DE ROMA VAN BRUSSEL
Met dank aan de dienst ‘Woonwagenbewoners en Roma’ van het Regionaal integratiecentrum Foyer Brussel vzw en aan allen vermeld in de toelichting. Tweede, grondig herwerkte uitgave - oktober 2006 V.U.: Loredana Marchi, Foyer vzw, Werkhuizenstraat 25, 1080 Brussel
De Roma van Brussel Een overzicht van de situatie te Brussel van de Roma, afkomstig uit Oost-Europa. Hun leven, 2003-2006
Foyer, red.
een uitgave van Regionaal Integratiecentrum Foyer Brussel vzw
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
4
DE ROMA VAN BRUSSEL
INHOUDSTAFEL Belangrijke noot ....................................................................................11 Voorwoord ...........................................................................................13 Toelichting bij het onderzoek ................................................................16 De Dienst Woonwagenbewoners en Roma: Wie zijn wij? ......................18 Inleiding Geschiedenis, situatie in land van herkomst, migratie, aantallen ......19 1. Korte geschiedenis van de Zigeuners 2. Situatie in landen van herkomst: Oost-Europa 3. Aantal Roma in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Hoofdstuk 1. Verblijfssituatie, verspreiding, herkomst en aantal in Brussel ...........33 1. Algemene verblijfssituatie van Roma 2. Roma uit Roemenië 3. Roemeense Roma in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4. Roma uit ex-Joegoslavië 4.1 Roma uit Bosnië, Kosovo en Servië-Montenegro 4.2 Roma uit Macedonië 5. Roma uit Bulgarije 6. Roma uit Slowakije 7. Roma van andere nationaliteiten 8. Totale aantal Roma in het BHG 9. Evolutie van de Roma-asielaanvragen in België Hoofdstuk 2. Belangrijke culturele aspecten..........................................................77 1. Gemeenschappelijke eigenheid 1.1 Wij en zij – Roma tegenover gadjé 1.2 Hier en nu – anders investeren 1.3 Flexibiliteit – onstandvastigheid? 1.4 Orale cultuur – de kunst van het onderhandelen
5
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
2. Andere karakteristieken 2.1 De Kumpania 2.2 Pativ: de eer van de familie 2.3 Mannen en vrouwen 2.4 Het jonge kind is koning 2.5 Organisatie 2.6 Integratie tegenover familiale solidariteit 2.7 Het succes van de Pinksterbeweging 3. Socio-culturele analyse vanuit het perspectief van hulpverlening 3.1 Maatschappelijke kwetsbaarheid 3.2 Verschillende mens- en wereldbeelden
O
6
Hoofdstuk 3. Onderwijs ........................................................................................95 1. Onderwijssituatie van de Roma in Oost-Europa 2. Wettelijk kader in België 2.1 Onderwijs: recht en plicht 2.2 Uitwijzing 2.3 Franstalig Onderwijs 2.4 Nederlandstalig Onderwijs 3. Scholarisatie van etnisch-culturele minderheden 4. Onderzoeksmethoden 5. Roma in het onderwijs in Brussel 5.1 Concentratiescholen 5.2 Toegankelijkheid 5.3 Oriëntatie 5.4 Interactie 6. School: geen evidente keuze voor Roma 6.1 Schoolloopbaan 6.2 Absenteïsme en leerachterstand 6.3 Schooldrempels
DE ROMA VAN BRUSSEL
7. Bestaande initiatieven vanuit het onderwijs 7.1 Initiatieven van de Franse gemeenschap 7.2 Nederlandstalige school voor Aangepast Beroepsonderwijs Zaveldal 7.3 Actie ‘Coups de pouce’ 8. Rol van overheidsinstanties 8.1 Rol van het OCMW 8.2 Federale opvangcentra en families zonder wettig verblijf 8.3 Rol van de politie 9. Aanbevelingen 9.1 Geïntegreerde aanpak 9.2 Positieve houding 9.3 Interne motivatie ontwikkelen 9.4 Externe motivatie technieken 9.5 Structureel overleg 9.6 Kwantitatieve studie over de scholarisatie van kinderen zonder wettig verblijf 9.7 Dienst Woonwagenbewoners en Roma van de Foyer: huidige pistes Hoofdstuk 4. Gezondheid ....................................................................................173 1. Gezondheidssituatie van Roma in Oost-Europa 2. Dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf 2.1 Wettelijk kader 2.2 Regeling Dringende Medische Hulp in de regio Brussel 3. Gezondheidssituatie van etnisch-culturele minderheden 4. Onderzoeksmethoden 5. Gezondheidssituatie van Roma in Brussel 5.1 Ziektepatronen 5.2 Properheid en reinheid 5.3 Reproductie 5.4 Preventie 5.5 Medicatie
7
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
6. Gebruik van Brusselse medische diensten 7. Knelpunten in de medische dienstverlening 7.1 Met betrekking tot Roma 7.2 Met betrekking tot medische diensten 7.3 Met betrekking tot de procedure Dringende Medische Hulp 8. Aanbevelingen 8.1 Met betrekking tot Roma 8.2 Met betrekking tot zorgverstrekkers en medische diensten
O
8
Hoofdstuk 5. Huisvesting ....................................................................................213 1. Huisvestingssituatie van Roma in Oost-Europa 2. Wettelijk kader in België 2.1 Mensen zonder wettig verblijf 2.2 Brussels Gewest 2.3 Gemeenten 3. Algemene huisvestingssituatie in het Brussels GewesT 3.1 Achtergestelde wijken 3.2 Huisvestingscrisis 3.3 Brusselse Wooncode: enkele knelpunten 3.4 Initiatieven 4. Huisvestingssituatie van Roma in het BHG 4.1 Onderzoeksmethodes 4.2 Federaal opvangbeleid 4.3 Achtergestelde wijken 4.4 Woonomstandigheden 4.5 Belang van huisvesting 5. Aanbevelingen 5.1 Strategisch Plan ECM 5.2. Huisvestingsbeleid Hoofdstuk 6. Arbeid............................................................................................239 1. Transformatie in Oost-Europa
DE ROMA VAN BRUSSEL
2. Belang van arbeid bij Roma 3. Arbeidssituatie van etnisch-culturele minderheden in het BHG 4. Overleven van Roma in Brussel 4.1 Verblijfssituatie 4.2 Collectieve overlevingsstrategie 4.3 Plantrekkerij 4.4 Bedelarij 5. Roma op de arbeidsmarkt 5.1 Geringe kansen op de arbeidsmarkt 5.2 Overlevingsactiviteiten blijven behouden 5.3 Streven naar zelfstandigheid 5.4 Familie versus integratie 5.5 Tijdelijk contract 5.6 Opleiding 6. Aanbevelingen 6.1 Verhogen van kansen op de arbeidsmarkt 6.2 Toeleiding naar werk vergemakkelijken Hoofdstuk 7. Hulpverlening ................................................................................261 1. Hulpverlenende diensten 1.1 OCMW’s 1.2 Dienst Woonwagenbewoners en Roma 1.3 CAW Archipel 1.4 Distributiecentra 2. Moeilijkheden in de relatie tussen Roma en hulpverlening 2.1 Taalbarrière 2.2 Administratieve onwetendheid 2.3 Gebrek aan kennis van Roma-achtergrond 2.4 Claimgedrag 2.5 Wantrouwen 3. Aanbevelingen: hoe toegankelijkheid van de dienst bevorderen? 3.1 Een beter contact met Roma 3.2 Betere informatie
9
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
3.3 Hulpverleningsaanpak 3.4 Structureel Hoofdstuk 8. Bedelende kinderen .......................................................................277 1. Bedelende kinderen in Brussel 2. Wettelijke context 3. Houding van Roma tegenover bedelen 4. Actualiteit van bedelen in Brussel 5. Scholarisatie van kinderen 6. Huidige initiatieven in Brussel 7. Netwerken van mensenhandel 8. Aanbevelingen Besluit .................................................................................................289 Bijlagen ...............................................................................................295 1. Verklarende woordenlijst 2. Afkortingen 3. Bibliografie
O
10
BELANGRIJKE NOOT
BELANGRIJKE NOOT
De term ‘Zigeuners’ is in de literatuur een veelgebruikte verzamelterm voor alle verschillende nomadische, semi- en niet-nomadische groepen (Roma, Roms, Manoesjen, Sinti, Gitanos,…) die dezelfde Noord-Indische oorsprong en nomadische voorgeschiedenis in (Oost-)Europa hebben. Ondanks de pejoratieve bijklank die het woord ‘Zigeuner’ gedurende de jaren heeft gekregen, verkiezen we om ook in voorliggende verhandeling gemakshalve deze term te gebruiken als het gaat om de ganse verzameling van deze groepen. We zullen het echter met een hoofdletter schrijven, ook al stemt dit niet overeen met de officiële spelling. Daar waar we het over Roma hebben, bedoelen we de groep van Zigeuners die de communistische periode in het Oostblok hebben meegemaakt en die ofwel er gebleven zijn ofwel recentelijk naar het Westen zijn gemigreerd. Het woord ‘Rom’ betekent ‘man’ in het Romanes, de taal die de verschillende Zigeuner-subgroepen met elkaar verbindt1. Zigeuners zoals Rom en Roma duiden zichzelf onder elkaar (in het Romanes) meestal aan met ‘Rom’2, maar tegenover de niet-Zigeuners met ‘Ciganes’ (Zigeuners) of ‘Gitans’. In het Vlaamse Woonwagenwerk dat dagelijks met zowel woonwagenbewoners als Roma in contact komt, wordt de term ‘Zigeuners’ niet gebruikt maar wordt steeds de naam van de subgroep gehanteerd. 11
1
Alhoewel het Romanes verschillende dialecten kent en sommige groepen tengevolge van jarenlange culturele assimilatie de kennis van deze taal kwijt raakten.
2
‘Romni’ als het om vrouwen gaat. Manoesjen benoemen zichzelf als ‘Manoesjen’.
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
12
VOORWOORD
VOORWOORD
Met de toetreding van nieuwe Oost-Europese landen tot de Europese Unie werden de erbarmelijke situatie en de rechten van de Roma, Europa’s grootste etnische minderheid, internationaal plots een politiek item. De Roma die het onderwerp van deze analyse uitmaken zijn allen vluchtelingen en migranten uit Oost-Europa die zich bij ons willen vestigen. Ze hopen hierdoor een lange geschiedenis van marginalisatie en discriminatie achter zich te laten. Dit blijkt niet zo evident te zijn. Roma bevinden zich in Brussel vooral in een onzekere verblijfssituatie waardoor men gedoemd is in kansarmoede te leven. Eenmaal een verblijfsstatuut verworven, stoten de meesten weer op nieuwe problemen: de zoektocht naar een ordentelijke woonst, een gepaste job enz. Tevens zorgen culturele factoren ervoor dat integratie in de Belgische samenleving geen vanzelfsprekende opdracht is. De Roma waarmee we in Brussel 3 te maken hebben, zijn voornamelijk van Roemeense, ex-Joegoslavische en Bulgaarse afkomst. Hun aantal wordt geschat op 5500 à 7000 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze leven sinds lang sedentair, en onderscheiden zich van de nomadische Rom-Zigeuners, die men terugvindt in woonwagens en die allen de Belgische, Franse of een andere West-Europese nationaliteit hebben. De Roma-bevolking is, naast heel wat gelijkenissen, tevens een zeer diverse bevolking met een levenswijze, culturele en socio-economische achtergrond die erg verschillend zijn in functie van land en regio van herkomst, geschiedenis, clan, enz. Hun onstabiele verblijfssituatie maakt bovendien dat er doorheen de tijd een enorm verloop is van mensen en groepen in functie van het seizoen, het politieke klimaat, de Europese mogelijkheden om een verblijfsstatuut te bekomen enz. Dit maakt duidelijk dat we onmogelijk kunnen veralgemenen wanneer we de situatie van ‘dé Roma’ willen
3
Met ‘Brussel’ bedoelen we in dit boek steeds ‘het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’, tenzij expliciet anders vermeld.
13
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
14
beschrijven. Vandaar dat we in onderliggende omgevingsanalyse het vooral zullen hebben over Roma die sinds de jaren ’90 België zijn binnengekomen. De situatie van bijv. een grote groep van Macedonische Roma die vaak al langer in Brussel vertoefden, sinds lang een verblijfsstatuut hebben en meestal goed geïntegreerd zijn, komt hiermee niet overeen. Bijgevolg omhelst de studie niet deze groep. In dit boek tracht de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van het Regionaal integratiecentrum Foyer Brussel vzw een zo volledig mogelijke analyse op te maken van de situatie van de Roma in Brussel. De aandacht wordt hierbij toegespitst op enkele thema’s die gewoonlijk beschouwd worden als belangrijke maten voor integratie in de Belgische samenleving, namelijk onderwijs en arbeid. Eveneens krijgen de toestand op vlak van gezondheid en huisvesting alsook de relaties met hulpverlening ruime aandacht. Bovendien zullen culturele drijfveren met betrekking tot deze thema’s worden geanalyseerd. Zodoende tracht dit boek tevens antwoorden te bieden op vragen als: welke culturele factoren, naast sociale en politieke, houden verband met de huidige situatie van grote groepen Roma in Brussel? Welke is de onderlinge samenhang en hoe verhouden al deze verschillende factoren zich tot elkaar? Hoe evolueren deze verhoudingen en welke veranderingen treden op in hun situatie wanneer Roma een wettig verblijfsstatuut bekomen? Het Woonwagenwerk in Vlaanderen ijvert immers reeds sinds jaren voor een erkenning van specifieke culturele factoren die meespelen in het integratieproces van zowel Woonwagenbewoners als Roma in de Belgische samenleving. Het is van belang dat zowel hulpverlening als beleid zich van karakteristieke socio-culturele aspecten bewust zijn, wil men realistische doelstellingen en een adequate aanpak voor integratie van groepen zoals Roma ontwikkelen. De huidige versie van de studie is een herwerking van de in september 2004 gepubliceerde eerste editie. Het wil dienen als uitgangspunt voor de verdere werking. Het wil helpen ook om meer positieve zichtbaarheid te geven aan de Roma onder ons. We pretenderen niet dat deze analyse volledig en exhaustief is. Doorheen de jaren zullen inzichten zich verder verfijnen en zullen verhoudingen bijgesteld worden. Naar alle diensten en personen die in hun werk of
VOORWOORD
privé-sfeer met Roma te maken hebben, staan we open voor suggesties, uitwisseling van informatie en samenwerking waar mogelijk. Reacties zijn dus meer dan welkom! Brussel, oktober 2006, Regionaal Integratiecentrum Foyer Brussel vzw
15
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
TOELICHTING BIJ HET ONDERZOEK
O
16
Het onderzoek voor deze omgevingsanalyse werd voornamelijk gevoerd van januari tot half mei 2004. In de eerste plaats werd de situatie van een tiental families onder de loep genomen. De meeste werden gedurende een tijdje opgevolgd door de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van het Regionaal Integratiecentrum Foyer voor administratieve en sociale begeleiding. Vervolgens werd elk van de families bevraagd aan de hand van een semi-gestructureerd interview over de verschillende thema’s die in de analyse aan bod komen. Er werd geopteerd voor 7 Roemeense families, 2 ex-Joegoslavische en één Bulgaarse, hetgeen min of meer de verhoudingen tussen de verschillende nationaliteiten weerspiegelt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Tevens werd er gezorgd voor een variatie op basis van verblijfsstatuut, lengte van verblijf en verspreiding in Brussel. Verder werden er contacten gelegd, gesprekken gehouden en gestructureerde interviews afgenomen van een hele reeks diensten en organisaties in Brussel die met Roma te maken hebben. Medewerkers vertelden uitgebreid over hun ervaringen en verwezen door naar andere relevante contacten. In de verschillende hoofdstukken worden tevens de specifieke contacten uitgelegd die in verband met deze thema’s gelegd werden. Tevens werden meerdere seminaries en studiedagen over Roma bijgewoond met betrekking tot de bestudeerde thema’s alsook de Roma-vrouwengroep van het Roemeens Cultureel Huis Arthis. En last but not least werd het onderzoeksplaatje vervolledigd door de ervaring die gedurende 2.5 jaar door de Dienst Woonwagenbewoners en Roma werd opgebouwd aan de hand van huisbezoeken, begeleidingen, opvolging van individuele Roma-dossiers en lectuur. Koen Geurts van de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van het Regionaal Integratiecentrum Foyer nam het opzoekings- en het grootste deel van het redactiewerk voor zijn rekening. Aan allen die hun medewerking hebben verleend zijn we hartelijk dank verschuldigd: in de eerste plaats alle Roma-families die werden betrokken bij het onderzoek, de OCMW’s van Brussel Begijnhof, Brussel St. Rochus, Brussel
TOELICHTING
Blaes, Schaarbeek en Molenbeek, de Jeugdbrigades van Brussel-West en Brussel-Elsene, de 11 scholen in Schaarbeek, Molenbeek, Brussel, Vorst, St. Gillis en Anderlecht, verschillende medewerkers van het CAW Archipel Welkom, van Kind & Gezin en van het Consultatiebureau in de Foyer, van de Dienst Interculturele Bemiddeling van Foyer, de Maisons Médicales 35, Marolles, Quart Monde en Artsen zonder Grenzen, Buurthuis Bonnevie, ATD Quart Monde, Solidarité Socialiste, de Sociale Dienst van het St. Pieters Ziekenhuis, het Roemeens-Cultureel Huis Arthis en de leden van de Roma-vrouwengroep, het CGVS Cedoca Afdelingen Oost-Europa en Balkan, Fedasil Dienst Dispatching, de Regularisatiecommissie, de Directie Statistiek van het BHG, het Klein Kasteeltje, het Comité d’Union du Peuple Rom, het platform van Kinderrechtenorganisaties Code, Pagasa, het Regionaal Overleg Roma Aangelegenheden, Nasci, verschillende medewerkers van de juridische en andere diensten van de Foyer, ERIO, Sireas, de gemeentes die cijfers uit het bevolkingsregister ter beschikking stelden, Kim Janssens (Schoolopbouwwerk VGC), Ann Huybrechs (Ondersteuningsteam allochtone jeugdbijstand Antwerpen), Léon Tambour, Wolf Bruggen, Toon Machiels en alle leden van de Collegagroep Woonwagenwerk, Annuska Bento (Dienst Woonwagenbewoners en Roma van Foyer), Johan Leman (voorzitter van Foyer), Christian Paris, Muriel Renaut, Sabine Roblet (Kind & Gezin) en iedereen die werd gecontacteerd voor een telefonisch gesprek. 17
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
DE DIENST WOONWAGENBEWONERS EN ROMA: WIE ZIJN WIJ?
O
18
Sinds 2003 werd de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van het Regionaal Integratiecentrum Foyer vanuit de Vlaamse Gemeenschap gemandateerd om in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te werken met Woonwagenbewoners en Roma. De Dienst is een ‘Steunpunt Roma en Woonwagenbewoners’, een tweedelijns referentiepunt waartoe diensten, individuen, en organisaties zich kunnen richten om een antwoord te krijgen op vragen over deze groepen. Tevens worden reguliere diensten die met Roma en Woonwagenbewoners te maken hebben actief geïnformeerd en ondersteund met het oog op een toegankelijkere dienstverlening aan de hand van vormingen en samenwerkingsverbanden. De Dienst is ook een eerstelijns referentiepunt waartoe Roma en Woonwagenbewoners zich kunnen richten met diverse vragen. De twee bemiddelaars van de dienst volgen zelf alzo een heel aantal individuele dossiers op, vaak in directe samenwerking met andere diensten (Dienst Jeugdbescherming, CAW Archipel Welkom, scholen enz…). Een andere taak is het informeren en sensibiliseren van deze doelgroepen over hun rechten en plichten en het stimuleren van schooldeelname en integratie. Bovendien coördineert de Dienst een structureel overleg van verschillende Brusselse instanties en organisaties om een gezamenlijke aanpak te bekomen voor een betere scholarisatie van Roma-kinderen. Daarnaast neemt het de coordinatie waar van het RORA (Regionaal Overleg Roma-Aangelegenheden), waarin verschillende organisaties die met Roma werken ervaringen uitwisselen en een signaalfunctie bekleden. Bovendien leidt de Dienst de Roma-Raad, een bijeenkomst van Roma-sleutelfiguren uit het Brusselse, die dienst doet als denktank betreffende actuele thematieken en nieuwe initiatieven. Daarnaast verzorgt de Dienst de postbehandeling van Woonwagenbewoners ingeschreven op het referentieadres in Anderlecht en stimuleert het een terreinenbeleid voor woonwagenbewoners in het Brusselse.
