Uitvoeringsvoorstel bij de beleidsnota cultuurhistorie 1.
Inleiding In het strategisch beleidsplan 2001-2010 is bij de strategische doelstellingen voor de fysieke omgeving de doelstelling opgenomen om authentieke historische bebouwing zo veel mogelijk te behouden. Om te kunnen bepalen welke maatregelen in dit verband mogelijk en gewenst zijn is een beleidskader, in de vorm van een monumentennota, nodig. Bij de vertaling van de strategische doelstellingen in concrete acties is in de Notitie Stedelijke Vernieuwing Diemen daarom aangegeven dat een voorstel wordt ontwikkeld om een aanvang te maken met een gemeentelijke monumentennota. In dezelfde periode werd duidelijk dat behalve aan de bebouwde omgeving ook aandacht zou moeten worden besteed aan de archeologie. Op grond van het verdrag van Valetta wordt namelijk de Monumentenwet aangepast waardoor de gemeentelijke taken/verantwoordelijkheden op het gebied van archeologie aanzienlijk zullen toenemen. In dit verband moet ook specifiek gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie worden ontwikkeld. Omdat de benodigde expertise in de gemeentelijke organisatie ontbreekt, is aan het Steunpunt Cultureel Erfgoed opdracht gegeven tot het opstellen van een gemeentelijke nota over monumenten en archeologie. In het Steunpunt, een samenwerkingsverband van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek, de provincie NH, de Stichting Welstandszorg NH en de Monumentenwacht NH is specifieke archeologische- én monumentenkennis gecombineerd aanwezig. Dit heeft geresulteerd in de “beleidsnota cultuurhistorie Diemen”. In de beleidsnota wordt een scala aan mogelijkheden genoemd voor de wijze waarop in Diemen aan een cultuurhistorisch beleid vorm kan worden gegeven. Hieruit zullen keuzes gemaakt moeten worden. In deze aanvullende notitie worden nadere voorstellen gedaan voor de noodzakelijke prioriteitstelling en fasering.
uitvoeringsvoorstel november 2004
1
2.
Doelstelling In de nota wordt de betekenis en het belang van een op de cultuurhistorie gericht beleid benadrukt. “Herkenning, eigenheid en identiteit” zijn de gehanteerde sleutelbegrippen evenals cultuurhistorie als “inspiratiebron” voor toekomstig ruimtelijk beleid. Door snelle en ingrijpende maatschappelijke veranderingen wordt grote druk gelegd op de gebouwde omgeving, op het landschap en op de grond. Dit vraagt om extra aandacht voor cultuurhistorische waarden om deze waar mogelijk te behouden en in te passen en in ieder geval niet ongemerkt te laten verdwijnen. Door beleid op het gebied van cultuurhistorie kan de identiteit, herkenbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van Diemen worden versterkt. Bovendien kan een toenemend historisch besef er toe bijdragen dat de betrokkenheid van de inwoners bij de woonomgeving verder wordt vergroot. Voor het beleid worden in de nota de volgende doelstellingen geformuleerd: 1. De aanwezige cultuurhistorische waarden inventariseren en documenteren. 2. Deze waarden beschermen door beheer en instandhouding te stimuleren en waar nodig te ondersteunen. 3. ‘Behoud door ontwikkeling realiseren’ door het aangeven van mogelijkheden waardoor
4.
op verantwoorde wijze een nieuwe toekomst wordt geboden aan de aanwezige cultuurhistorische waarden. De bewustwording over de cultuurhistorie van Diemen vergroten en de samenwerking met externe partijen die te maken hebben met cultuurhistorie versterken.
Actiepunt: Deze doelstellingen als uitgangspunten van het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid overnemen.
uitvoeringsvoorstel november 2004
2
3.
Voorgestelde beleidsmaatregelen In de nota wordt achtereenvolgens ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van Diemen, het beleid van hogere overheden, de stand van zaken met betrekking tot de cultuurhistorie in de gemeente (o.a. rijks- en provinciale monumenten), de belangrijkste archeologische en historisch geografische objecten. Het zwaartepunt van de nota ligt bij de diverse opties en mogelijkheden voor het voeren van een meer structureel cultuurhistorisch beleid. Deze opties, genoemd in de hoofdstukken 7 en 8 van de nota, variëren in aard en reikwijdte Aan de uitvoering van al deze mogelijkheden zijn uiteraard capaciteitsinzet en kosten verbonden. Alleen al om praktische en financiële redenen is het onmogelijk om aan alle opties meteen uitvoering te geven. Wij stellen daarom voor prioriteiten te stellen en de uitvoering te faseren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen maatregelen ten aanzien van de zichtbare elementen (bebouwing en historische geografie) en die ten aanzien van de archeologie.
