Cultuurhistorie Alkmaar Beleidsvisie 2009-2019 Bijlagen Authentiek door dynamiek
1
Inhoud
BIJLAGE 1 ARCHEOLOGIE
3
BIJLAGE 2 TOELICHTING VOORNEMENS ARCHEOLOGIE
6
BIJLAGE 3 KAART
9
BIJLAGE 4 BESLISSCHEMA ARCHEOLOGIE TEN BEHOEVE VAN DE VERGUNNINGVERLENING
11
BIJLAGE 5 ONDERZOEKSAGENDA ARCHEOLOGIE
17
BIJLAGE 6 BEGRIPPENLIJST
57
BIJLAGE 7 STANDAARD UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN
59
BIJLAGE 8 RAPPORTAGE ADVIESGROEP EN WELSTANDS- EN MONUMENTENCOMMISSIE ALKMAAR
65
2
Bijlage 1 Archeologie Provinciale eisen t.a.v. opnemen archeologie in bestemmingsplannen voor invoering van de nieuwe WRO per 01-072008. Na de invoering van de nieuwe WRO zal de provincie moeten gaan werken met verordeningen. Op het moment van schrijven van deze nota zijn deze echter niet voorhanden en blijft voorlopig deze tekst gelden: o In de Nota Cultuurhistorische Regioprofielen uit 2003 wordt beschreven dat gemeenten bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) dienen te raadplegen om te weten welke cultuurhistorische elementen en/of structuren in het geding zijn. o de gemeente moet de visie van de provincie uit het regioprofiel voor het betrokken gebied vermelden, waarbij de gemeente aangeeft waarom men zich wel, of niet conformeert aan de cultuurhistorische visie van de provincie. o Alkmaar valt onder het regioprofiel Noord-Kennemerland en hierin staat onder andere vermeld dat Hoogwaardige archeologische vindplaatsen (zie CHW-kaart) behouden dienen te worden. o Feitelijk geeft de Provincie vier opties voor de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen (afkomstig uit de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid van de Provincie NoordHolland) behouden vindplaatsen die niet behouden kunnen blijven voorafgaand aan de planvorming opgraven in het bestemmingsplan de bekende archeologische waarden middels een aanlegvergunningsstelsel beschermen en de te verwachten archeologische waarden via een aanlegvergunningvereiste te beschermen. Aan het gebied waarvoor een bouwvergunning vereist is, kan een dubbelbestemming toegekend worden en kan in de voorschriften bij deze bestemming een verbod met vrijstellingsbevoegdheid worden opgenomen. In de vrijstellingsregeling kunnen voorwaarden worden opgenomen ter bescherming van de (verwachte) archeologische waarden. Rekenvoorbeeld gemeente Breda 1 In Breda is een voorbeeldsituatie beschreven en is er een rekenvoorbeeld van gemaakt : o Advisering aan derden: 24 uur a 89 euro = 2136 euro o Beoordeling PvE’s: 10 uren a 89 euro = 890 euro o Beoordeling PvA’s 2 uren a 89 euro = 178 euro o Beoordeling offertes: 2 uren a 89 euro = 178 euro o Beoordeling rapportages: 8 uren a 89 euro = 712 euro Dit komt neer op een totaalbedrag aan leges van 4094 euro. Excessieve kosten Voor excessieve kosten dient in eerste instantie de vergunningverlenende instantie op te draaien voor een tegemoetkoming. In dat geval kan de initiatiefnemer een verzoek tot schadevergoeding ter compensatie van de excessieve kosten bij de 2 vergunningverlenende instantie (de gemeente) indienen. De wet voorziet echter niet in een percentage van de kosten dat als excessief moet worden gezien en in de hoogte van de te verlenen schadevergoeding. Dat dient de gemeente in eigen beleid vast te stellen. Het Rijk levert jaarlijks een structurele extra bijdrage voor de excessieve kosten in het Gemeentefonds. In de praktijk levert dit voor de gemeente Alkmaar overigens een jaarlijkse rijksbijdrage van slechts een paar duizend euro op. Op basis van de in het verleden gedane opgravingen kan een goed beeld verkregen worden van het aantal opgravingen, de duur van de projecten en de gemaakte kosten in relatie tot de bouwsom. In onderstaand schema is het aantal opgravingen met de gemiddelde opgravingsduur weergegeven over de periode van 1991 tot 2007. Er blijkt dat als gekeken wordt naar de duur van de opgravingen dat het grootste deel van de projecten minder dan 2 weken duurt. Het blijkt dat als naar de duur van opgravingen uit de periode 1991-2007 gekeken wordt er van de 120 onderzochte locaties in de Alkmaarse binnenstad 91 opgravingen en waarnemingen zijn verricht met een duur van minder dan 2 weken. 2 Over het algemeen kunnen terreinen in de binnenstad met een oppervlaktemaat tot 250 m worden opgegraven in een periode van minder dan 2 weken (enkele uitzonderingen daargelaten). Hieruit blijkt weer dat het aantal opgravingen verricht in de Alkmaarse binnenstad met name te maken heeft met de kleine projecten.
1 2
Gemeente Breda, bestuursvoorstel B&W, registratienummer 28811 Staatsblad 2007, 2
3
Aantal opgr Aantal wnm Velddagen <1w 2w 3w 4w 5w 6w 7w 13w 15w 28w
1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal 2 9 3 5 6 5 3 6 6 3 5 4 5 3 5 5 5 80 2 5 4 4 3 1 3 1 2 4 4 1 4 2 0 40 13 77 54 189xx 60 29 29 163xx 91 88 40 25 62 31 54 61 44 758 3 11 5 6 5 4 3 3 5 5 6 2 6 4 3 71 1 1 1 1 3 2 1 1 2 3 1 1 1 1 20 1 1 3 1 1 1 1 1 1 11 1 1 1 1 1 1 1 1 8 1 1 1 3 2 1 3 1 1 1 1 1xx 1 1xx 1
Tabel opgravingen/waarnemingen per jaar (xx = overloop naar volgend jaar is bij dit jaar gevoegd)
overz opgr en wnm per jaar
ge m leg idde es lde bo bo uw uw aa so nvr m aa vo g or var iati ed ag en op gra vin g ge mid op de gra ld vin aan g tal da ge n ge mid op de gra ld x € vin e fi 30 gsk ctie 00 os ve ten fict aa nta iev var e o l da iati pg ge e in rav n bo ings uw ko kos ste fict ten n: i stij ge eve o gin mid pg g de rav lde ing bo sko uw st kos en: ge mid ten op de stij gra ld gin vin e g gso pp erv lak te
Aa nta l pr oje cte n
uitg ezo bo cht u bo wsom uw aa voo nvr r l aa ege g s
In het andere schema zijn van een groot aantal van de in het verleden verrichte opgravingen de opgravingsgegevens weergegeven waarvan de aanneemsom op basis van de leges van de bouwaanvraag terug te traceren was. Berekend is, welke financiële effecten een onverkorte toepassing van de WAMZ op deze projecten zou kunnen hebben gehad. In het schema is de opgravingstijd in dagen, omgerekend naar 3000 euro per dag, afgezet tegen de aanneemsom. De 3000 euro is een schatting van het bedrag dat men bij aanbesteding op de markt kwijt zou zijn voor opgraving en uitwerking. Het schema laat duidelijk zien dat de archeologiekosten vooral bij de kleine projecten erg hoog zijn t.o.v. de bouwsom.
12 <100.000 56.907 1 tot 12 3,3 ca 10.000 4 tot 82% 19,70% 38,3 16 100.000-<500.000 264.188 1 tot 25 7,8 23.400 1 tot 44% 8,90% 356,7 12 500.000 <1.000.000 693.520 1 tot 30 10,8 32400 1 tot 10% 4,70% 263,3 13 > 1.000.000 2.971.362 1 tot 64 16,2 48461 0,1 tot 6% 1,60% 643,8 In deze tabel zijn de projecten op basis van de aanneemsom gerangschikt in 4 categorieën. Binnen deze categorieën zijn van alle projecten weergegeven waarvan de aanneemsom, zoals opgegeven voor de legesberekening van de bouwaanvraag, in BWT4-all terug te traceren waren. Hiervan is een gemiddelde berekend. Binnen de categorie van bouwprojecten met een aanneemsom tot €100.000 is er een variatie in gemiddelde bouwkostenstijging door de archeologiekosten van 4% tot maar liefst 82%. Naarmate de aanneemsom hoger wordt neemt de relatieve stijging van de kosten door archeologisch onderzoek ten opzichte van de bouwsom af. Bij bouwprojecten met een aanneemsom van meer dan € 1.000.000 euro is de variatie van de gemiddelde bouwsomstijging door archeologisch onderzoek nog maar 0,1% tot 6%.
4
25,00%
kostenstijging
20,00%
15,00%
10,00%
5,00%
0,00% <100.000
100.000-<500.000
500.000 <1.000.000
> 1.000.000
bouwsom
Bovenstaande tabel is een visuele weergave van voorgaand schema. Uitgezet is de gemiddelde bouwsom tegen de gemiddelde bouwkostenstijging door archeologisch onderzoek.
5
Bijlage 2 Toelichting voornemens archeologie 1.Vaststellen van de archeologische onderzoeksagenda en vaststellen van de archeologische verwachtingskaart De Provincie hanteert een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) waarin onder meer gebieden met archeologische verwachting worden aangegeven. Deze maakt onderdeel uit van het Provinciaal Cultuurhistorisch beleid en dit beleid is onder meer bepalend voor het opstellen van bestemmingsplannen. De gegevens op de CHW kaart beslaan over het algemeen ruime gebieden. Momenteel zijn de gegevens op de CHW kaart van Alkmaar nog gebaseerd op de kaart Archeologische Belangrijke Terreinen zoals vastgesteld in 1992. De wettelijk verplichte stappen van het archeologisch vooronderzoek, waardering en selectie gelden binnen de terreinen met een archeologische verwachting dan voor de volle 100%. Hierdoor worden de gebieden waarin archeologische verplichtingen worden opgelegd kleiner. De gemeente Alkmaar heeft een rijke historie en een hoge archeologische potentie. Als het archeologisch onderzoek op al deze waarden gericht zou zijn dan zou de archeologische monumentenzorg een zware last voor de gemeente worden. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden over wat er wel en niet onderzocht hoeft te worden. Op landelijk niveau is er een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) opgesteld dat als toetsingscriterium zal dienen voor bovenlokaal archeologisch beleid. De agenda behandelt de actuele stand van kennis over het bodemarchief en formuleert wat men de komende jaren via archeologisch onderzoek te weten wil komen over het verleden. Dit is van belang om te zorgen dat er geen onnodig onderzoek hoeft te worden uitgevoerd en dat er een gewaardeerd en goed onderbouwd selectiebesluit kan worden genomen. In de NOaA worden per tijdsperiode en per deel van Nederland algemene vragen geformuleerd. Op lokaal niveau zijn deze vragen te globaal, mede doordat er geen rekening is gehouden met de lokale bewoningsgeschiedenis en de stand van onderzoek De gemeentelijke archeologische onderzoeksagenda Alkmaar is complementair aan de NOaA en is aangevuld met meer specifieke vragen op het niveau van de stad Alkmaar. Uitgangspunten bij het vaststellen van de kaart en de agenda is het beperken van de particuliere lasten en een afgewogen inzet voor behoud van archeologische waarden. Omdat de onderzoeksagenda zowel de onderzoeksvragen als de stand van onderzoek samenvat, is het de basis voor selectie bij aanwijzing van archeologisch waardevolle gebieden en bij besluitvorming over bodemingrepen hierin. Hiertoe het van belang dat de gemeente Alkmaar zelf de synthese van het gedane onderzoek blijft uitvoeren. In de WAMZ is er een vrijstellingsgrens voor vergunningaanvragen bij bodemingrepen onder de 100 m2, maar de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende vrijstelling bepalen. Op de gemeentelijke beleidskaart archeologische verwachtingsgebieden wordt rekening gehouden met verschillende niveaus waarop de trefkans op de aanwezigheid van archeologische terreinen is ingeschat (zeer hoge verwachting, hoge verwachting, middelmatige verwachting, lage verwachting) met de daaruit volgende maatregelen aangaande vooronderzoek en eventuele Definitieve Opgravingen. De vaststelling van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is tevens een raadsbesluit tot afwijking van de 100 m2-vrijstelling. De overige gebieden hebben een lage trefkans. De gebieden met een bepaalde archeologische trefkans hebben een kleurcodering die aangeeft of er archeologisch onderzoek dient plaats te vinden en wat de vrijgestelde diepte en oppervlakte van de ontgronding per terrein is. Op deze manier is voor derden heel snel te overzien of er in bepaalde gebieden gebouwd kan worden en of daaraan archeologische verplichtingen verbonden zijn. Voor dit doeleinde zal de kaart en onderzoeksagenda regelmatig geactualiseerd moeten worden. Zo kunnen de resultaten van recent onderzoek verwerkt worden en zorgen dat de begrenzingen van de gebieden met archeologische verwachting aangescherpt kunnen worden. Op deze manier zullen derden niet onnodig met archeologische vraagstukken geconfronteerd worden. Vooralsnog wordt er nog niet gestreefd naar volledige bescherming van terreinen middels aanwijzing als (gemeentelijk) beschermd archeologisch monument. Dit betekent in de praktijk dat er vooral wordt bezien in hoeverre de bodemaantastingen moeten worden vooraf gegaan door opgravingen. Wel kunnen de komende opgravingen leiden tot planaanpassingen om de bodemingrepen te beperken, een uit monumentenzorg gewenste ontwikkeling. Voor de gebieden met een kleine trefkans geldt geen archeologieverplichting, behalve de algemeen landelijk geldende bepalingen van meldingsplicht van (onverwachte) archeologische vondsten, met in het verlengde daarvan de optie om een werk door de minister stil te leggen voor archeologisch onderzoek (overigens wel met een schadevergoedingsregeling vanuit het ministerie). Dat betekent dat de archeologische regelgeving zich richt op de gebieden met zeer hoge, hoge en middelmatige verwachting. Voor de kaart en een schematische weergave van de verplichtingen wordt verwezen naar bijlage 3 behorend bij het archeologiehoofdstuk. 2 Bestemmingsplannen zullen binnen de gemeente Alkmaar archeologievriendelijk gemaakt worden en 4 het opstellen van standaardbepalingen in het kader van de archeologische monumentenzorg bij bouw- en sloopvergunningen Zoals aangegeven is zijn gemeenten verplicht om archeologie in bestemmingsplannen op te nemen. Vanuit de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Milieu (ROM) is ook de vraag gekomen om standaardteksten voor bestemmingsplannen en een duidelijke beleidskaart voor de archeologie. Er zal hiertoe in de nabije toekomst een standaardtekst voor de archeologieparagraaf geformuleerd gaan worden in overleg met afdeling ROM. De paragraaf 6
geeft de archeologische bepalingen weer behorend bij de Gemeentelijke beleidskaart archeologische verwachtingsgebieden aangaande de diverse vergunningen, te weten een aanlegvergunningenstelsel en voorwaarden voor sloop-, bouw-, bodemsaneringsvergunningen en ontgrondingenvergunningen (de laatste is een provinciale vergunning- met de provincie moeten afspraken worden gemaakt hoe een en ander op elkaar aansluit). Bij een vergunningaanvraag voor sloop, bouw en aanlegvergunning in gebieden vanaf een middelmatige archeologische verwachting gelden archeologische verplichtingen. Voor een uitgebreid overzicht van de verplichtingen die dit met zich meebrengt voor de gemeente en de initiatiefnemer wordt verwezen naar bijlage 4. De gemeentelijke archeologische verwachtingskaart moet worden verwerkt in bestemmingsplannen. De op de kaart aangegeven gebieden met een archeologische waarde zullen in het bestemmingsplan worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. De inpassing van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijgaande maatregelen kan worden meegenomen bij de (meestal geleidelijke) actualisering van bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen mogen bij wet niet ouder zijn dan 10 jaar. 5 Jaar na inwerkingtreding van de nieuwe WRO dienen alle bestemmingsplannen geactualiseerd te zijn. De integratie van de Wamz kan voor het grootste deel voor het gemeentelijk grondgebied hierin meegenomen kunnen worden. 3 Het inrichten van een aanlegvergunningenstelsel Ten behoeve van de archeologie zal er een aanlegvergunning archeologie ingericht gaan worden. De gewijzigde monumentenwet stelt in artikel 39 dat bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg een aanlegvergunning als bedoeld in Paragraaf 3.4.1 - artikelen 3.16 t/m 3.19 Wro verplicht kan worden gesteld. In de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid wordt genoemd dat in het bestemmingsplan ter bescherming van de bekende archeologische waarden, een aanlegvergunning gekoppeld moet worden. Ter bescherming van de verwachte archeologische waarden kan een aanlegvergunningsvereiste opgenomen worden voor werken die schadelijk zijn voor het archeologische erfgoed. Hieruit blijkt dat de Provincie dit in haar beleid, dat vooralsnog omgezet moet gaan worden naar verordeningen conform de Wro, ondersteunt. Aanlegvergunningtekst voor het bestemmingsplan: Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijk vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de voorschriften bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
a. het verzetten van grond: afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen en/of het anderszins
b. c. d. e.
ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur over een oppervlakte en diepte van meer dan: 25 m² en dieper dan 20 cm (uitpandig gemeten vanaf het maaiveld, inpandig gemeten vanaf de top van de vloer) in een archeologisch verwachtingsgebied met een zeer hoge verwachting 500 m² en dieper dan 40 cm; in een archeologisch verwachtingsgebied met een hoge verwachting 5000 m² en dieper dan 40 cm; in een archeologisch verwachtingsgebied met een middelmatige verwachting Tenzij deze worden uitgevoerd in het kader van archeologische opgravingen volgens een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld archeologisch Programma van Eisen. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanbrengen van diepwortelende beplanting, bomen en houtgewas; Het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk; De aanleg van een drainage ongeacht de diepte. Het in lid 20.3.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. c. zich in een reeds opgegraven gebied bevinden. Zulks uitsluitend ter beoordeling door de gemeentelijk archeoloog. De in lid 20.3.1. bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend, indien
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied; of
b. door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7
5 Instemmen met een schadevergoeding tot maximaal 50% van excessieve kosten boven de grens van 7% van de totale bouwkosten met een maximum van 14%. 6 Vaststellen dat opgravingen met een oppervlaktemaat tot 250m2 door de afdeling Monumentenzorg en Archeologie kunnen worden uitgevoerd. Bij onverkorte invoering van het veroorzaker betaalt principe blijkt dat er voor de ontwikkelaar en burger een flinke extra administratieve en financiële last bij komt als het onverkort wordt ingevoerd. De inschatting is, dat bij het merendeel van de kleinschalige bouwprojecten sprake zal zijn van excessieve kosten. Bij projecten met een oppervlakteverstoring van meer dan 250 m2 zal de archeologie aanbesteed moeten worden en treedt de gemeente op als bevoegd gezag. Deze gemeentelijke inzet laat zich samenvatten als de regietaak en met als einddoelen behoud van de archeologische waarden en bijdrage aan de geschiedschrijving. Om de regeldruk, de bestuurlijke en administratieve lasten voor de gemeente en de burger en de ontwikkelaar tot een minimum te beperken kan er bij projecten met een oppervlakteverstoring tot 250 m2 door de gemeente de optie geboden worden om de werkzaamheden die behoren bij de regietaak en het uitvoeren van het archeologisch onderzoek door de gemeentelijke archeologen te laten uitvoeren. Van de ontwikkelaars zal dan gevraagd worden de aan het onderzoek verbonden kosten zoals materieel, eventueel extern in te huren personeel etc. te vergoeden. De huidige personele bezetting is toegesneden op het zelf uitvoeren van kleinschalige onderzoeken met incidenteel extern ingehuurde ondersteuning. Dit is een aanname op basis van ervaring en dit zal na 5 jaar geëvalueerd moeten worden. Een groot voordeel van een door de gemeente uitgevoerde opgraving is de sterke beperking van administratieve lasten voor zowel de aanvrager als de gemeente: de aanvrager hoeft geen archeologieaanbesteding te doen (een technisch complexe onderneming) en hij heeft ook geen gecompliceerde financiële procedures over excessieve kosten; de gemeente bespaart zich een heel traject aan toetsing en handhaving, een procedure over de excessieve kosten vergoeding directe beschikking over documentatie en vondsten voor onderzoek en publieksactiviteiten (in plaats van maximaal 2 jaar op deponering door het bedrijf te wachten).
8
Bijlage 3 Kaart
9
Planontwikkeling met bodemingrepen
Ja
Archeologisch gebied met lage verwachting
Archeologisch gebied met middelmatige verwachting
Archeologisch gebied met hoge verwachting
Archeologisch gebied met zeer hoge verwachting
Bodemingreep dieper dan 40 cm en groter oppervlak dan 0,5 ha (5000m2)
Bodemingreep dieper dan 40 cm en groter oppervlak dan 500 m2
Bodemingreep dieper dan 20 cm en groter oppervlak dan 25 m2 (uitpandig gemeten vanaf het maaiveld, inpandig gemeten vanaf de top van de vloer)
Nee
ja
Ja Nee
Archeologische maatregelen noodzakelijk, volgens beslisschema archeologie ten behoeve van de vergunningverlening, projecten > 250 m2
Geen archeologische maatregelen, behalve wettelijke meldingsplicht aan de gemeente van toevalsvondsten
10
Nee
Ja Archeologische maatregelen noodzakelijk, volgens beslisschema archeologie ten behoeve van de vergunningverlening, Afhankelijk van de oppervlakte van het project procedure voor: - projecten < 250 m2 - projecten >250 m2
Bijlage 4 Beslisschema Archeologie ten behoeve van de vergunningverlening 3 Aaa1 Vergunningaanvraag ruimtelijke ontwikkeling
2 Toetsing aan gemeentelijke archeologische verwachtingskaart
Vergunningverlening indien: Geen onderzoek verplicht is conform beleid Archeologievriendelijke planaanpassing
3 Bureauonderzoek
Vergunningverlening indien: Geen aantasting (verwachte) archeologische waarden Archeologievriendelijke planaanpassing
Opstellen en vaststellen PvE - Toetsen van PvA
4 Inventariserend Veldonderzoek (IVO) Als dit door de gemeentelijk archeoloog van toepassing wordt geacht
Selectiebesluit
-Opstellen en vaststellen PvE -Toetsen PvA
5 Opgraven of beschermen
Vrijgeven en vergunning verlenen indien: Geen aantasting (verwachte) archeologische waarden Wel archeologische waarden aanwezig maar geen vervolgonderzoek op grond van gemeentelijk selectiebesluit Archeologievriendelijke planaanpassing
Vergunningverlening indien: Afronding van opgraving Geen vergunningverlening en planaanpassing: Bescherming van de archeologische waarden in situ
3
Schema en tekst zijn gebaseerd op schema’s in de beleidsnota van de gemeente Geldermalsen “Beleidsnota archeologische monumentenzorg; naar een realistische en duurzame omgang met het archeologisch erfgoed” uit 2006
11
Procedure bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 (zie ook punt eisen bij vergunningverlening aan
het eind van deze bijlage)
1. Vergunningaanvraag ruimtelijke ontwikkeling Partij: initiatiefnemer 2. Toetsing wel/geen archeologisch onderzoek aan de hand van de gemeentelijke beleidsadvieskaart archeologische verwachtingsgebieden Vergunningverlening als: Geen onderzoek verplicht Onderzoek verplicht maar archeologievriendelijke aanpassing Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Onderzoek verplicht is en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: o Toetsen bestemmingsplan (Medewerker RO) o Procescontrole/begeleiding (Beleidsmedewerker archeologie) 4 o Informeren/voorlichten initiatiefnemer over AMZ -proces (Beleidsmedewerker archeologie) o Aandragen van archeologievriendelijke alternatieven (Beleidsmedewerker archeologie) Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing 3. Bureauonderzoek Na uitvoering vergunningverlening als: Geen aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden maar archeologievriendelijke planaanpassing Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische maatregelen en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: (Beleidsmedewerker archeologie) o Procescontrole/begeleiding o Opstellen bureauonderzoek o Selectiebesluit op basis van bureauonderzoek Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing 4. Inventariserend veldonderzoek Na uitvoering vergunningverlening als: Geen aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden Aanwijzing voor mogelijke aantasting van (verwachte) archeologische waarden maar archeologievriendelijke planaanpassing Wel archeologische waarden maar geen vervolgonderzoek op grond van gemeentelijk selectiebesluit Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische maatregelen en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: Beleidsmedewerker archeologie: o Procescontrole/begeleiding o Opstellen Programma van Eisen (PvE) o Schrijven Plan van Aanpak (PvA), uitwerkingsplan en rapportage o Uitvoeren van inventariserend veldonderzoek o Selectiebesluit op basis van inventariserend veldonderzoek Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing o Dragen van kosten voor materieel en eventueel in te huren personeel
4
AMZ=Archeologische Monumentenzorg
12
5. Definitieve bestemming van een gewaardeerde vindplaats: opgraven of beschermen Vergunningverlening na:: Afronding opgraving (behoud ex-situ) Geen vergunningverlening als: Vastgestelde archeologische waarden op grond van verschillende waarderingscriteria behoudenswaardig geacht worden. Dan bescherming in situ en planaanpassing Partijen: Gemeente: beleidsmedewerker archeologie: o Procescontrole/begeleiding o Opstellen PvE o Opstellen PvA, uitwerkingsplan en rapportage o Uitvoeren archeologisch onderzoek o Opstarten van beschermingsprocedure in geval van een behoudenswaardige archeologische vindplaats o Opstellen van randvoorwaarden voor toekomstig gebruik o Vastleggen van gemeentelijk archeologisch monument in verordening en op kaart Initiatiefnemer: o Doorstart archeologisch onderzoeksproces: • Dragen van kosten voor materieel en eventueel in te huren personeel • Uitvoering van grond- en bouwwerkzaamheden
13
Procedure bij projecten met een oppervlakte groter dan 250 m2 (zie ook punt eisen bij vergunningverlening aan
het eind van deze bijlage)
1. Vergunningaanvraag ruimtelijke ontwikkeling Partij: initiatiefnemer 2. Toetsing wel/geen archeologisch onderzoek aan de hand van de gemeentelijke beleidsadvieskaart archeologische verwachtingsgebieden Vergunningverlening als: Geen onderzoek verplicht Onderzoek verplicht maar archeologievriendelijke aanpassing Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Onderzoek verplicht is en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: o Toetsen bestemmingsplan (Medewerker RO) o Procescontrole/begeleiding (Beleidsmedewerker archeologie) 5 o Informeren/voorlichten initiatiefnemer over AMZ -proces (Beleidsmedewerker archeologie) o Aandragen van archeologievriendelijke alternatieven (Beleidsmedewerker archeologie) Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing o Aanbesteden van het archeologisch onderzoek: bureauonderzoek 3. Bureauonderzoek Na uitvoering vergunningverlening als: Geen aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden maar archeologievriendelijke planaanpassing Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische maatregelen en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: (Beleidsmedewerker archeologie) o Procescontrole/begeleiding o Selectiebesluit op basis van bureauonderzoek Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing o Aanbesteden archeologisch onderzoek: • aanvragen offertes bureauonderzoek archeologiebedrijven • Archeologiebedrijf contracteren Archeologiebedrijf: o Bureauonderzoek 4. Inventariserend veldonderzoek Na uitvoering vergunningverlening als: Geen aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische waarden Aanwijzing voor mogelijke aantasting van (verwachte) archeologische waarden maar archeologievriendelijke planaanpassing Wel archeologische waarden maar geen vervolgonderzoek op grond van gemeentelijk selectiebesluit Opstart archeologisch onderzoeksproces als: Aanwijzing voor aantasting van (verwachte) archeologische maatregelen en plannen niet archeologievriendelijk gemaakt (kunnen) worden Partijen: Gemeente: Beleidsmedewerker archeologie: o Procescontrole/begeleiding o Beoordelen en vaststellen Programma van Eisen (PvE) o Toetsen Plan van Aanpak (PvA), uitwerkingsplan en rapportage o Selectiebesluit op basis van inventariserend veldonderzoek Initiatiefnemer: o Archeologievriendelijke planaanpassing 5
AMZ=Archeologische Monumentenzorg
14
Aanbesteden archeologisch onderzoek: • Laten opstellen PvE door archeologiebedrijf • PvE laten goedkeuren door gemeente • Op basis van goedgekeurd PvE offertes aanvragen bij archeologiebedrijven • Archeologiebedrijf contracteren Archeologiebedrijf: o Opstellen PvE ten behoeve van Inventariserend Veldonderzoek o Opstellen PvA o Uitvoeren van inventariserend veldonderzoek o Opstellen van rapportage o
5. Definitieve bestemming van een gewaardeerde vindplaats: opgraven of beschermen Vergunningverlening na:: Afronding opgraving (behoud ex-situ) Geen vergunningverlening als: Vastgestelde archeologische waarden op grond van verschillende waarderingscriteria behoudenswaardig geacht worden. Dan bescherming in situ en planaanpassing Partijen: Gemeente: beleidsmedewerker archeologie: o Procescontrole/begeleiding o Beoordelen en vaststellen PvE o Beoordelen en accorderen open begroting o Toetsen PvA, uitwerkingsplan en rapportage o Opstarten van beschermingsprocedure in geval van een behoudenswaardige archeologische vindplaats o Opstellen van randvoorwaarden voor toekomstig gebruik o Vastleggen van gemeentelijk archeologisch monument in verordening en op kaart Initiatiefnemer: o Doorstart archeologisch onderzoeksproces: • Laten opstellen PvE door archeologiebedrijf • PvE laten goedkeuren door gemeente • Op basis van goedgekeurd PvE offertes aanvragen bij archeologische bedrijven • Archeologisch bedrijf contracteren • Open begroting leveren aan de gemeente o Uitvoering van grond- en bouwwerkzaamheden Archeologiebedrijf: o Opstellen PvE ten behoeve van Inventariserend Veldonderzoek o Opstellen plan van aanpak op basis van PvE o Uitvoeren van opgraving op basis van PvE o Uitwerken resultaten tot rapportage o Deponeren van vondsten en documentatie in gemeentelijk depot
15
Eisen bij vergunningverlening
Bij projecten vanaf 250m2 (onder de 250m2 levert de gemeente deze rapporten (milieu- en asbestrapporten kunnen hierop een uitzondering vormen, dit wordt per geval bekeken) tenzij de initiatiefnemer voor een archeologiebedrijf kiest) zal door de initatiefnemer een rapport dienen te worden geleverd met daarin naar het oordeel van de gemeente voldoende informatie over: 1 de trefkans, aard en omvang van aanwezige resten, 2 de mate van bodemverstoring en andere aantastingen, 3 eventuele fysieke onderzoeksbelemmeringen, zoals milieu- en asbestonderzoek en de daarbij horende arborisicoclassificatie. Derhalve zal in veel gevallen in een Bureau Onderzoek volstaan kunnen worden met: 1. een verwijzing naar de GOA, 2. een inschatting van de mate van reeds aanwezige bodemverstoring door vroegere bouwactiviteiten, 3. de verwachte gevolgen van de werkzaamheden waarvoor vergunning wordt gevraagd, 4. eventuele fysieke onderzoeksbelemmeringen, zoals milieu- en asbestonderzoek en de daarbij horende arborisicoclassificatie 5. voorgestelde archeologische maatregelen. De gemeente kan bij de vergunningverlening andere en meer maatregelen voorschrijven dan in het rapport van onderzoek wordt voorgesteld. Een Bureau Onderzoek (BO) kan eventueel uitgebreid moeten worden met een Inventariserend Veld Onderzoek (IVO: proefsleuven). Als er sprake is van een Inventariserend Veld Onderzoek dient dit onderzoek te worden uitgevoerd aan de hand van een door de gemeente goedgekeurd programma van eisen. Door technische belemmeringen kan een IVO in een aantal gevallen (in de binnenstad meestal) pas worden uitgevoerd ná aanvang van de werkzaamheden ná de vergunningverlening (er moeten bv eerst opstallen worden gesloopt). Bij de vergunningvoorwaarden worden dan zowel het IVO voorgeschreven (ten laste van de aanvrager) als de eventueel daaruit voortvloeiende Definitieve opgravingen.
