grote, sierlijke omwenteling heeft gemaakt sinds De helaasheid der dingen. Ook in De Standaard kan Verhulsts hernieuwde ―wonderlijke stijl‖ met ―originele formuleringen‖ en ―archaïsche woorden‖ op lof rekenen, al is de recensent Matthijs De Ridder minder te spreken over de ―overtrokken beeldspraak‖.197 Verder kan niet alleen de elegante stijl maar ook de thematiek van de eeuwige liefde critici zoals Arjan Peters in de Volkskrant bekoren: ―Je moet een reddeloze valse hond zijn om voor het cellospel van Mevrouw Verona niet sniffend door de knieën te gaan.‖198 Een apart geluid weerklinkt in Humo. Hermans Brusselmans maakt in zijn vaste column in dat weekblad een rebelse parodie op Mevrouw Verona daalt de heuvel af. Brusselmans kondigt in zijn column aan dat zijn nieuwe boek Mevrouw Pamplona graast de weide af zal heten en brengt een korte inhoud van de toekomstige roman. Mevrouw Pamplona is natuurlijk ook een eenzame weduwe en naast treuren over haar overleden man houdt zij van graassessies in de wei. Brusselmans pastiche bekritiseert de volstrekt ongevaarlijke en
195
J. Goedegebuure, ―Een zachte streling van de pen‖, in BN De Stem, 13 okt. 2006. D. Leyman, ― Duet met de eenzaamheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 197 M. De Ridder, ― Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. 198 A. Peters, ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006. 196
66
sentimentele thematiek van Verhulsts roman. Verder hekelt hij ook het mediacircus en de hoerastemming die rond de schrijver zijn ontstaan. Het is mijn mening dat een schrijver, of een filmmaker, zich moet bezighouden met totaal ongevaarlijke materie, en bovenal moet hij zo politiek correct zijn dat hij het niet eens zou aandurven om in het openbaar, in het midden van de nacht, tegen een muurtje te urineren. Uiteraard moet hij er, ter wille van de publiciteit, voor zorgen dat iedere krant en weekblad hem interviewt, waarbij hij wel moet vermijden om bepaalde [politiek incorrecte]overtuigingen 199 te ventileren.
In dit citaat verkondigt Brusselmans een mening die heel duidelijk de zijne niet is. Het enfant terrible stelt juist de houding van zijn collega-schrijver Verhulst aan de kaak. Dat Verhulst een roman heeft geschreven die niet tegen de schenen schopt maar enkel harten beroert, vindt Brusselmans bespottelijk. Ook het feit dat de jonge schrijver zo gewillig meedraait in het mediacircus wordt door Brusselmans beschimpt. Verder spelen ook nog andere gebeurtenissen een rol. In de column wordt namelijk tussen de regels door verwezen naar de verfilming van Brusselmans‘ roman Ex-schrijver. Die prent lokte veel controverse uit en werd door pers en publiek onthaald op boegeroep. Dat uitgerekend een volstrekt ongevaarlijke en politiek correcte roman als Mevrouw Verona wel alle lof van de media krijgt, wordt door de auteur uiteraard scherp bekritiseerd. Brusselmans‘ parodie is dus niet enkel een sneer aan het adres van Verhulst, maar ook één aan het adres van de media en de journalistieke kritiek.
199
H. Brusselmans, ― Het beroeren der harten‖, in Humo, 13 feb. 2007.
67
3.4 De ontwikkeling van consensus over het werk van Verhulst Zoals we in 4.3.3 hebben aangetoond is er langzamerhand een consensus gegroeid over de kwaliteit van Verhulsts werk. De positieve waardering van zijn werk is in de loop der jaren gegroeid en in 2006 heeft ze met De helaasheid der dingen een hoogtepunt bereikt. Ook Mevrouw Verona daalt de heuvel af kon rekenen op een ruime belangstelling en vele lovende recensies. Het lijkt alsof de critici anno 2006 een overeenstemming hebben bereikt over de kwaliteiten van de auteur en zijn werk. Nochtans waren de meningen over deze schrijver ooit zeer verdeeld. In dit deel onderzoeken we het institutionele karakter van de literair-kritische reacties op de publicaties van Verhulst aan de hand van het artikel van C.J. Van Rees ―Consensusvorming in de literaire kritiek.‖ In dit artikel tracht Van Rees aan te tonen dat: de overeenstemming die recensenten bereiken over de aard en de kwaliteit van bepaalde werken afhangt van buiten-tekstuele faktoren, m.n. van de stellingnames die gezaghebbende 200 critici ontwikkelen. Deze stellingnames worden door de andere critici gereproduceerd.
Van Rees geeft aan dat critici beweren dat zij de kwaliteit van een literair werk bepalen aan de hand van louter tekstuele factoren. Deze bewering noemt Van Rees ―de continuümthese.‖201 Dit betekent ten eerste dat de critici er vanuit gaan dat ―beschrijvende uitspraken‖ over een literaire tekst een goede basis zijn voor ―de interpretatieve uitspraken‖ die ze erover doen. Ten tweede betekent dit dat critici er vanuit gaan dat ―beschrijvende en interpretatieve uitspraken‖ gezamenlijk de basis zouden leveren voor de ―evaluatieve uitspraken.‖202 In het aangehaalde artikel gaat de literatuursocioloog in tegen deze these omdat volgens hem het vooronderstelde logische verband tussen de beschrijvende en interpretatieve uitspraken en de evaluatieve uitspraken onbestaande is. De critici beschikken namelijk niet over een objectief beoordelingsinstrumentarium waarmee zij hun waardetoekenningen kunnen onderbouwen en verantwoorden. Zij kunnen zich enkel verantwoorden voor hun keuzes en waardetoekenningen aan de hand van hun literatuuropvatting. Toch stelt Susanne Janssen, net als Van Rees, vast dat: de afwezigheid van absolute of eenduidige beoordelingscriteria noch het bestaan van uiteenlopende literatuuropvattingen in de praktijk een beletsel blijken voor de totstandkoming van overeenstemming in de kritiek: zowel over de vraag welke werken de aandacht verdienen, 203 als over het belang en het specifieke karakter dat een gegeven werk zou hebben.
200
C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 59. 201 Idem, ibidem 202 Idem, ibidem. 203 S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 26.
68
De constatering dat er ondanks verschillende literatuuropvattingen toch een consensus over een literair werk kan bereikt worden, bracht Van Rees ertoe na te gaan hoe critici met elkaar in wisselwerking staan. Ook Janssen doet dit in haar proefschrift. Zij stelt vast dat critici elkaars recensies lezen, rekening houden met elkanders karakteriseringen en die verdisconteren in hun eigen kritieken. Janssen merkt als gevolg hiervan op dat de literairkritische uitspraken over een literair werk de tendens vertonen ―om in de loop van de tijd steeds meer op elkaar te gaan lijken.‖204 Er wordt dus in de literaire kritiek doorheen de jaren een algemeen aanvaard beeld gevormd over een schrijver en zijn werk. Dit beeldvormingsproces wordt gekarakteriseerd door orkestratie. Het orkestratieproces wordt gestuwd door gerenommeerde critici, die verwikkeld zijn in een concurrentiestrijd om gezag met hun andere collega‘s. Deze strijd is aan de gang omdat het alle critici aan objectieve beoordelingscriteria ontbreekt en ze dus onzeker zijn over hun beslissingen. Ze laten bijgevolg vanuit die onzekerheid hun oordeel vaak afhangen van de uitspraken en oordelen van gereputeerde, gezaghebbende collega-critici, dus van de gangbare beeldvorming rond het werk. Naarmate steeds meer critici een overeenstemming bereiken over een bepaald werk, wordt het moeilijker voor andere critici om in hun tegendraadse opvattingen te volharden. Hun reputatie en gezag staan op het spel, ―want in feite vormt alleen de overeenkomst of vergelijkbaarheid van hun uitspraken met die van andere critici een aanwijzing of hij het ‗bij het rechte eind‘ heeft.‖205 Er zit dus niet veel anders op voor een dwarse recensent om zich te conformeren aan de gangbare oordelen. Tegelijkertijd wil een criticus zich ook profileren en zich onderscheiden van zijn collega‘s. Dit omdat elke recensent er ook naar streeft om een eigen positie in de literaire kritiek te verwerven. Om dit te verwezenlijken moet hij zijn eigenheid benadrukken en zijn oordeel dus expliciet laten contrasteren met dat van de anderen. Als zijn ideeën later toch navolging krijgen, levert hem dat meer gezag op. Samenvattend wil dit zeggen dat de concurrentiestrijd binnen de literaire kritiek vaak leidt tot de vorming van een consensus over de kwaliteiten van literaire werken, ondanks uiteenlopende literatuuropvattingen en het ontbreken van strak omlijnde literaire beoordelingscriteria. Als we nu terugkeren naar de receptie van Verhulsts werk zien we dat Van Rees‘ theorie over de consensusvorming ook in deze casus van toepassing blijkt. Er is namelijk binnen de kritiek een consensus bereikt over de kwaliteit en de aard van Verhulsts publicaties. In dit deel analyseren we de evolutie in de belangstelling en waardering van de literaire kritiek. In het volgende deel (3.5) richten we onze pijlen op de beeldvorming en de karakterisering van Verhulst en zijn publicaties.
204 205
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 27. Idem, ibidem
69
Dat er een consensus wordt bereikt over Verhulsts werk, wordt bevestigd door de cijfers in Tabel 1. Deze tabel geeft aan dat de indicatoren van aandacht en waardering fluctueren maar uiteindelijk een sterke stijging ondergaan in 2006. Ook bij een tweede publicatie later in 2006 blijven de indicatoren constant hoog.
TABEL 1. EVOLUTIE VAN DE AANDACHT EN WAARDERING VOOR VERHULSTS WERK
Jaar van publicatie
Totaal aantal recensies
Overwegend positief (%)
De kamer hiernaast
1999
10
88%
Gemiddeld aantal woorden per recensie 489
Niets, niemand en redelijk stil
2001
5
75%
432
Liefde, tenzij anders vermeld
2001
8
50%
564
De verveling van de keeper
2002
9
56%
512
Problemski hotel
2003
10
80%
464
Dinsdagland. Schetsen van België De helaasheid der dingen
2004
9
56%
585
2006
20
90%
713
Mevrouw Verona daalt de heuvel af
2006
12
91%
625
Uit deze tabel blijkt duidelijk dat sinds De helaasheid der dingen het aantal recensies fors is toegenomen, dat de besprekingen positiever zijn en ook langer. Verder kunnen we de bereikte overeenstemming ook afleiden uit de snelheid waarmee de recensies volgen op de publicatie van een roman. Waar bij de eerste drie titels een periode van vier maanden voorbij gaat vooraleer het gros van de recensies is gepubliceerd, duurt dat bij de twee recentste werken veel minder lang. Bij De helaasheid verschijnt het leeuwendeel van de kritieken namelijk binnen de twee maanden na publicatie, bij Mevrouw Verona binnen de maand (zie bibliografie, deel 3.1).
70
In de tabel zien we dat Verhulst als debutant heel welwillend wordt ontvangen in de literaire kritiek. Janssen gaf in haar proefschrift aan dat critici normaal gezien vrij gereserveerd zijn bij een debuut, aangezien ze steeds een slag om de arm willen houden als het uiteindelijk op niets uitdraait met de schrijver. Maar de receptie van De kamer hiernaast vertoont een ander patroon. Verhulst wordt met de grote trom en tien recensies binnengehaald. Het merendeel (88%) van de critici is enthousiast tot euforisch en ze roepen: ―Er is hier nog talent.‖206 Maar op veel publieke belangstelling kon de auteur zich desalniettemin niet verheugen, want zijn debuut scoorde slecht. Het verdere verloop van de receptie van Verhulsts werk is ietwat grillig. Niets, niemand en redelijk stil krijgt slechts 5 recensies, waarvan er wel 75 % overwegend positief zijn. Toch wijst het lage aantal besprekingen waarschijnlijk op een mindere waardering. De reacties op Verhulsts dichtbundel variëren nog sterker, slechts de helft van de besprekingen zijn overwegend positief te noemen. Maar de bundel levert Verhulsts wel een nominatie voor de C. Buddingh’ prijs op en dit heeft dan weer andere aangename gevolgen. Vanaf dat moment wordt de schrijver namelijk opgepikt door de Nederlandse dagbladpers. De besprekingen van De verveling van de keeper zijn ook zeer wisselend. Slechts 56 % van de recensies zijn overwegend positief. De critici lijken een beetje teleurgesteld in de jonge schrijver. Bert van Raemdonck spreekt in zijn essay in naam van meerdere critici wanneer hij zegt: Ik was ontgoocheld in de prozaschrijver Dimitri Verhulst. Na een eenvoudig optelsommetje vreesde ik dat Verhulst toch niet het oeuvre in de vingers had, waar ik in stilte op zitten hopen had. Niets, niemand en redelijk stil had niets afgedaan aan de eerste positieve indruk die hij had verwerkt, maar ook niets toegevoegd. De verveling van de keeper was in mijn ogen een 207 stap in de verkeerde richting. Eén plus nul min één is nul: terug naar af.
Opvallend is wel dat de aandacht voor het werk van Verhulst constant blijft, ondanks de gemengde kritieken. De pers blijft een vrij groot aantal recensies schrijven over Verhulsts publicaties. Problemski hotel was wel opnieuw een schot in de roos. Bert van Raemdonck oppert: ―En toen klaarde de hemel uit. Na regen komt zonneschijn […].‖208 Dit boek lijkt het eerste positieve keerpunt in de receptie van Verhulst. Nadat de waardering voor Verhulsts werk na zijn debuut in een dipje was beland, krijgt ze door Problemski hotel opnieuw een duwtje in de rug. Acht van de tien recensies over deze roman zijn zeer positief. Dat Dinsdagland, Schetsen van België opnieuw zeer uiteenlopende besprekingen krijgt, ligt ten dele aan het feit dat dit boek slechts een bundeling is van eerder verschenen verhalen. Het is dus geen
206
Anoniem, ―Een meisje om de dood te vergeten‖, in Het Nieuwsblad, 22 mei 1999. B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 10. 208 Idem, ibidem. 207
71
compleet nieuwe roman. Toch valt er ook bij deze publicatie over persaandacht niet te klagen. De bundel krijgt negen recensies, waarvan enkele zeer uitgebreid. Dat De helaasheid der dingen een tweede positief keerpunt in de receptie van Verhulst werk is, is te bescheiden uitgedrukt. Deze roman is dé grote doorbraak. Zowel pers en publiek springen op de kar. De roman krijgt binnen een korte tijdspanne zestien recensies en allen zijn ze uitzonderlijk lovend. In 2007 volgen er nog vier recensies, waarvan drie hele positieve. De recensies zijn ook gemiddeld langer dan die over de eerdere romans. Deze trend zet zich verder bij de receptie van Mevrouw Verona daalt de heuvel af. De pers vertoont een grote interesse in Verhulsts publicatie en elf van de twaalf recensies bewieroken de gestileerde novelle. Mevrouw Verona blijkt een bevestiging van Verhulsts kunnen en vormt dus de legitimering van zijn succes. We kunnen dus stellen dat met De helaasheid der dingen een algemene consensus is ontstaan over de waarde van Verhulsts werk. De enthousiaste ontvangst van Mevrouw Verona toont aan dat Verhulst sindsdien in de bovenste lade ligt. De Vlaamse en Nederlandse critici vellen unaniem positieve oordelen over Verhulsts laatste twee werken en ze lijken het eens over de kwaliteit en het talent van de jonge schrijver. Een andere factor waaraan we de waardering en belangstelling van Verhulsts werk in de pers kunnen afleiden is de hoeveelheid interviews. Waar het aantal interviews van 1999 tot 2005 zeer laag is, verschijnen er in 2006 maar liefst twaalf interviews. Ook in de eerste vier maanden van 2007 werden er al vijf interviews gepubliceerd. Dit wijst nogmaals op de bereikte consensus in de geschreven pers over het belang van Verhulsts werk. TABEL 2. EVOLUTIE VAN HET AANTAL INTERVIEWS PER JAAR Jaar
Aantal interviews
1999
1
2000
0
2001
3
2002
1
2003
1
2004
3
2005
3
2006
12
januari- april 2007
5
De ontwikkeling naar meer belangstelling en waardering realiseert zich niet enkel in de literaire kritiek, maar ook in het bredere literaire veld. Verhulst kreeg weliswaar al vanaf zijn debuut vrij veel aandacht in dit veld. Zo werden vier kortverhalen van hem opgenomen in 72
bloemlezingen, kreeg hij steeds een forum voor zijn literaire uitspattingen in verschillende literaire tijdschriften en kranten en werd zijn werk bekroond met twee nominaties: één voor de C. Buddingh‘ prijs en één voor de NRC Literair prijs. In de loop der jaren valt er echter een ontwikkeling naar meer aandacht en waardering op te merken. De helaasheid wordt bijvoorbeeld opgenomen in de toplijst van de AKO literatuurprijs en in de shortlist van De Gouden Uil en zowel De helaasheid als Mevrouw Verona kregen een plaatsje op de longlist van de Librisprijs. Eind maart 2006 wint Verhulst nog de Gouden Uil publieksprijs. De schrijver wordt door de jaren heen een gewaardeerde gast op literaire evenementen zoals Saint Amour, De Nachten en Crossing Border. En de academische wereld toont eveneens zekere blijken van waardering. Verhulst wordt bijvoorbeeld opgenomen in het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945. Het is duidelijk dat de consensus zich niet enkel manifesteert in de literaire kritiek, maar ook in andere literaire instituties. Dat de verschillende literaire instituties elkaar beïnvloeden over de waarde van bepaalde literaire teksten en elkaar versterken in de consensusvorming, staat buiten kijf. Naast de literaire instituties springt in 2006 de media eveneens op de kar. In de media wordt ook een consensus bereikt over het belang van het werk van Verhulst en de waardering die het toekomt. De schrijver mag sinds januari 2006 steeds vaker opdraven in praat- en cultuurprogramma‘s op één, Canvas, Radio één en Studio Brussel. Hij komt in een ware mediastorm terecht. Verhulst wordt, zoals Hugo Brems het zou uitdrukken, een publiek persoon. 209 De interviews met de schrijver draaien dan ook heus niet alleen om zijn boeken, maar evenzeer om zijn privé-leven en zijn verleden. De interesse van de media voor Verhulst is ongetwijfeld voor een deel een kwestie van human interest. Verder zijn de filmrechten van de bestseller opgekocht door de Vlaamse regisseur Felix van Groeningen. In 2008 zal De helaasheid der dingen spelen in de zalen. Na een succesvol optreden in de De laatste show, loopt ook het publiek storm voor de nieuwe roman. Verhulst vertelde in die talkshow heel geamuseerd over zijn miserabele jeugd en won de harten van de kijkers. Dat er van De helaasheid der dingen al 30.000 exemplaren over de toonbank gingen en dat zijn boek op nummer één in de toptienlijst kwam te staan, schrijft de auteur zelf toe aan dat gesprekje op de sofa bij Mark Uytterhoeven: De helaasheid der dingen volgt op drie veel minder gelezen romans. Hoe komt het dat lezend Vlaanderen je nu pas ontdekt? Dat begrijp ik zelf niet zo goed. Mijn vorige boek Problemski hotel sloeg bijvoorbeeld wel heel goed aan in het buitenland. Het staat op de lijst van Unesco van ‗relevante boeken‘ en is in een stuk of tien talen vertaald. Niettemin is het boek nauwelijks opgemerkt door het grote publiek. Terwijl je met je nieuwste boek in De laatste show mocht komen zitten. Ik vrees dat dat het grote verschil maakt, ja, hoe jammer dat ook is voor goede schrijvers die
209
H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen, p 631.