3.1. Bebouwing en historische geografie Allereerst is er sprake van activiteiten die voortkomen uit wettelijke regelingen. Deze spitsen zich vooral toe op de rijksmonumenten. Rijksmonumenten In Diemen zijn dit er inmiddels 11 (zie het overzicht in bijlage C van de nota, aangevuld met de Venser- en de Stammermolen), binnenkort wellicht 12 als de aanwijzing van de Zeehoeve een feit zou worden. De rol van de gemeente blijft daarbij niet beperkt tot het uitbrengen van een advies in het kader van de aanwijzingsprocedure. Bij de decentralisatie van de Monumentenwet 1988 werden gemeenten het eerste aanspreekpunt voor monumenteneigenaren wanneer zij vragen over monumentenzorg hebben. De gemeente dient uit dien hoofde te functioneren als kenniscentrum èn als intermediair tussen de monumenteneigenaar en subsidiërende instantie ingeval er sprake is van restauratie- en soms ook onderhoudsplannen. De taakinvulling van deze loketfunctie is tot op heden in Diemen minimaal geweest, de bemoeienis is beperkt gebleven tot het absoluut noodzakelijke. Zo hebben we voor de vierjaarlijkse (subsidie)behoefteraming van het Rijk een inventarisatie laten maken van de technische staat van de objecten. Afgezien hiervan heeft de gemeente echter alleen ad hoc, op initiatief van derden actie ondernomen. Dit ”afwachtende” beleid is vooral een gevolg van de geringe beschikbare ambtelijke capaciteit enerzijds en de ingewikkelde en vaak wisselende regelgeving anderzijds. Nadeel hiervan is dat het initiatief voor onderhoud en herstel wordt gelaten bij de eigenaar die niet altijd op de hoogte is van de mogelijkheden. Van goede voorlichting kan een stimulerende werking uitgaan. Zo zou het wenselijk zijn informatiepaketten te kunnen verstrekken met brochuremateriaal van bijv. belangrijke monumentenorganisaties. Voorwaarde is dan echter wel dat dit materiaal up to date blijft. Ook het verzorgen van mailings waarin monumenteneigenaren worden geattendeerd op actuele ontwikkelingen of wijziging in de regelgeving en het verstrekken van deze informatie via de web-site, vormen een functionele manier van voorlichting. Ook zijn er gemeentes waar jaarlijks een rondje langs de monumenten wordt gemaakt, waarbij alle monumenten worden bezocht en zowel de technische staat als de plannen van de eigenaren/bewoners worden geïnventariseerd. Een dergelijk pro-actief beleid vergt uiteraard structureel een intensiever ambtelijke inzet dan in de huidige situatie het geval is. Hiervoor kiezen betekent een toename van ambtelijke
uitvoeringsvoorstel november 2004
3
capaciteitsinzet, deels wellicht ook op te vangen door de inzet van meer financiële middelen om extra capaciteit in te huren (bijvoorbeeld via de Monumentenwacht of het Steunpunt) Complicatie op dit moment is dat het instandhoudingsbeleid van het rijk binnenkort weer volledig wordt gewijzigd. De huidige subsidieregelingen ten aanzien van restauratie en onderhoud worden vervangen door één nieuw Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten. De inhoud van de regeling, ook ten aanzien van de rol die voor de gemeenten is weggelegd, is nog onduidelijk. Wel mag verwacht worden dat de taken van de lokale overheid eerder toe- dan af zullen nemen. In afwachting van de inwerkingtreding van de nieuwe subsidieregeling, op basis waarvan de (te intensiveren) rol en inzet van de gemeente op het gebied van de rijksmonumentenzorg nader zal moeten worden bepaald, stellen wij daarom voor voorlopig alleen de optie uit de beleidsnota uit te voeren om eigenaren van rijksmonumenten een abonnement op de Stichting Monumentenwacht Noord Holland aan te bieden. De Monumentenwacht verricht periodieke inspecties aan monumenten, voert kleine herstelwerkzaamheden uit en geeft advies over grotere onderhoudswerkzaamheden. De kosten van het abonnement bedragen ca. € 35,- per abonnement. De eigenaren zullen zelf de daadwerkelijke inspectie moeten betalen. Los van de wettelijke regelingen wordt de gemeente ook telkenmale geconfronteerd met de gevolgen van het tekort aan middelen die het rijk danwel provincie ter beschikking stelen voor restauratie en onderhoud van de rijks- en provinciale monumenten. In de praktijk blijkt de financiering van restauraties vaak een moeizame geschiedenis, waarbij het geld van vele kanten bij elkaar moet worden geschraapt. Veelal wordt dan ook de gemeente benaderd voor een bijdrage. Zo is in het verleden een ruime gemeentelijke bijdrage verstrekt voor restauratie van de Schuilkerk (fl. 600.000,-) Er moet rekening mee worden gehouden dat dit in de toekomst zo blijft. Bekend is dat op dit moment de restauratie van de R.K. kerk St. Petrus Banden en de bijbehorende pastorie wordt voorbereid (net als de schuilkerk een rijksmonument). Aangezien het behoud van deze objecten gezien de grote cultuurhistorische waarde ook in het belang van de gemeente is, moet een (beperkte) bijdrage ook niet onredelijk worden geacht. Omdat de frequentie en omvang van dit soort verzoeken op voorhand niet is in te schatten valt hier moeilijk jaarlijks geld voor te reserveren. Het instellen van een fonds biedt