INLEIDING
INLEIDING: GESCHIEDENIS, SITUATIE IN HET LAND VAN HERKOMST, MIGRATIE, AANTALLEN Na de val van het IJzeren Gordijn in 1989 en de economische crisis die erop volgt, komt er vanuit Oost-Europa een massale migratie op gang. Hieronder bevinden zich eveneens heel wat mensen van Roma-origine. Om de drijfveren te kennen van hun zoektocht naar nieuwe toekomstperspectieven is het nodig om de historische context van de 20ste eeuw te verkennen, maar ook de voorafgaande geschiedenis van de Zigeuners vanaf hun intrede in Europa tien eeuwen geleden. 1. Korte geschiedenis van de Zigeuners Alhoewel het stereotype van de Zigeuners als een rondtrekkend volk onjuist is aangezien naar schatting minstens 95% van de Zigeuners sinds lang gesedentariseerd zijn, toch kenmerken migratiegolven de geschiedenis van de Zigeuners in Europa. In een poging om zich te beschermen tegen agressie en discriminatie en om in hun levensbehoeften te kunnen voorzien, trekken Zigeuners op verschillende momenten van de geschiedenis van de ene plaats naar de andere. Een kleine minderheid van hen blijft uiteindelijk nomadisch of semi-nomadisch, anderen nestelden zich op een vaste plaats. Zij die een nomadische levenswijze onderhouden, worden door plaatselijke wetten vaak gedwongen om zich te sedentariseren. Dit terwijl op andere plaatsen restrictieve wetten en repressie voortdurend diegenen verjagen die zich willen settelen . Omwille van het feit dat ze zich door deze vroegere ervaringen niet identificeren met het land waarin ze wonen, weinig duurzame banden smeden met de omringende maatschappij en een wantrouwen koesteren tegenover instellingen en sociale structuur, kunnen zij al vlugger beslissen om andere oorden op te zoeken, tenminste als er voldoende middelen zijn. In wetenschappelijke kringen is er een consensus dat de Zigeuners NoordIndië verlaten hebben rond het jaar 1000 (Machiels 2002). In de 13de eeuw worden ze voor het eerst gesignaleerd in Griekenland en de Balkan. Een eeuw
19
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
20
later begint hun verspreiding naar Oost-Europa en daarna naar West-Europa. In Brussel worden ze voor het eerst gezien in 1420. Oorspronkelijk worden ze goed onthaald. Ze presenteren zich als pelgrims uit Klein-Egypte (in Griekenland) die in opdracht van de paus een zevenjarige boetetocht ondernemen. Deze ‘Egyptiers’ worden later de ‘Gypsies’ of ‘Gitans’ genoemd. Er wordt verondersteld dat zij de voorouders waren van de huidige Manoesjen en Sinti, die men terugvindt op woonwagenterreinen (o.a. in Anderlecht en Neder-over-Heembeek) en in huizen. Vanaf de 15de eeuw zijn ze steeds minder welkom. Ze worden als lastposten aanzien en repressie begint. Tussen de 16de en de 18de eeuw worden ze vogelvrij verklaard en in gans West-Europa worden er zelfs ‘heidenjachten’ op hen georganiseerd als volksvermaak. De Zigeuners sluiten de rangen en komen enkel nog naar buiten om geld te verdienen. Hier wordt het begin gesmeed van een culturele identiteit die gebaseerd is op de tegenstelling tussen de Zigeuners en de burgers (gadjé), een houding die samengevat wordt in het Zigeunerspreekwoord (gesprek met Romakenner Christian Paris, mei 2004): ‘Rom romenca, gadjé gadjenca’, ‘de Zigeuners bij de Zigeuners, de burgers bij de burgers.’ Vanaf het begin van de 15de eeuw worden de Zigeuners aan slavernij onderworpen in Roemenië (Walachije en Moldavië). Ze moeten op het veld werken voor kloosters, edelen of voor de staat. Vandaar dat er momenteel dichtbij kloosters nog steeds Roma-dorpen bestaan. Wanneer de slavernij wordt opgeheven in 1856 heeft er een tweede grote migratiegolf plaats van voornamelijk Vlach-Zigeuners (uit Walachije). Dit zijn de voorouders van de nomadische West-Europese Rom-Zigeuners, momenteel woonachtig in woonwagens (o.a. op enkele privé-terreinen in Anderlecht en Haren). Pas vanaf 1933 worden ze ingeschreven in het vreemdelingenregister. De Duitse overheerser voert in 1941 de Zigeunerkaart in. Deze wordt pas in 1975 afgeschaft, en pas vanaf de jaren ’90 kunnen ze beschikken over een referentieadres en een volwaardige Belgische identiteitskaart. Tijdens WO II heeft de massaalste uitroeiing van Zigeuners plaats. Men schat het aantal Zigeunerslachtoffers van de Holocaust op 300.000-500.000 (Frazer 1994). Een getal waarover meestal gezwegen wordt als het over de gaskamers
INLEIDING
gaat, en een misdrijf waarvoor nauwelijks compensatie werd verkregen. Na WO II willen de geïnstalleerde communistische regimes in Oost-Europa de RomaZigeuners vestigen en assimileren. Een verbod wordt ingesteld op nomadisme, op hun Romanes-taal en sommige tradities. Daarom vangt vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw de derde grote migratie aan. De grenzen van het Westen zijn echter dicht en enkel Joegoslaven raken binnen (Tambour 1997). Op het eerste Wereld Roma Congres in 1971 in Londen werd de algemene naam voor het volk gekozen: ROMA. Ook werden de officiële vlag en hymne ‘Djelem, Djelem’ gekozen. Het is over de ‘Roma’(-migranten) uit Oost-Europa (en dus niet over de Belgische ‘Rom’) dat dit onderzoek gaat. Na de val van het communisme komt de massale migratie pas echt op gang via Hongarije, Oostenrijk en Duitsland naar zowat alle Westerse landen. In België bereikt deze migratie een piek rond het jaar 2000 (ICMPD 2001). Vaak komen eerst enkelingen op prospectie, daarna laten ze andere familieleden overkomen. De meeste van deze migranten trachten het statuut van vluchteling te verkrijgen omwille van nijpende structurele discriminatie en een uitzichtloze socio-economische situatie in hun land van herkomst. Behalve voor oorlogsvluchtelingen uit ex-Joegoslavië blijkt het verkrijgen van een vluchtelingenstatuut op basis van de Conventie van Genève zeer moeilijk te zijn, en velen blijven dan uiteindelijk ook zonder geldige verblijfsdocumenten. De regels om een geldig verblijfsstatuut te verkrijgen worden echter geleidelijk aan verstrengd. Bijgevolg bevindt de grote meerderheid van Roma zich in WestEuropa in een zeer precaire verblijfssituatie. Als allergrootste minderheid van Europa bevinden de meeste Roma van de derde migratie zich momenteel nog steeds in de marge van de maatschappij. Enkel door middel van hun zelf ontwikkelde overlevingsstrategieën slagen ze erin zich als groep te handhaven. 2. Situatie in landen van herkomst: Oost-Europa INVLOED VAN HET COMMUNISTISCHE SYSTEEM OP DE OOST-EUROPESE ROMA In zekere zin hield de installering van het communisme in Oost-Europa een opluchting voor de Roma in (Tambour 1997). Door het gelijkheidsprincipe
21
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
werden Roma opgenomen in het systeem. De meerderheid werd tewerkgesteld in staatsbedrijven, men had toegang tot onderwijs en gezondheidszorg enz. Nochtans was dit eveneens een periode van inbreuk op de Roma-cultuur. Het systeem voerde een verplichte assimilatie door met o.a. een verbod op de Romanes-taal. Roma werden verplicht gesedentariseerd en geografisch verspreid naar de plaatsen waar er handarbeid nodig was. Ze werden gestigmatiseerd met een vermelding van ‘Zigeuner’ op hun paspoort. In vele landen werd de aanwezigheid van Roma geminimaliseerd door de autoriteiten en officiële cijfers verlaagden hun aantal tot een fractie van het reële aantal (ICMPD 2001). Uiteindelijk bleef de toegang tot onderwijs in vele landen beperkt en werden talrijke kinderen naar scholen voor mentaal gehandicapten gestuurd. Op een uitzondering in Joegoslavië na werden politieke Roma-organisaties niet toegelaten.
O
22
HET POSTCOMMUNISTISCHE TIJDPERK Na 1989 had in de ex-communistische landen een sociale en economische instorting plaats. Dit bracht ingrijpende veranderingen teweeg in het leven van de ganse bevolking. De economie werd geherstructureerd en een enorme werkloosheid was het gevolg. Roma waren de eersten die hun werk verloren en degenen aan wie de nefaste gevolgen zich het felst deden gevoelen. Traditionele manieren van inkomensverwerving waren ze ondertussen verleerd of waren niet meer concurrentieel in een modern tijdperk. Sommigen profiteerden ervan om eigen commerciële activiteiten te ontwikkelen, maar kregen later te maken met zware concurrentie van anderen. Deze socio-economische crisis hield aan en de levenssituatie van de bevolking verslechterde verder. Hierdoor namen gevoelens van nationalisme toe. Landen als Roemenië, Slowakije, Tsjechië, Servië en Kroatië die al vóór de val van het communisme werden gekenmerkt door een extreme houding tegenover Roma, kenden een sterke toename van discriminatie (Laederich 2003). Racistische gedragingen en uitspraken werden steeds meer aanvaard. Dit gold ook voor landen als Bulgarije en Albanië waar Roma tevoren nochtans redelijk met rust werden gelaten. Niet alleen in ex-Joegoslavië, waar het extreem nationalisme uitmondde in oorlogen, maar ook in landen als Roemenië en Slowakije
INLEIDING
verwierven extremistische partijen hun plaats in de politiek. In Roemenië richtte dit extremisme vooral zijn pijlen op de Hongaarse minderheid en de Roma. Eén van de vele gevolgen hiervan is dat zelfs gekwalificeerde Roma niet aan werk geraken. Structurele discriminatie en racistisch geweld zijn eveneens schering en inslag. Tijdens de oorlogen in ex-Joegoslavië waren Roma het slachtoffer van alle strijdende partijen. Etnische zuiveringen hadden plaats in Bosnië en Kroatië, maar vooral in Kosovo. HUIDIGE SITUATIE Momenteel hebben Roma in Oost-Europa met tal van problemen te maken. In Kosovo is het aantal Roma door de oorlog gereduceerd van 300.000 tot 40.000 (Laederich 2003). Roma wonen er bijna uitsluitend nog in enclaves die vaak beschermd moeten worden door de KFOR-macht tegen aanvallen van extreemnationalistische Albanezen. Hier, alsmede in Bosnië werden officiële registers ‘gezuiverd’ van sporen van Roma. Geboorteregisters en grondregisters van Roma zijn verdwenen. In Bosnië kunnen Roma onmogelijk nog terug naar de gecreëerde etnische zones, waardoor velen ‘apatride’4 geworden zijn in eigen land. In Servië-Montenegro werden Roma die als bondgenoten van de Kosovaren werden beschouwd, verdreven uit hun woningen om plaats te maken voor Servische vluchtelingen. Ze wonen er nu in illegale getto’s, die af en toe door bulldozers met de grond worden gelijkgemaakt zonder dat een alternatief wordt geboden (Laederich 2003). In Roemenië, Bulgarije en Albanië heerst armoede en werkloosheid. Zowel laaggekwalificeerden als Roma met een kwalificatie maken weinig kans op werk en zijn overgeleverd aan sociale bijstand die in deze landen vaak belabberd is. Openlijke discriminatie is dagelijkse kost, vooral in Roemenië en Slowakije (ERRC 2004). De meeste rapporten erkennen dat de belangrijkste problemen voor een groot deel van de Oost-Europese Roma-populatie vergelijkbaar zijn, maar niet evenredig verdeeld over de verschillende Roma-groepen. Dit zijn o.a. lage scholingsgraad, hoge werkloosheid, slechte huisvesting, discriminatie door de
4
apatride: staatloos
23
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
24
meerderheidsgroepen, een zeer zwakke vertegenwoordiging in nationale parlementen en een gebrek aan landeigendom of kapitaal dat hun productiviteit zou kunnen verbeteren. Hierbij worden het verdwijnen van typische Romaberoepen, de economische hervormingen na 1989 en de lage scholingsgraad gezien als de belangrijkste redenen voor werkloosheid (ICMPD 2001). Zeer velen leven in een uitzichtloze situatie in de marge van de samenleving. Volgens de Wereldbank sterven er vijf keer meer kinderen bij Roma dan bij niet-Roma en leven Roma gemiddeld 15 jaar minder lang. Men constateert dat de weinige Roma die aan werk geraken gemakkelijker uit de vicieuze cirkel raken. Voor dezen valt de nataliteit terug op het gemiddelde van de andere bevolkingsgroepen. Een onderlaag van verpauperde Roma blijft uiteindelijk over. De meesten proberen zich uit de slag te trekken met eigen overlevingsstrategieën. Sommigen ontwikkelen o.a. bedelactiviteiten, anderen begeven zich in criminele milieus, nog anderen migreren. Toch is het belangrijk te beseffen dat ondanks de grote aantallen Roma die in zeer moeilijke omstandigheden leven, er slechts een relatief kleine en heterogene minderheid migreert, omwille van diverse redenen en met diverse achtergronden. Toen de Oost-Europese landen tot de EU wilden toetreden, schoot de rest van Europa wakker. Men werd plots geconfronteerd met de grootste etnische minderheid in Europa die tegelijk in de meest marginale positie verkeerde (Laederich 2003). De EU maakte van de sociale integratie van de Roma-bevolking een belangrijke voorwaarde voor toetreding. Ondertussen hebben al heel wat kandidaat-lidstaten en recentelijk toegetreden landen positieve stappen ondernomen om het lot van en de houding tegenover Roma in hun land te verbeteren. Wetten zijn aangenomen om Roma de kansen te geven die ze verdienen (bijv. toegang tot de universiteit, tot politieke mandaten, ...). In een aantal Oost-Europese landen is een lichte vooruitgang merkbaar in de strijd tegen discriminatie van en geweld tegen Roma (gesprekken met CGVS-researcher Peter Wenger, voorjaar 2004). Zo hebben groepen van skinheads geen vrij spel meer en zal de politie moeten ingrijpen bij geweldpleging op Roma. Op het terrein worden echter heel wat initiatieven gedwarsboomd door niet-coöperatieve lokale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor o.a. huisvesting- en
INLEIDING
onderwijsprojecten. Zowel vooroordelen als electorale redenen spelen hierin mee. Aangezien het hier gaat om culturele verschillen en eeuwenoude vooroordelen, zal het zeker enkele generaties duren vooraleer de houding tegenover Roma zal verbeteren. In 2005 lanceerden acht Oost-Europese landen5 het ‘Decennium van de Romainclusie’. Het initiatief heeft als doelstelling om de sociale inclusie van Roma te versnellen door met nationale actieplannen en structurele acties discriminatie te bestrijden en te streven voor gelijke rechten en toegang tot basisdiensten zoals gezondheid, onderwijs, sociale en juridische bijstand. Het project wordt gesponsord door de EU, het United Nations Development Programme (UNDP), de Wereldbank en het George Soros Open Society Institute. SITUATIE IN ROEMENIË Er leven op dit moment nog ongeveer 400.000 Roma in Roemenië, althans volgens de officiële cijfers. Verschillende schattingen over een aantal van minstens 2 miljoen beantwoorden meer aan de realiteit, o.a. omdat velen zich niet als Roma willen uitgeven. De Roma kunnen verdeeld worden in een 40-tal verschillende groepen. De belangrijkste groepen zijn de Calderari (nomaden en ijzersmeden), de Lautari (gevestigde Zigeuners en muzikanten) en Hongaarstalige Zigeuners die in Roemenië dubbel gediscrimineerd worden (Bos 2001). De meeste Roma wonen op vaste plaatsen maar enkele groepen trekken vooral in de zomer nog rond. In het algemeen stevent de Roemeense samenleving echter af op een duale maatschappij van rijken en armen. Eveneens zeer vele gewone Roemenen hebben het moeilijk om het hoofd boven water te houden. Voor Roma is de maatschappelijke positie na de revolutie van 1989 enkel nog verslechterd. Roma kunnen dan gelijke rechten bekomen hebben, toch is bijv. de werkloosheid onder hen gigantisch en worden ze als hoofdschuldigen beschouwd van de sterk gestegen misdaadcijfers, hetgeen negatieve gevoelens enkel maar aanwakkert. Cijfers die trouwens op geen enkele wijze onderbouwd kunnen worden (Bos 2001).
5
Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Tsjechië, Macedonië, Roemenië, Slowakije, Servië en Montenegro
25
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
De verhouding tussen de Roma en de autochtone Roemenen is van tijd tot tijd zeer gespannen en er is regelmatig sprake van vechtpartijen en brandstichtingen (Amnesty International 2004). Ondanks het feit dat er de voorbije jaren wetten werden goedgekeurd over de bescherming van etnische minderheden en over het verbod op discriminatie, ondervinden Roma heel wat problemen met maatschappelijke instellingen, administratie en lokale autoriteiten. De extreem gespannen situatie tussen Roma en lokale autoriteiten was in augustus 2004 te zien in een BBC-reportage over Roma in een Roemeens dorp. De reporters maakten een wandeling met een Roma-man doorheen het dorp. Deze wees een plaats aan waar enkele jaren geleden verschillende Roma-huizen werden platgebrand door de plaatselijke bevolking. Plotseling stopte een jeep langs hen met gierende remmen. De chauffeur bleek de burgemeester te zijn. Hij stapte op de reporter af en zei tot grote consternatie van het gezelschap prompt op dreigende toon: ‘Als je niet stopt met filmen overrijd ik je!’. Een ander voorbeeld is dat van een extreem-rechtse burgemeester die in het voorjaar 2004 publiekelijk verklaarde dat ‘alle Roma in concentratie-kampen moeten opgesloten worden’ (gesprek met CGVS-researcher Peter Wenger, voorjaar 2004).
O
26
De EU en verschillende internationale organisaties hebben reeds veel geld gepompt in allerlei projecten ter promotie van de sociale integratie van Roma. Wegens de enorme corruptie komt echter naar schatting slechts 30% van de middelen op de juiste plaats terecht. (Gesprek met Roma-kenner Cristian Paris, mei 2004) MIGRATIE Alle EU-gastlanden rapporteren dat Roma meestal als asielverhaal naar voor brengen: geweld door groepen skinheads, armoede, gebrek aan bescherming tegen agressie vanuit extreem rechtse hoek, werkloosheid soms ondanks hoge kwalificaties, openbare discriminatie door de meerderheidsgroepen, lastigvallen door de lokale politie en gebrek aan gelijke onderwijskansen. (ICMPD 2001)
INLEIDING
De Roemeense Roma in Brussel klagen vooral over vroegere repressie door de politie omwille van hun Roma-origine, maar ook omwille van hun christelijke godsdienst (pinksterbeweging). Ze liepen gebukt onder het stigma van ‘Zigeuner’ waarmee ze voortdurend werden geconfronteerd bij hun contact met Roemenen, instellingen, de school, het ziekenhuis enz. Wonen in België is voor de meesten in eerste instantie een opluchting na een leven van dagelijkse discriminatie en pesterijen in Roemenië. De vrijheid en menselijkheid die men hier geniet, het feit dat men niet voortdurend door de politie wordt lastig gevallen, de gelijkwaardigheid waarmee kinderen op school worden behandeld, zijn allemaal redenen die door hen worden aangehaald waarom ze een verblijf in België verkiezen boven een terugkeer ‘naar de hel’ zoals een oud vrouwtje het beschreef. Zelfs als men daarvoor verplicht is om minder te eten en hier te leven zonder wettig verblijfsstatuut. Alzo tracht men in West-Europa vaste voet aan wal te krijgen om een nieuw leven op te bouwen en om toekomstkansen te creëren, naar eigen zeggen vooral voor hun kinderen. Samengevat kan gesteld worden dat deze mensen een maatschappelijk toekomstperspectief zoeken, weg uit de situatie van acute (kans)armoede die grotendeels te wijten is aan eeuwenlange marginalisatie en structurele discriminatie tegenover Roma. Van nu af zullen in de tekst meermaals namen genoemd worden. Deze namen zijn echter fictieve namen, al staan ze voor reële personen. Wij doen dit uit respect voor de privacy van deze mensen. ‘We vroegen rechten aan de burgemeester maar deze weigerde ons te spreken. Isaac was ziek van 1988. Ze konden ons niet uitstaan en we werden steeds als het vuil van de straat gezien. We kregen racistische reacties. Niemand van de kinderen werd ontvangen op school. In België zijn ze voor de eerste keer naar school gegaan. Van als we onze rechten zijn gaan opvragen, kwam er geregeld politie over de vloer. Ik werd gezocht. Ze vroegen me waarom ik naar het gemeentehuis ging. Ik zei dat ik op zoek was naar de mensenrechten. Er werd gedreigd met slagen en verwondingen. Ik werd verdacht. Als er werd gestolen dan werd ik als dader aangeduid. Ik kreeg schrik en vertrok uit het land. Als ik met de kinderen naar de medische
27
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
controle ging, wilden ze me geen medicamenten geven, geen onderzoek doen. Er werd geen rekening gehouden met ons: op school, gemeentehuis, dokter,… Ik wil een betere toekomst voor mijn kinderen. In Roemenië is dat niet mogelijk zonder geld.’ (Calin, één van de vaders)
O
28
De hierboven beschreven redenen zijn factoren die een sterke invloed hebben gehad op de migraties van Roma van de laatste jaren. Een deel van deze migraties gebeurt onder de vorm van een asielaanvraag, aangezien er nauwelijks alternatieven voor handen zijn om een wettig statuut te bekomen. De Roma die asiel aanvragen kan men volgens het ICMPD-rapport indelen in drie groepen: · Roma die in hun gemeente rechtstreeks te lijden hadden onder open discriminatie en geweld, vaak uitgaande van plaatselijke autoriteiten. Soms krijgen ze asiel, maar dit zijn uitzonderingen. · Roma met iets meer middelen die aan de hand van een asielaanvraag hun economische situatie wensen te verbeteren. Ze reizen vaak in min of meer georganiseerd verband. Deze Roma kunnen in grote getale (bv. 20-100/week) verschijnen gedurende verschillende weken of maanden. · Roma die migreren ten gevolge van een combinatie van factoren. Vaak werden ze slecht geïnformeerd of lieten ze zich misleiden door onrealistische verhalen over het paradijs dat hen te wachten stond in het Westen. Meestal zijn ze erg ontgoocheld wanneer ze merken dat hun kansen om een verblijfsvergunning te verkrijgen bijzonder klein zijn. Bij hun terugkeer naar hun herkomstland is hun situatie slechter dan tevoren aangezien ze hun hebben en houden hebben geïnvesteerd in hun vertrek en hiervoor grote schulden hebben aangegaan. Deze mensen zijn vaak zeer coöperatief in hun repatriëring en keren meestal niet meer terug in het asiel-systeem. Aan de eerste categorie wordt asiel geweigerd met het argument dat alle kandidaat-lidstaten de nodige democratische en wettelijke structuren bezit-
INLEIDING
ten om Roma te ondersteunen. Volgens de gastlanden weegt de situatie in de thuislanden niet op tegen de noodzaak voor bescherming door een andere staat. Zelfs als geargumenteerd wordt dat de staat geen voldoende bescherming biedt of dat Roma worden gediscrimineerd, wordt dit niet beschouwd als vervolging door de staat. De migratie van de tweede en van de derde categorie gebeurt hoofdzakelijk uit economische redenen, hetgeen geen gelegitimeerde basis is voor asiel volgens de Conventie van Genève. De meer welgestelde Roma die asiel aanvragen zouden juist die mensen kunnen zijn die in hun regio van herkomst een belangrijke rol zouden kunnen spelen in de verbetering van de situatie van de armere Roma door bijv. hun kennis en middelen te investeren in plaatselijke activiteiten die werkgelegenheid zouden kunnen creëren. Bovendien draagt deze vorm van migratie bij tot de stigmatisering van alle Roma-asielzoekers en tot de negatieve stereotypering van Roma in de EU. Toch is het zo dat zonder de recente grote aantallen van Roma-asielzoekers, de situatie van de Roma-populatie in Europa nooit zo’n internationale aandacht gekregen zou hebben. 3. Aantal Roma in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest AANTALLEN Overheden in Oost-Europa deden er in het verleden alles aan om het officiële aantal van Roma in hun land te minimaliseren. Omwille van het sterke sociale stigma willen heel wat Roma zichzelf ook niet registreren als zijnde van Roma-origine. Anderen zijn er gewoon helemaal niet geregistreerd. In WestEuropese landen bestaat er geen officiële etnische registratie. Ondanks deze belemmeringen wordt de totale Roma-populatie geschat op 12-15 miljoen verspreid over de hele wereld. Bij benadering wonen er 7-9 miljoen in Europa, waarvan 6 miljoen in Centraal en Oost-Europa (ICMPD 2001). Een idee krijgen van aantallen over een volk dat in België nergens etnisch geregistreerd wordt, waarvan het grootste deel geen wettig verblijfsstatuut heeft, waarvan het aantal fluctueert in de tijd (afhankelijk van seizoen, politiek klimaat, regularisatie-mogelijkheden elders, …), en dat een relatief grote mobiliteit vertoont, is geen simpele opdracht. In 1995 schatte de Minority
29
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Rights Group International het aantal op 10 à 15.000 (Minority Rights Group International 1995). Volgens het Vlaams Minderhedencentrum was dit aantal in 2003 gestegen tot een 20.000-tal Roma alleen al in Vlaanderen en Brussel. Voor het BHG zelf schatte het VMC dit op 6.500. Onderliggende studie tracht op een systematische manier dit aantal na te trekken. Voor het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, leveren officiële cijfers ons maar een klein deel van het totale plaatje. Om een omvattender beeld te krijgen over aantallen in het Brusselse Gewest, moet men zich te velde begeven. WELKE OFFICIËLE CIJFERS ZIJN ER?