73
niet voor dat programma worden uitgenodigd. De mensen moeten weten dat je boek bestaat, 210 anders verkoopt het niet, zo simpel zit dat in elkaar.
De rol van de media in de publieke receptie van het werk valt dus volgens de schrijver niet te onderschatten. Uit dit verslag van het verloop van de receptie en de consensusvorming over Verhulsts oeuvre blijkt dat er in 2006 niet enkel in de literaire kritiek een besluit is gevormd over de kwaliteit van Verhulst werk, maar ook in andere literaire instituties, de media en bij het publiek. De consensus beslaat dus het hele literaire veld en de media. De brede consensusvorming in deze casus toont aan dat, zoals Verdaasdonk al stelde, het geloof in een scherpe grens tussen kunst en commercieel succes grotendeels verdwenen is. De jonge schrijver geniet namelijk media-aandacht én commercieel succes, maar hij verliest daarvoor de gratie van de gespecialiseerde pers niet. Dirk Leyman vindt bijvoorbeeld in De Morgen dat Verhulst ―in alle mediageweld ook zijn authenticiteit bewaart.‖211 In de huidige literaire context is het voor Verhulst mogelijk om een vrij ―grote literaire reputatie‖ te combineren met een ―een grote lezerskring.‖212 Dus enkel door het verlies aan geloof in de grens tussen commercie en kunst kon er zowel in de kritiek, als in de media en bij het publiek een globale consensus ontstaan over de aard en de kwaliteit van Verhulsts oeuvre.
Wanneer we terugkeren naar de literaire kritiek, valt het op dat parallel aan de toename van waardering voor Verhulsts werk ook veranderingen vast te stellen zijn in de manier waarop recensenten zich uitspreken over de kwaliteit van het proza. De oordelen van individuele critici veranderen en evolueren namelijk naar gelang de consensus groeit. Naarmate de reputatie van de schrijver groter wordt en meer critici het eens worden over de kwaliteit van het werk, wordt het, zoals eerder vermeld, voor de tegendraadse recensent moeilijker om te volharden in zijn afwijkend oordeel. Er blijft uiteindelijk volgens Susanne Janssen weinig over voor die individuele criticus ―dan te zwijgen of zich aan te sluiten bij de consensusgroep‖213 Jeroen Overstijns koos voor het laatste. Deze De Standaard-criticus maakte brandhout van De kamer hiernaast. Hij hekelde onder andere Verhulsts zelfspot en ironie en omschreef de humor als ―ik lach maar een beetje met mijn ellende in een poging om mijn pathetiek te stelpen.‖214 Na deze ene recensie schreef de criticus geen artikels meer over het werk van Verhulst. Maar in 2005 verscheen een bespreking van de bloemlezing Gelezen en
210
J. de Preter, ―Dimitri Verhulst stoot Dan Brown van de troon‖, in De Morgen, 22 feb. 2006. D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007. 212 H. Verdaasdonk, ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in Literatuur, 16, 5, 1999, p. 293. 213 S. Janssen, In het licht van de kritiek, p. 127. 214 J. Overstijns, ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999. 211
74
goedgekeurd van zijn hand, waaruit blijkt dat hij toch aangenaam verrast was door Houcwègne, de bijdrage van Verhulst. Hij wist zelfs diens humor te smaken. Toch eindigt het boek vrolijk. In wellicht zijn beste literaire verhaal tot nog toe schetst Dimitri Verhulst een kleine gemeenschap in een regio die aan de Ardennen doet denken. Het is een 215 stuk vol humor en leuke personages.
De recensent licht zijn koerswijziging niet toe, maar sluit zich stilzwijgend aan bij de consensusgroep. Ook andere critici zoals Mark Cloostermans draaiden bij. Deze criticus van De Standaard had voor 2006 nog geen enkele recensie over Verhulst zijn werk geschreven. Hij heeft enkel in 2005 een interview afgenomen over de toneeltekst Yerma vraagt een toefeling. In zijn enthousiaste recensie over De helaasheid der dingen doet Cloostermans het relaas van zijn persoonlijke receptie van Verhulsts oeuvre: HET is waar en het spijt me: na zijn teleurstellende roman De verveling van de keeper was ik Dimitri Verhulst wat uit het oog verloren. Mijn aandacht werd weer geprikkeld door de talige schoonheid van zijn toneeltekst Yerma verdient een toefeling (2005). Toen was er ,,Houcwègne‖, een fragment uit een novelle-in-wording, dat Verhulst afstond voor de bundel Gelezen en goedgekeurd. ,,Houcwègne‖ deed mijn adem stokken. Hier was een volwassen schrijver aan het woord. Zijn taal tastte niet meer zoekend om zich heen, zoals ooit in het mooie, maar nogal gezochte Niets, niemand en redelijk stil (2000), maar vloeide, alsof ze nooit anders gedaan had. Poëtische toetsen vind je her en der in dit verhaal over een oude vrouw die de heuvel afdaalt waarop ze woont, in de wetenschap dat ze nooit meer de kracht zal vinden om hem op eigen houtje weer te beklimmen. Tegelijk schrijft Verhulst over het moeizame overleven van een kleine gemeenschap, aan de rand van de bewoonde wereld. Leg daar de nieuwe roman De helaasheid der dingen naast en je ziet dat Verhulst niet alleen 216 zijn stijl, maar ook zijn thematiek gevonden heeft.
Cloostermans doet hier een uitgebreid verslag over zijn beweegredenen om de jonge schrijver terug in de armen te sluiten. De criticus verantwoordt de omslag in zijn appreciatie door het aanhalen van tekstuele, zowel stilistisch als thematische, ontwikkelingen in het proza. Ongeacht de aannemelijkheid van die vaststellingen, blijkt evenwel dat Cloostermans zich voegt naar de gangbare meningen over het oeuvre. Maar niet elke criticus loopt in het gareel. Er zijn in 2006 ook twee critici, Ilja Leonard Pfeijffer en Hugo Bousset, die pertinent en met behoorlijk wat poeha weigeren om in de pas te lopen en de courante waardeoordelen te volgen. Op die manier onderscheiden zij zich nadrukkelijk van hun collega‘s en profileren ze zich als zijnde onafhankelijk. We zouden de beoordelingen van deze critici in verband kunnen brengen met hun mogelijk afwijkende literatuuropvatting. Maar ook al verschillen de denkbeelden van deze critici met die van de anderen, de aan een literatuuropvatting ontleende termen zijn volgens Van Rees sowieso meerzinnig. Het begrippenapparaat van de criticus is dus onvoldoende welomlijnd om op basis van een
215 216
J. Overstijns, ―De vele gedaanten van de Vlaamse letteren‖, in De Standaard, 4 nov. 2005. M. Cloostermans, ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006.
75
literatuuropvatting te voorspellen hoe de oordelen zullen uitdraaien.217 Critici met overeenkomstige literatuuropvattingen maken dus niet per se dezelfde literair-kritische keuzes. Andersom wijzen verschillende oordelen niet automatisch op verschillende literatuuropvattingen. Deze tegendraadse recensies indiceren eerder dat deze critici zich bewust afzetten tegen de courante opvattingen om zo hun eigenheid te benadrukken. Want uiteraard hebben ook deze recensies de bijkomende functie om de positie van de criticus in de verf te zetten.218 Niet toevallig zijn deze twee eigenzinnige critici, Ilja Leonard Pfeijffer en Hugo Bousset, gerenommeerd en hebben ze hun strepen in het literaire veld al verdiend. Hun gezag binnen het veld verleent hun namelijk de vrijheid om radicaal tegen de stroom in een eigen koers te varen. Hun recensies komen ook vrij laat na de publicatie van De helaasheid der dingen. Op die manier konden beide recensenten de vorming van de hype rond de roman waarnemen, becommentariëren en hun positie ertegenover expliciteren in hun besprekingen. Ilja Leonard Pfeiffer, schrijver, NRC-recensent en geducht polemist wierp zich eerder al op als fan van de jonge schrijver. Hij beoordeelde in 2002 de oogst voor de C Buddingh‘- prijs als zeer mager, maar de dichtbundel van de buitenstaander Verhulst wist hem toen toch te verrassen. De kaarten liggen in 2006 echter anders. Verhulst is een succesvolle schrijver geworden en hij krijgt de steun van het gros van de Vlaamse en Nederlandse critici. Pfeiffer, die volgens Dorleijn sowieso meer met positioneren dan met interpreteren zou bezig zijn, geeft niet expliciet aan waarom zijn oordeel ten negatieve is omgeslagen.219 Wel beargumenteert hij zijn betoog aan de hand van tekstuele factoren, zoals een tekort aan samenhang en een teveel aan overdrijvingen en ―interessantdoenerij.‖220 Los van het feit of deze vaststellingen plausibel zijn, blijkt uit Pfeiffers beoordeling dat hij rekening heeft gehouden met de kritieken van zijn collega‘s, maar dat hij er zich bewust heeft van willen distantiëren. Hugo Bousset, academicus en hoofdredacteur van Dietsche Warande en Belfort, hield evenzeer rekening met de eerdere besprekingen van de literatuurkritiek. Zijn oordeel staat er diametraal tegenover. Bousset ironiseert de hype rond het De helaasheid en relativeert ze door te wijzen op de vele onvolkomenheden in de roman. Hij profileert zich op die manier als een criticus met een eigenzinnige, persoonlijke kijk op literatuur, onafhankelijk van de medecritici en van ―persoffensieven, nominaties en verkoopcijfers.‖221
217
C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 62. G.J., Dorleijn, ― Niet de knikkers maar het spel‖, in Neerlandica Extra Muros, 2006. 219 Idem, ibidem 220 I. L., Pfeijffer, ―Roman of kluwen van losse eindjes?‖, in NRC Handelsblad, Leesclub, 26 jan. 2007. 221 Bousset, H, ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006. 218
76
Zoals we hebben aangetoond spelen in de receptie van Verhulsts werk hoofdzakelijk institutioneel bepaalde reacties mee. Het merendeel van de critici vormen in 2006 een overeenstemming over de waarde van Verhulsts werk. Zij aanvaarden en bevestigen de algemene beeldvorming die rond het werk van Verhulst is ontstaan. Enkele critici maken zelf een bocht van 90 graden om zich te schikken in het algemene oordeel. Twee andere literatoren zetten zich juist bewust af tegen de gangbare consensusvorming en distingeren zich op die manier van de middenmoot. Verder mag in het proces van consensusvorming het belang van gerenommeerde critici niet onderschat worden. Pas wanneer die gezaghebbende critici zich opstellen als pleitbezorgers van een schrijver, kan een consensus bereikt worden via reproductie: De bedoelde overeenstemming komt tot stand doordat enkele gezaghebbende critici een aantal algemene uitspraken doen over de aard die het werk van een auteur zou bezitten […]De omschrijvingen die gezaghebbende critici geven van de aard van het werk van een 222 auteur worden gereproduceerd door de andere critici.
In de receptie van en de beeldvorming rond het werk van Verhulst treedt criticus Arjen Fortuin van NRC Handelsblad consequent op de voorgrond. Fortuin heeft een groot aandeel gehad in de beeld- en consensusvorming over het werk van Verhulst. Zoals te zien in de bibliografie (deel 3.1) publiceerde deze recensent vier uitermate positieve besprekingen over het werk -waaronder het ophefmakende artikel over de betere Belgen- en een uitgebreid interview met Verhulst over zijn engagement als schrijver. Bovendien zit de criticus in de redactie van Magazijn, een jaarlijkse bloemlezing die de ―schrijvers aanwijst die de toon zullen zetten voor de komende jaren‖.223 Bij de eerste publicatie van Magazijn in 2004 werd door Fortuin een verhaal van Verhulst opgenomen in de bundel. Een teken van waardering. Arjen Fortuin legt in zijn artikelen vaak de nadruk op de gelijkenissen tussen Verhulst en Louis Paul Boon. Om die vergelijking meer diepgang te verlenen wijst de criticus op de maatschappelijke betrokkenheid die Verhulst in zijn werk uit en op de ―bijzondere mengeling van agressie en mededogen‖ waar de beide auteurs in hun proza blijk van geven.224 Fortuin is zeker niet de eerste die deze verwantschap tussen Verhulst en Boon suggereert, want Knack- recensent F. Rogiers en Verhulst zelf waren hem voor. Maar de criticus lanceert de vergelijking voor het eerst in Nederland en dankzij de polemiek die hij met ―De Belgen zijn beter‖ heeft gecreëerd, staat de vergelijking meer dan ooit centraal in de beeldvorming rond de schrijver. Fortuin kreeg in Nederland en ook in Vlaanderen, naast protest van o.a. Kees ‗T Hart en Frank Albers, ook veel aandacht en navolging in zijn karakteriseringen en oordelen. Nochtans waren vrijwel alle critici het er over eens dat Fortuin in zijn ophefmakend artikel
222
C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 73. A. Fortuin, M. Hartman, D. de Heer, J. Janssen, Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004. 224 Fortuin, A., ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb. 2006. 223
77
een overhaast, te zwart-wit beeld had geschetst van literaire situatie in Vlaanderen en Nederland: Kortom, het is allemaal erg met de grove borstel geschreven, een vlot stukje met een pakkende kop die misschien — wie weet? — wel voor controverse zal zorgen. De suggestie is toch een beetje dat het vooral werd geschreven om het Hollandse hoederhok weer eens op stelten te zetten, en minder omdat men wérkelijk geïnteresseerd is in wat er in de 225 hedendaagse Vlaamse literatuur gebeurt.
Fortuin, die in debatten rond zijn artikel toegaf dat hij de argumentatie voor zijn stelling niet voldoende had uitgewerkt omdat een krantenartikel ―newsy‖ moet zijn, beoogt uiteraard nog een ander doel dan het schetsen van een heersende tendens.226 Ook Fortuin staat midden in een institutionele context, waarin hij zijn gezag als criticus probeert te vergroten en zich probeert te onderscheiden van zijn collega‘s. Een polemiek aangaan met andere literatoren is ook een strategie voor een criticus om zich te profileren en zich als vooraanstaande literator te positioneren. Deze polemiek leverde Fortuin alleszins veel bijval en aandacht op. In het volgende deel rond beeldvorming onderzoeken we o.a. hoe Fortuins karakteriseringen ingang vonden in de literaire kritiek en de consensusvorming in de hand werkten.
225
M. Reugebrink, 31/01/06, ―Vlaanderen boven‖, Inwijkeling: Literair journaal,
, (01/04/07). 226 M. Reugebrink, 04/12/06, ―newsy‖, Inwijkeling: literair journaal, op ,(01/04/07).
78
3.5 Beeldvorming over het werk van Verhulst Een proces dat van groot belang is met betrekking tot de receptie en de consensusvorming over Verhulsts werk is het proces van beeldvorming. Dorleijn en Van Rees omschrijven beeldvorming als volgt: Doordat critici van reputatie en gezag bepaalde omschrijvingen aanwenden wanneer ze een literair werk of zelfs het oeuvre van (een groep) schrijvers bespreken, vinden die 227 karakteriseringen ingang in een bredere maatschappelijke context.
Het beeld dat door gerenommeerde critici over de aard en de waarde van een auteur en zijn literaire werk wordt gecreëerd, wordt door andere critici gereproduceerd en komt dan als het ware voor dat werk of die auteur te staan. Op die manier stuurt de gangbare beeldvorming elke verdere discussie over die auteurs en hun werken en kan er een consensus ontstaan.228 In 4.5 onderzoeken we de meest invloedrijke uitspraken en karakteriseringen die in de literaire kritiek over Verhulsts oeuvre ontstaan en verbreid zijn. Doorheen de tijd kreeg Verhulst al vele etiketten opgekleefd. De non-conformistische schrijver laat zich dan ook niet gemakkelijk in een hokje duwen. Wanneer hij bijvoorbeeld in 2001 door Jeroen de Preter wordt omschreven als een romanticus, noemt Verhulst deze typering eng, net als ―een kot waarin je gevangen zit.‖229 Dirk Leyman geeft bij zijn recensie van Mevrouw Verona een beknopte samenvatting van de vele verschillende beelden die de pers rondom de schrijver heeft geweven: In zijn jonge maar reeds veelbewogen schrijversbestaan mocht Dimitri Verhulst (°1972) zich al met de meest uiteenlopende literaire emblemen tooien. Vanwege zijn sarcastisch mededogen en de tedere anarchie waarmee hij over de gewone man schrijft, zien velen hem als dé echte nazaat van Louis Paul Boon, even geniaal maar met weliswaar kortere beentjes. Andere literaire speleologen beschouwen hem als een ietwat nostalgische heimatschrijver […]. Als een soort conciërge van la Flandre profonde portretteerde Verhulst gruizig de duivensport, de koers, de voetbal, de thé-dansants en dat "op het ritme van een zatte kusjesdans", zoals in de reportagebundel Dinsdagland. Maar Verhulst is ook geëngageerd, zij het dan met een barmhartig cynisme als handelsmerk. Het zijn gaven waarmee hij Problemski hotel perfect in evenwicht hield. Sinds De helaasheid der dingen, zijn eerste bestseller, krijgt Verhulst dan weer het label van beroepschroniqueur van zerpe bierluchten en gore familiale sores (gelukkig vergezeld van een forse snik en een brede grimlach). 230 Toch heeft Verhulst in wezen een broertje dood aan al die verpakkingen.
De beeldvorming rond Verhulst gaat dus verschillende richtingen uit. Toch staan er steeds drie terugkerende aspecten centraal in de stellingnames en de analyses van de critici. Ten eerste is er de autobiografie. Zoals aangetoond in hoofdstuk twee hebben alle boeken van Verhulst een autobiografische inslag. De critici blijven zich dan ook vragen stellen over het
227
Van Rees en Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 16. Van Rees en Dorleijn, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld, p. 6. 229 J. de Preter, ―Ambities? Een vertaling naar het IJslands‖, in De Morgen, 12 jan. 2001. 230 D. Leyman, ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 228
79
spel dat de schrijver in zijn literatuur speelt met waarheid en leugen, met fictie en realiteit. Op basis van deze karakteristiek trachten ze Verhulst in een lange rij van Vlaamse en Nederlandse autobiografische schrijvers te plaatsen. Het tweede aspect dat centraal staat in de beeldvorming zijn de tekenen van sociaal engagement en maatschappijkritiek in Verhulst zijn romans. Ook dit levert hem verschillende vergelijkingen op met schrijvers die dicht op de huid van de maatschappij zitten. Ten derde is er Louis Paul Boon. De analogie met deze schrijver wordt in de beeldvorming rond Verhulst zo belangrijk dat ze een eigen leven gaat leiden.