betere mogelijkheden om op dit vlak wat te kunnen doen. Het laatste geldt overigens ook voor de provinciale monumenten: de onderdelen van de Stelling van Amsterdam. Voor de restauratie van de Zeehoeve heeft de gemeente onlangs nog een bedrag van € 50.000 ter beschikking gesteld. Tevens werd de bouwleges voor dit plan (€ 13.000,-) kwijtgescholden. Voor het andere onderdeel van de Stelling, het fort Diemerdam, zijn weliswaar nu geen restauratie plannen, maar deze zijn, gezien de staat van onderhoud, in de toekomst niet uit te sluiten. Actiepunten: 1.cadeau-abonnement op de Monumentenwacht voor monumenteneigenaren; 2.intensiveren van de gemeentelijke loket-functie, afhankelijk van de nieuwe wettelijke regeling; een voorstel hiervoor wordt ontwikkeld zodra de nieuwe instandhoudingsregeling in werking is getreden; 3.bij de voorbereiding van de begroting 2006 rekening te houden met het instellen van een voorziening met een plafond van € 25.000,- welke voorziening o.a gebruikt kan worden voor verzoeken om een gemeentelijke bijdrage in restauratieplannen van monumenten(zie ook actiepunt 7) De voorziening wordt jaarlijks (indien uitgaven zijn gedaan) aangevuld tot het plafond van € 25.000,-
uitvoeringsvoorstel november 2004
4
Overige maatregelen Bovenstaande activiteiten zijn uitsluitend gericht op de rijksmonumenten. Uiteraard zijn dit -landelijk bezien- de meest waardevolle of interessante objecten binnen onze gemeentegrenzen. Dat wil echter niet zeggen dat er niet ook andere waardevolle objecten en structuren zijn, die van belang zijn voor de (historische) identiteit van de gemeente. Tot nu toe is er geen beleid geweest voor beschrijving en mogelijk bescherming van dit soort elementen. In het verleden is er dan ook relatief veel van de oorspronkelijke bebouwing/verkaveling verloren gegaan. Waar er toch met aandacht mee om is gegaan, berustte dit veelal op ad hoc beslissingen (Oud Diemen, boerderij Zeldenrust) Het is gewenst om hier meer structuur in te brengen. Enerzijds om in staat te zijn in de toekomst het belang van cultuurhistorie volwaardig mee te kunnen laten wegen in beslissingen omtrent ruimtelijke ingrepen, de historische elementen waar mogelijk in te kunnen passen in ruimtelijke ontwikkelingen en te voorkomen dat nog meer van de Diemense historie onnodig wordt beschadigd of vernietigd. Anderzijds om het historisch besef en daarmee de betrokkenheid van de burger bij zijn/haar woonomgeving te vergroten. In de beleidsnota wordt in dit verband gesproken van het opstellen van een gemeentelijke monumentenlijst. Dit lijkt ons op dit moment nog een brug te ver. Wel vinden wij het noodzakelijk dat er een serieuze inventarisatie plaats vindt van bouwkundige en historisch geografisch interessante waardevolle objecten in Diemen. Aan de hand van die inventarisatie waarbij per object een waardebeschrijving plaatsvindt kan t.z.t. bepaald worden of en zo ja, welke beschermende maatregelen er getroffen zouden moeten worden. Hierbij denken wij niet alleen aan de mogelijkheid van een gemeentelijke monumentenlijst, maar bijvoorbeeld ook aan het stellen van speciale welstandseisen (hiervoor zal de welstandsnota aangepast moeten worden), eventueel te koppelen aan beschermende planologische regelingen (bijv. bestemmingsplan). Ten behoeve van het Monumenten Selectie Project dat een aantal jaren geleden in opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is uitgevoerd, is al een inventariserende beschrijving gemaakt van de bebouwing uit de periode 1870-1940. Momenteel wordt aan een zelfde Project gewerkt voor de Wederopbouwperiode. Ook door de Historische Kring zijn al de nodige gegevens verzameld. Bovendien heeft de Historische Kring zich bereid verklaard haar medewerking te willen verlenen aan de noodzakelijke inventarisatie, selectie en waardebeschrijving. De in de beleidsnota opgenomen selectiecriteria kunnen daarbij als leidraad dienen. In de beleidsnota wordt voor deze inventarisatie een bedrag geraamd van € 16.400,- , welk bedrag ook al was gereserveerd in het investeringsplan 2004 en is doorgeschoven naar 2005. Of dit bedrag in zijn geheel nodig zal zijn voor de inventarisatiewerkzaamheden valt, gezien de reeds beschikbare gegevens nog te bezien. Wel zijn wij van mening dat als de gemeente panden en structuren zodanig waardevol vindt dat zij extra bescherming verdienen, de gemeente voor het behoud van deze panden/structuren ook (structureel) middelen uit moet trekken (bijv. door het instellen van een fonds). Voor de onderhouds- of restauratiebijdragen zijn verschillende mogelijkheden denkbaar, variërend van een vast bedrag per pand, een percentage van gemaakte kosten of bijv. een “revolving fund” waaruit laagrentende leningen worden verstrekt. De uitkomsten van de inventarisatie/selectie zullen wij te zijner tijd dan ook vergezeld doen gaan van een financieel voorstel. Vooruitlopend hierop willen wij voorstellen het voor de inventarisatie beschikbaar gestelde bedrag, voor zover dit hiervoor niet gebruikt wordt, nu reeds te bestemmen voor dat -nog nader vast te stellen- monumentenfonds.