16
Bijlage 5 onderzoeksagenda archeologie
17
Onderzoeksagenda archeo Alkmaar Schaven aan Alkmaar: Archeologische terreinen voor behoud en onderzoek
Peter Bitter, 18/9/08 INHOUD: 1 Inleiding 2 Een kaart en een agenda als instrumenten 3 Enkele hoofdlijnen uit de onderzoeksagenda Bijlage 1 De Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar Bijlage 2 Toelichting bij de Kaart van Archeologisch Belangrijke Terreinen Alkmaar Bijlage 3 Literatuur SAMENVATTING Volgens de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen gemeenten een archeologische verwachtingskaart te maken van hun gemeente en deze moet opgenomen worden in bestemmingsplannen. Binnen de aangewezen gebieden moeten archeologiebesluiten genomen worden bij uiteenlopende vergunningsprocedures die in grondverzet resulteren. De Kaart van Archeologisch Belangrijke Terreinen, door het college van b en w van Alkmaar vastgesteld juni 1992, wordt hierbij geactualiseerd als de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Alkmaar. Bij de kaart behoort de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar. Hierin worden de belangrijkste onderzoeksvragen en de stand van het onderzoek beschreven. Dit stuk dient meerdere doelen: toelichting op de gebiedsaanwijzingen op de Kaart, informatiebron voor ruimtelijke onderbouwingen in de RO, alsmede kader voor archeologische besluiten bij vergunningverleningen en voor de eventueel daaruit voortvloeiende programma’s van eisen voor archeologisch onderzoek. De kaart en de agenda moeten regelmatig geactualiseerd worden. 1 Inleiding Ruim 16 jaar na de ondertekening van het Europese Verdrag van Malta (1992) is de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 in werking getreden. Een hoofdonderdeel van de wet is het zogenaamde ‘veroorzakersprincipe’: de initiatiefnemers van een bodemingreep op een belangrijk archeologisch terrein worden belast met het nemen van maatregelen. Als initiatiefnemers gelden de aanvragers van aanleg-, bouw-, sloop-, ontgrondingen- en milieu(sanerings)vergunningen. Zo’n maatregel kan een planaanpassing zijn maar bijvoorbeeld ook het doen uitvoeren van archeologisch onderzoek. Hiervoor kunnen gecertificeerde archeologiebedrijven worden ingehuurd door de initiatiefnemer. Een ander ingrijpend aspect van de wet is, dat meestal de gemeentelijke overheid als eerste verantwoordelijk is voor de besluitvorming. In de wet wordt de archeologische monumentenzorg ingebed in de ruimtelijke ordening. Gebieden waarbinnen zich archeologische waarden bevinden moeten worden aangewezen in bestemmingsplannen. In deze gebieden kunnen archeologische voorwaarden worden gesteld aan uiteenlopende vergunningen voor grondverzet. De Wet op de archeologische monumentenzorg wijzigt dan ook niet alleen de Monumentenwet 1988 maar ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet. Het bleek inmiddels hoognodig te zijn om de Kaart van Archeologisch Belangrijke Terreinen uit 1992 te actualiseren, vanwege grenswijzigingen, gedane bodemingrepen en nieuwe informatie uit onderzoeken. Bij de aangepaste kaart hoort een toelichting, waarin van de ingekleurde gebieden duidelijk wordt gemaakt welke archeologische resten er aanwezig zijn dan wel te verwachten, welke archeologische vraagstukken er aan de orde zijn en wat de stand van het reeds gedane onderzoek is. Dit is de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar. De gemeentelijke agenda is een plaatselijke vertaling van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, die door het rijk in samenwerking met tal van archeologen in den lande is samengesteld over algemene onderzoeksthema’s. De onderzoeksagenda dient te worden bijgehouden. Hij moet voortdurend worden geactualiseerd indien opgravingen of andere informatie daartoe aanleiding geven. 2 Een kaart en een agenda als instrumenten De nieuwe Archeologische Verwachtingskaart Alkmaar 18
De Archeologische Verwachtingskaart Alkmaar is een aangepaste versie van de Kaart van Archeologisch Belangrijke Terreinen van 1992. De kaarteenheden van 1992 waren Rijksmonument (groen), Archeologisch Belangrijk Terrein (rood), Archeologisch Mogelijk Belangrijk Terrein (geel) en overige terreinen (wit). Het onderscheid was gebaseerd op de trefkans dat archeologische resten van vóór 1650 ‘geraakt’ zouden worden bij bodemingrepen. Die trefkans is bij de rode gebieden hoog, bij de gele gebieden middelmatig en bij de witte gebieden gering. Om deze reden zijn sinds 1992 archeologische onderzoeken in principe verplicht bij bodemverstorende activiteiten in de rode gebieden en bij de gele gebieden indien de bodemverstorende activiteiten een oppervlak van 0,5 ha overschrijden. Sinds 1992 wordt binnen deze gebieden per geval bezien in welke mate er archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemverstorende activiteiten. Bepalend is daarbij onder meer de schaal en diepte van de ingreep, alsmede voorinformatie over reeds opgetreden bodemverstoringen. In de afgelopen jaren heeft dit beleid geleid tot een groot aantal onderzoeken, op circa 140 locaties, vooral in de binnenstad. De benaming ‘Verwachtings’ verwijst naar de trefkans op archeologisch waardevolle resten in de betreffende gebieden. De ligging en omvang van de gebieden blijken sinds de kartering van 1992 aanpassingen te behoeven vanwege gewijzigde gemeentegrenzen, door bodemingrepen sinds 1992 en door nieuwe informatie. Een andere wijziging is het aanbrengen van een nader onderscheid binnen de rode gebieden van 1992. Inderdaad blijkt voor de binnenstad en voor sommige kleine andere gebieden dat er bij een geringe bodemingreep reeds een zeer grote trefkans is op verstoring van archeologische resten. In veel gebieden blijkt de trefkans evenwel minder hoog te liggen. Hier wordt het ‘rode’ gebied omgezet in ‘oranje’, waarbij er pas archeologische maatregelen worden verlangd bij iets grotere en diepere bodemingrepen. De kaartlegenda van de nieuwe Verwachtings kent derhalve de volgende begrippen: - Groen: beschermd archeologisch rijksmonument = wijziging van gebruik en inrichting slechts mogelijk na vergunning van het rijk (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumentenzorg). - Rood: zeer hoge verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 20 2 cm of met een groter oppervlak dan 25 m , - Oranje: hoge verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 40 cm of 2 met een groter oppervlak dan 500 m , - Geel: middelmatige verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 40 2 cm of met een groter oppervlak dan 0,5 ha (5.000 m ). In principe is er ook in witte gebieden nog sprake van een trefkans, zij het een geringe. Dit zou men kunnen ondervangen door ook hier maatregelen in te voeren, maar dan bij zeer omvangrijke projecten, bijvoorbeeld boven de 5 ha. In de praktijk blijkt evenwel dat er in de witte gebieden weinig onverstoorde terreinen zijn die deze maat overschrijden en gemeentelijke inzet lijkt dan ook weinig zinvol. Bovendien zal er bij projecten van deze schaal vaak een mer-procedure voorzien worden, waarin de archeologie desgewenst meegenomen zal worden. De Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar Aan de aanwijzing van gebieden ligt een inhoudelijk archeologiebeleid ten grondslag. In 1992 is ervoor gekozen om alle terreinen met trefkans op archeologische resten van vóór 1650 als waardevol te bestempelen. Dit is in 1992 aldus beargumenteerd: ‘In de nota van 13/7/1990 [collegebesluit tot aanstelling van gemeentelijk archeoloog] wordt de wenselijkheid aangegeven om het beleid te verruimen met meer op de stedelijke geschiedenis gericht archeologisch onderzoek. Verwezen wordt naar de opvattingen hierover in andere steden met een stadsarcheoloog. In de jaren zestig is in Alkmaar gekozen voor een traditionele benadering, zoals die destijds in grote lijnen werd aangehangen. de De wetenschappelijke vraagstelling werd beperkt tot de oudste ontstaansgeschiedenis, d.w.z. Alkmaar in de 11 en de 12 eeuw. Dit onderzoek is weliswaar vruchtbaar geweest, maar men is weinig toegekomen aan de laatmiddeleeuwse archeologie. Inmiddels is in andere steden duidelijk geworden dat de archeologische bijdrage aan onze de de kennis over de periode van de 13 tot en met de 16 eeuw bijzonder groot kan zijn. Dit zal voor Alkmaar des te meer gelden, aangezien bij de Friese overval onder leiding van Grote Pier in 1517 een groot deel van de oude geschreven stukken is vernietigd. De oudste kaart van Alkmaar werd rond 1560 getekend door Jacob van Deventer. Op de zeer nauwkeurige kaart van C. Drebbel uit 1597 worden we voor het eerst details gewaar van de toenmalige huizen en andere gebouwen. Het blijkt dat tot op heden nog vrij weinig bekend is van de geschiedenis die vooraf gaat aan het stadsbeeld van 1597. De discussie over de datering en toedracht van de middeleeuwse “groeifasen” van de stad is nog niet afgesloten. We weten nagenoeg niets van de huizen die tussen de twaalfde eeuw en 1597 zijn gebouwd en ook over de bewoners zijn de gegevens nog schaars.’ Sindsdien is er veel gebeurd, er is veel nieuwe informatie uit opgravingen verkregen waardoor sommige vragen (deels) zijn beantwoord en in het algemeen kunnen de vragen veel specifieker worden geformuleerd. In de praktijk zijn er tot dusverre voortdurend keuzes gemaakt en ad hoc besluiten genomen op basis van de eigen inzichten en voorkennis van de stadsarcheologen. Er wordt reactief bepaald welke archeologische waarden er bij een beoogde bodemverstoring van een vindplaats in het geding zijn. Hierbij wordt gebruik gemaakt van archeologische informatie uit de directe omgeving, historisch kaartmateriaal en archivalische gegevens. In de praktijk is gebleken dat ook de de sommige zaken uit de 18 en 19 eeuw nog waardevol zijn, zoals huisraad, overblijfselen van nijverheid of soms ook huisresten (vooral als deze aansluiten op bouwhistorisch onderzoek bovengronds). De archeologie kan zelfs voor deze periode nog belangrijke nieuwe informatie opleveren. De vorderingen in het onderzoek zijn voor een flink deel te 19
volgen in de publicaties (zie bijlage). Een eerste synthese is te vinden in het proefschrift van P. Bitter uit 2002 en in het Geschiedenisboek van Alkmaar uit 2007. In 2006-2007 is de ‘Nationale Onderzoeks Agenda Archeologie’ (NOaA) verschenen, onder auspiciën van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. Hierin worden concrete omschrijvingen gegeven van de vigerende onderzoeksvragen van archeologisch onderzoek in heel Nederland. Deze NOaA is in de eerste plaats ondersteunend bij de besluitvorming, bijvoorbeeld over behoud van vindplaatsen door beschermende maatregelen of over verplichtingen tot opgravingen. Er is op gemeentelijk niveau behoefte aan een meer concrete opgave van de onderzoeksthema’s. Om praktische redenen blijft de NOaA immers veelal beperkt tot globale vraagstellingen. Voor de gemeente dient daarom een afgeleide, meer specifieke agenda geformuleerd te worden waarin rekening wordt gehouden met het lokaal aanwezige bodemarchief, de eigen bewoningsgeschiedenis en met de lokale stand van het onderzoek. Dit is de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar (GOAA). De GOAA betreft zowel de binnenstad als het gemeentelijk gebied buiten de binnenstad. Onder de binnenstad wordt in dit stuk verstaan: de historische binnenstad binnen de vesten plus de direct aangrenzende randbebouwing van huizen, nijverheid en plezierhoven, zoals afgebeeld op de kaart van Blaeu uit 1649. Strengere archeologische selectiecriteria In vergelijking met de nota Stadsarcheologie op het goede spoor van 1992 is er op diverse punten sprake van het beperken van de archeologische activiteiten door een strenger selectiebeleid: - de begrenzingen van de in 1992 aangewezen gebieden zijn kritisch herzien en dit heeft geleid tot een afname van het oppervlak met grofweg een derde. - Voor de oranje en gele gebieden zijn vrijstellingen gegeven voor ingrepen beneden een zekere omvang of tot een diepte van 40 cm. - De vraagstellingen voor het onderzoek, welke als uitgangspunt dienen voor eventuele maatregelen, zijn aangescherpt. Een maatregel wordt in principe zoveel mogelijk beperkt tot de archeologische resten die aan deze vraagstellingen zijn gerelateerd. 3 Enkele hoofdpunten uit de archeologische onderzoeksagenda De opzet van de gemeentelijke agenda is een lokale vertaling van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie. Het deel A is een uitwerking van het NOaA-hoofdstuk 14 over ‘De late prehistorie van West-Nederland’. Hoofdstuk 15, Het West-Nederlandse kustgebied in de Romeinse tijd, is nog niet beschikbaar. Het deel B is geënt op het NOaAhoofdstuk 24, ‘De stad in de Middeleeuwen en in de vroegmoderne tijd’. Het deel C is een uitwerking van NOaAhoofdstuk 16, ‘De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland’. In de Gemeentelijke Onderzoeks Agenda wordt vooral ingegaan op de lokale stand van het onderzoek. A Prehistorie en Romeinse tijd A1 Landschap De enorme dynamiek van het landschap heeft in de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen een belangrijke rol gespeeld in de bewoningsgeschiedenis, maar de kennis hiervan is vol lacunes.. Opmerkelijk genoeg is er in het geologisch onderzoek in de regio al decennia weinig voortgang geboekt. Sinds de kaarten van Mulder en Bosch uit 1982 zijn er geen nieuwe gezichtpunten meer op papier gezet voor wat betreft Alkmaar en omgeving. Weliswaar staat het gebied wel ingetekend op meer recente reconstructies (zoals in NOaAhoofdstuk 26) maar deze zijn ofwel ongewijzigd ofwel de wijzigingen zijn nog sterk hypothetisch (en worden niet toegelicht). Enkele thema’s zijn de ontwikkeling van de Oude Duinen op de strandwallen, ontstaan en verbreiding van ste veengebieden, veranderingen in de waterhuishouding door afsluiting van het zeegat van het Oer-IJ bij Castricum (1 eeuw n.Chr.), de ontstaansgeschiedenis van het zeegat van de Zijpe, de ontstaansgeschiedenis van de Die en de Rekere. A2 Prehistorische bewoning De stand van kennis over de west-Nederlandse prehistorie wordt bepaald door informatie uit slechts een handvol regio’s, met veel witte plekken. Tot dusverre heeft in de kustregio boven Castricum nauwelijks systematish nederzettingsonderzoek plaats gevonden- zeldzaam zijn incidentele projecten als de inheems-Romeinse nederzettingen bij Uitgeest-Dorregeest (1980, 1983) en Castricum (1999). Alleen bij Schagen zijn enkele vindplaatsen systematisch onderzocht, waarbij evenwel door latere erosie geen huisplattegronden meer aanwezig waren. De noordwestelijke kwart van de provincie is volstrekt achtergebleven in vergelijking met bijvoorbeeld de diverse onderzoeksprogramma’s die zijn uitgevoerd in oostelijk West-Friesland, in de Assendelver Polders en in het OerIJgebied.
20
In de regio rond Alkmaar is de stand van het archeologisch onderzoek naar bewoning in de prehistorie en Romeinse tijd nog vol lacunes. De informatie betreft vooral de datering en, zij het vaak onvolledig, de omvang van nederzettingsterreinen. Over huisplattegronden of grafvelden is bijvoorbeeld uiterst weinig bekend. De nederzettingsterreinen bevinden zich in de gemeente hoofdzakelijk op de strandwal van Alkmaar/Limmen (met uitlopers) en wellicht ook Oudorp, omdat de veen- en kleigebieden ernaast in later tijd grotendeels zijn geërodeerd. B De Alkmaarse binnenstad B1 De landschappelijke ontwikkeling De veranderingen in de waterhuishouding in de Middeleeuwen zijn alleen te reconstueren aan de hand van zijdelingse informatie, zoals archeologische vondsten in relatie tot historisch kaartmateriaal. Geologisch onderzoek van bodemlagen en afzettingen, meren en waterlopen is evenwel nodig om de bewoning van het landschap te kunnen beschrijven. Zo is een betere kennis van ontstaan en ontwikkeling van de waterlopen van de Die, Zeglis en Rekere en van de vorming en groei van het Voormeer onmisbaar om de ruimtelijke ontwikkeling van de stad te begrijpen. B2 De ontstaansgeschiedenis van de stad De westelijke binnenstad bevat uit de pre-stedelijke fase van Alkmaar (circa 900 tot 1254) de resten van huizen, erfindelingen, infrastructuur, oudste kerk en een vermoedelijk hof bij het Hooge Huijs. Omdat de archeologie verreweg de belangrijkste bron van informatie is over deze periode, zijn deze resten bijzonder waardevol. Op nationaal niveau behoort een deel van dit gebied (globaal in een zône direct ten oosten van de Schoutenstraat-HoogstraatDoelenstraat) tot de topvindplaatsen vanwege de zeldzaamheid van de daar aanwezige huisresten en de goede conservering onder kleiafzettingen en kleiophogingen. de de de De stad beleefde een snelle groeifase in de 14 eeuw, terwijl in de late 14 en eerste helft 15 eeuw weinig de grootschalige ontwikkelingen te bespeuren lijken te zijn. Vanaf de tweede helft van de 15 eeuw vond een sterke uitbreiding van het inwonertal en van het bebouwd areaal plaats, vooral in de oosthelft van de binnenstad. In de halve eeuw vanaf het succes van het Alkmaars Beleg van 1573 beleefde de stad een razendsnelle groei, met de oostelijke gebiedsuitbreidingen in het Voormeer en verdichting van de bebouwing binnen de vesten. De vragen richten zich op de veranderingen in de sociale en economische structuur vanaf het eerste begin van de stad, zoals die zich aftekenen in de ruimtelijke structuur van de oudste nederzetting en de opeenvolgende gebiedsuitbreidingen. B3 Centrumfuncties van de stad De rol van de stad als economisch, bestuurlijk/militair, religieus en cultureel centrum wordt onder meer weerspiegeld door de aanwezige (min of meer) openbare gebouwen en faciliteiten zoals een waag en marktvoorzieningen, havenvoorzieningen, gildehuizen, stadhuis, vestingwerken, schuttersgebouwen, kerken, kloosters, gasthuizen, enzovoort. De centrumfuncties in de handel en nijverheid zijn bovendien onderwerp van onderzoek bij diverse materiaalstudies en bij ecologisch onderzoek. Voorbeelden van onderzoek naar handelsactiviteiten betreffen geïmporteerde keramiek, glas en ander huisraad, voedselvoorziening en naar de grondstoffen voor de nijverheid. De lokale nijverheid wordt onderzocht aan de hand van archeologische resten van werkplaatsen en technische voorzieningen, of aan de hand van productieafval, gereedschappen en de producten zelf. B4 De stedelijke samenleving De stad werd bevolkt door een verscheidenheid aan sociale groepen, met verschillen in bestuurlijke macht en rijkdom, beroepen en religieuze stromingen. Onderzoek naar deze diversiteit vindt archeologisch vooral plaats aan de hand van de huizen en huisraad. C Middeleeuwen en latere tijd buiten de stadsvesten C1 Dorpskernen van Oudorp, St. Pancras, Huiswaard, Nieuwpoort en Koedijk de Koedijk is een dijkdorp, ontstaan in de 14 eeuw, waarvan ondanks een handvol opgravingen nog essentiële vragen over de ruimtelijke ontwikkeling, de economie, de bebouwing en materiële cultuur van de bewoners onbeantwoord zijn. De andere dorpskernen bevinden zich op geestgronden. Ook hier is de stand van het onderzoek nog erg mager. Vragen over het ontstaan en de ontwikkeling van de dorpskern, economie, bouwgeschiedenis van de belangrijkste gebouwen zoals de kerk, maar ook de inrichting, de aard en omvang van de bebouwing en materiële cultuur zijn, zoals ook elders in het kustgebied, nauwelijks beantwoord. C2 Geïsoleerde vindplaatsen uit de Middeleeuwen en later Verspreid in de gemeente zijn vindplaatsen aanwezig met bijzondere betekenis: - infrastructurele en waterstaatkundige werken zoals wegen, dijken en kunstwerken, - vrijstaande boerderijen, herbergen, blekerijen, molens, steenovens, kastelen en landhuizen, 21
-
22
het verdwenen Karmelietenklooster bij de Munnikenweg, scheepswrakken (op onbekende locaties).