O
30
KANDIDAAT-VLUCHTELINGEN IN ASIELPROCEDURE: WACHTREGISTER Het wachtregister blijkt uiteindelijk de enige officiële bron te zijn die (mits schatting) een klein puzzelstukje kan bijdragen aan de cijfer-puzzel van het aantal Roma in het BHG. .. Het bekomen van gegevens uit het wachtregister per gemeente van het BHG was echter geen sinecure. DVZ en Rijksregister verwezen beide naar elkaar. Na heel wat rondbellen kon het Rijksregister dan toch cijfers ter beschikking stellen, samen met een prijskaartje. Daarom werd geopteerd om alle Brusselse gemeentes aan te schrijven. Slechts zes gemeentes deden de moeite om te antwoorden. Gegevens over het bevolkingsregister konden ze gemakkelijk geven, maar geen enkele gemeente (behalve Jette) verschafte inlichtingen over het wachtregister. Ondertussen had de Directie Studie en Statistiek van het BHG zich geëngageerd om het wachtregister aan te vragen aan het Rijksregister en de kost op zich te nemen. Zo bekwamen we uiteindelijk toch nog deze gegevens. HOE MOETEN WE HET WACHTREGISTER INTERPRETEREN? Om principiële redenen bestaat er in België geen etnische registratie. Het CGVS kan wel aan de hand van de interviews die van asielzoekers worden afgenomen, per nationaliteit een ruwe schatting geven over hoeveel % asielzoekers Roma zijn (wordt niet statistisch bijgehouden). Ook de Dienst Dispatching van
INLEIDING
Fedasil heeft een zicht op deze percentages. De beide schattingen bleken gelijklopend te zijn. De schattingen van de IOM waren eveneens van gelijke orde (zie hoofdstuk over verblijfsstatuten). Deze percentages moeten nog ruim worden geïnterpreteerd aangezien niet alle Roma hun etnische origine prijs willen geven (terwijl anderen zich als Roma uitgeven in de hoop meer kans te maken). De meeste Roma worden niet erkend als politiek vluchteling en zouden dus uit het wachtregister moeten verdwijnen. In praktijk worden uitgeprocedeerden pas geschrapt wanneer men vermoedt dat ze uit het land zijn weggetrokken. In vele gevallen is het echter onmogelijk om te weten of ze zich nu nog effectief in het land bevinden of niet. Velen blijven dus nog een tijdje hangen in het wachtregister en worden geschrapt wanneer geconstateerd wordt dat ze zich niet meer op hun adres bevinden. Volgens meerdere schattingen blijven echter drie vierde van de niet-erkende vluchtelingen meerdere jaren in het land (al dan niet in beroep bij de RvS). Vele uitgeprocedeerde Roma (bijv. Roemeense) verkiezen trouwens zonder wettig verblijf in België te blijven in plaats van terug te keren naar hun land van herkomst. Het wachtregister geeft dus een overschatting van het aantal kandidaat-vluchtelingen, en geeft geen informatie over het aandeel uitgeprocedeerden. Sommige mensen die niet naar het opvangcentrum gaan waarnaar ze werden doorverwezen, laten het in de ontvankelijkheidfase na om zich in te schrijven in de gemeente waar ze effectief verblijven. Hun adres in het wachtregister (code 001 en 020) blijft dan dat van het CGVS in 1000 Brussel. Zo zal het Brusselse wachtregister steeds een overschatting zijn van de mensen die er effectief wonen, en in andere gemeentes een lichte onderschatting. ERKENDE VLUCHTELINGEN De vreemdelingen- en bevolkingsregisters zijn beschikbaar per gemeente. Om van deze registers af te leiden welk gedeelte per nationaliteit van Romaorigine is, is zeer moeilijk gebleken. Daarbij komt nog dat er al heel wat Roma, o.a. veel Macedonische de Belgische nationaliteit hebben verkregen en dus niet meer onder hun oorspronkelijke nationaliteit geregistreerd staan. Het totaal aantal erkende vluchtelingen per nationaliteit in België is wel op te
31
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
maken uit de gegevens van het CGVS voor de laatste tien jaar (zie hoofdstuk over verblijfsstatuten), maar dit zegt niets over het aantal dat in het BHG vertoeft. GEREGULARISEERDEN De gegevens van de Regularisatiecommissie (zie hoofdstuk over verblijfsstatuten) geven het aantal dossiers voor gans België weer die in de federale campagne van 2000 werden geregulariseerd. Dit zegt echter niets over hun aandeel in het BHG. Het aandeel van Roma hierin is volgens de DVZ onmogelijk te schatten, laat staan het % hiervan dat zich in het BHG bevindt. Volgens het Bureau Art. 9§3 van de DVZ en verschillende gemeentes is het statistisch onmogelijk aantallen weer te geven van hoeveel mensen per nationaliteit uiteindelijk werden geregulariseerd via deze procedure. Wel wordt geschat dat 4% van de aanvragen uiteindelijk worden geregulariseerd. VOLGMIGRANTEN Omwille van het feit dat alle hierboven opgenoemde cijfers te weinig informatie verschaften over aantallen Roma, werd niet nagetrokken of over volgmigranten statistische cijfers konden worden bekomen.
O
32
MENSEN ZONDER WETTIG VERBLIJF In deze categorie vinden we de aanvragers van regularisatie, uitgeprocedeerden en clandestienen. Hierover zijn geen officiële gegevens beschikbaar. Tevens is er een enorm verloop, afhankelijk van het politiek klimaat, het seizoen enz. NIET-OFFICIËLE CIJFERS Omwille van het ontbreken van officiële cijfergegevens is men dus voornamelijk aangewezen op schattingen via bevoorrechte getuigen en lokale diensten. In het onderzoek waren dit o.a.: Sleutelfiguren uit het Roma-milieu, OCMW’s, Medische diensten (Maisons Médicales, Kind & Gezin), Scholen, Straathoekwerkers, … In het volgende hoofdstuk wordt uitgelegd hoe een schatting van het aantal Roma in het BHG uiteindelijk bekomen werd.
VERBLIJFSSITUATIE
HOOFDSTUK 1. VERBLIJFSSITUATIE, VERSPREIDING, HERKOMST EN AANTAL IN BRUSSEL Na een druppelsgewijze komst van een aantal Roma-families uit ex-Joegoslavië vanaf de jaren ‘60 en uit Roemenië vanaf de jaren ‘80, kende Brussel vanaf de jaren ‘90 een sterke migratiegolf van voornamelijk Roemeense, ex-Joegoslavische en Bulgaarse Roma. De aanwezige Roma-groepen vormen niet zomaar één gemeenschap. Er heerst een grote verscheidenheid die bepaald wordt door nationaliteit, regio van afkomst, traditionaliteit van het milieu van herkomst, verblijfsduur in België, socio-economische situatie enz. De mate van onderling contact wordt voornamelijk bepaald door familiebanden, door dorp en regio van afkomst, en (in mindere mate) door nationaliteit. Tussen de verschillende nationaliteiten is er zeer weinig contact, tenzij via netwerken van informele arbeid. Hieronder worden de in Brussel aanwezige groepen in het kort voorgesteld en hun verblijfssituatie uit de doeken gedaan. 1. Algemene verblijfssituatie van Roma De weg die Roma afleggen om een verblijfsstatuut te bekomen is er één met zeer veel kronkels. De meesten doen een asielaanvraag, maar raken na korte of lange tijd uitgeprocedeerd. De problemen waarmee Roma te maken hebben voldoen volgens de West-Europese asielinstanties namelijk niet aan de criteria van de Conventie van Genève om als vluchteling erkend te worden (tenzij ze uit vroegere oorlogsgebieden zoals ex-Joegoslavië en Kosovo komen). Momenteel vragen Roma dan ook niet meer zo massaal asiel aan als eind van de jaren ’90. Vroeg of laat zitten de meesten dus zonder wettelijke verblijfsdocumenten. Sommigen keren terug naar hun land van herkomst, o.a. vrijwillig met de IOM (Internationale Organisatie voor Migratie), anderen vertrekken naar een ander West-Europees land. De meesten willen niet meer terug en er rest hen enkel nog een regularisatie aan te vragen op basis van Art. 9§3 van de vreemdelingenwet,
33
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
omwille van humanitaire redenen. De kans op regularisatie is zeer klein, maar niet onbestaande. De Roma die een vast statuut hebben, en dit is een minderheid, hebben dit meestal bekomen door de regularisatiecampagne van januari 2000. Hoe strenger de procedures zijn om een wettig verblijf te bekomen, hoe meer mensen er uiteindelijk zonder wettig verblijf zitten, en hoe meer er zijn die onwettig ofwel clandestien in het land verblijven. Deze groep groeit dan ook geleidelijk aan. De meeste Roma zitten dus opgezadeld met een onzekere verblijfssituatie, één van de grootste oorzaken van hun vaak zeer moeilijke socio-economische situatie in België. Met de toetreding van een aantal Oost-Europese landen met veel Roma tot de EU (zoals Slowakije en Hongarije sinds mei 2004, Roemenië en Bulgarije vanaf 1/1/2007) verandert er in principe niet erg veel. Reizen binnen Europa wordt voor hen gemakkelijker, maar het bekomen van een langdurig wettelijk verblijf blijft moeilijk. Enkel voor een aantal knelpuntberoepen kan een arbeidskaart B worden aangevraagd en een tijdelijk verblijf. Repatriëringen omwille van onwettig verblijf gebeurt echter niet voor EU-lidstaten. 2. Roma uit Roemenië
O
34
KORTE MIGRATIEGESCHIEDENIS VAN ROEMEENSE ROMA Veruit de grootste groep (twee derde) van Roma in Brussel komt uit Roemenië. Reeds na de val van het communisme onderneemt een grote groep Roemenen (waaronder ook Roma) de trek naar het Westen. De enige manier om wettelijk in het land te blijven is via een asielaanvraag. Als men merkt dat asielaanvragen meestal worden afgewezen, kiezen steeds meer Roemenen voor de clandestiene weg om in het zwart te kunnen werken. Anderen komen de grens over met een toeristenvisum. In januari 2000 laten heel wat Roemenen (ook Roma) die al een aantal jaren in België verblijven hun verblijf regulariseren tijdens de federale regularisatiecampagne. Het aantal Roma in het Brusselse Gewest blijft ondertussen aangroeien. Op 1/1/2002 wordt het toeristenvisum afgeschaft en komen ook andere groepen Roma naar België. Ze komen werken als muzikant, in de renovatie, als bedelaars enz. Na de wettelijk toegestane pe-
VERBLIJFSSITUATIE
riode van 90 dagen blijven dezen of keren terug. Vanaf dan stijgt ook het aantal bedelaars, waardoor de repressie tegen deze Roma toeneemt. Sommigen vragen nog steeds asiel aan maar deze zijn steeds minder in aantal. De meesten die beslissen om hier te blijven, trachten hun verblijf te regulariseren op basis van Art. 9§3, al dan niet na een afgewezen asielprocedure. Dit is de situatie waarin de grote meerderheid van de Roemeense Roma in het BHG zich momenteel bevinden. Daarnaast blijft een minderheid voor onbepaalde tijd clandestien in België. FAMILIEMIGRATIE Roemeense Roma zijn vóór hun vertrek meestal al redelijk ingelicht over wat de mogelijkheden zijn van asielaanvraag in België. Er bestaan informele netwerken (vrienden, familie, reisagentschappen) waarlangs Roma die asiel willen aanvragen zeer gemakkelijk informatie kunnen bekomen over de rechten van asielzoekers, de procedures en de sociale steun waarop ze eventueel aanspraak maken. Details zoals bijv. welke advocaat men best neemt om een beroep in te dienen zijn vaak op voorhand al geweten. Meestal heeft men in het toekomstige gastland al één of ander contact van familie of anderen van dezelfde streek of hetzelfde dorp. Heel wat families hebben al één of ander familielid (van de uitgebreide familie) die op één of andere manier een verblijfsstatuut heeft bekomen. Men zal zich bij zijn aankomst dan ook direct naar dit contact wenden voor uitleg over de volgende stappen die ze moeten ondernemen en eventueel voor logement. Het feit dat velen hun huis verkopen om de reis te kunnen financieren, wil zeggen dat men radicaal wil breken met het verleden. Men komt naar België met een koffer vol hoop op een betere toekomst, naar eigen zeggen voornamelijk voor de kinderen. In vele gevallen komt men rechtstreeks met bus of auto naar België. Een deel van de aanwezige Roma hebben er al één of meerdere andere landen op zitten zoals o.a. Zweden, Frankrijk, Duitsland. Zeer vaak komt eerst één of beide ouders of een deel van het gezin op ‘prospectie’ om te zien wat de mogelijkheden zijn om een verblijfsstatuut te bekomen of om werk te vinden. Ze trachten wat te werken om geld te kunnen opsturen naar de familie in Roemenië. Bij sommigen voegt de rest van de familie zich er
35
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
(soms druppelsgewijs) achteraf bij. Bij anderen blijft een deel van de familie of een deel van de kinderen in Roemenië wonen, terwijl een ander deel vanuit België hen financieel tracht te ondersteunen. ‘Als oudste zoon van de familie ben ik in ‘96 eerst naar België gekomen. Ik was toen 17 jaar. Mijn vader was gestorven. Ik had hier een nonkel wonen. Twee jaar later is moeder gekomen met de twee jongens. In 2001 zijn dan nog de zes andere kinderen gekomen. Een jaar later is moeder gestorven. We hebben gebruik gemaakt van de campagne van 2000 om een regularisatie te bekomen. Twee zussen zijn wegens een fout van de gemeente niet erkend geworden. Hiervoor hebben we een advocaat betaald om een regularisatieaanvraag (op basis van Art. 9§3) in te dienen.’ (Samuel, 25 jaar)
O
36
ASIELAANVRAAG Meestal zijn Roemeense asielzoekers in bezit van een geldig paspoort (let wel: De visumplicht voor Roemenen werd op 1/1/2002 afgeschaft). Ze laten zich bij hun verblijf in België officieel registreren via een asielaanvraag als politiek vluchteling bij de DVZ. In 2005 waren er volgens de Dienst Vreemdelingenzaken 385 Roemeense asielaanvragen, met een gebruikelijke zomerpiek in augustus. Hiervan waren ongeveer 90 % Roma6. Dit zijn een 346-tal dossiers. Dit aandeel verhoogde de laatste jaren. Tot en met 2002 was het aandeel Roma hierin volgens dezelfde bron nog 50 à 70%7. De rest van het gezin die in Roemenië achtergebleven is volgt dan in een of meerdere vlagen, soms pas na enkele maanden of jaren. Meerdere families laten de kinderen nog een tijdje in Roemenië, waar ze opgevangen worden door familie en hun school nog verder zetten. Als men denkt dat men iets meer uitzicht begint te krijgen in België laat men deze eveneens afkomen. In de meeste gevallen hebben de eerst aangekomenen op dat moment nog steeds geen definitief verblijfsstatuut. Roemeense Roma worden ongeveer
6
Volgens een niet-officiële schatting van CGVS, Cedoca, afdeling Oost-Europa
7
Bijkomende bronnen: 70% volgens de Dienst Dispatching van Fedasil, 50% volgens het ICMPDrapport
VERBLIJFSSITUATIE
nooit erkend als vluchteling. Volgens de Belgische Staat beantwoorden ze niet aan de definitie van ‘vluchteling’ volgens de Conventie van Genève van 1951 en maken aldus geen kans op erkenning. Sommigen leggen tevens argumenten op tafel die niet genoeg geloofwaardig zijn, en maken hierdoor geen schijn van kans (gesprek met CGVS-researcher Peter Wenger, voorjaar 2004). Mensen vertellen gemakkelijk verhalen over geweld door politie en extreem rechts, maar het echte structurele probleem van discriminatie wordt niet aangekaart of gestaafd. Het is dus al vrij uitzonderlijk als men doorstoot naar het gegrondheidsonderzoek (zie figuur 1).
Beslissingen CGVS Roemeense dossiers 2500 ontvankelijk
2000
niet ontvankelijk
1500
erkend als vluchteling
1000
niet erkend in gegrondheidsf ase
500 0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Figuur 1: Vergelijking tussen het aantal Roemenen die wel of niet werden toegelaten tot het gegrondheidsonderzoek na beroep bij het CGVS, en het aantal van hen die wel of niet erkend werden door het CGVS als vluchteling (bron: CGVS).
Wanneer de DVZ beslist tot een weigering van de asielaanvraag, gaat men in beroep bij het CGVS. Gemiddeld worden slechts 5% van de aanvragen na het eerste interview bij de DVZ ontvankelijk verklaard. Voor Roma ligt dat nog lager. Aangezien Roma meestal geen schijn van kans maken in de asielprocedure, volgt een definitieve weigering van ontvankelijkheid meestal vrij vlug (na 2 maanden). In 1994 werden er nog 6.7 % van de Roemeense dossiers die
37
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
38
door het CGVS behandeld werden, ontvankelijk verklaard en 8.9 % door het CGVS als vluchteling erkend van de overblijvers in de gegrondheidsfase. In 2003 waren dat er respectievelijk nog slechts 3.2 % en 0 %. Bij een weigering in de ontvankelijkheidsfase door de DVZ en het CGVS dient men gewoonlijk nog een beroep in bij de RvS. De uitspraak van de RvS laat minstens één jaar op zich wachten, maar de betrokkenen zitten op dat moment reeds zonder wettig verblijfsstatuut. In principe kunnen ze dan al uitgewezen worden, maar in praktijk gebeurt dit zelden. De RvS kan beslissen om het onderzoek over te doen indien er procedurefouten zijn gemaakt. De kans hiertoe is echter zeer minimaal. Ook in de gegrondheidsfase levert het beroep bij de Vaste Beroepscommissie gemiddeld (voor alle nationaliteiten) slechts ongeveer in 8% van de gevallen een erkenning op ( in 2002 en 2003). Asielzoekers worden in de ontvankelijkheidsfase toegewezen aan een federaal opvangcentrum, een Rode Kruis-centrum, een opvang georganiseerd door OCIV-CIRE in samenwerking met andere partners (in Brussel zijn dit de Socialistische Solidariteit, Caritas Internationaal Hulpbetoon, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (Mozaïek Asiel en Zorgwonen), of een lokaal opvanginitiatief. De ervaring (volgens niet-officiële schattingen van de dienst dispatching van Fedasil) leert dat er slechts 30-40 % van de Roemeense Roma daadwerkelijk naar het opvangcentrum gaan (zie hoofdstuk over huisvesting). De anderen zoeken dorpsgenoten, familie of andere kennissen op of huren hun eigen kamer. Kleinschalige opvang ligt hen veel beter. 70 % van degenen die aan een lokaal opvanginitiatief of aan OCIV-CIRE-opvang worden toegewezen maken er gebruik van. Volgens het Klein Kasteeltje waren in het verleden asielaanvragen voor sommige Roma een manier om in België te komen overwinteren. Na de winter maakten ze gebruik van het vrijwillige terugkeerprogramma van het IOM. Roemeense Roma met een statuut als politiek vluchteling zijn dus schaars. Van begin 1999 tot eind 2003 hebben slechts zeven Roemeense dossiers een erkenning gekregen, waarvan vijf Roma. In 2004-2005 werden door het CGVS nog eens een vijftal Roma-dossiers erkend voor slachtoffers van de pogrom in
VERBLIJFSSITUATIE
Hădăreni8 in 1993. Het hele asielgebeuren blijkt duidelijk niet de juiste manier om een oplossing te zoeken voor de individuele problemen waarmee Roma in hun thuisland te kampen hebben. REGULARISATIEAANVRAAG Volgens internationale rapporten blijven drie vierde van de uitgeprocedeerde asielzoekers meerdere jaren in het land. Van de Roemeense Roma dienen de meesten nog tijdens deze procedure of nadat ze uitgeprocedeerd zijn een ‘regularisatie’-aanvraag in bij de gemeente op basis van Art. 9§3 van de Vreemdelingenwet van 15/12/1980. Dit artikel bepaalt dat in buitengewone omstandigheden en wel op basis van humanitaire redenen een machtiging tot verblijf in België zelf kan worden aangevraagd. Steeds meer Roma dienen helemaal geen asielaanvraag meer in, maar gokken direct op deze regularisatieprocedure. Dit gebeurt voor een aantal na een tijdelijk legaal verblijf met een toeristenstempel van 90 dagen, waarna ze in illegaliteit verkeren. Sommigen doen dit pas na een clandestien verblijf van reeds meerdere jaren in België. De meeste roepen hiervoor medische redenen en/of een lange verblijfsduur in. Sinds januari 2005 kan ook een lange (lopende of afgelopen) asielprocedure van minstens drie jaar (voor families met schoolgaande kinderen) of vier jaar (voor de anderen) ingebracht worden om een regularisatie te bekomen. Tijdens de regularisatieprocedure maakt men aanspraak op een voorlopig verblijfsdocument en men wordt in principe ook niet (wettelijk) gedoogd. In praktijk worden dezen wel oogluikend toegelaten op het grondgebied, zolang ze niet in aanraking komen met de politie omwille van verstoring van de openbare orde. De kans om geregulariseerd te worden is niet onbestaande, maar uitermate klein omdat het bewijs moet geleverd worden over de onmogelijkheid tot terugkeer naar het land van herkomst. Sommige Roemeense families hebben deze
8
In het Roemeense dorpje Hădăreni had in september 2003 een pogrom plaats door burgers onder het luikend oog van de politie, waarbij drie Roma-mannen vermoord en een twintigtal Roma-huizen werden afgebrand en vernield. De slachtoffers stapten naar het Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg dat de Roemeense Staat veroordeelde tot het betalen van fatsoenlijke compensaties. Wegens vrees voor vergeldingen verkregen een aantal van hen politiek asiel.