In de besprekingen van Verhulsts eerste drie werken wordt meermaals gewezen op het autobiografische karakter van zijn literatuur. Bijna alle recensenten haasten zich evenwel om aan te geven dat Verhulsts debuut weldegelijk literair autobiografisch proza bevat. Het zou het soort proza zijn dat zich verheft boven het banale realityproza, waar de literaire opiniemakers zo van gruwelen. Verhulst zijn debuut zou, volgens Daniël Thielemans, in de eerste plaats lijken op Het zoveelste ironische relaas van het wel en wee van een getormenteerde jeugd, kwajongensproza over van de pijn van het prille zijn, het makkelijke, oppervlakkige en anekdotische gemekker over het jonge lijden. Maar al vlug wordt duidelijk dat Verhulst meer in 231 huis heeft.
Ook in Het Nieuwsblad, in Knack, in Leesidee en in de Groene zijn ze het over deze typering eens, want ook in deze bladen geeft men aan dat Verhulst weldegelijk een ―ontwikkelingsromannetje‖ heeft geschreven, maar daarom niet het eerste het beste. Verhulst zou de scepsis in verband met het genre van zijn debuut neerslaan ―tja, met wat?, met literatuur zeker.‖232 Omwille van die omschrijvingen wordt het proza van Verhulst vergeleken met dat van Jeroen Brouwers en Pol Hoste. Deze vergelijkingen houden ook een extra waardetoekenning in. Het vergelijken van een auteur met een andere auteur dient namelijk volgens literatuursocioloog Verdaasdonk niet alleen om het werk te classificeren, maar ook om het te evalueren.233 Ook wordt Verhulst eerder toevallig in Knack voor het eerst vergeleken met Louis Paul Boon. Filip Rogiers bespreekt namelijk in dezelfde recensie het nieuwe boek van Jeroen Olyslaegers, Open gelijk een mond, een boek waarvan de titel is ontleend is aan Boons Paradijsvogel. Zodoende wordt ook Verhulsts debuut vergeleken met Boon omdat het meer
231
D. Thielemans,‖ Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. F. Rogiers, ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. 233 H. Verdaasdonk, ―analogies as tools for classifying and appraising literary texts‖, in Poetics, 22, 1994, p. 373-388, p. 373. 232
80
dan Olyslaegers roman blijk zou geven van het ―blijvend moderne besef van onvermogen, in kunst en leven.‖234 Verder wordt het debuut beschreven als cynisch, vol zelfspot, overgoten met zwarte humor en ―met een zuurzoete vrolijkheid die een diepe tristesse verraadt.‖235 Deze omschrijvingen zullen doorheen de receptie van Verhulst oeuvre blijven weerklinken. Verhulst volgende publicaties, Niets, niemand en redelijk stil en Liefde, tenzij anders vermeld werden ook gekarakteriseerd als zijnde autobiografisch maar kregen daarenboven het label romantisch of neoromantisch. En omdat Verhulst zijn proza in Niets, niemand en redelijk stil dicht bij poëzie aanleunt, behoort Verhulst volgens De Preter en Rogiers van De Morgen ook tot de lichting van de ―nieuwe estheten‖, samen met Erwin Mortier en Peter Verhelst.236 Verhulst wordt ook met Aerts en Naegels opgevoerd als ―de nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren.‖237 Verder wordt hij vaak in verband gebracht met andere debutanten uit het jaar 1999, zoals Christophe Vekeman en opnieuw Jef Aerts. In de beeldvorming is duidelijk nog geen overeenstemming ontstaan. Deze omschrijvingen en classificaties blijken dan ook een zeer beperkte houdbaarheid te hebben.
In 2003 en 2004 wordt de beeldvorming rond de schrijver over een andere boeg gegooid, want men merkt een ontwikkeling op in zijn oeuvre. De critici spreken niet meer over autobiografisch proza. Zij verleggen het accent op de thematische evolutie in het oeuvre en op het ontluikende engagement van de jonge schrijver in De verveling van de keeper en vooral in Problemksi hotel. Deze roman [De verveling van de keeper]bewijst alvast dat Verhulst van vele markten thuis is én dat hij zijn materiaal steeds meer uit de hem omringende realiteit betrekt. Daarmee plaatst hij zich in een traditie waarvan schrijvers als Boon en Lanoye de onbetwiste vaandeldragers zijn? Wie zich ten overvloede wil overtuigen van Verhulsts sociale bewogenheid, leze zijn verhaal Problemski hotel […]. Of de schrijver hiermee een nieuwe richting is ingeslagen, zal 238 de toekomst snel uitwijzen.
Verhulst, die bij zijn vorige roman nog een estheet en een neoromanticus werd genoemd, wordt bij zijn volgende roman dus in de maatschappijkritische traditie van Lanoye en Boon geplaatst. Deze bedenkingen van Yvan De Maarsschalk in Muziek en Woord hebben weliswaar geen invloed gehad op de verdere beeldvorming rond De verveling van de keeper. Het artikel verscheen hiervoor veel te laat na de publicatie van de roman. Pas in de 234
F. Rogiers, ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. D. Thielemans,‖ Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. 236 F. Rogiers, J. de Preter, ―Van oud naar nieuw met Walter van den Broeck en Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002. 237 S. De Groeve, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001. 238 Y. Maarsschalk De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002. 235
81
beeldvorming rond Problemski hotel merken we soortgelijke analyses over een mogelijke ontwikkeling in Verhulsts oeuvre op. Bijvoorbeeld in het Algemeen Dagblad, waar A.T. Mulder een verschuiving opmerkt in Verhulsts werk. Ook zij stelt dat de schrijver met Problemski hotel een heel andere weg dan de autobiografische heeft ingeslagen: Hij beaamt dat Problemski hotel, in vergelijking met zijn eerdere werk, een buitenbeentje is. Met name Verhulsts debuut, maar ook Niets, niemand en redelijk stil en de dichtbundel waren erg persoonlijk en gingen voornamelijk over de roerige jeugd van de schrijver, die zijn kindertijd grotendeels doorbracht in internaten, pleeggezinnen en gezinsvervangende 239 tehuizen[…].
Deze vaststelling werd gereproduceerd door Bert van Raemdonck, die in zijn essay over het oeuvre van Verhulsts verkondigt: ―Hij heeft het keurslijf van zijn schijnbaar autobiografische vertelsels losgerukt, en dat heeft hem deugdgedaan.‖240 Deze bevindingen vinden ook later ingang in het academische essay van Carl De Strycker over de poëtica van Verhulst. Ook De Strycker wijst op een thematische verschuiving van ―sterk ik-betrokken‖ proza naar een ―onderzoek van de buitenwereld.‖241 Op de vraag wat voor soort literatuur Verhulst dan met Problemski hotel wel heeft geschreven, aangezien het niet langer autobiografische getint is, wordt door Arjan Peters ―faction‖ geantwoord. 242 Dit omdat de schrijver in zijn roman fictie en feiten uit het asielcentrum vermengt. Deze vaststelling vindt veel weerklank bij de andere recensenten, want ook zij gaan zich focussen op de wisselwerking in het boek tussen ―fantasie en harde realiteit.‖243 Roeland Sprey noemde het boek een ―fictieve documentaire‖, hetgeen neerkomt op ―faction‖, en ook Arjen Fortuin reproduceert de vaststelling van Peters. Fortuin vindt namelijk dat dit boek door zijn heftigheid duidelijk maakt waarom non-fictie niet volstond. Want de sporen die het verblijf in het centrum bij Verhulst achterliet, waren beestachtiger dan de feiten die hij er aanschouwde. Hij moest overdrijven, hij moest vervormen. Bij Verhulst is de verbeelding de 244 baas[…].
Ook Fortuin analyseert dus de verhouding tussen fictie in non-fictie en hij bevestigt de karakterisering "faction.‖ Verder vond deze karakterisering ook ingang in de academische
239
A.T. Mulder, ―Ik schrijf een taal die van mij is‖, in Algemeen Dagblad, 19 sep. 2003. B. Van Raemdonck, ― Welkom in Flutopia‖, in Rekto Verso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004, p. 11. 241 C. de Strycker, ―Een zoon van Boon. Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖ in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, okt. 2005, p. 5-26, p. 17. 242 A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. 243 Y. van Durme, ―Problemski hotel‖, in Muziek en woord, okt. 2003. 244 A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 240
82
literatuurbeschouwing. In het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945 wordt het proza van Verhulst ook als ―faction‖ omschreven.245 Bij de analyse over de synthese tussen feit en fictie begint Arjen Fortuin zich in zijn recensie, in navolging van De Maarsschalk, ook te verwonderen over het engagement van Verhulst. Een vergelijking tussen de sociale bewogenheid van Verhulst en die van Boon komt op de proppen. Dat laatste verraadt dat Verhulst ook een wereldlijke missie heeft, al is onduidelijk hoe ver die gaat. Misschien niet veel verder dan het Louis Paul Boons aloude ―Schop de mensen, tot ze een geweten krijgen‖.[…] Problemski hotel geeft je een gevoel van onbehagen en behoefte om iets te doen. Niet dat Verhulst aanknopingspunten voor een oplossing biedt. Het goede 246 doel ontbreekt. Verhulst laat je boos en machteloos achter.
Waar Arjen Fortuin deze vergelijking met Boon op het vlak van engagement vandaan haalt, kan achterhaald worden. Alvast niet bij De Maarsschalk, die al eerder een toespeling maakte op Verhulst zijn voorzichtig engagement. De kans dat een Nederlands criticus een recensie leest uit Muziek en Woord, het Vlaamse culturele programmablad van Klara en Canvas, is namelijk klein. Er moet eerder verwezen worden naar Verhulsts bijdrage aan Hij was een Zwarte. Over oorlog en collaboratie, een bundel opstellen rond Boons reportage over een fascist. Verhulst, die een remake van deze reportage maakte, treedt op die manier expliciet in de voetstappen van zijn stadsgenoot. Al werd Verhulsts bijdrage, behalve door Arjen Fortuin, door de literaire pers de grond in geschreven, toch profileerde hij zich zo als een kritische schrijver die uit zijn ivoren toren durft te komen. Arjen Fortuin merkte dit op en schreef in zijn recensie over Hij was een zwarte: Eerst lees je vooral Boons empathie met zijn ―zwarte‖, pas later valt op hoeveel minachting er tussen de regels is gestopt […].Boons dubbele perspectief is ver te zoeken in de andere twee stukken. Verhulst bezoekt anno 2003 een oude collaborateur, probeert hem te bezien met de blik van Boon en schrijft er een mooi stuk over, maar hij stikt in zijn woede - wat gezien de 247 weerzinwekkende opmerkingen van zijn gastheer begrijpelijk is.
In deze recensie die enkele dagen voor de recensie over Problemski hotel verscheen, ziet Fortuin al linken tussen de benaderingswijzen van beide schrijvers, ook al zou Verhulst zijn versie niet helemaal geslaagd zijn. Deze remake van Boons reportage is duidelijk dé inspiratiebron geweest voor Fortuin om verdere vergelijkingen over het engagement tussen de twee schrijvers te beschrijven. De vergelijking over de maatschappelijke betrokkenheid van beide auteurs zal blijven centraal staan in het discours dat pleitbezorger Arjen Fortuin uitdraagt over het oeuvre van Verhulst. Andere literatuurbeschouwers zullen deze analyse 245
C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, feb. 2006, p. 5. 246 A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 247 A. Fortuin, ―Medelijden met verraders‖, in NRC Handelsblad, 3 okt. 2003.
83
van de gerenommeerde criticus reproduceren, want naar aanleiding van Dinsdagland en De helaasheid der dingen zal men in de literaire kritiek blijven zoeken naar parallellen tussen beide schrijvers. Verder omschrijft men Problemski hotel in de literatuurkritiek als cynisch, maar met mededogen. 248 Het boek zou opgebouwd zijn uit ―woeste passages‖249 vol ―wrange humor en af en toe wat choquerend taalgebruik.‖250 In de beeldvorming rond De verveling van de keeper en Problemski hotel zien we dus een grotere aandacht ontstaan voor de thematische ontwikkeling in het oeuvre en voor het opkomende engagement van de jonge schrijver. De aard van zijn schrijfsels wordt herhaaldelijk bestempeld als faction, een combinatie van feiten en fictie. Overigens wordt er ook aandacht besteed aan de verwantschap tussen Verhulst en Boon op het vlak van sociale bewogenheid. Op deze vergelijking wordt voortgeborduurd in de recensies over Verhulsts volgende publicaties. Bij de receptie van Dinsdagland. Schetsen van België wordt de beeldvorming rond Verhulst als zoon van Boon gestaag uitgebreid en beargumenteerd. De critici zien in Dinsdagland bijkomende overeenkomsten tussen de twee schrijvers opduiken. De gelijkenissen zouden zich niet enkel meer op het vlak van engagement situeren, maar ook op dat van het taalgebruik en reportagestijl. Wederom lijkt de criticus Arjen Fortuin hierin de aanvoerder. Onder andere Volkskrant-criticus Paul Depondt reproduceert de eerdere opvattingen van Fortuin in zijn recensie over Dinsdagland: ―Boon schopte de mensen een geweten, Verhulst wil dat met zijn roman Problemski hotel en zijn ‗ sociale‘ reportages ook.‖251 Maar Depondt gaat verder. Hij vergelijkt ook de taal van Verhulst met die van de Boon: Verhulst is een razende reporter, een nieuwe Egon Erwin Kisch - maar in een oubollige taal, een Boonse taal, een vreemd muziekje.[…] Elke schrijver heeft natuurlijk zijn eigen muziekje, sa petite musique, zijn eigen tongval. Het ‗taaltje van de Vlaam‘ in het proza van Verhulst is echter folklore. Het is een mythe. […]Het ‗brabbelnederlands‘ van Hugo Claus, zoals Ten Braven het ooit in Vrij Nederland omschreef, is puur Clausiaans; dat ‗kunstmatig samenraapsel van gallicismen, fantasievlaams, namaakvlaams, boerenvlaams en Nederlands‘ is geen Vlaams maar literatuur. Maar Verhulstiaans, bestaat dat? Nee. Verhulst loopt ietsje te 252 gemakkelijk in het voetspoor van Boontje.
Hier wordt Verhulst na-aperij verweten. De jonge schrijver zou teveel op zijn grote voorbeeld gaan lijken en zo zijn eigen stem verliezen. Deze opmerking wordt echter niet gereproduceerd.
248
A. Peters, ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. A. Fortuin, ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. 250 E. Vissers,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. 251 P. Depondt, ―Het taaltje van Boontje‖, in de Volkskrant, 8 okt. 2004. 252 Idem, ibidem. 249
84
Ook Fortuin breidt zijn discours rond de overeenkomsten tussen de twee schrijvers verder uit en hij steekt ondertussen nog wat pluimen op de hoed van de auteur: Journalistiek in de ambachtelijke zin van het woord zijn de stukken van Verhulst niet - wat hij gemeen heeft met het journalistieke werk van Boon. De verslaglegging 253 loopt vaak op een mislukking uit.
En verder: Hij is een van de grootste, meest woeste talenten van de Vlaamse letteren, die het in zich heeft een roman te schrijven zoals een eenentwintigste-eeuwse Louis Paul Boon dat zou doen.
Deze laatste complimenteuze opmerking wordt op de flap van De helaasheid der dingen gedrukt. Het merendeel van de recensenten die dit boek in 2006 becommentariëren gaan dan ook uitgebreid in op deze stelling, zoals verder zal worden aangetoond. Volgens Van Rees kan de flaptekst daarom als een vorm van orkestratie beschouwd worden.254 De wisselwerking tussen realiteit en fictie blijft eveneens onder de aandacht. De critici ondervinden namelijk moeilijkheden om het genre van Dinsdagland te bepalen. Fortuin stelt dat de zinnen van Verhulst in zijn ―reportages‖ meer worden ―gestuurd door de verbeelding dan door de realiteit.‖255 Dirk Leyman merkt in De Morgen op dat Verhulst ―een dubbelzinnig soort reisjournalistiek‖ bedrijft, want hij leeft zich ―volop in zijn onderwerp in‖, maar hij blijft tegelijkertijd ―een waarnemer aan de zijlijn.‖256 Ook Philip Hoorne vindt dat de reportages niet getuigen van de gebruikelijke journalistieke objectiviteit: Ik spreek liever over verhalen i.p.v. reportages, want een reportage dient vooral informatief en leerrijk te zijn, terwijl Dimitri Verhulst aan zijn verslagen enkele ingrediënten toevoegt waarmee hij dit boek helemaal op literaire smaak brengt. Het boek leest als een sneltrein en dat is uitsluitend te danken aan de vlotte taal en een milde vorm van ironie en zelfspot die de auteur het hele boek door weet aan te houden. Ik ben dol op zelfspot: de kleine mens die zich bewust is van zijn kleinheid, die aanvaardt en er om kan lachen. Dimitri Verhulst, een jongen 257 van eenvoudige komaf, weet waarover hij spreekt.
Deze drie critici blijven zich verwonderen over het spel dat de schrijver speelt met realiteit en fictie, met waarheid en leugen. Het persoonlijke, autobiografische aspect van zijn reportages wordt steeds opnieuw benadrukt. Toch wordt zijn literatuur nog steeds hoofdzakelijk gekarakteriseerd als een combinatie van verbeelding en werkelijkheid, van feiten en fictie: een soort ―faction‖.
253
A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. C.J. Van Rees, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, p. 84. 255 A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 256 D. Leyman, ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, De Morgen, 27 okt. 2004. 257 P. Hoorne, 01/10/2005, ―België van binnenuit bekeken‖, in Meander, een site vol van literatuur, <meander.italics.net/recensiesproza /index.php?pag=1&ord=1 > (03/11/2006). 254
85
Naar aanleiding van Dinsdagland wordt er, zoals blijkt uit het vorige citaat, ook een nieuw beeld rond de schrijver geweven. Verhulst wordt de schrijver die de zelfkant van de Vlaamse maatschappij, ―de kleine mens‖ en diens besognes benadert. Eerder al schetste hij in De verveling van de keeper een beeld van het fictieve Vlaamse dorpje Dendermongo. Toen ging hij, volgens de recensenten, op zoek naar ―de schoonheid van het banale‖ in zijn ―kluchtige vertelling over een racistische Vlaamse volksgemeenschap.‖258 Nu in Dinsdagland doet Verhulst er een schep bovenop en schetst hij een nostalgisch, volks beeld van België: Verhulst begeeft zich voor zijn onderzoek het liefst tussen het volk. De reden daarvoor: ―Het leven speelt zich af tussen de soep en de patatten‖. […]Zijn boek is ook niets anders dan de neerslag van zijn eigen diepgewortelde nostalgie. Hij doet niets liever dan die echo‘s van 259 vroeger te laten weerklinken.
