Beheer van de chaos der eeuwen Evaluatie en beleidsaanbevelingen monumenten/ cultuurhistorie 2004
De titel van het beleidsplan is geïnspireerd op het gedicht ‘Bodemonderzoek’ dat dichteres en archeologe Esther Jansma in 2003 schreef in opdracht van het Ministerie van OC&W, als onderdeel van het kunstproject ‘De hand van de dichter’. De chaos der eeuwen is niet alleen zichtbaar bij het archeologisch onderzoek, maar nemen we ook waar bij bestudering van andere aspecten van de geschiedenis van de stad, in gebouwen, buurten, wijken en (water-)wegen.
afbeelding 1 De Domtoren: symbool van de stad.
2 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Inhoudsopgave 1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 2. De historische stad: beeldmerk en bindmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 3. Evaluatie Monumentenbeleidsplan 1993 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 4. Gebouwde monumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 5. Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 6. Archeologie en bouwhistorie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 7. Communicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 8. Aanbevelingen 2004 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 Bijlagen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 1 Aanbevelingen monumentenbeleid 1993 2 Juridisch en financieel instrumentarium 3 Overzicht restauraties 1993 - 2003 en restauratiebehoefte 4 Onderzoek Utrechts Revolving Fund (URF) 5 Cultuurhistorische effectrapportages 1992 - 2003
Colofon
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 3
afbeelding 2 De binnenstad van Utrecht, een beschermd stadsgezicht, herbergt veel monumenten.
Utrecht monumentenstad Utrecht is, na Amsterdam, de tweede monumentenstad van Nederland als men kijkt naar het aantal rijks- en gemeentelijke monumenten. Karakteristieken van Utrecht zijn: - De stad en de omgeving zijn rijk aan archeologische sporen uit de Romeinse en (vroeg-) middeleeuwse tijd. Romeinse forten vinden we onder het Domplein en in De Meern. Deze forten lagen langs de vroegere noordgrens van het Romeinse rijk, de Limes. Sinds kort is bekend dat daartussen wachttorens stonden. Internationaal uitzonderlijk is de vondst van een 2e eeuws schip dat in het voorjaar van 2003 is opgegraven. - Utrecht heeft een belangrijke rol gehad als kerkelijk, bestuurlijk, en handelscentrum en is hierdoor met afstand de belangrijkste middeleeuwse stad van ons land. Die positie komt tot uiting in de grachten, werven, middeleeuwse kerken en andere middeleeuwse panden. De Domkerk en de Domtoren nemen binnen de gotiek in Nederland een uitzonderlijke plaats in.
-
-
De ruimtelijke structuur is door haar historische en visuele kwaliteiten al in 1976 door het rijk aangewezen tot beschermd stadsgezicht, als een van de eerste binnensteden. Utrecht breidt zich in de loop van de 19e eeuw uit, en niet zoals veel Nederlandse steden al in de 17e eeuw. De middeleeuwse stad bleek lang omvangrijk genoeg. De functie van spoorwegenknooppunt zorgt voor een snelle uitbreiding. Tussen circa 1840 en 1940 is een groot aantal belangrijke woningbouwcomplexen gebouwd, veel bij zondere herenhuizen en diverse karakteristieke villa´s in verschillende architectuurstijlen. Ontwerpen van de Zochers, van G. Rietveld, S. van Ravesteijn en van W. Dudok dragen bij aan de kwaliteit van de stad. Stedenbouwkundige parels zijn bijvoorbeeld de vele tuindorp-achtige wijken uit 19151935 en in het herzien plan van H.P. Berlage voor uitbreiding en verkeersafwikkeling van de stad uit 1924.
4 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.2
-
-
Naoorlogse wijken hebben een kenmerkende stedenbouwkundige opzet, zoals Kanaleneiland en de door Rietveld ontworpen stempels in Hoograven. Sinds de recente herindeling is het oppervlak aan landelijk gebied verviervoudigd. Dit buitengebied is rijk aan
historisch-geografische en archeologische waarden. Kasteel, park en landgoed De Haar bijvoorbeeld vormen een topper in Nederland. De toevoegingen in de neogotische periode door P.J.H. Cuypers maken het tot een van de belangrijkste kastelen in Nederland.
Hoofdstuk 1: Inleiding De rijke cultuurhistorische waarden in Utrecht vragen om gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid bestaat uit de inzet van kennis en financiële middelen voor het behoud, beheer en gebruik van de cultuurhistorische waarden in de gemeente. Deze nota omvat een evaluatie van het beleid en geeft aanbevelingen voor de toekomst, uitgaande van het beleid dat sinds 1993 is gevoerd als uitvloeisel van de monumentennota ‘Op de schouders van reuzen’.
Bouwkundige objecten Utrecht kent circa 1400 rijksmonumenten en 1600 gemeentelijke monumenten die bij wet respectievelijk gemeentelijke verordening beschermd zijn, en daarnaast ongeveer 500 beeldbepalende panden. De instandhouding vergt een gemeentelijke inspanning voor het stimuleren van restauratie en onderhoud en de begeleiding ervan. Ook het gebruik en herstel van het eigen bezit komt hier aan de orde (hoofdstuk 4).
We stellen in deze nota voor in grote lijnen de koers te handhaven die destijds is uitgezet. Een tussentijdse analyse, evaluatie en aanbevelingen zijn echter logisch aangezien we op tweederde van de looptijd zijn van de monumentenbeleidsnota: voor de belangrijkste doelstellingen is de looptijd op 15 jaar gesteld. Daarnaast geven enkele ontwikkelingen op gemeentelijk, maar ook op rijksniveau aanleiding het beleid bij te sturen.
Waardevolle historische en ruimtelijke structuren Voorbeelden van structuren zijn wegen, maar ook de historische waterlopen, zoals grachten en kanalen. Historische stedenbouwkundige (ruimtelijke) structuren zijn bijvoorbeeld de middeleeuwse voorsteden, maar ook de As van Berlage in Zuilen en Ondiep, het stratenplan van Lombok, het Wilhelminapark met zijn omliggende bebouwing of de stempelstructuur van Hoograven. De binnenstad is een belangrijke structuur – en om die reden een beschermd stadsgezicht. De landelijke gebieden worden gekenmerkt door historisch-geografische waarden, zoals het slagenlandschap ten zuidwesten van de stad. We gaan in op de verschillende wijzen waarop de historisch-ruimtelijke kwaliteiten kunnen worden behouden en ook op de inzet van de Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER) (hoofdstuk 5).
In de inleiding wordt een overzicht gegeven van de verschillende soorten historische waarden die men aantreft in de stad. De betekenis van deze waarden staat aangeduid in de visie op de historische stad (hoofdstuk 2). Op de gele pagina´s in deze nota treft u vaak een inhoudelijke toelichting aan. Wij zetten de aanbevelingen van de raad uit 1993 en ontwikkelingen die leiden tot voorstellen voor bijstellingen uiteen in hoofdstuk 3. In de daarop volgende hoofdstukken zijn de evaluatie van het gevoerde gemeentelijke beleid en de daaruit volgende aanbevelingen beschreven. Deze zijn onderverdeeld analoog aan de drie aspecten van cultuurhistorisch erfgoed:
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 5
Het archeologisch bodemarchief Naast het beheer van het bodemarchief en het archeologisch onderzoek komt ook het bouwhistorisch onderzoek in dit hoofdstuk aan de orde. De resultaten van kennisverzameling en de verschillende vormen van onderzoek worden veelal gepubliceerd (hoofdstuk 6). Over historische waarden vindt veel communicatie plaats met monument eigenaren maar ook met bewoners en bewonersinstanties in de wijken (hoofdstuk 7).
6 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
De belangrijkste conclusies in deze nota zijn: - Voor de komende vijf jaren dienen nog ongeveer 300 rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden te worden gerestaureerd, om vanaf 2008 het accent nog sterker te kunnen leggen op onderhoud en vanaf dat jaar een ‘normale’ werkvoorraad aan restauraties te laten ontstaan. Voor financiering, in plaats van subsidiëring, van de restauraties van vooral gemeentelijke monumenten wordt de instelling van een revolving fund voorgesteld, waaruit circa € 3 miljoen op jaarbasis kan worden uitgeleend (prijspeil 2004) tot en met 2008. - De mogelijkheden die de aanwezige cultuurhistorische waarden bieden voor de kwaliteit van de stadsontwikkeling dienen optimaal te worden benut. Voor een goede omgang met de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen is een goed proces van besluitvorming over de gevolgen van de ingreep voor de cultuurhistorie noodzakelijk. - De bekostiging van archeologisch onderzoek verdient verbetering; deze is nog teveel op ad hoc-basis geregeld. Na de vaststelling van nieuwe wetgeving als uitwerking van het Verdrag van Malta zullen wij voorstellen doen over de gemeentelijke archeologie, en met name over de bekostiging van archeologisch onderzoek en uitwerking.
afbeelding 3 Veel beschermde monumenten in de binnenstad: rijks- (oranje), gemeentelijke (groen) en beeldbepalende panden (geel).
Monumentenzorg in cijfers -
-
-
-
-
-
Ongeveer 3000 beschermde monumenten (1400 rijksen 1600 gemeentelijke monumenten) en ruim 500 beeldbepalende panden, tweede monumenten-gemeente in Nederland 3 beschermde stads- en dorpsgezichten (binnenstad, Blauwkapel, Oud-Zuilen) Gevarieerd bodemarchief; 17 archeologische monumenten (bijvoorbeeld Castella) Ruim 700 gesubsidieerde restauraties sinds 1993, van woningbouw (7 Steegjes) tot hotel Karel V (vijf sterren) Ongeveer 4000 woningen in monumenten, van eenvoudige corporatiewoningen tot zeer exclusief Bijna 1000 abonnementen op de Monumentenwacht
-
-
-
-
Project Wonen-boven-winkels: 230 wooneenheden extra sinds 1995 Elke euro subsidie genereert gemiddeld 4 à 5 keer zoveel investeringen in restauratie en verbouw Sinds 1993 bijna 60 CHER’s opgesteld 10.000 bezoekers Open Monumentendag 30.000 bezoekers Kerken Kijken per jaar en 150 vrijwillige gidsen 300 archeologische onderzoeken sinds 1972 1000 bouwhistorische onderzoeken en opnames sinds 1975.
afb.3
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 7
afbeelding 4,5 en 6 De Domtoren als beeldmerk.
afbeelding 7 De Domtoren doemt overal op in het stadsbeeld, hier vanaf de Begijnekade.
afb.4
afb.5
afb.6
afb.7 8 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Hoofdstuk 2: De historische stad: beeldmerk en bindmiddel De identiteit van Utrecht wordt voor een groot deel bepaald door haar verleden. Een verleden dat een grote rijkdom aan historische schatten heeft opgeleverd. In dit hoofdstuk geven wij de waarde en betekenis van de historische stad aan en de opgave voor de gemeente in het beheer ervan. Omgaan met de historische stad De historische rijkdom van Utrecht manifesteert zich in een omvangrijk en divers cultuurhistorisch erfgoed. In de inleiding zijn daar voorbeelden van genoemd. De inzet voor de instandhouding van dit erfgoed is echter niet alleen gerechtvaardigd vanuit belangstelling en respect voor het verleden, maar het betekent meer dan dat. Beleid op het gebied van monumentenzorg in een brede betekenis heeft niets te maken met een vorm van nostalgie, of de neiging om ruimtelijke of maatschappelijke ontwikkelingen tegen te gaan. Ook in de beschermde stadsgezichten is het niet de intentie een gebied te ‘bevriezen’ maar om ruimtelijke kwaliteiten te behouden, te versterken en om een kwalitatieve impuls te geven als uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen. Het historisch besef is gelukkig steeds sterker geworden, de grootschalige sloop vanuit de vooruitgangsgedachte van de jaren ’60 en ’70 is tegenwoordig althans in de binnenstad niet meer aan de orde. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in 1975 heeft daaraan bijgedragen. Het herstel van woonhuismonumenten en restauraties van bijvoorbeeld de kerken, de betere stadsvernieuwing en selectieve vernieuwing sindsdien zorgen voor een geslaagd resultaat. Een nieuwe opgave vormt de herstructurering van de naoorlogse woningvoorraad in de wijken uit de jaren ‘50 en ‘60. De inbreng van cul-
tuurhistorie ten behoeve van analyse en instandhouding van de kwaliteiten begint hier vorm te krijgen. In Leidsche Rijn is vanaf 1995 een grote uitdaging geweest de historische kwaliteiten niet allen in te passen, maar op belangrijke plaatsen leidend te laten zijn in het stedelijk ontwerp. De wijk heeft daardoor een kwalitatieve impuls gekregen. Het zorgvuldiger omgaan met het erfgoed van de stad komt niet alleen voort uit belangstelling voor de cultuurgeschiedenis, maar vooral door de sociale en ook de economische waarde die we er aan toekennen. Verantwoord omgaan met cultuurhistorie is daarom een vorm van verstandig vermogensbeheer! Sociale waarde: cultuurhistorie bepaalt de identiteit van Utrecht Aandacht voor de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en het archeologische bodemarchief is vooral ingegeven door de sociale waarde. Het verleden bepaalt mede de identiteit en de leefomgeving binnen de gemeente en draagt in sterke mate bij aan een positief imago van de stad. Het centrum, vooral de Domtoren en de werven vervullen een essentiële rol in het beeldmerk van de stad. Bewoners van Utrecht waarderen de binnenstad met haar grachten, werven en oude straten, niet in de laatste plaats als entourage voor winkelen of uitgaan. Utrechters blijken ook relatief sterk aan ‘hun’ stad te zijn gehecht, meer dan bijvoorbeeld Rotterdammers en Hagenaars1. De omgeving en specifiek de historische omgeving waarin men woont is daarbij een bindmiddel van alle bewoners, misschien wel het enige dat ze allen gemeen hebben!
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 9
______ 1
Utrecht Monitor 2003, G4-peiling
afbeelding 8 De Meidoornstraat: de gaaf bewaarde woningen dragen bij aan de sfeer van de buurt.
afbeelding 9 Feest in de Amsterdamsestraatweg, een historische invalsweg. (Bron: Utrechts Nieuwsblad)
afbeelding 10 Schoorstenen in Vleuten verwijzen naar de
afb.8
historie van het gebied.
Maar ook de historische beeldkwaliteit en de geschiedenis van de éigen straat en buurt is voor de bewoners heel wezenlijk. Die eigen leefomgeving wordt niet alleen gevormd door gebouwen, maar ook door groen en de inrichting van straten en pleinen. Toeristen komen vooral af op de historische binnenstad: in 2001 telde Utrecht bijna 9 miljoen toeristische dagbezoeken waarbij ruim € 500 miljoen werd besteed2. Een fors aantal bezoekers komt speciaal voor de monumentale stad en de diverse musea.
_____ 2
Monitor toerisme G4, 2003
_____ 3
Zie onder andere: Nationale Investeringsbank ´Rekenen met monumenten´, Den Haag 1994
Economische waarde: de aantrekkingskracht van de historische stad De waarde van de bestaande stad voor de economie is veel groter dan vaak wordt verondersteld. We noemen de belangrijkste punten. De aanwezigheid van een gave oude stad heeft een grote aantrekkingskracht op investeerders. De oude stad kan een reden zijn voor zowel de vestiging van bedrijven als de keuze voor de (woon-)omgeving voor werknemers. Ook is er een grote behoefte aan representatieve, monumentale bedrijfspanden. Utrecht is sterk in trek door het gewaardeerde woonklimaat van een historische omgeving. Met monumentenzorg is ook de instandhouding van duizenden woningen gemoeid, van zeer hoogwaardige tot en met oude arbeiderswoningen. Het stimuleren van onderhoud en restauratie leidt tot zeer aanzienlijke particuliere investeringen. De investeringen in onderhoud, restauratie en verbouw betekenen bovendien een aanzienlijke impuls voor de bouwsector.
10 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.9
afb.10
Uit onderzoek blijkt een ‘terugverdieneffect’ van overheidssubsidies in de monumentenzorg: subsidies verdienen zich meer dan terug door onder andere een hogere WOZ-waarde na restauratie en bijvoorbeeld een toename van het aantal bezoekers3. Beleid voor cultuurhistorie De instandhouding van de identiteitsbepalende cultuurhistorie kan niet zonder beleid, begeleiding en uitvoering vanuit de gemeente. Dat beleid richt zich enerzijds op objecten: de inzet van middelen en expertise voor de bescherming en instandhouding van de monumenten, waaronder een belangrijk deel in gemeentelijk bezit. De particuliere eigenaren worden bij verbouw, restauratie en onderhoud ondersteund in het behoud van hun monumenten. Tevens wordt vanuit de gemeente de historische bebouwing onderzocht onder meer ten behoeve van planbeoordeling. Anderzijds richt het beleid zich op een meer integrale structuurzorg: cultuurhistorisch beleid niet naast, maar als onderdeel van ruimtelijke visies, stedelijke vernieuwing, ontwikkelings- en beheersplannen.
Hoofdstuk 3: Evaluatie Monumentenbeleidsplan 1993 Deze nota is een evaluatie en een voortzetting met aanbevelingen van het Monumentenbeleids-plan uit 1993, met de titel ‘Op de Schouders van Reuzen’. Het toen ontwikkelde beleid waarbij archeologie, bouwhistorie en stedenbouwhistorie integraal onderdeel uitmaken van het ruimtelijk beleid, is nog steeds zeer actueel. In het beleidsplan waren aanbevelingen opgenomen die de gemeenteraad als basis voor het nieuwe monumentenbeleid vaststelde. Deze aanbevelingen en de huidige stand van zaken komen in dit hoofdstuk aan de orde. Evenals de ontwikkelingen die aanleiding geven tot bijstelling van de destijds uitgezette koers. Een succesvol beleid Het belangrijkste wapenfeit van 10 jaar inspanningen op het gebied van de monumentenzorg is de restauratie van ongeveer 700 panden sinds de vaststelling van de nota. Het gaat dan om zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden, in zowel particulier eigendom als in gemeentelijk bezit. Dankzij de inzet en bereidheid om te investeren door particulieren, door de Maatschappij tot Stadsherstel en het Utrechts Monumentenfonds, maar ook door (winkel-) bedrijven ligt de doelstelling om te komen tot een ‘kwalitatief acceptabel beheerniveau’ binnen bereik. De prestatie kon worden geleverd door de inzet van aanvankelijk € 2,1 miljoen per jaar, vanaf 1998 € 1,6 miljoen aan subsidies voor restauraties uit het Meerjarenprogramma Stadsvernieuwing, sinds 2000 het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Daarnaast kon gemiddeld € 1 miljoen per jaar uit de rijkssubsidieregeling worden verdeeld.