39
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
40
regularisatie bekomen, meestal om medische redenen en lange verblijfsduur, maar tegenwoordig ook omwille van een lange asielprocedure. Noch het Bureau 9§3 van de DVZ, noch de gemeentes konden cijfermateriaal leveren over het aantal regularisatieaanvragen en -toekenningen. Meestal werd beweerd dat het statistisch onmogelijk was. Over het algemeen worden slechts 4% van de dossiers geregulariseerd. De geregulariseerde families (door regularisatiecampagne of via Art. 9§3) worden vervolgens door andere families als voorbeeld genomen om zichzelf en anderen te overtuigen dat regularisatie mogelijk is. De medische redenen die men opgeeft zijn meestal niet van die aard om kans te maken. De meesten proberen nochtans toch nog kost wat kost deze regularisatie aan te vragen, zelfs meerdere keren na elkaar. Hierbij probeert men op allerlei manieren de argumentatie van zijn regularisatiedossier aan te spekken. Sommigen menen hun procedure te kunnen beïnvloeden door zich in te schrijven in een vormingsinstelling of school, als teken van integratie. Anderen noemen hun pasgeboren kinderen ‘Belgiana’ of ‘Belgicano’ of veronderstellen dat wanneer hun kind in België wordt geboren ze gemakkelijker aan papieren zullen geraken. Men klampt zich vast aan de regularisatie-aanvraag aangezien dit een laatste sprankeltje hoop geeft en een - weliswaar foute - illusie van legaliteit. Het ontvangstbewijs afgeleverd door de gemeente geeft hen nog een subjectief gevoel van bescherming tegen politieoptreden en repatriëring. Dit is dan ook de situatie van het grootste deel van de Roemeense Roma verblijvende in Brussel. Men probeert alles tegelijk uit: een asielprocedure, een regularisatieprocedure terwijl men nog in asielprocedure is. Na een negatieve beslissing luistert men naar om het even wie en start men weer een regularisatieprocedure op enz. Zeer velen zijn in bezit van een Bijlage 26 bis met bevel om het grondgebied te verlaten, samen met een document dat weergeeft dat men een regularisatieaanvraag heeft ingediend. Velen onder hen hebben nog een beroep hangende bij de RvS. Hun situatie wordt echter gekenmerkt door een bijzondere precariteit. Men maakt geen aanspraak op een voorlopige arbeidsvergunning en is in principe uitgesloten van OCMW-steun. De enige steun waar men aanspraak op maakt is dringende medische hulpverlening via het OCMW. Voor deze families zonder
VERBLIJFSSITUATIE
wettig verblijf met kinderen bestaat er ook de mogelijkheid om zich te richten tot een federaal opvangcentrum. Hier wordt de ganse familie ten laste genomen. Van deze mogelijkheid wordt door Roemeense Roma nauwelijks gebruik gemaakt om verschillende redenen (zie hoofdstuk over huisvesting). Verder is men aangewezen op eigen overlevingsstrategieën zoals plantrekkerij, relaties en interne solidariteit. Toch vindt de overgrote meerderheid dat in illegaliteit vertoeven in België menswaardiger is dan als Roma in legaliteit te leven in Roemenië. Men is vastbesloten om in West-Europa te blijven, of alleszins niet meer naar Roemenië terug te keren. Onder hen zijn er heel wat Roma die redelijk recent zijn aangekomen (bijv. in 2003). Een groot deel vertoeft hier echter reeds zes à acht jaar. Omwille van deze onstabiele verblijfssituatie heerst er een enorme mobiliteit. Als families een weinig middelen hebben, trekken ze met het ganse gezin naar een ander West-Europees land omdat ze er net over nieuwe mogelijkheden om een verblijfsstatuut te bekomen gehoord hebben. Ze gaan bijv. naar Zweden, Duitsland of Italië, trekken van daaruit weer naar een ander land, komen na een aantal maanden of jaren terug naar België, dienen dan weer een regularisatieaanvraag in omdat ze het vorige antwoord niet hebben afgewacht enz. Men is voortdurend op zoek naar een plaats waar men welkom denkt te zijn en een vaster statuut hoopt te kunnen bekomen om zich eindelijk te sedentariseren. Hiernaast verdwijnen degenen die genoeg middelen hebben regelmatig voor een kortere tijd naar Roemenië of andere landen in West-Europa. Het gaat dan vaak om familiefeesten (huwelijksfeest, doop, overlijden, …) binnen de uitgebreide familie die zich over gans Europa heeft uitgespreid, maar ook om handeltjes of andere bijeenkomsten. Zij die minder mobiel zijn wegens gebrek aan middelen blijven in Brussel. ‘In ‘89 trok ik eerst naar Zweden, waar ik een broer had wonen. Het was er te koud en te duur, dus zochten we in ‘94 België op waar het klimaat overeen kwam met het Roemeense klimaat. We vroegen asiel aan en bleven tot ‘97. We werden geweigerd en keerden terug naar Roemenië. Daar mochten onze kinderen niet meer naar school gaan nadat ze drie jaar in
41
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
België school hadden gelopen. Daarom zijn we teruggekomen in 2000 en hebben we opnieuw asiel aangevraagd. Toen we uitgeprocedeerd waren gingen we in beroep bij de RvS maar ook dat hielp niet. Ondertussen hadden we een regularisatieaanvraag ingediend omdat mijn man ziek is en medische behandelingen volgt. Hij heeft in Roemenië lange tijd in een chemische fabriek gewerkt zonder zich te beschermen. Nu heeft hij serieuze longproblemen. Teruggaan naar Roemenië is ondenkbaar. We hebben ons huis trouwens verkocht.’ (Antonella) De vier ondervraagde Roemeense families die geen (definitief) verblijfsstatuut hadden, hadden allemaal een asielaanvraag ingediend. Eén familie zat in de gegrondheidsfase, de andere drie waren allen uitgeprocedeerd, met nog twee in beroep bij de RvS. Ze hadden alle drie een regularisatieaanvraag (9§3) ingediend, waarvan twee op basis van ernstige medische redenen.
O
42
REGULARISATIE-BUSINESS Meestal rekent men op een advocaat om een aanvraag in te dienen. Bepaalde advocaten gaan evenwel zeer gemakkelijk in op de vraag van deze mensen, ook al weten ze heel goed dat elke argumentatie ontbreekt. In plaats van juiste informatie te geven aan de aanvragers en hen te duiden op het feit dat ze realistisch gezien geen schijn van kans maken, starten ze een regularisatieprocedure op. Door sommige advocaten worden hiervoor systematisch standaardformulieren (vaak copies) als argumentatie gebruikt, waarvan het op voorhand duidelijk is dat een positieve beslissing zo goed als onmogelijk is. Mensen in een zeer precaire verblijfssituatie zoals Roma gaan hier nochtans gemakkelijk in mee aangezien ze zich in een zeer zwakke positie bevinden. Verschillende diensten hebben de indruk dat bepaalde advocaten uit het Brusselse van deze situatie misbruik maken en deze mensen systematisch een rad voor de ogen draaien door toch telkens een aanvraag in te dienen met een waardeloze argumentatie. Voor de dure kosten van een advocaat (125-250 Euro) en de huur van een appartement (een adres is nodig om de aanvraag in te dienen) probeert men de eindjes aan elkaar te knopen.
VERBLIJFSSITUATIE
Verder hebben deze mensen het sowieso al moeilijk met het administratieve aspect. Ze zijn vaak onbeholpen op gebied van paperassen en hangen hiervoor af van hulp. Deze administratieve onwetendheid en gebrek aan punctualiteit maakt ook dat men de procedure niet steeds goed opvolgt waardoor men vaak in gebreke blijft met het aanbrengen van de nodige bijkomende documenten. Sommigen zijn al in het bezit van een naam van een advocaat vóóraleer ze naar België komen. Vooral laaggeschoolden zijn kwetsbaarder tegenover zulke advocaten. Deze situatie leidt vaak tot onmogelijke en ongeloofwaardige dossiers. Zo komt men dan gevallen tegen van bijv. een 65-jarige vrouw met een standaardbrief waarin wordt geargumenteerd dat ze zich zal integreren door werk te gaan zoeken. Langs de andere kant komt het vaak voor dat argumenten die dan wel belangrijk zijn, niet genoeg worden uitgewerkt. Zo werd bijv. in een dossier van een gezin met een kind dat aan AIDS leed, hierover slechts in twee zinnetjes uitgewijd. Mensen die reeds in de federale regularisatiecampagne van 2000 een negatief antwoord hebben gekregen, kunnen in principe geen nieuwe aanvraag indienen op basis van Art. 9§3, tenzij er nieuwe elementen bijgekomen zijn. Heel wat advocaten dienen in dit geval dan toch nog een aanvraag in, die automatisch negatief wordt beoordeeld. Omwille van gebrekkige talenkennis, analfabetisme en het feit dat ze zo goed als kansloos zijn om een statuut te verwerven (geen oorlog of onveiligheid) komt dit fenomeen van hopeloze ‘9§3’aanvragen meer voor bij Roemeense Roma dan bij bijv. Joegoslavische. Velen herhalen bijgevolg een ‘9§3’-aanvraag wanneer ze een negatieve beoordeling krijgen, vaak zonder nieuwe elementen toe te voegen. Dit wordt gestimuleerd door advocaten die zich hiervoor ter beschikking stellen. Het frequent aanvragen van ‘9§3’s’ door dezelfde familie hypothekeert daarenboven hun kansen op (eventueel tijdelijke) regularisatie wanneer plots een echt probleem opduikt (bijv. zware aandoening, …). Het wordt heel erg moeilijk om dan nog op een overtuigende wijze nieuwe argumenten aan te dragen aan de DVZ en deze dossiers worden dan ook niet prioritair behandeld. Heel wat advocaten weigeren daarom ook een tweede ‘9§3’ in te dienen. Ook worden beroepen bij de RvS soms gekenmerkt door nonchalance vanwege de betrokken advocaat. Zo diende bijv. een advocaat voor een klant
43
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
een beroep in bij de RvS tegen een bevestigende beslissing van het CGVS voor niet-ontvankelijkheid. Bij contact met de Juridische Dienst van de Foyer bleek dat de man nooit een asielaanvraag had ingediend. Andere advocaten beloven beroep in te dienen bij RvS, maar doen het uiteindelijk niet. De klant wordt hierbij zo lang mogelijk aan het lijntje gehouden9. Juridische diensten worden eveneens geconfronteerd met de vraag om ‘9§3’s’ uit te schrijven. Sommige diensten (en advocaten) weigeren echter hier op in te gaan omwille van deontologische redenen. Wel probeert men de situatie van de aanvrager uit te klaren, uitleg te geven over de procedure en waarom zijn kansen nihil zijn. Een weigering om een ‘9§3’-aanvraag te schrijven is niet altijd naar de zin van Roma zelf, die niet begrijpen dat ze niet geholpen kunnen worden. Aangezien men de keuze heeft tussen het indienen van een hopeloze ‘9§3’ en niets, zullen velen zich daarna toch tot een advocaat wenden, die ‘het wel zal klaren’. Hierdoor zal het spel van vraag en aanbod op de markt van de ‘9§3’s’ voorlopig blijven bestaan.
O
44
REGULARISATIECAMPAGNE VAN JANUARI 2000 Als Roemeense Roma een verblijfsstatuut hebben, is dit meestal via de federale regularisatiecampagne van januari 2000 bekomen. In totaal werden er (tot 2004) van de ongeveer 1050 Roemeense aanvragen 564 dossiers geregulariseerd10, dit is 63 %11. Dit ligt opmerkelijk lager dan de gemiddelde 70 % regularisatie van alle Oost-Europese nationaliteiten12 samen. De DVZ kan echter onmogelijk het aandeel van Roma hierin schatten. Mensen die een negatief antwoord kregen in de regularisatiecampagne, kunnen in principe geen procedure op basis van Art. 9§3 indienen. Maar ook dezen proberen alsnog regularisatie te bekomen door meermaals een procedure op te starten. Ook zijn
9
Op 10/2/2004 werd in Wallonië een advocaat aangehouden nadat men een 1200-tal ‘9§3’dossiers had aangetroffen die nooit naar de gemeente waren doorgestuurd.
10
Bron: Regularisatiecommissie: niet-definitieve cijfers van 3/6/2004.
11
Zonder inbegrip van het 150-tal dossiers die nog bij het Parket hangende zijn.
12
Zonder inbegrip van de ex-Sovjetstaten
VERBLIJFSSITUATIE
er nog steeds heel wat families die geen aanvraag tijdens de campagne hebben ingediend o.a. omdat ze slecht geïnformeerd waren of schrik hadden omwille van hun illegaal verblijf. Ook dezen proberen nu nog steeds via opeenvolgende regularisatieaanvragen op basis van Art. 9§3 een statuut te bekomen. Ionut en Nicoletta vertellen: ‘Wij zijn vertrokken vóór de val van het communisme. We hebben van land naar land gezworven. Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, … Lange tijd hebben we in een caravan gewoond. Onze jongste dochter is in Oostenrijk geboren, onze jongste zoon in Duitsland. Nergens werden we aanvaard. In België beviel het ons. We hebben uiteindelijk een verblijfsstatuut gekregen via regularisatie (campagne 2000). Nu willen we ons naturaliseren. Momenteel wonen de twee oudste dochters in Roemenië met hun eigen gezin.’ Het koppel spreekt niet graag over het verleden. ‘Het enige wat ons interesseert is de toekomst van onze vijf kinderen.’ De vier families van het onderzoek die een wettig verblijfsstatuut hadden (3 Roemeense, één Bosnische) waren allemaal geregulariseerd tijdens de federale campagne. De drie Roemeense families waren toen allen vijf jaar in het land, de Bosnische zeven jaar. VOLGMIGRATIE Mensen die via asiel of regularisatie een verblijfsstatuut bekomen hebben, kunnen onder bepaalde voorwaarden een gezinshereniging aanvragen van bepaalde familieleden. Heel wat Roemeense Roma-families maakten in het verleden gebruikt van dit recht. Voor het BHG zijn hierover echter geen cijfers beschikbaar. Volgens de APS-databank van de Vlaamse Gemeenschap13 is er een oververtegenwoordiging van vrouwen van 67% in het totaal aantal Roemeense nieuwkomers in Vlaanderen. In het algemeen is er trouwens het aandeel van vrouwen bij de ontvankelijk verklaarde asielzoekers 36%, bij de 13
Vlaamse Gemeenschap, ‘Volwassen anderstalige nieuwkomers in het Vlaamse Gewest. Aantallen, profielen en beleidsaandachtspunten’, Stativaria 29, Administratie Planning en Statistiek, 2003
45
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
geregulariseerden 42%, bij de erkende vluchtelingen 45% en bij de volgmigranten 60%. Dit wijst erop dat meer mannen dan vrouwen een asielaanvraag komen indienen en meer vrouwen dan mannen achterblijven in het land van herkomst om achteraf de familie te vervoegen. NATURALISATIE Meer en meer Roma wensen de Belgische nationaliteit aan te vragen. Ze voelen zich niet verbonden met hun oorspronkelijke nationaliteit en de Belgische nationaliteit geeft voordelen o.a. op vlak van verblijfszekerheid, sociale zekerheid en tewerkstelling. Van de vier families in het onderzoek die een statuut hadden verworven, waren er drie vastbesloten zich te naturaliseren.
O
46
TOERISTEN EN CLANDESTIENEN De meeste Roma komen met een toeristenstempel het land binnen. Een aantal onder hen blijft hangen na de 90 dagen wettelijk verblijf, zonder zich te registreren. Anderen komen België clandestien binnen. Alleszins geldt dat hoe strenger de procedures zijn om een verblijfsstatuut te bekomen, hoe meer mensen onwettig of clandestien in het land verblijven. Heel wat mensen van deze verschillende categorieën verblijven hier een tijdje om werk te zoeken of wat geld te verdienen als muzikant, in allerlei handeltjes, in de renovatie van gebouwen enz. Als het meezit blijft men hier of keert men terug naar Roemenië om later terug te komen. Hun aantal verschilt in de tijd, er is een enorm verloop. Het is onmogelijk te weten te komen om hoeveel mensen het hier gaat. Dezen richten zich ook minder tot sociale diensten of het OCMW, tenzij voor dringende problemen (o.a. medische). VRIJWILLIGE TERUGKEER Uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen gebruik maken van het programma voor vrijwillige terugkeer (REAB14) van het IOM. Ze moeten dan niet opdraaien
14
REAB: Return and Emigration of Asylumseekers ex-Belgium
VERBLIJFSSITUATIE
voor terugkeerkosten en maakten vroeger15 aanspraak op een reïntegratiepremie. De laatste jaren daalde echter het aantal vrijwillig teruggekeerde Roemenen. Waar men in 2000 nog 184 teruggekeerden telde, waren dat er in 2005 nog slechts 45, waarvan de helft Roma16. Bij gedwongen repatriëring riskeert men trouwens een tijdelijk verbod om het land te verlaten. TOETREDING TOT DE EU VANAF 1 JANUARI 2007 Vanaf 1 januari 2007 treden Roemenië en Bulgarije toe tot de EU. Mits een gedigitaliseerde identiteitskaart zullen de grensovergangen vergemakkelijkt worden. Asiel- en regularisatieaanvragen zullen nog steeds mogelijk zijn, hoewel het nog moeilijker zal worden om via deze procedures effectief een verblijfsstatuut te bekomen. Net zoals voor de in 2004 toegetreden nieuwe lidstaten (Slowakije, Polen…) zullen de andere mogelijkheden om een verblijfsstatuut te bekomen voorlopig zeer beperkt blijven: o.a. via gezinshereniging voor personen die trouwen met een Belgische partner, of na bewijs van voldoende inkomsten door arbeid in België. De arbeidsmogelijkheden blijven eveneens beperkt. Naast het statuut van zelfstandige zullen in de overgangsregeling waarschijnlijk enkel een aantal knelpuntberoepen in aanmerking komen om op wettelijke basis in België te mogen werken (via een arbeidskaart B) en aldus een (tijdelijke) verblijfsvergunning te bekomen. Repatriëringen (zowel gedwongen als vrijwillige) naar deze landen van herkomst zullen waarschijnlijk stopgezet worden. 3. Roemeense Roma in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ACHTERGOND VAN DE AANWEZIGE GROEPEN Roemeense Roma zijn veruit de grootste groep in het BHG. Volgens Roma zelf woont naar schatting minstens de helft van de Roemeense Roma die in België
15
Afgeschaft in 2002 voor o.a. Roemenen en Bulgaren
16
Volgens schattingen van het IOM
47
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
48
zijn in het Brusselse. Er heeft hier ook een zekere territoriale verdeling plaats17. Mensen van een bepaalde streek uit Roemenië zoeken meestal een stad op waar streekgenoten wonen. Zodoende komt men in steden zoals Luik, Antwerpen en Charleroi Roma tegen van andere plaatsen in Roemenië, alhoewel er ook overlapping is. In het BHG gaat het vooral om mensen uit de streek van Arad en Timisoara, en de streek rond Boekarest. Op basis van regionale afkomst onderscheiden zich hier dus grofweg een tweetal groepen. De meerderheid is afkomstig van het Westen van Roemenië, uit de grensstreek met Hongarije. Daarnaast komen andere groepen uit het Zuiden, voornamelijk uit dorpen en steden in de buurt van Boekarest. Het zijn grensstreken die sowieso al meer openheid vertonen naar het buitenland. Er is een grote variatie aan groepen van Roemeense Roma in het BHG. Deze regionale afkomst heeft al een eerste invloed op de socio-economische situatie van de verschillende groepen. De Westelijke grensstreek met Hongarije staat bekend als een economisch meer welvarende streek met meer mogelijkheden. Roma uit de streek van Arad en Timisoara bijv. zijn al sinds lang gesedentariseerd. Ten tijde van de slavernij moesten dezen als slaven in de landbouw werken. Sinds lang werden ze gedwongen om traditionele cultuurpatronen op te geven. De nabijheid van Hongarije biedt hen veel handelsmogelijkheden (ook smokkel, gedekt door de plaatselijke politie). Men is er gewend aan reizen over de grenzen heen en staat bijgevolg ook open voor buitenlandse contacten. Ook in deze streek bestaat er echter heel wat armoede en uitzichtloosheid, vooral onder de Roma-bevolking. Nochtans behoren Roma die tot hier geraken meestal niet tot de allerarmsten, die gewoonlijk helemaal geen middelen hebben om de reis te ondernemen. Begin jaren ’90 waren het Roma-migranten uit deze streek die als pioniers in België aankwamen. Sommige dorpen kenden een ware leegloop (Sintana, …). De migratie verloopt via Hongarije, Duitsland en Oostenrijk, waar ze na enkele jaren verder trekken naar België, Nederland en Frankrijk. Andere 17
Het is niet duidelijk of deze territoriale verdeling een bewuste strategie is. Nochtans valt het op dat, zonder te veralgemenen, men dit eveneens terugvindt tussen Roma van verschillende nationaliteiten. In Brussel vindt men vooral Roemenen, in Antwerpen Kosovaren, in Gent Slowaken. Andere nationaliteiten of groepen uit andere streken trekken naar andere landen, Spanje, USA enz.
VERBLIJFSSITUATIE
plaatsen in West-Roemenië met Roma-migranten in Brussel zijn Cluj Napoca, Curtici, Iara, Tirgumures, Dolj, …. Sommige van deze groepen zijn dus ook al langer aanwezig dan andere groepen. Ze zijn bijgevolg goed gestructureerd en hebben hier vaak heel wat middelen in vergelijking met andere Roemeense Roma, al geeft men dit op het eerste zicht niet te kennen. Op momenten van feesten, kerkdiensten enz. kan dat wel ostentatief getoond worden. Een aantal vindt in Brussel relatief vlot zijn weg in plantrekkerij en zwartwerk. Sommigen slagen erin om met het hier verdiende geld huizen te bouwen in Roemenië, al moet deze rijkdom zeker niet veralgemeend worden. De streek in het Zuiden van Roemenië is daarentegen armer. De Roma hiervan afkomstig hebben dus vaak minder middelen ter beschikking. Ze zijn vooral afkomstig van Boekarest en van dorpen en steden in de buurt (Giurgiu, Teleormanu, Buzau, Tirgovisté, Mehendinta, …). Zonder te veralgemenen vindt men een aantal van hen in Brussel terug als bedelaars, bloemenverkopers18 enz. De contacten tussen de verschillende groepen zijn in Brussel vaak minimaal. Als er al zijn gebeurt dit dikwijls via de Pinksterkerken. Roma-groepen die hun traditionele cultuur behouden hebben zijn schaars in Roemenië. Door eeuwenlange slavernij en een strenge assimilatiepolitiek van het communistische regime raakten de meesten gesedentariseerd en ging er op cultureel gebied veel verloren. Slechts een zeer kleine minderheid beoefent nog de traditionele beroepen. In Brussel treffen we deze traditionelere groepen niet vaak aan. Sporadisch zijn er groepen als koperslagers (Kaldaraš), messenmakers (Banou) of Gaborenni (met grote hoeden) die al dan niet een zekere traditie in ere hebben gehouden. Bij dezen trouwen meisjes vaak op zeer jonge leeftijd. Muzikanten komen vaak uit Boekarest (of Moldavië) en passen zich door hun gemakkelijk ‘verplaatsbaar’ beroep het vlotst aan. Vaak is de uitgebreide familie verspreid over meerdere landen in Europa: bijv. een broer van de vrouw in Zweden, een andere broer in Denemarken, twee zussen in de USA en twee broers van de echtgenoot in Brussel die papieren hebben, plus een aantal familieleden die nog in Roemenië zitten en wachten op een
18
Wat niet wil zeggen dat mensen uit andere streken dit niet doen.