Verder wordt ook de haat-liefde verhouding van de schrijver tot zijn land, tot de volkse tradities en tot de wereld door meerdere recensenten onder de loep genomen. Verhulst is volgens de literatuurbeschouwers een schrijver die de volkse gebruiken verheerlijkt en tegelijkertijd beschimpt. Bert Raemdonck verwondert zich als eerste over deze karakteristiek van Verhulsts schrijverschap: Ook dat is typisch Verhulst: hij kan het niet laten de mensen en de dingen die hij het meeste koestert, tegelijk ook mild maar treffend te bespotten. Zo beschrijft hij met walging de taferelen van pis en kots en vuile janetten die jaarlijks met het carnaval van Aalst gepaard gaan, maar 260 hij geeft toe dat hij ook wel elke keer van de partij is.
Ook Arjen Fortuin registreert deze opmerkelijke houding van de jonge schrijver en hij denkt ze verder uit: Die dubbelhartige houding tot Aalst wordt vergroot in zijn verhouding tot België en onvermijdelijk - tot de rest van de wereld. Mensen zijn beesten en Verhulst weet walgend dat 261 hij erbij hoort.
De haat-liefde verhouding staat ook centraal in het interview met Verhulst dat Dirk Leyman afnam. In zijn woordwoeste Dinsdagland schuwt Dimitri Verhulst evenmin de schimpscheut. Voor hem is België een "klein land gelegen tussen een glas water en een bidon mosterdgas". Toch 262 bolwast hij zijn heimat zelden zonder gloedvolle compassie.
De karakterisering van Verhulst als een nostalgische, beschimpende ―heimatschrijver‖, als een liefhebber en een hater van de Vlaamse – Belgische volkscultuur, zal blijven doorwerken in de beeldvorming. Ook hier is het weer bijzonder opvallend hoe verschillende critici steeds 258
A. Truijens, ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002. B. van Raemdonck, ,‖‖Tussen de soep en de patatten‖, in Financieel Economische Tijd, 25 sep. 2004. 260 Idem, ibidem. 261 A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 262 D. Leyman, ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, in De Morgen, 27 okt. 2004. 259
86
aan dezelfde karakteristieken van een literair werk aandacht besteden. Ze reproduceren de aandachtspunten die al eerder zijn beschouwd en voegen hun eigen commentaar eraan toe, zoals hierboven is aangetoond. Bepaalde adjectieven om die karakteristieken te benoemen worden ook steeds herhaald. Leyman noemt Dinsdagland in het bovenstaande citaat bijvoorbeeld ―woordwoest‖. Sinds Arjen Fortuin de schrijfstijl van Verhulst in Problemski hotel ―woest‖ heeft genoemd, komt dit adjectief te pas en te onpas voor in de beschouwingen van andere critici om deze typische stijl te benoemen. Zoals in de bespreking van De helaasheid van Atte Jongstra, waarin ook hij de verhalen van Verhulst ―woest‖ noemt.263 Fortuin zelf blijft ―woest‖ in elke volgende recensie herhalen. Deze vaste adjectieven zijn het resultaat van het reproductieproces, dat alweer is begonnen bij Arjen Fortuin, en dat zich blijkbaar ook op het vlak van de beschrijvende terminologie afspeelt.
In 2006 komen heel wat beelden samen die in de loop van de receptie van Verhulsts oeuvre zijn ontstaan. In de beeldvorming over De helaasheid der dingen zal namelijk de nadruk opnieuw liggen op het autobiografische karakter van de roman, op de gelijkenissen met Boon en later ook in de interviews op de maatschappijkritiek en het engagement van de schrijver. Daarnaast blijft het beeld van de dubbelhartige ―heimatschrijver‖ die liefdevol maar spottend schrijft over de onderkant van de maatschappij, opduiken in de recensies. Zoals zal aangetoond worden, vertonen de twintig kritieken over De helaasheid der dingen meer onderlinge overeenkomsten dan voorheen, zodat het reproductieproces duidelijk zichtbaar wordt. Vooraleerst schrijft Verhulst volgens de critici niet langer ―faction.‖ Zijn boek wordt in elke recensie als een autobiografische roman gekarakteriseerd, net als zijn debuut. Enkele critici verwijzen naar voorgaande bundels om deze opgemerkte autobiografische omslag te verklaren: In ‗De helaasheid der dingen‘, zijn nieuwe autobiografische roman heeft Verhulst[…] alle ingrediënten van zijn vroegere verhalenbundels en romans bij elkaar geshaket om het 264 mythische Reetveerdegem van zijn jeugd voorgoed in de literaire annalen te schrijven.
Verhulsts boek over zijn jeugd in een Vlaams dorp levert hem vaak vergelijkingen op met schrijvers die deze thematiek ook ter harte hebben genomen: ―Luuk Gruwez heeft ervan verhaald, Walter van den Broeck, Boon en Claus vanzelf, Erwin Mortier en Leo Pleysier weten ervan. Nu heeft ―onze Dimmetrieken‖ zijn eigen versie afgeleverd.‖265 Naast deze schrijvers wordt Verhulst ook vergeleken met Urbanus, de jonge Brusselmans en de jonge 263
A. Jongstra, ―Niet bij bier alleen‖, in Leeuwarder Courant, 24 feb. 2006. F. Hellemans, ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006. 265 A. Peters, ―Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006. 264
87
Gerard Reve en Erik Vlaminck. In De Standaard hoopt men dat hij de ―Jacques Brel van de Vlaamse literatuur‖ wordt. Frank Hellemans categoriseert Verhulst dan weer bij de Dertigers. Hellemans ziet namelijk verwantschap tussen o.a. Jeroen Theunissen, Leen Huet, Margot Vanderstraeten, Stefan Brijs, Yves Petry, Bart Koubaa, Peter Terrin, Erwin Mortier, Jan van Loy, Annelies Verbeke, David van Reybrouck, Tom Naegels en Dimitri Verhulst, omdat zij allemaal opnieuw degelijke verhalen willen schrijven.266 Ook Arjen Fortuin stelt in zijn polemische NRC-artikel ― De Belgen zijn beter‖ dat Verhulst hoort tot een nieuwe, beloftevolle lichting Vlamingen. Tot deze lichting van de Vlaamse renaissance behoren volgens hem ook het leeuwendeel van de schrijvers die Hellemans al eerder aanhaalde. De Nederlandse recensies over De helaasheid zijn omwille van dit ophefmakende artikel niet alleen een reactie op het boek, maar ook vaak een reactie op Fortuins artikel en op zijn boude stellingen. Naar aanleiding van dit artikel vergelijken de meeste recensenten Dimitri Verhulst ook vooral met Louis Paul Boon. In de opmars van de vergelijkingen met Boon speelt orkestratie een enorme rol. Dit komt omdat het gros van de critici deze evaluatieve Boonvergelijking van Arjen Fortuin lijkt te reproduceren. Doordat deze criticus het artikel ―De Belgen zijn beter‖ naar aanleiding van De helaasheid heeft geschreven en doordat dit artikel een controverse uitlokte, kunnen de andere recensenten niet om zijn opvattingen over ‖de waardige erfgenaam van Boon‖ heen.267 En aangezien nog eens op de flap van de roman een eerder aangehaald citaat van Fortuin over Verhulst als ―een eenentwintigste-eeuwse Louis Paul Boon"268 gepubliceerd staat, reproduceren vele critici deze vergelijking tussen de twee schrijvers. Ook de regelmatige verwijzingen van Verhulst naar zijn stadsgenoot in interviews en in zijn artikelen, helpen dit reproductieproces een handje. Het reproductiemechanisme rond de karakterisering ―zoon van Boon‖ toont zich zeer duidelijk aan de hand van een eenvoudige optelsom. Want wanneer ten tijde van Problemski hotel enkel Arjen Fortuin in zijn bespreking Boon aanhaalt, volgt Paul Depondt zijn voorbeeld bij Dinsdagland. En in 2006 bij De helaasheid der dingen noemen maar liefst negen recensenten deze schrijver in hun recensie en valt de naam van Boon in bijna elk interview met de schrijver. Het reproductiemechanisme rond de verwantschap met Boon, voorgetrokken door Arjen Fortuin, gaat geheid zijn gang. Fortuins redenen om Verhulst uit te roepen tot ―waardige erfgenaam van Boon‖ verklaart hij in zijn artikel ―Toch schrijven de buren beter‖. Dit artikel is een repliek op Frank Albers, die in zijn NRC-artikel ―Zijn de Belgen wel beter?‖ Fortuins argumentatie om de nieuwe lichting Vlaamse schrijvers waardige erfgenamen van Boon te noemen onderuit haalde. Fortuin 266
F. Hellemans ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005, p.58-67. A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. 268 A. Fortuin, ―Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. 267
88
noemde de nieuwe lichting in zijn eerste artikel vaagweg erfgenamen omwille van ―hun eigenzinnige zoektocht naar iets wat nieuw en betekenisvol is, als het moet dwars door de pijn heen.‖269 In zijn repliek op Albers verduidelijkt Fortuin zijn opvattingen en stelt hij het volgende: Wat de overeenkomsten tussen het werk van Dimitri Verhulst en Boon betreft, die liggen in hun belangstelling voor wat ik maar even ‗sociale vraagstukken‘ zal noemen en een bijzondere mengeling van agressie en mededogen. De verwantschap tussen Verhulst en Boon kwam eerder aan de orde in het boekje Hij was een zwarte (2003) waarin Boons 270 beroemde reportage over een collaborateur werd ―overgedaan‖ door Verhulst.
De andere recensenten vergelijken Verhulst ook met Boon, maar omwille van andere redenen. Over het sociale engagement en de maatschappijkritiek in Verhulsts roman wordt verrassend genoeg bijna niet geschreven in de recensies. Pas in de interviews komen er vragen over deze onderwerpen aan bod, zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk. Enkel Wim Vogel stelt in navolging van Fortuin dat Verhulst een van de vele jonge Vlaamse schrijvers is die met kop en schouders boven hun Nederlandse collega‘s uitsteken onder andere omwille van zijn ―maatschappelijke betrokkenheid‖271 Verhulst wordt in de andere recensies met Boon vergeleken omwille van zijn verteltoon en omwille van zijn taal. Hij zou namelijk het ―het sappige Vlaams van Boon‖ bezigen.272 Naast de talloze vergelijkingen met Boon wordt De helaasheid vooral gekarakteriseerd als een hilarisch en tegelijkertijd tragisch portret van een marginale zuipfamilie in een stereotiep Vlaams dorp. Opvallend is de uniformiteit van de recensies. Twaalf van de twintig recensenten beschrijven het bewuste Tour de France- drankverhaal in hun recensie, en vele recensenten tonen aan dat dit boek meer is dan wat verzamelde, autobiografische zuipverhalen. Ze wijzen daarvoor op de verschuiving in perspectief, op het verraad van het hoofdpersonage dat zijn familie afvallig is of op de onderliggende vader-thematiek. Want beide vaders in het boek falen helaas in hun vaderschap. Het rapport van jurylid Wim Sanders van de AKO-literatuurprijs vat de algemene beeldvorming in de literaire kritiek over de roman en de schrijver goed samen. Uit deze bespreking blijkt duidelijk dat ook de jury‘s van literaire prijzen rekening houden met de reacties van de literaire kritiek en die verdisconteren en reproduceren in hun eigen betoog: In eerste instantie lijkt De helaasheid der dingen een hilarische roman over de vader en `nonkels‘ van de dertienjarige verteller Dimitri Verhulst. Zij slijten hun dagen voornamelijk met stevig doorzuipen onder het motto `God schiep de dag en wij sleepten ons erdoorheen.‘ […]
269
A. Fortuin, ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan 2006. A. Fortuin, ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb 2006. 271 W. Vogel, ―Opgewekte ellende van Dimitri Verhulst‖, in Noordhollands Dagblad, 16 feb 2006. 272 T. Hakkert, ―Hakkert, T., ―Het is maar goed dat oma het niet hoeft mee te maken‖, in Twentsche Courant, 4 feb 2006. 270
89
Maar De helaasheid der dingen is meer dan de beschrijving van een armoedige en toch liefdevolle dronkemansjeugd. De roman gaat ook over het falen van vaders en over de kwetsende zelfgenoegzaamheid van degelijke burgers. De vader van de verteller wordt steeds tragischer in zijn aandoenlijke en vergeefse pogingen om van de drank af te komen. Zijn streven om een normale vader te zijn, wordt hem fataal. Ook de verteller is als ouder een fiasco. Hij houdt niet van het kind dat hij heeft verwekt en zijn zoon weet dat intuïtief maar al te 273 goed. […]
We kunnen besluiten dat de beeldvorming rond De helaasheid der dingen vooral kaderde binnen de polemiek rond de betere Belgen die Fortuin in gang zette. Verhulst wordt gezien als een voortrekker van die nieuwe lichting Vlaamse schrijvers, die zich allen waardige erfgenamen van Boon zouden mogen noemen. In de recensies wordt Verhulst dan ook als ware nazaat van Boon opgevoerd. Verder worden schrijver en boek steeds in verband gebracht met de hilarische verhalen over marginaliteit, alcohol en werkloze en gewelddadige nonkels, al hebben de meeste critici wel aandacht voor de onderliggende thematiek en de perspectiefverschuiving. Hoe de schrijver zich op zijn beurt verzet tegen deze eendimensionale ―familie Flodder‖ -beeldvorming, analyseren we in het volgende hoofdstuk.
Bij de karakterisering van Verhulsts volgende roman, Mevrouw Verona daalt de heuvel af, wordt de schrijver nauwelijks nog vergeleken met andere schrijvers. Eerder worden de verrassende ontwikkelingen in zijn werk een centraal aandachtspunt. Vrijwel alle critici verwonderen zich over de wending die de schrijver neemt met zijn nieuwe publicatie en ze trachten de novelle in te passen in het beeld dat ze tot dan toe van de schrijver en zijn werk hebben gecreëerd. Het kost hen desalniettemin moeite om het beeld dat ze gecreëerd hebben vol te houden. De ―zoon van Boon‖-analyse verdwijnt op de achtergrond en wordt alleen nog aangehaald wanneer men naar het eerdere werk van Verhulst verwijst. Ook de etiketten ―autobiografisch‖ of ―faction‖ worden niet langer gebruikt. Mevrouw Verona wordt omschreven als een dorpsnovelle, een ode aan de liefde, een sage en een moderne fabel waarin ―van enig autobiografisme geen sprake is‖. 274 En ook het beeld van Verhulst als ―de ongepolijste chroniqueur van veel wat smerig is in de wereld‖, lijkt op de gestileerde novelle niet van toepassing.275 In De Morgen schrijft Leyman de omslag in het oeuvre toe aan het non-conformisme van de schrijver: Met het flinterdunne Mevrouw Verona daalt de heuvel af verstoort Verhulst allicht zonder verpinken het verwachtingspatroon van een boel nieuwbakken fans. Wie zich in een sequel van De helaasheid der dingen had verkneukeld, zal vreemd opkijken van dit bewust 276 maniëristische verhaal.
273
W. Sanders, ―Juryrapport AKO‖, op www.akoliteratuurprijs.nl, 13 okt. 2006. T. van den Berg, ―Oefening in verdwijnen‖, in Elsevier, 7 okt. 2006. 275 Jann Ruyters, ―Er is bier, en een tafelvoetbalspel; Verrassend ingetogen dorpsroman; van Dimitri Verhulst‖, in Trouw, 7 okt. 2006. 276 D. Leyman, ―Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 274
90
Ook in Trouw en in de Volkskrant wijt men het ontstaan van dit onverwachte verhaal aan zijn tegendraadse houding, waarvan de schrijver al in verscheidene interviews heeft blijk gegeven. Een kerstverhaal zonder Kerstmis. Speelt in februari, verschijnt in oktober. Geschreven door een Vlaming, als in gans België iedereen zich met de zorgwekkende actualiteit engageert. En waar komt Dimitri Verhulst mee voor de dag, de jonge solist die alweer dat doet waar niemand op heeft gerekend? Een teder sprookje over een bejaarde weduwe in het geïsoleerde Waalse 277 dorpje Oucwègne […]
Tevens haalt Arjan Peters in de bovenstaande quote aan dat Verhulsts laatste publicatie ook geen tekenen van maatschappelijk engagement bevat. Het beeld van de jonge auteur die wil proberen ―de mensen een geweten te kietelen‖, zoals bleek uit een interview in De Morgen, mag dus ook voor onbepaalde tijd de kast in.278 Verhulst gooit het volgens de critici dus over een heel andere boeg en dat bewijst voor Filip Rogiers van De Morgen het volgende: De Kleine Windop heeft een hart en hersenen in zijn lijf die hem veel verder zullen voeren dan Reetveerdegem. Verder ook, in de letteren, dan de sociaal-realistische traditie van Louis Paul Boon, Gerard Walschap of Walter Van den Broeck waarin hij door de literaire kritiek geplaatst 279 wordt.
Hier geeft Rogiers aan dat deze schrijver aan het groeien is en zich losmaakt van zijn literaire voorbeelden. Rogiers benadrukt de eigenheid van de schrijver en de onmogelijkheid om hem in vakjes of tradities te plaatsen. Volgens de Nederlandse oud-criticus Kees Fens zijn zulke reacties een gevolg van een institutioneel proces dat zich voltrekt in de receptie van een oeuvre. Literaire critici trachten bij een debutant te wijzen op de verwantschappen van die ene schrijver met andere vaste waarden. Zo proberen zij de beginnende schrijver door middel van vergelijkingen te karakteriseren en hem in te passen in de literaire constellatie. Maar eenmaal de schrijver meer publiceert en een oeuvre uitbouwt, lijken de invloeden van andere schrijvers voor de literatuurbeschouwers minder aanwezig en leggen de critici net de nadruk op de eigenheid van de schrijver, zoals Rogiers. De aandacht van de kritiek voor eventuele invloeden verdwijnt naar de achtergrond en maakt plaats voor betogen over de evoluties in het oeuvre en over de oorspronkelijkheid van het werk.280 Ook in de karakterisering van Verhulst en zijn werk heeft deze ontwikkeling zich voltrokken. Eerst en vooral werd Verhulst te pas en te onpas vergeleken met Boon. Deze vergelijking viel niet in zijn nadeel uit, integendeel, ze was een uiting van grote waardering. Maar 277
A. Peters, ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006. 278 A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen.‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 279 F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 jan. 2006. 280 K. Fens, ―Het witte achterland‖, in Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie, Querido, Amsterdam, 1987.