Tot de gerestaureerde panden behoren ook de objecten die zijn hersteld in het kader van het gemeentelijk restauratieprogramma. Voor het omvangrijke gemeentelijke monumentale bezit is van 1993 tot 1998 € 0,8 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Sinds 1999 is dat jaarbudget teruggebracht naar € 0,5 miljoen waardoor het tempo van de restauraties is afgenomen. Een tweede aanbeveling uit de nota van 1993 is het instrument van de Cultuurhistorische effectrapportage (CHER), ontstaan vanuit de behoefte om cultuurhistorische waarden voldoende aandacht te geven bij (grootschalige) planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening. Sinds 1993 zijn bijna 60 CHER’s opgesteld, waarmee is bijgedragen aan de kwaliteit van de planvorming. Dit geldt bijvoorbeeld voor de stedenbouwkundige deelontwerpen van Leidsche Rijn, maar ook voor het Cereolcomplex. Een belangrijk onderdeel van gemeentelijk monumentenbeleid is ook het beheer van het archeologisch bodemarchief. Utrecht heeft een aanzienlijke traditie op dit terrein met de aanstelling in 1973 van een gemeentelijk archeoloog. Rond de 250 onderzoeken, klein en groot, hebben in forse mate bijgedragen aan de kennis van de historie van de stad. Met het (voor)onderzoek vooruitlopend op de bouw van Leidsche Rijn is daar een belangrijk onderzoeksproject bijgekomen. De resultaten van dit onderzoek stonden meerdere malen (inter-)nationaal in de belangstelling. De archeologische waardenkaart die in 1993 is aanbevolen, is gereed. Veel informatie is opgenomen in een cultuurhistorische databank die de Atlas van Utrecht is gaan heten. De opgebouwde kennis over de onderMonumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 11
afbeelding 11 Het monumentenbeleidsplan uit 1993.
afb.11
grond van de stad heeft (nog) niet geleid tot de aanwijzing van waardevolle plekken (bijvoorbeeld oude kloosterterreinen). In hoofdstuk 6 zijn daarom concrete aanbevelingen opgenomen. Bekostiging van archeologisch onderzoek volgens het principe dat de verstoorder van het bodemarchief betaalt is ruim tien jaar na de introductie van ‘Malta’ (1992, zie hieronder), nog niet verankerd in wetgeving. De overheid werkt echter al met grote regelmaat in de geest van het verdrag. Ook voor Leidsche Rijn is in de grondexploitatie rekening gehouden met de kosten van archeologische onderzoek. De aanpassingen ten behoeve van een wettelijke basis in een herziening van de Monumentenwet lijken aanstaande. In bijlage 1 staan de aanbevelingen uit 1993 genoemd en is de stand van zaken beschreven. Ontwikkelingen In grote lijnen verloopt de uitvoering van de Monumentenbeleidsnota 1993 voorspoedig. Toch geven enkele ontwikkelingen aanleiding het beleid bij te sturen. Deze ontwikkelingen zijn op gemeentelijk niveau: - Er is meer aandacht gekomen voor de wijken met ‘jongere’ monumenten uit de periode tot 1940, meer aandacht voor het buitengebied en een sterkere betrokkenheid van de bevolking. - Er is een grote behoefte aan kennis van de naoorlogse wijken.
12 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
-
-
-
Het aantal monumenten en waardevolle structuren is toegenomen, maar er is sprake van een relatieve afname van middelen waardoor op de middellange termijn een financieel probleem gaat ontstaan. Sterkere prioriteitsstelling en koerswijzigingen zijn daarom noodzakelijk. Er heeft in 2001 een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden, waardoor er meer dorpskernen, veel monumenten en een aanzienlijk buitengebied zijn toegevoegd. De ervaring met nieuwe instrumenten zoals de Cultuurhistorische Effectrapportage, noopt tot aanpassing van interne processen. De interne samenwerking van Monumenten en Stedenbouw binnen de Dienst Stadsontwikkeling heeft een extra inzet opgeleverd ten aanzien van allerlei ruimtelijke ontwikkelingen, visies en planvorming op kleine en grote schaal.
afbeelding 12 De ruimtelijke ontwikkeling Vredenburg geschetst in de CHER voor het ‘UCP’ uit 1995.
afb.12
Op rijksniveau zijn twee ontwikkelingen aan de orde die van aanzienlijke invloed zullen zijn op het gemeentelijk beleid. Beide ontwikkelingen zijn nog gaande en nog niet uitgekristalliseerd. - Nieuw rijksbeleid op het gebied van archeologie als implementatie van het Verdrag van Malta. Dit Europese Verdrag uit 1992 van lidstaten van de Europese Unie handelt over de plicht zorg voor archeologisch en bouwhistorisch erfgoed, integratie bij ruimtelijke ontwikkelingen en de invoering van het verstoorder-betaalt-principe (zie hoofdstuk 6). - De invoering van een nieuwe instandhoudingsregeling voor rijksmonumenten, het BRIM (Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten). Voor de merendeels onrendabele monumenten (in bezit van niet belastingplichtigen zoals stichtingen) kan een beroep worden gedaan op de instandhoudingsubsidies, terwijl een combinatie van financiering en fiscaal voordeel geldt voor eigenaren met mogelijkheden van belastingaftrek. Dit laatste is in 2002 al van start gegaan. Ook de taakverdeling tussen rijk en gemeente zal veranderen op het gebied van subsidieverdeling en begeleiding volgens de huidige plannen van dit Besluit.
De formele, wettelijke kaders op rijksniveau zijn de laatste 10 jaar niet wezenlijk veranderd: de Monumentenwet 1988 is nog steeds de basis voor monumentenzorg en archeologie. Beleidsmatig is een positieve verschuiving waarneembaar: de integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening kreeg vorm in de beleidsnota Belvedere uit 1999, als gezamenlijk product van vier ministeries. De intentie van Belvedere is op provinciaal niveau vertaald in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en vinden we ook terug in de streekplanvorming. Financieel gezien, stegen in de loop van de jaren ‘90 de rijksmiddelen voor restauratie, zowel voor de reguliere restauratieregeling (het BRRM 1997) als voor een nieuwe ‘kanjerregeling’ voor grote restauraties. Uit de kanjerregeling ontvingen ook Utrechtse projecten aanzienlijke bijdragen, zoals de Willibrorduskerk en kasteel De Haar. De piek van deze extra middelen is echter duidelijk bereikt - sinds 2002 lopen de middelen terug - en de toekomst is ook voor de monumentenzorg onzeker.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 13
afbeelding 13 Een bouwplaat van De Utrecht in een tijdschrift over monumenten: herbouw in karton in een oplage van 10.000.
De Utrecht Het hoofdkantoor van verzekeringsmaatschappij ‘De Utrecht’ aan de Leidseweg (ontworpen door architect J. Verheul in 1901) maakte in 1974 plaats voor de nieuwbouw van Hoog Catharijne. De sloop van dit markante gebouw vond doorgang ondanks forse maatschappelijke protesten en De Utrecht groeide uit tot symbool voor de in Utrecht bediscussieerde stadsontwikkeling rondom het Centraal Station. Het verlies van dit gebouw is onder bewoners nog steeds voelbaar, reden waarom wij de reconstructie van De Utrecht in een of andere vorm willen onderzoeken. Hoewel fysieke herbouw een grote en ook kostbare opgave is - er resteren slechts enkele bouwfragmenten en de oorspronkelijke plek is ingenomen door de gebouwen van Hoog Catharijne - is een opnieuw tot leven wekken op een andere wijze een goede mogelijkheid om de
waardering voor (het behoud van) historische bouwkunst te bevorderen. Vakmensen en stedelingen hebben verschillende ideeën en meningen over een eventuele herbouw van De Utrecht. Over de verschillende zienswijzen en de haalbaarheid van een herbouw volgt een publicatie en een symposium.
14 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.13
Hoofdstuk 4: Gebouwde monumenten In dit hoofdstuk gaat het met name om de gemeentelijke taak bij de fysieke instandhouding van monumenten. Daarbij moet worden gedacht aan restauratie en onderhoud, maar ook aan het gebruik en een eventuele herbestemming van de gebouwde monumenten. Als voorbeelden van instandhouding en hergebruik komen de onderhoudsregeling voor kerken en het project voor wonen boven winkels aan de orde. Voor zover categorieën gebouwen in het verleden niet of onvoldoende zijn beschermd, worden ze geïnventariseerd en volgen voorstellen voor aanwijzing tot beschermde monumenten. Inventarisatie en bescherming Sinds de vaststelling van het Monumentenbeleidsplan 1993 zijn aanzienlijke stappen gezet in de verdere bescherming van monumenten. Van de bouwkunst uit de periode 1850-1940 zijn circa 220 tot rijksmonumenten en circa 300 tot gemeentelijke monumenten aangewezen. Voor een groot deel gebeurde dit in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project jongere bouwkunst en stedenbouw (MIP). Deze monumenten liggen met name in de wijken buiten de binnenstad en zijn beeldbepalend voor flinke delen van de stad. De aanwijzing van een aantal rijksbeschermde stadsgezichten als onderdeel van het MIP, zoals het Veeartsenijterrein en Elinkwijk, zal nog voltooid worden (zie hoofdstuk 5). Meer categorale inventarisaties hebben ook geleid tot een nadere bescherming, bijvoorbeeld van verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog. Inventarisaties naast die van het MIP zijn verricht naar: kerken, badhuizen, boerderijen, hovenierswoningen, bunkers, naoorlogse scholen en
kassen (in Vleuten-De Meern). Bescherming kan ook plaatsvinden omdat eigenaren of andere belanghebbenden een verzoek indienen om een pand de status van monument te verlenen. Na onderzoek volgt dan een voorstel voor aanwijzing dan wel het niet honoreren van het verzoek. Dergelijke verzoeken voor bescherming als rijks- of gemeentelijk monument komen regelmatig voor: recent bijvoorbeeld voor het orgel van de St. Jozefkerk en voor het Park Voorn. Evaluatie De huidige monumentenlijsten zijn aan een beperkte actualisatie toe: in een aantal gevallen is behoefte aan een verbetering van de aanduiding, begrenzing en beschrijving van het beschermde object. Voor rijksmonumenten loopt daarom nu het project van het rijk Actualisering Monumentenregister, uitgevoerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ook voor gemeentelijke monumenten is actualiseren gewenst. Beschermenswaardige objecten zijn soms nog niet aangewezen, terwijl een klein gedeelte van de lijst ook afgevoerd kan worden (bijvoorbeeld door calamiteiten aangetaste objecten). Op diverse terreinen wordt nog een verdere inventarisatie voorgesteld. De inventarisatie van het industrieel erfgoed is nog niet voltooid, maar veel basisgegevens zijn al wel voorhanden. Een aparte opgave is de waardering en bescherming van de naoorlogse bouwkunst en stedenbouw. Deze categorie is zo omvattend, en in vergelijking met de vooroorlogse bebouwing, anders van karakter, dat een nieuwe onderzoeksmethode en beschermingsvorm is ontwikkeld. Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 15
afbeelding 14 Een voorbeeld van een naoorlogs schoolgebouw, de Prof dr. Ph. Kohnstammschool aan de Marislaan/ Breitnerlaan
afbeelding 15 Naast de oude binnenstadsbruggen zijn ook jongere bruggen beschermd (Werkspoorbrug).
afbeelding 16 Boerderijcomplexen in de vroegere
afb.14
afb.15
afb.16
gemeente Vleuten-De Meern worden geïnventariseerd, zoals dat eerder voor de ´Utrechtse´ boerderijen is gedaan.
De categorie beeldbepalende panden is in de jaren na de eerste Monumentenwet ontstaan als een B-categorie na de ´eersterangs´ rijksmonumenten. In de huidige situatie gelden nog subsidiemogelijkheden voor deze panden. Dit is ten opzichte van de gemeentelijke monumenten onrechtvaardig te noemen: voor deze panden gelden nu nog de(zelfde) lusten maar in het geheel geen lasten (bijvoorbeeld geen monumentenvergunning vereist). Aanbevelingen Omdat op onderdelen de bescherming gebreken vertoont willen we objecten van een aantal categorieën in kaart brengen. De volgende inventarisaties zullen we daarvoor uitvoeren: - Inventarisatie van kerkgebouwen en kloosters actualiseren. - Inventariseren van historische waarden van ‘beeldbepalende panden’: voor de circa 500 beeldbepalende panden volgt een voorstel (als onderdeel van het advies over het revolving fund) voor een andere financiële regeling dan voor de gemeentelijke monumenten. Daarnaast is het wenselijk van deze beeldbepalende panden de meest waardevolle aan te wijzen tot gemeentelijk monument. - Inventarisaties industrieel erfgoed en naoorlogse bouwkunst uitvoeren cq uitbreiden. De naoorlogse woningvoorraad is in 2004 onderwerp van inventarisatie.
16 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
-
-
Herijken van het bestand aan monumenten (waar onder boerderijen) in Vleuten-De Meern: de mate van inventarisatie en bescherming in de voormalige gemeente dient op hetzelfde niveau te worden gebracht als dat in de vroegere gemeente Utrecht reeds is gebeurd. Inventarisatie van winkelpuien: zowel in de binnenstad als in de vooroorlogse wijken komen beschermenswaardige puien voor.
afbeelding 17 Moderne architectuur van Mart van Schijndel aan het Pieterskerkhof. Achter dit verbouwde pand ontwierp de architect in 1993 zijn eigen woonhuis. Dit is het jongste beschermde monument van Utrecht, waarschijnlijk zelfs van Nederland.
afbeelding 18 en 19 Moderne bouwkunst leidt vaak tot discus-
Jongste bouwkunst
sie. Feit is dat voor dit pand aan de Drift zeer veel aandacht aan materiaal en de-
De bescherming van kerken, kastelen, stadspoorten en bijzondere huizen concentreerde zich lange tijd op bouwwerken van voor 1850. De verklaring hiervoor is dat rond 1900 de eerste - voorlopige - rijksmonumentenlijsten werden opgesteld, waarbij een minimale leeftijd gold van 50 jaar. Pas in 1961 trad de eerste Monumentenwet in werking en konden de monumenten daadwerkelijk juridisch worden beschermd. In de jaren ‘70 en ‘80 werd de roep om een ‘inhaalslag’ sterker. Veel bouwkunst van na 1850 was nog vogelvrij en werd daadwerkelijk gesloopt, zodat er juweeltjes uit de periode van de neostijlen en de Jugendstil verdwenen. Een voorbeeld hiervan is De Utrecht. Met het landelijke Monumenteninventarisatie Project Jongere Bouwkunst en Stedenbouw uit de periode 1850 tot 1940 (het MIP) is die inhaalslag gemaakt. Bovendien is vanaf 1986 een lijst met door de gemeente beschermde monumenten erbij gekomen, die inmid-
afb.18
taillering is besteed en het gebouw een interessant contrast vormt met de omgeving. Ook het pand aan de Twijnstraat aan de Werf wijkt af van zijn oudere buren, maar onderscheidt zich door de kwaliteit van de moderne vormgeving.
afb.17
dels bijna 1600 objecten telt. Voor gemeentelijke monumenten geldt geen minimumleeftijd. Sinds enkele jaren heeft de aandacht voor de naoorlogse bouwkunst en stedenbouw, tot ongeveer 1965, geleid tot een bescheiden cultuurhistorische inbreng bij herstructurering van naoorlogse wijken. Ligt bij 1965 nu de grens, als het gaat om de criteria op grond waarvan monumenten worden beschermd, te weten cultuurhistorische waarde, schoonheid of ‘be-
afb.19
tekenis voor de wetenschap’? Nee, we hoeven geen decennia te wachten om de waardevolle architectuur in de stad te ‘koesteren’ en omzichtig om te gaan met vormentaal, materiaal en kleur. Voorbeelden van bijzondere, jonge bouwkunst zijn het woonhuis van Mart van Schijndel uit 1994 (een gemeentelijk monument), het muziekcentrum Vredenburg uit 1975, de Prins Clausbrug en de tweede Demkaspoorbrug, maar ook verschillende gebouwen uit de jaren
‘90 op de Uithof. Deze constatering vormt een pleidooi om het monumentenbeleid en het architectuurbeleid van de gemeente te integreren. Dit kan leiden tot een inventarisatie van de betere architectuur uit (in eerste instantie) de jaren ’70. Maar ook tot de bescherming van gebouwen en gebieden die zeer bijzondere architectonische kwaliteiten vertonen wat betreft vorm, materiaalgebruik en inpassing in de context, incidenteel zelfs direct na oplevering!
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 17
afbeelding 20 Voor grote restauratieprojecten is vanaf 2001 extra rijkssubsidie verleend uit de zogenaamde Kanjerregeling van het rijk. Het meerjarenplan voor herstel van de Willibrorduskerk kan hiermee worden afgerond. Voor het kasteel en het park De Haar, de grootste restauratie in Utrecht sinds jaren, is nog een extra rijksbijdrage van circa € 12,5 miljoen nodig.
afbeelding 21 afb.20
Complexen vragen om een uniforme,
afb.21
projectmatige aanpak. Voor 91 woningen van Woningbouwvereniging Utrecht rond de Jan van Scorelstraat zijn juist de monumentale waarden uitgangspunt: een voorbeeldrestauratie!
Fysieke instandhouding monumenten De instandhouding van het bestaande vraagt een grote betrokkenheid en inzet van eigenaren van de ruim 3000 monumenten en van burgers en bewoners. Als gemeente hebben we een verantwoordelijkheid voor de organisatie van die instandhouding. De gemeentelijke rol richt zich op: - Het voorwaarden scheppen voor de instandhouding en herbestemming. - De advisering op technisch en financieel gebied. - Het financieel bijdragen aan restauratie/ onderhoud vanwege het stedelijk belang. - Het stimuleren en enthousiasmeren van eigenaren. - Het beoordelen van plannen in relatie tot (bouw-)historische waarden en het toezicht houden op de instandhouding van die waarden. Voor het vervullen van de (extern gerichte) gemeentelijke rol is een juridisch en financieel instrumentarium beschikbaar. Naast wetgeving, kennis en beleid - en goed contact met de eigenaren - zijn voldoende financiële middelen voor de instandhouding noodzakelijk. Zowel als tegemoetkoming in de meerkosten als voor het stimuleren van particuliere investeringen. Maar er is sprake van een spanningsveld tussen de beschikbare middelen (zowel van rijk als gemeente) en de behoefte aan ondersteuning voor restauratie en herbestemming.