49
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
50
sein om naar België te komen (wanneer de verblijfssituatie wat is uitgeklaard). Deze verschillende groepen hebben elk ook verschillende ‘leiderfiguren’. Dit zijn meestal mannen die al langere tijd hier zijn en hun weg goed kennen in Brusselse diensten en instellingen en in het plaatselijke Roma-milieu. Ze bewijzen diensten aan andere Roma, en maken pas aangekomenen wegwijs in Brussel. Ook de Pinksterkerken spelen hierin een belangrijke rol. Het aantal kinderen per familie is variabel met ongeveer een viertal kinderen per gezin19. Soms duiken er plots nieuwe kinderen op, vaak zijn er nog in Roemenië die wachten op een stabielere verblijfssituatie en middelen om te komen. Generaties vermengen zich gemakkelijk en kinderen trekken vaak met volwassenen op. Afhankelijk van de familie of groep dienen verschillende plaatsen als ontmoetingsplaatsen: vooral de thuissfeer (bezoeken), maar ook kerken (vooral Pinksterkerken), de slachthuizen in Anderlecht tijdens de zondagse Zuidmarkt (vooral ‘ciganes’), het Pantsertroepenplein in de zomer (vroeger meer dan nu), enkele Roemeense restaurants, bepaalde feesten, optredens enz. Roemeense Roma zelf delen Zigeuners vaak op in verschillende groepen. Het meest voorkomende onderscheid is dat tussen ‘ciganes’ en ‘gitans’. In deze logica zijn ‘ciganes’ groepen die tijdens het communisme een aantal tradities konden behouden, o.a. hun traditionele beroepen (smeden, koperslagers, mandenvlechters, …). In Roemenië leven ze nu van handel, recuperatie van metaal en glas enz. Sommige van deze groepen trekken er (soms met paard en kar) rond tijdens de warme helft van het jaar om hun goederen aan de man te brengen. Typische gebruiken hebben ze behouden zoals het verbod op eten van lang op voorhand gedode dieren, traditionele kledij (o.a. jurken met bloemen), de traditionele slachting van varkens in de winter of bij feesten, een sluier voor vrouwen, veel goud als erfkapitaal. Hun Romanes-dialect wijkt tevens wat af van het dialect van ‘gitans’ en ze hebben vaak meer middelen. ‘Gitans’ zijn groepen die meer werden geassimileerd door het communisme. Degenen die in de kolchozen en de fabrieken werkten zijn momenteel voor het grootste deel werkloos en zonder perspectief. Het zijn nu de armsten onder de Zigeuners. Veel van hun tradities gingen verloren, ze hebben andere folklore, trekken niet rond 19
Bleek uit een enquête bij de medewerkers van Kind en Gezin.
VERBLIJFSSITUATIE
maar leuren of doen de markt. Ze bezitten minder goud en sommigen onder hen spreken geen Romanes meer. Anderen onderscheiden zich van de overige groepen door zich ‘zijden Zigeuners’ (‘ciganes de soie’) te noemen. Ze zijn meer gesteld op comfort, hebben een aantal tradities afgezworen en vertonen meer integratiewil. Een zeer belangrijk element dat men bij Roma uit Roemenië waarneemt is de populariteit van de Pinksterbeweging (Pentecotisme). Ingewijde Roma schatten dat ongeveer drie vierde van de Roma in Brussel de Pinksterkerken frequenteren. Roemeense Roma onderhouden zelf in het BHG een drietal belangrijke Pinksterkerken: • Anderlecht, Rue de l'Instruction • Brussel Ijzer, Rue du Magasin • Molenbeek, Koorstraat De kerken houden twee keren per week een kerkdienst waar telkens heel wat volk op af komt. De pastor die de diensten leidt, trekt voor elke kerk een publiek aan dat deels uit zijn regio komt aangezien hij daar meer autoriteit over heeft. Kerkdiensten en andere ceremoniële bijeenkomsten ter gelegenheid van huwelijken, dopen (bekeringen) en overlijdens hebben ook een belangrijke sociale functie. Niet alleen worden er nuttige contacten gelegd, maar ook heeft de Kerk een sterke impact op sociale normen en waarden (zie hoofdstuk over cultuur). Naast enkele Getuigen van Jehova en Protestanten is het resterende deel van Roemeense Roma Roemeens-orthodox zoals de meerderheid van de Roemenen. Ze frequenteren voornamelijk de Brusselse St. Katelijnekerk. Enkelen onder hen komen eveneens naar de Pinksterkerken om de diensten bij te wonen, aangezien deze voornamelijk vóór en dóór Roma worden georganiseerd. Ook treft men er soms Roms20 aan, dit zijn de nomadische Zigeuners die in woonwagens wonen en een nomadisch bestaan kennen. Heel wat zielen worden 20
Contacten tussen Roms en Roma zijn zeer beperkt. Meestal zijn het contacten via de Pinksterkerk of op vlak van handel (verhandelen van wagens enz). Er bestaat een wederzijds wantrouwen tussen Roms en Roma. Roms bekritiseren Roma om het schaden van hun imago door activiteiten als bedelen, terwijl Roma de nomadische levenswijze van Rom ouderwets vinden.
51
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
op die manier gewonnen en het aandeel van volgelingen van de Pinksterkerk neemt aldus geleidelijk aan toe.
O
52
VERSPREIDING VAN ROEMEENSE ROMA IN HET BHG In onderstaande beschrijving geven we enkele schattingen weer van aantallen Roma woonachtig per gemeente. Deze informatie is gebaseerd op de ervaring van sociaal-assistenten van OCMW’s, Maisons Médicales, Kind & Gezin, straathoekwerkers, schoolcontacten en Roma zelf. Het gaat slechts om grove schattingen die zeker niet volledig zijn, maar wel een beeld trachten te geven over de aanwezigheid van Roma in het BHG. Belangrijker dan de absolute aantallen zijn de verhoudingen tussen de gemeentes die heel wat vertellen over de redenen van de geografische spreiding van deze groep. De grootste concentraties Roemeense Roma vindt men in volgorde van aantallen in Schaarbeek, Molenbeek, Brussel-stad, St. Joost-ten-Node en Anderlecht. Men vindt hen voornamelijk terug in ‘concentratie-buurten’ van allochtonen, waar er een groter aanbod is aan goedkopere (en dus ook ongezondere) woningen. Het grootste deel van de Roma zoekt specifieke straten op waar meerdere Roma-families hun intrek hebben. Ook staan sommige adressen, vaak huizen van huisjesmelkers, bekend als adressen waar meerdere families samenwonen en de huishuur delen. Hieruit kunnen we o.a. afleiden dat de voornaamste factor die meespeelt in de ruimtelijke spreiding van Roemeense Roma de huurkost van de woonst is. Goedkopere woningen zijn voornamelijk te vinden in achtergestelde buurten. Het gaat hier om allochtone concentratiebuurten waar door armoede en achterstelling regels ontbreken en huisjesmelkers welig tieren. De meest onderkomen woningen bevinden zich in de vroegere arbeidersbuurten in het westelijke gedeelte van de 19e-eeuwse kleine ring en langs de industrie-as (zie hoofdstuk over huisvesting). De hoogste graad van armoede is zodus terug te vinden in de arme ‘halve maan’ van Brussel, die zich uitstrekt over de Noordkant, Westkant en Zuidkant van de Brusselse vijfhoek. Men vindt er o.a. een grote concentratie aan mensen zonder wettig verblijf. Hier treft men bijgevolg ook de meeste Roma aan. Doordat ze elders bij het zoeken van een woonst zeer
VERBLIJFSSITUATIE
vaak worden afgewezen door huiseigenaars, komen ze uiteindelijk vanzelf in deze buurten terecht. Voor Roemeense Roma speelt eveneens de aanwezigheid van mensen uit de zelfde streek van origine mee, alsook de aanwezigheid van andere Roma tout court. Schaarbeek Vele Roma zoeken de allochtone wijken van Schaarbeek op omdat huisvesting er goedkoper is. Heel wat mensen zonder wettig verblijf met eventueel een uitwijzingsbevel groeperen er zich. De laatste jaren komen meer en meer Roemeense Roma die tevoren in Brussel Centrum woonden zich in Schaarbeek vestigen. Kind & Gezin meldde er een opmerkelijke stijging van het aantal geboortes van Roma-kinderen, evenals in de Noordwijk. In de eerste helft van 2004 waren er minstens vier nieuwe gezinnen bijgekomen op twee maanden tijd. Omwille van hun zeer onzekere verblijfssituatie verblijven ze vaak in plaatsen waar huisjesmelkers welig tieren. In 2002 haalden Roma die bouwvallige panden kraakten in de Gaucheretstraat het nieuws toen ze werden buitengezet door de politie. Ze trokken daarop naar de Hallepoort om in het park te overnachten. Zo ook werden in februari 2006 bij een massale politie-actie tegen twee huisjesmelkers tientallen Roma in zeven verschillende panden gearresteerd en de meesten prompt het land uitgezet. Roemeense Roma zijn vooral terug te vinden links en rechts van de spoorweg, in de Westelijke driehoek van Schaarbeek (tussen het Verboeckhovenplein en de Deschanellaan) met concentraties in het benedendeel (achter het station in de Brabantwijk, rond het Liedtsplein enz.). Het plaatselijke OCMW kende slechts een 20-tal families maar wist dat er veel meer aanwezig zijn. Geen van hen had een verblijfsstatuut. Kind & Gezin kende er evenmin families met een statuut. Molenbeek Ook Molenbeek is in trek bij Roma. In allochtone wijken vinden ze goedkopere woningen, evenwel vaak in zeer slechte staat. Men vindt hen vooral
53
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
54
terug aan de Oostkant van Oud-Molenbeek, waar zich tevens een Pinksterkerk bevindt, de Kanaalzone en in ‘nieuw’-Molenbeek in de buurt van de Leopold II-laan (straten met veel gemeubelde kamers). Sommige geregulariseerde families verhuizen naar deze laatste buurt om een iets degelijkere woonst te huren. Tevens zoekt men deze concentratiebuurten van allochtonen op omdat er meer tolerantie heerst tegenover mensen met een onzeker verblijfsstatuut. Hier geldt eveneens de regel dat men Roma-families vooral in bepaalde straten en bepaalde huizen terugvindt. Vaak gaat het om praktisch onbewoonbare woonsten, waar huisjesmelkers profijt uit slaan door verschillende families er te laten samenhokken. Sporadisch treedt de politie op en worden heel wat Roma-families uit hun woonst gezet, waarvan vervolgens een deel wordt gerepatrieerd. Dit was drie jaar geleden het geval in de Ribaucourtstraat en in mei 2004 in de Oostendestraat. Ook worden er af en toe acties ondernomen tegen krakers, zoals in 2002 toen verschillende Roma-families uit kraakpanden in de Schaarbeekse Gaucheretstraat verdreven werden. Meerdere families kampeerden toen een tijdje in enkele voertuigen in de Merchtemsesteenweg, vonden een onderkomen in kraakpanden, werden er tenslotte opgepakt, een deel werd het land uit gewezen en een ander deel keerde terug naar Schaarbeek om gedurende de winter een schamel kamertje te huren zonder verwarming. De families in Molenbeek zijn voornamelijk afkomstig uit (de regio’s van) Timisoara, Giurgiu, Arad, Boekarest enz. Volgens de Jeugdbrigade van de Molenbeekse politie is het aantal clandestiene Roma verwaarloosbaar. Het OCMW kent zeer weinig geregulariseerde families in Molenbeek. Twee verschillende Roma-bronnen schatten het aantal Roemeense Roma-families in Molenbeek op minstens 100. Het aantal blijkt er trouwens verminderd te zijn ten opzichte van vier jaar geleden21. Brussel Stad In Brussel Stad wonen Roma voornamelijk in de Noordwijk, het Noordwesten van de vijfhoek en Brussel-Zuid. In de Noordwijk hebben zowel het OCMW als
21
Volgens de Dienst Bevolking van Molenbeek
VERBLIJFSSITUATIE
Kind & Gezin heel wat Roemeense Roma-klanten. Het OCMW heeft er een 20-tal dossiers22, Kind & Gezin volgt er een 15-tal families met kinderen van 0-3 jaar op23. Een zeer kleine minderheid is geregulariseerd. Volgens beide bronnen komen er veel families uit de regio Arad, vooral uit het dorp Sintana. In de Noordwest-hoek van Brussel Stad24 vestigden zich vóór 1999 een aantal Roemeense Roma ten gevolge van de aanwezigheid van een verkooppunt van de Daklozenkrant. Zo konden ze op een legale wijze iets bijverdienen. Ook is er het Pantsertroepenplein, dat uitgroeide tot een openlucht ontmoetingsoord voor Roma. Tevens is er een Pinksterkerk. De Roma wonen hier ook weer niet overal, maar in bepaalde straten en vaak zelfs in bepaalde huizen waarin meerdere Romafamilies gehuisvest zijn. Het gaat hier vooral om mensen uit Timisoara, Sintana, Arad en Craiova. De woonomstandigheden zijn er zoals op de andere concentratieplaatsen van Roma vaak zeer slecht en af en toe worden er huizen gekraakt. Het aantal van de aanwezige Roma-families fluctueert sterk. De meeste families die er vroeger waren gevestigd, hebben een regularisatie bekomen tijdens de federale campagne. Een aantal van hen zijn vervolgens weggetrokken naar o.a. Schaarbeek, St. Joost-ten-Node en Molenbeek om er een betere woonst te zoeken. Roma zonder verblijfsstatuut komen meestal ook in andere (achtergestelde) concentratiewijken terecht aan de buitenrand van Brussel Stad. Momenteel wonen er dus minder Roma in de buurt in vergelijking met vier jaren geleden. Sinds de opheffing van de visumplicht in 2002 komen ook heel wat Roma als ‘toerist’ het land binnen om eventueel langer te blijven dan de toegestane 90 dagen. Ze werken vaak als muzikant, in de renovatie enz. Enkelingen die op die manier komen, verblijven er vaak met velen samen opeengepakt in één huis (vaak van een huisjesmelker). De bedelaars die men tegenwoordig ziet in de straten van Brussel zijn een fenomeen dat vooral de laatste jaren sterk is opgekomen. Het plaatselijke OCMW Begijnhof volgt een tiental dossiers op, maar er zijn heel wat meer families. In het Zuiden van Brussel Stad groeperen Roemeense Roma zich vooral
22
Gemiddeld 4-5 personen per dossier
23
Waarvan ook enkele in Westkant van Schaarbeek; 7-8 mensen per familie
24
Tussen de Dansaertstraat, de Lakenstraat en het Kanaal
55
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
in de kleine straatjes van de Marollen. Het plaatselijke OCMW volgt een zevental dossiers op, waarvan 70-80% een ‘9§3’ heeft aangevraagd. Volgens een medewerkster van het plaatselijke Maison Médicale die heel wat families persoonlijk kent, zijn er een tiental families woonachtig, waarvan er één of twee geregulariseerd werden tijdens de campagne. Ook hier wordt vaak verhuisd, ook door mensen die geregulariseerd zijn, alhoewel dezen iets stabieler lijken. Een reden van verhuis is vaak dat men problemen heeft met de huiseigenaar (o.a. overbevolking). Tevens waren er in 2002 een aantal Roemeense Roma die kampeerden in auto’s en tenten in het park aan de Hallepoort nadat ze uit gekraakte woningen in Schaarbeek waren gezet. Over het algemeen is het aantal Roma in Brussel Centrum de laatste vier jaren gedaald. Sommigen trokken weg naar Molenbeek, maar vooral naar Schaarbeek, St. Joost-ten-Node en de Brusselse Noordwijk. Sint Joost-ten-Node In deze kleine gemeente vestigden zich sinds een paar jaar meerdere Romagezinnen (20 à 25-tal). Ze kwamen o.a. uit Schaarbeek en Brussel. Het gaat hierbij voornamelijk om leden van een paar uitgebreide families. Ze hebben goed contact met plaatselijke organisaties en de wijkpolitie en trachten sinds kort initiatieven te nemen om hun integratie in de gemeente te bevorderen.
O
56
Anderlecht Hier vindt men Roma vooral terug in de buurt van het Zuidstation. Het is een omgeving waar traditiegetrouw heel wat Roemenen wonen, en meerdere Roemeense winkeltjes zijn er gebaseerd. De Zuidmarkt en meerbepaald de slachterijen van Anderlecht zijn ontmoetingsplaatsen voor zowel Roma als andere Roemenen. Tevens is er een Pinksterkerk van Roma vlakbij. Dit maakt dat er volgens Roma-contacten woonachtig ter plaatse zowat 20-25 Romagezinnen er hun stek hebben, voornamelijk uit Timisoara, zoals de pastor van de Pinksterkerk. De viering op zondagavond trekt 50 tot 100 gezinnen aan.
VERBLIJFSSITUATIE
Andere gemeentes Eveneens in andere gemeentes zijn enkele Roma-families woonachtig. Zo wonen er volgens schattingen van Kind & Gezin in de driehoek Basiliek van Koekelberg - Laken Bockstael - Léopold II-laan Molenbeek zo’n 90-tal Roemeense families. Slechts een zeer kleine minderheid heeft een wettig verblijfsstatuut. In St. Gillis verblijven er volgens schattingen van de Roma-informanten vijf à tien families, voornamelijk aan de achterkant van het Zuidstation langs de spoorweg. Het is een typische buurt waar mensen zonder wettig verblijf terechtkomen bij de zoektocht naar een woonst. Dit zal in de nabije toekomst echter veranderen wanneer vele gebouwen zullen vernietigd en heropgebouwd worden. Een contactpersoon van het Centre PMS wist te vertellen dat er in Vorst maximum een tiental Roemeense Roma-families woonachtig zijn in de achtergestelde buurt aan het St.-Antoniusplein. Daarnaast zijn er een paar gemeentes waar het OCMW geen Roma-dossiers heeft. Ook zijn er waar sociaal-assistenten of straathoekwerkers soms personen zien bedelen aan warenhuizen waardoor men vermoedt dat er wel een of enkele families zouden kunnen wonen, maar waar men dit niet met zekerheid weet. Zo’n gemeentes zijn Elsene en Etterbeek. Over het algemeen schatten Roma-informanten dat van degenen die hier al enkele jaren zijn (minstens vijf à zes jaar), zes op tien families een statuut hebben bekomen, meestal door de regularisatiecampagne van januari 2000. In Brussel zijn er zeer weinige Roemeense Roma die als vluchteling erkend zijn. Tijdens het onderzoek vonden we er slechts een tweetal. AANTAL ROEMEENSE ROMA IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Voor een schatting van het totale aantal Roemeense Roma leverden zowel officiële cijfers als optellingen van aantallen per wijk slechts partiële informatie op. Daarom leek het ons het meest aangewezen beroep te doen op bevoorrechte getuigen. Roma uit het milieu van de Pinksterkerk hebben door hun talrijke contacten met de Roma-gemeenschap vaak een goed idee over de omvang van de verschillende groepen en hun regio van herkomst. Samen met twee sleutelfiguren uit de Pinksterkerk maakten we volgende schattingen, op basis van regionale afkomst.
57
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
58
Aangezien Roemeense Roma-families redelijk wat kinderen hebben en vaak één of meerdere familieleden opnemen25, schatten dezelfde bronnen het gemiddelde aantal leden per familie op vijf à zes. Dit geeft ons een plaatje van ongeveer 3.500-4.600 Roemeense Roma in het BHG. Dit is iets meer dan globale schattingen van twee andere sleutelfiguren uit het Roma-milieu die het hadden over 3000-4000 Roemeense Roma. Deze cijfers zijn erg te relativeren aangezien er een enorm verloop is van mensen die komen en gaan. Het verloop gebeurt ook in golfbewegingen, afhankelijk van seizoen, politiek klimaat, plotse mogelijkheden elders enz). Er kunnen bijv. een paar maanden Aantal families Minimum Maximum zijn dat er plots heel wat ‘toeristen’ of clandestiene mannen West-Roemenië: Regio Arad 300 400 komen werken en daarna weer (Sintana: 100-150) vertrekken Jaarlijks situeert de Timisoara 150 200 instroom-piek zich in de tweede Regio Cluj 30 40 helft van het jaar. Zo circuleren Zuid(oost)-Roemenië: Regio Boekarest 40 50 er in de zomer heel wat muziBuzau 30 40 kanten, in het najaar heel wat Giurgiu 30 50 fruitplukkers, naar de winter toe Andere regio's: Bacau (Noord(oost)) 10 20 heel wat overwinteraars. Craiova (Zuid) 40 50 Verder is er bij de grootste groep, Totaal: 630 850 namelijk Roma komende van Arad en Sintana sinds enkele jaren een tendens om naar andere landen te vertrekken. Voornamelijk Spanje waar reeds een grote groep uit de regio Arad verblijft, is in trek, naar verluidt omdat er meer werk zou zijn. In Brussel leeft men bovendien met een permanente angst voor politie, zeker na de verschillende collectieve uitdrijvingen van groepen Roma sinds de laatste drie jaren.
25
In die zin moet ‘familie’ eerder worden verstaan als een familie-’kern’, met een aantal vaste personen en soms enkelen die er rond circuleren.
VERBLIJFSSITUATIE
4. Roma uit ex-Joegoslavië ASIELAANVRAAG Vluchtelingen uit ex-Joegoslavië maakten tot tijdens de oorlogen in Kroatië en Bosnië aanspraak op een tijdelijk ontheemdenstatuut. In zeer veel gevallen kwamen ze via een ander land in België terecht. Na de vredesakkoorden van Dayton in 1995 werd dit statuut opgeheven. Omwille van de voortdurende etnische spanningen en de opdeling van Bosnië in etnische zones, konden vele vluchtelingen niet meer terug. Dezen vroegen meestal politiek asiel aan. Al werden er een heel aantal van hen erkend als politiek vluchteling, toch was dit voor het overgrote deel van deze asielaanvragers nooit het geval. De oorlogen in Bosnië en Kosovo mogen dan wel gedaan zijn, toch komen heel wat mensen uit Bosnië, Servië-Montenegro, Kosovo en Macedoniërs in België asiel aanvragen. In vele gevallen gaat het om mensen die de oorlog ontvlucht zijn, in een ander land eerst een tijdelijk statuut gekregen hebben (velen bijv. in Duitsland), maar nergens aan een vast verblijfsstatuut zijn geraakt. Ze dolen rond in West-Europa op zoek naar een zekere thuishaven. Anderen ontvluchten hun streek van origine omwille van etnische spanningen waarvan Roma vaak dubbel de dupe zijn, namelijk om hun nationaliteit en om hun Roma-zijn.