91
naarmate er een consensus werd gevormd over de aard en de waarde van de schrijver, en naarmate de waardering voor deze auteur groeide, werd juist de ontwikkeling in zijn werk en de originaliteit ervan in de verf gezet. De vergelijking met Boon wordt naar het achterplan geschoven, zodat de nadruk kan liggen op het eigene van het literaire werk. Mevrouw Verona wordt dus getypeerd als een volstrekt eigen werkje. Het is een klein verhaal dat het grote verhaal van de liefde vertelt.281 Het zou geschreven zijn in een sierlijke stijl, vol ―trefzekere volzinnen, waarin meer en meer archaïsche woorden en wendingen opduiken.‖282 En het zou vooral bewijzen dat Verhulst ―vele pijlen op zijn schrijfboog‖ heeft.283 We kunnen besluiten dat de literaire kritiek moeite heeft met het scheppen van een eenvormig beeld over het werk van Verhulst. Naargelang het boek wordt de beeldvorming steeds aangepast. Afhankelijk van het werk werd de literatuur bestempeld als autobiografisch, faction of als een soort moderne liefdesfabel. Ook Verhulst zelf kreeg verschillende etiketten opgekleefd: hij was zowel een neoromanticus, een Boonkloon, een chroniqueur van het Vlaamse, volkse grauwe dorpsleven, een geëngageerde maatschappijcriticus en een poëtische chansonnier die de eeuwige liefde bezingt. De literaire critici wijzen dan ook in de recensies over de laatste roman op het feit dat deze schrijver zoals hij beweert, hoopt een tienkamper te zijn, omdat hij zich niet wil vastpinnen op één stijl.284 Hoewel de beeldvorming rond deze schrijver en zijn werk vaak varieerde, kon het institutioneel bepaalde reproductieproces toch bloot gelegd worden. Want in deze casestudy bleken de recensies vaak behoorlijk uniform, doordat de omschrijvingen en vergelijkingen van gezaghebbende critici, en dan vooral van Arjen Fortuin, werden gereproduceerd. Op die manier ontstond er zowel over de aard als over de waarde van de schrijver en zijn werk een consensus.
3.6 Besluit In dit hoofdstuk over de receptie van Verhulsts werk bleken de individuele literatuuropvattingen van de critici niet de oorzaak van hun keuzen en karakteriseringen te zijn. We konden namelijk aantonen dat die keuzen en karakteriseringen bovenal werden gestuurd door institutionele factoren zoals consensusvorming en beeldvorming. In deel 3.4 hebben we de vorming van een consensus over Verhulsts oeuvre vastgesteld en geanalyseerd. We kwamen tot de conclusie dat de overeenstemming die de literatuurcritici hebben bereikt, navolging kreeg in de media en bij het publiek. Zo besloten we dat er een brede, algemene consensus in het literaire veld en de media tot stand is gekomen over de 281
M. Kaan, ―Het verhaal van de liefde‖, in De Groene Amsterdammer, 10 nov. 2006. M. De Ridder, ―Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. 283 D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007. 284 K. Knols, ―Grof en gevoelig, cynisch en weemoedig‖, in de Volkskrant, 27 mei 2006. 282
92
waarde van Verhulsts werk. Die consensusvorming kon weliswaar alleen ontstaan doordat enkele krachtige beelden en karakteriseringen ingang vonden bij het gros van de critici. In deel 3.5 analyseerden we die beeldvorming. Hoewel er geen eenduidig beeld over Verhulsts werk geschept wordt in de literaire kritiek, konden we wel drie steeds terugkerende thema‘s identificeren: de vergelijking met Boon, de autobiografie en het spel tussen realiteit en fictie. Verder analyseerden we de belangrijke rol van pleitbezorger Arjen Fortuin in het beeldvormingsproces en konden we het reproductieproces meerdere malen aantonen. Ten slotte wezen we op tijd en stond op de invloed van de ontwikkelingen binnen het literaire veld op de receptie. Zo toonden we aan dat bepaalde critici zoals Bousset en Vergeer in de beoordeling van Verhulsts werk rekening hielden met de commercialisering en mediatisering van het letterenlandschap. De band die Verhulst heeft met de media en de markt is voor hen de aanleiding tot een negatieve beoordeling. Hoe de schrijver op zijn beurt de beeldvorming over zijn werk in de hand werkt, analyseren we in hoofdstuk vier. .
93
Hoofdstuk 4: De rol van Verhulst in de beeldvorming over zijn werk 4.1 Inleiding In dit vierde hoofdstuk onderzoeken we de rol van de schrijver in de beeldvorming over zijn werk. Want ook de schrijver kan, naast de gerenommeerde critici, invloed uitoefenen op de waardering en karakterisering van zijn werk in de literaire kritiek. Hij kan dit doen door o.a. interviews te geven over zijn werk, door in poëticale artikelen zijn individuele literatuuropvattingen te expliciteren of door deel te nemen aan literaire debatten. Op die manier kan de auteur het literaire veld kennis laten maken met zijn denkbeelden, kan hij zich manifesteren en aangeven waar hij geplaatst wil worden in de literaire traditie. Janssen toonde in In het licht van de kritiek al aan dat literaire critici graag en vaak de geëxpliciteerde literatuuropvattingen van schrijvers aanhalen en reproduceren in hun recensies, om zo hun oordeel te rechtvaardigen. Op die manier kan de auteur via zijn opvattingen en uitspraken invloed uitoefenen op de receptie van en de beeldvorming rond zijn werk.285 Hier tonen we aan dat Verhulst daadwerkelijk tussenkomt in de receptie en de beeldvorming rond zijn werk. De schrijver reageert namelijk in interviews en artikelen op de meningsvorming van de critici. Hij probeert misverstanden betreffende zijn romans recht te zetten, tracht te anticiperen op eventuele tegenwerpingen van de literatuurkritiek en expliciteert zijn literatuuropvattingen. Daarnaast geeft hij ook zijn literaire voorbeelden aan en hij schenkt in interviews aandacht aan thema‘s die volgens hem te weinig aan bod zijn gekomen in de literair-kritische receptie van zijn werk. Deze tussenkomsten en uitspraken van de auteur worden door de critici hoog aangeschreven en ze worden dan ook vaak gereproduceerd. Deze casestudy illustreert bijgevolg de grote impact die de poëticale en andere uitspraken van een schrijver kunnen hebben in de beeldvorming rond zijn werk.
4.2 Rol van de schrijver Dat Verhulst weldegelijk een grote rol speelt in de beeldvorming blijkt uit onze analyse omtrent de vergelijking met Louis Paul Boon. Deze vergelijking staat, zoals in 4.5 is aangetoond, centraal in de classificatie en karakterisering van de schrijver en zijn romans en ze blijkt tot stand gekomen door een wisselwerking tussen de auteur en de kritiek. Uit onze analyse komt namelijk naar voren dat Verhulst zichzelf veelvuldig in de voetsporen van Boon heeft geplaatst. Zowel in zijn krantenreportages, in zijn boeken als in interviews haalde hij
285
Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81.
94
veelvuldig de auteur Boon aan. Soms doet hij dit terloops, zoals hier in een reportage van zijn hand over carnaval in Aalst: ―Het regent en het blijft maar regenen. Het regent zoals het in Boons boeken regent.‖286 Andere keren wijst hij uitvoerig op de gemeenschappelijke afkomst en de verwantschap met zijn literaire voorbeeld. Zoals in een artikel voor De Morgen, waarin Verhulst verhaalt over een welbepaalde dinsdag waarop hij de begrafenisstoet van Boon zag passeren, terwijl hij zijn eerste communiekleren paste: Later die dag heeft hij [d.i. Verhulsts vader] met paars plakband het doodsprentje van Louis Paul Boon in zijn (en inmiddels mijn) exemplaar van Mieke Maaike‘s obscene jeugd gekleefd. Een wit doodsprentje, gedrukt bij Van Nuffel op de Moorselbaan met een tekst van Boontje zelf. […] Mijn communieprentjes zijn ook bij Van Nuffel gedrukt, ook zonder hoofdletters. […]Wij hebben daar elkaar gekruist, onze namen zijn in dezelfde maand in hetzelfde 287 drukkersatelier in lood gezet. Drukkers kennen de seizoenen van het leven.
De schrijver benadrukt hier het feit dat zijn en Boons wegen elkaar gekruist hebben. Zulke details worden door Verhulst wel vaker aangehaald om zichzelf te associëren met de ―gemankeerde Nobelprijswinnaar.‖288 Dat hij ook een grote fan was van Boon, geeft hij toe bij de uitgave van een bundel met drie versies van Mijn kleine oorlog. In een artikel over dit werk biecht de schrijver zijn jeugdige adoratie voor Boon op: ―Mijn boekenplank boog onder zijn titels, aan mijn muur kwam een geëtst portret van de meester te hangen.‖289 Maar de schrijver wijst ook op poëticale gelijkenissen tussen hem en Boon. In een artikel naar aanleiding van de publicatie van het eerste deel van Boons verzameld werk, schrijft hij: Wat de literaire kritiek nog moest leren, en wat de grote sterkte was van Boon, was dat hij de hele wereld en haar problemen langs een klein kiertje in zijn novelle binnenliet. Soms heel 290 ironisch.
Deze analyse van het pragmatische facet van Boons poëtica vertoont opvallend veel gelijkenissen met onze analyse van Verhulsts poëtica in hoofdstuk twee. Ook Verhulsts individuele literatuuropvatting omvat een pragmatische dimensie en ook zijn maatschappijkritische opmerkingen bevinden zich vooral in de marge. Bovendien is ironie hem eveneens niet vreemd. Hier duidt Verhulst op diepere overeenkomsten tussen hem en zijn literaire grootvader. Verder maakt de jonge schrijver zoals vermeld nog een opgemerkte remake van Boons reportage ―Hij was een zwarte‖ en schreef hij in Problemski hotel een hoofdstuk getiteld:
286
D. Verhulst, ―Dikke memmen in een vellen frak‖, in De Morgen, 16 feb. 2002. D. Verhulst, ―Een dinsdag en de dood‖, in De Morgen, 1 dec. 2003. 288 Idem, ibidem. 289 D. Verhulst, ―De drie versies van ―Mijn kleine oorlog‖ gebundeld. De geile stotter- en brabbeltaal van losgeslagenen van het anker Gods‖, in De Morgen, 20 nov. 2002. 290 D. Verhulst, ― Er gaat heel veel wereld door een kleine kier‖, in De Morgen, 9 nov. 2005. 287
95
―Inburgeringsoefening N°: 4545KFSD45bis ―Louis Paul Boon vertelt een grol in ‘t estaminet.‖291 In dit hoofdstuk vertelt hij een platte mop in de stijl van Boon. Dit voortdurende verwijs naar Boon werd uiteraard opgepikt door de literaire kritiek en vooral door Arjen Fortuin. Zoals we in 3.5 hebben aangetoond wordt deze vergelijking alomtegenwoordig in de beeldvorming rond de auteur. Verhulst wordt vergeleken met Boon omwille van zijn schrijfstijl en verteltoon, om zijn maatschappelijk engagement en om ―zijn sarcastisch mededogen en de tedere anarchie waarmee hij over de gewone man schrijft.‖ 292 Wegens deze overeenkomsten wordt hij ook in de sociaal-realistische traditie van Boon geplaatst. Maar in 2006 wil de auteur niet langer beschouwd worden als zoon van. In deze ontvoogdingsstrijd vestigt hij in interviews en beschouwende essays steeds meer de aandacht op zijn eigenheid als schrijver. Waar Verhulst eerder nog prat ging op de gelijkenissen, beklemtoont hij anno 2006 de verschillen tussen hem en zijn stadsgenoot. Het is natuurlijk pech dat ik in Aalst gewoond heb, en dat ik bijvoorbeeld in Problemski hotel humor combineer met een sociaal geëngageerd thema, zoals Louis Paul Boon dat deed. Maar voor het overige vaar ik mijn eigen koers. Ik scheur nog geen blote meisjes uit boekjes, schrijf geen porno, heb geen dikke buik. Ik heb veel van Boon gelezen, dat wel, dus misschien heeft 293 hij me wat gevormd.
In de interviews verhult Verhulst de invloed niet die Boon op hem als schrijver heeft gehad. Maar hij verzet zich heel duidelijk tegen een karakterisering in de schaduw van zijn literair voorbeeld. Vervolgens noemt hij de door de kritiek geopperde gelijkenissen te oppervlakkig: ―Ik word weleens ―de zoon van Boon‖ genoemd. Dat zit me niet lekker. De vergelijking ligt voor de hand, omdat mijn wegen en die van mijn familie die van Boon zijn gekruist.‖294 In zijn artikelen en columns komt deze naam vanaf 2006 dan ook plots niet meer voor. Verhulst vertoont in dit opzicht tekenen van een zekere ―anxiety of influence.‖295 Hoewel hij de invloed van Boon nooit ontkend heeft, geeft hij in een essay over beïnvloeding toe dat hij veel moeite heeft gedaan om diens stijl uit zijn manuscripten te schrappen en een eigen stijl te ontwikkelen. Verhulst verklaart in dit essay dat hij deze invloeden wegmoffelde omdat zijn drang naar originaliteit als jeugdig schrijver zo groot was. Maar ook in 2005 bestrijdt hij nog steeds zijn grote inspiratiebron en hij voelt zich gekrenkt wanneer de literatuurkritiek toch enkele gelijkenissen opmerkt.
291
D. Verhulst, Problemski hotel, p. 101. D. Leyman, ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. 293 G. Van den Broeck, ―De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 294 F. Rogiers, ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven. Gesprek met schrijver Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 jan. 2006. 295 Bloom, Harold, The anxiety of influence. A theory of poetry, Oxford University Press, New York/ Oxford, 1997. 292
96
Wanneer je echter je best hebt gedaan om zijn invloed van je af te schudden, of die op zijn minst te verduisteren, dan lees ik in die vergelijking mijn persoonlijke mislukking als schrijver. […] Wie achter deze mening een vadermoord wenst te zien, hij doet maar. 296 De jongste zoon van Boon…Dag, papa.
Deze commentaar van Verhulst op de beeldvorming werpt zijn vruchten af, want enkele critici maken gebruik van zijn gewijzigde opvattingen in hun recensies. Zoals Elsbeth Etty, die een jaar na de publicatie van De helaasheid der dingen voor de NRC Leesclub een recensie schrijft over de bestseller. Zij zet een boompje op over de Boon-vergelijking en haalt daarvoor gelijkaardige argumenten aan: Eerlijk gezegd zie ik behalve het rauwe en voor Nederlandse oren tegelijk zangerige Vlaams waarvan Verhulst zich bedient weinig overeenkomsten met de onvergelijkbare experimenteerzucht van de onovertroffen Louis Paul Boon. Of het moest de locatie zijn van de 297 roman, een godvergeten buitenwijk van Aalst.
Deze gerenommeerde critica keert zich uitdrukkelijk tegen de gangbare beeldvorming als erfgenaam van Boon. Andere critici pikken eveneens de klachten van Verhulst op en schrijven bijvoorbeeld naar aanleiding van de Gouden Uil dat de auteur vindt dat:‖we mogen ophouden hem te vergelijken met Louis Paul Boon.‖298 Verder wordt er bij de receptie van Mevrouw Verona daalt de heuvel af door de critici niet meer over Louis Paul Boon gerept. Alle recensenten verklaren dat Verhulst het over een andere boeg heeft gegooid en in hun recensies staat de eigenheid en de evolutie van het oeuvre in het middelpunt. Ongeacht de tekstuele factoren die de recensenten aanhalen om de vergelijking met Louis Paul Boon niet meer onder de aandacht te brengen, staat vast dat Verhulst een invloedrijke stem heeft gehad in de literair –kritische beeldvorming rond zijn werk. Verhulst probeert ook te ―anticiperen op mogelijke bezwaren van de literaire kritiek.‖299 Hij trachtte bijvoorbeeld in 2003 om door middel van een nawoord in Problemski hotel de beeldvorming rond de roman te sturen. In dit nawoord expliciteert Verhulst het tot stand komen van de roman en hij geeft terwijl ook deze poëticale aanwijzing aan de lezers en de critici mee: ―Om misverstanden te vermijden voel ik mij genoopt te melden dat zowat de helft van deze verhalen verzonnen is, en dat geen enkel verhaal een leugen bevat.‖300 Deze regels indiceren dat men de roman niet moet lezen als een waarheidsgetrouw verslag, maar als een mix van feiten en fictie. In De Gids verklaart Verhulst waarom hij deze regels in zijn nawoord heeft opgenomen en welk effect hij ermee beoogde op de receptie:
296
D. Verhulst, ―Beroep spons‖ in Revolver, vol. 32, afl. 129, mrt. 2006, p. 111-118, p. 16. E. Etty, ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. 298 Anoniem, ―De line-up van de kandidaten‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. 299 Janssen, In het licht van de kritiek, p. 81. 300 D. Verhulst, Problemski hotel, p. 110. 297
97
Blijkbaar had ineens de schrik te pakken gekregen dat de lezer dit boek aan een of andere leugendetector zou hangen die, naar gelang het soort waarheid dat die machine nastreefde, mij zou ontmaskeren als een oplichter. Dat moest vermeden worden, vond ik. Wat ik naar de drukker droeg was een geloofwaardig boek, qua vorm zowel als qua inhoud. Ik gaf het antwoord op een vraag omdat ik hoopte dat ze daarmee nooit zou worden gesteld, uitsluitend en alleen omdat die vraag niet relevant was voor dit boek. De vraag: wat is daar nu van aan, 301 van al deze vertellingen hier.