18 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Een belangrijk onderdeel van het Monumentenbeleidsplan 1993 was het wegwerken van de bouwkundige kwaliteitsachterstand van circa 1000 monumenten die matig tot slecht waren. In 15 jaar moest met sobere en doelmatige restauraties gekomen worden tot een beheersbare situatie. Voor dit alles was subsidiering van restauraties het middel om particuliere investeringen en onderhoud te stimuleren. In 1993 werd besloten jaarlijks ruim € 2 miljoen vanuit het Meerjaren Programma Stadsvernieuwing (MPS) in te zetten, zodat na 2008 volstaan kon worden met een jaarlijks restauratiebudget van € 1 miljoen. Gerekend werd met een multiplier (in dit geval de factor waarmee subsidies worden vermeerderd met het totaal aan particuliere investeringen in onderhoud, restauratie en verbouw) van 4 à 5. De middelen zijn sinds 2000 afkomstig uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Sinds 1993 zijn ruim 700 (deel-)restauraties uitgevoerd en ondersteund. Dankzij de economische voorspoed steeg de multiplier in sommige jaren naar circa 7: eigenaren investeren dus flink. Dat het kwalitatief herstel ook daadwerkelijk plaats vindt en de achterstanden worden ingelopen, blijkt uit de zogenaamde behoefteramingen die in 1997 en 2001 voor rijksmonumenten zijn uitgevoerd. Het blijkt ook de onderzoeken die in 1995 en 2002 zijn uitgevoerd naar de bouwkundige staat van gemeentelijke monumenten en uit de rapportages van de Monumentenwacht Utrecht. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de uitgevoerde restauraties en de ingezette middelen.
afbeelding 22 en 23 De restauratie van de Zeven Steegjes, een prachtig complex van volkswoningbouw, betekende verbetering van de kwaliteit van het monument, van het wooncomfort en van de leefomgeving. De foto´s geven een beeld van voor en na de restauratie.
afb.22
afb.23
Een aantal maatregelen vanuit de gemeente en de economische gunstige periode zorgden dat de jaarproductie op peil bleef, ondanks de verlaging van subsidiebudgetten en -percentages: - Het subsidiepercentage van de restauratieregeling ging in 1995 van 60 naar 40% - Vanaf 1999 gold de regeling ook buiten de stadsvernieuwingsgebieden, een specifieke regeling voor monumenten buiten die gebieden kwam daarmee te vervallen. - Door de wens te restaureren bestond een overvraag op MPS/ ISVbudgetten (het budget voor de jaren 2001-05 is bijna € 8 miljoen) in 1999, 2000 en 2001: vooral in 2001 was de subsidievraag zeer aanzienlijk, bijna € 5 miljoen bij een budget van € 1,6 miljoen. Daardoor ontstond een beroep op toekomstige jaarbudgetten. - Het jaarbudget MPS voor monumenten werd in 1997 verlaagd van ruim € 2 miljoen naar € 1,5 miljoen terwijl het aantal monumenten steeg en het rijksbudget gelijk bleef. Specifiek voor rijksmonumenten geldt: - Het rijksbudget voor rijksmonumenten, minder dan € 0,9 miljoen vanaf 2003, is nauwelijks beïnvloedbaar en al jaren ontoereikend. De jaarlijkse budgetten voor rijksmiddelen op het gebied van restauraties (uit het BRRM 1997), die door de gemeenten worden verdeeld over projecten, zijn tot en met 2008 gereserveerd. - Wel kunnen veel eigenaren van rijksmonumenten (groot-) onderhoud fiscaal aftrekken. Sinds 2002 bestaat een constructie waarbij naast de fiscale aftrek een deel van de restauratiekosten met een laagren-
-
tende lening van het Nationaal Restauratiefonds kan worden gefinancierd. De nieuwe constructie betekent wel een vermindering van het genoemde BRRM-budget met ongeveer 40% vanaf 2008. Tot en met 2002 bestond de mogelijkheid om uit een landelijk revolving fund van het Nationaal Restauratiefonds laagrentende leningen aan te bieden. Van deze faciliteit, die uitsluitend voor rijksmonumenten is bedoeld, is gebruik gemaakt voor diverse grote projecten, zoals het Duitse huis, de Zeven Steegjes en de Willibrorduskerk.
Structureel onderhoud wordt bevorderd door een abonnement bij de Stichting Monumentenwacht Utrecht te stimuleren. Door de eerste jaren na aanwijzing tot monument de abonnementskosten van de inspecties te vergoeden worden inmiddels bijna 1000 monumenten jaarlijks geïnspecteerd door de binnen de provincie werkzame Monumentenwacht Utrecht. Tijdens inspecties worden kleine reparaties verricht (waardoor vervolgschade beperkt blijft) en vervolgens ontvangen eigenaren een rapportage over de onderhoudstoestand met een prioriteitenlijst. Ten opzichte van andere steden is het aantal abonnees ongekend hoog.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 19
afb.24
Wat betreft de restauratiesubsidies heeft de subsidieverordening op basis van stadsvernieuwingsgelden begin 2003 plaatsgemaakt voor de Beleidsregel subsidieverstrekking restauraties voor gemeentelijke monumenten. Inhoudelijk is op dat moment de regeling nog niet aangepast: de eigenaar kan nog steeds kiezen tussen een subsidie van 40% van de restauratiekosten of een subsidie-op-termijn. In het laatste geval wordt na 15 jaar 100% van de kosten uitgekeerd. De eigenaar kan dat bedrag gedurende deze termijn aflossingsvrij lenen bij het Nationaal Restauratiefonds. Vanuit het Gemeentefonds ontvangt Utrecht financiële middelen op basis van de ‘factor’ historische stad met historische waterlopen en woonwijken van voor 1930. Ook in het ISV is rijksgeld voor monumenten/ cultuurhistorie opgenomen. Evaluatie De doelstelling in 1993 was, na uitvoering van de restauratieopgave gedurende 15 jaar, dat na 2008 de inhaalslag voor restauraties achter de rug is. De nadruk komt vervolgens (na 2008) structureel op onderhoud te liggen, zowel voor de gemeentelijke als voor de rijksmonumenten. In Utrecht ontbreekt op dit moment een specifieke onderhoudsregeling voor gemeentelijke monumenten. Voor rijksmonumenten bestaan als genoemd vaak fiscale mogelijkheden. De restauratieachterstanden worden wel ingelopen, maar bestaan nog beslist. De wens van eigenaren om te restaureren blijft ook. Tegelijk
20 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.25
nemen de investeringen in restauratiewerkzaamheden af door de economische teruggang en door de afname van het rijksbudget BRRM en van gemeentelijke middelen (van € 2,2 naar € 1,6 miljoen per jaar), terwijl de kosten stijgen. Zonder maatregelen wordt het streven van het monumentenbeleidsplan uit 1993 niet gehaald, blijft de achterstand groter dan wenselijk en stijgen zo de meerkosten. Dit probleem bestond vooral voor gemeentelijke monumenten, waarvoor geen fiscale voordelen bestaan. Om die reden heeft de gemeenteraad al in 2000 besloten dat uitsluitend nog voor gemeentelijke monumenten subsidies worden verleend, en zijn rijksmonumenten reeds uitgesloten van de gemeentelijke regeling. Ook wordt er stringenter geprioriteerd bij de toedeling van rijkssubsidies, door middel van een puntensysteem. De subsidie-op-termijnconstructie wordt in de praktijk niet vaak toegepast. Deze tussenvorm van subsidie en financiering blijkt inmiddels minder gunstig voor de eigenaar (door verlaging van belastingpercentages) en voor de gemeente (door de lage rentestand). Sinds september 2002 bestaat er een extra mogelijkheid om in ‘fiscaal relevante’ gevallen bij restauratie van rijksmonumenten geen subsidie meer te verlenen maar eigenaren gebruik te laten maken van de Restauratiefondshypotheek. Naast de fiscale aftrek kan dan 70% van de aftrekbare lasten tegen een lage rente worden geleend. Ook in Utrecht zijn al enkele eigenaren op deze wijze aan het restaureren: per eind 2003 ging het om 16 projecten met een gezamenlijke restauratiehypotheekwaarde van € 2 miljoen.
afbeelding 24 t/m 27 De stad telt grote woningbouwcomplexen die niet beschermd zijn, maar wel aandacht vanuit monumentenzorg verdienen. Met corporaties wordt daarom overleg gevoerd en adviezen gegeven over renovatie van vooroorlogse woningbouwcomplexen in bijvoorbeeld Lombok (Bantamstraat en omgeving) en Zuilen (De Lessepsstraat). Ook de naoorlogse complexen, zoals aan het Tolsteegplantsoen, krijgen steeds meer aandacht.
afb.26
afb.27
Aanbevelingen In het voorgaande is de problematiek geschetst van een terugloop aan middelen, verlaging van subsidiepercentages, een licht groeiend monumentenbestand en een stijgend prijspeil. De doelstelling blijft om de restauratie-opgave te halen en aldus circa 300 monumenten in de komende vijf jaar te herstellen. Om deze restauratieopgave tot en met 2008 te halen zijn diverse opties mogelijk: - Meer budget voor subsidies voor gemeentelijke monumenten. Het lagere budget leidde tot 2002 nog niet tot een teruggang in het aantal restauraties door de economische groei en het benutten van toekomstige budgetten. Sindsdien is evenwel door de economische teruggang het aantal aanvragen teruggelopen. Een aanzienlijk niveau van investeringen in restauratie en onderhoud is echter noodzakelijk om de bouwkundige kwaliteit op peil te houden. - Meer prioriteren: voor het verdelen van de middelen voor rijks- en gemeentelijke monumenten kan daarbij van een inmiddels vastgesteld puntensysteem worden uitgegaan. - Minder tegemoet komen aan eigenaren van renderende monumenten en van eigenaren met fiscaal voordeel; in een puntensysteem wordt hiermee rekening gehouden. - Het (opnieuw) aanpassen van de restauratieregeling: het percentage verlagen van 40 naar bijvoorbeeld 30 % of het verlagen van het maximum van de subsidie van € 90.000,-. - De subsidie-op-termijnmogelijkheid kan komen te vervallen, vooral omdat deze optie voor de gemeente relatief duur is in tijden van een lage rentestand.
-
De instelling van een nieuwe regeling, namelijk een fonds waaruit laagrentende leningen worden verstrekt. Van de genoemde opties heeft de laatste de voorkeur vanuit een doelmatige omgang met gemeentelijke middelen.
Sinds enkele jaren worden op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau fondsen gecreëerd van waar uit leningen tegen gunstige voorwaarden worden verleend. Het belangrijkste voordeel is een lage rente, die tot 5 % onder de normale marktrente ligt. Het aanbieden van laagrentende leningen is voor de overheid gunstiger dan het verlenen van subsidies, terwijl voor de monumenteigenaar het verschil in veel gevallen gering is. In de afgelopen jaren boden wij de keuzemogelijkheid tussen een subsidie van 40% van de restauratiekosten of 100% van deze kosten op een termijn van 15 jaar. Voor de particuliere monumenteigenaar is het verschil gering tussen een subsidie van 40% en een lening van de overige 60% tegen marktrente, dan wel een lening van 100% van de restauratiekosten tegen een rente die momenteel 1% bedraagt. Voor eigenaren die geen fiscale mogelijkheden van aftrek van rentelasten hebben is de constructie aanmerkelijk gunstiger dan de 40% subsidie. Dit geldt met name voor stichtingen, kerkbesturen en restaurerende instellingen. Voor (particuliere) eigenaren die aflossingsvrij kunnen en willen lenen is de revolving fundconstructie duurder, wanneer uitsluitend naar de maandlasten wordt gekeken. Het grote voordeel voor de gemeente is het feit dat het fonds revolverend is. Door rente en aflossing komen de geleende gelden terug en kunnen voortdurend weer benut worden voor nieuwe leningen. Anders dan bij Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 21
afbeelding 28 De St Aloysius, een gemeentelijk monument, aan de Adriaen van Ostadelaan. Het ontwerp is van H.W. Valk en dateert uit 1924 (ook het bouwjaar van het RietveldSchröderhuis!).
afbeelding 29 De Pniëlkerk, een gemeentelijk monument, aan de Lessinglaan in Oog in Al. Het kerkgebouw uit 1955 was qua vormgeving en constructie z´n tijd ver vooruit.
afb.28
subsidiëring blijft het fonds bestaan: in de toekomst kunnen de middelen ook weer voor andere doelen worden ingezet. In de notitie ´Onderzoek Utrechts Revolving Fund (URF) voor monumenten´ zijn de verschillende aspecten van de fondsconstructie beschreven. Naast de maandlasten is een raming van de jaarlijkse behoefte van groot belang. Deze is becijferd op € 3 miljoen per jaar, uitgaande van 40 restauraties op jaarbasis van gemiddeld € 75.000. De dekking voor de start van een Utrechts Revolving Fund voor monumenten is in het voorstel opgenomen. Voor het opzetten en de uitvoering van het fonds wordt samengewerkt met het Nationaal Restauratiefonds. In bijlage 4 staan de uitgangspunten voor de instelling van een fonds op een rij. Monumentale kerkgebouwen Restauratie en onderhoud van kerkgebouwen die beschermd zijn als rijksmonument kunnen financieel ondersteund worden vanuit twee afzonderlijke rijksregelingen. Voor de instandhouding van vijf grote en rijksmonumentale binnenstadskerken is echter vanuit de gemeente samen met het rijk en de provincie een extra inzet gepleegd. Op basis van een 10-jaren onderhoudsplan is zowel in 1991 als in 2001 een extra subsidie verleend, in 2001 ten bedrage van bijna € 0,7 miljoen. Met uitvoering van het onderhoudsplan en de extra bijdrage is een goede bouwkundige staat van de belangrijkste binnenstadskerken tot en met 2011 gegarandeerd.
22 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.29
Bijzonder voor Utrecht is het relatief grote aantal kerkgebouwen ten opzichte van andere steden. Er is ook een groot aantal beschermd als gemeentelijk monument. Voor deze categorie bestaat een speciale onderhoudsregeling. Met de onderhoudsregeling voor monumentale kerkgebouwen levert de gemeente een belangrijke bijdrage aan de instandhouding van de kerkgebouwen in de stad. De kerkgebouwen zijn in vrijwel alle gevallen markante stedenbouwkundige elementen in buurten en wijken. De gebouwen, uit verschillende perioden van na 1850 en van verschillende kerkelijke gezindten, zijn aangewezen na een inventarisatie in 1987. In totaal werden toen 90 kerken beschreven. Van deze lijst zijn 23 vervolgens beschermd als gemeentelijk monument. Oudere kerken, van voor 1850, zijn vaak al in de jaren ‘60 van de twintigste eeuw aangewezen als rijksmonument. Vanaf 1990 kunnen de eigenaren van de 23 op de gemeentelijke monumentenlijst staande kerken, gedurende zes jaar een aanvullende bijdrage van 50% in de onderhoudskosten ontvangen. Tot 1996 was voor de uitvoering van deze gemeentelijke verordening een jaarlijks bedrag van ruim € 160.000,- beschikbaar. In 1996 en begin 2003 is de onderhoudsregeling geëvalueerd en verlengd met zes jaar, nadat beide keren enkele kleine wijzigingen zijn aangebracht in de regeling.
afbeelding 30 en 31 Bij verbouwen zonder vergunning is handhaving vereist en wordt vaak de oude situatie teruggeëist, zoals bij deze garage aan het Lepelenburg. De voor de monumentale deur geplaatste garagedeur is weer verwijderd.
afb.30
afb.31
Evaluatie De onderhoudsregeling Monumentale Kerkgebouwen is al sinds de invoering in 1990 zeer succesvol. De bouwkundige staat van enkele tientallen beeldbepalende kerken in de stad is in stand gehouden of verbeterd. Het gemeentelijk beleid van bescherming, advisering en financiële ondersteuning stimuleerde kerkbesturen in het onderhoud en leidde ertoe dat sommige kerken behouden bleven en nog steeds benut worden voor erediensten. Bij de inspectie en controle van het onderhoud is een belangrijke rol weggelegd voor de Monumentenwacht Utrecht. Het beschikbare budget van ruim € 160.000,- (prijspeil 2003) is nagenoeg voldoende om te voldoen aan de jaarlijkse subsidiebehoefte en de uitvoering van de regeling. De subsidieverordening is begin 2003 vervangen door een zogenaamde beleidsregel. Aanbevelingen De succesvolle regeling Monumentale Kerkgebouwen continueren. Een aanvullende inventarisatie verrichten in verband met gewijzigde waardering voor sommige perioden, met name ook naoorlogse kerken. Dit kan leiden tot beperkte uitbreiding van het aantal beschermde kerkelijke monumenten.
Vaststelling van beleidsregels cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Vanuit de bescherming van cultuurwaarden bestaat de behoefte aan verheldering van de kaders voor instandhouding op verschillende onderdelen. Het is nodig om duidelijke kaders te scheppen, onder meer in relatie tot handhaving , maar zeker ook om informatie te bieden aan eigenaren en andere belanghebbenden. Hierbij kan gedacht worden aan: - Uitvoeringsvereisten of prestatienormen voor onderhoud en restauratie van monumenten; de gestelde uitvoeringseisen maken deel uit van een monumentenvergunning en van een financierings- of subsidiebeschikking en zouden ook afzonderlijk door het college vastgesteld moeten worden. - Het tegengaan van doorbraken tussen panden in de oude binnenstad - Kleurenbeleid voor monumenten en beschermde gezichten - Reconstructies aan monumenten - Handhavingsbeleid.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 23
afbeelding 32 De historische bruggen in de binnenstad zijn inmiddels allemaal gerestaureerd.
Monumenten in gemeentelijk bezit Vrijwel elke gemeente heeft ook zelf monumenten in zijn bezit. Dat geldt zeker voor Utrecht, dat een flink aantal bijzondere rijks- en gemeentelijke monumenten heeft. Dat bezit heeft een lange geschiedenis want de (stedelijke) overheid bouwt al eeuwen voor haar burgers. Zo verrezen verdedigingswerken, bruggen, pompen, begraafplaatsen, wegen en meerdere overheidsgebouwen. Later werden door het rijk en de gemeente scholen, bibliotheken, kantoren en natuurlijk nieuwe infrastructurele werken gebouwd; een proces dat nog steeds doorgaat. Behalve dat de stad zelf zijn eigendom bouwde, nam het gemeentelijk bezit ook toe door overdrachten en aankopen. Sinds de Napoleontische tijd zijn zo meerdere oude kerktorens in gemeentelijke handen gekomen. De gemeente kocht bovendien strategisch gelegen percelen en gebouwen opdat
de grond gebruikt kon worden voor doorbraken en herstructureringen. Een aantal van die doorbraken vond geen doorgang, waarna de opstallen in handen van de gemeente bleven (en soms later monument werden). Ook werden gronden gekocht voor recreatieve doeleinden, zoals het Julianapark en de bijzondere landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen, en werden meerdere forten van Domeinen overgenomen. Recent zijn huizen van Gerrit Rietveld voor museale doel-einden aangekocht, nu in beheer bij het Centraal Museum. De gemeente Utrecht had bovendien nog een eigen woningvoorraad die gebruikt werd voor de volkshuisvesting, tot in de jaren ‘90 in beheer bij het gemeentelijk Woningbedrijf.
24 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.32
afbeelding 33 De Cereolfabriek, beschermd als rijksmonument, is een belangrijk voorbeeld van herontwikkeling van industrieel erfgoed.
afbeelding 34 Historische tuinbouwkassen in Leidsche Rijn zijn geïnventariseerd; de inpassing en het hergebruik worden voor de belangrijkste kassen onderzocht.
afbeelding 35 afb.33
afb.34
afb.35
De vroegere politiepost bij ´t Ledig Erf krijgt een bestemming als centrum voor film- en beeldcultuur.