Beslissingen CGVS Bosnische dossiers
59
700
ontvankelijk
600 500
niet ontvankelijk
400 300
erkend als vluchteling
200 100 0 1994 1995
1996 1997 1998 1999 2000
2001 2002 2003
niet erkend in gegrondheidsfase Figuur 2a
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Een vergelijking tussen het aantal Bosniërs en Kosovaren die wel of niet werden toegelaten tot het gegrondheidsonderzoek na beroep bij het CGVS, en de aantallen die wel of niet erkend werden door het CGVS als vluchteling (Bron: CGVS) vindt men in de twee gafieken. Beslissingen CGVS Kosovaarse dossiers 3000 ontvankelijk 2500 niet ontvankelijk
2000 1500
erkend als vluchteling
1000 niet erkend in gegrondheidsfase
500 0 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
O
60
Figuur 2b
Voor Bosnische oorlogsvluchtelingen (Roma en niet-Roma) werden in de piekperiode van 1996 14.9 % van de dossiers die door het CGVS behandeld werden ontvankelijk verklaard. Van degenen die in de gegrondheidsfase zaten werden in 1997 40.2 % door het CGVS als vluchteling erkend (zie figuur 2). In 2003 waren dat er respectievelijk 19.5 % van de 256 dossiers en 30.1 % van de 83 dossiers. In de periode ’95-’98 waren hiervan naar schatting26 40-50% Roma-dossiers. Hun aandeel in de aanvragen daalde daarna tot ongeveer 20% in 2003, wat opmerkelijk weinig is gezien hun situatie. Van de 134 asielaanvragen in 2003 waren er dus nog een 25-tal Roma-dossiers. Voor Kosovaren die vluchtten uit de oorlog in Kosovo (Roma en niet-Roma) werden in de piekperiode van 2000 13 % van de 2893 dossiers die door het CGVS behandeld werden ontvankelijk verklaard (zie figuur 2). Van de 725 dossiers in de gegrondheidsfase werd 5 % door het CGVS in 1997 als vluchteling erkend. In 2003 waren dat er respectievelijk 15.3 % van de 248 en 37.5
26
Niet-officiële schatting van het CGVS, Cedoca, Afdeling Balkan.
VERBLIJFSSITUATIE
% van de 104. In ’99 ging het in ongeveer in iets minder dan de helft van de aanvragen om Roma-dossiers, hetgeen gestaag steeg tot ongeveer 85% in 200427. Dit percentage geldt eveneens voor kandidaat-vluchtelingen uit de rest van Servië-Montenegro. Hieruit blijkt dat vooral voor een aantal Roma de situatie het moeilijkst blijft. Er waren in 2003 nog 675 Kosovaarse asielaanvragen, dus een 610-640 Roma-dossiers. In 2005 telde de Dienst Vreemdelingenzaken nog 1203 asielaanvragen uit Servië-Montenegro (incl. Kosovo). In dat jaar werden 174 dossiers erkend als vluchteling. Toch zijn er verhoudingsgewijs iets minder Roma uit de Balkan die worden erkend als vluchtelingen dan anderen van de zelfde nationaliteit. Al bij al zijn de Roma uit deze risico- en vroegere oorlogsgebieden van ex-Joegoslavië ongeveer de enige Roma die kans maken om uiteindelijk als vluchteling erkend te worden. Vroeger konden mensen in meerdere landen van de EU asiel aanvragen. Dit leidde tot asielshopping waarbij migranten asiel aanvroegen om tijdens de duur van de procedure legaal te verblijven en steun te trekken en ondertussen of daarna naar een ander land verhuisden om hetzelfde te doen. Sinds de Dublin-akkoorden van 1990 kan men maar in één Schengenland asiel aanvragen. Praktisch wordt asielshopping trouwens onmogelijk gemaakt door het Eurodac-vingerafruk-systeem waarmee asielaanvragers in Europa worden geïdentificeerd. Omwille van deze vroegere praktijk zijn er families (o.a. Roma) die hun witte kaart ingetrokken zagen, en nu na tien jaar of langer verblijf in België geen verblijfsvergunning meer kunnen bemachtigen. Dezen staan er het allermoeilijkst voor. Degenen die reeds elders (velen in Duitsland) asiel aanvroegen, worden trouwens niet meer in overweging genomen voor een asielprocedure. Vele Bosniërs bijv. kunnen evenwel onmogelijk nog terug naar hun plaats van herkomst omwille van de etnische zones die gecreëerd zijn na de oorlog. Van de Roma uit ex-Joegoslavië die momenteel in de ontvankelijkheidsfase doorverwezen worden naar een grootschalig opvangcentrum, is er maar de helft die er werkelijk naar toe gaat. De andere helft vindt onderdak bij familie, kennissen of huurt zelf een kamer.
27
Niet-officiële schatting van het CGVS, Cedoca, Afdeling Balkan.
61
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
NIET-TERUGLEIDINGSCLAUSULE De situatie van Roma uit Kosovo blijft precair. Etnisch geweld laaide tot voor kort nog steeds regelmatig op. Aan kandidaat-vluchtelingen van Romaorigine28 die een negatieve beslissing krijgen, werd door het CGVS een speciale niet-terugleidingsclausule verleend waarmee ze via de gemeente van de DVZ een tijdelijke verlenging konden krijgen van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten. Dit kon men telkens na enkele maanden opnieuw verlengen. Ze konden hiermee materiële steun krijgen in een federaal asielcentrum of eventueel OCMW-steun aanvragen. Sommigen dienden tegelijk ook nog een ‘9§3’-aanvraag in. Voor de regularisatiecampagne waren ze te laat. SUBSIDIAIRE BESCHERMING Vanaf 10 oktober 2006 werd de subsidiaire bescherming ingevoerd voor personen die ‘ernstige schade’ zouden oplopen indien ze naar hun land van herkomst zouden terugkeren en die zich toch niet kunnen beroepen op de Conventie van Genève (o.a. oorlogsvluchtelingen). Nieuw binnenkomende Kosovaren kunnen deze bescherming aanvragen. Zij die momenteel een niet-terugleidingsclausule kunnen voorleggen krijgen sowieso een subsidiaire bescherming. Ze krijgen een tijdelijke witte kaart en worden op verblijfs- en sociaalrechterlijk vlak gelijkgeschakeld aan erkende vluchtelingen.
O
62
REGULARISATIE Zeer vele Roma uit ex-Joegoslavië die hun asielaanvraag gedurende de jaren ‘90 geweigerd zagen, maakten gebruik van de federale regularisatiecampagne om hun statuut eindelijk te regulariseren. Van de 2875 ingediende dossiers (Roma en niet-Roma) die afgehandeld29 werden, werden er rond de 74 % geregulariseerd. Ook hier kon de DVZ geen schattingen maken over het aandeel van Roma hierin. Voor degene waarbij deze stappen niet zijn gelukt, restte er nog de regulari-
28
En sinds maart 2004 ook andere etnische minderheden uit Kosovo.
29
Een onbekend aantal zijn nog hangende bij het Parket.
VERBLIJFSSITUATIE
satieprocedure gebaseerd op Art. 9§3, meestal omwille van medische redenen en lange verblijfsduur. Een kleine tot zeer kleine minderheid verkreeg hierdoor een verblijfstatuut, maar over aantallen zijn geen cijfers beschikbaar. Wel is duidelijk dat van alle ex-Joegoslavische Roma die een statuut verwierven, er procentueel gezien minder zijn die dit bekwamen door regularisatie dan bijv. Bulgaren en Roemenen (zie figuur 3)30. VOLGMIGRATIE Voor nieuwkomers in de Vlaamse Gemeenschap kan er via de APS31-databank een idee bekomen worden over het percentage volgmigranten ten opzichte van het totaal aantal nieuwkomers32. Voor ex-Joegoslaven (Roma en anderen, zonder inbegrip van Bosniërs) lag dat in de periode van 2001 tot midden 2003 op 8.5% volgmigranten. Voor Bosniërs was dat 25.5% (zie figuur 3). We kunnen aannemen dat dit percentage naar het BHG geëxtrapoleerd worden. Categorieën Nieuwkomers in Vlaanderen (2001-midden 2003)
100%
Volgmigranten
80% Geregulariseerden
60% 40%
Erkende vluchtelingen
20%
Ontvankelijk verklaarde asielzoekers
0% Joegoslaven
Bosniërs
Bulgaren
Figuur 3: Bron: ‘Volwassen anderstalige nieuwkomers in het Vlaamse Gewest. Aantallen, profielen en beleidsaandachtspunten’, Stativaria 29, APS, Vlaamse Gemeenschap, 2003.
30
De verhoudingen van Roemenen zijn vergelijkbaar met die van Bulgaren.
31
APS: Administratie Planning en Statistiek
32
Nieuwkomers: ontvankelijk verklaarde asielzoekers, erkende vluchtelingen, geregulariseerden en volgmigranten (definitie Vlaamse Gemeenschap)
63
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
VRIJWILLIGE TERUGKEER In 2005 was Kosovo de achtste belangrijkste terugkeerbestemming van het vrijwillige terugkeerprogramma van het IOM.Waar er in 2000 nog 711 Kosovaren deelnamen aan dit programma, was dit aantal in 2005 echter gedaald tot 105.
O
64
4.1 ROMA UIT BOSNIË, KOSOVO EN SERVIË-MONTENEGRO Roma uit Bosnië zijn meestal oorlogsvluchtelingen met vaak een extreem traumatisch verleden. Na de oorlog was het voor hen onmogelijk terug te keren omwille van de gecreëerde etnische zones en omdat hen ginder niets meer restte. Daarbij komt nog dat hun familieleden die de etnische zuiveringen overleefden zich verspreid hebben in een wereldwijde diaspora. In verschillende Europese landen hebben ze dan ook familieleden die zich al dan niet in een precaire verblijfssituatie bevinden. Men tracht de familiebanden zo goed mogelijk aan te halen. Vaak krijgt men bezoek van allerlei familieleden uit allerlei landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, …), of gaat men zelf op bezoek. Alzo bestaat de familie vaak uit een vaste kern waarrond allerlei personen draaien die komen en gaan, die familieleden meebrengen en meenemen. Velen zijn bijgevolg niet zichtbaar, staan nergens geregistreerd, richten zich ook niet tot sociale diensten (tenzij in noodgevallen). Een aantal gaat werken, vooral de jonge volwassenen en dikwijls in interimarbeid. Velen van degenen die een verblijfsstatuut hebben hangen af van het OCMW. Ze hebben dan ook vaak een beter logement en zijn welgestelder dan bijv. Roemeense Roma. Ze kennen hun weg in Brussel ondertussen heel goed en weten hoe het systeem werkt. Ze bedelen niet en hoeven niet te teren op overlevingsstrategieën zoals heel wat andere Roma, aangezien ze in vele gevallen een statuut hebben. Ze beschouwen zich ook als anders, serieuzer, werkwilliger. Binnen de groep van Bosnische Roma is er intens onderling contact aangezien ze een kleine groep zijn in het Brusselse. Ze zijn allen ‘moslim’ op ‘Bosnische’ wijze, d.i. met een redelijk ruime interpretatie en grote soepelheid. Hoe aan werk of geld geraken interesseert hen meer dan wie Mohammed of Maria is. Zo bekeerde een orthodoxe Bosnische
VERBLIJFSSITUATIE
Roma van Servische afkomst zich tot de Islam omdat er een Marokkaan uit de moskee hem aan voedsel en een advocaat hielp. Wel gelooft men sterk in ‘O del’, de goede God. ‘God zal wel zorgen dat het in orde komt’. ‘God heeft me dit gegeven’. Om God te eren wordt elk jaar op 6 mei het zigeunerfeest ‘Erdelezi’ gevierd (te zien in de film ‘Time of the Gypsies’ van Emir Kusturica), een aanpassing van de Servische feestdag van de H. George. Op die dag om 6u ‘s morgens springen de Bosnische Roma, komende van verschillende plaatsen in België, in een ijskoud meer buiten Brussel om zich te reinigen en de winter van zich af te spoelen. Het feest is namelijk een dankbetuiging aan God. Dankzij Hem wordt de natuur herboren en komen de mooie en warme zomerdagen terug. De winter is namelijk een grote vijand voor de Roma. Deze wordt hierbij afgesloten en een nieuwe tijd gaat in. Men gelooft dat als men die dag in de natuur doorbrengt, de volgende winter minder hard zal zijn. Het is tevens een ode aan het leven, en dit wordt alzo op traditionele manier gevierd. Na de wasbeurt tooit men zich met bloemen, schapen worden geslacht en er wordt op muziek gedanst. In België heeft het feest meer de allures van een grote picnic waar talrijke Roma uit ex-Joegoslavië elkaar ontmoeten. Bosnische, Servische en Kosovaarse Roma zijn verspreid over meerdere gemeentes, vooral Molenbeek, Brussel Centrum (Marollen) en St. Gillis. In Molenbeek vindt men hen terug in bepaalde straten, o.a. aan het Hertogin van Brabant plein. Ook bevinden er zich in Schaarbeek (Kosovaarse), en enkele in Vorst en Ganshoren. Schattingen door Roma uit Joegoslavisch milieu geven een 100-tal families uit ex-Joegoslavië (zonder Macedonië) weer in het BHG. De bevraagde Bosnische gezinnen beschouwen zich in het Brusselse als een kleine groep van een tiental families, waarvan 70% met een geregulariseerd statuut. Het zijn families met meerdere kinderen, die op hun beurt ondertussen soms ook al kinderen hebben. Dat maakt de Bosnische familie redelijk groot, met naar schatting een gemiddelde van een achttal personen. De meerderheid van de ex-Joegoslaven zijn echter Kosovaarse vluchtelingen. De meesten zijn uitgeprocedeerd, maar hebben meestal wel nog een niet-terugleidingsclausule. Er zijn er ook een aantal zonder verblijfsstatuut. De grootte van een Kosovaarse doorsnee-familie is te vergelijken met die van Roemeense Roma (vijf à zes
65
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
personen). Rekening houdend met cijfers uit het wachtregister van het BHG, percentuele schattingen van het CGVS van het aandeel Roma hierin en het aantal niet of wel aanwezig in asielopvang, kunnen we afleiden dat er veel meer Kosovaarse Roma in Brussel staan ingeschreven dan de schattingen in het veld doen vermoeden. Waarschijnlijk zijn er dus van de Roma uit Kosovo heel wat die hun stek elders gevonden hebben, o.a. in Antwerpen, maar in Brussel blijven ingeschreven. Vanuit deze schattingen kan men stellen dat het aantal ex-Joegoslavische Roma (zonder de Macedonische) zich situeert rond de 530-620 personen. Roma uit alle ex-Joegoslavische deelstaten, maar vooral Kosovaren ontmoeten elkaar jaarlijks tijdens de grote, zelf georganiseerde pelgrimstocht van 15 augustus (O.L.V. Hemelvaart) in Banneux nabij Luik. Zowel christenen als moslims nemen eraan deel. Ten slotte zijn er bijna geen Servische Roma. Ze vertrokken volgens informanten vooral naar landen als Spanje en Frankrijk, waar ze een verblijfsstatuut konden vastkrijgen.
O
66
4.2 ROMA UIT MACEDONIË Een belangrijke en relatief aparte groep in het BHG vormen de Macedonische Roma. Dezen kwamen sinds de jaren ’60 afgezakt naar West-Europa om er te werken. Deze generaties verkregen doorheen de jaren op één of andere manier een verblijfsstatuut, velen door tewerkstelling33, gemengde huwelijken, anderen door gezinshereniging enz. Zeer velen van hen hebben een dubbele Belgisch-Macedonische nationaliteit. Dezen zijn voor het grootste deel goed geïntegreerd, zijn meestal niet afhankelijk van het OCMW en hebben een vaste job, soms op hoge plaatsen. Sommigen zijn Art. 60-ers of wonen in sociale woningen. Ze vormen een stabiele populatie en hebben vaak kinderen van de tweede generatie aan de universiteit. De sociale situatie van deze groep is dan ook op vele vlakken moeilijk vergelijkbaar met andere Roma uit bijv. Roemenië, ex-Joegoslavië, Bulgarije en Slowakije. Omwille van die reden bevindt deze groep
33
In 1976 ging in België een bilateraal tewerkstellingsakkoord met Joegoslavië van kracht.
VERBLIJFSSITUATIE
zich min of meer buiten het onderwerp van onderliggende studie. Hiernaast zijn er eveneens kandidaat-vluchtelingen die sinds de recente Balkanoorlogen asiel aanvroegen. Slechts een handvol werd hiervan uiteindelijk erkend als vluchteling. Velen van hen trachtten hun verblijf te regulariseren tijdens de regularisatiecampagne van 2000. Van de Macedoniërs werden er toen 84.2 % van de 335 aanvragen (Roma en anderen) geregulariseerd. In 2005 registreerde de DVZ nog 97 asielaanvragen, maar het aandeel Macedonische Roma hierin is klein34, ongeveer 15%. In dat jaar werden 7 dossiers erkend. De Roma uit Macedonië verschillen cultureel van andere ex-Joegoslavische Roma. Ze ondergingen een sterke Turkse invloed en bleven achter toen de Ottomaanse overheersers zich uit Macedonië terugtrokken. Ze spreken een ander dialect van Romanes en voelen zich superieur tegenover andere Roma uit Joegoslavië, Roemenië. Tussen Bulgaren en Macedoniërs zijn er heel wat contacten (taalgelijkenissen, allebei Turkse invloed) en eerstgenoemden werken vaak in dienst van laatstgenoemden. Macedonische Roma komen in grote groepen samen ter gelegenheid van feesten (o.a. bruidsfeesten) en maken vaak reizen voor familiale redenen (overlijden, huwelijken, …), hetgeen zijn weerslag heeft op de schoolgang van de kinderen. In Brussel wonen deze families (ook enkele asielzoekers) voornamelijk verspreid over gemeentes als Schaarbeek, Brussel Stad o.a. in de buurt van Anneessens (en enkele in de Noordwijk), Elsene, Molenbeek, en enkele in andere randgemeentes zoals Jette enz. Drie bronnen uit het Roma-milieu schatten het aantal stabiel verblijvende families rond de 150 à 170 families. Met een gemiddelde van vijf personen komt men uit op een grove schatting van 750-850 personen. Aangezien de grote meerderheid van de Macedonische Roma een statuut heeft en in het bevolkings-of vreemdelingenregister is ingeschreven, van waaruit het onmogelijk is om het percentage Roma te schatten, kan men zich niet op officiële cijfers baseren om een schatting over aantallen te maken.
34
Niet-officiële schattingen van het CGVS, Cedoca, Afdeling Balkan.
67
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
5. Roma uit Bulgarije
O
68
De migratie van Bulgaarse Roma is heel wat recenter. Ook in Bulgarije is de situatie van Roma over het algemeen niet rooskleurig en heeft men te maken met stijgende discriminatie. In de jaren ’90 vroeg een klein aantal Bulgaarse Roma asiel aan met pieken in 1993 en 2000. Anderen kwamen clandestien naar België. Landen als Duitsland en Oostenrijk, Engeland en Frankrijk zijn echter meer geprefereerd, volgens een Roma-informant omdat er meer industrie is en omdat er over de eerste twee landen meer informatie beschikbaar is. Als het daar niet werkt komen sommigen naar België. Vaak praten ze dus al Duits als ze hier aankomen. Velen komen echter rechtstreeks naar België per minibus of auto. Sinds de afschaffing van de visumplicht voor Bulgaren op 10/4/2001 is er een duidelijke stijging van het aantal Bulgaarse Roma in Brussel. Er is heel wat beweging op het traject België-Bulgarije. Mensen komen aan, blijven even, trekken na een paar weken of maanden weer weg. De meesten komen met een toeristenstempel voor 90 dagen, maar er zijn er ook die clandestien binnenkomen. Vaak zijn het volwassenen (meestal mannen, weinig vrouwen) die naar hier komen om in het zwart te werken. Sommigen blijven daarna zonder verblijfsdocumenten in het land, anderen keren weer terug naar Bulgarije. Vaak zijn het enkelingen die eerst komen op ‘prospectie’. Na een tijdje gaan ze met auto’s of busjes eventueel familieleden halen in Bulgarije. Sommige families vragen een regularisatie aan. Aangezien de rest van de familie eerst in Bulgarije blijft, zijn er minder kinderen hier. Anderen gaan terug naar Bulgarije om een vrouw te zoeken en komen dan samen terug enz. Dezen lijken zich hier te willen vestigen, anderen dan weer niet. Degenen die naar België komen zijn mensen die iets meer middelen hebben dan andere Roma in Bulgarije, en hangen hier niet af van distributiecentra. Ze zijn nog een stuk mobieler dan bijv. hun Roemeense Roma-genoten. Het contact met de buurt, met sociale diensten enz. is dan ook beperkt. Er zijn Bulgaren die asiel aanvragen (114 dossiers in 2005), waarvan 90%
VERBLIJFSSITUATIE
Roma zouden zijn35. Het aantal is echter moeilijk te schatten aangezien heel wat Roma verklaren van Turkse origine te zijn, alhoewel er heel wat aanwijzingen zijn dat het vaak om Roma gaat die Turks spreken en moslim zijn36. Anderen zijn meestal Turkse Bulgaren die eveneens een minderheid vormen in Bulgarije. Soms geven dezen zich op hun beurt uit als Roma in de hoop meer kans te maken. Van 1997 tot eind 2005 kregen echter slechts 10 Bulgaarse dossiers een erkenning. In de regularisatiecampagne van januari 2000 werd 70.3 % van de 400 ingediende dossiers geregulariseerd. Het aandeel Roma hierin is onduidelijk, maar dit lijkt klein te zijn, aangezien over het algemeen zeer weinig Bulgaarse Roma een statuut lijken te hebben37. Bij sommigen werd slechts een deel van de familie geregulariseerd. Volgens de APS-databank waren in de periode van 2001 tot midden 2003 28.8% van de Bulgaarse nieuwkomers in Vlaanderen volgmigranten, hetgeen doorgetrokken kan worden naar het BHG. Zoals gezegd zijn er een aantal families die een regularisatieaanvraag op basis van Art. 9§3 indienen, maar velen ook niet. 70% van de Bulgaarse nieuwkomers zijn geregulariseerden. Het percentage van de Bulgaarse Roma zonder wettig verblijf die zich willen regulariseren is alleszins lager dan bij Roemeense Roma. Bulgaren zijn bij degenen die het meest gebruik maken van het REABprogramma van vrijwillige terugkeer van het IOM. In 2005 waren er dat 151. Volgens het IOM is de helft hiervan van Roma-origine. Uitwijzingen of vrijwillige terugkeer weerhouden hen niet om daarna terug naar België te komen. Vele Bulgaarse Roma die in Brussel aankomen zijn afkomstig uit de stad Razgrad, in NW-Bulgarije. Ze spreken Romanes, Bulgaars en soms Turks. Ze beschouwen zichzelf als ‘gecultiveerder’ dan andere Roma (bijv. Roemeense) en zijn meer gealfabetiseerd (vooral de jongeren). De kinderen gaan ook iets gemakkelijker naar school. Omwille van gebrek aan respect vanwege o.a. andere Bulgaren, willen ze vaak niet uitkomen voor hun Roma-origine. Sommigen keren zelfs terug naar Bulgarije om hun tanden te laten ‘verfraaien’, waarmee
35
Volgens CGVS Cedoca
36
ICMPD-Report, ‘Current Roma Migration from the EU Candidate States’, feb 2001, 41 p.
37
Volgens verschillende diensten (OCMW’s, Maison médicales …) die Bulgaarse Roma bereiken.