Bijlage 1 De Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Alkmaar A Prehistorie en Romeinse tijd In NOaA-hoofdstuk 14 wordt over de stand van het onderzoek geconstateerd, dat allerlei kennis over de prehistorie zowel chronologisch als geografisch ongelijk verdeeld is over West-Nederland. Onomwonden wordt ook gesteld: ‘Met 6 name het strandwallenlandschap is een terra incognita’. Dit hindert het onderzoek naar de diverse actuele onderzoeksthema’s, waarvan worden genoemd: ontwikkeling van het cultuurlandschap, de lokale groep (vooral bezien vanuit huis en erf) en de voedseleconomie. In wezen gaan deze constateringen ook op voor de Romeinse tijd 7 en Vroege Middeleeuwen. A1 Landschap Het natuurlijk landschap heeft in de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen een belangrijke rol gespeeld in de bewoningsgeschiedenis, maar de kennis hiervan is vol lacunes. Enkele thema’s zijn de ontwikkeling van de Oude Duinen op de strandwallen, ontstaan en verbreiding van veengebieden, veranderingen in de waterhuishouding door ste afsluiting van het zeegat van het Oer-IJ bij Castricum (1 eeuw n.Chr.) en de ontstaansgeschiedenis van het zeegat van de Zijpe, de geschiedenis van de Die en de Rekere. Van de prehistorie tot de Late Middeleeuwen kende het gebied rond Alkmaar een zeer grote dynamiek, met name door voortdurende veranderingen in de waterhuishouding. In de regio is daarnaar slechts beperkt specialistisch onderzoek gedaan. Opmerkelijk genoeg is er in het geologisch onderzoek in de regio al decennia weinig voortgang geboekt. Sinds de kaarten van Mulder en Bosch uit 1982 zijn er geen nieuwe gezichtpunten meer op papier gezet voor wat betreft de omgeving van Alkmaar. Weliswaar staat het gebied wel ingetekend op meer recente reconstructies maar deze zijn 8 ofwel ongewijzigd ofwel de wijzigingen zijn nog sterk hypothetisch (en worden vaak niet toegelicht). Van de landschappelijke ontwikkeling van Noord-Holland zijn door verschillende onderzoekers reconstructiekaarten gemaakt, vaak met opmerkelijke verschillen die niet worden toegelicht. Om onduidelijke redenen zijn op diverse kaarten de Die en de Rekere afwijkend ingetekend, terwijl de Zijpe vaak blijkt te ontbreken, zelfs in de vroege 9 Middeleeuwen. Van de waterstaatsgeschiedenis is helaas nog veel onduidelijk. Hierbij kunnen we denken aan de ontstaansgeschiedenis van de rivier de Rekere, ooit wellicht slechts een veenwatertje dat naar de Zijpe stroomde. 10 Recentelijk wordt verondersteld dat de Zijpe reeds in de late IJzertijd kan zijn ontstaan als zeegat. Daar wordt ook 11 wel anders over gedacht, maar hierover is geen wetenschappelijke discussie in publicaties te vinden. Op enig moment is de afwatering van het gehele Oer-IJ-gebied (= midden-Noord-Holland) via de Die op de Rekere ste gaan aansluiten. De oorzaak was de afsluiting van het zeegat van het Oer-IJ bij Castricum/Egmond eind 1 eeuw na Christus, waardoor het midden van Noord-Holland veel wateroverlast moet hebben gekregen. A2 Bewoningsgeschiedenis In de regio rond Alkmaar is de stand van het archeologisch onderzoek naar bewoning in de prehistorie en Romeinse tijd nog vol lacunes. Tot dusverre heeft in de kustregio boven Castricum nauwelijks systematisch nederzettingsonderzoek plaats gevonden. In Schagen zijn verscheidene vindplaatsen uit de Romeinse tijd onderzocht, waarbij weliswaar veel vondsten en informatie zijn vergaard maar er zijn geen huisplattegronden 12 aangetroffen als gevolg van de erosie uit later tijd. Zeldzaam zijn incidentele projecten zoals de inheems-Romeinse 13 nederzettingen bij Uitgeest-Dorregeest in 1980 en 1983 (ongepubliceerd) en Castricum in 1999. Het noordwestelijke kwart van de provincie is zodoende volstrekt achtergebleven in systematisch onderzoek, in vergelijking met bijvoorbeeld de diverse onderzoeksprogramma’s die zijn uitgevoerd in oostelijk West-Friesland, in de Assendelver Polders en in het Oer-IJgebied. In de gemeente Alkmaar zijn tot dusverre fragmentarische gegevens verzameld over de bewoning in deze perioden. De informatie betreft vooral de datering en, zij het vaak onvolledig, de omvang van nederzettingsterreinen. Over
! # ) # * "& + " ) ,* % + " " ,/ ( ( "& ( ( 1 ( % ,, 2 3 "& #& 3 4 ,,,
"
#
( )
&
' (
) #" 0 %
%$"' "&
% % -
(
) & ( . 1
#
,,
23
huisplattegronden of grafvelden is niets bekend. De nederzettingsterreinen bevinden zich hoofdzakelijk op de strandwal van Alkmaar/Limmen en uitlopers ervan. Op diverse locaties is er archeologisch onderzoek geweest: een aantal opgravingen in de westelijke binnenstad van Alkmaar, een klein onderzoek bij De Horn door Cordfunke in 1976 en een opgraving bij Ropjeskuil in 1992. Verder zijn bij werkzaamheden op een paar locaties losse vondsten gedaan die de aanleiding zijn om hier nederzettingen te veronderstellen: bij de hoek Nieuwpoortslaan/ Regulierslaan, Kennemerstraatweg 20 en Huiswaard-Rekerdijk. de Helaas is een flink deel van de strandwallen aangetast door zandwinning vanaf het midden van de 17 eeuw. Zo is bij een proefonderzoek ten zuiden van de Algemene Begraafplaats aan de Westerweg vastgesteld dat daar een laag zand van minstens 2 meter dik zal zijn verdwenen, waardoor men bij graafwerk direct in het gele zand van de strandwal belandt. De kans op bewaarde vindplaatsen is hier dan ook gering. Onbekend is de mate waarin het bosbestand van park De Hout de bodem heeft verstoord. Een proefsleufonderzoek bij de Sportlaan (voormalig AZ14 terrein) in 2007 leverde op, dat de bodem ook daar was verstoord tot bijna op het veen. Bij de Huiswaard en De Horn zijn op uitlopers van de strandwal van Alkmaar/Limmen vonsten gedaan, maar de bodem is ook hier grotendeels 15 verstoord, door zandwinning, wegenaanleg en huizenbouw. Ook de strandwal van Sint Pancras, waarvan een gedeelte op Alkmaars grondgebied ligt, is sterk aangetast door zandwinning. In delen van de westelijke binnenstad komen vondsten te voorschijn uit de Late Bronstijd en/of Vroege IJzertijd, uit de Late IJzertijd en uit de Romeinse tijd. Deze resten hebben een grote informatiewaarde, vooral als er herkenbare structuren zijn als greppels, waterputten, kuilen of huisresten. Het algemene beeld van de bewoning van het westNederlandse kustgebied gedurende prehistorie, Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen is, dat er voornamelijk 16 geïsoleerde boerderijen waren, welke telkens na enkele decennia werden verplaatst. Waarschijnlijk legde het landschap hier veel beperkingen op aan de mogelijkheden om grotere nederzettingen te stichten. Het is de vraag in hoeverre de bewoning aangepast was aan de schijnbaar meer marginale omstandigheden. Voorts is het onduidelijk of hiaten in de gevonden perioden van bewoning bij Alkmaar daadwerkelijk betekenen dat de strandwal hier tijdelijk onbewoond was of dat er louter een gebrek is aan archeologische informatie. Of er in de gemeente Alkmaar ook nog vindplaatsen aanwezig zijn buiten de strandwallen is onbekend. Ongetwijfeld zijn er in de prehistorie gedurende enkele perioden nederzettingen geweest op de klei- en veengronden, zoals onder meer ook in de omgeving bij Schagen en bij Bergen is geconstateerd. Ten noorden van de Alkmaarse binnenstad is de het meeste van deze bodemlagen echter door overstromingen vanaf de 12 eeuw geërodeerd. Ten zuiden van de ste binnenstad is het meeste veengebied inmiddels overdekt en vermoedelijk verstoord door 20 -eeuwse huizenbouw. Het meest kansrijk voor wat betreft de conservering van vindplaatsen zijn de (voormalige) klei- en veengebieden aan de westzijde van Alkmaar en een klein gedeelte van de zgn. strandwallen van Bergen dat zich op Alkmaars 17 grondgebied bevindt. In de gemeente Bergen zijn hier enkele vindplaatsen bekend.
5 60
3 ( 5 28 ,, 2 / #& ( / 4 24
+ & * 0& ( 78 , ,* 2 ,*, #" 0 , ,, ,, #2 " ,, #" 0 2 # "+ ,,* ,, (
#" 0 523 6 5* 2 ,, #2 2
$ 3&
" , 28 ,, 2
"
, * #" 0 3 $
B Stadsarcheologie van Alkmaar Voor de binnenstad van Alkmaar is de Gemeentelijke Onderzoeks Agenda Alkmaar een nadere uitwerking van het 18 NOaA-hoofdstuk 24 ‘De stad in de Middeleeuwen en vroegmoderne tijd’. De vragen spitsen zich toe op specifieke kenmerken van Alkmaar en op de lokale stand van het onderzoek. Voor zover er niet naar specifieke publicaties wordt 19 verwezen, is de informatie te vinden in P. Bitter, Graven en begraven, uit 2002. B1 Het landschap de Vanaf de 11 eeuw waren er watersnoden, die de aanleiding vormden tot de aanleg van en verbeteringen van dijken. Aan de ene kant waren er problemen met de afwatering van de binnenlandse veengebieden sinds de afsluiting van het zeegat van het Oer-IJ (overstromingen door hemelwater) en aan de andere kant was er een zeespiegelstijging die samenging met het opdringen van de zee via de Zijpe. Deze watersnoden leidden tot het ontstaan van de meeste meren in de regio, maar de chronologische ontwikkeling is onduidelijk. De omvang en gevolgen van de diverse overstromingsrampen, die bekend zijn uit schriftelijke bronnen, zijn ook onvoldoende bekend. Incidenteel is de hieromtrent informatie verkregen bij archeologisch onderzoek. In de Alkmaarse binnenstad zijn in de 12 eeuw huizen 20 weggespoeld. Aan de zuidoostkant van Oudorp is in de Kraspolder waargenomen in 1992, dat hier twee zware kleiafzettingen zijn geweest: een eerste vermoedelijk afgezet bij de ramp van 1170, gevolgd door een tweede 21 waarschijnlijk in 1248. Het ‘wiel’ halverwege Koedijk (bij de Zonneweid) bleek bij een onderzoek in 2003 verbonden 22 te kunnen worden met de St. Elisabethsvloeden van 1421 en 1424. Bij onderzoek in de Boekelermeerpolder in 1992 en bij het Baanpad in 1999 is duidelijk geworden dat ook de overstromingsramp van 1570 zeer grote schade moet 23 hebben aangericht aan landschap en bewoning. Van de diverse andere in schriftelijke bronnen vermelde overstromingsrampen in onze regio zijn de gevolgen weinig bekend (1287, 1288, 1334, 1375, 1477, 1507, 1508, 24 1509, 1514, 1534, 1566). Een hoofdrol in de stadsontwikkeling is steeds toebedeeld aan het Voormeer. In oudere reconstructies reikte dit meer zelfs tot aan het Waagplein, of op zijn minst tot de gebogen lijn van de straten Groot Nieuwland en Hekelstraat. De de vondst van huisresten uit de 14 eeuw op enkele plaatsen in de oostelijke binnenstad hebben geleid tot een nieuwe de de reconstructie van de dijkgeschiedenis (zie verderop), met als uitkomst dat het meer pas in de loop van de 13 en 14 eeuw zal zijn ontstaan! Hier wordt gericht geologisch onderzoek node gemist, want de reconstructies zijn gebaseerd op archeologische en historisch-geografische argumenten. Een prangende vraag betreft de aansluiting van het Zeglis op de waterlopen van Die en Rekere. Op een nog onbekend tijdstip (mogeljk de Romeinse tijd) is de Die als noordelijke afwateringstak van het Oer-IJgebied gaan doorstromen in de Rekere, afwaterend naar de Zijpe. Precies bij Alkmaar voegde zich hierbij vanuit het oosten de afwatering van de Schermer via het Zeglis- ook de datering hiervan is een vraagstuk. Tenslotte is de oorspronkelijke bedding van het Zeglis bij Alkmaar een belangrijke kwestie: volgde deze ongeveer het huidige Luttik Oudorp, of was er wellicht een brede waterloop die van Verdronkenoord tot Luttik Oudorp reikte, of was het anders? Intrigerend is de recente vondst van een stevige beschoeiing in oost-west richting 25 in het huizenblok tussen Laat en Verdronkenoord (Laat 50, 2007): was dit de oever van een oer-Zeglis?
B2 De ruimtelijke ontwikkeling van de stad Vroege Middeleeuwen 26 De vroegste bewoning van Alkmaar is nog in het duister. Tot dusverre lijken de oudste middeleeuwse vondsten gedaan te zijn bij Doelenstraat 4 in 2000: een dendrochronologische datering van een houten paal en enkele de ste 27 de scherven, te dateren in de 7 of 8 eeuw. Hiermee komt de vondst van een 7 -eeuwse munt die is geslagen te 28 Dorestad, aangetroffen bij de Paardenmarkt in 1853, ook in een ander daglicht te staan. De vondsten lijken te wijzen op een (kleine?) nederzetting aan de noordpunt van de Alkmaarse strandwal. Omvang en aard van deze bewoning moeten nader bepaald worden.
* ,
3 / ( / / 59 $ / $ *8
9 # $ & )% % 5 4 %% 0 0& ) " 70 " " " ( 8 # 1' ( ( " 0& ( ( ' " 2 ( " " ( #" 0, , ,, # < 9 ) " , , ( ( ) 1& " % ( %'( , '0& 0 ) 0 # " # ,, #2 " ) " , , % * 8 , * #" 0 *2$ % 2$ % %' 2 % , * *
# ' 4 ( ( #"&
) , *1 & % %'( 0&
%: #"& 5
;.% ) 0
'"
) #" 0
25
Tevens is er de vraag of er continuïteit is van deze bewoning in de latere nederzetting Alkmaar. De oudste bewoning van de nederzetting Alkmaar lijkt tot dusverre niet eerder begonnen dan omstreeks 900 (vondsten o.a. bij de Gedempte Nieuwesloot in 1972 en 1995, bij Langestraat Stadhuis in 1978 en bij de Laat 208-212 in 1998). De ontstaansgeschiedenis van Alkmaar de de de In de bodem van de westelijke binnenstad zijn allerlei vondsten gedaan van bewoning uit de 10 , 11 en 12 29 de eeuw. Uit historische bronnen is bekend dat deze nederzetting in de 12 eeuw een marktfunctie had en dat er destijds tol werd geïnd van marktgangers. Nationaal (en internationaal) is de vroegste ontwikkeling van steden een belangrijk onderzoeksthema, met name doordat er vanuit historische en andere bronnen dermate weinig informatie beschikbaar is dat dit onderzoeksgebied vrijwel exclusief archeologisch is. Centrale vragen betreffen de ruimtelijke indeling, de infrastructurele voorzieningen voor de handel (markten, havenaanleg), de vestiging van machtige 30 personen en instellingen zoals een graaf of bisschop (een burcht) en de ontwikkeling van niet-agrarische huizen. Vooralsnog hebben we geen beeld van de inrichting van de nederzetting van vóór 1200. Wel is duidelijk dat de nederzetting een erg groot oppervlak heeft beslagen. Op grond van de verspreiding van sporen en vondsten lijkt de de nederzetting reeds in de 10 eeuw een gebied te hebben omvat van circa 330 x 130 meter, van de noordkant van de Gedempte Nieuwesloot tot de Laat en van de Koorstraat-Schoolstraat tot bij het stadhuis in de Langestraat. Het de de gebied is in de 11 -12 eeuw flink uitgebreid: sporen worden gevonden vanaf de Koningsweg tot even ten zuiden 31 van de Lindegracht en van de Bagijnenstraat tot minstens 25 meter ten oosten van de Van den Boschstraat. De belangrijkste huisresten uit deze periode komen uit opgravingen van Cordfunke bij het Stadhuis in de Langestraat in 1978 en in een bouwput in de Langestraat in 1974. De vondsten zijn destijds door hem als incomplete de de huisplattegronden gereconstrueerd, met een 10 - en 12 -eeuwse datering. Zowel de datering als de reconstructies vragen om herbezinning. De huisresten zijn erg incompleet en bevinden zich erg diep in de bodem (ònder het toenmalige waterpeil). We vermoeden tegenwoordig dat het gaat om een deel van de nederzetting dat bij overstromingen uiteen is geslagen en weggespoeld, waarbij de huisresten door afdrijving zijn verplaatst (de hevigste overstromingen kwamen vermoedelijk vanuit het noorden). Er is slechts één complete huisplattegrond uit de opgravingen bij het stadhuis in 1968 en 1978 en dit blijkt een boerderij met veeboxen te zijn geweest. Het is volstrekt onduidelijk of we Alkmaar moeten zien als uitsluitend een verzameling boerderijen of dat er ook de typerende kleinere vroeg-stedelijke huizen van ambachtslieden kunnen zijn geweest. Het lijkt erop dat de nederzetting bewesten de lijn Doelenstraat-Hoogstraat-Schoutenstraat redelijk gespaard is gebleven maar dat de lager gelegen delen ten oosten ervan zeer zijn getroffen door zware overstromingen. Hierdoor zijn huisresten verstoord, maar de brokstukken zijn vervolgens wel weer goed bewaard door de conserverende werking van de afdekkende kleilagen. Rond 1200 heeft men bij de aanleg van de Dijk van Alkmaar naar Bergen dit lage deel kennelijk geheel opgegeven, aangezien de dijk langs de huidige Langestraat dwars over de oude nederzetting heen is gelegd in plaats van er zuidelijk omheen. De laatmiddeleeuwse groeifasen Er liggen nog diverse onvoldoende beantwoorde archeologische onderzoeksvragen ten aanzien van de 32 stadsontwikkeling van 1200 tot 1550. De bouwgeschiedenis van veronderstelde dijken in het stadsgebied moet nader worden onderzocht. We veronderstellen nu de aanleg van de volgende dijken: de - de 12 -eeuwse Westfriese Omringdijk langs de noordkant van het Voormeer. Deze bestaat thans uit allerlei bochten van inlaagdijken bij het Oudorperdijkje. Wellicht liep de oudste dijk ooit vanaf de oever van het Zeglis rechtuit westwaarts tot ergens tussen de Spanjaardstraat en het Luttik Oudorp en boog vandaar noordwaarts nabij de Kooltuin - de Dijk van Alkmaar naar Bergen van ca 1200 die langs de Langestraat en Houttil zou moeten hebben gelegen. De erg hoge ophogingen van het gebied Dijk-Voordam-Achterdam-Fnidsen(westzijde) met de dam-toponiemen zou een wijziging of uitbreiding van deze dijk kunnen zijn; - de ‘Voormeerdijk’ langs de zuidzijde van het Voormeer en doorlopend in het tracé Kapelsteeg-Groot-Klein Nieuwland. Door vondsten bij het Groot Nieuwland uit 1999 veronderstellen we een aanleg rond 1325-1375. Er zijn wel hoogteverschillen en wegtracé’s in de binnenstad die op de ligging van de dijken duiden, maar de dijken zélf zijn nog niet archeologisch aangesneden. De enige locatie waar wel iets dergelijks is onderzocht is bij de Dijk in 33 1975, waar Cordfunke een profiel heeft gemaakt door de dam in de Rekere. Er is voor de dijk van rond 1200 zelfs nog een alternatieve reconstructie mogelijk. De dijk van Alkmaar naar Bergen is de op de kaarten van Jacob van Deventer en Lourens Pietersz rond het midden van de 16 eeuw voor het eerst afgebeeld. Hij bestaat dan eigenlijk uit twee stukken, namelijk de Kogerdijk die met een sluis in de Rekere direct ,
/ 8 , * #" 0 * ,28 / #& ( # " ,,5 3 ' ( $ ( ' 5 / ) #" 0, ,2 8 , * #" 0 ,,
26
,, 2 # 2
"(
) ' 52
" 2$ = 52
%
5 1
' 5)
'
aansloot op de Omringdijk (bij de huidige Sluispolder en Sluismolen) en een onduidelijk tracé in de binnenstad. Er was toen geen westelijke Rekerdijk aanwezig. Dit kan het resultaat zijn van het uitdiepen en verbreden van de Rekerebedding in 1531 ten behoeve van materiaaltransport naar de Hondsbossche Zeewering, waarover enkele 34 schriftelijke bronnen bestaan. Als we echter zouden aannemen dat die westelijke dijk er nimmer is geweest, ontstaat een heel ander verhaal. Dan is de Houttil niet zonder meer te beschouwen als de aanzet van deze dijk! Het is in dat geval goed denkbaar dat er bij Alkmaar een soortgelijke constructie was opgeworpen als bij de Kogerdijk: er was dan een dijk die de strandwal van Alkmaar verbond met de Westfriese Omringdijk. We zouden deze dijk kunnen reconstrueren langs de Koningsweg en Koningstraat doorgaand in de Dijk (en vandaar dan deze straatnaam). In dit model zijn de Houttil en Langestraat dus bewust opgehoogd louter ten behoeve van de stichting van de handelsplaats aan de oever van de huidige Mientgracht. Deze alternatieve reconstructie dient de komende jaren getoetst te worden aan gegevens over de bodemopbouw van niet alleen de Houttil en Langestraat maar ook de Koningsweg, 35 Koningstraat en Dijk. Overigens heeft Cordfunke in 1975 een profielsleuf door de Dijk gemaakt, waarin een dijklichaam is te zien waarvan de kruin zich onder de noordelijke rooilijn van de huidige straat moet bevinden. Zijn de bevindingen lijken in tegenspraak met het hier geschetste alternatieve model, omdat uit het dijklichaam 13 -eeuwse 36 vondsten kwamen. de
Aan de westkant van de Houttil is reeds in het midden van de 13 eeuw bebouwing aanwezig. Aan de oostzijde van de Houttil, de toenmalige oever van de Mientgracht, veronderstellen we de aanwezigheid van een haven ter plekke van het huidige Waagplein. Bij kleinschalige onderzoeken is duidelijk geworden dat de oever hier rond 1280/1285 was uitgelegd tot 20 à 30 meter vanuit de rooilijn van de Houttil en ongeveer 25 jaar later nog eens verder tot op enkele meters van de huidige kade. De functie van een zwaar bakstenen muurwerk, dat de bouwfase van circa 1280/1285 de afsloot, is nog onduidelijk: een stadsmuur ? Of huisfunderingen? Begin 14 eeuw werden aan de waterkant beschoeiingen aangebracht van planken en van vlechtwerk. In deze uitbreidingen zijn sporen gevonden van houten huizen maar ook van nog onverklaard houtwerk dat wellicht in verband is te brengen met havenvoorzieningen (loswallen ?). Van een stadsbrand, die volgens een contemporaine kroniekschrijver de gehele stad verwoestte op 25 mei 1328, zijn zowel op het Waagplein als langs de Langestraat brandlagen terug gevonden. Bij het Waagplein is er in eerste de instantie vooral met houtbouw herbouwd en pas later met baksteen (dat is dus het huizenblok dat in de late 16 tot ste 20 eeuw is afgebroken voor de kaasmarkt). de kleinschalige houtbouwfase zou het kunnen gaan om bijgebouwen en schuren die kunnen hebben behoord aan de kooplui die in de bakstenen huizen aan de westzijde van de Houttil woonden. Omstreeks 1280/1300 is het hoog gelegen terrein tussen de Voordam en Achterdam aangelegd. Bij de opgraving van de Voordam 13-15 in 2005 zijn enkele laat-13 -euwse scherven gevonden en enkele palen van huisconstructies die dendrochronologisch omstreeks 1280 en 1300 werden gedateerd. In de eerste aanleg was reeds rekening gehouden 37 met de waterloop van het Luttik Oudorp. Dit hoge gebied strekte zich ook uit tot het westelijk deel van het Fnidsen (tot de Hekelstraat). De hoge ligging en de –dam-toponiemen wijzen op een waterkerende functie. Het is denkbaar dat het toponiem Zijldam (de oudste aanduiding van de Zijdam) verband houdt met een zijl of (spui)sluis ter plekke, die diende voor beheersing van de waterafvoer van het Zeglis via het Luttik Oudorp naar de Mientgracht. Echter, vooralsnog ontbreekt nog elk concreet bewijs. 38
Het ‘havengebied’ strekte zich vermoedelijk rond deze tijd ook iets verder zuidwaarts uit tot langs de Boterstraat. Het noordelijke deel van de Boterstraat ligt nu immers even hoog als de Langestraat. Het kruispunt van de Langestraat de met de Boterstraat en de Houttil was in de 15 eeuw ook een samenhangend stadsdeel, getuige het toen gebruikte 39 toponiem ‘het Kruiswerk’. In 2007 is bij een opgraving in Langestraat 3-5 ontdekt dat de vroegste bebouwing tussen de Boterstraat en de Mientgracht (Kraanbuurt) omstreeks 1300 zal zijn neergezet. Het betrof in aanvang bescheiden 40 bebouwing. Gezien de datering van al deze ontwikkelingen in de decennia rond 1300, kan men zich zelfs afvragen of er sprake was van enige planmatigheid: was er rond 1280/1290 een plan om aan weerszijden van de huidige Mientgracht een haven te creëren? de
In de decennia rond het midden van de 14 eeuw heeft men het gebied ten noorden van de Langestraat tot aan de Kanaalkade opgehoogd met grijze klei en het gebied ten zuiden van de Langestraat met vuile bruine klei. Mogelijk 5 4)
",
' 1 . 8 , * ,, $ '' > 6) # ( # *3 0 + " ' % -$ & ,$ & " ,,* * , 5 $ % *
)
"&
&
"
#
"
(
1"
-
# " ,,* 5,
- ?.% " -5,
,. '
"&
.
27
was de schone klei in de directe omgeving verbruikt toen men die zuidelijke ophoging aanbracht en was er dus een (klein?) dateringsverschil. De ouderdom van de Laat, gegraven als afwatering van het zuidelijk deel, is nog een vraagteken. Bij de opgraving de Laat 1998 werden 12 -eeuwse greppels gevonden die afbogen naar de huidige rooilijn aan de noordkant van de Laat, maar daarvoor zijn twee verklaringen mogelijk: óf de Laat bestond toen al, óf de Laat is naderhand bewust aan de zuidkant buitenom die erven gegraven. Bij de opgraving Laat 2004 werd een ophoging gevonden met bruine de 41 grond, van rond het midden van de 14 eeuw, die hier wellicht was gedeponeerd bij de aanleg van de Laat. De waterlopen van de Laat en het Verdronkenoord doorkruisen het tracé van de Voormeerdijk. Hier zou men duikers kunnen hebben aangebracht. Het is evenwel ook denkbaar dat de ophoging van het stadsgebied (tot de kruinhoogte van de dijk?) een dergelijke bescherming niet meer nodig maakte omdat de opgehoogde stad als het ware als waterkering diende. De ruimtelijke ontwikkeling is in delen van de stad ten oosten van de Mient nog onduidelijk. Een merkwaardig probleem is dat we nog onzeker zijn over de aard en omvang van het Voormeer in de loop der tijd. Pas in recente tijd de de bestaat het inzicht dat het Voormeer niet eerder dan in de 13 en 14 eeuw zal zijn gevormd, met vergrotingen door de de erosie van de oevers in de 15 en 16 eeuw. de de 42 Het Oudorperdijkje zou in haar huidige kronkelverloop wel eens pas uit de 13 tot de 16 eeuw kunnen dateren. de Het oudste laat-12 -eeuwse dijktracé kan immers een vrijwel rechte lijn zijn geweest vanaf de noordoever van het Zeglis naar het westen tussen de huidige Spanjaardstraat en Luttik Oudorp door en vervolgens langs de Kooltuin de de noordwaarts. Het Voormeer is vermoedelijk pas in de 13 en 14 eeuw ontstaan, wellicht met een belangrijke aanzet pas bij de overstromingsramp van 1248. Als we het dijkverloop langs de zuidzijde van de Voormeer bekijken, een dijktracé dat rond 1350 is aangelegd, dan valt op dat ook hier de bochten van inlaagdijken herkenbaar zijn. Dit wijst op erosie en vergrotingen van het meer vanaf circa 1350. Aangezien het zuidelijke dijktracé zich bevindt langs Groot- en Klein-Nieuwland, zou het ontstaan van het meer dus niet bij de Mientgracht moeten worden gezocht maar ten oosten van de St. Annastraat. Als deze veronderstellingen kloppen, dan zouden de antropogene ophogingen in het grootste deel van de oostelijke binnenstad géén aanplempingen van water zijn geweest maar wellicht een vervanging van slap veen door stevige ophogingsgrond. De erosie van de oever van het Voormeer zal hebben geleid tot de waternaam Verdronkenoord 43 (eerste vermelding in 1471 ). De toponiem Mient duidt op een gemeenschappelijke weidegrond. Het lijkt er nu op dat tussen 1325 en 1350 de bebouwing van de stad is gegroeid van de Mient tot ter hoogte van de 44 lijn Achterdam-Groot en Klein Nieuwland. Aanverwant aan de geschiedenis van de uitbreidingsfasen is de vraag naar de herkomst van de gebruikte ophogingsmaterialen en de wijze van ophogen. Het gaat daarbij ook om de vraag wie de ophoging kan hebben gerealiseerd: was er sprake van kleinschalige particuliere initiatieven of van een door een overheid geplande aanleg. de
Reeds vanaf de 14 eeuw ontstonden er kleine buitenwijken aan de uitvalswegen buiten de Kennemerpoort (het Ritsevoort), buiten de Geesterpoort (Wognumsebuurt) en buiten de poort bij de Pieterstoren (de Karnemelksbuurt). Over de aard van de bebouwing van deze buitenwijken en ten dele ook over de ontstaansperiode ervan zijn weinig de 45 gegevens bekend. De vroegste huisresten aan het Ritsevoort blijken zelfs al terug te gaan op de vroege 14 eeuw! de Eind 16 eeuw ontwikkelde zich ook een buitenwijk langs de beide oevers van het Zeglis. Dit was een vroege versie van een industriegebied, waarin wonen en bedrijven waren gecombineerd. Het lijkt erop dat het vooral grootschalige bedrijven waren, anders dan die in de binnenstad, zoals bijvoorbeeld scheepswerven, houtzagerijen, industriemolens met bedrijfsruimten erbij, een dakpannenbakkerij, etc.