Gebruik, hergebruik en ontwikkelen Bevorderen instandhouding door gebruik Een (cultuurhistorisch) verantwoord gebruik van monumenten is in de eerste plaats een taak van bewoners, gebruikers en eigenaren zelf. En een gangbaar gebruik impliceert alertheid voor eventuele gebreken en zorg voor normaal onderhoud. Wanneer een monument niet meer gebruikt wordt, ontbreekt toezicht en onderhoud en treedt verval doorgaans snel in. Vanuit de monumentenzorg is gebruik dus belangrijk en dat is ook één van de overwegingen om wijzigingen aan een monument te accepteren. Het maakt ook dat hergebruik gestimuleerd wordt. Het project Wonen-boven-winkels voorkomt leegstand en bevordert hergebruik. Leegstaande bovenwoningen worden weer bruikbaar, zodat verkrotting boven het winkelniveau tegengegaan wordt. Het project dient daarnaast ook de leefbaarheid van het centrum en de uitbreiding van woonruimte. Onder de noemer gebruik en herbestemming komt hier ook het beheer van het gemeentelijke monumentale bezit aan de orde. Monumenten in gemeentelijk bezit Het monumentaal bezit loopt sterk uiteen van ‘gewone’ gebouwen tot torens, openbare begraafplaatsen en forten. In veel gevallen betreffen de genoemde objecten rijksmonumenten, een minderheid heeft de status van gemeentelijk monument. In het Monumentenbeleidsplan 1993 is ervoor gekozen om de achterstanden in de technische kwaliteit van het gemeentelijk bezit weg te werken en te komen tot een zogenaamd kwalitatief beheersniveau: ook bij gemeentelijk bezit zou door het inhalen van
achterstanden in restauraties vanaf 2008 een normale werkvoorraad aan op te knappen objecten resteren. De (bouwtechnische) staat van de monumenten in eigen bezit liet te wensen over, maar is mede door het restauratieprogramma flink verbeterd. In de loop van tien jaar is een veertigtal projecten uitgevoerd, waaronder restauraties van woonhuizen, boerderijen, bedrijfsruimten, bruggen, werfmuren en de grafheuvel op de eerste algemene begraafplaats. Directie, voorbereiding en ontwerp van de restauraties ligt bij de sectie Monumenten. Bij infrastructurele werken gebeurt dit in samenwerking met de Dienst Stadsbeheer. Hierdoor blijft veel vakkennis over het restauratievak aanwezig. Het gemeentelijk bezit is aanzienlijk gekrompen door verkoop: het aantal beschermde monumenten in gemeentelijk bezit daalde van 246 in 1993 naar 203 in 2003, terwijl het aantal monumenten in algemene zin steeg. De verkoop gold met name voor het woningbezit, waarvan een fors deel de status van monument had. In de jaren ’90 is het woningbezit door de privatisering van het Gemeentelijk Woningbedrijf overgegaan naar woningbouwcorporatie Mitros. Soms is bezit overgedragen aan particulieren of restaurerende instellingen (hofjes, bastions). Maar de objecten en terreinen met een publieke functie zijn (vanzelfsprekend) wel in bezit van de gemeente gebleven, zoals bruggen en begraafplaatsen. Ze maken onderdeel uit van de openbare ruimte of hebben een openbare functie.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 25
afbeelding 36 De forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn verworven door de gemeente, om ze een publieke functie te geven. Voor fort De Klop is dat een kleinschalige kampeeraccommodatie.
afbeelding 37 en 38 Werven en werfmuren langs de grachten zijn zeer kenmerkend voor Utrecht. Ze zijn voor het grootste deel in gemeentelijk bezit. Voor een goede instandhouding is een aanzienlijk hoger onderhoudsbudget
afb.36
afb.37
afb.38
noodzakelijk.
Voor de financiering van de aanbevelingen in het Monumentenbeleidsplan 1993 is in 1994 een structurele regeling getroffen door jaarlijks een bedrag van € 0,67 miljoen beschikbaar te stellen in het kader van de flexibiliseringsmiddelen cq een extra onderhoudsimpuls. Vanaf 2008 zou ook voor het gemeentelijk bezit moeten gelden dat een normaal onderhoudsniveau wordt bereikt. In 1999 is het jaarlijkse bedrag vanwege herprioritering teruggebracht naar ruim € 0,5 miljoen per jaar. Daarnaast is er jaarlijks € 50.000 beschikbaar voor herstel van de karakteristieke elementen en historisch-stedenbouwkundige waarden, zoals geveltekens, monumentale stoepen en andere kleinschalige objecten. Evaluatie Het zorgvuldig behoud en beheer van het eigen monumentaal bezit is belangrijk. Voor de objecten zelf, maar ook om een goed voorbeeld te geven aan particuliere eigenaren. In de achterliggende jaren is het monumentaal bezit door het restauratieprogramma verbeterd. Vooral grote projecten als het herstel van de boogbruggen en werven, zorgden voor een kwaliteitsimpuls. Het herstel van monumenten als forten, parken en begraafplaatsen vraagt echter nog wel het nodige. Voor het opknappen van de al of niet beschermde parken is inmiddels een afzonderlijk actieplan vastgesteld. _____ 4 Bezield
Bezit, De monumenten van de Rijksgebouwendienst, VROM-publicatie 2001.
Een deel van het eigen monumentaal bezit is verkocht. Met de verkoop van bezit zijn bijzondere objecten afgestoten die door hun aard en (vroegere) functie onderdeel uitmaakten van het – cultuurhistorisch gezien
26 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
– strategische stedelijk bezit. Bijvoorbeeld gebouwen met een openbare functie of uitzonderlijke monumenten, zoals de bolwerken. Wanneer de keuze wordt gemaakt een deel van het bezit af te stoten, formuleren we randvoorwaarden bij de verkoop van monumenten. Zo zijn meerdere objecten verkocht met een verbeterplicht en zijn soms randvoorwaarden in een erfpachtregeling opgenomen. Hoewel de meegegeven verbeterplichten zorgden voor een acceptabel herstel, merken we ook dat ze soms moeilijk afdwingbaar zijn. De aan Mitros afgestoten woningen van het vroegere gemeentelijke woningbedrijf zijn zonder verbeterplicht vervreemd en hebben een aanzienlijke onderhoudsachterstand. Deze grote monumentenbezitter profileert zich inmiddels evenwel als een goede eigenaar van de eigen monumentale woningen. Aanbevelingen De restauratie van gemeentelijk bezit blijft van belang, mede met oog op de voorbeeldfunctie van de gemeente. - Het vaststellen van een lijst van het gemeentelijk eigendom met cultuurhistorisch zeer waardevolle objecten en terreinen die in beginsel niet afgestoten zullen worden. Een dergelijke keuze is ook door de Rijksgebouwendienst gemaakt ten aanzien van rijksmonumenten in Rijksbezit (de RGD spreekt van een ‘blijvende verantwoordelijkheid’; en de voormalig staatssecretaris Remkes: ‘Monumenten verkoop ik liever niet’).4
afbeelding 39 Voorlichting aan eigenaren over Wonenboven-winkels.
afbeelding 40 In 1998 zijn onder andere vier woningen gerealiseerd aan de Oudegracht/ Hamsteeg.
afb.39
-
-
-
afb.40
Het inzetten op een gebruik van het monumentaal bezit dat recht doet aan de monumentale waarden: bij herbestemming dienen de vroegtijdig bekende bouwhistorische waarden uitgangspunt te zijn bij de planvorming. Bij verkoop doorgaan met het opstellen van randvoorwaarden en het meenemen hiervan in de financiering van de uitgifte. Ondanks projectmatige aanpak van bruggen en werfkelders is veel grotere, structurele aandacht vereist voor onderhoud van de buitenruimte. Voor een kwalitatief goed onderhoud van de voor Utrecht belangrijke werfmuren en kaden is een veelvoud van het huidige budget vereist, nadat achterstallig onderhoud is weggewerkt. Dit is inmiddels onderkend en maakt deel uit van de politieke agenda. Aanzienlijk ruimere middelen zijn met ingang van 2004 beschikbaar voor het beheer van de openbare ruimte. Gemeentelijk bezit komt niet of nauwelijks in aanmerking voor de diverse regelingen, zoals fiscale aftrek of de onderhoudsregeling van het rijk. Waarschijnlijk komen lagere overheden wel in aanmerking voor rijksmiddelen met de invoering van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten. Naar verwachting treedt deze instandhoudingsregeling in 2006 in werking.
Wonen boven winkels Het project Wonen-boven-winkels heeft meerdere doelen, maar in de eerste plaats is dat het terugbrengen van de woonfunctie in leegstaande verdiepingen van winkelpanden in de binnenstad. Voorts de verbetering van het sociale klimaat in het winkelgebied door intensivering van de woonfunctie en de verbetering van de bouwkundige kwaliteit. De eerste aanzetten tot beleid op het gebied van wonen boven winkels dateren uit de jaren tachtig. Vanaf midden jaren negentig is een actiever beleid gevoerd en is een extern projectbureau ingeschakeld voor de praktische uitvoering. Voor haalbaarheidsonderzoeken en het realiseren van huurwoningen zijn subsidies mogelijk van respectievelijk maximaal € 1.815,- en maximaal € 6.807,-. Koopappartementen dienen op basis van de marktwaarde te worden gefinancierd. Evaluatie Het project begon vooral vanaf 1998 goed te lopen. De vraag naar woningen in de binnenstad nam in het afgelopen decennium toe en het economisch klimaat was zodanig dat eigenaren bereid waren in hun pand te investeren. In totaal zijn sinds het begin van het project in 1995 230 woningen (appartementen en onzelfstandige wooneenheden) gerealiseerd. In vergelijking tot andere - grote - steden is met een gering subsidiebedrag tegen relatief lage kosten een naar verhouding groot aantal woningen ontwikkeld. Dit betreft vooral panden van particuliere eigenaren. Bij institutionele beleggers en winkelketens is de animo geringer om de bovenruimte te benutten.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 27
afbeelding 41 Na 35 jaar leegstand worden de bovenverdiepingen van Mariastraat 39 weer benut!
afb.41
Een knelpunt bij individuele panden is vaak de toegankelijkheid van de woningen. Bij de start van het huidige project is het model van gebieds- of clustergewijze aanpak geïntroduceerd. Hierbij wordt gestreefd naar het bundelen van gebouwen en het creëren van een gezamenlijke toegang. Aanbevelingen Een groot deel van de potentiële projecten is gerealiseerd. Dit zijn vooral projecten geweest met een hoge haalbaarheidsfactor. De realisatie van andere potentiële panden is meer problematisch, door de gebrekkige toegankelijkheid, eigendomsituatie en financiële haalbaarheid. Op grond hiervan is heroverweging van werkwijze en organisatie noodzakelijk: op basis van een evaluatie volgt een afzonderlijk voorstel.
28 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afbeelding 42 Kaarten, foto´s en geschreven informatie vormen de Atlas van Utrecht: hier een luchtfoto van het Demkaterrein en het tuindorp rond de De Lessepsstraat vlak na de aanleg rond 1915. Bron: Het Utrechts Archief
De Atlas van Utrecht De stad is een samenspel van historische onderdelen, en is deels planmatig, deels minder geordend gegroeid. Als een soort anatomie van dat samenspel is de Atlas van Utrecht in ontwikkeling, in woord, beeld en kaart. In die Atlas zijn de cultuurhistorisch belangrijke gebieden en structuren opgenomen en is de ontwikkeling van de stad geschetst. Het is een bron van kennis, biedt een grondslag voor het zorgvuldig omgaan met de bestaande kwaliteiten en biedt informatie voor het ruimtelijk en architectonisch ontwerp. Zo is het een onderlegger voor de structuurvisie en het welstandsbeleid, maar ook voor herstructurering en bestemmingsplannen.
afb.42
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 29
afbeelding 43 Elinkwijk wordt voorgedragen als beschermd stadsgezicht, als bijzonder tuindorp voor de arbeiders, van rond 1917.
Beschermde stads- en dorpsgezichten Het doel van het instrument beschermd stadsgezicht, dat verankerd is in de Monumentenwet 1988, is de historische karakteristieken te behouden en uit te gaan van de historische bebouwing en inrichting bij toekomstige ontwikkelingen in een bepaald gebied. Deze vorm van behoud en selectieve vernieuwing wordt toegepast in die gebieden waar continuïteit wordt nagestreefd en geen rigoureuze transformatie ten behoeve van schaalvergroting en nieuwe functies. Om het doel te bereiken stelt de Monumentenwet 1988 de eis om voor de aangewezen gebieden beschermende bestemmingsplannen op te stellen. Het beschermingsbeleid vanuit het rijk betrof aanvankelijk, na de invoering van de eerste Monumentenwet, de oude binnensteden. De middeleeuwse binnenstad van Utrecht heeft relatief vroeg, in 1975, deze status gekregen. Ook
Blauwkapel en Oud-Zuilen zijn beschermde gezichten. Als onderdeel van het Monumenten Inventarisatieproject van jongere bouwkunst en stedenbouw (1850 tot 1940) wordt daar landelijk een groot aantal vooroorlogse gezichten aan toegevoegd. Binnen de gemeente Utrecht is vanuit de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een aantal stads- en dorpsgezichten voorgesteld. Het gaat om de volgende gebieden: - Wilhelminapark - Maliebaan en Veeartsenijterrein - Elinkwijk en De Lessepsstraat en omgeving - Haarzuilens en omgeving Daarnaast is er een voorstel voor uitbreiding van het bestaande beschermde stadsgezicht binnenstad: de Catherijnesingel en een gedeelte nabij de Lange Elisabethstraat worden toegevoegd. De beide laatmiddeleeuwse voorsteden Vaartse Rijn en de Bemuurde
30 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
afb.43
Weerd vormen een substantiële uitbreiding. De beschrijvingen van de voor te dragen beschermde stadsgezichten zijn gereed, waarna de aanwijzingsprocedure, die in de praktijk vaak twee jaar duurt, in 2004 zal starten.
Hoofdstuk 5: Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening Utrecht koos in 1993 voor de integratie van cultuurhistorische waarden in processen van ruimtelijke planvorming. De visie was en is dat kennis van het bestaande bij het ontwikkelen van een bouwplan de meeste kans biedt voor een succesvolle vernieuwing in samenhang met het bestaande. Deze koerswijziging leidde tot de samenvoeging van stedenbouw en monumenten tot één afdeling binnen de Dienst Stadsontwikkeling. En tot de ontwikkeling van instrumenten als de ‘Cultuurhistorische Effectrapportage’ (CHER). Een cultuurhistorische waardenkaart is een onderdeel van de Structuurvisie. Instrumenten die de effecten van een ruimtelijke ingreep inzichtelijk maken en helpen bij het maken van bewuste keuzen over behoud, herstel, ontwikkeling of eventueel het uitwissen van cultuurhistorische waarden. Inbreng cultuurhistorie bij ruimtelijke planvorming Met de verbreding van de inhoud van de monumentenzorg liep Utrecht in gemeenteland voorop. Inmiddels geldt voor vele gemeenten, maar ook provincies en de rijksoverheid dat monumentenzorg geen sectoraal beleidsveld is, waarbinnen alleen panden worden gerestaureerd. De landelijke Nota Belvedere gaf in 1999 de start voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Deze nota heeft doorgewerkt in het concept voor de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het Structuurschema Groene Ruimte 2 en de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Provincies toetsen gemeentelijke plannen sterker op aandacht voor historische waarden (met name ook archeologische waarden) en hebben veelal hun eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld.
De provincie Utrecht werkt sinds enige tijd met de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Bovendien hanteert de Rijksdienst voor de Monumentenzorg sinds 1992 het instrument van de Cultuurhistorische Verkenning, een aan de CHER verwant middel om te komen tot analyse van historische waarden binnen een duidelijk begrensd gebied. Cultuurhistorie in verschillende planvormen Bij het opstellen van ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven voor een structuurplan, maar ook bij andere relatief grootschalige stedenbouwkundige ontwikkelingen, moet inzicht gegeven worden in de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke hoofdstructuren (voorbeelden: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Vechtstrook, het Merwedekanaal, de Amsterdamsestraatweg). De cultuurhistorie dient dan als onderlegger, basisinformatie en als één van de bronnen voor het ruimtelijk ontwerp. In de voorbereiding en ontwikkeling van bestemmingsplannen (zowel ontwikkel- als beheerplannen) wordt het steeds gebruikelijker rekening te houden met waardevolle cultuurhistorische en archeologische zaken. Zo zijn bijvoorbeeld de ‘Maltezer (in de geest van het Verdrag van Malta, hoofdstuk 6) of cultuurhistorisch vriendelijke bestemmingsplannen’ voor Leidsche Rijn maar ook voor de wijk Wittevrouwen ontwikkeld. En wordt bijvoorbeeld voor het Bedrijventerrein Overvecht de cultuurhistorisch waardevolle begrenzing evenals de archeologie meegenomen.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 31
afbeelding 44 De welstandskaart: de historische kwaliteiten in kaart gebracht ten behoeve van het welstandsbeleid.
afbeelding 45 Het Vondelparc: het vroegere universiteitscomplex is herontwikkeld met goede inpassing - en restauratie - van bestaande gebouwen.
afb.44
In de startnotitie voor uiteenlopende stedenbouwkundige plannen is een cultuurhistorische paragraaf een gebruikelijk onderdeel. Daaruit vloeit voort of er ten behoeve van een Planidentificatie een verdere cultuurhistorische inventarisatie met randvoorwaarden moet komen. In de stedenbouwkundige onderbouwing bij de zelfstandige projectprocedure (volgens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) wordt een afweging van cultuurhistorische waarden betrokken. Ook bij het opstellen van het welstandsbeleid is de kennis over historische gebieden, ensembles en individuele bebouwing onontbeerlijk. In de in 2004 definitief vast te stellen welstandsnota vinden we de informatie over de cultuurhistorie terug. De cultuurhistorische waarden worden vertaald in het welstandsbeleid en vormt mede de basis van het ambitieniveau voor een wijk. Evaluatie van de Cultuurhistorische Effectrapportage Sinds 1992 zijn bijna zestig Cultuurhistorische Effectrapportages opgesteld (zie bijlage 5), die soms in aanzienlijke en soms in beperkte mate invloed hebben gehad op de planvorming. De CHER’s Leidsche Rijn en Mariaplaats zijn ook landelijk gezien, spraakmakende voorbeelden.