69
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
70
ze bedoelen het goud laten wegnemen om niet meer visueel als Roma herkend te worden. In Bulgarije speelt volgens hen het uiterlijk mee om bijv. toegang te krijgen tot bepaalde instellingen, zelfs tot sommige warenhuizen enz. Wanneer men als Roma gekleed gaat, raakt men er vaak niet in. Gemengde huwelijken met Bulgaren komen ook voor. De meesten willen werken, en bedelen komt veel minder voor dan bij sommige andere Roma-groepen. Sommigen bewegen zich echter in de prostitutie in Schaarbeek en Brussel. Al bij al is het een wisselende bevolking en bijgevolg blijven buurtcontacten met andere bevolkingsgroepen van niet-Turkse origine vrij beperkt. Ook zoeken ze niet vaak sociale diensten op (taalprobleem!) behalve voor steun en medische zorgen. De mindere aanwezigheid van kinderen heeft hier misschien iets mee te maken. Verder zijn de Bulgaarse Roma naar eigen schatting voor 60% katholiek en voor 40% moslims. Deze laatsten zijn vergelijkbaar met Bosnische moslims. Ze pratikeren weinig, eten varkensvlees enz. Bulgaarse Roma bewegen zich vooral in Bulgaars-Turks (en Macedonisch) milieu en ontmoeten elkaar voornamelijk op pleinen en plaatsen waar veel Turkse cafés en winkels zijn, ofwel thuis. In Brussel bevindt de grote meerderheid van de Bulgaarse Roma zich in de Brusselse Noordwijk (tot in Laken) en een iets kleiner aantal38 in de Turkse buurten aan de Westkant van Schaarbeek (in de buurten aan beide kanten van de spoorweg, tussen het Noordstation, de Haachtsesteenweg en het Verboeckhovenplein (‘de Berekuil’)). Ze wonen meestal in specifieke straten, en soms op specifieke adressen van Turkse huiseigenaars waar eventueel nog andere Bulgaarse families woonachtig zijn. Hun aantal wordt op het terrein39 geschat op een 50-tal families40. Het OCMW van Brussel St-Rochus en het Maison Médicale 35 in de Noordwijk krijgen sinds enkele jaren hiervan respectievelijk ongeveer 25 en 20 families over de vloer.
38
Volgens Kind & Gezin en Maison Médicale 35 omdat het OCMW van Brussel toegankelijker is dan dat van Schaarbeek.
39
Schattingen van meerdere plaatselijke sociale diensten en Bulgaren zelf bleken overeen te komen.
40
‘Families’: samengesteld uit een variabel aantal leden van de uitgebreide familie (naar schatting gemiddeld 4-5 personen)
VERBLIJFSSITUATIE
Verder zijn er volgens dezelfde bronnen nog een 10 à 15-tal families die voornamelijk verspreid zijn in Anderlecht, St. Joost-ten-Node en in asielopvang in Jette en Brussel. Dit brengt ons het aantal op het terrein op een 65-tal families. We nemen aan dat er nog een onbekend aantal personen aanwezig zijn die niet direct ‘zichtbaar’ zijn. Het zijn vooral degenen die als ‘toerist’ met een toeristenstempel binnenkomen om na 90 dagen te blijven of terug te keren, en een aantal clandestienen. Dezen vormen een zeer wisselende groep. Aan de hand van het wachtregister van het BHG kan het aantal ingeschreven Bulgaarse Roma geschat41 worden tussen 310 en 420 personen. Naar schatting hebben slechts ongeveer een 5-7% van de families een vast statuut42. We nemen aan dat van het totale aantal een 40% in België niet officieel geregistreerd zijn43. Zo komen we uit op grofweg 460 à 510 Bulgaarse Roma in het BHG, het grote verloop van deze groep indachtig. In families44 uitgedrukt45 komen we ongeveer aan een 100-115-tal in het BHG. 6. Roma uit Slowakije Slowaken begonnen in ’93 naar België te komen om asiel aan te vragen. Hun aantal steeg de volgende jaren gestaag tot een piek in 2000 van 1392 aanvragen. Al deze Slowaakse asielzoekers zijn Roma46, net zoals voor de Tsjechische. Ze kwamen meestal binnen met geldige paspoorten, die in vele gevallen net tevoren waren verleend en met registratienummers die zeer kort op elkaar volgden. De overgrote meerderheid kwam (en komt nog steeds) uit steden als Kosice en
41
met een schatting van 50-70% Roma (volgens CGVS) onder de Bulgaren geregistreerd in het wachtregister.
42
Alleen het MM35 en het OCMW meldden een 4-tal geregulariseerde families.
43
Een cijfer dat soms door het VMC wordt gehanteerd.
44
Aangezien ze minder kinderen in België hebben, wordt het aantal personen per familie geschat op 4 à 5.
45
Voor zover dit mogelijk is aangezien heel wat mannen alleen afkomen en pas later eventueel familieleden overbrengen.
46
Schattingen van CGVS, IOM, Fedasil.
71
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
72
Presov, in Oost-Slowakije. Roma leven er in zeer armoedige omstandigheden, o.a. in de wijk Lunik IX in Kosice, ‘berucht’ geworden omwille van de mensonwaardige levensomstandigheden van de massa’s Roma die er (over)leven. Dit verplichtte de Belgische staat (net zoals andere West-Europese staten) in 2000 om strengere asielmaatregelen te nemen, o.a. door meermaals voor een aantal maanden een visumplicht in te voeren, door deze dossiers een prioritaire behandeling te geven, en door deze asielzoekers onder te brengen in een open centrum zonder rechtstreekse financiële steun47. Zulke maatregelen hadden een onmiddellijk effect op het aantal asielzoekers, aangezien de bestaande informele netwerken deze informatie telkens snel verspreidden. Vele Oost-Slowaakse families vroegen daarom asiel aan in Tsjechië. Het instellen van deze visumverplichtingen vergrootte dan weer de negatieve gevoelens van de niet-Roma-populatie in de herkomstlanden, aangezien ook dezen hierdoor niet meer vrij konden reizen in de EU. Sinds de toetreding tot de EU in mei 2004 hebben Slowaken echter enkel nog een identiteitskaart nodig om naar België te reizen. Ondanks deze toetreding waren er in 2005 nog 773 Slowaakse asielaanvragen. Slowaakse Roma dienen niet vaak beroep in bij de RvS, en deden in het verleden frequent beroep op het programma voor vrijwillige terugkeer van de IOM. Verscheidenen van hen kwamen daarna terug naar België om opnieuw asiel aan te vragen, tot vier keer toe48. In 2000 waren er dat nog 688, in 2004 waren er dat 166, een daling die o.a. te wijten was aan een speciaal terugkeer- en reïntegratieprogramma voor Roma uit Kosice en Presov, opgezet door IOM in samenwerking met lokale autoriteiten, instellingen en NGO’s. In 2005 kende dit aantal weer een enorme toename tot 679 vrijwillig gerepatrieerden. Reden hiervoor is volgens het IOM (REAB jaarverslag 2005) dat door de toetreding tot de EU meer migranten naar België komen en asiel aanvragen, maar kort na hun aankomst reeds een negatieve beslissing krijgen.
47
Vanaf de Programmawet van 3/1/2001 kon men in de ontvankelijkheidsfase enkel nog aanspraak maken op materiële steun in opvangcentra. Daarvóór was financiële steun mogelijk.
48
Dit leidde tot de afschaffing van de terugkeerpremie o.a. voor Slowaken.
VERBLIJFSSITUATIE
Slowakije wordt trouwens als een niet-problematisch land beschouwd, waardoor er van de 7612 aanvragen van 1993 tot 2005 slechts drie door het CGVS erkend werden als vluchteling. Nagenoeg al deze asielzoekers zijn dus Roma. In de campagne van 2000 waren er 147 regularisatieaanvragen van Slowaakse Roma waarvan er 57.1% werden goedgekeurd. In totaal hebben dus zeer weinig Slowaakse Roma een wettig verblijfsstatuut. 70-80% van de nieuwkomers zijn geregulariseerden49. Slowaakse Roma gaan bij een asielaanvraag tijdens de ontvankelijkheidsfase voor 80% naar het opvangcentrum waaraan ze worden toegewezen. Dit percentage ligt hoger dan bij Roemeense Roma, die vaak een eigen contact opzoeken of een kamer huren. Waarschijnlijk hebben Roemeense Roma meer middelen dan Slowaakse om zich zelf uit de slag te trekken. Soms zijn de Roma het slachtoffer van racisme vanwege bewoners van het opvangcentrum50. In het Brusselse komt men Slowaakse Roma enkel tegen in het kader van asielopvang. Ze zijn voornamelijk afkomstig uit Kosice en Presov. Het gaat vooral om samengestelde families van gemiddeld vijf personen. Ze verblijven in het Kleine Kasteeltje en andere opvanginitiatieven, vooral in Brussel, maar ook een tiental families in gemeentes als Jette, Molenbeek en Koekelberg. Ze hebben goede connecties met steden als Gent en Tienen, waar concentraties zijn van Slowaakse Roma. Met Roma van andere nationaliteiten is er zeer weinig contact, het Romanes-dialect is trouwens ook verschillend. Het valt op dat de kinderen vaak zeer gemotiveerd zijn om naar school te gaan. Ze gaan ongeveer allemaal naar Nederlandstalige scholen waar er een onthaalklas voorzien is. Eind mei 2004 verbleven er 124 Slowaakse Roma in asielopvang in het BHG. In families51 uitgedrukt komt dat op een 25-tal.
49
Vlaamse Gemeenschap, ‘Volwassen anderstalige nieuwkomers in het Vlaamse Gewest. Aantallen, profielen en beleidsaandachtspunten’, Stativaria 29, APS, 2003.
50
Volgens het opvangcentrum Foyer Selah, Leger des Heils.
51
Met een gemiddelde van 5 personen per familie.
73
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
7. Roma van andere nationaliteiten Volgens het wachtregister zijn er een beperkt aantal Tsjechen en Polen ingeschreven in het wachtregister in Brussel, Schaarbeek, Evere (Tsjechen) en Jette (Polen). Het CGVS schat het aandeel van Roma in de Tsjechische en Poolse asielaanvragers op ongeveer 100%. Op het terrein werden alleen enkele Tsjechische muzikanten en een paar families in asielopvang teruggevonden. Waarschijnlijk beweegt een aantal van hen zich tussen België en hun land van herkomst. Verder zijn er steeds een klein aantal geïsoleerde Roma-families uit verschillende oostelijke landen die asiel aanvragen en in Brussel vertoeven. Ze komen uit Hongarije, Azerbeidjan, Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië. In december 2003 bood zich bijvoorbeeld nog een groep uit Letland aan op de DVZ. Het waren voor 70% Roma en kwamen allen uit de zelfde streek. Een deel van deze groep keerde enkele maanden later reeds terug. Al deze andere nationaliteiten samen kunnen aan de hand van het wachtregister (1 januari 2004) en ervaring van op het terrein geschat worden op een 150-250 personen aanwezig in Brussel, hetgeen erg varieert in de tijd. In families52 uitgedrukt geeft dit een 30 à 50-tal families. 8. Totale aantal Roma in het BHG
O
74
Als we van alle nationaliteiten het aantal aanwezige families optellen, komen we uit op grofweg een 1170-tal Roma-families (tussen 1050 en 1300). Dit komt uiteindelijk neer op een schatting van 5500 à 7000 Roma in het BHG. In realiteit zal dit aantal waarschijnlijk ergens rond de 6000 Roma schommelen, hetgeen in de buurt ligt van een vroegere schatting door het VMC begin 2003 van 6500 Roma. Het aandeel Roma van de verschillende nationaliteiten geeft in percentages uitgedrukt bij benadering het volgende plaatje:
52
Met een gemiddelde van 5 personen per familie.
VERBLIJFSSITUATIE
Roma uit Roemenië Roma uit Macedonië Roma uit ex-Joegoslavië Roma uit Bulgarije Roma Slowakije Roma uit andere landen
65 % 13 % 9% 8% 2% 3%
9. Evolutie van de Roma-asielaanvragen in België In Figuur 4 wordt tenslotte een benaderende evolutie weergegeven van het aantal asielaanvragen van enkele Roma-nationaliteiten sinds 1990, gebaseerd op de cijfers van het aantal asielaanvragers per nationaliteit en per jaar (bron: Dienst Vreemdelingenzaken), en op de schattingen van het percentage Romaasielaanvragers per nationaliteit (bronnen: CGVS, Fedasil, IOM, ICMPD-rapport). Zonder zich op deze niet-officiële absolute cijfers vast te pinnen, geeft het vooral een idee over de evoluties van Roma-asielaanvragers per nationaliteit, en de verhoudingen tussen de verschillende nationaliteiten. Asielaanvragen Roma 8000 7000 6000 Roemeense Roma
5000
Bulgaarse Roma
4000
Kosovaarse Roma
3000
Slowaakse Roma
2000
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
0
1990
1000
Figuur 4: Evolutie van het geschatte aantal Roma-asielzoekers in België
75
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
76
CULTURELE ASPECTEN
HOOFDSTUK 2: BELANGRIJKE CULTURELE ASPECTEN Naast heel wat andere elementen zijn culturele karakteristieken bepalend voor de mate van integratie van Roma in de Brusselse samenleving. Hieronder worden een aantal belangrijke aspecten uiteengezet van Zigeunergroepen in het algemeen en van Roma in het bijzonder. We zullen ook even ingaan op de socio-culturele analyse van Roma vanuit het perspectief van hulpverlening aan de hand van de sociologische theorie over maatschappelijke kwetsbaarheid en de meer antropologische benadering van verschillende mens- en wereldbeelden. De relevantie van de besproken culturele aspecten met betrekking tot integratie zal in de volgende hoofdstukken worden behandeld. 1. Gemeenschappelijke eigenheid Het is onmogelijk om een algemeen of uniform beeld te geven van de zeer diverse subgroepen van Roma, Roms, Manoesjen, Sinti enz. Toch beschrijft ciganoloog Alain Reyniers zonder te willen veralgemenen of te essentialiseren een aantal culturele aspecten die in zekere mate als gemeenschappelijk kunnen beschouwd worden voor een groot deel van de Zigeuner-groepen53 (Machiels et al. 2002). De elementen die hier aangehaald worden, zijn eveneens herkenbaar bij een grote groep Roma. 1.1 WIJ EN ZIJ - ROMA TEGENOVER GADJÉ Roma en meer algemeen Zigeuners hebben een groepscultuur waarin de uitgebreide familie centraal staat. Hierdoor slaagden ze erin om als groep eeuwenlange uitsluiting en onderdrukking te doorstaan. Wel werd doorheen deze geschiedenis een diepe kloof geschapen tussen hen en de burgermaatschappij. Uit zelfbescherming sloten Zigeuners de rangen. Hun culturele identiteit ging zich zelfs baseren op het onderscheid tussen Wij (Zigeuners) en Zij (de gadjé:
53
Over de gebruikte terminologie: zie noot aan begin van het boek
77
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
burgers54, niet-Zigeuners). Deze huidige relatie is gekenmerkt door een diep geworteld wantrouwen tegenover alles wat met de burgermaatschappij te maken heeft. Het gevoelen leeft dat men veel tegoed heeft van de maatschappij, en hun levenswijze is erop gericht dit terug te krijgen. Dit vindt men vanzelfsprekend. Niet te veralgemenen maar opvallende voorbeelden hiervan zijn bedelen of kleine diefstal, activiteiten welke dan ook vaak zonder enige gêne of schuldgevoel gebeuren. Regels en limieten die de burger hen oplegt, wijzen ze vaak van de hand. Waar pogingen worden ondernomen voor een betere integratie en participatie, botst men vaak op veranderingsweerstand, juist omdat bij hen het gevoel bestaat dat de culturele identiteit hierdoor wordt aangetast. De relaties met de gadjé blijven dan ook beperkt tot het utilitaire. Daar waar de gadjo hen voordeel kan verschaffen, zullen ze deze gebruiken.
O
78
1.2 HIER EN NU - ANDERS INVESTEREN Door (tot op heden) steeds geconfronteerd te zijn geweest met precaire situaties, hanteren Zigeuners een overlevingslogica. Men is gericht op het voldoen van dagelijkse basisbehoeften. Lange termijn denken, plannen of investeren in de (onzekere) toekomst passen niet in deze logica, hetgeen haaks staat op de wereld van de gadjé. Vandaar dat investeren in onderwijs voor de kinderen, in het onderhoud van een goede gezondheid e.d. voor velen geen prioriteiten zijn. Onmiddellijke behoeftes en zaken die het over-leven direct en op korte termijn vergemakkelijken zoals een dak boven het hoofd, communicatiemiddelen en mogelijkheden om mobiel te zijn, dragen qua financiële investering spontaan de voorkeur weg. Vandaag zo goed mogelijk leven en geld verdienen om het direct te kunnen uitgeven is de boodschap. Van hulpverleners en dokters wordt verwacht dat ze ter plaatse en direct hun probleem oplossen. Werken in loondienst en een maand moeten wachten om uitbetaald te worden, zien velen niet zitten.
54
Gadjé: letterlijk: ‘boeren’, ‘zij die het land bezitten’ (enkelvoud: gadjo)
CULTURELE ASPECTEN
1.3 FLEXIBILITEIT - ONSTANDVASTIGHEID? Zigeuners zijn erin geslaagd om zich gedurende de voorbije eeuwen te handhaven ondanks voortdurende pogingen om hun culturele eigenheid te vernietigen. Een nomadische levenswijze gaf hen vroeger steeds de mogelijkheid om betere oorden op te zoeken. Dit hield ook in dat ze een levenswijze moesten ontwikkelen die hen toeliet om overal in hun basisbehoeften te kunnen voorzien. Ze waren dus verplicht om overal hun plan te trekken. Dat heeft ervoor gezorgd dat Zigeuners vaardigheden ontwikkelden die hen toelieten om het even waar flexibel in te spelen op wat de markt te bieden had en gaten in die markt op te sporen. Hiervoor is het noodzakelijk om zelf baas te zijn over de eigen tijdsindeling in plaats van een gestructureerd leven te leiden in loondienst. De familie is namelijk een constante die eveneens voortdurend moet onderhouden worden. Door zelf zijn tijd flexibel in te delen kan men werk en familiale verplichtingen combineren. Ook op andere vlakken is deze flexibiliteit merkbaar. Zo kan men bijv. op religieus vlak flirten met de ene of de andere godsdienstige keuze in de mate dat het een tastbaar voordeel verschaft. Orthodoxe Roma kunnen bijv. op één nacht beslissen om zich te bekeren tot de Pinksterkerk, zoals een Roma-man uit eigen ervaring bevestigde. Flexibiliteit moet hier dus niet begrepen worden als onstandvastigheid, maar als een pragmatisch inspelen op de opportuniteiten van elke dag. Ook mobiliteit kan beschouwd worden als een element van een flexibele levenswijze, dat echter voortspruit uit een tot cultuur geworden realiteit van ongebondenheid. Mobiliteit is een strategie om te kunnen omgaan met voortdurend veranderende levensomstandigheden. 1.4 ORALE CULTUUR - DE KUNST VAN HET ONDERHANDELEN Zigeuners hebben een orale cultuur. Hun geschiedenis is niet door henzelf neergeschreven. Ook nu nog wordt evenmin veel papier gebruikt. Vandaar dat administratie, procedures e.d. voor hen vaak weinig zin hebben. Eveneens is dit voor hen een bijkomende drempel om gemotiveerd te blijven voor het onderwijs, waar een groot deel van de kennisoverdracht gebeurt via geschreven teksten. Men is daarentegen sterk gericht op verbaliteit, waarbij de expressie van emoties
79
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
vaak een grote rol speelt. Hetgeen gezegd wordt is echter niet bindend. Situaties, beloftes en regels zijn evenmin definitief. Dit geeft vaak conflicten met onze samenleving waar alles vast ligt op papier, afspraken worden gemaakt, regels en wetten moeten worden nageleefd. Ter wijze van voorbeeld: het statische begrip dat gadjé hebben van ‘waarheid’ heeft een andere invulling bij Zigeuners. Voor hen is de ‘waarheid’ veranderlijk. Het komt overeen met wat interessant is om op dàt moment te zeggen. Als hetgeen gezegd wordt afwijkt van ons begrip van waarheid (m.a.w. als we denken dat de persoon liegt), betekent dit daarom niet deze dit als een leugen aanvoelt. Deze redeneert eerder dat hij op dat moment ‘zich uit een moeilijke situatie moest zien te redden’, of dat hij ‘zijn zaken op dat moment probeerde te arrangeren’. Onderhandeling neemt voor hen dan ook een centrale plaats in. Hieruit kan een consensus groeien die meer bindende kracht heeft dan een eenzijdig uitgesproken of opgelegde afspraak of regel. 2. Andere karakteristieken Hieronder worden enkele aspecten weergegeven die gelden voor heel wat Roma uit Oost-Europa. Aangezien deze niet te veralgemenen zijn, proberen we waar nodig de groep te specificeren.
O
80
2.1 DE KUMPANIA De leefeenheid bij uitstek voor Roma is de kumpania. Het is de leefeenheid die gevormd wordt door leden van de uitgebreide familie, soms aangevuld met verwante of bevriende families. Bij de (semi-) nomadische Rom-Zigeuners is deze kumpania-structuur duidelijk in ruimtelijke vorm te zien op het woonwagenterrein. De leden die op een zelfde terrein verblijven behoren meestal tot de zelfde kumpania. Bij sedentaire Roma komende uit Oost-Europa is deze leefeenheid niet steeds ruimtelijk te onderscheiden. Sommige families die een zekere eenheid vormen, wonen effectief samen in hetzelfde huis. Anderen wonen apart, maar blijven mentaal en door veelvuldig contact wel verbonden met de kumpania. De kumpania is de baarmoeder van het Zigeunerleven (Eycken 1998). Het
CULTURELE ASPECTEN
is de leefeenheid die zou moeten voldoen aan alle behoeften, zowel affectieve als materiële. Er wordt gezorgd voor voedsel, voor een inkomen, hulp in noodgevallen enz. Leven, wonen en werken vormen thuis een eenheid. Binnen de kumpania gelden de wetten van wederkerigheid en solidariteit, gebaseerd op persoonlijke verhoudingen tussen de leden. Naar buiten toe geldt de ongeschreven regel dat men alles eraan doet om de kumpania niet te schaden. 2.2 PATIV: DE EER VAN DE FAMILIE In zijn doctoraatstudie over Roma in Slowakije en Tsjechië in 1998 beschrijft Maurits Eycken het cruciale belang van pativ (eer en respect) in het leven van Roma. Pativ van de man is verbonden met autoriteit en gezag in de leefgemeenschap. De positie van een Roma wordt bepaald door zijn welsprekendheid, materiële welstand en gezinstoestand. Gadjé kunnen je geen verlies van pativ bezorgen, maar zijn wel het middel bij uitstek om pativ te verwerven. Relaties met aanzienlijke gadjé en invloed bij de overheid zijn pativ-verhogende elementen. Geld is een middel tot verwerving van pativ. Geld moet rollen, als er geld binnenkomt, zal dat weer vlug worden uitgegeven. Enerzijds verhoogt men pativ door rijkdom te delen en geld te geven aan anderen. Anderzijds is men bijv. niet bereid om veel geld uit te geven aan woonkwaliteit, maar wel aan ostentatieve tekenen van welstand (een groot feest, een opzichtig huis in Roemenië, …). Ook goud is zeer belangrijk in het verwerven van pativ. Gouden horloges en zware gouden ringen voor de mannen en gouden sieraden voor de vrouwen zijn ostentatieve tekenen van welstand. Een groot huis met een mooie gevel, een grote blinkende wagen en elektronische apparaten zijn eveneens statussymbolen. Kleding heeft eveneens een bijzondere uitstraling. De hoed is bijv. een teken van mannelijke pativ. Het respect van de kinderen voor de ouders is een graadmeter van pativ van de ouders (Eycken 1998). Kinderen moeten daarom gehoorzamen aan de gedragsregels van de leefgemeenschap. Zowel de maagdelijkheid van de dochter die wordt uitgehuwelijkt als de omvang van het huwelijksfeest verhogen aanzienlijk de eer van de vader en die van de ganse familie (zie verder in het hoofdstuk
81
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
over gezondheid). Traditioneel stijgt de pativ van een koppel met het aantal kinderen, hoewel geboortebeperking bij Roma zijn plaats heeft verworven. Kinderloosheid is voor een koppel een onoverkomelijk probleem.