Verhulst heeft met zijn nawoord het beoogde effect bereikt. In de gehele literair-kritische receptie is deze vraag niet aan bod gekomen. Tegelijkertijd geeft hij via deze programmatische regels enkele van zijn denkbeelden over literatuur mee. Zoals we in 2.2.2 hebben aangetoond, bootst literatuur voor Verhulst de werkelijkheid niet na. Ze reflecteert eerder de werkelijkheid, zoals een kermisspiegel dat zou doen.302 Literatuur heeft dus voor Verhulst altijd verzinsels nodig, opdat het literatuur zou zijn. Deze opvatting over literatuur vindt gemakkelijk ingang in de recensies over Problemski hotel. De critici vatten de uitlatingen van de schrijver op als betrouwbare omschrijvingen over de aard van het werk.303 Verhulsts opmerking in het nawoord wordt voortdurend geciteerd en het merendeel van de critici richt zich in hun bespreking op de wisselwerking tussen fantasie en realiteit. Naar aanleiding van deze regels worden Problemski hotel en ook Dinsdagland als ―faction‖ bestempeld. Volgens het Kritisch literatuur lexicon is de poëticale uitspraak dan ook ―op het gehele oeuvre van Verhulst van toepassing.‖304 Ook uit deze casus blijkt dat Verhulst een hand heeft in de beeldvorming over zijn romans. Via zijn nawoord heeft hij de aandacht getrokken naar het opzet van zijn boek en naar zijn literatuuropvattingen. Vervolgens lazen de critici het boek in het licht van zijn poëticale aantekeningen en ze hielden uitgebreid rekening met zijn beschrijvingen over de aard van de roman. Hij was hun eventuele bezwaren een stapje voor. Een laatste voorbeeld van de wijze waarop Verhulst de receptie van zijn werk tracht te beïnvloeden, betreft De helaasheid der dingen. Verhulst tracht namelijk in interviews enkele misverstanden over deze roman recht te zetten en hij vraagt veelvuldig aandacht voor bepaalde aspecten ervan die volgens hem te weinig aan bod zijn gekomen in de literairkritische receptie. Eerder bij een voorpublicatie van een hoofdstuk uit De helaasheid in Revolver loopt Verhulst vooruit op mogelijke bezwaren van de critici: In dit hoofdstuk, en in dat hele boek waar ik aan bezig ben, ben ik teruggekeerd naar Reetveerdegem, het dorp uit mijn debuut. Niet alleen ben ik naar dat dorp teruggekeerd, maar ook naar de jaren waarin die eerste verhalen zich afspeelden. Ik doe daarmee ongeveer alles waar Vlaamse critici op neerkijken: schrijven over een jeugd in Vlaanderen in het algemeen,
301
D. Verhulst, ― De roman, de democratie‖, in De Gids, jg. 169, 3 mrt. 2006, p. 229-235, p. 229. D. Verhulst, ―De roman, de democratie‖, in De Gids, p. 234. 303 Janssen, In het licht van de kritiek, p. 140. 304 C. de Strycker, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, feb. 2006, p. 5. 302
98
en schrijven over een Vlaams dorp in het bijzonder. En autobiografisch op de koop toe, dat is vragen om gezeik. 305 Het zij zo. Het is nu eenmaal mijn verhaal.
Verhulst geeft hier blijk dat hij de opvattingen van de Vlaamse literaire critici over de streekliteratuur en de autobiografie kent. Hij stelt zijn expressieve literatuuropvatting recht tegenover hun mogelijke ideeën en benadrukt zijn non-conformisme. Zoals we in 3.3.1 hebben onderzocht heeft de autobiografie of het bekentenisproza inderdaad last van een wisselvallige reputatie. Dankzij het autobiografiedebat blijft dit genre ietwat gecontesteerd. Ook de reputatie van de streekroman waar Verhulst op alludeert, is aan de twijfelachtige kant. Maar in de receptie van De helaasheid geven vooral Nederlandse, en geen Vlaamse critici blijk van hun afkeer van dit genre. Zoals Rob Schouten, die in een overzichtsartikel naar aanleiding van ―De Belgen zijn beter‖ toegeeft zijn buik vol te hebben van die ―veredelde streekliteratuur over de persoonlijke of collectieve geschiedenis en de verhouding tot Vlaanderen.‖306 Opvallend genoeg geven alle critici die gewag maken van dit genre, aan dat De helaasheid de streekromantiek ontstijgt. Of dit aan Verhulsts voorwoord in Revolver lag, valt moeilijk te achterhalen. Eerder lijkt het reproductiemechanisme dat eigen is aan de consensusvorming hier aan het werk. Maar het feit dat Verhulst de bovenstaande quote opnam in zijn artikel, duidt op zijn wil om te participeren in de receptie en beeldvorming rond zijn roman. Verhulst wil ook enkele misverstanden in de beeldvorming rond deze roman wegwerken. Zoals bleek uit 4.5 vinden enkele critici dat Verhulst in de beeldvorming te eenzijdig wordt geportretteerd als een beschrijver van met drank overgoten braspartijen. In de recensies staan dan ook vaak de zuipavonturen van de Verhulsten centraal. De schrijver verzet zich eveneens tegen deze eendimensionale beeldvorming, zoals te lezen valt in een interview in de Gouden Uil-bijlage van het tijdschrift Humo: VERHULST « Maar het gaat over zoveel meer dan alleen maar over zuipende mensen. Het gaat ook over de verschuiving van links en rechts in de maatschappij. Ik schets een milieu van mensen die vroeger met de borst vooruit in de 1 mei-optochten meeliepen en die nu rechts stemmen. Dat is iets anders dan alleen maar het wereldkampioenschapzuipen in Reetveerdegem.» HUMO Ergert het je dat mensen vooral de hilarische heldendaden van je familie lijken te onthouden? VERHULST « Wel, op den duur lijkt het zo‘n beetje de familie Flodder. Als ik mensen er soms over bezig hoor, denk ik dat ik het slecht geschreven heb, anders zouden ze dat er niet 307 uitpikken.»
Verhulst wijst hier vooral op de gewichtigere, door de recensenten bijna onopgemerkte aspecten van De helaasheid. Aangezien hij af wil van die oppervlakkige beeldvorming,
305
D. Verhulst, ―Duiding‖, in Revolver, vol. 31, afl. 124, dec. 2004, p. 57-58, p. 57 R. Schouten, ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Het Parool, 13 mei 2006. 307 Anoniem, ―De Gouden Uil bijlage‖, in Humo, nr. 3472, 20 mrt. 2007. 306
99
vestigt hij de aandacht op de politieke kwesties die hij hekelt en de maatschappijkritiek die hij spuit in de roman. Ook in andere interviews beklemtoont Verhulst zijn maatschappelijk engagement en hij expliciteert de boodschap die hij via de roman tracht mee te geven: Ook De helaasheid der dingen is uiteindelijk een geëngageerde roman. Het vertelt een verhaal uit de jaren tachtig dat mijn persoonlijke verhaal is, maar dat nog steeds actueel is. Als ik uit Gent naar huis ga, dan kijk ik die groezelige cafeetjes binnen en dan zie je kinderen slapend op het biljart liggen terwijl hun vader nog zit te zuipen. Dat gebeurt nog steeds. 308 Iemand moet dat opschrijven. Al verandert er niets.
Hiermee bevestigt Verhulst de vermoedens van Arjen Fortuin, die als pleitbezorger van Verhulst steeds weer focuste op het engagement van de schrijver. Verhulst verzet zich weliswaar in dit interview tegen de door Fortuin gepromote vergelijking met Boon, maar hij bevestigt wel dat hij een geëngageerde schrijver kan zijn, als hij zin heeft. Ook in De Morgen vertelt Verhulst over zijn betrokkenheid als schrijver: Ik vind het altijd vreemd dat je je als schrijver moet verantwoorden voor je engagement. Ik heb niets tegen l‘art pour l‘art en het moet ook bij mij eerst en vooral goed en mooi geschreven zijn. Het is literatuur, geen journalistiek. Maar ja, ik hoop toch een beetje dat ik deze boodschap kan meegeven: dat de dingen niet zo helaas hoeven te zijn als ik ze om mij heen zag. Je kunt je eraan onttrekken. Ik deed het.
Door deze aspecten van zijn schrijverschap en zijn roman te accentueren, wil Verhulst aantonen dat De helaasheid meer is dan een Vlaamse, autobiografische streekroman of een hilarisch, ongenuanceerd drankrelaas. Hij biedt weerstand aan de gangbare beeldvorming door onopgemerkte aspecten van de roman onder de aandacht te brengen. Terwijl expliciteert Verhulst ook het pragmatische aspect van zijn literatuuropvatting. Dat deze aanpak werkt, bewijst onder andere het artikel dat Dirk Leyman in De Morgen schrijft naar aanleiding van de Gouden Uil. In dit artikel vreest Leyman dat de roman de schrijver ten onrechte dreigt ―te reduceren tot een behendig en woorddronken chroniqueur van de zerpe onderbuik.‖309 In navolging van Verhulst bekritiseren de critici nu ook uitdrukkelijk de te eenzijdige beeldvorming.
4.3 Besluit In dit vierde hoofdstuk werd duidelijk dat literatuuropvattingen die ontstaan zijn in een literaire context, niet los van die context kunnen gepresenteerd worden. We hebben aangetoond dat Verhulsts literatuuropvattingen, die we in het tweede hoofdstuk bespraken, in wisselwerking staan met het literaire veld. De schrijver wendt zijn denkbeelden namelijk aan om invloed uit te oefenen op de receptie van zijn oeuvre, en die strategie blijkt te werken.
308
A. Fortuin, ―Geluk is de grootste uitdaging; AKO-prijs-nominé Dimitri Verhulst wil de mensen een geweten kietelen.‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. 309 D. Leyman, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007.
100
In dit laatste hoofdstuk illustreerden we de grote impact die de poëticale en andere uitspraken van Verhulst hebben in de beeldvorming rond zijn werk. Literatuurcritici houden namelijk rekening met deze uitspraken en reproduceren ze in hun recensies als zijnde betrouwbare aanwijzingen bij de romans. Dit werd bewezen aan de hand van drie casussen. Uit de eerste casus bleek dat Verhulst zelf een hand heeft in de classificatie van zijn werk. Wanneer hij meerdere malen aangeeft niet meer geplaatst te willen worden in de traditie van Boon, houden de critici daar rekening mee. Bij de publicatie van Mevrouw Verona vergelijkt geen enkele criticus hem nog met zijn stadsgenoot. Ten tweede namen vele critici de poëticale aanwijzing in het nawoord bij Problemski hotel over in hun recensie. Verhulst vermelde in dit nawoord dat zijn roman bestaat uit een mix van feiten en fictie. De critici lazen de roman in het licht van die kanttekening en kleefden er vervolgens de noemer faction op. Ten slotte wist de auteur via interviews de nadruk te leggen op enkele onderbelichte aspecten van De helaasheid der dingen, zoals de maatschappijkritische dimensie van de roman. Met die uitspraken wil de auteur erop wijzen dat zijn succesroman meer is dan een ordinair zuiprelaas. Vele critici houden rekening met deze opmerkingen en reproduceren ze in hun artikelen. Dat een schrijver zijn opvattingen kan aanwenden als instrumenten om de literair-kritische beeldvorming rond zijn oeuvre te manipuleren, komt duidelijk naar voren in dit laatste hoofdstuk.
101
Besluit In deze scriptie combineren wij zoals vermeld een poëticaal onderzoek met een receptieonderzoek. Daarvoor baseerden we ons op de theorie van Dorleijn en Van Rees, die ervan uit gaat dat de institutionele benadering en de reconstructiebenadering complementair zijn. Dorleijn en Van Rees verdedigen de opvatting dat de denkbeelden van een schrijver niet autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de literaire, polemische en institutionele context kunnen gepresenteerd worden. Ook in dit poëticaal-institutioneel onderzoek over het oeuvre van Dimitri Verhulst en de literaire kritiek gingen wij van deze stelling uit. In de inleiding van de scriptie zijn er drie onderzoeksvragen voorop gesteld. Ten eerste vroegen wij ons af wat de literatuuropvattingen van Verhulst zijn. Ten tweede stelden we ons de vraag hoe institutionele factoren en literatuuropvattingen een rol spelen in de literatuurkritiek bij de receptie van Verhulsts werk. En ten slotte wilden we onderzoeken hoe Verhulst de receptie van zijn werk en de beeldvorming er rond beïnvloedt aan de hand van zijn literatuuropvattingen. De antwoorden op deze vragen worden in dit besluit samengevat. Eerst werd er volop gefocust op de schrijver Verhulst. We stelden zijn leven en werk voor en analyseerden zijn individuele poëticale opvattingen, als waren zij autonoom. We concluderen dat authenticiteit, autobiografie en herkenbaarheid de drie belangrijkste pijlers van zijn poëtica zijn. Uit onze analyse kwam verder naar voren dat Verhulst zichzelf als schrijver doorheen zijn oeuvre centraal stelt en dat zijn literatuur hoofdzakelijk de uitdrukking is van zijn gedachten, inzichten, emoties en fascinaties. Naar het poëticamodel van Abrams noemen we de kern van zijn literatuuropvattingen dan ook expressief. Toch bleek dat Verhulst in elk werk zijn literatuuropvattingen aanscherpt: naargelang het werk vestigt hij ook de aandacht op de pragmatische, mimetische of autonomistische aspecten van zijn literatuur. Vervolgens verlegden we de focus van de individuele actor naar het literaire veld voor het receptieonderzoek. We gingen op zoek naar factoren die de receptie van Verhulsts werk bepalen. De institutionele benadering gaat er namelijk van uit dat het waardeoordeel van de literatuurcritici niet gebaseerd is op de kwaliteit van het werk, maar op buiten-tekstuele factoren. Doordat de literatuurcritici niet beschikken over objectieve maatstaven om over de kwaliteit van literatuur te oordelen, zijn die waardeoordelen vooral afhankelijk van de stellingnames en karakteriseringen van gerenommeerde critici. Via een reproductieproces kan er dan een consensus ontstaan over de aard en de waarde van het werk van een schrijver.
102
Dit proces van consensusvorming speelt een enorme rol in de receptie van Verhulsts werk. Waar de critici verdeeld reageerden op Verhulsts eerste werken, wordt De helaasheid der dingen quasi unaniem bewierookt. Sinds de publicatie van dit werk zijn de recensenten het dan ook eens over de waarde van Verhulsts proza. Het consensusproces omvatte ook in deze casus een vorm van orkestratie: de overeenstemming kreeg een dwingend karakter. Naarmate de reputatie van Verhulst groeide en meer critici akkoord gingen met de positieve omschrijvingen over het werk, bleek het voor enkele critici moeilijk om te volharden in hun afwijkend oordeel. Ook zij conformeerden zich uiteindelijk aan de naderende overeenstemming. Verder identificeerden we de gerenommeerde NRC-criticus Arjen Fortuin als de belangrijkste pleitbezorger van Verhulst zijn werk en als aanjager van de consensusvorming. De consensusvorming kon weliswaar alleen ontstaan doordat enkele krachtige beelden en karakteriseringen ingang vonden bij het merendeel van de critici. In de recensies zagen we drie steeds terugkerende karakteriseringen opduiken: Verhulst als zoon van Boon, de autobiografie en het spel tussen realiteit en fictie. De rol van pleitbezorger Arjen Fortuin in dit beeldvormingsproces bleek groot. Vooral zijn karakterisering rond de zoon van Boon kreeg ruime navolging bij de medecritici. Opvallend in deze casestudy is dat de consensus zich verbreid heeft. In 2006 ontstond er immers ook in de media en bij het publiek een overeenstemming over de kwaliteit van Verhulsts oeuvre. Daarom concluderen we dat er een bredere, algemene consensus in het literaire veld en de media tot stand is gekomen. Institutionele factoren zoals beeldvorming, orkestratie en consensusvorming speelden dus een enorme rol in de receptie van Verhulsts oeuvre. De vraag hoe literatuuropvattingen meespeelden in de receptie is moeilijker te beantwoorden. In deze scriptie gingen we er van uit dat literatuuropvattingen niet de oorzaak zijn van de keuzen van de critici, maar eerder een hulpmiddel om die keuzen te legitimeren. Aangezien we het gros van de literair-kritische reacties op Verhulsts oeuvre kunnen verklaren aan de hand van institutionele mechanismen, blijkt die aanname te kloppen.
Ten slotte tonen we aan dat de poëticale denkbeelden van een schrijver inderdaad niet autonoom zijn en daarom niet onafhankelijk van de literaire en institutionele context kunnen gepresenteerd worden. Verhulst zelf blijkt in de receptie van zijn werk immers een belangrijke actor. Literatuuropvattingen zijn ook voor hem een hulpmiddel om zich in het literaire veld te verantwoorden voor zijn werk en om de waarde er van te benadrukken. In dit laatste hoofdstuk toonden we aan de hand van enkele casussen aan dat Verhulst de receptie en de beeldvorming rond zijn werk succesvol heeft beïnvloed. In interviews en poëticale artikelen expliciteert de auteur zijn denkbeelden en hij reageert op de 103
meningsvorming van de literatuurkritiek. De literaire critici hielden opvallend veel rekening met zijn opvattingen en verdisconteerden ze in hun artikelen. Op die manier wist Verhulst de beeldvorming rond zijn werk naar zijn hand te zetten. Naast de institutionele factoren spelen dus ook de opvattingen en uitspraken van Verhulst zelf een belangrijke rol in de receptie van zijn werk.
Deze scriptie opent vele perspectieven voor toekomstig onderzoek. Enerzijds bleek Dimitri Verhulst een boeiende schrijver, met een groeiend oeuvre. Verder onderzoek naar zijn werk zal zeker interessante resultaten opleveren. Anderzijds merkten we een lacune op in het institutioneel onderzoek van het Vlaamse literaire veld. Dit onontgonnen gebied verdient zeker verdere analyse. Ten slotte bleek ook de kruisbestuiving tussen poëticaal- en receptieonderzoek een interessante denkpiste, die zeker mogelijkheden biedt voor andere casussen.
104
Bibliografie 1. Algemeen 1.1 Theoretische werken en artikelen Akker, W.J. van den, Een dichter schreit niet. Aspecten van M. Nijhoffs versexterne poëtica, Veen, Utrecht, 1985. Akker, W.J. van den, G.J. Dorleijn, ―Poetica en literatuurgeschiedschrijving‖, in De Nieuwe Taalgids, 84-6, 1991, p. 508-526. Anbeek, Ton, ―De (ver)wording van een reputatie. Leon de Winter en de literaire kritiek‖, in Literatuur, 9, 1992, p. 258-265. Anbeek, Ton, 22/03/2005, ―In puinhopen voel ik mij prettig, ergens anders hoor ik niet thuis, over de wederopbouw van de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving‖, 1982, Amsterdam, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/anbe001inpu01_01/colofon.htm> (02/10/06). Anbeek, T., ―Receptie-esthetika en receptie-geschiedenis. Enkele problemen‖, in Receptieesthetika, grondslagen, theorie en toepassing, Huis aan de drie grachten, Amsterdam, p. 7584, 1978. Berndsen, F.A.H, Dijk, H. Van, Vries, G.J. De, Poëticaonderzoek in de praktijk, Passage, Groningen, 1993. Bloom, Harold, The anxiety of influence. A theory of poetry, Oxford University Press, New York/ Oxford, 1997. Boonstra, H.T., ―Van waardeoordeel tot literatuuropvatting‖, in De Gids, 142, 1979, p. 243253. Boven, E. Van, Kemperinck, M., Literatuur van de Moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Uitgeverij Coutinho, Bossum, 2006. G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse & G.J. Vis, 16/11/2006, ―Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek‖, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/index.htm> (10/02/2007). H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006. Dijk, Nel van, ― Een repliek‖, in Spektator, 24, 1995, p. 175-182. Dorleijn, Gilles J., Rees, Kees van, De productie van literatuur, het Nederlandse literaire veld 1800-2000, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006. Dorleijn, G.J., Rees, C.J., ―Literatuuropvattingen in het literaire veld, een toelichtende reactie‖, in Spektator, 24, 1995, p. 183-187. Dorleijn, Gilles, J., ―niet de knikkers maar het spel. Of De poëzieciticus als symbolische producent. Een institutionele close reading‖, in Neerlandica Extra Muros, 2, 2006, p. 2-13. Doorman, Maarten, De vrede graast zonder genade. Over literaire kritiek, Bakker, Amsterdam, 2001. Fens, K., ―Het witte achterland‖, in Een gedicht verveelt zich niet. Over poëzie, Querido, Amsterdam, 1987.