5
)@ 6 ' #") ( # -$ + . 3 ( #" 0, ( "% 5 # 5 $ & " ,,* 55 1 0& ( 9 1" ( % 5 . 0& - " % 5 ' ( $ ( * ' #") 5
28
( "
'
1## 1 ' #") .
/ < ,,*
1 0
#& 1 0& -3
Kaartmateriaal ruimtelijke ontwikkeling
Reconstructie Alkmaar rond 1200 (tekening P. Bitter, 2007)
Reconstructie Alkmaar rond 1300 (tekening P. Bitter, 2007)
29
Reconstructie Alkmaar rond 1350 (tekening P. Bitter, 2007)
Reconstructie Alkmaar rond 1560 (tekening P. Bitter, 2007)
30
B3 Centrumfuncties van de stad De stad vervulde uiteenlopende centrumfuncties voor de regio: economisch, bestuurlijk/militair, religieus en op het gebied van onderwijs, kunst en wetenschappen. Archeologisch gezien zijn deze centrumfuncties in de stad vooral te onderzoeken in de architectuur, met name van bijzondere gebouwen. De economische en bestuurlijk/militaire functies zijn ook herkenbaar aan andere archeologische fenomenen. Deze worden in aparte paragrafen toegelicht. Bijzondere gebouwen Diverse grote en/of min of meer openbare gebouwen hebben een belangrijke rol gespeeld in de historie van Alkmaar, zoals het stadhuis, kerken, kloosters en gasthuizen, of het terrein van het middeleeuwse Hooge Huijs. In een aantal hiervan zijn archeologische onderzoeken uitgevoerd: de Grote Kerk, het Hooge Huijs, de Kapelkerk, het Heilig 46 Geestgasthuis oftewel Waaggebouw, de Middelhof en het St. Elisabethgasthuis, het Stadhuis. Veelal is de de bestaande informatie over de bouwgeschiedenis van deze gebouwen van vóór de 17 eeuw gebrekkig. De archeologische onderzoeken sluiten nauw aan op bouwhistorische onderzoeken. Economische centrumfuncties Alkmaar was een marktplaats bij uitstek. De stad heeft ook in later tijden geen beeldbepalende hoofdnijverheid gehad, buiten de ‘normale’ grote neringen zoals textielnijverheid, bierbrouwerij en scheepsbouw. Uit archeologische bronnen kunnen we soms een beter begrip verkrijgen van een nijverheid, hoewel de archeologische inbreng in deze niet moet worden overschat. Het meest weten we over de nijverheid uiteindelijk uit historische bronnen. Archeologie kan evenwel allerlei technische zaken verhelderen die niet in andere bronnen te 47 achterhalen zijn. Voorts kan ecologisch onderzoek van gebruiksvoorwerpen en van productieafval van organisch 48 materiaal informatie opleveren over de grondstoffenvoorziening. Ook de inrichting van de bedrijfsruimte, het erf en andere voorzieningen zijn vooral archeologisch te achterhalen. Er zijn inmiddels diverse onderzoeken geweest met nieuwe informatie over Alkmaars nijverheid. In de eerste plaats is er vooral onderzoek gedaan naar afval van pottenbakkers. Er zijn vondstcomplexen opgegraven van lokaal pottenbakkersafval van rood en wit aardewerk uit de de 49 tweede helft van de 15 eeuw, ca. 1550, ca. 1550-1620, ca 1650 en 1842-1852. De lokale productie van grijs, rood en wit aardewerk uit andere perioden is nog niet bekend, terwijl er van de lokale pottenbakkerijen van majolica en faience (uit historische bronnen bekend vanaf 1605) in het geheel geen producten geïdentificeerd zijn. Een aparte tak de van aardewerkproductie was de vervaardiging van rookgerei. Kleipijpen zijn in de eerste driekwart van de 17 eeuw in Alkmaar geproduceerd en er is inmiddels een en ander bekend van de pijpmakers en de uiteenlopende Alkmaarse 50 producten. 51 Voorts zijn er ook resten gevonden van bierbrouwerijen, leerbewerking, een houtzaagmolen en een scheepswerf. Over de export van Alkmaarse producten hebben we weinig gegevens. De marktfunctie lijkt archeologisch vooral 52 traceerbaar aan de verspreiding van Alkmaarse aardewerkproducten in de regio. Om hier beter beeld van te krijgen zou eigenlijk onderzoek in de regio moeten plaats vinden, bijvoorbeeld door vondsten uit de ons omringende dorpen te doorzoeken op Alkmaars rood en wit aardewerk en (mits we dat kunnen herkennen) Alkmaarse majolica, of rookgerei. Dit zou het beste kunnen worden gedaan in samenwerking met andere archeologen die in de regio actief zijn. Van de naar Alkmaar geïmporteerde artikelen kunnen we archeologisch voornamelijk keramiek en glas traceren, maar 53 ook voedingsmiddelen en enkele bouwmaterialen. De handel en productie van voedsel en drank is in deze paragraaf beperkt behandeld, vanwege de overlap met het hoofdstuk over de stedelijke samenleving. Hier wordt in de paragraaf over Voedsel en drank nog nader op ingegaan. Op de bouwmaterialen wordt in datzelfde hoofdstuk nog nader ingegaan in de paragraaf over huizenbouw. Bestuurlijke en militaire functies 5
/
$
% / #(
2 5 28 , * #" 0 2 $ % ,,* 2 ,,,)26@ ,,,2 2 5 5 A " 0 ,,, 0 ( " ) "#&9 % ! , 29 % ! , * ,, #" 0 * 2 %' ,,* #" 0 , 2 %' " #" 0 5 5*2 % 5# 5* "& 0 # 9 ") " ,, % ' &) "% ,, #" 0 * 5, ,, 2 %' " #" 0 52 % " 3 ) 5 # 1 & 0 3 6 B %# 5# $ % 5 ' #") 0 4) " ' -( 0 7 % .2( ' #") ( ( " #1 ' ' ( ,, " % ,,*2 0 " %# ' ( #&4) % 1 * 5 ) '1 0 % " / #( 9 " " ,, ( 0 ( 1 "% )) / #( %' 2 %' " " 5 31
Torenburg Kasteel Torenburg is in 1254/1255 herbouwd door Rooms koning graaf Willem II op de plek waar waarschijnlijk al in de 54 de 12 eeuw een kasteel met tufstenen bouwonderdelen stond. Het is omstreeks 1375 afgebroken. De ligging van kasteel Torenburg is bij benadering bekend door de vondst van tufsteenpuin in 1992 bij kabelwerkzaamheden pal ten westen van de Friesebrug. Dit correspondeert redelijk met de vermelding van tufsteen dat in 1660 is opgedolven aan de oostzijde van het Friesebolwerk. Ongeveer bij deze plek staat de naam Torenburg ook genoteerd in de vestinggracht op de stadskaart van Cornelis Drebbel uit 1597- waarschijnlijk was er in 1528 iets gevonden bij het uitgraven van deze gracht. Het tufsteen komt derhalve van een plek die driemaal is doorgraven: in 1528 voor de aanleg van de vestinggracht langs de Wageweg, in 1660 voor het bolwerk en in 1820 door het Noord-Hollands Kanaal. Desondanks is het denkbaar dat er nog iets van het kasteel over is op de zuidoever bij het bruggehoofd of in het stadsgebied omstreeks 55 de Duivelsweg. Stadsversterkingen de Vanaf de 13 eeuw was Alkmaar niet alleen een bestuurlijk maar ook een militair centrum. Zoals in veel steden, volgden op de verlening van meer bestuurlijke zelfstandigheid middels de privileges al spoedig de eerste eigen versterkingen. Vesten en poorten worden al vermeld in 1297 en 1319. 56 Van de vestingbouw is nog tamelijk weinig bekend. Archeologische toppers zijn de ontdekking van de oudste de bakstenen stadsmuur en 16 -eeuwse stadsmuren en vestgrachten bij het Canadaplein in 1998, van resten van de Geesterpoort in de Gasthuisstraat in 2001, een vestgracht en mogelijke wal bij de Oudegracht/Ridderstraat in 2005 en walmuren met een toren en een poort aan de Wageweg in 2006 en 2008. ste
de
De oudste stadsmuur zal wellicht pas uit de 1 helft 14 eeuw dateren gezien de gebruikte baksteen (NB een historische bron rept over een investering van maar liefst 300 pond in de vestingbouw in 1346), zodat de stad daarvóór mogelijk een aarden wal en/of houten palissade zal hebben gehad. Van delen van de oudste vestingwerken is zelfs het tracé onzeker. Enkele zware funderingen bij het Waagplein (dendrochronologisch gedateerd rond 1280/1285) zouden delen van een stadsmuur kunnen zijn geweest, maar eventueel ook funderingen van stadskastelen. de Er zijn aanwijzingen dat de stad tegen het midden van de 14 eeuw intussen wel rondom omgracht zal zijn geweest. De Kooltuin kan een oude vestgracht zijn geweest, die vervolgens zuidwaarts moet hebben doorgelopen langs de Hekelstraat en onder de Kapelkerk. Langs de oostkant van de Achterdam zijn zware funderingen gevonden ongeveer de uit het midden van de 14 eeuw, van een kade óf wellicht een vestingmuur. Een bodemverzakking, aangetroffen bij Verdronkenoord 102-104 in 1997, alsmede verzakkingen van de Kapelkerk, zouden dan het gevolg kunnen zijn van de demping van deze vermoedelijke vestgracht. In de Kapelkerk werd tijdens de restauratie in 2001-2002 een merkwaardige zware fundering waargenomen in de noorderzijbeuk ongeveer ter hoogte van het orgel- zou dit dan ook een stuk van de stadsmuur kunnen zijn geweest? Ook aan de noordkant van de stad is de exacte plek van de oudste stadsmuren nog niet met zekerheid bekend. De versterking moet zich hebben bevonden ergens tussen de huidige Koningsweg en Kanaalkade, maar het exacte verloop is nog niet bekend. De situatie in de noordoosthoek van de stad is met raadselen omgeven. Er is geen informatie over muren, torens en poorten die zich moeten hebben bevonden bij de Kaarsemakersgracht (sluis) en Dijk. Deze moeten ook gericht zijn geweest op de toegang tot het kasteel Torenburg. Vermoedelijk liepen de versterkingen aan de zuidzijde vanaf circa 1350/1375 langs het Vijvertje (de huidige Oudegracht is een nieuw tracé uit 1536). Bij een opgraving in 2005 achter Oudegracht 182 werd de vestgracht inderdaad aangetroffen. Er bleek geen stadsmuur geweest te zijn maar waarschijnlijk wel een uit klei opgebouwde 57 de wal. De gracht was in de 16 eeuw nog geheel als brede sloot aanwezig en hij boog toen zuidwaarts bij het Groot Nieuwland, om het Groot en Klein Nieuwland heen. Vermoedelijk is dit niet de oudste situatie maar heeft men de vesten naderhand uitgebreid om een voorstad aan het Nieuwland heen. Het meest waarschijnlijk is immers een eerste fase, waarbij de gracht vanaf de huidige Vijversloot rechtdoor ging naar het oosten om in de omgeving van de Kapelkerk aan te sluiten op de vestgracht langs de oostkant van de stad. Van deze vestingwerken ontbreken voorts vrijwel alle gegevens over de bijbehorende muurtorens en stadspoorten. In 2003 werden in de Gasthuisstraat funderingen opgegraven van de Geesterpoort- deze bestond uit een vierkant 58 poorthuis met aan de buitenkant een klein voorhof naar de brug. In 1960 werd bij herstel van de Wagenaarbrug over de Lindegracht een fundering opgemeten van de Kennemerpoort. Deze was gebouwd van dezelfde steensoort als de 5/
) #" 0 -% ( 1 & 0 > ' " '" ( 1" 7 " / 8 , #" 0 55 5 28 3 6 B %# 52 5#2 6) # * 5# 32
. "& # ' #") , * #" 0
'
%
* "(
#
%'
"0
'
'
. 28
,, 2
) #" 0
2C
"
52
de
59
oudste stadsmuur bij het Canadaplein en dateert dus vermoedelijk uit de eerste helft van de 14 eeuw. Op de achtergrond van het schilderij ‘Opvangen van reizigers’ van de Meester van Alkmaar uit 1504 zou wel eens de poort bij de Pieterstoren kunnen zijn afgebeeld. Deze stond aan het Noordeinde van de Houttil en is vernield tijdens het Spaans Beleg in 1573 (de Friesebuitenpoort uit 1618 lijkt overigens weer veel op deze poort). In de jaren 1980 schijnt een zware ronde fundering te zijn gezien bij werkzaamheden in de kelder van Biermuseum de Boom en dit zou wellicht een deel van een stadspoort in de richting van de Dijk geweest kunnen zijn, óf een brouwersoven. De versterkingen van 1524-1551, ter opvolging van de stadsmuren die in 1492 op grafelijke last waren afgebroken, 60 zijn eveneens niet zonder raadsels. Zo is slechts de plattegrond bekend van een deel van de Friesepoort , een deel van de Wortelpoort en van één toren, de Rode Toren bij de Wageweg hoek Bierkade. Het schijnt dat men aanvankelijk, na de invoering van een speciale fortificatiebelasting in 1524, voornemens was de gehele stad van aarden wallen te voorzien, maar uiteindelijk is dat alleen uitgevoerd bij de Oudegracht (nieuw gegraven in 1536) en bij de Wageweg (aanleg vestingen in 1528). De rest van de stad was voorzien van een zware bakstenen muur, waarvan in 1998-1999 een groot stuk is opgegraven bij het Canadaplein. In 2006 werd geconstateerd dat de aarden wal was bekleed met een 1 meter dikke bakstenen walmuur, een voor die tijd modern concept. Merkwaardig genoeg vertoonde de walmuur bij de Wageweg twee bouwfasen, de eerste inclusief de Wortelpoort en de tweede inclusief de Rode 61 Toren. Het is onduidelijk of ook aan de zuidzijde een dergelijke beklede wal is aangelegd bij de Oudegracht. Hoewel al deze vestingwerken langgerekte tracé’s rond de binnenstad hebben gevolgd, zijn de mogelijkheden voor onderzoek zeer beperkt. Eventuele onderzoekskansen verdienen derhalve een grote aandacht.
,
8
,
#" 0, ,
% 8
* ,
55 5
0& ( 1 & #& ) D '
( "
" (
( " "C #
(
" "
"/ 0&
33
B4 De stedelijke samenleving Huizen en erven de De archeologische vraagstelling van dit onderzoek betreft de ontwikkeling van de stadshuizen van de 10 tot en met de 62 de 18 eeuw. De archeologische bijdrage aan dit onderzoek is onlosmakelijk verbonden met het bovengrondse bouwhistorisch onderzoek. De ‘overlap’ tussen de archeologische en bouwhistorische onderzoeksagenda betreft hetgeen in de bodem terug gevonden wordt: bouwtechnieken en bouwmaterialen, huisindelingen en onderdelen van de inrichting zoals kelders, goten, vloeren en haardplaatsen. Natuurlijk sluit het archeologisch onderzoek binnen nog bestaande oude panden naadloos aan op het bovengrondse bouwhistorisch onderzoek (de afdeling beschikt bovendien over een gemeentelijk bouwhistoricus). Daarnaast is het onderzoek van topografische bronnen en van archiefbronnen (boedelinventarissen, bewonersonderzoek e.d.) onmisbaar voor de interpretatie van de archeologische bevindingen. In hoofdlijnen is een ontwikkeling te schetsen van de huizenbouw in Noord-Holland, maar hoe dit in detail in Alkmaar de is verlopen is grotendeels nog onduidelijk. Voor de periode van vóór de 15 eeuw is dit onderzoek hoofdzakelijk archeologisch, hoewel er ook bovengronds nog wel delen van bebouwing overeind kunnen staan, verborgen door latere bouwactiviteiten. Voor de latere periode is archeologie nog steeds van belang, vooral als de opgegraven huisresten kunnen worden gecombineerd met bouwhistorische gegevens of andere topografische bronnen. We kunnen de onderzoeksthema’s grofweg in vier categorieën splitsen: A. de bouwtechniek, B. de ruimtelijke opzet en indeling van huizen, C. woonvoorzieningen, D. de afwerking van interieur en buitengevels. A.Bouwtechniek de De bouwtechniek van vóór de 16 eeuw is vooral een archeologische aangelegenheid omdat daar bovengronds de de slechts een beperkte groep baksteenbouw van resteert. In de 10 -13 eeuw werden vooral huizen gebouwd die met de de leem bestreken vlechtwerkwanden hadden, maar in de 13 en 14 eeuw verschenen huizen met houten wanden en huizen met wanden van gestapelde turfblokken. De opkomst van houtskeletbouw kan in Alkmaar waarschijnlijk in de de de 13 en 14 eeuw worden geplaatst, waarbij de stabiliteit van een pand niet meer werd ontleend aan het ingraven of aan het heien van de staanders maar aan het aanbrengen van schoren in de wanden en van korbelen bij de balklaag. Archeologisch is dit vooral te zien aan het verdwijnen van ingegraven palen en de toepassing van poeren, liggers of voetmuren. de Vanaf de 13 eeuw werd baksteen toegepast, aanvankelijk alleen voor de grootste en belangrijkste gebouwen. Een interessant thema is de verbreiding van baksteen als bouwmateriaal (eventueel alleen voor het maken van de wanden de van een verder geheel uit houtbouw bestaand pand), de ‘verstening’ van de huizen, vanaf de 13 eeuw. Pas in de de 17 eeuw maakte de toepassing van hout, vlechtwerk en turf als bouwmaterialen voor de zijmuren definitief plaats voor baksteen. Ook de opkomst van ‘harde daken’ van leisteen, van diverse typen daktegels en dakpannen hangt de samen met deze ‘verstening’ van het huis. Pas vanaf eind 16 eeuw werden door het stadsbestuur bakstenen 63 zijmuren en harde daken voorgeschreven vanwege de brandveiligheid. Tot dusverre is het gebruik van leisteen 64 de alleen bekend van kerken en grote openbare gebouwen zoals het stadhuis. Bij enkele grote 14 -eeuwse bakstenen 65 huizen zijn ook geglazuurde daktegels aangetroffen. Tot dusverre lijken de daktegels direct opgevolgd te worden de door de golfpan, vermoedelijk in de eerste decennia van de 16 eeuw. B.Ruimtelijke opzet en indeling We hebben slechts in grove lijnen zicht op de ontwikkelingen in de ruimtelijke opzet en indeling van de huizen. De de opkomst van verdiepingen, vooral vanaf de 18 eeuw, is vanzelfsprekend geen archeologisch thema, maar voorts gaan archeologie en bouwhistorie steeds samen. de de de de De één- en twee-kamerhuizen van hout en vlechtwerk uit de 10 -14 eeuw werden in de 13 -14 eeuw geflankeerd 66 door grote bakstenen huizen met verdiepingen, waarvan de allergrootste weerbaar waren als ‘stadskastelen’. Er de ontstond in de 14 eeuw een grotere verscheidenheid aan gebouwen, met grotere huizen van hout en vlechtwerk, 67 bijvoorbeeld met 3 vertrekken op de begane grond, en een toenemend gebruik van baksteen ook voor kleinere 68 de de huizen. Het aantal en de omvang van de grote bakstenen huizen uit de 14 en 15 eeuw is thans zelfs niet bij de benadering in te schatten. In Amsterdam bijvoorbeeld lijkt het aantal grote bakstenen huizen in de 14 eeuw snel te stijgen, maar voor Alkmaar is dit onbekend. Een aparte categorie grote huizen is het dubbelpand, waarvan er thans / (
"%
" 0
< 1 53
B 3 B *
34
@ , 52/ @" ,, 2+ ) " ,, 2 ,,52/ @" " " ,, 23 2 3& ,, 2 ,, #2 ,, #2 ,,,#2 " 2! ( 2$ % 5)2$ % 5 ( ( '") ( % " , # " ( E ( ' F< * 1 ( "( # -G "0&$ ) # " . 5- , . . ' )% ( 1% ( &1 " % 1 . B , -$ % 5. 0 0& # ' ( " =B * -5' . -' . ) " ) # 1 ) 0 #&B -' . B ,
) #" 0 2 1 # 1( ' ( " "& # 5 -' . "& % # "& ' ( B
"%
7
#&
' ( ,,
#&E 3
' FB
,,
de
nog in de binnenstad enkele uit de 17 eeuw en later overeind staan. Het is onduidelijk hoe talrijk deze in het verleden zijn geweest. de de In de 17 en 18 eeuw overheersten in het stadsbeeld nog de twee- en de driekamerwoning in één bouwlaag. De de de woonhuizen werden in de 17 en 18 eeuw vaak voorzien van een inpandige gang langs de vertrekken, in plaats van de de een indeling waarbij men naar achteren toe door de vertrekken heen moest. In de 18 en 19 eeuw werden steeds meer huizen ook bewoond op de (zolder)verdieping. Het is onbekend in welk tempo dit zich in Alkmaar heeft de ontwikkeld. Bij de grotere huizen waren er vanaf de 16 eeuw ook aangebouwde keukens. C.Woonvoorzieningen Bij de meeste huizen was als sanitaire voorziening een beerput gebouwd, waarop het ‘huisje’ stond. Bij de armste woningen werd vaak een gezamenlijke beerput gebruikt door verschillende huishoudens. Vanwege het ontbreken van een stankafsluiting (de sifon werd pas rond 1850 geïntroduceerd) bevond de put zich doorgaans in de tuin. De beerput werd ook wel gebruikt om afval in te werpen. Hierdoor zijn ze een goede archeologische bron van informatie over het gebruikte servies en, vanwege de voedselresten, ook over voedingsgewoonten. de Voor de watervoorziening had men bij huizen tot in de 16 eeuw wel een open waterput, vaak gemaakt van op elkaar geplaatste watertonnen en met een gemetseld bovengedeelte. Door de uitvinding van de zuigerpomp ontstond de mogelijkheid om een gesloten waterput te maken, met een ondergrondse koepel. Dergelijke waterputten hadden geen hinder van bladeren, afval of ongedierte, dat in een ouderwetse open put kon vallen. Intussen was het grondwater dermate vervuild, onder andere door de beerputten, dat het nauwelijks voor menselijke consumptie geschikt was. Waterputten met een koepel worden bij opgravingen dan ook vooral gevonden op locaties waar men water nodig had voor andere doeleinden dan voor menselijke consumptie: bijvoorbeeld bij stallen, voor gebruik in een nijverheid of voor schrobwater. In de late 16de eeuw verscheen de waterkelder, een gemetselde versie van de regenwater-ton, gevoed door het hemelwater er vanaf de dakgoot heen te leiden. De vroegste exemplaren waren vaak betegeld, voor de waterdichtheid en voor het eenvoudiger onderhoud. Andere kelders waren aan de binnenzijde bepleisterd. Als bouwmateriaal kreeg de harde kleine gele baksteen (' IJsselsteentjes' ) veelal de voorkeur, gemetseld met zeer harde waterdichte mortel. Het meest kwamen waterkelders voor van ongeveer een meter breed en 1,5 tot 2 meter lang. De diepte varieerde van een halve tot de de soms wel 2 meter, dit laatste vermoedelijk vooral bij een ambacht met veel waterbehoefte. In de 17 en 18 eeuw hadden de meeste Alkmaarse huizen een eigen waterkelder, doorgaans nabij de keuken tegen de achtergevel van het huis of ter hoogte van het achterhuis in een steeg. D.Afwerking van interieurs Van de interieurafwerking worden archeologisch maar sporadisch vondsten gedaan. Wel zijn van diverse huizen vloerresten gevonden, het meest nog van eenvoudige klei-vloeren, soms met een haardpaats met bakstenen stookvloer. Ook zijn wel panden bekend waarin een vloer van bakstenen voorkwam. In diverse opgravingen zijn rode plavuizenvloeren gevonden, ongeglazuurd of met uiteenlopende soorten glazuur en van diverse formaten, vooral de 69 onderin kelders. De oudste tot dusverre dateren uit begin 14 eeuw en zijn ongeglazuurde rode tegels. Zeer de zeldzaam zijn de tingeglazuurde vloertegels die rond het midden van de 16 eeuw in de beerput van Dijk 29/31 zijn 70 beland. de In veel huizen zijn resten gevonden van de haard. Tot in de 17 eeuw wordt van een schouw veelal alleen de aanzet van de wangen bij de funderingen gevonden, maar eenmaal is ook een bovendeel van een gotische schouwwang 71 opgegraven. Het was niet ongebruikelijk om onder de stookplaats, ook als deze betegeld was, een puinlaag aan te de brengen om de hitte-uitstraling te bevorderen. Tot eind 16 eeuw werd veelal in een hoek van de haard een aspot de ingegraven- later werd voor de as een doofpot gebruikt. In de 16 eeuw werd de achterwand van de haard wel 72 voorzien van haardstenen- deze zijn in Alkmaar evenwel erg zeldzaam en wellicht uit Utrecht geïmporteerd. Vanaf de de late 16 eeuw kwamen tingeglazuurde wandtegels algemeen in gebruik. Deze werden niet alleen toegepast in de schouwen maar ook voor plinten onderlangs witgepleisterde muren, of als wandbekleding van kamers en kelders. Ze de de worden geregeld gevonden bij opgravingen. Hoewel bekend is dat er in de 17 en 18 eeuw een tegelbakkerij is 73 geweest in de Sint Annastraat, is slechts een beperkt deel van de productie ervan bekend. Voor de meeste wandtegels uit archeologisch of bouwhistorisch onderzoek is de plaats van vervaardiging niet te bepalen. Boerderijen Een aparte categorie huizen wordt gevormd door de boerderijen. Deze bevonden zich deels in de binnenstad maar natuurlijk vooral op het platteland in de regio. Merkwaardig genoeg is er nog erg weinig bekend van de ontwikkeling van de Noord-Hollandse boerderijen in de Late Middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Zelfs de ontstaansgeschiedenis van de stolp uit de langhuisstolp, zoals die in ,
' ( B -$ % ' ( % ,, %' $ ' ( 1 ,** " / #& ( # " " " ' #") #& " '1 0 %
%' %
. !"