uitvoeringsvoorstel november 2004
5
Actiepunten: 5. het in nauwe samenwerking met de Historische Kring uitvoeren van een inventariserend en waardestellend onderzoek naar bouwkundige en historisch geografisch interessante objecten en structuren, waarbij de selectiecriteria uit de beleidsnota als leidraad worden gebruikt; 6. dit onderzoek als basis gebruiken voor een voorstel voor het treffen van concrete maatregelen ter bescherming van de dan vastgestelde cultuurhistorische waarden; 7. ter uitvoering van deze maatregelen t.z.t. de in te stellen voorziening (zie actiepunt 4) aan te wenden. Over de omvang en vorm waarin mogelijke bijdragen worden verleend (subsidie dan wel laagrentende lening) zullen nog nadere voorstellen worden gedaan; 8. het voor de inventarisatie gereserveerde budget (€ 16.400,-), voorzover dit niet voor dit doel wordt gebruikt, nu reeds voor dit fonds te bestemmen. Een aantal opties/aanbevelingen uit de beleidsnota zit in dit traject besloten (behalve de inventarisatie en de mogelijke subsidiëring, ook het inzetten van bijv. middelen als de welstandsnota, het beschermd dorpsgezicht, integraal werken, cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening en de monumentenverordening, zoals bedoeld in actiepunt 6) Voor andere voorstellen lijkt het zinvoller eerst de uitkomsten van dit traject af te wachten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aanmaken van een digitaal bestand en het realiseren van een toeristische cultuurroute. Omdat het bij het behoud van cultuurhistorische waarden niet alleen om die waarden op zichzelf gaat, maar ook om het vergroten van de herkenbaarheid voor en de betrokkenheid van de burgers, willen wij -als vervolg bovenstaand traject- prioriteit geven aan het realiseren van een gemeentelijke cultuurroute. Door hierin oude structuren, archeologische vindplaatsen, waardevolle panden en moderne architectuur en bijv. kunst in de openbare ruimte op te nemen kan een aantrekkelijk samenspel worden gevormd tussen heden en verleden. Door het plaatsen van informatieborden en het vervaardigen van een folder kan het cultureel erfgoed gevisualiseerd en de bewustwording vergroot worden. Voor dit laatste is in 2006 dan ook al geld gereserveerd in het investeringsplan. Ook aan een aantal andere voorstellen kan op vrij korte termijn min of meer invulling worden gegeven: De in de nota genoemde onderwijsprojecten kunnen uiteraard onder de aandacht van de scholen worden gebracht; een actieve rol in educatieve projecten zien wij echter zeker voorlopig niet voor de gemeente weggelegd. Voorlichting via de website vindt, zij het op uiterst bescheiden wijze, reeds plaats ten aanzien van de rijksmonumenten. Dit kan te zijner tijd uiteraard uitgebreid worden met informatie over het overige cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente. Ook de cultuurroute moet bijvoorbeeld te zijner tijd via de website beschikbaar gesteld kunnen worden. Andere vormen van informatievoorziening aan het publiek die in de nota worden genoemd, zoals het houden van exposities, het uitgeven van specifieke publieksboekjes en het op locatie visualiseren van moeilijk zichtbaar erfgoed, zijn waardevolle suggesties, maar hebben op dit moment geen prioriteit. Wel stellen wij voor te zijner tijd bijv. bij het openen van de cultuurroute, een gemeentedag aan het thema historie te wijden. Open Monumentendag is een voor de hand liggend aanknopingspunt om de cultuurhistorie onder de aandacht van de bevolking te brengen. Tot nu toe zijn we in Diemen volledig afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. De Historische Kring is al jaren de drijvende kracht achter het succes van deze dag in Diemen. Wij vinden dat dit uitvoeringsvoorstel november 2004
6
door de gemeente gesteund en beloond zou moeten worden in de vorm van een financiële bijdrage voor het organiseren van extra (thematische) activiteiten. Het inzetten van herbestemmingsbeleid zoals genoemd in de nota (gericht op behoud van monumentale panden bij verkoop of wijziging in gebruik) is op dit moment in Diemen niet echt aan de orde. Wel zal in voorkomend geval (zoals onlangs bij de Zeehoeve ook al bewezen) actief meegedacht worden over eventuele nieuwe gebruiksmogelijkheden van monumenten, indien hun voortbestaan daarvan afhangt. In de toekomst komt dit wellicht ook, zoals in de nota gesteld, aan de orde voor de Smidse. Op dit moment echter kunnen wij niet anders dan onze waardering uitspreken voor het enthousiasme waarmee de huidige eigenaar en zijn familie de Smidse als (levend) monument voor het nageslacht bewaren. Een ander monument waarbij een wijziging van het gebruik zeker bespreekbaar zou moeten zijn lijkt ons het fort Diemerdam, zeker als dit de toegankelijkheid voor een breder publiek ten goede zou komen. Actiepunten: 9. zodra het inventariserend en waardestellend onderzoek naar bouwkundige en historisch geografisch interessante objecten en structuren, is afgerond, overgaan tot het opzetten van een cultuurroute; in het investeringsprogramma 2006 is hiervoor een bedrag van € 11.400 opgenomen; 10. de opening van deze route te gebruiken voor een gemeentedag in het teken van de historie van Diemen; 11. bestaande onderwijsprojecten op het gebied van monumentenzorg onder de aandacht van de Diemense scholen brengen; 12. informatie over de cultuurhistorie van Diemen zoveel mogelijk beschikbaar stellen via de gemeentelijke website; 13. met het oog op de ondersteuning van Open Monumentendag en andere publieksactiviteiten de begrotingspost voor monumenten te verhogen van € 2500,- tot € 4000; 14. eventueel publieksvoorlichting in de vorm van exposities, gemeentelijke publicaties e.d overwegen indien hier in combinatie met andere voorkomende bijzondere activiteiten aanleiding voor is (bijv. archeologische vondsten, gemeentedag) 3.2