105
Glas, Frank De, ―De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de jonge Hella Haasse‖, in Jaarboek voor de Nederlandse boekgeschiedenis, 10, 2003, p. 103-120. Glas, Frank De, ―investeringen van literaire uitgeverijen in jong talent en de opbrengst daarvan. Een onderzoek naar de generatie literaire prozadebutanten uit de jaren 19611965‖, in Nederlandse letterkunde, 3, 1998, p. 127-150. Goedegebuure, Jaap, Heynders, Odile, ―het breekbare ligt open een beschouwing over impliciete poëticaliteit en de problemen van interpretatie‖, in De Nieuwe Taalgids, 84-6, 1991, p. 508-526. Gorp, H. Van, Ghesquiere R., Segers, R.T., receptieonderzoek, mogelijkheden en grenzen, Leuven, 1981. Hellemans, Frank, ―Mediatisering en Literatuur. De mediacrisis van de literatuur te lijf‖, in Mediatisering en Literatuur. Een moderne, mediavergelijkende literatuurgeschiedenis, Leuven, 1996, Elektronisch literair tijdschrift De Brakke Hond, <www.brakkehond.be/redactie/media1.html> (15/03/07). Hellemans, F., ―Van kleine tot grote geschiedenis. 30 jaar autobiografisch schrijven in Vlaanderen‖, in Deus ex Machina, nr.113, juni, 2005. Heynders, Odile, ―De toekomst van poëtica-onderzoek problemen van een reconstructieveinstitutionele benadering‖, in Spektator, 24, 1995, p. 3-20. Janssens, Susanne, in het licht van de kritiek, variaties en patronen in de aandacht van de literatuurkritiek voor auteurs en hun werken, Verloren, Hilversum, 1994. Joosten, J., ―Kritiek op een keerpunt. Recenseren in tijden van internet en weblog‖, in Nieuwzuid, 18, 2005. Keunen, Bart, Verhaal en Verbeelding. Chronotopen in de Westerse verhaalcultuur, Academia Press, Gent, 2007. Luxemburg, Jan van, Bal, Mieke, Weststeijn Willem G., inleiding in de literatuurwetenschap, Muiderberg, 1989. Maesschalck, Isabelle De, Gabriel Garcia Marquez in de Vlaamse pers, een empirisch receptieonderzoek van zijn in het Nederlands vertaalde werken, Gent, 1990 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling). C.J. van Rees, 14/12/2004, ―Consensusvorming in de literatuurkritiek‖, in ―De regels van de smaak‖, Joost Nijssen, Amsterdam, 1985, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, <www.dbnl.org/tekst/rees001cons01_01/colofon.htm>, (14/11/06), p. 59- 85. Rees, C.J. van, ―How a literary work becomes a masterpiece on the threefold selection practised by literary criticism‖, in Poetics, 12, 1983, p. 397-417. Rees, C.J. van, G.J. Dorleijn, 22/02/2005, De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap, ‗sGravenhage Stichting Literatuurwetenschap, 1993, Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, < www.dbnl.org/tekst/rees001impa01_01/colofon.htm> (07/10/06). Rees, C.J. van, G.J. Dorleijn, ―Literatuuropvattingen in het literaire veld over de integratie van twee benaderingen‖, in Spektator, 32-2, 1994, p. 91-114. Schulte Nordholt, Annelies, Winkel, Jos van, ―in den beginne was er de literaire tekst, contra het literatuurwetenschappelijk veld volgens Van Rees en Dorleijn‖, in Forum der Letteren, 36, 1995, p. 98-107. Segers, R.T., ―Grondslagen van de receptie-esthetika‖, in Receptie-esthetika, grondslagen, theorie en toepassing, Amsterdam, 1978, p. 9-19.
106
Sötemann A.L., Over poëtica en poëzie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1985. Thomése, P.F., ―De narcistische samenzwering‖, in De Revisor, 25, nr. 1, p. 24-32, 1998. Verdaasdonk, H, ―Analogies as tools for classifying and appraising literary texts‖, in Poetics, 22, 1994, p. 373-388. Verdaasdonk, H., ―Het onbehagen over de literatuur. Een literatuursociologische beschouwing‖, in Literatuur, 16, 5, 1999, p. 292-294. Verdaasdonk, H, ―Social and economic factors in the attribution of literary quality‖, in Poetics, 12, 1983, p. 383-395. Vogel, M., ―Betrokkenheid en beeldvorming in het literaire circuit‖, in Nederlandse letterkunde, 3, 1, 1998, p. 15-30.
1.2 Algemene persartikelen Albers, F., ―Zijn de Belgen wel beter?‖, in NRC Handelsblad, 3 feb. 2006. Broeck, K. van den, ―De toekomst van de literaire kritiek‖, in Knack, 2 nov. 2005. Bultinck, B., ―Literaire Lente Vlaanderen schrijft! De generatie dertigers‖, in De Morgen, 5 apr. 2006. Brusselmans, H., ―Het beroeren der harten‖, in Humo, 13 feb. 2007. E. Etty, ―Odysseus in een Gooise villa‖, in NRC Handelsblad, 25 nov. 2005. Etty, E., ―Weerzien met domineesland. De literaire trends van 2005‖, in NRC Handelsblad, 30 dec. 2005. Fortuin, A., ―De meisjes moeten het doen de eerste twee delen van het verzameld werk van Louis Paul Boon ―, in NRC Handelsblad, 13 jan. 2006. Fortuin, A., ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. Fortuin, A., ―Toch schrijven de buren beter‖, in NRC Handelsblad, 10 feb. 2006. Hellemans, F., ―Opgepast de dertigers komen‖ in Special Knack Boek 05, okt. 2005. Jensma, F., ―De lezer schrijft, de krant antwoordt: Human interest‖, in NRC Handelsblad, 21 aug. 2004. Kuipers, W., ―Nummertje acht‖, in de Volkskrant, 20 feb. 1998. Leyman, D., ―De Engelmaker interview‖, in De Morgen, 3 mei 2006. Naegels, T., ― Allemaal Harry‖, in De Morgen, 23 nov. 2005. Pfeijffer, I.L., ―Manifest ten faveure van de glorieuze Vlaamse poëzie‖, in·De Standaard, 29 mrt. 2004. Preter, J. De, ―Jonge Vlaamse schrijvers beter dan Nederlandse‖, in De Morgen, 31 jan. 2006. Roodnat, L., ―J. Voskuil voltooit Het Bureau. Dertig jaar overspel‖, in NRC Handelsblad, 17 nov. 2000. Schouten, R., ―De ivoren toren stort in‖, in Trouw, 31 dec. 2005. Schutte X., ―Niet zo somberen literatoren!‖, in Trouw, 30 dec. 2006. Vloet, C., ―Hype dit! De onweerstaanbare kracht van de literaire windmachine‖, in NRC Handelsblad, 4 okt. 2002. 107
Zwagerman, J., ―Tegen de literaire quarantaine‖, in NRC Handelsblad, 2 maart 2006.
2. Van Dimitri Verhulst 2.1 Romans, dichtbundels, toneelteksten Verhulst, D., Werf en wrak, Dilbeekse Cahiers, Dilbeek, 1994. Verhulst, D., De kamer hiernaast, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 1999. Verhulst, D., Niets, niemand en redelijk stil, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2001. Verhulst, D., Liefde, tenzij anders vermeld, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2001. Verhulst, D., De verveling van de keeper, Contact, Amsterdam en Antwerpen,2002. Verhulst, D., Problemski hotel, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2003. Verhulst, D., Dinsdagland. Schetsen van België, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2004. Verhulst, D., Yerma vraagt een toefeling, Het muziek Lod & Theater Zuidpool, 2005. Verhulst, D., Aalst. De Aankomst in de bleke morgen op dat bleke plein, Drukkerij Sintjoris en Victoria, Gent, 2005. Verhulst, D., De Helaasheid der dingen, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2006. Verhulst, D., Mevrouw Verona daalt de heuvel af, Contact, Amsterdam en Antwerpen, 2006.
2.2 Bijdragen aan kranten, tijdschriften, bloemlezingen en aan de radio310 V
Verhulst, D., ―Gescheten‖, in De Brakke Hond, nr. 49, 1995.
V Verhulst, D., ―Het condominium‖, in De Brakke Hond, nr. 56, 1997. V Verhulst, D., ―Drie septemberbrieven‖, in Underground, jg. 2, nr. 4, mei 1998. Rec Verhulst, D., ―Het laweit van een beregenjaste man‖, in Underground, vol. 2, afl. 3, mrt. 1998. B Verhulst, D., ― Weledelgestorven Heer Roger van de velde, bij de voorstelling van de heruitgave van Recht op antwoord en De knetterende schedels‖, in De Brakke Hond, nr 67, 2000. V Verhulst, D. ―Nonkel Potrel‖, in Passionate, jg. 8, 5, sep.-okt. 2001. B Verhulst, D., ―Brief aan Dutroux‖, in Mao Magazine, 23 mei 2001. R Verhulst, D., ―hasse patatte en zeer aan ―t gat‖ in De Morgen, 24 nov. 2001. V Verhulst, D., ―De laatavondcontainer naar Engeland, enkel, tiende klasse‖, in De Morgen, 22 dec. 2001. REC Verhulst, D., ― De pen van het IRA‖, in De Morgen, 2 jan. 2002. R Verhulst, D., ―Dikke memmen in een vellen frak‖; in De Morgen, 16 feb. 2002. R Verhulst, D., ―Brugge, die dode‖, in De Morgen, 20 feb. 2002. 310
B= beschouwend proza, V= verhalend proza, P= poëzie, R= reportage, Rec= recensie, C=
Column, T= toneel.
108
B Verhulst, D., ―Tussendoor is er het woord‖, in Neerlandica extra Muros, feb. 2002. R Verhulst, D., ― Alle coureurs heten Eddy‖, in De Morgen, 20 apr. 2002. R Verhulst, D., ―O amor vulneris, O vulnus amoris―; in De Morgen, 11 mei 2002. R Verhulst, D. ―De laatste de kaatsers‖, in De Morgen, 29 juni 2002. B Verhulst, D. ―De drie versies van ―Mijn kleine oorlog‖ gebundeld. De geile stotter- en brabbeltaal van losgeslagenen van het anker Gods‖, in De Morgen, 20 nov. 2002. R. Verhulst, D. ―Sérénade sans Espoir―, in De Morgen, 14 dec. 2002. R Verhulst, D. ―Requiem voor een kalkoen‖, in De Morgen, 28 dec. 2002. R Verhulst, D., ―Tussen de bielzen en de barelen is de wind het frist‖, in De Morgen, 22 feb. 2003. C Verhulst, D., ―Geen titel‖, in De Morgen, 1 apr. 2003. C Verhulst, D., ―Geen titel‖, in De Morgen, 2 apr. 2003. R Verhulst, D., ―Zwart gaat moeilijk af‖, in Hij was een zwarte, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2003. C Verhulst, D, ―Geen titel‖, in De Morgen, 3 apr. 2007. P Verhulst, D, ―Geen titel‖, in De Morgen, 5 apr. 2007. C Verhulst, D., ―Leeuw‖, in De Morgen, 7 apr. 2003. C Verhulst, D, ―Dante‖, in De Morgen, 14 apr. 2007. C Verhulst, D., ―Vader‖, in De Morgen, 28 apr. 2003. R Verhulst, D., ―Meter sensualiteit‖, in De Morgen, 28 mei 2003. R Verhulst, D., ―Komkomkomkomkomkomkom‖, in De Morgen, 7 juni 2003. R Verhulst, D., ―Zwart gaat moeilijk af voorpublicatie‖, in De Morgen, 9 juli 2003. R Verhulst, D., ―Het scoutskamp‖, in De Morgen, 12 juli 2003. R Verhulst, D., ―Minigolfen in Barvaux‖, in De Morgen, 17 juli 2003. R Verhulst, D. ―Fête Nationale‖, in De Morgen, 19 juli 2003. R Verhulst, D., ―De transardense route‖, in De Morgen, 24 juli 2003. R Verhulst, D., ―De velden van de Condroz‖, in De Morgen, 26 juli 2003. R Verhulst, D., ―De Railbikes van de Molignée‖, in De Morgen, 31 juli 2003. R Verhulst, D., ―Het casino van Spa‖, in De Morgen, 1 aug. 2003. R Verhulst, D., ―Het casino van Spa (2)‖, in De Morgen, 7 aug. 2003. R Verhulst, D., ―Huilen in Hotton‖, in De Morgen, 9 aug. 2003. R Verhulst, D., ― La Route Ardennaise, in De Morgen, 16 aug. 2003. V Verhulst, D., ― De eerste schoolnacht‖, in De Morgen, 30 aug.2003. V Verhulst, D., ― Zwart gaat moeilijk af‖, in Hij was een zwarte, Meulenhoff/Manteau, 2003. V Verhulst, D., ―Een dinsdag en de dood‖, in De Morgen, 1 dec. 2003. R Verhulst, D., ―Die kerel heeft gewoon een eigen postkantoor‖, in De Morgen, 20 dec. 2003.
109
V Verhulst, D., ―Zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren‖, in Mooie jonge honden. Nieuw Vlaams literair talent, Van Halewijck, Leuven, 2003. R Verhulst, D., ― Kam uw haar en maak u klaar‖, in De Morgen, 3 jan. 2004. R Verhulst, D. ― Ga naar Aarlen, U ontvangt geen 4.000 frank‖, in De Morgen, 14 feb. 2004. R Verhulst, D., ― Het evangelie volgens Vlaanderen‖, in De Muur, nr. 6, mrt. 2004. R Verhulst, D., ―40 jaar Marokko in België. Babbelwater‖, in De Standaard, 17 apr. 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe bedrogen‖, in De Morgen, 7 juli 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe een ijzersterk verhaal‖, in De Morgen, 14 juli 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Minister Hazette‖, in De Morgen, 20 juli 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe boekendorpen‖, in De Morgen, 28 juli 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe de bibliobus‖, in De Morgen, 4 aug. 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Espace Nord‖, in De Morgen, 11 aug. 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Bas Oha‖, in De Morgen, 18 aug. 2004. R Verhulst, D.,‖ Livre sur Ourthe Kaas en bier‖, in De Morgen, 25 aug. 2004. V Verhulst, D., ―Schrijvend Vlaanderen over hun eerste keer‖, in De Morgen, 1 sep. 2004. R Verhulst, D., ―Adieu, facteur, adieu‖, in De Morgen, 18 sep. 2004. B Verhulst, D., ―Duiding‖, in Revolver, jg. 31, dec. 2004. V Verhulst, D., ―De ronde van Frankrijk, in Revolver, jg. 31, dec. 2004. T Verhulst, D., Ronaldo, D., Cahier G. De Gigantomaan, ABC 2004, Imschoot Uitgevers, Antwerpen, 2004. V Verhulst, D., ― Weinig gaat er boven een ongelukkig huwelijk‖, in Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004. V Verhulst, D. ―Zomerdagboek van Dimitri Verhulst. Ten days without techno‖, in De Morgen, 23 juli 2005. R Verhulst, D., ― De Duivels blijven in hun doosje‖, in De Morgen, 10 sep. 2005. V Verhulst, D., ―Houcwègne‖, in Gelezen en goedgekeurd, Meulenhoff-Manteau, okt. 2005. B Verhulst, D., ― Er gaat heel veel wereld door een kleine kier‖, in De Morgen, 9 nov.. 2005. R Verhulst, D., ―De zak van Sinterklaas‖, in De Morgen, 3 dec. 2005. B Verhulst, D., ―Beroep spons‖, in Revolver, mrt. 2006. B Verhulst, D. ―De roman, de democratie‖, in De Gids, mrt. 2006. C Verhulst, D, ―Onmiddellijk repatriëren‖ in De Morgen, 26 apr. 2006. R
Verhulst, D., ―Vijf dagen Ramazzotti‖, in De Morgen, 6 mei 2006.
V Verhulst, D., 05/08/2006, ―Wie dronk Hector Hernández op?‖, Vlaams-Nederlands Huis deBuren, <www.deburen.eu/pce.php?lan=nl&main=81&id=2&p=4> (12/01/2007). V Verhulst, D., ― Vlaamse kermis in de Spaanse hel‖, in De Morgen, 8 juli 2006. R Verhulst, D., ―Bidden wij nu ook eens voor Antonio Ianetta‖, in De Morgen, 5 sep. 2006. B Verhulst, D., ―Ca Stincke‖, in De Morgen, 16 sep. 2006. B Verhulst, D., ―Monsieur, je ne sais pas‖, in De Morgen, 9 nov. 2006.
110
B Verhulst, D. ―Opmerkingen in de rand‖, in Tirade, jg. 50, 416, dec. 2006, p. 78-80. C Verhulst, D., ― Romeo en Julia‖, in De Morgen, 3 mrt. 2007. C Verhulst, D., ―Ren je rot‖, in De Morgen, 10 mrt. 2007. C Verhulst, D., ―De juiste plaats‖, in De Morgen, 17 mrt. 2007. C Verhulst, D., ―Rock de Heer‖, in De Morgen, 24 mrt. 2007. C Verhulst, D., ―ReCycling‖, in De Morgen, 31 mrt. 2007. C Verhulst, D., ―Stiefkat‖, in De Morgen, 7 apr. 2007. C Verhulst, D, ―Maar zij heeft een toverring‖, in De Morgen, 14 apr. 2007. C Verhulst, D, ―De wereld is plat‖, in De Morgen, 21 apr. 2007. C Verhulst, D, ―Geen nieuw begin‖, in De Morgen, 28 apr. 2007. C Verhulst, D, ―De Sukkelstraat in de Sukkelstad‖, in De Morgen, 5 mei 2007. C Verhulst, D., ―De goede herder‖, in De Morgen, 12 mei 2007. C Verhulst, D., ―Hofleverancier‖, in De Morgen, 19 mei 2007.
3. Over Dimitri Verhulst 3.1 Recensies Gebruikte afkortingen P = (overwegend) positief N = (overwegend) negatief G = gemengd/ onduidelijk - = recensie niet beschikbaar.