32 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
-
-
afb.45
Voor Leidsche Rijn is de historische onderligger, in de CHER uit 1995 uiteengezet en grotendeels vertaald in de stedenbouwkundige ontwerpen, een verkoopargument van de woningen geworden. Vondsten als de befaamde wachttorens en de twee ontdekte Romeinse schepen zorgden vervolgens voor nog meer publiciteit over de identiteit van het gebied. De nieuwbouw aan de Mariaplaats werd een schoolvoorbeeld voor (modern) bouwen in de historische stad. Uitgangspunt was het bouwen binnen de middeleeuwse immuniteit. Enkele belangrijke vondsten die tijdens het archeologisch onderzoek op de locatie zijn gedaan, zijn bovendien in situ (ter plaatse) bewaard.
Succesvolle integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke planontwikkeling veronderstelt: - Toegankelijkheid en beschikbaarheid van informatie/ kennis. - Een ‘objectieve’ inventarisatie en analyse van de bestaande situatie. - Een waardestelling van het geïnventariseerde door de opsteller(s). Maar ook een goede uitwisseling met bewoners over wat door hen van belang wordt geacht. - Een vroegtijdige directe kennisuitwisseling met de opdrachtgever/ ontwikkelaar en vooral de ontwerper. - Heldere bestuurlijke afweging van de diverse belangen, waaronder de cultuurhistorische.
afbeelding 46 Bebouwing en inrichting van de belangrijkste verkeerswegen in de stad behoeven extra aandacht: op de kop van de Burgemeester van Tuylkade staat een bouwwerk dat geen recht doet aan deze belangrijke locatie.
Verkeersinfrastructuur uit de 19e en de 20e eeuw Voor de beleving van de ruimtelijke kwaliteiten van de stad is een sterkere aandacht voor de verkeersinfrastructuur essentieel en daarom moeten bij verkeerskundige aanpassingen, vooral de inrichting van wegen, straten en pleinen, de stedenbouwkundighistorische waarden een wegingsfactor zijn. De vorm van de Utrechtse binnenstad is al in de 12e eeuw ontstaan, namelijk vanaf 1122. Echte stadsuitbreidingen heeft de stad, met uitzondering van de Bemuurde Weerd en de Ooster- en Westerkade, tot in de 19e eeuw niet gekend. Het gebied binnen de vesting bleek groot genoeg voor de stedelijke bevolking. Pas vanaf ongeveer 1840 werden functies buiten de stad geplaatst: eerst spoorwegen en stations, vervolgens fabrieken en woonhuizen. De 17e eeuwse Maliebaan is een van de weinige uitzonderingen. Belangrijk voor de ruimtelijke ordening en de verkeersinfrastruc-
tuur van de stad zijn de grote toegangswegen, ringwegen en monumentale assen die eind 19e en begin 20e eeuw zijn ontstaan. In enkele gevallen waren het bestaande toegangs- en uitvalswegen, in andere gevallen zijn ze destijds nieuw ontworpen. De belangrijkste voorbeelden zijn de Biltstraat, de Vleutenseweg, de Amsterdamsestraatweg, de Croeselaan, de as van Berlage, de Lessing- en Haydnlaan, Kardinaal de Jonghweg, maar ook een naoorlogse as als de Beneluxlaan. De wegen zorgen niet alleen voor verkeersafwikkeling, maar zijn vooral stedenbouwkundige ontwerpen met aan weerszijden (woon-)bebouwing. Onderdeel van het ontwerp is het straatprofiel van trottoirs, groenstroken, bomenrijen, rijbanen en ventwegen. In sommige gevallen zijn bijvoorbeeld het oorspronkelijke straatmeubilair en trottoirbanden nog aanwezig.
afb.46
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 33
afbeelding 47 Het Wilhelminapark is een beschermd monument. De buurt in de omgeving van het Wilhelminapark is één van de voor te dragen beschermde stadsgezichten uit de periode van de jongere bouwkunst en stedenbouw (1850-1940).
Monumentaal groen Tot de historische waarden in de stad behoren ook de parken en andere groenstructuren. Voor een deel zijn de historische parken aangelegd als opvolger van oude vestingwerken. In de 19e eeuw verloren de stadswallen hun verdedigingsfunctie en werden ze ingericht ter verfraaiing van de stad. De recreatieve functie die de wallen reeds hadden, werd met de aanleg tot ‘groene wandeling’ versterkt. Dit geldt voor het zogenaamde Zocherplantsoen, de groene singelgordel rondom de oude binnenstad. De verder van de stad gelegen forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, behielden tot ver in de 20e eeuw hun militaire functie. Recent zijn de historische en landschappelijke kwaliteiten van de linie herontdekt. De linie is daarom onderdeel van de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur en binnen rijksbeleid opgenomen
afb.47
als één van de belangrijkste Belvedereprojecten. Monumentaal groen is er in vele soorten: van de historische begraafplaats Soestbergen, het vroegere toernooiveld van het kasteel Oud-Zuilen tot en met de laanbeplanting langs wegen en kanalen en de (voor-)erven van boerderijen. Enkele grote parken, zowel gemeentelijke als particuliere, zijn beschermd als rijksmonument. Naast de singelgordel geldt dit voor het Wilhelminapark en het park rond kasteel De Haar.
34 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
De bescherming richt zich op de aanleg van de parken: padenstructuur, het beplantingsontwerp, eventueel aanwezig reliëf en in het park aanwezige bijzondere elementen. Individuele bomen, hoewel vaak sterk beeldbepalend, vallen niet onder de rijksbescherming. Bij wijzigingen moet gezocht worden naar een balans tussen functionele eisen, behoud van de oorspronkelijk aanleg, en landschappelijke en ecologische waarden.
afbeelding 48 De Mariaplaats als voorbeeldproject in de landelijke nota Belvedere uit 1999.
afbeelding 49 De CHER uit Leidsche Rijn uit 1995 beschrijft in hoofdlijnen de cultuurhistorische waarden in Vleuten-De Meern.
afbeelding 50 Voor de herontwikkeling van de Cereolfabriek zijn de cultuurhistorische randvoor-
afb.48
De inzet van cultuurhistorische kennis gebeurt in drie belangrijke fasen: inventarisatie en waardering (1), kennisuitwisseling (2) en effectrapportering (3). De conclusie is dat de cultuurhistorische informatie steeds veelvuldiger wordt gebruikt. Maar het gebeurt nog teveel ad-hoc. Van de drie genoemde fasen levert de uitvoering van de inventarisatie en waardering de minste problemen op. De uitwisseling met de ontwerper en de opdrachtgever blijft door capaciteitsgebrek vaak achterwege. Maar het grootste knelpunt is dat de CHER vaak beperkt blijft tot een inventarisatierapport zonder dat hieraan een besluitvormingstraject vastzit. In de praktijk is dus zelden sprake van een echte effectrapportage. Bij grootschalige ontwikkelingen is een bestuurlijk besluit over de wel of niet gewenste effecten van een ruimtelijke ingreep voor de cultuurhistorie aan te bevelen.
afb.49
afb.50
waarden in de CHER opgenomen.
Aanbevelingen - Expliciete bestuurlijke besluitvorming over de effecten van ruimtelijke ingrepen voor historische gebouwen, structuren en archeologie. Dit geldt vooral voor de hogere planniveaus van structuurvisies en bestemmingsplannen. Bij artikel 19 WRO-procedures en kleinere stedenbouwkundige plannen is incidenteel (wanneer grote historische waarden in het geding zijn) dergelijke besluitvorming aan te bevelen. Voor kleinere plannen kan met een eenvoudiger cultuurhistorische analyse worden volstaan. - De kosten voor het opstellen van de CHER moeten onderdeel uitmaken van de plankosten. - Cultuurhistorische waarden moeten naast andere belangen inzichtelijk blijven in de integrale advisering ten behoeve van de bestuurlijke besluitvorming.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 35
afbeelding 51 De Klopdijk is een voorbeeld van een oude landschappelijke structuur met agrarische bebouwing die binnen het stedelijk gebied is komen te liggen.
afbeelding 52 Het oude slagenlandschap in Rijnenburg, de boerderijen en de archeologische ondergrond behoeven een CHER voor een afweging van het cultuurhistorisch belang.
afb.51
afb.52
aangelegde buurtschappen vindt de ontginning van het omliggende landschap plaats. Deze ontginning vond meestal plaats volgens het zogenaamde slagenprincipe, een voor Utrecht en Holland karakteristieke methode waarbij langgerekte kavels voor landbouw en veeteelt ontstonden. Deze landschappen zijn vanaf de 11e eeuw gevormd en zijn nog steeds aanwezig ten noordoosten en zuidwesten van de stad. De namen van dorpen en landerijen stammen vaak uit deze vroege periode. Grote aangesloten oude landschappen zijn onderdeel van de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De CHER voor de Leidsche Rijn uit 1995 besteedt veel aandacht aan de structuur van het landschap van het gebied rond Vleuten-De Meern. Het doel van een dergelijk vooronderzoek is om bij transformatie van landelijk
naar stedelijk gebied de belangrijkste landschappelijke elementen te behouden en zelfs als inspiratie te laten dienen voor het ontwerp van het nieuwe stadsdeel. Zo draagt de historie bij aan de kwaliteit van het nieuwe stadsdeel, in plaats van dat het verleden ongemerkt wordt uitgewist. De ‘culturele planologie’ (waartoe ook de Belvederenota behoort) zoals deze werkwijze de laatste jaren op rijksniveau heet, werd al vanaf 1995 in Utrecht op grote schaal toegepast. Gelet op toekomstige ontwikkelingen zal een CHER voor het typisch laat-middeleeuwse slagenlandschap van de polder Rijnenburg worden opgesteld.
Landelijke gebieden Pas de laatste jaren is er veel aandacht voor de historisch-geografische waarden van landelijke gebieden. De kennis die is verzameld over de totstandkoming en ontwikkeling van landschappen wordt steeds meer toegepast bij het maken van beheersplannen en stedenbouwkundige plannen. Het besef dat de weilanden en akkergebieden, boerderijen, dorpen en landschapselementen een interessante historische ontwikkeling kennen en in samenhang moeten worden bezien, is steeds groter geworden. Eeuwenlang maakten mensen gebruik van de natuurlijke omstandigheden en pasten die aan voor met name een agrarische functie. Op oude stroomruggen van rivieren vinden we de typische blokverkaveling die al rond 800 voorkomt. Vanuit de oude nederzettingen op de stroomruggen en later vanuit speciaal
36 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Hoofdstuk 6: Archeologie en bouwhistorie Als we de wording en de groei van Utrecht willen kennen, kan dat niet zonder de mogelijkheden die de archeologie en de bouwhistorie ons bieden. Dit is in Utrecht gelukkig al langer bekend. Zo wordt er - en dan daar waar door verandering het archeologisch ‘bodemarchief’ onder druk staat - al dertig jaar intensief onderzoek gedaan. Dat heeft een aanzienlijke kennis opgeleverd over de ontwikkeling van de stad. Bouwhistorisch onderzoek vanuit de gemeente kent een bijna even lange historie. De waarnemingen en de documentatie hebben vooral over de oudste bebouwing in de stad zeer interessante en direct toepasbare informatie opgeleverd. In het zich steeds ontwikkelende Utrecht zal in de komende jaren nog meer onderzoek in en boven de grond plaatsvinden. Archeologie sinds Malta In 1992 hebben de lidstaten van (destijds) de Europese Gemeenschap het Verdrag van Malta over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Kort gezegd houdt het verdrag in: 1 de overheid heeft een zorgplicht voor het behoud van het archeologisch en bouwhistorisch erfgoed 2 bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met het archeologisch ‘bodemarchief’ 3 kosten van onderzoek, uitwerking en publicatie worden gedekt door invoering van het verstoorder-betaalt-principe. De publieke toegankelijkheid van de verkregen informatie is dus een belangrijk aspect.
Het Verdrag van Malta heeft sindsdien nog steeds niet geleid tot een wijziging van de Monumentenwet waarin de beginselen van Malta zijn geregeld. Wel is 2001 het zogenaamde Interimbeleid van kracht geworden, dat door het ministerie van OC&W is ingesteld vooruitlopend op definitieve wetgeving. Dit beleid regelt vooral de opgravingsbevoegdheden van verschillende instanties - dus ook die van gemeenten - en de introductie van archeologische bedrijven voor de uitvoering van onderzoek. Vanwege het openstellen van onderzoek door ‘de markt’ werden standaardisering en afspraken over het niveau van het onderzoekswerk noodzakelijk. In samenspraak met allerlei betrokkenen zijn daarom kwaliteitsnormen in het leven geroepen. Een Rijksinspectie voor de Archeologie ziet sinds 2003 toe op het hanteren van de normen door gemeenten, bedrijven en universiteiten. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat provincies de laatste jaren bij de beoordeling van bestemmingsplannen veel sterker toetsen op voldoende aandacht voor archeologie en overige cultuurhistorische waarden. De scherpere toetsing maakt deel uit van convenanten tussen het rijk en de provincies. Het archeologische bestel is kortom sterk in beweging door de voorbereiding op de nieuwe wetgeving. Na de inwerkingtreding van een nieuwe Monumentenwet zal naar verwachting veel veranderen in rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van het archeologisch onderzoek. Het ziet er naar uit dat archeologie een steviger juridische basis krijgt door aanpassing van de Monumentenwet en de wetgeving op het terrein van de ruimtelijke ordening. Op gemeentelijk niveau zal dat voornamelijk
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 37
afbeelding 53 en 54 Langs het tracé van de noordgrens van het Romeinse rijk, de Limes, werden de Romeinse weg, wachttorens en een ‘puntgaaf’ tweede eeuws schip aangetroffen. Tekening wachttoren: Kelvin Wilson
afb.53
afb.54
uitwerking gaan vinden in bestemmingsplannen. Voor gebieden die de Provincie of de gemeente zelf aanwijzen, moet in de bestemmingsplannen worden aangegeven hoe er met het archeologisch erfgoed wordt omgegaan. Na implementatie van het Verdrag van Malta in de wetgeving zal de afweging van archeologische belangen verplicht op basis van inhoudelijke criteria moeten worden gedaan.
ontwikkelde praktijk, heeft in het wetsvoorstel vrijwel geen aandacht. Dit is ook gelet op de omvang van de gemeentelijke archeologie vreemd: ongeveer 50% van al het onderzoek gebeurt nu door gemeenten, evenveel als dat van universiteiten, archeologische bedrijven en andere spelers bij elkaar. Op het gebied van de archeologie zien we verder de volgende knelpunten:
Behoud van het archeologisch erfgoed staat tegenwoordig voorop. Sinds enkele jaren spreekt men daarom van ‘archeologische monumentenzorg’. Is behoud niet mogelijk dan dient een opgraving te volgen die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. De financiële verantwoordelijkheid van de kosten voor onderzoek, uitwerking en publicatie ligt in principe bij de verstoorder van het bodemarchief, wanneer de wetswijziging in werking treedt.
-
Eind 2003, bijna twaalf jaar na ‘Malta’, heeft de Staatssecretaris van OC&W een voorstel voor wijziging van de Monumentenwet 1988 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het door het Rijk voorgestelde beleid is sterk gestoeld op de financiële aspecten van de archeologie, mede vanuit de veronderstelling dat wanneer ontwikkelaars archeologische kosten in de totale kosten terugzien, ze wel zullen proberen het bodemarchief niet te verstoren en dus niet te hoeven opgraven. Tevens is het wetsvoorstel helaas sterk gericht op de praktijk in het onbebouwde gebied. De archeologische werkwijze in de bebouwde kom is echter fundamenteel anders. Die, in vele jaren door gemeenten met een eigen archeologiebeleid
38 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
-
-
-
-
De doorgaande opbouw van kennis van de stad, die ondermeer een belangrijke bijdrage levert bij de stadspromotie, kan slechts gegarandeerd worden door een gemeentelijke organisatie uitvoerder te laten zijn van onderzoek. De in het Verdrag van Malta genoemde financiële verantwoordelijkheid van de verstoorder heeft nog geen wettelijke verankering, al lijkt deze wel aanstaande. De zorg én de kosten rusten dus nog steeds op de schouders van de gemeente. Bovendien geldt de wetgeving pas voor nieuwe (of gewijzigde/ herziene) bestemmingsplannen. In de bebouwde kom zijn de kosten onvoorspelbaar en vaak in verhouding hoog. Het is onduidelijk of de voorgestane maatregelen in de bebouwde kom onverkort kunnen worden uitgevoerd. Voor de achterstanden die zijn ontstaan, met name op het gebied van uitwerking en het toegankelijk maken van gegevens van (vroegere) opgravingen, dient een oplossing te worden gevonden. Kosten voor onderzoek, uitwerking en rapportage/ publicatie zijn gaan stijgen als gevolg van de nieuwe kwaliteitseisen.
afbeelding 55 Het tracé van de Romeinse weg in Leidsche Rijn is zoveel mogelijk zichtbaar gemaakt, zoals hier in de wijk Veldhuizen. Ook de resten van kasteel Nijevelt, een archeologisch monument, zijn ingepast.
afbeelding 56 en 57 Bouwhistorisch onderzoek en documentatie: vijf eeuwen Paulusabdij, vier eeuwen rechtbank. De resultaten van het onderzoek leiden tot een waardestelling
afb.55
afb.56
afb.57
van de verschillende bouwdelen en vervolgens tot randvoorwaarden bij de verbouw.
-
-
De concept-Monumentenwet stelt ook eisen aan een depot (provinciaal of gemeentelijk) en deze eisen brengen mogelijk hogere kosten met zich mee. De bestaande gemeentelijke depots zullen niet per definitie worden aangewezen als depot door de Provincie. De administratieve behandeling van procedures (vooral toetsing aan bestemmingsplannen) kost extra capaciteit.
Evaluatie In 1972 is in Utrecht een gemeentelijk archeoloog aangesteld en een bevoegdheid om op te graven verkregen. Directe aanleiding was de sloop van de restanten van het kasteel Vredenburg ten behoeve van Hoog Catharijne. Sindsdien zijn er circa 300 opgravingen uitgevoerd. De omvang varieerde van klein tot zeer groot, en van kortstondig tot langdurig. Daarmee is in dertig jaar tijd een onvergelijkbare schat aan informatie en vondsten verzameld. Het Monumentenbeleidsplan van 1993 bevat enkele specifiek voor archeologie benoemde beleidsdoelen: - Bekostiging van archeologisch onderzoek en uitwerking volgens het principe van ‘de verstoorder betaalt’, met als uitgangspunt dat de gemeente uitvoerder is - Het opstellen van een archeologische waardenkaart - Aanwijzing van (gemeentelijke) archeologische monumenten - Gemeentelijke archeologische meldingsgebieden regelen in de monumentenverordening.