Archeologie Algemene uitgangspunten Op 16 januari 1992 is het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (verdrag van Malta) ondertekend. In verband met de implementatie van dit Verdrag worden de Monumentenwet en enkele andere wetten gewijzigd. Ten tijde van het opstellen van de nota cultuurhistorie bestond nog grote onzekerheid over de gevolgen van deze wijziging. Inmiddels is de wet op de archeologische monumentenzorg ingediend. Deze zal naar verwachting in 2005 worden ingevoerd. Cruciaal in de nieuwe regelgeving is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in de bodem (in situ) bewaard blijft. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken, zoals scanning en DNA onderzoek, zal in de toekomst nog meer informatie kunnen worden gevonden. Het doen van opgravingen is daarom in beginsel verboden. Alleen als er sprake is van bedreiging van mogelijke archeologische waarden (i.c. ruimtelijke plannen) is er aanleiding voor onderzoek en eventueel als uiterste redmiddel opgraving. Anders dan vroeger zijn opgravingen louter uit oogpunt van het vergaren van (wetenschappelijke) kennis niet meer aan de orde. uitvoeringsvoorstel november 2004
7
Dit streven naar behoud in situ moet worden bereikt door in geval van een dreigende verstoring zo vroeg mogelijk onderzoek te doen en, indien nodig, plannen aan te passen of niet uit te voeren. Pas in laatste instantie is opgraven een optie. Alleen als het ongestoord in de bodem bewaard blijven van archeologische resten niet mogelijk is, moet de in de bodem aanwezige informatie worden veiliggesteld door onderzoek/opgraving. Belangrijk, hiermee samenhangend, uitgangspunt van het verdrag is de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening. De primaire verantwoordelijkheid voor de archeologische monumentenzorg komt bij de gemeente te liggen. Voor het onderzoek, planaanpassingen of opgraving en conservering geldt “de verstoorder betaalt”. De uitvoering van onderzoek en opgravingen mag uitsluitend nog plaatsvinden door gecertificeerde bedrijven. Amateur-archeologen zoals de AWN zijn niet bevoegd. Anders dan voorheen in Diemen wel gebeurde mogen zij dus niet meer zelfstandig onderzoek uitvoeren. Bestemmingsplannen Als belangrijkste verplichting volgens de nieuwe wet dient de gemeenteraad bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook bij het voeren van vrijstellingsprocedures dient het archeologisch belang expliciet te worden meegewogen. Dit impliceert de plicht voor de gemeente om kennis te vergaren omtrent het bodemarchief ter plaatse. Het vervaardigen van een Archeologische Verwachtingskaart is in dit verband een nuttig hulpmiddel. In het kader van de nota cultuurhistorie is een attentiekaart vervaardigd, die als zodanig dienst kan doen (zie bijlage) Deze geeft een overzicht van gebieden waar je op basis van historische bronnen mogelijk iets zou kunnen verwachten. Wel behoort het tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om te bepalen waar welke bestemming moet worden toegekend en in hoeverre de (verwachte) archeologische waarden zullen worden beschermd. De gemeenteraad kan andere belangen laten prevaleren boven het belang bij bescherming van de archeologische waarden. Aan de motivering om andere belangen te laten prevaleren, zullen zwaardere eisen worden gesteld, naarmate het belang bij bescherming groter is. Andersom zullen zwaardere eisen worden gesteld aan de onderbouwing van de aanwijzing van die gronden als archeologisch waardevol gebied als de kans op het aantreffen van archeologische resten lager is. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden, zowel ten aanzien van de prioriteitsstelling als naar de praktische uitvoerbaarheid. Deze keuzes zullen richtinggevend moeten zijn voor de zwaarte die de gemeenteraad in voorkomende situaties zal toekennen aan archeologische belangen. Voor wat betreft het eerste is het zinvol vast te stellen welke periodes in de Diemense ontstaansgeschiedenis belangrijk worden gevonden. Navraag bij de stadsarcheoloog van Amsterdam en de AWN heeft geleerd dat zij het meeste belang hechten aan de vroege ontginningsgeschiedenis en de ontwikkeling van de vroeg moderne tijd. Voor wat betreft de uitvoerbaarheid zal er een vertaalslag moeten worden gemaakt naar de praktijk. Zo zal er rekening kunnen worden gehouden met: eerdere verstoringen; vooral in het stedelijke gebied moet men zich realiseren dat de hier aanwezige gronden al zodanig beroerd kunnen zijn dat hier nauwelijks meer archeologische resten aanwezig zullen zijn (heien, onderkeldering) uitvoeringsvoorstel november 2004
8