De kamer hiernaast (1999) Vlaamse kranten P Anoniem, ― Een meisje om de dood te vergeten‖, in Het Nieuwsblad, 22 mei 1999. (Aantal woorden 571) P Thielmans, D., ― Afscheid van een waanzinnig dikke moeder‖, in De Morgen, 3 juni 1999. (Aantal woorden 1024) N Overstijns, J., ―Karikaturaal‖, in De Standaard, 10 juni 1999. (Aantal woorden 634) P K.S., ―Rasverteller‖, in Het Belang van Limburg, 12 juni 1999. (Aantal woorden 183) - Haex, P., ―Verhalen uit Reetveerdegem‖, in Gazet van Antwerpen, 19 juni 1999. P Verheyden, T., ―Literatuur met pukkels‖, in De Tijd, 22 juni 1999. (Aantal woorden 405) Tijdschriften P Erkelens, R., van, ―Opluchting‖ in De Groene Amsterdammer, 7 juli 1999. (Aantal woorden 400) P Hemelaer, C. ―Dimitri Verhulst, De kamer hiernaast, verhalen.‖ in Leesidee, juli 1999. (Aantal woorden 323)
111
P Rogiers, F., ―Iets frissers hebben we nodig‖, in Knack, 27 sep. 1999. (Aantal woorden 374) - Oyen, A., ―Liever schrijven dan voortplanten‖, in De vrijzinnige lezer, vol. 20, afl. 3, sep. 1999, p. 256-257.
Niets, niemand en redelijk stil (2001) Vlaamse kranten P Proot, H., ―Liefde op het snelste gezicht‖, in De Standaard, 3 mei 2001. (Aantal woorden 773) Nederlandse kranten G Hart, K. ―T, ―De eerste blik‖, in Leeuwarder Courant, 20 juli 2001. (Aantal woorden 516) Tijdschriften P Hulle, J. Van, ―Niets, niemand en redelijk stil‖, in Leesidee, 1 sep. 2001. (Aantal woorden 224) P Andeweg, A. , ―Het Kraken van de Kakkerlak‖, in Vrij Nederland, 16 juni 2001. (Aantal woorden 216) - Oyen, A., ―Op zoek naar Miserlou‖, in De vrijzinnige lezer, vol. 22, afl. 3 (sep.), p. 220, vol. 22 (2001), afl. 3 (sep), p. 220.
Liefde, tenzij anders vermeld ( 2001) Vlaamse pers G Vergeer, K., ―De poëzie van de toekomst‖, in De Morgen, 30 jan. 2002. (Aantal woorden 233) Nederlandse pers P Spreen, R., ―Rijk aan beelden, bont van taal‖ in Dagblad van het Noorden, 9 okt. 2001. (Aantal woorden 291) P Jaeggi, A. ― vrolijk sterven voor beginners‖, in Het Parool, 16 nov. 2001. (Aantal woorden 501) P Gerbrandy, P., ― Stradivarius van het strelend woord‖, in de Volkskrant, 21 dec. 2001. (Aantal woorden 934) G Pfeijffer, I. L., ―Een vleugje hier, een snufje daar en afblussen maar. De maximale poëzieoogst voor de C. Buddingh‖-prijs‖, in NRC Handelsblad, 14 juni 2002. (Aantal woorden 274) Tijdschriften G Maarsschalk, Y., De, ―Al meteen herbeginnen. Enkele opmerkingen bij Dimitri Verhulsts poëziedebuut‖, in Poëziekrant, juli/aug. 2002. (Aantal woorden 1121) G Geest, D. De, ― Liefde tenzij anders vermeld gedichten‖, in Leesidee, 31 dec. 2002. (Aantal woorden 191) P Hoorne, P., ― Liefde, tenzij anders vermeld, in Poëzierapport. (Aantal woorden 965)
De verveling van de keeper (2002)
112
Vlaamse pers P Preter, J. De, ― Blauw is zijne liebelingskleure‖, in De Morgen, 2 okt. 2002. (Aantal woorden 854) N Osstyn, K., ― Dimitri Verhulst herkauwt Handke‖, in De Standaard, 10 okt. 2002. (Aantal woorden 269) P Anoniem,‖ De verveling van de keeper‖, in Het Nieuwsblad, 19 okt. 2002. (Aantal woorden 110) Nederlandse pers P Ruesink, C., ― Rauw, verrassend en absurdistisch‖, in Algemeen Dagblad, 10 okt. 2002. (Aantal woorden 497) N Truijens, A., ―De keeper die zijn broertje at‖, in de Volkskrant, 11 okt. 2002. (Aantal woorden 759) G Spreen, R., ― Wachten op het verlossend eindsignaal‖, in Dagblad van het Noorden, 1 nov. 2002. (Aantal woorden 402) G Fortuin, A., ―Bungelen aan de doellat; Keepers zijn favoriet bij voetbalschrijvers‖, in NRC Handelsblad, 8 nov. 2002. (Aantal woorden 590) Tijdschriften P Hemelaer, C., ― De verveling van de keeper‖, in Leesidee, jan. 2003. (Aantal woorden 269) P Maarsschalk, Y. De, ―De verveling van de schrijver―, in Muziek en Woord, dec. 2002. (Aantal woorden 859)
Problemski hotel (2003) Vlaamse pers P Vissers, E.,‖ Schaken in de Kempen‖, in De Standaard, 25 sep. 2003. (Aantal woorden 795) P Anoniem, ― Problemski Hotel‖, in Het Nieuwsblad, 15 nov. 2003. (Aantal woorden 88) P Anoniem, ―Problemski Hotel‖, in Metro, nov. 2003. Nederlandse pers P Peters, A., ― Wrange grappen uit asielopvang‖, in de Volkskrant, 16 aug. 2003. (Aantal woorden 482) P Huseman, J., ―U mag gerust Bopul Muesli zeggen ; Venijnig verhaal uit een asielzoekershuis‖, in Trouw, 13 sep. 2003. (Aantal woorden 441) P Fortuin, A., ―Vluchten kan nog best; Romans van Karel Glastra van Loon en Dimitri Verhulst over vluchtelingen‖, in NRC Handelsblad, 7 okt. 2003. (Aantal woorden 920) N Sprey, R., ― Vlaamse buikspreker met negerpop‖, in Leeuwarder Courant, 10 okt. 2003. (Aantal woorden 326) Tijdschriften P Durme, Y. Van, ―Problemski hotel‖, in Muziek en woord, okt. 2003. (Aantal woorden 225) G anoniem, ―Problemki Hotel‖, in De Vrijzinnige Lezer, 15 nov. 2003. (Aantal woorden 495) P Hulle, J. Van, ―Asiel‖, in Leesideeën Off Line 2000-2003, 31 dec. 2003. (Aantal woorden 406) 113
Dinsdagland. Schetsen van België (2004) Vlaamse pers G Raemdonck, B. Van, ― Tussen de soep en de patatten‖, in Financieel Economische Tijd, 25 sep. 2004. (Aantal woorden 785) P Huet, L. ―If it‖s Tuesday‖, in De Standaard, 7 okt. 2004. (Aantal woorden 329) Nederlandse pers N Depondt, P. ―Het taaltje van Boontje‖, in De Volkskrant, 8 okt. 2004. (Aantal woorden 451) P Lange, N., ― Dimitri Verhulst Dinsdagland‖, in Elsevier, 9 okt. 2004. (Aantal woorden 106) P Fortuin, A., ― Een vieze bak Vlaamse leut‖, in NRC Handelsblad, 24 okt. 2004. (Aantal woorden 850) Tijdschriften P Hulle, J., ―Dinsdagland. Schetsen van België‖, in Leeswolf, nov. 2004. (Aantal woorden 277) G Brunt, E., ― Het geluk van België‖, in HP/De Tijd, 27 aug. 2004. (Aantal woorden 1425) N Offermans, C., ― België, twee visies‖, in Ons Erfdeel, feb. 2005. (Aantal woorden 337) P P. Hoorne, 01/10/2005, ―België van binnenuit bekeken‖, in Meander, een site vol van literatuur, <meander.italics.net/recensiesproza /index.php?pag=1&ord=1 > (03/11/2006). (Aantal woorden 708)
De helaasheid der dingen (2006) Vlaamse pers P Haex, P., ―Geen titel‖, in Gazet van Antwerpen, 21 jan. 2006. (Aantal woorden 118) P Cloostermans, M., ―En de nieuwe Brel heet Dimmitrieken‖, in De Standaard, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 756) P J.O.V., ― De Helaasheid der dingen‖, in Het Nieuwsblad, 10 mrt. 2006. (Aantal woorden 92) Nederlandse pers P Fortuin, A., ―De Belgen zijn beter‖, in NRC Handelsblad, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 1205) P Peters, A., ― Geen Einstein te bekennen in Reetveerdegem‖, in de Volkskrant, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 1042) P Hakkert, T., ―Het is maar goed dat oma het niet hoeft mee te maken‖, in Twentsche Courant, 4 feb. 2006. (Aantal woorden 513) P Goedegebuure, J., ―Vlaamse Negorij van motregen en zuipschuiten‖, in Nieuw Kamper Dagblad, in 8 feb. 2006. (Aantal woorden 777) P Vogel, W., ―Opgewekte ellende van Dimitri Verhulst‖, in Noordhollands Dagblad, 16 feb. 2006. (Aantal woorden 578) P Jongstra, A., ― Niet bij bier alleen‖, in Leeuwarder Courant, 24 feb. 2006. (Aantal woorden 467) 114
P Schouten, R., ―Klaar met de verdrietjes van België‖, in Trouw, 13 mei 2006. (Aantal woorden 535) P Etty, E., ―Meer dan zuipende nonkels en bazige bomma‖s‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 5 jan. 2007. (Aantal woorden 769) P Dijk, Y. van, ―De weidse kloof tussen twee ―ikken‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 12 jan. 2007. W832 P Brusselsmans, H., ―De dokter bellen van het lachen‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 19 jan. 2007. (Aantal woorden 795) G Pfeijffer, I. L., ―Roman of kluwen van losse eindjes?‖, in NRC Handelsblad Leesclub, 26 jan. 2007. (Aantal woorden 824) Tijdschriften P Hellemans, F., ― Urbanus in Reetveerdegem‖, in Knack, 25 jan. 2006. (Aantal woorden 1015) P Redactie, ― De helaasheid der dingen‖, in Humo, 27 jan. 2006. (Aantal woorden 325) G Pam, M.,‖ Laat duizend scheten waaien‖, in HP/DeTijd, 3 feb. 2006. (Aantal woorden 1088) P Hart, K. ―T, ―Reetveerdegem‖, in De Groene Amsterdammer, 24 feb. 2006. (Aantal woorden 711) P Strycker, C. De, ―De Helaasheid der dingen‖, in Streven, Jg. 73, nr. 8, 2006. (Aantal woorden 488) N Bousset, H., ―Wie van de drie‖, in Dietsche Warande & Belfort, dec. 2006. (Aantal woorden 1320)
Mevrouw Verona daalt de heuvel af (2006) Vlaamse pers P Leyman, D., ― Duet met de afwezigheid‖, in De Morgen, 11 okt. 2006. (Aantal woorden 958) N Anoniem, ―Happy Birthday, Het andere boek driemaal vers‖, in Gazet van Antwerpen, 14 okt. 2006. (Aantal woorden 130) P Ridder, M. De, ― Op de helling‖, in De Standaard, 20 okt. 2006. (Aantal woorden 865) Nederlandse pers P Berg, T. van den, ― Oefening in verdwijnen‖, in Elsevier, 7 okt. 2006. (Aantal woorden 644) P Ruyters, J., ―Er is bier, en een tafelvoetbalspel; Verrassend ingetogen dorpsroman; van Dimitri Verhulst‖, in Trouw, 7 okt. 2006. (Aantal woorden 703) P Goedegebuure, J., ―Een zachte streling van de pen‖, in BN De Stem, 13 okt. 2006. (Aantal woorde 697) P Peters, A., ―Twintig jaar wachten op een cello; bij Verhulst laat de lezer zijn argwaan varen‖, in de Volkskrant, 13 okt. 2006. (Aantal woorden 822) P Vogel, W., ― Een duet met de afwezigheid‖, in Haarlems Dagblad, 28 okt. 2006. (Aantal woorden 493) P Schut, L., ― Ode aan de liefde‖, in De Telegraaf, 27 okt. 2006. (Aantal woorden 448)
115
P Etty, E., ― Liever liefde dan God‖, in NRC Handelsblad, 3 nov. 2006. (Aantal woorden 479) P Jongstra, A., ―Langzaam vertellen‖, in Leeuwarder Courant, 3 nov. 2006. (Aantal woorden 477) Tijdschriften P Kaan, M., ―Het verhaal van de liefde‖, in De Groene Amsterdammer, 10 nov. 2006. (Aantal woorden 788)
3.2 Essays en studies Raemdonck, Bert Van, ―Welkom in Flutopia Dimitri Verhulst, probeer daar maar eens het beste van te maken‖, in RektoVerso, vol. 0, afl. 3, jan.-feb. 2004. Strycker, C. de, ―Een zoon van Boon Over de poëtica van Dimitri Verhulst‖, in Neerlandica extra muros, 43, nr. 3, p.5-26, okt. 2005. Strycker, C. de, ―Dimitri Verhulst‖, in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur na 1945, Wolters-Noordhoff, Groningen, feb. 2006.
3.3 Interviews Anoniem, ―Stemgedrag D. Verhulst‖, in De Morgen, 9 mei 1999. Preter, J. de, ―Ambities? Een vertaling naar het Ijslands‖, in De Morgen, 12 jan. 2001. Preter, J. de, ―De drijfveer is wrok. Het doel poëzie‖, in De Morgen, 9 mei 2001. Groeve, S. De, ― De nieuwe generatie in de Nederlandse Letteren in tien stappen‖, in Menzo, nov. 2001. Rogiers, F., Preter, J. de, ―Van oud naar nieuw met Walter van den Broeck en Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 31 dec. 2002. Mulder, A.T. ―Ik schrijf een taal die van mij is‖, in Algemeen Dagblad, 19 sep. 2003. Leyman, D., ―Ten zuiden van ons land ligt plots België! Wat nu gezongen?‖, De Morgen, 27 okt. 2004. Plottier, A., ―Dimitri Verhulst en Danny Ronaldo brengen hommage aan de liefde van een man voor zijn paard‖, in De Morgen, 14 aug. 2004. Anoniem, ―geen titel‖, in Magazijn, Uitgeverij 521, Amsterdam, 2004. Preter, J. De, ― Ze had haar kinderen maar niet moeten kapotmaken‖, in De Morgen, 17 feb. 2005. Cloostermans, M., ― Een kind maak je niet om eens te proberen‖, in De Standaard, 1 juni 2005. W.D., ― De Zomerhit van Dimitri Verhulst,‖ in De Morgen, 25 juni 2005. Rogiers, F., ―Ik schrijf fluitend over een hondenleven‖, in De Morgen, 25 jan. 2006. Spleet, F. ―Literatuur is een eerlijke kunstvorm‖, in Het Financieele Dagblad, 18 feb. 2006. Preter, J. de, ― Dimitri Verhulst stoot Dan Brown van de troon‖, in De Morgen, 22 feb. 2006. Goossens, R. , ―Mijn tragedie is dat ik een kind heb‖, in Humo, 14 mrt. 2006. Cuyt, M., ―Het wordt gênant‖, in Gazet van Antwerpen, 30 mrt. 2006. Knols, K., ―Grof en gevoelig, cynisch en weemoedig‖, in de Volkskrant, 27 mei 2006. 116
Cuyt, M. ―iedereen denkt nu dat ik kaviaar aan mijn konijnen geef‖, in Gazet van Antwerpen, 11 okt. 2006. Fortuin, A., ―Geluk is de grootste uitdaging‖, in NRC Handelsblad, 13 okt. 2006. L. Van De Velde, ― Dimitri Verhulst waagt zich aan de liefde‖ in Elle België, okt. 2006. Bons, M., ―Zelfportret‖, in HP/De Tijd, 3 nov. 2006. Vullings, J., ―Volgens Dimitri Verhulst‖, in Vrij Nederland, 11 nov. 2006. Bulté, A., Beeck, G. Op de, ―BV‖s doven de sigaret‖, in Humo, 17-23 nov. 2006. Broeck, G. Van den, ― De levensles van nonkel Dimitri‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. Posthuma, J., ―Misschien moet ik toch eens een kaars in mijn gat steken‖, in De Groene Amsterdammer, 9 mrt. 2007. Vandenbroucke, J. ―gracieus over het glooiende letterenlandschap glijdende gids tot de Gouden Uil 2007 Dimitri Verhulst, De helaasheid der dingen‖, in Humo, 20 mrt. 2007. Blanc, N. Le, ―Dimitri Verhulst, schrijver, openhartig over zijn werk en zijn leven‖, in Evita, mrt. 2007. Leyman, D., ―Ik ben een gelukzak‖, in De Morgen, 2 mrt. 2007.
3.4 Overige aandacht S. H., ―Jonge auteur gedagvaard door moeder‖, in De Morgen, 1 sep. 1999. S.H., ― Waarom Nicole verdween uit de ―De kamer hiernaast‖, in De Morgen, 19 nov. 1999. Anoniem, ―Stemgedrag Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 17 mei 2003. Moor, Piet de, ―Controversiele reportage van Louis Paul Boon heruitgegeven‖ in De Standaard, 10 juli 2003. Fortuin, A., ―Medelijden met verraders‖, in NRC Handelsblad, 3 okt. 2003. Renders, H., ―Het geweten van Vlaanderen‖, in Het Parool, 30 okt. 2003. Wispelaere, P. de, ―Mooie jonge Honden‖, in Ons Erfdeel, vol. 47, afl. 2, apr. 2004, p. 297299. Anoniem, 16/02/2005, ―Archief: Aalst‖, Site Toneelhuis Victoria, <www.victoria.be> (05/12/2006) Groos, M., Vaessens, T. en Waard, E. de, 24/6/2004, ―Juryrapport C. Buddingh‖ prijs‖, Stichting Poetry International, < www.poetry.nl/read/buddingh02>, (25/11/2006).
Lauweraert, G., ―Om in te lijsten. Aalst‖, in De Tijd, 18 feb. 2005. Daenen, W., ―De zomerhit van: Dimitri Verhulst‖, in De Morgen, 25 juni 2006. Hellemans, F., 09/10/2006, ―De achterblijver is een voorloper‖, in De Brakke Hond Blog, <www.brakkehondblogt.be/2006/09/09/de-achterblijver-is-een-voorloper>, (11/02/2007). Leyman, D., ―Wat komt er uit de Compromismachine. De zes kandidaten voor de AKO Literatuurprijs‖, in De Morgen, 8 nov. 2006. W. Sanders, 10/11/2006, ―Juryrapport AKO 2006‖, Site AKO Literatuurprijs, (15/11/ 2006). Anoniem, ―De line-up van de kandidaten‖, in De Standaard, 9 mrt. 2007. Anoniem, ―De Gouden Uil bijlage‖, in Humo, nr. 3472, 20 mrt. 2007.
117
Leyman, D, ―The winner takes it all‖, in De Morgen, 28 mrt. 2007. Joos, R., Arensman, D.J., Beck, A., Bultinck, B., Tilkin, K., 30/03/07, ―juryrapport Gouden Uil 2007‖, Site Gouden Uil, <www.goudenuil.be> (01/04/2007). Moll, M., ―Campert, Moering, 't Hart en Verhulst opvallend afwezig bij nominaties literatuurprijs‖, in de Volkskrant, 27 mrt. 2007.
118
119
120