,
.
. ( )" ") 4 "& + % ( '" # . ,** 0& ( "% # " ( ' ) ' ()" ") # " 35
de
1974 al is geschetst door Brandts Buys, is nog nooit archeologisch geverifieerd. Bovendien waren er in de 17 en de 18 eeuw ook langwerpige boerderijen zonder de kenmerkende stolp. Hiervan is bijvoorbeeld geheel onbekend of ze wellicht voor een andere bedrijfsvoering waren bestemd dan de stolpen. In het algemeen is archeologische informatie de de 74 over de boerderijen uit de 13 tot 16 eeuw uiterst zeldzaam! Huisraad Het onderzoek van afvalkuilen en beerputten heeft in Alkmaar opmerkelijk veel materiaal aan het licht gebracht. In vergelijking met andere steden is er in Alkmaarse beerputten veel bewaard gebleven en dit onderzoek heeft in de 75 afgelopen jaren veel aandacht gekregen. De beerputten leveren enerzijds een verzameling van mooie spullen op voor educatieve doeleinden, maar daarnaast biedt het vondstmateriaal ook veel informatie over de materiële cultuur. Dit gaat niet alleen over de geschiedenis van de keramiek. De vondsten bieden inzicht in de dagelijkse praktijken in het huishouden, in verschillen tussen arme en welgestelde huishoudens maar ook in aspecten van de identiteit en mentaliteit van de gebruikers. Beerputten zijn gevonden bij alle huizen van Alkmaar, zij het dat er bij de kleinste huizen, de ‘kamers’, vaak sprake is van een 76 gedeelde beerput. In de laatste jaren kan er ook meer aandacht worden gegeven aan thematische onderwerpen en synthesen, dankzij 77 het ‘Beerputtenproject’ uit 1998-2003 waarbij alle eerder gedane beerputvondsten zijn geïnventariseerd. Deze synthesen moeten nog worden verdiept. Zo zijn er onderzoeksvragen gerelateerd aan de huisontwikkeling en aan het huisraad dat we archeologisch niet terugvinden, met andere woorden er moeten ook andere bronnen van informatie bij betrokken worden, zoals bouwhistorie en boedelinventarissen. de De vondsten uit de 17 eeuw maken de hoofdmoot uit van de thans aanwezige collectie. In het onderzoek zijn er twee perioden waarvan niet zoveel bekend is, namelijk de periode vóór circa 1550, maar opmerkelijk genoeg ook de periode vanaf 1700. Dit laatste kan wellicht verband houden met een meer efficiënte ophaaldienst voor huisvuil – in de de 18 eeuw kwamen de vuilnislieden al dagelijks door de hele stad. Er waren verschillende wijzen om afval af te voeren, waarvan de beerput er slechts één was. Veel afval werd verzameld in een vuilnisemmer of ‘vullisblik’ en ging via de voordeur met de vuilnisschuit mee. Beerputten waren vooral de stortplaats van dagelijks gebruikt en gebroken serviesgoed, dat sneuvelde in de keuken of op de achterplaats, waar af en toe ook wel een vuilnisemmer met dagelijks vergaard afval in gekieperd werd, bijvoorbeeld als door slecht weer het huisvuil niet opgehaald werd. Het depositiepatroon van beerputten onderscheidde zich daardoor mogelijk de afvalstroom die vanuit het huis direct via de voordeur werd afgevoerd naar de vuilnisschuit. Dit laatste afval bevat mogelijk ook materialen die niet dagelijks werden gebruikt en er kan dus een andere samenstelling van verwacht worden, bijvoorbeeld meer schenk- en drinkgerei en ander en grover huisafval zoals slachtafval. Dit materiaal is wel eens hergebruikt als ophogingsmateriaal. Hiervan is de originele context van het huis waar het afval is geproduceerd dus niet bekend, maar wel zou er uit deze vondsten een vergelijking kunnen worden gemaakt met de beerputten. Voorziening in voedsel en drank Er is weinig bekend over de voedselvoorziening van de Alkmaarse bevolking. Hierbij zijn er niet alleen algemene patronen te onderzoeken met betrekking tot de lokale productie dan wel import van voedsel, maar ook was er onderscheid tussen verschillende lagen van de bevolking. Er is door ecologen wel informatie vergaard uit andere 78 79 delen van Nederland , maar de situatie in Alkmaar kan daarvan afwijken. Er is een grote lacune in de informatie uit de periode voor 1500, mede doordat beerputten en afvalkuilen uit die tijd vrij zeldzaam zijn. Bij dit ecologisch onderzoek is het geen zaak van: alles bemonsteren en dan zien we wel weer. Daarvoor is het onderzoek te arbeidsintensief en kostbaar. Ook kan een dergelijke benadering al snel leiden tot het onnodig bergen en bewaren van bederfelijke monsters. Er dienen dan ook meer specifieke vragen te worden gesteld. Deze komen voor een flink deel voort uit onderzoek van schriftelijke bronnen. Een eerste opzet volgt hieronder. ste Alkmaar had tot in de 20 eeuw boerderijen binnen de vesten- deze boeren zullen geakkerd hebben op de geest en veeteelt hebben bedreven op de lagere weidegronden er omheen. Voorts kunnen ook andere burgers dieren en moestuinen bij huis in de stad hebben gehad. Veel zal evenwel naar de Alkmaarse markt zijn gebracht door de boeren uit de regio. 5<
"% 0& ' # & ' ( 5 1-) % ,, 0 ,, # 3& ,, #2 " % ,,* 0 " ,,,28 '" ' #") . * 1"% ,, ,,5 0 ,, # 3& ,, 2 & "& 0 $ % %' " #. / " ,, 2 ,, 2 " ,, 2 %' " ,,*2 " 2 %' " 2 %' " #2 %' 2 % 5 2$ % 52 " 52 ( - *. 3 ( ' ( # ' ( 0 % "' 1 0) 0 #"& 1 ( ( " / ( # - *. "& E 3 # ' "# F " .2 # " ' #") #& A' 3 # 4 5 " 5.2 ( # - *21 ' #") . ( # - ,. */ / " ,* 29 % ! !& ,, 2 , "% 0 78" , 28" 0 , *28" , ,2> 9 ,, 2> " ,, 2> " 2! " 36
Vlees Er is niets bekend over eventuele geiten- en schapenhouderij in de regio. Opvallend genoeg leverde een onderzoek de 80 van 16 -eeuwse mestkuilen bij de Wortelsteeg in 1991 op, dat zich hierin geitenharen bevonden. de de Vermoedelijk hielden bewoners in de Middeleeuwen varkens aan huis. De keuren in de 16 en 17 eeuw over het op 81 straat deponeren van mest kan zowel op varkens- als koemest betrekking hebben. de Sinds begin 16 eeuw werd het meeste vlees geleverd door de vetweiderij, waarbij geïmporteerde ossen uit Jutland en Sleeswijk-Holstein ’s zomers op Hollandse weiden werden gevoed om in het najaar als slachtvee te worden 82 verkocht. Dit was toen een omvangrijk bedrijf, met grootschalige export naar Brabantse en Vlaamse steden. De historische informatie hierover is erg schaars (in het proefschrift van Gijsbers uit 2002 hierover komt Alkmaar zelfs niet voor) maar gezien de jaarmarkten te Alkmaar moet ook hier aan deze nering meegedaan zijn. Enkele losse de schriftelijke aanwijzingen wijzen erop dat vetweiderij in onze regio reeds in de 14 eeuw kan hebben plaats 83 gevonden, maar de beschikbare bronnen zijn erg beperkt. Dit vraagt nader onderzoek, zowel in schriftelijke bronnen als door archeologisch botonderzoek. Vis en schelpdieren In de Middeleeuwen was er in de regio rond Alkmaar een omvangrijke visvangst op de binnenwateren- onder meer op de d’Aalmeer. Reeds in de 13 eeuw werd de visvangst bij de sluis van Alkmaar (Kaarsemakersgracht ?) voor hoge bedragen verpacht- wellicht ging het vooral om paling maar mogelijk ook om andere trekvissen. Binnenvisserij moet de lange tijd erg belangrijk zijn geweest- in de 14 eeuw waren in Holland de grafelijke inkomsten uit visserij bijna even hoog als de tienden uit de hele landbouwsector! We moeten ermee rekening houden dat zoetwatervis zelfs een exportproduct kan zijn geweest. de In de ' Enqueste'van 1494 gaven de Alkmaarse bestuurders aan dat Alkmaar in de late 15 eeuw grote inkomsten had uit de haringvaart. Bij de dorpen in de omgeving meldde men destijds dat veel dorpelingen zich ’s zomers verhuurden als bemanningslid voor de haringvloot. Vermoedelijk ging het daarbij voor wat betreft Alkmaar vooral om geïnvesteerd kapitaal in de vissersvloot en was het aantal vissers onder de poorters gering (maar dat staat niet vast). 84 De verhouding tussen binnen- en zeevisserij is een belangrijk punt van onderzoek. In elk geval is de binnenvisserij in de regio tussen 1560 en 1635 grotendeels tenonder gegaan aan de droogmakerijen. Vis was vooral een goedkoop volksvoedsel, voor de armere bevolking die zich weinig vlees kon veroorloven. Echter, het menu werd ook bepaald door religieuze voorschriften zodat bij eenieder vis op het menu stond op de vrijdagen en tijdens de periode van Vastentijd (gedurende 40 dagen voor Pasen). Gevogelte en wild 85 In de Middeleeuwen werden allerlei vogels gegeten. Hoewel een eerste indruk is dat vogels vooral luxe voedsel waren, kan toch in de late Middeleeuwen eenieder wel kippen in een hok achter het huis hebben gehad. Wild lijkt toch een exclusief voedsel te zijn geweest voor welgestelden. Graan de Tot begin 17 eeuw is er direct bij Alkmaar omvangrijke graanverbouw op de geest, zoals b.v. te zien is op de kaart de van Drebbel uit 1597. Deze akkerbouw gaat in de 17 eeuw ten onder, eerst door de aanleg van prive-tuinen in de directe omgeving van Alkmaar (omgeving Lindenlaan, oostkant Kennemerstraatweg, zuidoever Nieuwlandersingel) en vervolgens vanaf ca 1660 door zandwinning. De hier verbouwde graansoorten zijn niet precies bekend, maar het betreft vermoedelijk een grote sortering aan de producten, ook de broodgranen tarwe en rogge. Bekend is dat er al vanaf begin 14 eeuw rogge uit het Oostzeegebied is geïmporteerd naar Amsterdam, hetgeen archeologisch ook is aangetoond aan de hand van stuifmeel van een akkeronkruid (vinkenkruid) uit het Oostzeegebied. Dit Oostzeegraan is in Alkmaar aangetoond in de 86 een 17 -eeuwse beerput, hetgeen past bij de ondergang van de lokale graanverbouw. Gezien de lokale verbouw is de het de vraag in hoeverre er reeds vóór de 17 eeuw Oostzeerogge ook naar Alkmaar is gebracht. Hetzelfde geldt 87 voor graanimport uit andere delen van West-Europa. Er wordt verondersteld dat de armere mensen vooral gerstepap aten, terwijl brood van tarwe en rogge veel duurder 88 was. Ook andere granen werden overigens in pap en brood verwerkt. De graanprijs is tot ver in de achttiende eeuw een hoofdfactor geweest in problemen met hongersnoden en het stadsbestuur greep ook meermalen in door prijzen 89 te fixeren. *
> 9 ,, G "0&$ ) # " #" 0 * 9 * ) #" 0 *5 / 3 ,, 2 ) #" 0 2! * / > 9 ,, 2> " ,, 2> * > 9 ,, * "& C " ,, ** 3 6 B %# 5 *, ,* *
"
* "
37
Bij de granen zijn er ook gewassen voor industriële doeleinden, zoals tarwe en gerst voor de bierbrouwers, vlas (lijnzaad) en andere oliehoudende gewassen voor de olie, alsmede vlas voor linnenproductie. Groenten en fruit Al vanaf de late Middeleeuwen wordt een keur aan fruit geconsumeerd. Er is wel geopperd dat dit vooral de rijkere de huishoudens betreft, maar daaraan mag worden getwijfeld. Zo is zelfs een deel van het Luttik Oudorp in de 16 eeuw gereserveerd voor de Appelmarkt. Wel waren bepaalde fruitsoorten luxer dan de andere, zoals vijgen. Over de consumptie van groenten in de late Middeleeuwen zijn er tegenstrijdige berichten uit schriftelijke bronnen. Hoewel groenten incidenteel worden vermeld, blijkt er in kookboeken van voor 1550 vrijwel geen enkele vermelding 90 van de bereiding van groenten te staan. Mogelijk waren groenten als bonen en peulvruchten vooral een de volksvoedsel en ontbreken ze daarom in de luxe keukens, maar dat is niet zeker. Mogelijk was er in de 16 eeuw een omslag in de manier van bereiding en consumptie, zoals het opdienen van een ‘salade’ als aparte gang. 91 Er is wel geopperd dat pas rond 1600 de groenteteelt in de omgeving van Langedijk een hoge vlucht nam, maar op de schilderijen van de West-Friese boerenvrouwen (in het Kaasmuseum) uit ca 1565 toont de vrouw uit Broek al diverse groenten. Van circa 1530 tot 1573 had men aan de noordkant van de stad ook een ‘Wortelpoort’ die aansloot op de Wortelsteeg. In de zuidelijke Nederlanden was groententeelt, zowel in privé-moestuinen als in gespecialiseerde de 92 tuinbouw, al in de 14 eeuw verbreid, zoals blijkt uit historisch en archeologisch-ecologisch onderzoek. Het is de de vraag of dit in de Noordelijke Nederlanden, i.c. Alkmaar en omgeving, vóór de 16 eeuw ook het geval was. Boter, kaas en melk de Hoewel al in 1116 de productie van kaas in de regio is vermeld, is tot ver in de 16 eeuw boter het belangrijkste de zuivelproduct. In de 16 -eeuwse keuren is alleen aandacht voor de handel in melk en boter en opvallend genoeg nog 93 de 94 niet voor de kaashandel. Vanaf het midden van de 16 eeuw neemt in de regio de zuivelproductie drastisch toe. In 95 die tijd werd de naam van de Molenstraat veranderd in Boterstraat, vanwege de botermarkt bij de hoek Langestraat. Het weegtoestel dat in 1568 werd geplaatst aan de zuidzijde van het Heilig Geestgasthuis, werd in 1582-1584 verplaatst naar de oostkant van de nieuwe Waag die toen in dit gebouw werd gehuisvest. Pas tegen het einde van de de 16 eeuw werd kaas het belangrijkste artikel dat ermee werd gewogen. Behalve boter en kaas werd ook melk op de markt gebracht. Deze melk werd niet gedronken maar in de eigen keuken de verwerkt tot kwark of wrongel, boter en wellicht ook weikaas. Tot in de 17 eeuw komen roompotten en melkteilen 96 voor het afromen van melk in Alkmaarse huishoudens voor. Vervolgens verdwijnt deze huisvlijt en worden de de producten op de markt gekocht. Al eind 16 eeuw wordt voor de markt ruimte gemaakt door huizen aan de noordkant van het Waaggebouw af te breken. De markt werd verder vergroot door de sloop van huizen in 1605, 1681 en later. Drinken Het onderzoek naar drinkwatervoorzieningen richt zich op de technische ontwikkeling van waterputten en de waterkelders (zie ook hierboven onder Woonvoorzieningen). In het algemeen lijken waterputten vanaf de 16 eeuw vooral te zijn aangelegd voor schrobwater en voor dierlijke consumptie, terwijl drinkwater voor de mens ofwel werd de vergaard in waterkelders ofwel werd ingevoerd van elders in watertonnen en vanaf de 17 eeuw vooral in mineraalwaterflessen. de Van de consumptie van melk wordt in het algemeen verondersteld dat deze tot in de 17 eeuw gering is geweest en dat op de markt gebrachte melk vooral bestemd was voor de voedselbereiding. de Uit historische bronnen is bekend dat er in de 14 eeuw in de meeste Hollandse steden een lokale bierbrouwersnering tot ontwikkeling kwam, die de concurrentie aanging met de al langer bestaande import van bier uit 97 met name noord-Duitse steden, vooral Hamburg. Ongetwijfeld zal dat ook in Alkmaar het geval zijn geweest. In de de loop van de 16 eeuw veranderde de biernijverheid door de opkomst van meer grootschalige brouwerijen. Van deze vroege industrialisatie zijn in Alkmaar sporen gevonden ter plaatse van drie voormalige brouwerijen: Het Fortuin aan 98 de Laat, Het Zwaard aan de Oudegracht (26) en De Starrecroon aan de Turfmarkt. de In de 18 eeuw zakte de bierafzet dramatisch door de opkomst van diverse andere dranken, waaronder koffie en thee. Er waren ook veranderingen in de geproduceerde biersoorten (in het algemeen licht, middel en sterk bier, maar met wisselende grondstoffen). De import van wijn uit Duitsland, Frankrijk en Iberië, bekend uit schriftelijke bronnen, gaat ten dele terug op de vroege Middeleeuwen. Met name door de studie van wijnvaten, die hergebruikt zijn in de constructie van waterputten, is hier , , ,
3 6 B %# "% ,, ,, 2
5
, ,5 , , ,
"% ,, 2 "% ,* $ & " ,,* 5, 3 6 B %# 5 ,5 / ( ) 0 # '
,*
38
' ( %
B .
5
)
) H -3 6
( B %#
"%
# # . C
%
1 & 0
%' -4) " '
" ,,* #" 0 2
op archeologische wijze informatie aan toe te voegen. Opvallend is dat uit de Middeleeuwen tot dusverre vooral de Duitse wijnvaten archeologisch zijn achterhaald. Dit roept de vraag op of de Franse en Iberische wijnen wellicht pas de de vanaf de 15 /16 eeuw van belang zijn geworden. Veranderingen in de consumptie van bier en wijn zijn merkbaar aan ontwikkelingen in de materialen en vormen van 99 het drinkgerei. Dit laatste gaat ook op voor de verbreiding van de consumptie van sterke drank, thee, koffie en de de chocolade in de 17 en 18 eeuw. Bij dit onderzoek spelen overigens ook andere bronnen van informatie, zoals boedelinventarissen, een belangrijke rol.
,,
/ $
%
5#2
(
#
- *. 39
C Middeleeuwen en latere tijd buiten de vesten
De Middeleeuwse bewoningsgeschiedenis is in het Noord-Holllandse kustgebied nog maar beperkt archeologisch onderzocht. Van de Vroege Middeleeuwen is zelfs erg weinig bekend, onder meer door de vroegmiddeleeuwse 100 opgravingen bij Uitgeest in 1989 (ongepubliceerd) en bij Limmen in 2004-2005. In het NOaA-hoofdstuk 16, De 101 Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland, worden vier thema’s centraal gesteld: de relatie tussen mens en landschap (landschapsveranderingen, ontginningen, waterbeheer en landgebruik), handel en uitwisseling (relaties stad en platteland, visserij), materiële cultuur en identiteit (o.a. huizenbouw en huisraad) en de dorpsvorming (o.a. rol van kerk en adel, economie). Hieronder wordt een en ander vooral vertaald in de lokale ruimtelijke ontwikkelingen. C1 Dorpskernen van Oudorp, (deel van) St. Pancras, Huiswaard, Nieuwpoort, Boekel en Koedijk Oudorp, deel van St. Pancras, Huiswaard, Nieuwpoort, Boekel De middeleeuwse nederzettingen op de strandwallen worden historisch-geografisch getypeerd als de geestnederzettingen. Onderzoeksthema’s zijn a. ruimtelijke ontwikkeling van de betreffende nederzetting sinds het ontstaan, b. aard en omvang van bebouwing in de loop der tijd, c. de materiële cultuur van de bevolking (kort gezegd huizen en huisraad) en d. bijzondere gebouwen (onder meer kerken). Door een vrijwel volledig gebrek aan onderzoek zijn er nog talloze open vragen. Een belangrijk punt is de vraag in hoeverre de dorpen verschillen van of overeenkomen met Alkmaar, met name in de Middeleeuwen. Hierbij speelt de vraag wanneer en hoe de eerste dorpskern is gevormd. Tot dusverre zijn in het de kustgebied tot in de 9 eeuw uitsluitend geïsoleerde boerderijen bekend. In Alkmaar lijkt er pas rond 900 een eerste begin van de dorpskern te zijn. Gaat dit ook op voor de andere dorpen op de geestgronden? Vervolgens is het van belang om de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp in kaart te brengen en om de aard van de bebouwing te onderzoeken, bijvoorbeeld met het oog op de vraag of er alleen boerderijen waren of ook gebouwen voor activiteiten op het gebied van handel en nijverheid. 102
De vroegste vermelding van Oudorp is in 1063 in een stuk over de kapel. De oudste middeleeuwse archeologische de vondsten dateren evenwel uit de 9 eeuw en komen van direct ten zuiden van de kerk (opgraving Lauwershof 1994). de We vermoeden dat er vanaf de 9 eeuw wel continuïteit van bewoning zal zijn geweest. Op de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560 staat een reeks boerderijen langs de westrand van de geest, vanaf de kerk aan de zuidkant van het dorp tot even voorbij de Munnikenweg. Ze vormen een soort lintbebouwing en geen echte dorpskern, vermoedelijk omdat de boeren de smalle zandrug als akker gebruikten en de boerderijen bij voorkeur direct bij de de de akkers werden gebouwd. Behalve de vondsten uit de 9 en uit de 12 eeuw, gedaan bij de opgraving in 1994 voor de vergroting van het Lauwershof, is er over de bewoning van vóór 1560 weinig bekend. In de ‘Informacie’ uit 1514 gaven de dorpsbestuurders op dat het dorp 36 haardsteden telde en dat men behalve uit de landbouw (slechts een kwart van de landerijen van het dorp zijn bij de dorpelingen zelf in gebruik) inkomsten had uit vrachtvaart en de haringvaart. De kerk is (samen met het dorp) in 1573 vernield. In de 17 eeuw is de kerk herbouwd, vermoedelijk met de handhaving van oudere onderdelen. Deze kerk had nog een romaanse bakstenen toren, mogelijk van 12 -eeuwse ouderdom, toen hij in 1858 en 1867 werd gesloopt voor de bouw van de huidige kerk. Sint Pancras moet in de vroege Middeleeuwen al een bijzondere plaats zijn geweest. Het had toen de plaatsnaam Vronen. Het toponiem verwijst naar koninklijk goed dat in leen was verstrekt aan de graven van Holland (een 103 ‘vroonhof’ is een soort privé-domein). In 1620 werd het Oude Kerkhof afgegraven (bij de huidige Meeuwenlaan) en daarbij werd een grote hoeveelheid tufstenen funderingen gevonden, die onder meer van de oude kerk afkomstig moeten zijn geweest (deels wellicht van een grafelijk hof?). Als straf voor het aandeel in de West-Friese opstand na de dood van Floris V, uitmondend in een verwoestende veldslag op de Vronergeest in 1297, werd het dorp in 1299 onteigend en de bewoners werden gedongen naar de Koedijk te verhuizen. Toch blijkt nadien weer gewoond te de worden op de strandwal en in de 15 eeuw is aan de noordkant van de geest de Sint Pancratiuskerk gesticht. In de ‘Informacie’ van 1514 wordt opgegeven dat het dorp toen 74 haardsteden telde (op één na alle op leengronden). Als middelen van bestaan gaf men niet alleen landbouw op maar ook waren er in de zomermaanden 67 mannen ‘ter zee om een huyere’ (vermoedelijk als zeelui in de haringvaart en vrachtvaart). In de wintermaanden hield men zich bezig ‘mit cley te boren in de meren, ende brengen dat tot de steenhovens’. Het zuidelijke deel van de strandwal van Sint Pancras bevindt zich in de gemeente Alkmaar. Omdat de middeleeuwse dorpskern bij de kerk, alsmede het terrein van de hof zich bevinden in de gemeente Langedijk, beperkt de vraagstelling voor dit gebied zich meer tot onderzoek van eventuele min of meer geïsoleerde boerderijen vanaf de vroege Middeleeuwen. 3& " " " / ( ( / ( ( 40
( % %
0& G G
* *
"& #" 0 #" 0
5
1" "( # 2G * #" 0 *2 52 #" 0,
(" "
% #" 0 ,* -
.2
3&
,,
Huiswaard was een buurtschapje met boerderijen langs de Rekerdijk met een klein akkerland ten oosten ervan, de 104 Huiswaardergeest, en weidegronden aan de westkant van de Rekere met de veldnaam Huiswaard. De vroegste de afbeeldingen dateren uit de late 16 eeuw. Het gehucht is in 1573 vernield. Midden in het buurtschapje stond een de kapel, die na 1573 onder meer als schoolgebouw is gebruikt. In de 14 eeuw bevond zich hier een nederzetting met de naam Krielenzand, die grafelijk leengoed was. Fasel veronderstelt dat dit wel eens het gehele gebied van het latere buurtschap Huiswaard kan hebben omvat. Bij de aanleg van wegen aan de oostkant van de geest in 1976 zijn de potscherven gevonden uit de late Bronstijd en vroege IJzertijd, uit late IJzertijd en uit de Middeleeuwen vanaf de 9 eeuw. Een groot deel van de geest is door de aanleg van wegen en van de nieuwbouwwijk Huiswaard II vernietigd. Een smalle strook langs de Rekerdijk is archeologisch nog belangrijk, evenals twee smalle stroken buitendijks land aan de westkant van het huidige fietspad (thans helaas deels met bomen begroeid). Van het gehucht met de merkwaardige naam Nieuwpoort is nog minder bekend. De oudste afbeelding is bijna in de marge van de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1561. Daarop zijn een paar huizen te zien ter hoogte van de splitsing van de huidige Kennemerstraatweg en de Nieuwpoortslaan. Op de kaart van de droogmakerijen rond Alkmaar van Lourens Pietersz uit 1573 is hier eveneens een buurtschap aangeduid. De naam wordt elders wel gebruikt voor nieuw gestichte steden, maar daar lijkt in dit geval toch geen sprake van te zijn. De plaatsnaam is daarmee raadselachtig. Het is de vraag of het kleine groepje huizen iets anders was dan een handvol boerderijen. Over de bouwdatum van deze huizen is niets bekend. In de zuidoosthoek van het plangebied Boekelermeer-Zuid bevindt zich het noordelijk deel van de strandwal van Akersloot. Dit is in wezen dezelfde zandrug als van Oudorp en Sint Pancras. Hierop zijn potscherven gevonden uit de de de 105 13 en 14 eeuw, mogelijk op de plek van een middeleeuwse boerderij. Koedijk De geschiedenis van Koedijk is nog vol lacunes, mede doordat de schriftelijke bronnen maar beperkt zijn onderzocht. 106 Van de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp is door opgravingen vanaf 1998 een globale eerste indruk verkregen. Koedijk is gesticht in opdracht van de graaf, toen hij in 1299 de inwoners van het vernielde Vronen (thans St. Pancras) verbande naar de andere kant van hun veeteeltgebieden (de Vroonlanden). Hier bevond zich de Koedijk, een de de waarschijnlijk uit de 12 eeuw daterend deel van de Geestmerambachtdijk, dat in de 13 eeuw was opgenomen in de Westfriese Omringdijk. De kerk werd in 1324 gewijd. Men heeft vervolgens huizen gebouwd op een eerste kleiophoging tegen de dijk aan. De oorspronkelijke dijksloot pal tegen de dijk is daarbij gedempt en achterlangs de nederzetting kwam een nieuwe afwateringssloot, de Achtergracht. Door opgravingen is nu duidelijk geworden dat deze Achtersloot zich aanvankelijk circa 20-25 meter vanaf de dijk bevond. Hij is in later tijd gedempt en meer dan 10 meter opgeschoven naar achteren tot de huidige ligging. Dit zal zijn gedaan om naderhand meer ruimte op de erven te krijgen. De vondsten bij Kanaaldijk 212 in 1998 lijken erop te wijzen dat deze herinrichting is gebeurd na de vernieling van Koedijk in 1573, maar dat is nog niet goed aangetoond. De geschiedenis van de ruimtelijke ontwikkeling van het dorp is nog onduidelijk. In 1514 werd in de ' Informacie' opgegeven, dat het dorp toen samen met Huiswaard maar liefst 150 huizen telde. Het was daarmee één van de grotere dorpen in West-Friesland. Op de kaart van CC Bommer uit 1659 blijkt dat het zuidelijk uiteinde van de bebouwing zich bevond bij de ‘molen van Bos’ (Kanaaldijk 232). Bij een opgraving er vlak naast zijn in 2003 in de de Achtergracht ook vondsten gedaan uit de 14 eeuw. Het noordelijk uiteinde van de oudste nederzetting is nog niet vastgesteld en moet zich ergens te noorden van de Zonneweid hebben bevonden (tot dusverre de meest noordelijke de 14 -eeuwse vindplaats). Voorts is er niets bekend van groei- of krimpfasen van de nederzetting in de loop der tijd, de ondanks de historisch bekende vernielingen van 1573 en 1799. Het is zelfs nog de vraag of men begin 14 eeuw een reeks afzonderlijke terpen heeft opgeworpen tegen de dijk aan, of dat er sprake is van één langgerekte nederzettingsterp. Er is nog weinig gelegenheid geweest tot het zoeken naar eventuele tussensloten tussen afzonderlijke terpen, als die er al zijn geweest althans. Zo’n erfslootje is wel aangesneden bij de opgraving bij Kanaaldijk 208 (bouwput brandweerkazerne Zonneweid), maar deze bleek dermate vondstloos dat hij meteen na de stichting van de nederzetting alweer met klei gedempt zal zijn geweest. Het dorp is niet alleen in 1573 maar ook in de 1799 bij oorlogshandelingen met de grond gelijk gemaakt. De 19 -eeuwse herbouw kan eveneens hebben geleid tot veranderingen in de dorpsstructuur, die we gewaar worden op de Kadastrale Minuut van 1830. In de ' Informacie'van 1514 blijkt niet alleen de omvang opmerkelijk groot, maar ook blijken de middelen van bestaan voor een belangrijk deel niet agrarisch te zijn. Men hield zich bezig ‘mit lanthuyre, mit visschen, mit cleyvoeren aen de steenplaetsen, ende ten harinck varen ter huyere’. Die landbouw werd in 1494 (voor de dorpen Ursem, Oterleek,
58
, 2G " , 29 , 29 ,, ,,, ) % 7G * #" 0 2G * 6; 9 8 & ,*, ,, ) " ) %' 2 " #2$ % 4
#" 0 0
*29 7
, 29
,, 29 ,,,2
,, " ,,,2$
" ( % 41
Koedijk, Oudorp en Schermer) nader omschreven als ‘metter koe, zuvel daerof maeckende’. Het ‘vissen’ in 1514 zou wellicht vooral als verwijzing naar de binnenvisserij kunnen zijn bedoeld (op ‘d’Aalmeer’ onder andere). de de Over de bebouwing in de loop der tijd is nog weinig bekend. In 17 en 18 eeuw waren er naast enkele stolpboerderijen vooral veel rechthoekige huisjes, waarschijnlijk de woningen van vissers en kleiwerkers. Het is de onbekend of deze gevarieerde bebouwing er al vanaf de 14 eeuw was, of dat dit een latere ontwikkeling betrof. Daarnaast zijn ook de aanwezige herbergen en het kerkje archeologisch van grote waarde. Het kerkje, dat mogelijk rond 1500 was voorzien van een groot koorgedeelte, is nadien in de loop der tijd steeds verder verkleind. In 1947 werden de bouwvallige laatste restanten helaas gesloopt. Op dezelfde plek staat de huidige houten kerk (de kerkhofmuur aan de noordkant bevindt zich op de plek van de oude noordmuur van het middeleeuwse kerkje). C2 Geïsoleerde vindplaatsen uit de Middeleeuwen en later Onder deze noemer kunnen we diverse zaken plaatsen die verspreid in het vroegere buitengebied van de gemeente gelokaliseerd zijn: Infrastructurele en waterstaatkundige werken In het vroegere buitengebied waren er oudtijds diverse elementen aangelegd, waar we vooral door historischgeografisch onderzoek de locatie van kennen. Het gaat daarbij om dijken met de daarmee verbonden duikers, sluizen en overtomen, alsmede om wegen en bruggen. De ouderdom en constructie hiervan zijn vaak niet goed bekend als gevolg van gebrek aan schriftelijke bronnen en zijn dus een archeologisch onderzoeksonderwerp. Vrijstaande boerderijen, herbergen, blekerijen, molens, steenovens Geïsoleerde woningen en bedrijfsgebouwen verdienen een zelfde aandacht als wanneer deze binnen de binnenstad van Alkmaar worden aangetroffen. De vragen betreffen ouderdom, bouwgeschiedenis en uiterlijke gedaante van het gebouw en materiële cultuur van de bewoners. Kastelen en landhuizen De kastelen De Nieuwburg en De Middelburg zijn beide aangelegd rond 1288. Na opgravingen in 1942-1943, 1971 en 107 1976 genieten ze thans bescherming als rijksmonument. Daarnaast zullen er ook landhuizen in de gemeente zijn geweest waarvan veel minder bekend is. Het verdwenen Karmelietenklooster bij de Munnikenweg de Dit klooster, gesticht in 1467, bevond zich halverwege de Munnikenweg. In de 16 eeuw was deze weg met enkele bochten langs het klooster geleid. Het is in 1572 gesloopt, nadat het al eerder zware overstromingsschade had opgelopen in 1552 en deels was vernield door ongeregelde troepen in 1563. Door het recht trekken van de bochten in ste de Munnikenweg in de 20 eeuw is de plek van het klooster thans niet herkenbaar meer, maar door vergelijking van de huidige kaart met de Kadastrale Minuut van 1830 en met de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1561, kan de locatie goed bepaald worden. Bij de aanleg van de nieuwbouwwijk ten zuiden van de Munnikenweg zijn waterputten 108 van het klooster gevonden. Scheepswrakken Vooral schepen van voor 1850 zijn archeologisch zeer waardevol, omdat over de scheepsbouw van die tijd onvoldoende bekend is. Dit geldt in nog hogere mate voor de Middeleeuwen en ouder. Deze verdienen bij ontdekking een zeer hoge prioriteit.