De werkwijze en financiering van het onderzoek in de bestaande stad na 1993 verschilt weinig van de periode daarvoor. In de praktijk is de invoering van het verstoorder-betaalt-principe moeilijk uitvoerbaar gebleken bij gebrek aan wetgeving. Slechts incidenteel betalen externe partijen mee aan het onderzoek (woningbouw Mariaplaats, REMU-leidingen Servaasbolwerk, waterleiding Rijn-Kennemerland in Leidsche Rijn, vooronderzoek Lucasbolwerk). De archeologische waardenkaart is opgesteld en deze kan een rol spelen bij de aanwijzing van gebieden door provincie of gemeente waarvoor in bestemmingsplannen wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met de archeologische waarden. De mogelijkheid van het aanwijzen van archeologische monumenten en meldingsgebieden is in de gemeentelijke monumentenverordening opgenomen. Tot aanwijzing van beschermde monumenten - naast de door het rijk beschermde terreinen - heeft dit nog niet geleid. Wel is de kennis verkregen uit (voor-)onderzoek actief ingezet in de culturele planologie, in het kort gezegd stedelijke vernieuwing en ontwikkeling op basis van aanwezige cultuurhistorische waarden. Soms ontsnappen de archeologische waarden aan de aandacht: de restanten van het klooster van Chartreuse zijn in 2001 aangetast bij werkzaamheden door de REMU. Een dergelijke misser pleit voor de aanwijzing tot beschermd monument van waardevolle terreinen.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 39
afbeelding 58 In 2003 werd een unieke gouden ring gevonden bij onderzoek op de locatie van het Brigittenklooster aan de Nieuwe Kamp. De 15e eeuwse ring behoorde volgens een inscriptie toe aan ´Beatris´, een non of de abdis van het klooster.
afb.58
Het omgaan met historische waarden bij de ontwikkeling van Leidsche Rijn is een goed voorbeeld van het werken volgens de uitgangspunten van Malta en het latere Belvedèrebeleid: - Inventariseren en waarderen in de CHER Leidsche Rijn uit 1995. - Behoud van archeologische waarden door delen onbebouwd te laten (Klein Archeologiepark) of maatregelen te treffen waardoor de archeologische resten worden ontzien (aanpassing funderingen, ophogen voor beplanten/ bebouwen). - Zichtbaar maken van archeologische resten dan wel de resultaten van het onderzoek (bijvoorbeeld de Romeinse weg) - Opgraven wanneer behoud niet mogelijk is. De verslechtering van de staat van het in 1997 aangetroffen Romeinse schip door veranderingen in de grondwaterstand is de reden geweest om in 2003 over te gaan tot onderzoek en berging. De financiering in Leidsche Rijn verschilt van die van de bestaande stad. Het onderzoek dat nog verricht gaat worden gedurende de looptijd van de bouw van de wijk, tot en met 2010, is reeds voor 70% financieel gedekt door de gemeente en/ of ontwikkelaars. Ondanks het feit dat de nieuwe wet nog niet is aangenomen, is een aantal zaken al wel in de Utrechtse praktijk gebracht. Bij nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden met hoge archeologische verwachtingen, zoals aangegeven op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de gemeentelijke archeologische waardenkaart (afbeelding 61), wordt een archeologische paragraaf opgenomen. In bouw-, aanleg- en ontgrondings-
40 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
vergunningen wordt vervolgens geregeld dat er onderzoek moet worden uitgevoerd. Het gaat bij archeologie niet alleen om het doen van onderzoek of de advisering bij planontwikkeling. De informatie die is verzameld betreft ook een belangrijk deel van het collectief geheugen van de stad, vergelijkbaar met Het Utrechts Archief en het Centraal Museum. Vondsten en verslagen vormen net als archieven en museumstukken onderdeel van de Collectie Utrecht. Voor de archeologie is de basisarchivering van vondsten en tekeningen op orde. Uitwerking van uitgevoerd veldwerk, het aanbrengen van samenhang en het toegankelijk maken van de resultaten hebben, overigens niet alleen in Utrecht, een achterstand opgelopen. Bovendien verdwijnen de komende jaren veel onderzoekers van het eerste uur, die de nodige kennis dienen over te brengen (zie hoofdstuk 7). Een inhaalslag is hier noodzakelijk om het ‘weglopen’ van kennis te voorkomen. Aanbevelingen De nieuwe wet zal op zijn vroegst in 2005 in werking treden. De precieze rol van de gemeenten is nog niet bekend, in het bijzonder van de gemeenten die reeds bevoegdheden hebben zoals de uitvoering van onderzoek. Om de archeologie in Utrecht voor de toekomst goed te regelen stellen wij na goedkeuring van de nieuwe Monumentenwet daarom een afzonderlijk voorstel over archeologie op, dat vervolgens ter besluitvorming wordt voorgelegd. De volgende aspecten zullen daarin een plaats krijgen:
afbeelding 59 Sporen van 13e eeuwse gotische nissen in het claustraal huis Kromme Nieuwegracht 11. De oude bouwsporen verlenen de representatieve kantoorruimte extra uitstraling.
afbeelding 60 Utrecht heeft een lange traditie op het gebied van gedegen bouwhistorisch onderzoek, al dertig jaar wordt goed gekeken naar de bouwhistorische waarden van (stok-)oude panden. Zeer uitgebreid
afb.59
afb.60
was het onderzoek naar de bouwhistorie van het Duitse huis, waarvan hier de 14e eeuwse kapconstructie is afgebeeld.
-
-
-
-
-
Uitwerking van het verstoorder-betaalt-principe, onder meer door met ontwikkelaars afspraken te maken over de verdeling van kosten Uitwerking van de inbedding van behoud van archeologische waarden in het instrumentarium op het gebied van de ruimtelijke ordening (met name bestemmingsplannen) Toekomst archeologisch en bouwhistorisch depot Meerjarenprogramma uitwerking en publieke toegankelijkheid van uitgevoerd onderzoek Het ontwikkelen van zogenaamde onderzoeksagenda’s (bijvoorbeeld voor de Romeinse tijd of de periode van het ontstaan van de stad in de 10e tot de 12e eeuw) die bijdragen aan de selectie van uit te werken onderzoek. Verdere samenwerking tussen Het Utrechts Archief, het Centraal Museum en de gemeentelijke monumentenzorg over toegankelijkheid van de Collectie Utrecht. Aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten van plaatsen van bijzonder archeologisch belang (bijvoorbeeld kloosterterrein Oudwijk). Ook kunnen voorstellen worden gedaan voor rijksbescherming. Uitwerking van consequenties van de met de nieuwe Monumentenwet samenhangende regelgeving (gemeentelijke processen en capaciteit).
Bouwhistorisch onderzoek Bovengronds is de stadsgeschiedenis in de vorm van het versteende archief nog nadrukkelijker aanwezig. Voor advisering over en documentatie van de talloze historische panden in de stad, volgde de eerste bouw-
historicus in de gemeente Utrecht twee jaar na de aanstelling van de gemeentelijk archeoloog. Sinds midden jaren ‘70 zijn circa 1000 bouwhistorische onderzoeken en opnames uitgevoerd. Bij beschermde monumenten is het van belang ten behoeve van de vergunningverlening de historische waarde van een object goed in beeld te brengen, voorafgaand aan de restauratie of de verbouwing. Het blijkt niet altijd mogelijk de cultuurhistorisch waardevolle zaken volledig te behouden. Materiaal gaat verloren door verbouwwerkzaamheden, ten behoeve van aanpassingen aan nieuwe functies. Ook door noodzakelijke vervanging bij restauratie en onderhoud verdwijnt een stuk van de historische bouwsubstantie. Documentatie van datgene dat verdwijnt, is dan nodig. In veel gevallen is het echter ook wenselijk de informatie te documenteren bij niet beschermde monumenten. Een ogenschijnlijk onbelangrijk twintigsteeeuws pand aan de Oudegracht bezit vaak nog wel een middeleeuwse fundering en deelt middeleeuwse zijmuren met de buren. Aan die restanten is veel informatie over de ontwikkeling van de stad te ontlenen, vergelijkbaar met archeologisch onderzoek. Evaluatie bouwhistorisch onderzoek De begeleiding door deskundige bouwhistorici van voorgenomen verbouwingen en restauraties vond in de afgelopen jaren standaard plaats. Daarbij onderscheidt de opname of verkenning vooraf, ten behoeve van planbeoordeling zich van de documentatie tijdens de uitvoering van de verbouwing of de restauratie. Gebleken is dat de enorme veelheid aan onderzoekswerkzaamheden in Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 41
afbeelding 61 De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Utrecht.
WAARDEVOL GEBIED (128) MONUMENT (11) TE BESCHERMEN (17)
afb.61
het ‘veld’ niet altijd leidde tot de gewenste uitwerking. Daardoor is in de loop der jaren een aanzienlijke achterstand ontstaan. Het is daarom raadzaam net als bij archeologisch onderzoek minimaal een basisrapportage af te ronden en op basis van een onderzoeksagenda te selecteren wat in aanmerking moet komen voor verdergaande uitwerking. Op die manier kunnen thema’s verder worden uitgediept, bijvoorbeeld de claustrale huizen, de koopmanshuizen, de bruggen en de werfkelders, alle uit de middeleeuwse periode. Voor de onderzoeksagenda is ook het onderzoek naar beeldbepalende panden van belang (zie hoofdstuk 4). Aanbevelingen bouwhistorisch onderzoek - Bij wijzigingen aan monumenten is de uitvoering van bouwhistorisch onderzoek vrijwel altijd voorgeschreven (in de vorm van een bouwhistorische verkenning of opname). Dit is een gemeentelijke taak, ten behoeve van de planbeoordeling. Echter voor onderzoek bij grote projecten (vooral de documentatie in de uitvoeringsfase) dient de eigenaar/ opdrachtgever voortaan bij te dragen in de kosten van het onderzoek. Voor de uitvoering kunnen ook externe bouwhistorische bureaus worden ingeschakeld. Bij restauratie zijn de onderzoekskosten veelal ook subsidiabel, bij verbouwing niet. - Bouwhistorisch onderzoek minimaal afronden tot het niveau van een basisrapportage. - Een bouwhistorische onderzoeksagenda ontwikkelen ten behoeve van de uitwerking van het veldwerk.
42 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Hoofdstuk 7: Communicatie Communicatie met burgers en eigenaren van monumenten is een wezenlijk onderdeel van het bezig zijn met cultuurhistorie. Enerzijds om kennis over te dragen, anderzijds om bij te dragen aan de bewustwording van het belang van behoud van cultuurhistorie. De communicatiestrategie stemmen we af op de doelgroep en het doel. De doelgroep is onderverdeeld in ‘het grote publiek’, ‘wijkbewoners’ en ‘monumenteneigenaren’. Tot slot gaan we in op de overdracht aan de volgende generatie onderzoekers. Grote publiek Het doel van communicatie met het grote publiek is het verspreiden van opgedane kennis en het promoten van de cultuurhistorische waarden van de stad Utrecht. Dit gebeurt via allerlei samenwerkingsverbanden, diverse rapporten - waaronder de CHER´s – en een groot aantal historische publicaties. De afgelopen decennia zijn bekende publieksgerichte standaardwerken verschenen als ‘Huizen Binnen de Singels’, ‘Een Paradijs van Weelde, geschiedenis van de stad Utrecht’ en ‘Architectuur en Stedenbouw in de gemeente Utrecht 1850-1940’. Daarnaast zijn door samenwerking tussen de gemeente en een uitgever publicaties als ‘Een waardig huis der stad’ verschenen, een uitgave over de geschiedenis van de plek van het stadhuis. De komende jaren zullen meer publicaties volgen. Na dertig jaar archeologisch en bouwhistorisch onderzoek valt op een aantal onderzoeksterreinen langzamerhand een overzicht, een synthese te maken.
Sinds 2003 bijvoorbeeld geeft de gemeente Utrecht in samenwerking met een Utrechtse uitgeverij de stadsgeschiedenissen uit, een nieuwe cultuurhistorische reeks over de stad. In deze reeks zullen de resultaten van het onderzoek van de afgelopen jaren op een toegankelijke wijze worden gepresenteerd. De bedoeling is dat de terreinen waarop de gemeentelijke secties Cultuurhistorie en Monumenten actief zijn, in de afzonderlijke delen aan de orde komen. Inmiddels staan de eerste vier delen al op de rol. Externe financiers, zoals een aantal cultuurfondsen en bedrijven, dragen de meeste kosten om deze publieksuitgaven mogelijk te maken. Tenslotte steunt de gemeente de grote publiekstrekkers ‘Open Monumentendag’ (jaarlijks 10.000 bezoekers) en ‘Kerken Kijken’ (30.000 bezoekers per jaar). De gemeentelijke medewerkers verzorgen met grote regelmaat rondleidingen en lezingen. Aanbevelingen - Het aanbieden van uitvoeriger informatie via internet, waarbij de vragen van burgers ten aanzien van onze dienstverlening en producten centraal staan. Ook komt laagdrempelige en toegankelijke informatie beschikbaar over bijvoorbeeld de geschiedenis van de stad, monumentenzorg, opgravingen en partijen die betrokken zijn bij behoud van de cultuurhistorische waarde. - Cultuurhistorie beheert een grote hoeveelheid bijzondere voorwerpen uit het Utrechtse verleden, die in de loop der jaren zijn gevonden. Het verdient aanbeveling deze meer toegankelijk te maken voor het publiek door een (permanente) expositie, bij voorkeur in samenwerking met het Centraal Museum en Het Utrechts Archief.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 43
afbeelding 62 De twee open weekenden (´gave graafdagen´) bij het eerste Romeinse schip in Leidsche Rijn trokken maar liefst 28.000 bezoekers.
afbeelding 63 De opgravingen door de binnenstad voor de HOV-baan, zoals op het Janskerkhof in 2000, leverden een publicatie op onder de titel ‘Dwars door Utrecht’.
afbeelding 64
afb.62
afb.63
afb.64
Oud en nieuw in de noordelijke binnenstad, de Van Asch van Wijckskade: per gebied worden welstandscriteria opgesteld.
-
Moet het lijken op de buurpanden of willen we contrasten in kleuren en materialen?.
-
Meer publiceren via diverse periodieken en websites van cultuurhistorische instellingen zoals Monumenten.nl - een proeffase meet daarbij Utrecht is reeds gestart - en erfgoed-utrecht.nl. Continueren van een bijdrage voor de Open Monumentendag en het project Kerken Kijken.
Wijkbewoners Bijna de helft van de gemeentelijke monumenten en een kwart van de rijksmonumenten bevindt zich in wijken buiten de binnenstad en in de historische kernen Vleuten, De Meern en Haarzuilens. Een groot deel van de wijken grenzend aan de binnenstad zijn aangelegd in de periode 1850 – 1940. De aandacht voor de wijken buiten de binnenstad is sinds de jaren tachtig sterk toegenomen. Dit leidde tot de inventarisatie van jongere bouwkunst en stedenbouw uit deze periode en de bescherming van veel objecten, (woning-)complexen en gebieden. Een aantal gebieden wordt voorgedragen voor aanwijzing als beschermde stads- en dorpsgezichten (zie kadertekst hoofdstuk 5). Inmiddels is daar ook de aandacht, evenals in vele andere steden, voor de naoorlogse wijken bijgekomen. Het gemeentelijk welstandsbeleid is ook gebiedsgericht: per gebied met eigen ruimtelijke karakteristieken worden, uitgaande van uniforme criteria, voor de wijken een vrij stringent behoud dan wel een meer op ontwikkeling gericht beleid nagestreefd. De inbreng van cultuurhistorie speelt hierbij een belangrijke rol, mede omdat het beleid ontwikkeld wordt onder verantwoordelijkheid van de afdeling Stedenbouw
44 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
en Monumenten. De gemeentelijke welstandsnota wordt daarmee een belangrijk instrument voor het instandhouden van (historische) kwaliteiten in de wijk. Voor het opstellen van die criteria is communicatie met de wijken vanzelfsprekend van belang. Vanuit de secties Monumenten en Cultuurhistorie is op verschillende wijze overleg met belangverenigingen en wijkbewoners. Zo is er regelmatig contact met belangen- en buurtverenigingen wat veel informatie oplevert over wat er leeft onder historisch geïnteresseerden. Daarnaast staat een reeks wijkboeken op stapel waarin de geschiedenis van alle wijk beschreven gaat worden. Overvecht en Zuilen zijn al in deze reeks verschenen. De SPOU (Stichting Publicaties Oud Utrecht, gelieerd aan de Vereniging Oud Utrecht) en het Utrechts Archief zijn de uitgevers, en medewerkers van de sectie Cultuurhistorie leveren hieraan een substantiële inhoudelijke bijdrage. Aanbevelingen Bepleit wordt een verdergaande interactie met wijkbewoners over gebruik, instandhouding en herbestemming van cultuurhistorische waarden door: - Structureel overleg met belangenverenigingen. - Het beschikbaar stellen van cultuurhistorische informatie voor de wijk. - Wanneer er archeologisch onderzoek in een wijk plaatsvindt, de omwonenden - en andere geïnteresseerden – hierover te informeren. Hierbij willen we aansluiten bij de bestaande communicatieinfra-
afbeelding 65 en 66 Monumenteigenaren weten niet altijd dat ook de interieurs vallen onder de bescherming van een pand en dat instandhouding soms subsidiabel is.
afb.65
afb.66
structuur in de wijk, zoals bestaande wijkbladen of de in opkomst zijnde wijkwebsites. Monumenteneigenaren Monumenteneigenaren moeten bekend zijn met de gewenste kwaliteit van uitvoering van onderhoud en restauratie, mogelijkheden van subsidies en financiering en relevante regelgeving voor monumenten. In de advisering en informatieverstrekking vervult de afdeling Stedenbouw en Monumenten een belangrijke rol. Op dit moment weet vooral de ‘branche’ (aannemers, architecten) de weg naar de afdeling goed te vinden, zij zijn in de praktijk ook een professionele intermediair naar eigenaren. De particuliere monumenteneigenaren bereiken we nog niet altijd voldoende. Een meer gerichte en actieve benadering van deze doelgroep heeft in de nabije toekomst onze aandacht.
Nieuwe generatie onderzoekers Het is van belang de ervaren onderzoekers met vaak meer dan vijfentwintig jaar ervaring, actief te betrekken bij de totstandkoming van publicaties. Dit verhoogt het rendement van het gedane onderzoek en zorgt ervoor dat inzichten die zijn opgedaan, geboekstaafd zijn voor een latere generatie onderzoekers. Want naast externe voorlichting is het belangrijk de opgedane kennis op een verantwoorde wijze over te dragen aan een jonge generatie onderzoekers. Archiveren en publiceren zijn daarbij belangrijke items. In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan de Atlas van Utrecht waarin grotendeels via speciaal te vervaardigden kaarten de kennis over de ontwikkeling van Utrecht vanaf het begin van onze jaartelling wordt uitgewerkt. Dit grote project levert een unieke kennisbron op voor zowel professionals als geïnteresseerde burgers. Aanbeveling - Het waarborgen van kennisoverdracht door ervaren medewerkers.
Aanbeveling - Actievere benadering van monumenteneigenaren. Gedacht kan worden aan het verspreiden van specifiek op deze doelgroep afgestemde brochure waarin alle noodzakelijke informatie handzaam en toegankelijk bij elkaar staat. De informatie wordt dan ook op internet geplaatst, zoals in een vorige paragraaf is vermeld.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 45
afbeelding 67 Werelderfgoed: het Rietveld- Schröderhuis.