ophogingen/zandlagen de oppervlakte van verstoring (bijv. kleine uitbreidingen of beperkt heien uitzonderen) de handhaafbaarheid van de vast te stellen regels Dit leidt tot de volgende prioriteitstelling (voorkeurslocaties): Bij de bescherming zal vooral aandacht uit moeten gaan naar de gronden rond de Gaasp en de Diem, de Ouddiemerlaan (terpen en boerderijen) en het gebied rond de Diemerbrug. Verder staan de verdedigingslinies met hun forten en batterijen vooral landelijk erg in de belangstelling (Stelling van Amsterdam, linie van Kraayenhof). Uit dien hoofde verdienen ook de Diemense onderdelen daarvan in beginsel een hoge mate van bescherming. Gecombineerd met de praktische uitvoerbaarheid, kan dit in bestemmingsplannen worden vertaald in 4 categorieën met in zwaarte afnemende beschermingsregimes: categorie 1 zeer hoge waarde/zwaarwegend archeologisch belang Bij categorie 1 gaat het om voorkeurslocaties met een zeer hoge verwachtingswaarde, waar nog weinig tot geen verstoring heeft plaatsgevonden. Hier zal in ieder geval in bestemmingsplannen maximale planologische bescherming moeten worden geboden (dubbelbestemming archeologisch waardevol gebied, gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel en een bouwverbod met vrijstellingsbevoegdheid) Bij een verzoek om aanlegvergunning, (reguliere) bouwvergunning of vrijstelling moet dan altijd een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag wordt verstoord, wordt vastgesteld (zgn.waardestellend onderzoek d.m.v. boringen, proefsleuven) Om realisering van ongewenste vergunningvrije bouwwerken te voorkomen zou hier een aanwijzing tot gemeentelijk monument overwogen kunnen worden DIEM 4, 6, 23, 30, 31, 37, 38, 46 van de attentiekaart komen hiervoor in aanmerking categorie 2 hoge waarde/ groot archeologisch belang Bij categorie 2 gaat het om locaties met een hoge verwachtingswaarde, buiten de bebouwde kom, waar nog weinig tot geen verstoring heeft plaatsgevonden. Hier moet gedacht worden aan dezelfde planologische maatregelen als bij categorie 1. Hierbij kan wel een uitzondering gemaakt worden voor verstoringen met een kleinere oppervlakte dan 50 m2 per bouwperceel (en voor vrije bouwwerken), waarvoor geen nader onderzoek vereist is. DIEM 24, 29, 32, 33, 34, 35, 36, 39, 41, 42, 43, 45 van de attentiekaart komen hiervoor in aanmerking categorie 3: waarde/ archeologisch belang Bij categorie 3 gaat het om de voorkeurslocaties met een hoge verwachtingswaarde, waar echter door de ligging in de bebouwde kom al eerdere verstoringen en ophogingen hebben plaatsgevonden. Hier heeft een aanlegvergunningstelsel weinig zin en kan de vereiste van aanvullend archeologisch onderzoek beperkt worden tot grotere ingrepen (meer dan 50 m2) en dan alleen voorzover deze onder de ophogings/zandlaag plaats vinden. Dit zou betrekking hebben op DIEM2, 3, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 47, 48, 49 van de attentiekaart categorie 4: beperkte waarde/beperkt archeologisch belang Bij de laatste categorie gaat het om alle locaties met een beperkte verwachtingswaarde en de locaties met weliswaar enige (theoretisch) verwachte waarde, maar waar door de ligging in stedelijk gebied sprake zal zijn van eerdere verstoringen en ophogingen. Hier kan de eis van uitvoeringsvoorstel november 2004
9
archeologisch onderzoek beperkt blijven tot die gevallen waarin sprake is van een grootschalige ingreep (meer dan 500 m2) en dan alleen voorzover deze onder een eventuele ophogingslaag plaatsvindt. Een quickscan zal hier in de meeste gevallen voldoende zijn. Dit betreft het resterende grondgebied van Diemen (blauw en geel op de attentiekaart) De precieze toewijzing van op de attentiekaart voorkomende locaties aan de diverse categorieën zal in overleg met de stadsarcheoloog van Amsterdam nader moeten worden bepaald. Als de gewenste bescherming per (nieuw) bestemmingsplan zou worden ingevoerd duurt het jaren voordat dit in zijn geheel zijn beslag heeft gekregen. Een snelle invoering, en daarmee duidelijkheid richting de burger, heeft de voorkeur. Een geëigend middel -dat ook al eerder is gebruikt bij de invoering van het prostitutiebeleid- zou het “paraplu”-bestemmingsplan kunnen zijn. Actiepunten: 15. de archeologische attentiekaart uit de nota cultuurhistorie als referentiekader (laten) gebruiken bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen in de gemeente; 16. in bestemmingsplannen te kiezen voor een gedifferentieerd archeologisch beschermingsregime, gebaseerd op bovenstaande indeling in 4 categorieën,waarbij de precieze toewijzing van op de attentiekaart voorkomende locaties aan de diverse categorieën in overleg met de stadsarcheoloog van Amsterdam zal worden bepaald; 17. voor de implementatie gaat de voorkeur in eerste instantie uit naar een “paraplu”bestemmingsplan. Dreigende verstoring: bouwplannen en andere ruimtelijke ingrepen Waar archeologische waarden in bestemmingsplannen zijn beschermd, zijn er voldoende aanknopingspunten om dreigende verstoringen te voorkomen, of in ieder geval het archeologisch belang afdoende mee te wegen in de besluitvorming omtrent vergunningverlening. Hetzelfde geldt in geval van vrijstellingsprocedures. Waar (nog) geen planologisch vangnet is, zullen indieners van een bouwaanvraag gewezen worden op de attentiekaart en op mogelijke risico´s van vertragingen ten gevolge van onverwachte vondsten. In dat verband zal echter niet meer gedaan kunnen worden aan de aanvrager aanraden nader archeologisch onderzoek te laten verrichten. Voorzover het ruimtelijke ontwikkelingen betreft waarbij de gemeente op enigerlei wijze betrokken is, dient uitgangspunt te zijn dat archeologie altijd als volwaardig element in de plan- en besluitvorming wordt betrokken: de attentiekaart wordt vroegtijdig geraadpleegd en voorzover nodig wordt onderzoek verricht, dit alles met het doel gevonden resultaten waar enigszins mogelijk in de ruimtelijke plannen te integreren. Actiepunten: 18. bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de gemeente betrokken is de archeologie vroegtijdig en volwaardig in de planvorming meenemen; 19. potentiële verstoorders attenderen op de attentiekaart en de wenselijkheid van nader onderzoek.