*
42
/ $ /
, 8 , , #" 0 ,2
,* #" 0
Bijlage 2 Toelichting bij de Kaart van Archeologisch Belangrijke Terreinen Alkmaar Kaarteenheden De kaartlegenda van de nieuwe Verwachtings kent de volgende begrippen: - Paars: beschermd rijksmonument = wijziging van gebruik en inrichting slechts mogelijk na vergunning van het rijk, - Rood: zeer hoge verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 20 2 cm en op een groter oppervlak dan 25 m , - Oranje: hoge verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 40 cm 2 en op een groter oppervlak dan 500 m , - Geel: middelmatige verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 40 2 cm en op een groter oppervlak dan 0,5 ha (5.000 m ). - Wit: geringe verwachting = archeologische maatregelen noodzakelijk bij alle bodemingrepen dieper dan 40 cm en op een groter oppervlak dan 2 ha. Maatregelen in deze categorie zullen in Alkmaar erg zeldzaam zijn, gezien de dichtheid van de bestaande bebouwing. De maatregelen in dergelijke gebieden betreffen overigens in eerste instantie een nader verkennend onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van nog niet ontdekte vindplaatsen. De beide rijksmonumenten zijn de kasteelterreinen van de Nieuwburg en van de Middelburg. Hiervoor geldt dat voor een aanpassing van het terrein (inclusief omringende sloot) een aanvraag tot wijziging van het monument moet worden ingediend bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten te Amersfoort. Beide terreinen zijn gemeente-eigendom. Gebiedsbegrenzingen Ten opzichte van de kaart uit 1992 is een aantal gebiedsaanduidingen gewijzigd en aangevuld. Van noord naar zuid zijn het de volgende aanpassingen: -
het rode gebied van Koedijk is naar het noorden vergroot tot aan de huidige gemeentegrens. Het archeologisch belangrijk gebied betreft de kavels vanaf de weg tot aan de Achtergracht (het wegtracé van de Kanaaldijk zelf is trouwens ook rood- zie agendapunt 10A). Het terrein in de bocht bij de Zonneweid (voormalig tehuis Zonnehof) is inmiddels vergraven door bouwactiviteiten. Het gele strookje achterlangs Koedijk op de kaart van 1992 vervalt.
-
Het tracé van de Westfriese Omringdijk, voor zover niet door bouwactiviteiten inmiddels verstoord, wordt in zijn geheel archeologisch rood gebied met andere woorden: de gehele Kanaaldijk bij Koedijk, zuidwaarts doorlopend tot hij naar het zuidoosten buigt bij de Klompenmakersstraat; ten zuiden van de Huiswaarderweg vervolgend voorlangs de flatgebouwen aan de Muiderwaard en doorgaand in de Rekerdijk en vandaar in de Frieseweg. Bij de binnenstad van Alkmaar is er een korte onderbreking (het huidige tracé van de Randersdijk is van 1835) en vandaar vervolgt het tracé met het Oudorperdijkje en de Schermerweg tot de hoek met de Marconistraat. Het verdere tracé is met onderbrekingen te vervolgen: een stuk dijktracé in de Kraspolder en de westelijke (!) dijk langs het Kanaal Alkmaar-Kolhorn vanaf de knik ter hoogte van de Terrastraat noordwaarts tot de hoek Hoornsevaart.
-
Nieuw rood gebied is de locatie van de molen en molenaarswoning van de droogmakerij de Daalmeer uit 1560, geheel aan de noordpunt van de Molentocht in de driehoekige kavel tussen de Molentocht, de Ringsloot en het oude sluisje.
-
Nieuw rood gebied is de locatie van de molen en molenaarswoning van de droogmakerij De Mare uit 1560-1573 op een eilandje aan de oostkant van de straten Looierij en Weverij.
-
De omvang van de strandwallen ten noorden van het Scharlo tot voorbij winkelcentrum De Mare wordt verkleind tot de desbetreffende kaarteenheden zoals die zijn aangeduid op de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000 Kaartblad 19W. De strandwal van Alkmaar (geel gebied) eindigt bij de Gashouderstraat, de Huiswaardergeest (geel gebied) volgt een historisch-geografisch bepaalde ovale omtreklijn (Noordelijk deel omringd door de paden Krielenzand en Rozenbottel; Zuidelijk deel is het gehele huizenblok Ilpenwaard), de zandkop naast de Mare (rood gebied vanwege in 1976 gedane prehistorische vondsten) wordt beperkt tot een deel van de wijk De Horn (de gehele huizenblokken Karveelstraat en Schokkerhof).
-
Het onverstoorde deel van de kern van het gehucht Huiswaard blijft rood gebied, te weten Rekerdijk 13-14-15 tot de fietstunnel onder de Huiswaarderweg, alsmede twee ovale terreinen aan de westkant tegen de Rekerdijk.
-
Het rode gebied van de strandwal van Oudorp wordt beperkt, met als westelijke begrenzing de waterlopen Molensloot en de Maar, als noordeinde het kavel Munnikenweg 8 (rood) en als oostelijke begrenzing vanaf de Munnikenweg de Herenweg doorgaand in de Westerstraat tot de Kerklaan. Aan de zuidkant is vanwege gedane vondsten het gebied tussen de Maar, de Kerklaan, de Junostraat en Icarusstraat (wegtracé) en de Nieuwe 43
Schermerweg ook rood gebied. Hier aansluitend wordt het weiland aan de westkant van de Westerstraat gevoegd als rood gebied, tussen de Nieuwe Schermerweg en de Kasteellaan, vanwege rond 1980 gedane vondsten. -
Het gele gebied van de strandwal van Oudorp wordt beperkt, met als westelijke begrenzing de waterlopen Molensloot en het hiervoor genoemde rode gebied en als oostelijke begrenzing het wijkje Breelaan (geel) in rechte lijn naar de Berkenlaan even nummers (kavels nog geel), Nyenburgh oostkant (oostelijk langs het flatgebouw), voorts tot aan het wegtracé van de Sagittastraat en de Antaresstraat, tot de westelijke achterzijde van de oneven huisnummers Mercuriusstraat (deze zijn dus wit), aan de zuidkant begrensd door rood gebied bij de Junostraat.
-
Op de noordoever van de Hoornsevaart direct ten oosten van de Halvemaansbrug stond de laatmiddeleeuwse 109 herberg De Halve Maan, die als rood gebied is aangeduid.
-
Aan de Munnikenweg kan het voormalige Karmelietenklooster als rood gebied worden gelokaliseerd in een rechthoekig gebied bestaand uit de kavels van Stellingmolen 1 t/m 16 en de zuidhelft van het weiland tussen deze huizen en de Munnikenweg. De plek is bepaald door vergelijking van moderne kaarten met die van 1820 en 1560.
-
Drie laatmiddeleeuwse steenovens bij de Frieseweg behoren tot de rode gebieden. Ze zijn afgebeeld op een Kaart van de Vroonlanden uit 1530 en kunnen door vergelijking van de kavels worden gelokaliseerd: de noordelijke op de kavels van Zeswielen 1-1A-1B en 2 en Rekerdijk 16; de middelste bij Frieseweg 134-146 inclusief achtertuinen; de derde ten noorden van de splitsing Frieseweg-Munnikenweg tot en met molen Het Rode Hert (Frieseweg 88-106).
-
Het dijktracé van de Dijk van Alkmaar naar Bergen uit circa 1200 wordt verwacht omstreeks het wegdek van de Kwakelkade tot de westwaartse bocht (die bocht is overigens niet archeologisch maar wel historisch-geografisch belangrijk als restant van een afwateringsvaart van de Bergermeer uit circa 1270).
-
Aan de noordkant van de Friesebrug is een deelgebiedje bij Frieseweg 2-4-6 aangeduid als rood gebied, vanwege de veronderstelde aanwezigheid van een deel van het kasteel Torenburg.
-
Een rood gebiedje is er aan de zuidkant van het Oudorperdijkje ter hoogte van de Waterschapsstraat, waar vroeger (zie kaart van Drebbel, 1597) een sluisje en een overtoom zich bevonden, met ter plekke van de kavels van Oudorperdijkje 7 t/m 11 een blekerij en óp de dijk bij Oudorperdijkje 12-14 een voormalige herberg.
-
Het rode gebied van de binnenstad moet enigszins worden aangepast. De oude ‘voorsteden’ die worden beschouwd als historisch onderdeel van de binnenstad, worden aan de oostzijde uitgebreid met rode gebieden langs de noord- en zuidkant van het Zeglis (deze gebieden zijn overigens ook reeds door de provincie aangeduid 111 op de provinciale kaart van Cultuur Historische Waarden). In detail zijn de contouren van het rode gebied verder ook nog lichtelijk aangepast. Aan de noordkant vervalt het rode gebiedje bij de Kwakelkade (inmiddels 112 e deels verstoord en de rest is opgegraven ). Het rode gebied omvat nu: 1 aan de westkant het gebied omsloten door de Bergerrotonde, het Groenelaantje, Zocherstraat, Stationsweg, St. Josephstraat, Bergerrotonde, plus een e strook van 50 m breed langs de oostzijde van de Snaarmanslaan tot aan de Stationstraat; 2 Varnebroek 3 t/m 49 (tot aan de Metiusstraat) en Kennemerstraatweg 1 t/m 23 (tot de Blekerslaan), Nieuwlandersingel 48 t/m 81, 4346A en 1 t/m 18, Baansingel 1 t/m 3.
-
Kleine rode locaties zijn aangewezen op grond van de geïsoleerde gebouwen op de kaarten van Drebbel uit 1597 en Blaeu uit 1649: onder het wegdek van de Geestersingel direct ten zuiden van de Bergerrotonde (blekerij), Geestersingel 1 t/m 11 (boerderij), Kennemersingel 31-35 (blekerij), Kennemerstraatweg van de noordhoek Prinses Julianalaan tot en met de parkeerplaats van Kennemerstraatweg 16 ‘Koekenbier’ (Pesthuis), Westerweg zuidhoek Prinses Julianalaan (boerderij).
-
Het gele gebied van de strandwal van Alkmaar wordt aan de westzijde verkleind aangezien het gebied ten westen van de Westerweg geheel is afgegraven (mogelijk reeds rond 1660-1675). Het noordelijk deel vanaf de Steesloot wordt begrensd door de Zocherstraat, Stationsweg, Stationstraat, Geestersingel en Kennemersingel. Het grote gebouwencomplex van het MCA geldt als verstoord terrein (opgegraven in 1992) evenals het voormalige AZterein bij de Sportlaan.
110
,
/ 9
( ' (
44
.
, ,2
( 1
( " # "
# " 9 ,, #" 0 , / " 0& 0I 4) % 1 0 ( # 1 )( ' ) ( ,, 7 ,,
( -
6 ' . ;$
5 ' ( "% -
"
.
-
Aan de westkant van de gemeente wordt een deel van de Bergermeerpolder aangeduid als geel gebied, omdat op de hier aanwezige klei/veengronden volgens Soonius 1995 een trefkans bestaat op prehistorische vindplaatsen.
-
Ten oosten van de Boekelermeer, in de Boekelerpolder (tussen de ringvaart van de Boekelermeer en het Noordhollands Kanaal en ten zuiden van vuilnisstort G.P. Groot, bevindt zich een deel van de strandwal van Boekel. Het zuidwestelijke deel van dit gebied is rood gekleurd vanwege vroeger gedane scherfvondsten uit de de 14 eeuw (kadastrale aanduiding 2005: AMR01 F6982, F6999 en F7000) en de rest van de strandwal is geel gebied.
45
Bijlage 3 Publicaties Deze bijlage bestaat uit twee onderdelen, namelijk ten eerste de publicaties die sinds 1991 zijn vervaardigd door de afdeling monumentenzorg en archeologie; en ten tweede de overige publicaties waarnaar in deze nota wordt verwezen. Gemeente Alkmaar, afdeling monumentenzorg en archeologie, chronologisch sinds 1991: Bitter, P., A.M. Feld en G.M. van der Pal (red.), 1992: Uit de Alkmaarse bodem, Alkmaar. Bitter, P., en R. Roedema, 1992: Gestempelde vuurstolpen uit Alkmaar, Westerheem 61, blz. 170-175. Bitter, P., 1993a: Archeologie in Alkmaar in 1992; een jaaroverzicht, Alkmaars Bodemnieuws 6, blz. 6-16. Bitter, P., 1993b: Alkmaar (Boekelermeer, Kraspolder, Ropjeskuil, Voordam, Wageweg), in: P.J. Woltering, J.-K.A. Hagers, Archeologische kroniek Noord-Holland 1992, Holland 25, blz. 287-328 (305-306). Bitter, P., 1993c: Vondsten aan de Voordam, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 17 nr.1, blz. 19-24 (24). Bitter, P., 1993d: Archeologisch onderzoek van de Ropjeskuil, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 17 nr.2, blz. 22-25 (24-25) Bitter, P., 1993e: De opgravingen aan de Lindegracht en de Langestraat,: in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg, Oud Alkmaar 17 nr.3, blz. 17-23 (20-21). Bitter, P., en J. Dijkstra, 1993. Opgravingen aan de Lindegracht en in de Langestraat, een voorbericht. Alkmaars Bodemnieuws 6 no.2, blz. 10-21 Esser, E., en E. Gehasse, 1993: Wortelsteeg 1991. Ecologisch onderzoek aan mestkuilen en beerputten, Delft (intern rapport Archeoplan ECO, september 1993). Roedema, R., 1993: De opgravingen van de SBAB in 1992, Alkmaars Bodemnieuws 6, blz. 17-20. Bitter, P., 1994a: Archeologie in Alkmaar in 1993: een jaaroverzicht, Alkmaars Bodemnieuws 7 nr.1, blz. 6-23. Bitter, P., 1994b: Opgraving Achterdam 16, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 18 nr.2, blz. 18-23 (18-19). Bitter, P., en J. Dijkstra, 1994: Alkmaar: centrum (Achterdam 16, Fnidsen 81, Langestraat 103, Langestraat 113 en 115/117, Lindegracht), in: J.-K. Hagers, Archeologische kroniek Noord-Holland 1993, Holland 26, blz. 379-411 (393-397). Roedema, R., 1994: Glazen, flessen en drank: glasvondsten in beerputten in de Breedstraat, Alkmaars Bodemnieuws 7 nr.1, blz. 24-45. Bitter, P., en J. Dijkstra, 1995: Alkmaar: Grote of St.Laurenskerk; Laat 217-219, Boekelermeer; Oudorp (Lauwershof), in: J.-K. Hagers, Archeologische kroniek Noord-Holland 1994, Holland 27, blz. 318-363 (337-340). Laarman, F., 1995: Ivoren kunstgebitje uit Alkmaar, Scarabee 15, blz. 51. Bitter, P., 1995a: Geworteld in de bodem, Alkmaar (Publicaties over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, 1) 1995. Bitter, P., 1995b: Opgravingen Grote Kerk afgerond: enkele voorlopige resultaten, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 19 nr.3, blz. 22-32 (23-28). Esser, E., en E.F. Gehasse, 1995: Onderzoek van huisafval: het organisch materiaal, in: P. Bitter, Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar, pp. 76-87. Bitter, P., 1996a: Een molentocht aan de Frieseweg, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 20 nr. 2, blz. 20-28 (26-28).
46
Bitter, P., 1996b: Alkmaar: Grote of St. Laurenskerk, Lombardsteeg, Lindegracht-zuidzijde, Gedempte Nieuwesloot, Achterdam, in: J.-K.A. Hagers, Archeologische kroniek Noord-Holland 1995, Holland 28, blz. 295-339 (306-312). Bitter, P., 1996c: Graven in de kerk. Het veldonderzoek naar de graven in de Grote Kerk van Alkmaar, Fibula 37, blz. 2025. Bitter, P., M. Boulonois en T. de Ridder 1996: Friese ringvormige aardewerken constructies: pottenbakkersovens?, Westerheem 45, blz. 70-95. Bitter, P., en J. Dijkstra, 1996a: Het Doelenveld bij de Lombardsteeg, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 20 nr.1, blz. 21-28 (25). Bitter, P., en J. Dijkstra, 1996b: Archeologisch onderzoek Lindegracht-zuidzijde, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 20 nr.1, blz. 21-28 (25-27). Bitter, P., en J. Dijkstra, 1996c: Een oude Nieuwesloot opgegraven, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 20 nr.1, blz. 21-28 (27-28). de
Bitter, P., en J. Dijkstra, 1996d: Een 14 -eeuws houten huis aan de Achterdam, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 20 nr.2, blz. 20-28 (23-25). Bitter, P., 1997a: Alkmaar: Verdronkenoord 102-104, in: M. Meffert (red.), Archeologische kroniek Noord-Holland 1996, Holland 29, blz. 339-385 (355-357). Bitter, P., 1997b: Vondsten bij ‘De Verfpot’, in: Informatierubriek van het bureau monumentenzorg en archeologie, Oud Alkmaar 21 nr. 2, blz. 30-36 (35-36). Bitter, P., J. Dijkstra, R. Roedema en R.P. van Wilgen, 1997: Wonen op Niveau; archeologisch, bouwhistorisch en historisch onderzoek van twee percelen aan de Langestraat, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, delen 5 en 5A), Alkmaar. Esser, E., J. van Dijk en H. Luijten, 1997: Biologisch onderzoek van vier beerputten, in: P. Bitter, J. Dijkstra, R. Roedema en R.P. van Wilgen, Wonen op Niveau; archeologisch, bouwhistorisch en historisch onderzoek van twee percelen aan de Langestraat, (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, delen 5 en 5A), Alkmaar, blz. 199-210. Saal, P., en P. Bitter, 1997: Wonen op niveau. Een opgraving in de Langestraat, Alkmaar (themanummer Historische Vereniging Alkmaar). Bitter, P., 1998a: Opgraving Lindegracht 10-12, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 1 nr.2, blz. 2-3. Bitter, P., 1998b: Drie opgravingen aan de Laat, en nog meer, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 1 nr.2, blz. 6. Bitter, P., 1998c: Opgraving Canadaplein gestart!, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 1 nr.3, blz. 12. Bitter, P. en R. Roedema, 1998a: Archeologische vondsten bij de Waag, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 1 nr.1, blz. 2-3. Bitter, P. en R. Roedema, 1998b: Opgravingen aan de Laat: het vervolg, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 1 nr.3, blz. 8-10. Bitter, P., en S. Ostkamp, 1998: Alkmaar: Kennemerstraatweg, Laat 125 ‘De Verfpot’, Langestraat 73-77, in: E. Jacobs, Archeologische kroniek Noord-Holland 1997, Holland 30, blz. 315-351 (332-334). Ostkamp, S., e.a., 1998: Afval van gorters, brouwers en een hospitaal. Archeologisch onderzoek aan het Wortelsteegplein, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr.6). Berg, G. van den, 1999: Opgraving Het Vergulde Paard te Koedijk, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.1, blz. 12-13.