46 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Hoofdstuk 8: Aanbevelingen 2004 De belangrijkste aanbevelingen van deze nota zijn: 1 Voortzetten monumentenbeleid Wij zetten het succesvolle monumentenbeleid voort dat wij in 1993 hebben vastgelegd in ‘Op de schouders van reuzen’. Vanuit de evaluatie van de afgelopen tien jaar stellen wij een aantal koerswijzigingen en aanvullingen voor. 2 Restauraties stimuleren met behulp van een revolving fund Wij stellen een revolving fund in om restauraties van gemeentelijke monumenten te stimuleren. Het aanbieden van laagrentende leningen komt in de plaats van de huidige subsidieregeling. Het voornaamste doel blijft de restauratieopgave tot 2008 af te ronden. 3 Wijziging financiële regeling voor beeldbepalende panden Restauraties van beeldbepalende panden gaan wij beperkter ondersteunen dan de gemeentelijke monumenten. 4 Puntensysteem als leidraad voor financiering/ subsidiëring Wij ondersteunen in de eerste plaats restauraties op grond van de bouwkundige urgentie, waarna ook de draagkracht van de eigenaar en de economische noodzaak belangrijke criteria zijn. Hiertoe hanteren wij een puntensysteem.
5 Herstel van monumenten in gemeentelijk bezit Voor financiering en subsidiëring vanuit monumentenzorg voor het herstel van gemeentelijk bezit (rijks- en gemeentelijke monumenten) komen in de eerste plaats de nauwelijks te exploiteren monumenten in aanmerking. 6 Lijst in eigendom te houden gemeentelijk bezit Wij stellen een lijst vast van gemeentelijk bezit met cultuurhistorisch zeer waardevolle objecten en terreinen die in beginsel niet afgestoten worden. De criteria zijn vooral het historisch belang en de historische relatie met de gemeente. 7 Besluitvorming over de effecten van ruimtelijke ingrepen voor cultuurhistorische waarden Gevolgen voor de cultuurhistorische waarden zullen wij expliciet benoemen in besluiten over belangrijke ruimtelijke ingrepen. 8 Regeling archeologie in de toekomst Zodra de herziene Monumentenwet is vastgesteld doen wij voorstellen voor de bekostiging van archeologisch onderzoek en uitwerking. Het belang van de gemeentelijke archeologie - in het bijzonder de binnenstedelijke - zullen wij blijven benadrukken bij de totstandkoming van de wet.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 47
afbeelding 68 Utrecht in de atlas van J. Blaeu: een grote, omwalde stad rond 1650.
afb.68
9 Regeling bouwhistorisch onderzoek Wij willen de kosten van bouwhistorisch onderzoek bij grote projecten (mede) voor rekening van de initiatiefnemer laten komen. Voor de uitwerking van het reeds uitgevoerde veldwerk maken wij een prioriteitenlijst (de ‘onderzoeksagenda’). 10 Communicatie Het samenspel met wijkbewoners bouwen wij verder uit. We winnen informatie over de monumenten vanuit de wijken in en we verstrekken kennis over de monumenten aan wijkbewoners, bezoekers en ondernemers. De beleving van de monumenten en de betekenis voor de directe leefomgeving staan daarbij voorop.
48 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Bijlagen
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 49
Bijlage 1: Aanbevelingen monumentenbeleid 1993 De 11 aanbevelingen en (cursief) de stand van zaken: Eén: Ontwikkelen van een gedetailleerde cultuurhistorische structuurkaart ter bepaling van historische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden. Sinds de vaststelling van het beleidsplan is gewerkt aan een databank met gegevens over objecten en structuren. Het digitale systeem is de Atlas van Utrecht genoemd en zal in samenwerking met de provincie in 2005 worden afgerond. Twee: Bij het opstellen van bestemmingsplannen of gemeentelijke stedenbouwkundige randvoorwaarden de cultuurhistorische waardering opnemen in een Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER). De CHER-kosten maken deel uit van de plankosten. Bij de grotere projecten worden CHER’s opgesteld. De belangrijkste is die ten behoeve van de planontwikkeling van de Leidsche Rijn, maar ook die voor Cereol, Merwedekanaal, het Willem Arntz-complex en het Singelplantsoen zijn goede voorbeelden. In de evaluatie staan verdere voorstellen over de rol van een CHER in het planningsproces vermeld. De introductie van de Cultuurhistorische Effectrapportages heeft bijgedragen aan aandacht voor historische waarden bij planontwikkeling: bijna 60 rapportages versterkten de kwaliteit van de ruimtelijke plannen.
50 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Drie: Er naar streven alle monumentale objecten die een redelijke tot goede kwaliteit hebben aan te melden bij de Stichting Monumentenwacht Utrecht. Het abonnement op een instelling als de Monumentenwacht sterk aanbevelen en zonodig in de subsidievoorwaarden bij restauratie opnemen. Particuliere eigenaren van gemeentelijke monumenten gedurende drie jaar de abonnementskosten van de Monumentenwacht vergoeden. Monumenteneigenaren hebben sinds 1993 de mogelijkheid om voor drie jaar de kosten vergoed te krijgen en maken daar ook gebruik van. Inmiddels zijn er ongeveer 1000 abonnees binnen de gemeente en dat aantal is vergeleken met andere steden zeer hoog. Vier: Komen tot een kwalitatief acceptabel beheerniveau voor de stedelijke historische kwaliteit in een periode van vijftien jaar met een gecombineerde aanpak van restauratie en onderhoud met gebruikmaking van de subsidie-op-termijnconstructie. Hiertoe het MPS-budget verhogen van € 1,8 miljoen naar € 2,1 miljoen. Het restauratieprogramma voor rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden is zeer succesvol (ruim 700 restauraties in 10 jaar, onder meer door inzet van gelden van het Meerjarenprogramma Stadsvernieuwing MPS). Vanaf 1998 is het jaarbudget verlaagd tot € 1,6 miljoen. Vooral vanaf 2002 is een forse vermindering van het aantal restauraties waarneembaar onder invloed van een teruglopende economie. Tussen 1993 en 2008 zouden circa 1000 monumenten gerestaureerd moeten worden.
afbeelding 69 Rechtbank Catherijnesingel: geslaagde combinatie van oud en nieuw.
afb.69
In 2003 zijn dat er meer dan 700 en ligt de uitvoering van het beleid dus op schema. De subsidie-op-termijnconstructie is inmiddels achterhaald: de constructie is duur voor de gemeente en sinds de introductie ook relatief duurder geworden voor de eigenaren.
De aparte regeling voor monumenten buiten de stadsvernieuwingsgebied en is per 2000 komen te vervallen. De MPS-gelden en later de middelen uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing worden ook voor deze categorie aangewend.
Vijf: Voor de uitvoering van het gemeentelijk restauratieprogramma vanaf 1996 tot 2008 een jaarlijks onrendabel bedrag van ruim € 0,8 miljoen opnemen in de investeringsplanning. Na 2008 een bedrag reserveren van € 0,4 miljoen. Voor het wegwerken van achterstanden in de restauratie van monumenten in gemeentelijk bezit is de eerste jaren fors geïnvesteerd: ruim € 0,8 miljoen per jaar. Het opknappen sinds 1993 van het eigen, gemeentelijk monumentaal bezit zorgde voor een inhaalslag voor het herstel van uiteenlopende monumenten als bruggen, werfmuren, werfkelders, maar ook boerderijen. Sinds 1999 zijn minder middelen beschikbaar, namelijk € 0,55 miljoen gemiddeld per jaar. Daardoor wordt het restauratieprogramma getemporiseerd. Onder andere wachten enkele historische begraafplaatsen en de forten nog op restauratie.
Zeven: Inventariseren van potentiële archeologische monumenten en meldingsgebieden, op basis waarvan beschermingsvoorstellen zullen worden gedaan. Voor de CHER’s en De Atlas worden de archeologische waarden geïnventariseerd; de archeologische verwachtingskaart is gereed. De monumentenverordening is aangepast en biedt de mogelijkheid gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. Dit heeft nog niet geleid tot bescherming van gemeentelijke archeologische monumenten.
Zes: Voor de uitvoering van de subsidieverordening restauratie monumentale objecten buiten stadsvernieuwingsgebieden vanaf 1996 tot 2008 een jaarlijks onrendabel bedrag van bijna € 100.000 beschikbaar stellen via de structurele verdeling van de flexibiliseringsmiddelen.
Acht: In de monumentenvergunning opnemen dat het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek een voorwaarde is indien vondsten bij de uitvoering van werkzaamheden daartoe aanleiding geven. In de monumentenvergunning is de voorwaarde sinds 1993 opgenomen indien de noodzaak van bouwhistorisch onderzoek aanwezig is. Bouwhistorische begeleiding is In Utrecht een belangrijk onderdeel van het monumentenbeleid, in de fase van vooronderzoek, van planbeoordeling en van de uitvoering.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 51
Negen: Kosten van archeologisch onderzoek en documentatie bij vernietiging van het bodemarchief ten laste brengen van de verstoorder volgens het ‘de verstoorder betaalt’ principe. Dit principe is toegepast bij een aantal gemeentelijke projecten en projecten waarbij de gemeente betrokken is in de grondexploitatie. De algehele invoering van dit principe wacht op de inwerkingtreding van een aangepaste Monumentenwet 1988. Tien: Het actief meewerken aan de totstandkoming van een bezoekerscentrum voor historisch Utrecht teneinde het historisch erfgoed van de stad optimaal toegankelijk te maken voor cultuurhistorisch geïnteresseerde toeristen en andere belangstellenden. In 1997 is midden in de stad het cultuurhistorisch bezoekerscentrum RonDom gevestigd. Tot 2001 werd door de gemeente een garantiesubsidie verleend voor de exploitatie van RonDom.
52 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Elf: Komen tot een bank voor monumentale panden om voor leegstaande en leegkomende monumentale panden een passende herbestemming te vinden. In 1993 is onder meer voor dit doel de Stichting Pandenbank Utrechtse Monumenten opgericht. Tegenwoordig wordt bij herbestemming in afzonderlijke haalbaarheidsonderzoeken uitgegaan van de historische kwaliteiten van het object zelf en is de bank feitelijk achterhaald. Bovendien hebben veel (grote) monumenten al een nieuwe bestemming gekregen.
Bijlage 2: Juridisch en financieel instrumentarium juridisch instrumentarium Monumentenwet 1988 De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor het beleid voor beschermde rijksmonumenten. Deze wet bevat bepalingen over de aanwijzing tot rijksmonument en de wijziging er van, inclusief archeologische monumenten. Ook regelt de Monumentenwet de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en vormt ze de basis om bij algemene maatregelen van bestuur regels vast te stellen met betrekking tot herstel en instandhouding van beschermde rijksmonumenten. Gemeentelijke monumentenverordening 1998 De Monumentenverordening Utrecht 1998 vormt de juridische basis voor een groot deel van het gemeentelijk monumentenbeleid. Deze verordening regelt de aanwijzing tot beschermde gemeentelijke monumenten en gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. Ze bepaalt ook hoe monumenten gewijzigd kunnen worden en maakt het mogelijk gemeentelijke archeologische monumenten en meldingsgebieden aan te wijzen. Wet en verordening hebben veel gemeen, maar kennen ook enkele verschillen. Het belangrijkste onderscheid is dat de Monumentenverordening ruimere mogelijkheden dan de wet biedt. Zo is het mogelijk om zowel roerende zaken en niet-vervaardigde objecten (zoals monumentale bomen) als zaken jonger dan vijftig jaar aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Tenslotte bestaat de mogelijkheid om archeologische meldingsgebieden aan te wijzen, een begrip dat de Monumentenwet niet kent.
Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) In bestemmingsplannen worden vaak historische paragrafen opgenomen, om historische kwaliteiten voor zover mogelijk planologisch te regelen. Het bestemmingsplan is bij uitstek geschikt om historische structuren waaronder archeologische - en de bestaande bouwvolumes vast te leggen. Ook kunnen bestemmingen worden geregeld, waarbij het behoud van (beschermde) monumenten voorop staat. Voor beschermde stads- en dorpsgezichten is een beschermend bestemmingsplan verplicht. Voor andere historische wijken is het opstellen van een bestemmingsplan met een vergelijkbare methodiek wenselijk. Bij artikel 19-WRO-procedures is tegenwoordig een toetsing van de cultuurhistorische kwaliteiten een verplicht onderdeel. Woningwet Op 1 januari 2003 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Ten opzichte van de oude wet zijn de nodige bouwregels ten aanzien van monumenten en (rijks-)beschermde stads- en dorpsgezichten veranderd. Zo is onderhoud aan monumenten en aan panden in beschermde gebieden bouwvergunningplichtig geworden, een vergunningplicht die(waarschijnlijk) ook weer gaat verdwijnen. De Woningwet is ook de grondslag voor een te voeren welstandsbeleid. Per 1 juli 2004 dienen gemeenten te beschikken over een door de raad vastgesteld welstandsbeleid, anders is er geen welstandsadvisering meer mogelijk. De Woningwet handelt ook over de noodzakelijke handhaving voor het bouwen.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 53
Aan de wet hangt de gedetailleerde regelgeving van het Bouwbesluit. Deze bouwregelgeving is ook van toepassing op beschermde monumenten, al zijn soms alternatieve oplossingen en ook ontheffingen van de eisen van het besluit mogelijk. Financiële middelen Een belangrijk gegeven in de monumentenzorg is dat het herstel van monumenten - door het benodigde maatwerk en gebruik van bijzondere materialen - duurder is dan reguliere renovatie. De beschermde status beperkt ook ten dele de vrijheid van de particuliere eigenaar, die immers, vanwege het publiek belang dat aan zijn eigendom wordt gehecht, minder vrijheid heeft om zijn monument te verbouwen. Beide gegevens maken dat de overheid de eigenaar veelal tegemoet komt. Deels door advisering en begeleiding, maar zeker ook door financiële middelen. In het monumentenveld zijn meerdere middelen inzetbaar, zowel voor rijksals gemeentelijke monumenten: Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten 1997 De restauratiesubsidieregeling voor rijksmonumenten. Deze (complexe) regeling is nog steeds een belangrijk middel om restauraties mogelijk te maken. De BRRM-gelden zijn rijksmiddelen die centraal in jaarbudgetten over gemeenten worden verdeeld. Maatgevend bij die verdeling is de restauratiebehoefte, die per vier jaar opgemaakt werd. Gemeenten hebben de mogelijkheid het rijk aan te geven voor welke projecten de gelden ingezet kunnen worden en hebben aanzienlijke beleidsvrijheid om keuzen te maken (gemeentelijk uitvoeringsprogramma). Wel is er een vastgesteld kader van subsidiabele kosten. 54 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Besluit Rijksubsidiëring Grootschalige Restauraties Vanuit deze bijzondere - en incidentele - regeling worden zeer grote restauraties van rijksmonumenten (kanjers) mede mogelijk gemaakt. In Utrecht hebben de St. Willibrorduskerk en kasteel De Haar twee maal een kanjersubsidie ontvangen. De gemeente heeft geen formele rol in de verdeling van de middelen; wel vindt vergunningverlening, toezicht en (uitvoerige) begeleiding vanuit de gemeente plaats. Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten Onderhoud is noodzakelijk om vervolgschade en dure restauraties te voorkomen, maar is voor bijzondere objecten vaak nog een kostbare aangelegenheid. Een aantal categorieën rijksmonumenten zoals kerken, molens en kastelen (maar geen woonhuizen) kan een onderhoudssubsidie krijgen, al dan niet op basis van een meerjarig onderhoudsprogramma. Het BROM is een regeling direct tussen de eigenaar, veelal een kerkbestuur, en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Revolving Fund Het Nationaal Restauratiefonds kent al vele jaren het verstrekken van leningen uit een zogenaamd revolving fund. Voor rijksmonumenten zijn op dit moment de Restauratiehypotheek (gekoppeld aan een rijkssubsidie, 30 % kan dan laag-rentend worden geleend) en de Restauratiefondshypotheek relevant (70% van fiscaal aftrekbare onderhoudskosten kunnen voordelig bij het NRF worden geleend). Deze goedkope leningen kunnen financieringsproblemen oplossen en daarmee de soms forse investering draaglijk maken. Voor gemeentelijke monumenten is de instelling van een eigen gemeentelijk revolving fund, in navolging van Deventer,
afbeelding 70 Jacobstraat: vertroebeling stedenbouwkundige structuur door doorbraak en luchtbrug.
afb.70
Rotterdam, Schiedam en Dordrecht, ook voor Utrecht interessant. Vanuit een gemeentelijk fonds wordt dan financiering aangeboden ter waarde van de restauratiekosten tegen een zeer lage rente (bijvoorbeeld minimaal 1%). Ook op provinciaal niveau worden dergelijke fondsen opgericht in samenwerking met het Prins Bernhard Cultuurfonds en het Nationaal Restauratiefonds. Inmiddels is ook een provinciaal Utrechts fonds in oprichting, dat door zal gaan als de inleg van PBC en NRF (€ 2,5 miljoen) voor medio 2004 wordt verdubbeld. Belastingwet Een belangrijk aspect voor herstel van rijksmonumenten is dat kosten voor bouwkundig onderhoud en restauratie fiscaal aftrekbaar zijn, naast een aantal andere vaste lasten. Gemeentelijke monumenten profiteren niet van deze mogelijkheid, die voor veel eigenaren aantrekkelijk is. In het nieuw rijksstelsel is de Belastingdienst Bureau Monumentenpanden het loket voor belastingaftrek voor alle zogenaamd fiscaal relevante eigenaren. In principe kan via het NRF vervolgens een laagrentende lening worden verkregen van 70% van de fiscaal aftrekbare kosten (de hierboven genoemde Restauratiefondshypotheek). Bovendien is bij financiering van restauratie en verbetering vanzelfsprekend de rente aftrekbaar, zowel voor rijks- als gemeentelijke monumenten (als voor niet-beschermde panden).