uitvoeringsvoorstel november 2004
10
Financiële gevolgen Gezien wettelijke verplichtingen op het gebied van de archeologie zal er ook geld voor dit doel gereserveerd moeten worden (in dit verband is door het rijk al een -beperkte- storting in het gemeentefonds gedaan). Eén van de uitgangspunten van de regelgeving is dat de verstoorder betaalt. Bij grotere projecten vallen de kosten, zeker als onderzoek tijdig wordt meegenomen, over het algemeen mee in verhouding tot de totale projectkosten. In een enkel geval kan er echter sprake zijn van excessieve kosten voor particulieren. In de wet wordt geregeld dat deze kunnen worden verhaald op de gemeente. Het is aan de gemeente (en uiteindelijk de rechter) om te bepalen wat als excessief moet worden beschouwd. Wat hierbij redelijk is hangt af van de specifieke omstandigheden (bijv. betreft het een ondernemer of particulier, geeft uitvoering van het bouwplan opbrengsten, wat is de financiële posituie van de aanvrager, zijn er alternatieven) Waar het omslagpunt ligt, zal derhalve per situatie bekeken moeten worden. Mochten de kosten voor de gemeente op zijn beurt weer excessief zijn (hoger dan de drempelbijdrage van € 5,- per inwoner) dan kan een beroep gedaan worden op een bijdrage van het rijk. Hoeveel geld het rijk daarvoor ter beschikking stelt is echter nog onbekend. Het kan daarom nuttig zijn een voorziening in het leven te roepen, waaruit niet alleen kosten van in opdracht van de gemeente uit te voeren archeologisch onderzoek (voor zover niet in project onder te brengen) worden betaald, maar die tevens als buffer dient voor de uitzonderingsgevallen, waarin sprake zou zijn van verhaal door particulieren van excessieve kosten. Gelet op opgedane ervaringen met archeologisch vooronderzoek bij Tolbrug en De Sniep lijkt een voorziening/bestemmingsreserve met een plafond van € 10.000,- in eerste instantie voldoende. De tijd zal uit moeten wijzen of dit bedrag voldoende zal voorzien in de behoefte. Actiepunten: 20. bij de voorbereiding van de begroting 2006 rekening te houden met de instelling van een voorziening met een plafond van € 10.000,- ter dekking van de archeologische kosten verbonden aan gemeentelijke activiteiten alsmede van eventualiteiten zoals excessieve kosten van particulieren.De voorziening wordt jaarlijks (indien uitgaven zijn gedaan) aangevuld tot het vastgestelde plafond; 21. bij gemeentelijke projecten de archeologische kosten vanuit het projectbudget/de grondexploitatie te financieren. Uitvoering van onderzoek en eventuele opgravingen Zoals ook in de nota cultuurhistorie al wordt aangegeven ontbreekt het de gemeente aan de nodige deskundigheid op het gebied van archeologie. Bovendien mogen hiervoor alleen maar gecertificeerde bedrijven worden ingezet. Van de mogelijkheden die genoemd worden om dit probleem te verhelpen heeft het voorstel om aansluiting te zoeken bij Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam onze voorkeur. Waar recent archeologisch onderzoek noodzakelijk was, is hiervoor al samenwerking gezocht met dit Bureau (Sniep, Tolbrug) Ook in het verleden heeft de stadsarcheoloog altijd al veel belangstelling gehad voor Diemen. Er is bij het Bureau dan ook al veel kennis van Diemen aanwezig. De samenwerking zou op verschillende manieren bestendigd kunnen worden: op projectbasis convenant (analoog aan regio Rotterdam) detachering van een medewerker (bijv. 0.2 fte) voor werkzaamheden in Diemen uitvoeringsvoorstel november 2004
11
Ingeval van een vast samenwerkingsverband zou ook gebruik gemaakt kunnen worden van het Amsterdams vondstendepot met als potentieel voordeel een betere toegankelijkheid van de (ruimere) collectie. Nu in Amsterdam intern (ook in het kader van bezuinigingen) nog discussie plaats vindt over de rol van het Bureau (de stadsdelen verkeren in een gelijksoortige positie als Diemen), kan op dit moment nog geen keuze gemaakt worden over de definitieve wijze van samenwerking. Daarom stellen wij voor voorlopig op projectbasis te blijven samenwerken. Een jaar na inwerkingtreding van de wet op de archeologische monumenten kan een evaluatie plaatsvinden. Dan kan ook een betere inschatting worden gemaakt van de benodigde inzet/capaciteit. Mede op basis van die bevindingen kan dan bekeken worden wat de beste manier is om de samenwerking te bestendigen. In het verleden is ook de AWN veelvuldig actief geweest in Diemen. De gemeente heeft hun activiteiten ook regelmatig financieel ondersteund. Op dit moment krijgen zij nog een tegemoetkoming voor o.a. de (tijdelijke) opslag van vondsten. Van hun inzet en kennis moeten wij ook zeker gebruik blijven maken. Door de wetgeving verandert hun rol echter in zoverre dat alleen nog gekwalificeerde personen/bureaus opgravingsbevoegdheid hebben. Zij kunnen dus niet meer, zoals in het verleden, zelfstandig onderzoek doen. Wel mogen zij onder auspiciën van een instantie met bevoegdheid, zoals Bureau Monumenten en Archeologie, werken. Praktisch probleem daarbij is wel dat de amateurs over het algemeen in het weekend beschikbaar zijn, terwijl reguliere bureaus meestal alleen op werkdagen functioneren. Op verzoek van de AWN zullen wij er naar streven in een eventuele samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de archeologische dienst van Amsterdam een clausule op te nemen over de inschakeling van de AWN (analoog aan gemeente Eindhoven) Actiepunten: 22. voor archeologische werkzaamheden streven naar een vast samenwerkingsverband met het bureau Monumenten en archeologie van Amsterdam (BMA), overigens met inachtneming van de wettelijke en gemeentelijke aanbestedingsrichtlijnen; 23. in afwachting van definitieve afspraken hierover dit bureau voorlopig op projectbasis in te schakelen bij voorkomende archeologische werkzaamheden; 24. te streven naar het verzamelen van alle Diemense vondsten in het Amsterdams depot; 25. waar mogelijk, in overleg met het BMA gebruik blijven maken van de diensten van de AWN.