47
Berg, G. van den, P. Bitter, R. Jayasena, S. Ostkamp en R. Roedema, 1999: Alkmaar: Canadaplein, Houttil ‘Het Waaggebouw’, Koedijk/Kanaaldijk 212, Laat/Augustijnsteeg, Laat/Bloemstraat, Lindegracht 10-12, in: E. Jacobs (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 1998, Holland 31, blz. 329-336. Bitter, P., 1999a: Goed gevonden. Textielvondsten uit archeologische opgravingen in de Grote of St. Laurenskerk te Alkmaar, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr.7). Bitter, P., 1999b: Bewoningsgeschiedenis aan de hand van verschillende bronnen. Een onderzoek in Alkmaar, in: A. Carmiggelt, T.J. Hoekstra, M.C. van Trierum en D.J. de Vries (red.), Rotterdam Papers 10, Rotterdam, blz. 11-30. Bitter, P., 1999c: Archeologische fundamenten onder het culturele hart van Alkmaar en de regio, brochure gemeente Alkmaar. Bitter, P., 1999d: Archeologische afvalrecycling bij de Huisvuilcentrale, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.1, blz. 19-20. Bitter, P., 1999e: Alkmaar: Lindegracht 10-12, in: E. Jacobs (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 1998, Holland 31, blz. 336. Jayasena, R., 1999: Archeologisch onderzoek aan het Canadaplein. Een voorlopig verslag, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.1, blz. 1-3. Ostkamp, S., en R. Roedema, 1999: Alkmaar: Houttil ‘Het Waaggebouw’, in: E. Jacobs (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 1998, Holland 31, blz. 330-333. Roedema, R., 1999: Alkmaar: Laat/Bloemstraat, in: E. Jacobs (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 1998, Holland 31, blz. 334-336. Baetsen, S., 2000: Graven in de Grote Kerk. Fysisch-antropologisch onderzoek in de Grote of St. Laurenskerk te Alkmaar, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr.8). Bitter, P., 2000a: Archeologisch onderzoek aan het Canadaplein, fasen 2 en 3, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.3, blz. 3-6. Bitter, P., 2000b: Willem III aan de Krommesloot, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.3, blz. 9-10. Bitter, P., S. Ostkamp, R. Roedema, C. Soonius en R.P. van Wilgen, 2000: Alkmaar: Baanpad, Bloemstraat/Laat, Canadaplein 1998-1999, Doelenstraat, Groot Nieuwland, Oudorperhout (kasteel De Nieuwburg), Plangebied Boekelermeer-Zuid, Ruitersteeg2/Oudegracht 224-226, in: Archeologische kroniek Noord-Holland 1999, Holland 32, blz. 301-307. Boer, P. de, 2000: Graven aan de Ooyevaarsteeg (Groot Nieuwland 22 en 24), Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 2 nr.3, blz. 7-8. Roedema, R. en R.P. van Wilgen, 2000: Alkmaar: Bloemstraat/Laat, in: Archeologische kroniek Noord-Holland 1999, Holland 30, blz. 302-304. Esser, E., J. van Dijk en L. Kubiak-Martens, 2001: Dierlijke en plantaardige resten uit een beerput aan de Voordam 2 te Alkmaar; een beknopt onderzoek, in: S. Ostkamp, R. Roedema en R. van Wilgen, Gebruikt en gebroken. Vijf eeuwen bewoning op drie locaties in het oostelijk stadsdeel, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 10), blz. 87-94. Kila, J.D., en H. de Raad, 2001: Nieuwe inzichten in de Alkmaarse geschiedenis. Interview met stadsarcheoloog Peter Bitter, Oud Alkmaar 25, blz. 1-19. Ostkamp, S., R. Roedema en R. van Wilgen, 2001: Gebruikt en gebroken. Vijf eeuwen bewoning op drie locaties in het oostelijk stadsdeel, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 10). Roedema, R., 2001: Alkmaar * Doelenstraat 6, Groot Nieuwland, Langestraat 16-18, Oudegracht 220, in: W. Blazer (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 2000, Holland 33, blz. 1-69 (5-8).
48
Bitter, P., 2002a: De kerk van Alkmaar vóór 1470, in: P. Bitter en L. Noordegraaf (eds), De Sint Laurens in de steigers. Bouwen, beheren en restaureren van de Alkmaarse Grote Kerk, Alkmaar (Alkmaarse Historische Reeks XI), blz. 11100. Bitter, P., 2002b: Begraven onder de zerken, in: P. Bitter en L. Noordegraaf (eds), De Sint Laurens in de steigers. Bouwen, beheren en restaureren van de Alkmaarse Grote Kerk, Alkmaar (Alkmaarse Historische Reeks XI), blz. 101223. Bitter, P., 2002c: Graven en begraven. Archeologie en geschiedenis van de Grote Kerk van Alkmaar, Hilversum (proefschrift Universiteit van Amsterdam) . Bitter, P., S. Ostkamp en R. Roedema, 2002: De beerput als bron. Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar, Alkmaar. Ostkamp, S., R. Roedema en R.P. van Wilgen, 2002: The introduction of majolica in Alkmaar, in: J. Veeckman e.a. (red.), Majolica and glass from Italy to Antwerp and beyond. The transfer of technology in the 16th- early 17th century. Antwerpen, blz. 449-464. Roedema, R., en S. Ostkamp, 2002: Alkmaar * Doelenstraat 2, Hofplein, Kennemerstraatweg, Kerkplein, (Koedijk) Kanaaldijk 206, (Koedijk) Kanaaldijk 231, Langestraat 51, Langestraat 64-66, Schoutenstraat 14-16, Voordam 15, in: W. Blazer (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 2001, Holland 34, blz. 1-52 (3-11). Bitter, P., 2003: Allerlei onderzoek naar ophogingen, funderingen, kelders en beerputten, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 7 nr.1, blz. 6-7 (2001: Voordam 13-15, Schoutenstraat 14/16, Kennemerstraatweg Vier Staten; 2002: Bierkade 17, Fnidsen, Koorstraat 59, Voordam 4/5, Zijdam 5/6, Hekelstraat 19). Bitter, P., S. Ostkamp en R. Roedema, 2003a: De lange bewoningsgeschiedenis van de Langestraat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 7 nr.1, blz. 3 (Langestraat 64-66, 2001; Langestraat 51, 2002). Bitter, P., S. Ostkamp en R. Roedema, 2003b: Op en onder de Koedijk, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 7 nr.1, blz. 9-10 (2001: Kanaaldijk/Zonneweid, Kanaaldijk 231; 2002: Kanaaldijk 230, Kanaaldijk/Zonneweid). Ostkamp, S., 2003: ‘De introductie van porselein in de Nederlanden’, Vormen uit vuur 180/181, 14-29. Wevers, L.B., 2003: Langestraat 51: bouwhistorisch onderzoek van een middeleeuws stadshuis, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar 7 nr.1, blz. 8-9. Beemster, K., 2004a: Bijzondere bodemvondsten: een lavabo, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 12. Beemster, K., 2004b: Bijzondere bodemvondsten- een ‘trip’ naar het verleden, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.11, blz. 8. Beemster, K., 2004c: Bijzondere bodemvondsten – vlaggen met antiek Oranje, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.12, blz. 12. Berg, G. van den, 2004: Eerste resultaten van de opgraving Koningsweg, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 4-5. Berge, M. ten, P. Bitter, H. Komen, A. Pauptit en H. de Raad, 2004: Alkmaar in de verdediging, Alkmaar. Bitter, P., 2004a: Archeologische verrassingen in de Kapelkerk, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 2-3. Bitter, P., 2004b: Opgegraven vesten, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.12, blz. 2-3 (opgravingen Canadaplein 1998; Gasthuisstraat 1998; Molenbuurt 23 in 2003, Achter de Vest 1 in 2004). Bitter, P., 2004c: Achter het Hof van Sonoy: opgravingen aan het Hofplein in 2001 en 2003, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.12, blz. 4-5. Bitter, P., e.a., 2004a: De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187). 49
Bitter, P., e.a. 2004b: Alkmaar*Gasthuisstraat, Hofplein/Veerstraat 3, Koningsweg 27-37/Ramen 36-38, Molenbuurt 23, Stadhuis, Waagplein, Zeglis, in: W. Blazer (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 2003, Holland 36, 3-68 (3-11). Cox, J., en P. Bitter, 2004: ‘In de vesten, tot Alcmaer’. Ontstaan en bestuur van Alkmaar, in: J.C.M. Cox e.a., 2004: “Onse heerlijcke Stadt-huijs binnen Alckmaer”. De geschiedenis van het stadhuis van Alkmaar, Alkmaar, blz. 3-32. Duco, Don H., 2004: Drie eeuwen tabakspijpen uit Alkmaar, in: Bitter, P., e.a., 2004: De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187), p. 71-96. Jong-Lambregts, N. de, 2004a: Onder het Waagplein, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 8-9. Jong-Lambregts, N. de, 2004b: Archeologische ontdekkingen aan de Oudegracht, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 9. Jong-Lambregts, N. de, 2004c: Koken, braden en eten met aardewerk, in: Bitter, P., e.a., 2004: De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187), blz. 30-47. Roedema, R., 2004a: ‘Een beerput bij de Zijpse kamer’. Een archeologische verkenning van de stadhuistuin, in: J.C.M. Cox e.a., 2004: “Onse heerlijcke Stadt-huijs binnen Alckmaer”. De geschiedenis van het stadhuis van Alkmaar, Alkmaar, blz. 83-94 en 174-176. Roedema, R., 2004b: Drinken en klinken. Zeven eeuwen glaswerk in Alkmaar, in: P. Bitter et al, De verborgen stad. 750 jaar Alkmaar onder de grond, Alkmaar (tevens themanummer Vormen uit Vuur 186/187), blz. 48-70. Roedema, R., 2004c: Graven in de tuin van het stadhuis, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 7-8. Roedema, R., 2004d: Zeglis: mysterieuze muurwerken onder de straat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 12 Roedema, R., 2004e: Ondergronds onderzoek in het pand Verdronkenoord 18/20, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.10, blz. 11. Roedema, R., 2004f: Langestraat 76- een kleine bouwhistorische verkenning, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.11, blz. 7. Roedema, R., 2004g: Laat 229-231 – archeologisch onderzoek naar een Alkmaarse bierbrouwerij, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.12, blz. 8-9. de
Beemster, K., 2005: Bijzondere bodemvondsten- een nouveauté uit de 19 eeuw, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 13, 8. Beemster, K., 2005: Bijzondere bodemvondsten- de verloren waterpot van de gardenier, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 14, 8. Beemster, K., 2005: Bijzondere bodemvondsten- gewijd water aan de Langestraat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 15, 8. Beemster, K., 2005: Bijzondere bodemvondsten- een admiraal op de thee(pot), Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 16, 8. Bitter, P., 2005: Archeologie onder de Paardenmarkt, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 14, 2. Bitter, P., m.m.v. C. Rogge, 2005: Mient 21 en 23 – archeologische en bouwhistorische waarnemingen in twee bijzondere panden, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 15, 2-4. Bitter, P., R.. Roedema, N. de Jong-Lambregts, 2005: Alkmaar*Achter de Vest 1, Laat 229-231, Oudegracht 178, Schermerweg/Jaagpad, in: TGV teksten en presentatie (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 2004, Holland 37, 352 (3-7).
50
Jong-Lambregts, N. de, 2005: Houtzaagmolen en scheepswerf aan de Schermerweg, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 13, 1-2 Jong-Lambregts, N. de, 2005: Archeologisch onderzoek Oudegracht 178, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 13, 7. Jong-Lambregts, N. de, 2005: Bezoek tentoonstelling basisschool De Regenboog, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 14, 7. Noordegraaf, L., en C. Rogge (red.), 2005: De Alkmaarse Kapelkerk. Geschiedenis en restauratie, Alkmaar (Alkmaarse Historische Reeks XIII). Roedema, R., 2005: Onderzoeken en verkenningen van archeologische en bouwhistorische aard: Zeglis-herbouw poorthek Boompoort, Laat 142- een bouwhistorische en archeologische verkenning, Hoek Laat 120/Vlaanderhof - een klein onderzoek binnen een groot complex, Dijk 36 – de werkplaats van een wagenmaker, Hoek Spanjaardstraat 12-13 / Kooltuin 32-43, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 16, 1-3. Roedema, R., en R. van Wilgen, 2005: Een zware balk bij de Randersdijk, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr.13, 3. Vaars, J.P.L., m.m.v. S. Dautzenberg en M. d’Hollossy, 2005: Inventariserend veldonderzoek op de Paardenmarkt te Alkmaar, Zaandijk (Hollandia-reeks 85). Waterlander, S., 2005: Glissen: schaatsen of glijders, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 13, 4. Waterlander, S., 2005: Een bijzonder bord uit de Bloemstraat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 14, 4-5. Wilgen, R. van, 2005: Bijzondere bodemvondsten- een bouwfragment, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 13, 8. de
Beemster, K., 2006: Bijzondere bodemvondsten- een 14 eeuws balletje retour, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 17, 8. Bente, D., 2006: Programma van Eisen IVO Schelphoek, Woerden (Past2Present-Archeologic). Benthem, A. van (red.), 2006: Alkmaar Schelphoek. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC-Rapport 503, Amersfoort. Bitter, P., 2006: Archeologie onder de Paardenmarkt (2), Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 17, 1-2. Bitter, P., en E. Jacobs, 2006: Een bankterrein archeologisch overvallen, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 3-4. Bitter, P., 2006: Een historische sensatie, de opgraving van stadsmuren onder de Wageweg 2006, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 19, 1-5. Jacobs, E., e.a. 2006: Locatie Voordam 13,15 en Zijdam 4, gemeente Alkmaar. Een Definitief Archeologisch Onderzoek, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie, in voorbereiding). Prins, C., 2006: Een zeldzame gietmal, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 2-3 (Langestraat 2001).
Rijkelijkhuizen, M., 2006: Kunstgebitten in Alkmaar, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 17, 6-7. Roedema, R., 2006: De vestingwal onder een school, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 1-2.
51
Roedema, R., 2006: Een brandweerkazerne gebouwd op een terp, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 16. Roedema, R., 2006: Dijk 27: een vervolg op een onderzoek uit 1992, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 5. Roedema, R., 2006: Een brandweerkazerne gebouwd op een terp, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 16. Vaars, J.P.L. en P. Floore m.m.v. R. Roedema, 2006: Archeologische opgravingen aan de Schermerweg 80-82 te Alkmaar, Zaandijk/Alkmaar (Hollandia Reeks 60). Waterlander, S., 2006: Buitengewoon bot, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 17, 4-5. Waterlander, S., 2006: Bijzondere bodemvondsten – de oudste Alkmaarse wagenwielen, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 18, 8. (98CAN en 00CAN) Beemster, K., 2007: Bijzondere bodemvondsten – een belezen Alkmaarse poorter, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 20, 7-8. Beemster, K., 2007: Bijzondere bodemvondsten – een servies voor het leven?, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 21, 8. Beemster, K., 2007: Bijzondere bodemvondsten – op uw gezondheid, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 23, 8. Bitter, P., 2007: Archeologisch vooronderzoek in de Schelphoek, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 20, 4-5. Bitter, P., 2007: Opgravingen in de Schelphoek, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 22, 4-5. Bitter, P., 2007: Nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 22, 6-7. Bitter, P., 2007: Bergama-Allianoi. Droom of drama; Allianoi weer in gevaar, Archeologie Magazine 2007 nr.3, 60-64. Bitter, P., 2007: 1 Nederzetting op het zand, 3 Van nederzetting tot handelsplaats, 6 Ommuurd, volgebouwd en uitgelegd, 7 Huis, erf en straat, 9 De Sint-Laurenskerk, 17 De stad versteent, in: J. Vis, P. Bitter, H. Kaptein et al, Geschiedenis van Alkmaar, Zwolle, 12-21, 31-38, 64-90, 104-114, 210-225. Bitter, P., en R. Roedema, 2007: Alkmaar*Bloemstraat, Schelphoek, Wageweg, Koedijk Kerkelaan, in: TGV teksten en presentatie (red.), Archeologische Kroniek Noord-Holland 2006, Holland 39, 3-12. Jezeer, W., en L. van der Meij, 2007: Alkmaar Sportlaan, voormalig stadion AZ, ADC-Rapport 1060, Amersfoort. De Jong-Lambregts, N., P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12). De Jong-Lambregts, N. de, m.m.v. K. Beemster, P. Bitter, C.Prins, R. Roedema, S. Waterlander, 2007: Oudegracht 26 (02ODG). Archeologie en geschiedenis van brouwerij Het Zwaard, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. VerspaijFrank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 3-110. De Jong-Lambregts, N. de, P. Bitter, R. Roedema en C.Prins, 2007: Laat 229-231 (04LAA). Archeologisch onderzoek de ste naar bewoningsresten van de 12 tot de 20 eeuw, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 111-198. Bitter, P., L. Verspay-Frank en N. de Jong-Lambregts, 2007: Van poorten en vesten. Onderzoek in de Gasthuisstraat (2003), Molenbuurt (2003) en Achter de Vest (2004), in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 199-216. 52
Bitter, P., L. Verspay-Frank en N. de Jong-Lambregts, 2007: Basisrapport 04ODG, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 217-223. Jong-Lambregts, N. de, m.m.v. K. Beemster, P. Bitter, C.Prins, R. Roedema, S. Waterlander, 2007: 05ODG Oudegracht 182, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 224-287. Prins, C., 2007: Bijzondere bodemvondsten – een hangend watervat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 22, 8. Waterlander, S., 2007: Ecologische vondsten uit askuil Oudegracht 182, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 239-240 en 276-278. Waterlander, S., 2007: De Kennemerpoort bezoekt het Archeologisch Centrum, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 21, 4-5. Beemster, K., 2008: Bijzondere bodemvondsten – uit de brand, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 24, 8. Bitter, P., 2008: Goed gevonden, goed behouden. Textielvondsten uit de Grote Kerk van Alkmaar, in: N. Cassée en E. de Groot (red.), Archeologisch textiel: van vondst tot vitrine. Textieldag gehouden in het Instituut Collectie Nederland in Amsterdam op 5 oktober 2006, Stichting Textielcommissie Nederland. Jaarboek 2006, Amsterdam, 187-199, 236237. Roedema, R., 2008: Een opgraving aan de Laat, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 24, 3-4. Roedema, R., en P. Bitter, 2008: Tussen Meyer en Zara. Een opgraving in een winkelpand aan de Langestraat en Kraanbuurt, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 25, 3-4. Waterlander, S., 2008: ‘Haring lust wel duizend menschen, wie zal zich geen haring wenschen’, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar nr. 24, 5. Bitter, P., in voorbereiding (2008): Wealth and waste- aspects of a luxurious lifestyle in Alkmaar, in: M. Gläser (red.), Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum, VI: Lifestyle. Luxus in der mittelalterlichen Stadt, Lübeck 2008. Bitter, P., in voorbereiding (2008): Toying with miniature objects. Finds of ‘doll’s items’ from Alkmaar, in: H. Clevis (red.), feestbundel voor Jan Thijssen. Bitter, P., in voorbereiding (2009): Voor het gemak.Beerputten en afvalverwerking in Alkmaar, Westerheem.
Overige literatuur, alfabetisch: Beek, J. van, 2003: Sint Pancras, Zuideinde en Oudorp; meer dan 4 eeuwen water- en veldnamen, St. Pancras. Berg, W.J. van den, 1998: Historisch Kadaster Alkmaar, 1: 1700-1914, Utrecht (cd-rom). Berg, W.J. van den, M.H.D. van Leeuwen en C. Lesger, 1998: Residentiële segregatie in Hollandse steden. Theorie, e e methodologie en empirische bevindingen voor Alkmaar en Amsterdam, 16 -19 eeuw, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 24, blz. 402-436. Berg, W.J. van den, M.H.D. van Leeuwen en C. Lesger, 2000: Verschillen in kaart gebracht. De sociaal-ruimtelijke de de structuur van Alkmaar, 17 -19 eeuw, Oud-Alkmaar 24, blz. 1-13. Besteman, J.C., 1990: North Holland AD 400-1200: turning tide or tide turned?, in: J.C. Besteman, J.M. Bos en H.A. Heidinga (red.), Medieval Archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regteren Altena, Assen/Maastricht (Studies in Prae- and Protohistorie 4), blz. 91-120. 53
Besteman, J.C., 1997: Van Assendelft naar Amsterdam. Occupatie en ontginning van de Noordhollandse veengebieden in de Middeleeuwen, in: D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Holland en het water in de Middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van het water, Muiderberg/Hilversum (Publicatie Stichting Comité oud Muiderberg nr.71), blz. 21-40. Bieleman, J., 1992: Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950; veranderingen en verscheidenheid, Meppel/Amsterdam. Bieleman, J., et al, 2002: Geschiedenis van Holland, deel 2, 1572-1795, Hilversum. Bitter, P., R. v Genabeek en C. van Rooijen, 2006: De stad in de Middeleeuwen en vroegmoderene tijd, NOoA 24 (internet website www.noaa.nl). Boer, D.E.H., 1997: ‘Roerende van der visscheryen’. Enkele aspecten van de visvangst in Holland en Zeeland tot de Sint Elisabethsvloed van 1421, in: D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Holland en het water in de Middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van het water, Muiderberg/Hilversum (Publicatie Stichting Comité Oud Muiderberg nr.71), 115-140. Brandts Buys, L., 1974: De landelijke bouwkunst in Noordhollands Noorderkwartier, Arnhem. Bult, E., et al, 2006: De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland, NOoA 16 (internet website www.noaa.nl). Clason, A.T., 1972: Dieren in middeleeuws Alkmaar , in: E.H.P.Cordfunke (red.), Alkmaar, van boerderij tot middeleeuwse stad, Alkmaar, 98-104. Clason, A.T., 1979: Dieren in middeleeuws Alkmaar (III), in: E.H.P.Cordfunke (red.), Kennemer contouren, Zutphen (A.H.R. III), 55-61. Clason, A.T., en D.C.Brinkhuizen, 1978: Dieren in middeleeuws Alkmaar (II), in E.H.P. Cordfunke (red.), Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen, Zutphen (A.H.R. II), 118-133. e
e
Cock, J.K. de, 1972: Alkmaar van de 9 tot in de 12 eeuw. Een historisch-geografische benadering, in: E.H.P. Cordfunke (red.), Alkmaar, van boerderij tot middeleeuwse stad, Alkmaar (Alkmaarse Historische Studiën 1), blz. 65-70. Cordfunke, E.H.P., 1972: Alkmaar, van boerderij tot middeleeuwse stad, Alkmaar. Cordfunke, E.H.P., 1973: De Huiswaard I.. De Huiswaarder Geest, Alkmaars Jaarboekje 1972, blz. 55-61. Cordfunke, E.H.P., 1974: ‘Oud nieuws’ over Alkmaars oudste geschiedenis, Alkmaars Jaarboekje 1973, blz. 156-158. Cordfunke, E.H.P., 1978: Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen, Zutphen (A.H.R. II). Cordfunke, E.H.P., 1981: De Middelburg. Steunpunt in het Zes Wielengebied bij Alkmaar, in: Hoekstra, T.J. et al. (red.), Liber castellorum; 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen, blz. 34-39. Cordfunke, E.H.P,. 1982: Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen: nieuwe gegevens, in: E.H.P. Cordfunke (red.), Alkmaarse silhouetten, Zutphen (A.H.R. V), blz. 9-35. Cordfunke, E.H.P., 1982: Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen: nieuwe gegevens, in: E.H.P. Cordfunke (red.), Alkmaarse silhouetten, Zutphen (A.H.R. V), blz. 9-35. Cordfunke, E.H.P., 1992: Thirty years of archaeological investigation in Alkmaar’s town centre, Berichten R.O.B. 40, blz. 333-387. Diederik, F., 2002: ‘Schervengericht’. Een onderzoek naar inheems aardewerk uit de late derde en de vierde eeuw in de kop van Noord-Holland, Amsterdam (AWN-reeks no.3). Dijkstra, M.F.P., J. de Koning en S. Lange, 2006: Limmen –De Krocht. De opgraving van een middeleeuwse plattelandsnederzetting in Kennemerland, Amsterdam (AAC-publicatie 43). Fasel, W.A., 1973: De Huiswaard III: het grafelijk leengoed Krielenzand, Alkmaars Jaarboekje 1972, blz. 69-76. 54
Fasel, W.A., z.j. Rechtsbronnen: De Alkmaarse rechtsbronnen, Gemeente Archief Alkmaar (deel 1: chronologisch gedeelte; deel 2: systematisch gedeelte). Fruin, R., 1866: Informacie up den staet faculteyt ende gelegenheyt van de steden ende dorpen van Hollant en Vrieslant, om daerna te reguleren de nyeuwe schiltaele, gedaen in den jaere MDXIV, Leiden. Fruin, R., 1876: Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen, voertijts getaxeert ende gestelt geweest onder de landen van Hollant ende Vrieslant. Gedaen in den jaere MCCCCXCIIII, Leiden. Gangelen, H.van, P. Kersloot en S. Venhuis, 1997: Hoorn des overvloeds. De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580 - ca. 1650), Hoorn. Geus, J.P., 1973: De bewoners van Oudorp, Sint Pancras en Huiswaard in 1573 ‘verjaecht, beroofd en opgegeten’, Alkmaars Jaarboekje 1972, blz. 101-109. Geus, J.P., 1990: Uit de historie van Koedijk en Huiswaard van 1300 tot 1972, Schoorl. Geus, J.P., 1996: Koedijk; meer dan 4 eeuwen water- en veldnamen, s.l. (Stichting Coördinatie Onderzoek Oud Geestmerambacht). Gijsbers, W., 1999: Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa (1300-1750), Amsterdam/Hilversum (proefschrift Universiteit van Amsterdam; Posthumus Reeks IX). Gottschalk, M.K.E., 1973-1977: Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, Assen (3 dln.). Groenman-van Waateringe, W., 1972: Middeleeuws schoeisel uit Alkmaar, in: E.H.P.Cordfunke (red.), Alkmaar; van boerderij tot middeleeuwse stad, Alkmaar, 105-113. Groenman-van Waateringe, W., 1978: Wederom middeleeuws schoeisel uit Alkmaar, in: E.H.P.Cordfunke (red.), Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen, Zutphen (A.H.R. II). Groenman-van Waateringe, W., en L.H. van Wijngaarden-Bakker, 1990: Medieval archaeology and environmental research in the Netherlands, in: J.C. Besteman, J.M. Bos en H.A. Heidinga (red.), Medieval Archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regteren Altena, Assen/Maastricht (Studies in Prae- and Protohistorie 4), blz. 283-297. Haaster, H. van, 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot circa 1500 AD, Wageningen, 53104. Haaster, H. van, 2003: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch. Miolieuomstandigheden, bewoningsgeschiedenis en economische ontwikkelingen in en rond een (post)middeleeuwse groeistad, Amsterdam (dissertatie Universiteit van Amsterdam). Hagers, J.-K.A., en M.M. Sier, 1999: Castricum-Oosterbuurt, bewoningssporen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 53, Amersfoort. Heeringen, R.M. van, 1989: The Iron Age in the Western Netherlands, IV: Site catalogue and pottery description, map sheet 3, Berichten R.O.B. 39, blz. 69-155. Heeringen, R.M. van, en C. Koot, 2005: De late prehistorie in West-Nederland, NOoA 14 (internet website www.noaa.nl). Helfrich, K., J.F. Benders en W.A. Casparie (red.), 1995: Handzaam hout uit Groninger grond, Groningen. Henkes, H.E., 1994: Glas zonder glans, Rotterdam (Rotterdam Papers 9). Jezeer, W., en L. van der Meij, 2007: Alkmaar Sportlaan, voormalig stadion AZ, ADC-Rapport 1060, Amersfoort. Jong, J. de en J.F. Van Regteren Altena, 1972: Enkele geologische waarnemingen in Alkmaars oude stad, in: E.H.P. Cordfunke, Alkmaar van boerderij tot middeleeuwse stad, Alkmaar, blz. 25-64.