Subsidieverordening 1995 (MPS/ISV-middelen) en Beleidsregel subsidiëring restauratie monumenten Vanuit het Meerjaren Programma Stadsvernieuwing (MPS), later opgegaan in het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, wordt het programma gevoed om de restauratie van gemeentelijke monumenten te subsidiëren. Om de restauratie-achterstand voor 1000 monumenten in te lopen naar een acceptabel kwaliteitsniveau werd in 1993 gekozen om jaarlijks ruim € 2 miljoen vanuit het MPS in te zetten.Uitgangspunt was dat na 15 jaar die achterstand sterk zal zijn verminderd, waarna volstaan kan worden met een restauratiebudget van ruim € 1 miljoen. Net als bij het BRRM is de gedachtegang dat een eigenaar zorgdraagt voor een substantieel eigen aandeel van de restauratiekosten. De bereidheid van de eigenaar om te investeren blijft uiteindelijk bepalend of restauraties van de grond komen. Sinds 1993 zijn er verschillende veranderingen gekomen voor het monumentenprogramma. Vanaf dat jaar is het mogelijk geworden ook restauraties van monumenten buiten de stadsvernieuwingsgebieden te subsidiëren. De zorg voor monumenten is toen terecht erkend als een stedelijke aangelegenheid, die niet gebiedsgebonden is. In 1995 is het subsidiepercentage verlaagd naar 40%. In 1997 is het restauratiebudget van jaarlijks ruim € 2 miljoen naar € 1,6 miljoen teruggebracht. In november 2000 besloot de gemeenteraad de toekenning van € 1,6 miljoen voor de periode tot en met 2005 te bevestigen. Toen werd tevens vastgesteld dat met het MPS alleen nog maar ge-meentelijke monumenten en beeldbepalende panden gesubsidieerd zouden worden en dat voor rijksmonumenten de rijksregelingen moesten gelden.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 55
afbeelding 71 De formele tuinaanleg van hotel Karel V.
afb.71
Uitvoeringsregeling Onderhoud Monumentale Kerken Deze gemeentelijke regeling ondersteunt het onderhoud van bijna dertig kerken die zijn aangewezen als gemeentelijke monument. De regeling beslaat een periode van 6 jaar en biedt de mogelijkheid 50% van de subsidiabele onderhoudskosten te vergoeden. Vanaf maart 2003 is een nieuwe periode van start gegaan. In de nieuwste regeling zijn enkele wijzigingen in de inhoud en de procedures van de subsidieverlening aangebracht. In 2001 is een bedrag van bijna € 0.7 miljoen beschikbaar gesteld aan de Samen-op-Weg-gemeenten ten behoeve van het instandhouden van vijf monumentale binnenstadskerken. Met dat bedrag is een nieuw 10-jaren onderhoudsplan opgesteld dat ook in uitvoering is genomen. Het gemeentelijk restauratieprogramma In de afgelopen jaren zijn diverse objecten in bezit van de gemeente Utrecht gerestaureerd met behulp van flexmiddelen. Daarbij ging het om gebouwen, maar ook om (onrendabele) karakteristieke elementen zoals stoepen of geveltekens, deels in particulier bezit. Uitgangspunt in het beleidsplan 1993 was om jaarlijks een onrendabel bedrag van € 0,8 miljoen te reserveren in de investeringsplanning, waarna na 2008 een bedrag van € 0,4 miljoen benodigd zou zijn. In 1999 is het jaarlijkse bedrag in het kader van bezuinigingen teruggebracht naar € 0,55 miljoen. De planvoorbereiding en directie van de restauraties zijn taken van de sectie Monumenten.
56 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
Subsidies abonnementen Monumentenwacht Ongeveer duizend monumenten worden jaarlijks binnen de gemeentegrenzen door de (per provincie georganiseerde) Monumentenwacht geïnspecteerd. De inspecties worden gesubsidieerd door de provincie; abonnementskosten worden gedurende de eerste drie jaren door ons vergoed in het geval van nieuw aangewezen monumenten. Utrechtse particuliere organisaties Een manier om monumenten goed (opnieuw) te gebruiken is de ondersteuning van de Utrechtse Maatschappij voor Stadsherstel (UMS), een restaurerende instelling die juist kennis en armslag heeft om moeilijk (her) te gebruiken monumenten te herstellen. De gemeente bezit een aandelenpakket in de N.V. ter waarde van € 1 miljoen, dat jaarlijks een bedrag aan dividend oplevert. Op een vergelijkbare manier is het Utrecht Monumentenfonds actief. Deze stichting kocht met name in de jaren zestig vele binnenstadspanden op om ze na restauratie te verhuren. De stichting komt door gestegen huizenprijzen tegenwoordig nauwelijks meer toe aan aankoop, maar heeft ze een beherende rol voor de woonhuismonumenten. Van een rechtstreeks subsidierelatie tussen gemeente en het Monumentenfonds is sinds 2001 geen sprake meer. Op kleine schaal opereert sinds 1996 ook de K.F. Hein Monumentenstichting als restaurerende instelling. De stichting is onder meer eigenaar van enkele panden aan het Domplein, die huisvesting bieden aan RonDom en architectuurcentrum Aorta, en van de sterrenwacht en het bolwerk Sonnenborgh.
Bijlage 3: Overzicht restauraties 1993 - 2003 en restauratiebehoefte Tabel 1 Subsidiebudgetten 1993- 2003
In de tabel zijn de subsidies in het kader van de ‘Kanjerregeling’ (het BRGR) niet opgenomen. Deze subsidies bedroegen:
Jaar
Budget BRRM
Budget MPS/ ISV
MPS buiten stadsvernieuwingsgebieden
1993
€
947.000,-
€ 1.818.000,-
€ 100.000,-
1994
€
937.000,-
€ 3.614.000,-*
€ 227.000,-
1995
€
929.000,-
€ 2.090.000,-
€ 195.000,-
1996
€
821.000,-
€ 2.090.000,-
€ 104.000,-
1997
€
811.000,-
€ 2.090.000,-
€ 235.000,-
1998
€
841.000,-
€ 1.590.000,-
€ 18.000,-
1999
€
985.000,-
€ 1.590.000,-
€ 10.000,-
2000
€ 1.040.000,-
€ 1.590.000,-
-
2001
€ 1.299.000,-
€ 1.590.000,-
-
2002
€ 1.302.000,-
€ 1.590.000,-
-
2003
€
862.000,-
€ 1.590.000,-
Totaal
€ 10.774.000,-
€ 21.242.000,-
Kasteel De Haar: 1e tranche: € 4.500.000,2e tranche: € 570.000,Totaal: € 5.070.000,Willibrorduskerk: 1e tranche: € 785.000,2e tranche: € 1.715.000,Totaal: € 2.500.000,Het totaal aan subsidies - rijksmonumentensubsidies, MPS en ISV gedurende de periode 1993 tot en met 2003 komt daarmee op € 40.475.000,-.
€ 889.000,-
* Waaronder € 1.705.000 voor de Zeven Steegjes (132 woningen)
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 57
Tabel 2 Uitgevoerde restauraties 1993-2003 Jaar
Rijksmonum. met BRRM*
1993
9
29
39
5
1994
8
19
15
9
1995
10
25
49
10
1996
-
41
27
7
1997
1
32
38
3
1998
2
29
31
4
1999
2
41
68
3
2000
3
24
50
-
2001
7
- ***
48
-
2002
4
-
34
-
2003
7 (+ 24)****
-
21
-
Totaal
77
240 (-22)
*
Rijksmonum. Gem. Restauraties met MPS/ monumenten buiten SVISV met MPS/ gebieden ISV**
420 (-60)
42
Het aantal betreft de monumenten waarvoor in het desbetreffende budgetjaar subsidie is verleend (als het pand in volgende betaaljaren terugkomt, is het slechts één keer geteld). Het gaat vaak om restauraties van grote objecten, zo komt de Willibrorduskerk in verschillende betaaljaren voor.
58 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
** ***
Inclusief beeldbepalende panden In 2000 is de subsidieverordening aangepast waardoor geen subsidies meer werden verleend aan rijksmonumenten uit MPS/ ISV-middelen. **** Tussen haakjes de restauraties, met subsidietoekenningen uit de budgetjaren 2004-2008 van het BRRM. Telling restauratie- en onderhoudssubsidiebeschikkingen: voor een juiste telling dient bij het bovenstaande totaal van 779 afgegeven beschikkingen de volgende bijtellingen en correcties: Eén kanjerrestauratie (BRGR) is nog niet meegeteld: kasteel De Haar. Sinds september 2002 is een aantal restauraties van rijksmonumenten met een Restauratiefondshypotheek uitgevoerd; per december 2003 betrof dat 16 panden (aan gehonoreerde offertes). Monumenten in gemeentelijk bezit zijn meegeteld voorzover BRRMof MPS-geld is ingezet. In de tweede en de derde kolom is een totaal aantal van 82 beschikkingen opgenomen (respectievelijk 22 en 60) die als onderhoudsbijdrage kunnen worden beschouwd (in dit verband uitgaande van subsidiabele kosten hoger dan € 2272,- maar lager dan € 15.000,-). Dit aantal is hier in mindering gebracht op het totale aantal subsidieverleningen, om een goed beeld van de uitgevoerde restauraties te krijgen.
Het totaal aantal uitgevoerde restauraties met rijksmonumenten-subsidie, MPS- of ISV-middelen of een Restauratiefondshypotheek van 1993 tot en met 2003 is daarmee 796 min 82 is 714. Bij de genoemde getallen is zoveel mogelijk uitgegaan van het aantal monumentenregistraties. Dit aantal kan afwijken van het aantal beschermde panden of objecten, omdat een aantal panden binnen één complex vaak als één monument is geregistreerd. Afkortingen: BRRM: Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten 1997 MPS: Meerjarenprogramma Stadsvernieuwing ISV: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (1e tranche 2000 t/m 2004) SV-gebieden: stadsvernieuwingsgebieden BRGR: Besluit Rijkssubsidiëring Grootschalige Restauraties
Tabel 3 Restauratie- en onderhoudsbehoefte gemeentelijke monumenten In 2002 is het rapport ‘Kwaliteitsachterstand in cijfers’ over de bouwkundige kwaliteit van de Utrechtse monumenten opgesteld. Het accent lag bij de opnames ten behoeve van het rapport op de staat van de gemeentelijke monumenten en de beeldbepalende panden. Aan de hand van de gegevens in dit rapport zijn onderstaande cijfers berekend, na toepassing van een aantal correcties (uitgevoerde en in uitvoering zijnde restauraties sinds 2001; telling op basis van het aantal monumentenregistraties (en niet het aantal panden); relatief goede staat van de binnenstedelijke panden).
Van de in totaal bijna 2100 gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden zijn er (afgerond):
= in goede staat (1275) = in redelijke staat ( 625) = in matige of slechte staat ( 200) Eén huisje staat voor 25 gemeentelijke monumenten
Voor de panden die in goede staat verkeren kan de komende jaren met regulier onderhoud worden volstaan. Het in het beleidsplan voorgestelde revolving fund is vooral bedoeld voor de laatste groep van de circa 200 matige of slechte monumenten en beeldbepalende panden. Voor de tussengroep van 625 panden in redelijke staat is veelal het gedeeltelijk wegwerken van achterstallig onderhoud noodzakelijk. Onder bepaalde voorwaarden kan ook voor deze groep een beroep worden gedaan op het gemeentelijk fonds.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 59
afbeelding 72 In de Jan van Scorelstraat zijn 91 woningen opgeknapt, voor een deel gefinancierd met een laagrentende lening uit het Stimuleringsfonds voor de Volkshuisvesting.
afb.72
Bijlage 4: Onderzoek Utrechts Revolving Fund (URF) Uit de evaluatie in het kader van dit beleidsplan blijkt dat tot en met 2003 de uitvoering van de restauratieopgave die in 1993 is gesteld, op schema ligt. Ruim 700 van de 1000 beoogde panden zijn hersteld. Ongeveer 300 panden dienen tot en met 2008 te worden gerestaureerd, waarvan bijna 200 gemeentelijke monumenten zijn. Het voorstel is om financiële ondersteuning aan eigenaren van gemeentelijke monumenten niet langer in de vorm van subsidie aan te bieden, maar als een voordelige lening uit een gemeentelijk fonds. Dat fonds kan worden ondergebracht bij het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Sinds september 2002 is een regeling van kracht, uitsluitend voor rijksmonumenten van eigenaren met de mogelijkheid van fiscale aftrek van onderhoudskosten (de Belastingdienst spreekt altijd van ‘onderhoud’, niet van restauratie). Van de fiscaal aftrekbare lasten kan vervolgens 70% bij het NRF worden geleend tegen een lage rente. Deze regeling, de zogenaamde Restauratiefondshypotheek, staat min of meer model voor de gemeentelijke financieringsconstructie. Voor gemeentelijke monumenten bestaat weliswaar geen fiscaal voordeel, daarentegen kunnen restauratiekosten voor de volle 100% worden geleend tegen het lage rentetarief. Een ‘revolverend fonds’, waaruit leningen worden aangeboden en rente en aflossing terugvloeien, is voor de gemeente een efficiënte manier om aan restauraties bij te dragen. Het geld vloeit op de langere termijn terug in het fonds en zo kunnen steeds weer nieuwe leningen worden verstrekt. Voor de monumenteigenaar zijn de maandlasten van een goedkope lening veelal ook gunstiger dan bij de huidige subsidiemogelijkheden: voor de particulier is het verschil nog betrekkelijk gering (gemiddeld 4% voordeliger, afhankelijk van het belastingtarief) maar voor de categorie eigena-
60 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
ren als kerkbesturen en de restaurerende instellingen (N.V. Stadsherstel, Utrechts Monumentenfonds en K.F. Hein Monumentenstichting) loopt het verschil op tot bijna 25% in het voordeel van de goedkope lening. Alleen voor de (particuliere) eigenaar die aflossingsvrij kan en wil lenen, heeft de laagrentende variant aanmerkelijke hogere maandlasten. Dit aflossingsvrije alternatief is echter niet voor elke particuliere eigenaar mogelijk; alleen bij een flinke overwaarde of een zeer gunstige inkomensof vermogenspositie ten opzichte van de investering kan geheel of gedeeltelijk aflossingsvrij worden geleend. En blijft de schuld onverminderd staan. Voor de benodigde omvang van het fonds is gekeken naar de gemiddelde restauratiekosten in de afgelopen jaren. Deze zijn becijferd op € 75.000,-. Uitgaande van 40 restauraties per jaar is € 3 miljoen nodig per jaar, dus € 15 miljoen tot en met 2008 (prijspeil 2003). In de berekeningen is van deze aantallen uitgegaan.
Bij het aanbieden van leningen is in algemene zin sprake van een drietal variabelen: het rentepercentage, de aflossingstermijn en het wel of niet (of gedeeltelijk) aflossingsvrij lenen. Het doel is de lening voor de eigenaren gunstig te maken door een lage rente en een lange financieringstermijn aan te bieden. De uitgangspunten voor de leningen uit het fonds zijn: - eigenaren van gemeentelijke monumenten kunnen 100% van de ‘subsidiabele’ kosten lenen uit het fonds, voor restauratie of groot onderhoud - een rentepercentage van 5 % onder de marktrente met een minimum van 1% - een annuïteitenhypotheek met een aflossingstermijn van maximaal 30 jaar - volledige aflossing; bij tussentijdse verkoop wordt er ‘afgerekend’ - hypothecaire zekerheid - de gemeente kan standaard of incidenteel advies vragen bij het Bemiddelend Orgaan (BO) - het maximum van de lening is € 227.000,- (is gelijk aan het maximum van subsidiabele kosten in de huidige regeling), vanaf 2004 jaarlijks te indexeren. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. - de minimale subsidiabele kosten bedragen € 10.000,-. Voor kleinere uitgaven - regulier onderhoud - kan geen beroep worden gedaan op het fonds. - een lager bedrag lenen dan de ‘subsidiabele’ kosten mag altijd, evenals een kortere aflossingstermijn kiezen. Bij relatief kleine bedragen en bij onderhoudswerkzaamheden met een korte cyclus wordt in de nader vast te stellen beleidsregel een maximale aflossingstermijn van 10 en 20 jaar in plaats van 30 jaar opgenomen.
-
een voorwaarde voor het verstrekken van een lening uit het fonds is een vergunning (of een schriftelijke mededeling dat een vergunning niet vereist is).
De nadere uitwerking en de dekking maken deel uit van een afzonderlijk voorstel en een uitvoeringsbesluit over het ‘Utrechts Revolving Fund’.
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 61
Bijlage 5: Cultuurhistorische effectrapportages 1992-2003 1. Walsteeg 2. Gaardbrug 3. Weesbrug 4. Maartensbrug 5. Plompetorenbrug 6. HOV CS-Uithof 7. Catharijnesingel Noord (Rechtbank) 8. De Kromhoutkazerne 9. Fort op de Biltstraat 10. Het Wolvenplein, gevangenis en bolwerk 11. Noorderbad-terrein 12. Brandweerkazerne Burgemeester Norbruislaan 13. Mereveld, golfterrein 14. Utrecht Centrum Project 15. Leidsche Rijn 16. Willem Arntszhuis 17. Van der Mondestraat en omgeving 18. Vleutenseweg 19. Waterlint Leidsche Rijn 20. SABU huis 21. 2e Daalsedijk 22. Tolsteeg en omgeving 23. Leidsche Rijn, Deelgebied 10/ Westelijk deel, Langerak 24. Parkeergarage Lepelenburg 25. Parkeergarage Lucasbolwerk 26. Parkeergarage Singels
62 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004
27. Parkeergarage Kop Maliebaan 28. Hoograven 29. Leidsche Rijn, Deelgebied E, De Wetering 30. Historische Waterlopen Leidsche Rijn 31. Herstel Singels 32. Leidsche Rijn, Deelgebied A2 en A3 33. Namenonderzoek Leidsche Rijn 34. Leidsche Rijn, Deelgebied H1, H2, Papendorp 35. Fort Blauwkapel 36. Stadhuis Utrecht 37. Van Asch van Wijcksstraat 38. Het gat in de Voorstraat 39. Leidsche Rijn, tracé A2-verbreding 40. Van Asch van Wijckskade/Noorderstraat 41. Bemuurde Weerd/Gruttersdijk 42. Leidsche Rijn, Deelgebied D 43. Leidsche Rijn, Noordelijke Stadsas 44. Jaffaterrein 45. WKZ-terrein 46. Openbare Ruimteplan 47. Wolvenplein 48. Wonen boven Winkels 49. Wonen boven Winkels, Bouwblok Zoudenbalch 50. Wonen boven Winkels, HEMA 51. Hamburgerstraat 28-30, Het Utrechts Archief 52. Brigittenstraat 3, 5, 7
afbeelding 73 Voor de herbestemming van het gebouw van de Rijksmunt is een CHER opgesteld.
afb.73
53. Bolwerk Zonnenburg 54. Paulusabdij/ Rechtbank 55. De Cereolfabriek 56. De Munt 57. De verdedigingswerken Lunetten en omgeving 58. In verboden kringen, houten huizen bij de forten
Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004 | 63
Colofon Samenstelling/ tekst/ vormgeving: Gemeente Utrecht Dienst Stadsontwikkeling Afdeling Stedenbouw en Monumenten Afdeling Communicatie Foto-/ beeldmateriaal Afdeling Stedenbouw en Monumenten, tenzij anders vermeld. Sectie Monumenten Rachmaninoffplantsoen 61 3533 JZ Utrecht Postbus 8406 3503 RK Utrecht 030-286 4381 Sectie Cultuurhistorie Zwaansteeg 11 3511 VG Utrecht Postbus 8406 3503 RK Utrecht 030-286 3990 e-mail:
[email protected]
64 | Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004 - april 2004