uitvoeringsvoorstel november 2004
12
4.
Capaciteitsinzet Zoals gezegd, heeft de cultuurhistorie tot nu toe in het gemeentelijk beleid geen rol van betekenis gespeeld. Wanneer er iets op dit gebied gebeurde, was dit ad hoc en veelal “volgend”, op initiatief van derden. Van een structureel en actief beleid was in ieder geval geen sprake. De inzet van ambtelijke capaciteit was navenant, dus zeer beperkt. Bestuurlijk bestaat er steeds meer aandacht voor dit beleidsveld. De opdracht voor het opstellen van een nota cultuurhistorie is hier een duidelijk bewijs van. Het vaststellen van gemeentelijk monumentenbeleid is echter een loos gebaar als hier niet ook actief uitvoering aan wordt gegeven. Ook door nieuwe landelijke regelgeving krijgt de gemeente bovendien een steeds actievere rol op dit gebied toebedeeld. Dit alles zal niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de capaciteitsinzet. Bij de vaststelling van het beleid en het bepalen van prioriteiten en fasering zal dit wel meegewogen moeten worden. Een deel van de werkzaamheden kan weliswaar worden uitbesteed (bij gebrek aan deskundigheid is dit deels zelfs onontkoombaar), maar er zal rekening mee gehouden moeten worden dat hieraan ook in de ambtelijke organisatie structureel meer tijd zal moeten worden besteed. In hoeverre dit binnen de huidige organisatie kan worden opgevangen, is op dit moment moeilijk in te schatten. Vooralsnog zal getracht worden dit binnen de huidige bezetting op te lossen. Een tussentijdse evaluatie zal moeten uitwijzen of dit haalbaar is. Actiepunten: 26. in eerste instantie proberen de extra capaciteitsinzet ten gevolge van het nieuwe cultuurhistorisch beleid van gemeente en rijk binnen de bestaande bezetting op te lossen; 27. de haalbaarheid hiervan in 2006 te evalueren.
uitvoeringsvoorstel november 2004
13
5.
Procedure De Historische Kring, de afdeling Archeologie van de gemeente Amsterdam en de Archeologische Werkgemeenschap zijn eerder al geraadpleegd omdat voor hen mogelijk een rol zou zijn weggelegd bij de uitvoering van dat beleid. Met deze organisaties heeft derhalve reeds een verkennend gesprek over de nota plaatsgevonden. De weerslag hiervan is verwerkt in bovenstaande voorstellen. Eén opmerking van de Historische Kring verdient ons inziens nog enige aandacht. In de beleving van de Historische Kring oogt de nota nogal onevenwichtig: aan de bescherming van archeologische monumenten lijkt voorrang te worden gegeven boven de bouwkundige monumenten. Zowel in de aanbevelingen, prioriteitsstelling als in de reservering van financiële middelen lijkt de aandacht meer uit te gaan naar het archeologische dan naar het architectonisch of bouwkundig monumentale. Wij kunnen niet ontkennen dat de nota relatief veel informatie bevat over de archeologie. Dit is echter een praktisch gevolg van het feit dat juist de wetgeving op het gebied van archeologie op korte termijn verandert waarbij de verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden primair bij de gemeenten komt te liggen. Doordat de aankondiging van deze nieuwe wetgeving samenviel met het opstellen van de nota krijgt dit onderwerp relatief veel nadruk. Uit de voorgestelde keuze van actiepunten moge echter blijken dat wij evenveel belang hechten aan de bouwkundige, geografische als aan de archeologische historie van Diemen. Alvorens het cultuurhistorisch beleid definitief vast te stellen, is het wenselijk ook nog een algemene inspraakronde te houden. In dat kader stellen wij voor de beleidsnota èn het uitvoeringsvoorstel ter inzage te leggen en een ieder in de gelegenheid te stellen om binnen een maand op de voorstellen te reageren. Actiepunt: 28. alvorens het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid vast te stellen, een ieder in de gelegenheid te stellen zijn of haar mening omtrent de voorstellen te geven.
uitvoeringsvoorstel november 2004
14