55
Jong, J. de en J.F. Van Regteren Altena, 1973: De Huiswaard, II: Een klein onderzoek in verband met de vorming van de Rekere, Alkmaars Jaarboekje 1972, blz. 62-68. Meischke, R., H.J. Zantkuijl, W. Raue en P.T.E.E. Rosenberg, 1993: Huizen in Nederland; Friesland en Noord-Holland; Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle/Amsterdam Meffert, M.P.W., 1998: Ruimtelijke relaties in het Oer-IJ estuarium in de Romeinse IJzertijd met nadruk op de Assendelver Polders, Amsterdam (Proefschrift Universiteit van Amsterdam). Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Utrecht (Geologie van Nederland 7). de
Noordegraaf, L.J., 1980: Levensstandaard en levensmiddelenpolitiek in Alkmaar vanaf het eind van de 16 tot in het de begin van de 19 eeuw, in: E.H.P. Cordfunke (red.), Van Spaans Beleg tot Bataafse tijd, Alkmaar (Alkmaarse Historische Reeks IV), blz. 55-100. Pal, T. van der, 1991: Kort verslag van het onderzoek aan de Marktstraat. Alkmaars Bodemnieuws 4 , no.1, blz. 17-22. Renaud, J.G.N., 1971: De Nieuwburg bij Oudorp; opgraving en historische achtergronden, Alkmaars Jaarboekje 7, blz. 51-66 Roedema, R., 1989: Van woonhuis tot gildekamer, Alkmaars Bodemnieuws 2, blz. 8-32. Roep, Th.B., D.J. Beets en J. de Jong, 1979: Het zeegat tussen Alkmaar en Bergen van ca. 1900 tot 1300 voor Chr., in: E.H.P. Cordfunke (red.), Kennemer contouren, Alkmaar (Alkmaarse Historische Reeks III), blz. 8-35 Ruijsendaal, E., 1998: Alkmaar binnen de veste. Straatnamen in historisch perspectief, Amsterdam. Schoorl, H., 1971: De bedijking van de Bergermeer, Alkmaars Jaarboekje 1970, 67-92. Schoorl, H., 1972: De Kwakelsluis en de Brantgen Jan Heinesmolens, Alkmaars Jaarboekje 1971, 82-100. Soonius, C.M., 1995: Herinrichtingsgebied Bergen-Egmond-Schoorl; een archeologische kartering, inventarisatie en waardering, RAAP-rapport 73, Amsterdam. Soonius, C.M., 1999: Plangebied Boekelermeer-Zuid, gemeente Alkmaar; verkennend historisch en archeologisch onderzoek, Amsterdam (RAAP Verslagnummer 1999-890/MW). Tielhof, M. van, 1995: De Hollandse graanhandel 1470-1570. Koren op de Amsterdamse molen, ’s-Gravenhage (dissertatie Rijks Universiteit Leiden). Unger, R.W., 2001: A history of brewing in Holland 900-1900. Economy, technology and the State, Leiden/Boston/Köln. Verhaeghe, F., 1994: L’espace civil et la ville, in: P. Demolon, H. Galinié en F. Verhaeghe (red.), Archéologie des villes dans le Nord-Ouest de l’Europe (VIIe – XIIIe siècle), Douai (Actes du IVe Congrès International d’Archéologie Médiévale), blz. 145-190. Voets, B., 1979: Springlevend Oudorp. Het verhaal van een van de oudste parochies van Holland, Alkmaar. Waterlander, S., 2007: Ecologische vondsten uit askuil Oudegracht 182, in: N. de Jong-Lambregts, P. Bitter, L. Verspaij-Frank et al, 2007: Tussen Zwaard en Fortuin. Enkele opgravingen in Alkmaar 2002-2005, Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie nr. 12), 239-240 en 276-278. Westenberg, J., 1974: Kennemer dijkgeschiedenis, Amsterdam/Londen (Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Natuurkunde, Eerste Reeks deel 27 no.2) Zantkuijl, H.J., 1993: Bouwen in Amsterdam, Amsterdam. Zantkuijl, H., A. Boezaard, G. de Galan en C. Roozendaal, 2001: De ontwikkeling van het woonhuis tot 1940 in Hoorn, Hoorn (Cultuurhistorische Reeks Hoorn Deel 2).
56
Bijlage 6 Begrippenlijst Aanlegvergunningstelsel: Bescherming van de gronden tegen werken, geen bouwwerken zijnde, werkzaamheden of bodemingrepen die aantasting van de archeologische waarde tot gevolg kunnen hebben. ABT kaart: Kaart van Archeologisch Belangrijke terreinen met daarop de verwachte spreiding van archeologische vindplaatsen in gemeentelijk grondgebied. Archeologisch erfgoed: Alle in de grond aanwezige archeologische resten, zowel de bekende als de onbekende. Archeologische verwachting: Het vermoeden over het voorkomen van (de aard, omvang en kwaliteit van) archeologische waarden in het onderzoeksgebied. Archeologisch vooronderzoek: Het uitvoeringsproces, leidende tot voldoende gegevens om een selectiebesluit over de betreffende archeologische waarde te kunnen nemen. Het voortraject bestaat uit een bureauonderzoek en indien mogelijk een inventariserend veldonderzoek. Archeologische waarde: Vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen/ structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid. Behoud in-situ: Behoud van archeologische waarden in de bodem. Behoud ex-situ: Behoud van archeologische waarden door opgraving. Brim: Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten, samenvoeging van Brrm en Brom. Brgr: Besluit Rijkssubsidiëring Grootschalige Restauraties. Brrm: Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten. Brom: Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten. Bureauonderzoek: Het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattende: 1 de trefkans, aard en omvang, datering, gaafheid, conservering en de relatieve kwaliteit van aanwezige resten, 2 de mate van bodemverstoring en andere aantastingen, 3 eventuele fysieke onderzoeksbelemmeringen, zoals milieu- en asbestonderzoek en de daarbij horende arborisicoclassificatie. CHW: Cultuurhistorische Waardenkaart. Door de provincie Noord-Holland vervaardigde kaart bestaande uit drie deelkaarten betreffende respectievelijk de historische bouwkunde (objecten en structuren zoals historische steden, dorpen en gebouwen), historische geografie (objecten en structuren in het landschap) en archeologie. Dubbelbestemming: Via de dubbelbestemming in een bestemmingsplan die geldt primair boven de overige aan de gronden gegeven bestemmingen, worden de archeologische waarden beschermd. Excessieve kosten: Deel van de kosten van het doen van opgravingen dat het bedrag te boven gaat dat wordt gevormd door de som van de gemeentelijke bijdrage en het verstoordersdeel. Gemeentelijke beleidskaart archeologische verwachtingsgebieden: Kaart van Archeologisch Belangrijke terreinen met daarop de verwachte spreiding van archeologische vindplaatsen in gemeentelijk grondgebied. In de op de kaart aangeduide gebieden met een archeologische verwachting zal een archeologiezorgplicht gelden. De kleurcodering geeft de randvoorwaarden voor de archeologieverplichtingen aan gekoppeld aan een oppervlakte- en dieptemaat waarbinnen vergunningvrij gehandeld kan worden. GOA: Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie. Lokale uitwerking van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA).
57
IVO: Inventariserend veldonderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied middels waarnemingen in het veld, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek. Door technische belemmeringen kan een IVO in een aantal gevallen (in de binnenstad meestal) pas worden uitgevoerd ná aanvang van de werkzaamheden ná de vergunningverlening (er moeten bv eerst opstallen worden gesloopt). NOaA: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie. De agenda behandelt de actuele stand van kennis over het bodemarchief en formuleert wat men de komende jaren via archeologisch onderzoek te weten wil komen over het verleden. Dit is van belang om te zorgen dat er geen onnodig onderzoek hoeft te worden uitgevoerd en dat er een gewaardeerd en goed onderbouwd selectiebesluit kan worden genomen. In de NOaA worden per tijdsperiode en per regio van Nederland algemene vragen geformuleerd. MoMo: Modernisering Monumentenzorg. Voorstellen van Ministerie OCW om het landelijk monumentenstelsel te moderniseren. PIP: Periodiek Instandshoudingsplan. Indieningsvereiste bij de Brimaanvraag. PvE: Programma van Eisen. Door een blijkens het beroepsregister daartoe gekwalificeerd archeoloog opgestelde kennisgeving van het bevoegd gezag aan de initiatiefnemer en eventueel de beoogde uitvoerder, gebaseerd op het selectiebesluit. Het PvE kan een publiekrechtelijk voorgeschreven document zijn en is ook een document dat in het economische verkeer een functie heeft. Op basis daarvan worden onderzoeksopdrachten aanbesteed. In het PvE wordt vastgelegd waaraan archeologische veldprojecten moeten voldoen. De formulering van de inhoudelijke vraagstelling (wat er moet gebeuren) en aanwijzingen voor de praktische uitvoering (hoe het moet gebeuren). Het opstellen en het uitvoeren van het PvE mag niet in één hand belegd zijn, tenzij het PvE is goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het PvE geeft de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats en formuleert de daaruit af te leiden eisen met betrekking tot het uit te voeren werk. Nadat het PvE is opgesteld kan het zijn dat nieuwe feiten en gewijzigde inzichten leiden tot een wijziging van de onderzoeksopzet (incl. uitwerking, conservering). Dit kan het geval zijn tijdens en na afronding van het veldwerk. Voor dergelijke beslissingen is akkoord nodig van het bevoegd gezag die het PvE heeft vastgesteld. Verdrag van Valletta (Malta): Europees Verdrag inzake de bescherming van het (Malta) Archeologische Erfgoed’, door Nederland in 1992 te Valletta ondertekend en in 1998 door middel van een goedkeuringswet bekrachtigd. Het is de verwachting dat het verdrag in 2003 in nieuwe wetgeving wordt vertaald. Veroorzakerprincipe: De initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit betaalt de te maken kosten van noodzakelijke archeologische werkzaamheden. WABO: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die de geïntegreerde omgevingsvergunning regelt. WAMZ: Wet op de Archeologische Monumentenzorg, de implementatie op nationaal niveau van het Verdrag van Valletta (Malta) uit 1992. WKPB: Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen. WRO: Wet op de ruimtelijke ordening, oude regeling. Wro: Wet op de ruimtelijke Ordening (Wro) per 1 juli 2008.
58
Bijlage 7 Standaard Uitvoeringsvoorschriften Standaard uitvoeringsvoorschriften voor restauratie en onderhoud van rijks-, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden in de gemeente Alkmaar
november 2004
Algemeen Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers etc.) dienen voor met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. Dit moet desgewenst schriftelijk door de eigenaar worden aangetoond. Als uitgangspunt geldt: - Alle te vervangen onderdelen of constructies overeenkomstig het bestaande, historisch juiste
materiaal en de bestaande, historisch juiste vormgeving en detaillering uitvoeren. - Voor de te vervangen onderdelen en constructies bij voorkeur gebruikte materialen of (indien niet verkrijgbaar of uitvoerbaar) gelijkwaardige nieuwe materialen en technieken toepassen. - Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering (bijv. isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.) behoeven goedkeuring van de Afd. Monumentenzorg en Archeologie. - Goedgekeurde elementen op een zodanige wijze inpassen dat dit geen onaanvaardbare
consequenties heeft voor de historische vormgeving en/of detaillering.
Metselwerk Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende gave, gebruikte steen te geschieden. Kleur, hardheid en afmeting van de steen en de uitvoering van het metselverband moeten overeenkomen met het bestaande werk.
Uithakken dient met de hand, of indien pneumatisch, met juiste beitel te geschieden. Hierbij mogen de stenen niet worden beschadigd. Uitslijpen van de voegen is alleen gedeeltelijk toegestaan indien bij hakken ernstige schade aan de stenen ontstaat.
Gave stenen d.m.v. uitslijpen van de voegen en voorzichtig hakken uit de gevel nemen, opdat de stenen weer kunnen worden toegepast. Indien geen gebruikte stenen verkrijgbaar zijn, kunnen in overleg met de inspecteur nieuwe stenen worden toegepast
Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stoot- en lintvoegen niet worden verbreed. Het zogenaamd ophakken van voegen is niet toegestaan.
Bij aanwezigheid van waardevolle muurplanten, vleermuizen , kerkuilen, gierzwaluwen enz. contact opnemen met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Noordwest te Diemen, tel. (020) 495 31 26. Voor ‘inspecteur’ te lezen ‘gemeentelijke monumenteninspecteur’
Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk Algemeen Voor met inboeten, uithakken van metsel- en/of voegwerk en aanbrengen van nieuw voegwerk wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld. Er dient vooraf, ter goedkeuring van de inspecteur, een proefstuk van deze werkzaamheden worden opgezet. Gevelreiniging is alleen toegestaan als deze wordt uitgevoerd d.m.v. water onder lage druk en een halfharde borstel (géén staalborstel). Bij ernstige vervuiling kan na toestemming gevelzeep worden toegepast. Andere vormen zoals het stralen met grit, zand of dergelijke en water onder hoge druk zijn niet toegestaan. Het hydrofoberen en/of impregneren van metselwerk en/of natuursteen en het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.
In te metselen smeedijzeren ankerwerken e.d. na het roestwerend behandelen ter plaatse van de muur omwikkelen met vetband. Dit om roest- en scheurvorming tegen te gaan. Voegwerk Alleen technisch in slechte staat verkerend voegwerk mag worden vervangen.
De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. De voeg minimaal twee keer zo diep uithakken als de voeg dik is. Het voegwerk dient tot tenminste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld en/of vernieuwd. Pleister- of stucwerk
59
Alleen technisch in slechte staat verkerend pleister- of stucwerk mag worden vervangen.
uiterlijk overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.
Voor met het ontpleisteren en/of stucadoren wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld. Er moet vooraf, in overleg met en ter goedkeuring van de inspecteur, een proefstuk van het nieuwe stucwerk worden opgezet.
Hoekbeschermers en/of stucstopprofielen worden (indien van oorsprong niet toegepast) niet toegestaan.
Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld en/of vernieuwd. Nieuw pleisterwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering en
Technisch slecht metselwerk in te boeten zoals bij ‘Metselwerk’ staat omschreven. Scheuren in het metselwerk moeten vóór het ontpleisteren worden gedicht. De te dichten scheuren dienen voorzichtig tot minimaal 100 mm diep te worden leeg- en schoongemaakt. De scheuren opwiggen met hardhouten wiggen. Na het
bevochtigen van de scheuren deze in lagen vol stampen met aardvochtige mortel, van een samenstelling welke bij de hardheid van de steen past. Een uur na het vullen van de scheuren de wiggen verwijderen en de ontstane openingen hiervan dichtzetten. Waar nieuw stucwerk wordt aangebracht, dit over de volle oppervlakte wapenen met gaas van glasvezel of roestvast staal. Scheuren kunnen goed gewapend worden door getordeerde r.v.s wapeningsstaven in de lintvoegen aan te brengen.
Timmerwerk Alleen technisch in slechte staat verkerend houtwerk mag worden vervangen. Voor met het vervangen van houtwerk wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld en zijn goedkeuring hieraan hebben gegeven. Het vervangen van houten onderdelen dient op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de oorspronkelijke bestaande vormgeving en detaillering als uitgangspunt dient. Indien hierover twijfel bestaat wordt in overleg met de inspecteur de toe te passen detaillering bepaald. De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande.
De verwijderde houten onderdelen mogen pas na goedkeuring van de inspecteur worden afgevoerd. De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn. Voor te vervangen grenen- of eikenhout, hout van goede oude balken gebruiken. Indien niet verkrijgbaar kan o.a. Oregon pine, kwaliteit ' clear and better'of robinia (acacia) worden toegepast. Te vervangen panelen van geschilderde deuren etc. uitvoeren in red cedar. Toepassing van plaatmateriaal is alleen toegestaan indien dit historisch juist is. Machinaal bewerkt hout waarin ‘machineslagen’ zichtbaar zijn, met de hand opschaven.
Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk, tweemaal in lijvige menie of grondverf zetten. Het is niet toegestaan de voeg tussen kozijnen en metselwerk aan de buitenzijde af te kitten. Aan de binnenzijde achter belegstukken e.d. afkitten is geen bezwaar . Indien dichtzetten aan de buitenzijde noodzakelijk is, dit uitsluitend met voegmortel uitvoeren. Toepassing van multiplex, kunststof, kunststof verlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevels, dakkapellen e.a. is niet toegestaan. Er mag uitsluitend met origineel materiaal worden gewerkt. Hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken e.a. uitvoeren overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen.
IJzer- en smeedwerk Alleen technisch in slechte staat verkerend ijzer- en smeedwerk mag worden vervangen. Voor met het vervangen van ijzeren smeedwerk wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld en zijn
60
goedkeuring hieraan hebben gegeven. Het vervangen van ijzer- en smeedwerk onderdelen dient op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de oorspronkelijke bestaande
vormgeving, bewerking en detaillering als uitgangspunt dient. De toe te passen detaillering wordt in overleg met de inspecteur bepaald. De te vervangen ijzer- en smeedwerk onderdelen moeten
dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De verwijderde ijzer- en smeedwerk onderdelen mogen pas na goedkeuring van de inspecteur worden afgevoerd.
Te restaureren oud smeedwerk, zoals muurankers e.d., mag niet worden verzinkt (thermisch), doch uitsluitend worden behandeld met zinkcompound, verven e.d.
Bij demontage van hekwerken dienen de hoofdstaanders in de voetmuur te blijven staan. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.
Schilderwerk Nieuw schilderwerk wat betreft kleur en uiterlijk, overeenkomstig historisch juist schilderwerk aanbrengen. Indien het niet duidelijk is welke de juiste kleuren zijn (geweest), dient er in overleg met de inspecteur een kleuronderzoek te worden gedaan. Aan de hand van dit onderzoek worden de kleuren bepaald.
Krachtens het Brandveiligheidsbesluit bijzondere gebouwen mogen in slechte staat verkerende oude verflagen niet door middel van afbranden worden verwijderd. Oude verflagen uitsluitend verwijderen door middel van hete lucht (föhnen), een afbijtmiddel, of indien mogelijk, met een speciale verf-fraise.
Het is niet toegestaan buitenschilderwerk uit te voeren in de periode van eind oktober tot eind maart. Dit in verband met de overwegend minder goede weersomstandigheden. In deze periode mag tijdens gunstige weersomstandigheden houtwerk wel worden voorbehandeld en/of in de grondverf worden gezet.
Het schilderen van pleisterwerk, bak- of natuursteen dient uitsluitend met een vochtregulerende muurverf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie moet het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen worden aangepast.
Het is niet toegestaan schilderwerk dat van oorsprong met de kwast is aangebracht met de “rol” aan te brengen
Naden, kieren en scheuren in timmerwerk opvullen en strak afwerken met een ‘flexibel’ epoxyof polyurethaanacrylaat vulmiddel.
Vulmiddel op basis van polyester is niet toegestaan. Naden tussen kozijnen en metselwerk en/of natuursteen mogen niet worden gevuld met PUR-schuim. Deze naden niet aan de buitenzijde afkitten. Indien dichtzetten van de naden noodzakelijk is, dit uitsluitend met voegmortel uitvoeren. Het dichtkitten aan de binnenzijde, achter de belegstukken is toegestaan. Glaswerk in principe uitvoeren in enkel glas, in de stopverf gezet. Glaslatten alleen toepassen in situaties waar dit historisch juist is. Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.
Zinkwerk, koperwerk en loodwerk Het zink- koper en loodwerk aanbrengen overeenkomstig de historisch juiste (bestaande) detaillering en uitvoering. Dit wordt in overleg met de inspecteur voor de aanvang van de werkzaamheden bepaald.
rondom minimaal 15mm vrij van het houtwerk van de goot te zijn. Goten welke aan één zijde afvoeren, aan de andere zijde voorzien van een spuwer. Bij voorkeur geplaatst bij een deur of raam.
Bevestiging van zink- koper- en loodwerk zodanig uitvoeren dat het materiaal volledig vrij kan werken.
Kilgoten uitvoeren in meterstukken. Aan de bovenzijde met roestvast staal of koper vernagelen en aan de zijkanten voorzien van een opstaande fels.
Goten langer dan 9 meter van de nodige broek- of rekstukken voorzien. De achteropstand van goten dient minimaal 50mm hoger te zijn dan de vooropstand. Doorvoeringen van goten dienen minimaal 100 mm onder de bodem van de bakgoot uit te steken en
Hemelwaterafvoeren uitvoeren in zink, koper of lood. Indien nodig, is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan. Toepassing van PVC hemelwaterafvoeren is niet toegestaan, met uit-
zondering van ondergrondse aansluitingen op het riool. Hemelwaterafvoeren vrij van de muur aanbrengen d.m.v. opgesoldeerde wrongen en bijpassende ‘loden nagels’. De loden nagels voorzien van koperen of roestvast stalen schroeven. De nagels in de muur slaan met behulp van een bijpassend opzetstuk, zodat de loden kop niet wordt beschadigd. Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren door middel van gesoldeerde valse verstekken formeren. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast. 61
Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd. Zinkwerk uitvoeren in STZ-metaal dik 1,1 mm (zink 16). Hemelwaterafvoeren van zink, uitvoeren in zink dik 0,8 mm (STZ 14). Koperwerk voor getrokken goten minimaal dik 0,8 mm. Waar gezette meterstukken worden toegepast minimaal 1 mm. Koperen goten uitvoeren volgens de methode beschreven in het infoblad ‘Koperen goten’ van de Monumentenwacht Noord-Holland. Loodwerk uitvoeren in minimaal 20 kg / m2, waar nodig, uitsluitend met koper vernageld. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.
62
Loodwerk ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in minimaal 30mm diep uitgehakte of uitgeslepen voegen vast zetten en daarna afvoegen. Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. uitvoeren door middel van muurlood en loketten in lood minimaal 25 kg/m2 (NHL25). Het lood met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (30 mm) vastzetten en afvoegen. Waar gevaar bestaat voor opwaaien van muurlood en/of loketten deze vastzetten met ‘loden nagels’ of zwaarder lood toepassen.
Muurlood uitvoeren in meterstukken, vanaf de regenzijde minimaal 100 mm overlappen. Het lood onder de overlap 10 mm omvouwen. Lood op hoekkepers en nokken minimaal 30 kg/m2 (NHL 30) zwaar. Het lood uitvoeren in meterstukken en de naden felsen. Op iedere felsnaad een koperen klang aanbrengen. Elk meterstuk uitsluitend in het midden met koperen nagels vastzetten en waterdicht afdekken met een trotseerloodje. Bij voorkeur trotseerloodjes toepassen, voorzien van het merk van de loodgieter
Dakdekkerswerk Alleen technisch in slechte staat verkerende dakbedekking vervangen. Voor met het vervangen van de dakbedekking wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld en zijn goedkeuring hieraan hebben gegeven. Dakpannen Bij inboeten en vernieuwen van dakpannen deze uitsluitend vervangen door pannen welke in vorm, type en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen. Goede oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen toepassen. Bij de pansoort passende nok-, hoekkepervorsten en andere hulpstukken gebruiken.
De toepassing van Oudhollandse pannen dient in samenhang met DRAKA-ventifolie of gelijkwaardig te geschieden. De folie bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende opzetten. Bij goten over het zinkwerk aanbrengen. Toepassing van betonpannen is niet toegestaan. Uitgezonderd op die panden welke van oorsprong met deze pannen gedekt zijn. De nok- en hoekkepervorsten e.a. in, met glasvezel versterkte kalkspecie aanbrengen. De mortel kan, indien nodig, worden bijgekleurd. Toe te passen panhaken en klemmen in roestvast staal uitvoeren. Leiwerk
Bij inboeten en/of vernieuwen van leibedekking, leien toepassen die in kleur, afmeting en vorm, alsmede dekking overeen komen met de bestaande, historisch juiste leidekking. De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvast stalen (316) leihaken bevestigd. De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen. De levering van leien dient te geschieden onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.
Natuursteen en kunststeen Alleen technisch in slechte staat verkerende natuur- en kunststeen mag worden vervangen. Voor met het vervangen van de steen wordt begonnen, moet de inspecteur hiervan in kennis worden gesteld en zijn goedkeuring hieraan hebben gegeven. Het vervangen van stenen onderdelen op verantwoorde wijze uitvoeren in overleg met de inspecteur. De natuur- en kunststenen onderdelen moeten dezelfde afmeting, detaillering en bewerking (ambachtelijk of machinaal) krijgen als de historisch juiste.
De toe te passen natuursteensoorten en het kunststeen dienen overeenkomstig het historisch juiste bestaande werk te zijn.
Het hydrofoberen en/of impregneren van natuur- en kunststeen en het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.
De niet meer te gebruiken verwijderde stenen onderdelen mogen pas na goedkeuring van de inspecteur worden afgevoerd.
In principe wordt er bij natuur- en kunststeen geen gebruik gemaakt van lijm, maar van mortel. Indien er bij het restaureren lijm moet worden toegepast, mogen uitsluitend de volgende lijmen worden gebruikt: Acrylaatdispersies, mits in dotten verwerkt. Epoxylijm. Polyurethaanlijm. Polyesterlijm is niet geschikt en mag niet worden toegepast!
Het reinigen van de natuur- en kunststeen is alleen toegestaan als dit wordt uitgevoerd d.m.v. water onder lage druk en een halfharde borstel (géén staalborstel). Andere vormen van reiniging zoals stralen met grit, zand of dergelijke en water onder hoge druk zijn niet toegestaan.
Bestrijding houtaantasters zoals insecten en schimmels Bestrijding van houtaantasters uitsluitend laten uitvoeren door gecertificeerde bedrijven. Het uitvoerend bedrijf moet een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven op de bestrijding. Het uitvoerend bedrijf brengt bij de toegang tot de behandelde ruimten een plaat aan met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste
middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd. Naast bestrijding van de houtaantasters moeten de condities waaronder de aantasting is ontstaan worden weggenomen. Bijvoorbeeld door het verbeteren van ventilatie en het bestrijden van vocht.
63
Diversen Restaureren van beeldhouwwerk, behang, betonwerk, gebrandschilderd glas, glas in lood, papier-maché, polychromeerwerk, rieten dakbedekking, stalen ramen en deuren, stuc- en terracotta ornamenten, tegels, terrazzowerk e.a. vereist bijzondere aandacht. De eigenaar dient hiervoor contact op te nemen met de gemeentelijke monumenteninspecteur. De aanvang van het werk dient circa 14 dagen vooraf schriftelijk te worden gemeld bij de Afdeling Monumentenzorg en Archeologie van Sector Stadsontwikkeling van de Gemeente Alkmaar, Postbus 53, 1800 BC Alkmaar. Gemeentelijke Monumentenloods In de Gemeentelijke monumentenloods wordt ten behoeve van hergebruik historisch bouwmateriaal beheerd. Deze materialen zijn tegen een geringe vergoeding voor Alkmaarse restauraties verkrijgbaar. Bij restauratie- of renovatiewerkzaamheden overgebleven goede onderdelen niet als grof vuil afvoeren maar aan de monumentenloods beschikbaar stellen. De beheerder van de loods kan advies en/of hulp geven bij demontage van historische onderdelen. Nuttige telefoonnummers Afdeling Monumentenzorg en Archeologie Afdelings-secretariaat 072 548 88 11 monumenteninspecteur A.W. Berkenpas 072 548 88 12 monumenteninspecteur B. van Houten 072 548 88 13 Assistent monumenteninspecteur en Monumentenloods H. Krabbendam 072 511 16 11 Deze uitvoeringsvoorschriften kwamen mede tot stand door de bereidwillige medewerking van dhr P.J.A. Lommen, adviseur monumenten van de gemeente Ede.
64
Bijlage 8 Rapportage Adviesgroep en Welstands- en Monumentencommissie Alkmaar
65
66
67
68
69
70
71