O
82
2.3 MANNEN EN VROUWEN Net zoals andere culturele kenmerken verschilt de verhouding tussen man en vrouw sterk tussen verschillende groepen en nationaliteiten. Alhoewel jonge mannen steeds meer vrijheid krijgen om hun toekomstige vrouw te kiezen, zijn het bij Roemeense Roma nog vaak de ouders die een geschikte bruid voor hun zoon zoeken. Soms gaat men hiervoor terug tot in Roemenië. Bij traditionele Roma wordt de vrouw als koopwaar beschouwd om uit te huwelijken. De toekomstige bruid moet daarom maagd blijven tot aan het huwelijk. De vrouw is de bewaarster van de reinheid bij het doorgeven van het leven van de lineage. Voortijdige ontmaagding kan daarom een familievete teweegbrengen die meer dan eens met bloedvergieten wordt beslecht. Tijdens het huwelijk dat op traditionele manier (en dus niet ‘wettelijk’) gesloten wordt, geeft de familie van de bruidegom een bruidschat aan de familie van de bruid. In Roemenië bestaat deze vaak uit gouden kettingen en munten, vermits (zoals hierboven vermeld) goud een zeer belangrijk teken van rijkdom is. Traditioneel worden vrouwen op zeer jonge leeftijd reeds uitgehuwelijkt waarna ze bij de schoonfamilie gaan inwonen. De jonge vrouwen die alzo nieuwkomers zijn binnen een familie worden door de reeds aanwezige vrouwen gedomineerd en voor de kar gespannen in het huishouden. De man houdt zich bezig met activiteiten buitenshuis, terwijl de vrouw zich met het huishouden bezig houdt. Nochtans bezit de vrouw een zekere economische onafhankelijkheid aangezien ook zij erop uit trekt om te werken (bijv. als huishoudster of babysit) of om te ‘verzamelen’ (bijv. door spullen te verkopen of te bedelen). De man tracht grote ‘vangsten’ te doen, waarmee hij zijn eer (pativ) kan verhogen. Vrouwen zorgen voor een meer continu of zeker inkomen waarmee het gezin dagelijks in de basisbehoeften kan voorzien. Ook buitenshuis is er vaak een scheiding tussen mannen en vrouwen. Zo zitten bijv. in de Pinksterkerk de mannen aan één kant, de vrouwen aan de andere.
CULTURELE ASPECTEN
Beslissingen in een familie komen toe aan de man. Deze toont naar de buitenwereld zijn autoriteit. De vrouw lijkt alzo onderworpen te zijn aan een machocultuur van mannen. Een Roma-vrouw vertelde dat zelfs de hoofddoek die heel wat Roma-vrouwen dragen een uiting zou zijn van respect voor hun man. Nochtans hebben vrouwen meer macht dan dat het lijkt. Ook hier geld in zekere mate het Afrikaanse spreekwoord: ‘L’homme fait le jour ce que la femme dit la nuit’. 2.4 HET JONGE KIND IS KONING Ouders zijn zeer gehecht aan hun kinderen. Bij Roma heerst er bijna een soort van ‘baby-cultuur’. Jonge kinderen ontwikkelen vooral met de moeder een zeer sterke band. De vader houdt zich minder met het huishouden bezig, maar is toch ook betrokken met zijn kinderen. Getuige hiervan zijn bijv. de vele vaders die hun vrouw en kinderen vergezellen naar de dokter of tijdens pre- of postnatale consultaties bij Kind & Gezin. Ook tieners weten goed hoe een baby vast te pakken. Vaak is de bezorgdheid voor de baby’s en kinderen uitermate groot. Men verwarmt de kamer van de baby dikwijls excessief, dag en nacht, waardoor de energierekening gemakkelijk oploopt. Bij het minste koortsje kan men naar de dokter snellen om zijn kind te laten onderzoeken. Als een kind op school een ongelukje voor heeft kan dit een reden zijn om het niet meer naar school te sturen. School-excursies van meerdere dagen duren voor velen te lang, waardoor kinderen hieraan vaak niet deelnemen. De binding met de familiale omgeving is zeer groot en een lang verblijf tussen de gadjé ziet men niet steeds zitten. Ouders gunnen hun kinderen thuis redelijk veel vrijheid. Thuis en de straat zijn belangrijke leerscholen waardoor kinderen vaak al op jonge leeftijd goed hun plan kunnen trekken. De kindertijd duurt echter tot 12 jaar. Dan wordt men snel volwassen en krijgt ieder een duidelijke rol in de familie. Meisjes worden een belangrijke hulp in het huishouden en bereiden zich alzo voor op een al dan niet jong huwelijk. Jongens worden door de vader of de grote broer meegenomen om te leren hoe ze later geld moeten verdienen. Jongens mogen dus al op jonge leeftijd zelf beslissingen nemen.
83
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
84
2.5 ORGANISATIE De voornaamste organisatie bevindt zich op familiaal niveau. Daar weet iedereen wat van hem verwacht wordt en naar wie hij heeft te luisteren. Bij heel wat groepen primeert de uitgebreide familie (kumpania) op het gezin (bij Roemenen, Joegoslaven, Hongaren, …). Men heeft bijgevolg zijn handen vol om alle familiale relaties te onderhouden. De structuren binnen de familie zijn voornamelijk egalitair. Men kan niet echt spreken van een hiërarchie. Intern krijgen kinderen een redelijk vrije opvoeding. Toch verdienen de ouders respect van de kinderen. En ook de grootouders en andere ouderen hebben enige autoriteit. Deze laatsten spelen alzo een belangrijke rol in de Kriss. Dit is een soort van volkstribunaal waarmee men interne disputen tracht op te lossen. De ouderlingen nemen de rol waar van krisnitori om vervolgens tot een unaniem oordeel te komen en straffen op te leggen. Het is een interne aangelegenheid waarbij zeker geen gadjé worden betrokken. De allerbelangrijkste vorm van organisatie die de grenzen van de familie of van de kumpania overschrijdt, is de Pinksterkerk. Daarnaast kan men niet echt spreken van georganiseerde structuren. Roma organiseren zich moeilijk, te meer daar de meesten in een precair verblijfsstatuut zitten en elke dag moeten zien rond te komen. Mensen zijn hierdoor vaak moeizaam te mobiliseren. Ook is men clansgewijs georganiseerd en verdedigt men allereerst de belangen van de familie. Hierdoor is de solidariteit55 met anderen niet steeds even groot. Het oprichten van organisaties verloopt vaak chaotisch en is dikwijls onderhevig aan interne strijd. Weinige eigen organisaties slagen erin zich te handhaven. In Brussel zijn drie zelforganisaties gekend: Romani Federacia en Comité d’Union du Peuple Rom. Romani Federacia werd enkele jaren geleden opgericht met de bedoeling Roma van verschillende nationaliteiten te verenigen. Het was de bedoeling om culturele activiteiten te organiseren en acties te ondernemen voor het gemeenschappelijk belang. Om interne redenen bloedde deze organisatie echter na een tijdje dood. 55
Onderzoek in Oost-Europese landen wijst uit dat slechts 20% van de Roma op andere Roma stemmen.
CULTURELE ASPECTEN
Het Comité d’Union du Peuple Rom werd opgericht in magistratenmilieu door enkele Roma voornamelijk uit Macedonië en Roemenië. Het comité ijvert o.a. voor een betere opvang en integratie van jongeren die in crimineel milieu verzeild geraakten. Via persoonlijke contacten met kabinetten tracht het comité eveneens van zich te laten horen op beleidsniveau. Daarnaast heeft het Comité uitgebreide plannen om Roma op allerhande manieren te helpen. De plannen zijn echter zodanig groots opgevat dat ze vaag blijven. Het Comité heeft wel de wil, maar geen middelen ter beschikking. Sinds 2006 echter laten de Roemeense Roma in het CUPR meer van zich horen. Ze nemen deel aan het Brusselse structureel overleg over scholarisatie van Roma-kinderen en aan de Roma-Raad. Vanuit de bezorgdheid over de toekomst van de Brusselse Roma-jongeren en vanuit de sterke wil om de nieuwe mogelijkheden niet te missen die de toetreding van Roemenië tot EU zal bieden, tracht het Comité projecten voor Roma-jongeren en –families uit de grond te stampen. De nodige omkadering door lokale reguliere diensten is hier echter wel geboden. De derde organisatie ‘Romani Phuu’ is een recentelijk opgerichte samenwerking tussen enkele Belgen en enkele Roemeense Roma. Begin maart 2006 ging een pilootproject van start waarbij de stad Brussel drie keer per week een zaaltje ter beschikking stelde als ontmoetingsplaats voor Roma. Ouders konden hierbij ook met hun baby in een crèche terecht tijdens de bedelactiviteit. Omwille van het geringe succes werd dit project voorlopig afgeblazen. Enige organisatie is er voornamelijk op informeel vlak. Er zijn op groepsniveau steeds enkele sleutelfiguren. Dit zijn mannen of vrouwen die hun weg al goed kennen in het Belgische systeem en die al dan niet tegen betaling hand- en spandiensten bewijzen aan zij die erom vragen. De meeste communicatie op groepsniveau gebeurt via mond-aan-mondreclame. Daarom zijn Roma dikwijls goed en snel op de hoogte van de mogelijkheden om steun te krijgen. 2.6 INTEGRATIE TEGENOVER FAMILIALE SOLIDARITEIT De integratiewil van Roma in België loopt analoog met dewelke ze vertonen in hun land van herkomst. De houding ten opzichte van werk, onderwijs en gezondheid is afhankelijk van verschillende factoren: geografische afkomst,
85
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
86
bevolkingsdichtheid van de Roma-nederzetting, scholingsgraad, socio-economische status. Grote verschillen zijn er te merken tussen mensen komende van het platteland of stad, ontwikkelde of niet-ontwikkelde streek, getto’s, … Deze geografische afkomst bepaalt ook ten dele de mate van vasthoudendheid aan traditionele waarden (o.a. familiale solidariteitsnetwerken). Zo bijv. controleert de familie het leven van elk familielid. Deze sociale controle is noodzakelijk om conflicten binnen de familie tegen te gaan. Het houdt ook traditionele waarden en normen in stand: respect voor ouderen, jong huwen, huishoudelijke regels, … Daarom worden integratie en afhankelijkheid van familiale solidariteit vaak als een tegenstelling gezien (Drimal 2002). Externe waarden en normen van de meerderheidsbevolking worden slechts aanvaard als ze niet direct conflicteren met traditionele waarden. Families die uit de groep stappen en meer moeite doen voor integratie kunnen de wind van voren krijgen van de rest van de groep. Ze worden uitgestoten en kunnen niet meer rekenen op de solidariteit van de groep. Hun situatie kan op die manier zeer moeilijk worden. Het komt voor dat zulke families daardoor afhankelijk worden van diensten en hulpverleners. Anderzijds is het aan de maatschappij om verschillen tussen Roma en anderen te erkennen. Heel wat hulpverleners ervaren Roma als mensen waar men moeilijk vat op kan krijgen, die ondoordringbaar zijn, enz. Het feit dat Roma de vrijheid nodig hebben om baas te zijn over zichzelf, speelt hierin sterk mee. Wat te ver in de toekomst ligt is voor hen geen zorg. Het huidige moment bekijken ze meestal pragmatisch. Men weet waar hulp te verkrijgen valt en men past zich aan het systeem aan om dit te verkrijgen. Zo lijken sommigen ook minder ondoordringbaar vanaf het moment dat er een financiële relatie is. Men gebruikt de gadjé om zijn noden te lenigen. 2.7 HET SUCCES VAN DE PINKSTERBEWEGING Het fenomeen van de Pinksterkerken heeft bij de Roemeense Roma een zeer belangrijke sociale functie en verdient daarom extra aandacht. Onder invloed van een Franse dominee kenden Franse Zigeuners 50 jaar geleden een sterke bekeringsgolf naar de Evangelische Kerk, namelijk de Pinksterkerk
CULTURELE ASPECTEN
(Pentecotisme). Het was een godsdienstbeleving die sterk aangepast was aan de Zigeunermentaliteit. Eigen Zigeunerpastors en -predikanten werden aangesteld, en kerkdiensten werden in de Zigeunertaal gehouden, met aangepaste muziek. Deze stroming breidde zich uit over de Zigeuners van heel West-Europa en na de val van het IJzeren Gordijn ook in Oost-Europa. Roemeense Roma die orthodox waren, bekeerden zich steeds meer tot de Pinksterkerk, alsook sommige andere Roemenen. Roemeense Roma, die in Brussel twee derde van de ganse groep Roma uitmaken, schatten dat er 60 à 70% van hen hiervan aanhanger is. Heel wat mensen laten zich na een tijdje in Brussel bekeren in één van de drie kerken in Brussel. Voor Roma is dit vaak geen al te grote stap. In hun religieuze overtuiging is men zoals in andere zaken des levens doorgaans zeer flexibel en pragmatisch. ‘Welke godsdienst je aanhangt is niet van belang’, zei een Roma , ‘het woord van God zit in het hart’. Kenmerkend voor de Pinksterkerk is een strikte regelgeving met de bedoeling zichzelf te zuiveren. Er wordt een verbod gesteld op o.a. alcohol, sigaretten, schmink en juwelen, bedelen, liegen, stelen enz. Volgelingen trachten deze regels dan ook na te leven, tenminste als het hen uitkomt. Ook geldt er een verbod op traditionele Zigeunerdans en -muziek, hetgeen wordt vervangen door religieuze liederen. Hierdoor vervagen echter geleidelijk aan een aantal rijke culturele elementen. Nochtans is de Pinksterkerk zeer populair bij Roma. Het is een godsdienst door en op maat van Roma. Vieringen geven de mogelijkheid om gevoelens te uiten in gezangen en preken. Mensen kunnen er hun eigen verhaal vertellen, hun eigen lied zingen enz. Er wordt veel gepraat over Jezus, de wereld en de duivel. Predikanten (die soms vanuit het buitenland komen) komen op hartstochtelijke wijze verhalen vertellen over feiten waaruit de hand van God duidelijk blijkt (bezoek aan de Anderlechtse Pinksterkerk, mei 2004). Er wordt geroepen en geweend … Ook genezingsrituelen vinden er plaats, hetgeen perfect past in de opvattingen van Roma over ziekte en gezondheid. Ziekte is de strijd tussen goede en kwade geesten in het lichaam en kan verdreven worden met bezieling door de Geest (Eycken 1998). Deze Zigeunerkerk heeft ook zijn eigen Roma-pastors die autoriteit uitstralen in de gemeenschap en vooral over de mensen van dezelfde streek van origine. Dit alles heeft eveneens aantrek-
87
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
kingskracht op Roma van andere godsdiensten. Dezen zijn dan ook welkom in de kerk en worden er vriendelijk uitgenodigd om zich te laten herdopen (bekeren) tot de Heilige Geest. Deze religieuze moraal heeft een sterke impact op de levensvisie van de vaak diepgelovige kerkbezoekers. In gewone gesprekken komt het vertrouwen in God heel vaak ter sprake: ‘Alles is in handen van God. God regelt alles als je bidt.’ Een Roma die zijn wagen verkeerd parkeerde toen hij bij de sociale dienst van de Foyer langskwam, zei: ‘God zal er wel voor zorgen dat ik geen boete krijg’. Tevens is de Pinksterkerk een plaats voor ontmoetingen, waardoor sociale cohesie wordt bevorderd. Contacten worden gelegd, mensen uit verschillende regio’s ontmoeten elkaar. Eveneens stimuleert de kerk op die manier de sociale controle binnen de gemeenschap. De familie van de pastor is meestal erg geëngageerd om mensen te helpen met dringende noden, eventueel om onderdak te verschaffen. Verschillende kerken verdedigen echter niet steeds dezelfde meningen en leggen andere klemtonen (bijv. houding tegenover alcohol). Ook de belangrijke feesten worden gevierd in kerkverband: huwelijken, begrafenissen en doopfeesten. Tijdens de rouwperiode die meestal een week duurt, wordt er veel gedronken en gegeten, men gooit zijn emoties los. Alhoewel godsdienst op deze manier zeer belangrijk is in het leven van Roma kent men geen religieus fanatisme. Toch kan het moeilijk zijn om mensen van de Pinksterkerk te betrekken bij culturele activiteiten aangezien ze vooral willen deelnemen aan activiteiten met een religieus karakter. O
88
3. Socio-culturele analyse vanuit het perspectief van hulpverlening De tien eeuwen lange aanwezigheid van Zigeunergroepen in Europa is zoals eerder beschreven gekenmerkt door vervolgingen en marginalisatie. De positie die hen door de samenleving werd toegewezen hebben ze zich op hun beurt toegeëigend: ‘niet worden zoals de gadjé’ werd een van de grondslagen van hun culturele identiteit. Deze wederzijdse afstoting versterkte voortdurend de afstand en het wederzijdse wantrouwen en leidde hen verder naar de
CULTURELE ASPECTEN
marges van de samenleving. Alle statistieken over Zigeunergroepen in Europa getuigen van een enorme achterstelling in alle maatschappelijke domeinen: levensverwachting, gezondheid, scholing, huisvesting, tewerkstelling, politieke participatie, … (Machiels 2004). Door deze situatie van kansarmoede ontwikkelden deze groepen doorheen de eeuwen een ‘culture of poverty’, een overlevingscultuur die ervoor gezorgd heeft dat ze vandaag nog bestaan als groep. De relatie tussen hen en de samenleving is en blijft echter voor velen van hen problematisch. Aan de hand van bestaande sociologische en psychologische theorieën analyseerde het Woonwagenwerk56 in Vlaanderen de mechanismen die meespelen bij de maatschappelijke achterstelling van Woonwagenbewoners en Roma (Machiels et al. 2002). Hierdoor verkreeg men een beter inzicht in aspecten die van belang zijn bij het ontwikkelen van begeleiding en beleid. Hieronder worden twee van deze theorieën uiteengezet. 3.1 MAATSCHAPPELIJKE KWETSBAARHEID De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid (Vettenburg & Walgrave 1988) verklaart hoe personen en groepen die niet voldoen aan de algemeen geldende (middenklasse-)normen, cultureel minder worden gewaardeerd en systematisch worden achtergesteld. Deze groepen komen vaker in aanraking met de sanctionerende dan met de emanciperende kanten van de maatschappelijke instellingen, die eigenlijk waren bedoeld om het welzijn van alle burgers te verhogen. Hierdoor krijgt men minder banden met (betekenisvolle personen uit) deze instellingen. Of er voldoende positieve banden tot stand komen wordt voor een groot deel bepaald door cultuurverschillen. Mensen die hun cultuur beter achten als die van een ander zullen minder pogingen doen om met die ander in relatie treden. Bovendien, vermits het personeel in veruit de meeste voorzieningen behoort tot de beter geschoolden (met een middenklasse-cultuur) is er een bijna structureel verankerd cultuurverschil tussen voorzieningen en minderheden.
56
Het Vlaamse Woonwagenwerk werkt zowel met Woonwagenbewoners als met Roma
89
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
90
De theorie stelt dat hoe minder banden iemand aangaat met de maatschappij, hoe meer kans die persoon loopt om probleemgedrag te ontwikkelen en vice versa. Door een voortgezette maatschappelijke ‘kwetsing’ krijgt een persoon een deuk in zijn geloof in eigen waarden en vaardigheden. Men vergelijkt zich met de ‘gewone’ mensen hetgeen resulteert in een negatief maatschappelijk zelfbeeld door interne attributie (‘het feit dat ik me in een marginale positie bevind is te wijten aan mezelf’). Men gaat bijgevolg op zoek naar een andere biotoop waar de eigenwaarde wel kansen krijgt. Dat vindt men in een referentiegroep die zorgt voor externe attributie (‘mijn marginaliteit is te wijten aan anderen’). Hier voelt men zich thuis, ontwikkelt men een positief zelfbeeld en een eigen subcultuur, soms zelfs een anti-cultuur. Bij Zigeunergroepen is het aspect van anti-cultuur de culturele identiteit sterk gaan bepalen (Machiels et al. 2002). De opdracht die bijgevolg weggelegd is met betrekking tot deze groepen, is het herstellen van bindingen met de maatschappij. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn de (wederzijdse) erkenning van de cultuur, het creëren van (wederzijdse) betrokkenheid en dialoog. Vandaar dat er in het Vlaamse Woonwagenwerk zeer veel belang wordt gehecht aan interculturele bemiddeling en werken met (een beperkt aantal) vertrouwenspersonen, zowel met betrekking tot Woonwagenbewoners als Roma. Vanuit inzichten uit empowerment en maatzorg voor maatschappelijk kwetsbare groepen (Van Regenmortel 2001) tracht men vertrouwensrelaties op een emanciperende wijze op te bouwen. Vanuit principes van empowerment in het opbouwwerk (De Bruyn 2003) tracht men tevens beleidsgericht te werken. 3.2 VERSCHILLENDE MENS- EN WERELDBEELDEN Ann Huybrechs van het Ondersteuningsteam allochtone jeugdbijstand in Antwerpen analyseerde de houding van etnisch-culturele minderheden die in de loop van hun geschiedenis, collectief of individueel, een sterk wantrouwen ten aanzien van hulpverlening en de maatschappij in haar geheel ontwikkeld hebben (studiedagen van Antwerps Minderheden Centrum de Acht op 9 februari en 25 oktober 2004). Deze houding komt voort uit het ineenhaken van verschillende mens- en wereldbeelden die tevens elk aan de basis liggen
CULTURELE ASPECTEN
van verschillende visies op hulpverlening. Om de houding van Roma beter te begrijpen en hulpverlening doeltreffend te maken, is het belangrijk na te gaan welke verschillende mens- en wereldbeelden een invloed hebben. Ten eerste speelt bij Roma heel sterk een groepsculturele logica. Deze is gericht op het overleven van de groep, de dagelijkse strijd om te voldoen aan de basisbehoeften. Roma dragen deze strijd al eeuwenlang mee zodat ze bijna deel is geworden van de culturele identiteit. Opdat ze succesvol zou zijn, heeft iedereen zijn duidelijk omschreven plaats binnen de groep. Om de efficiëntie te bevorderen worden bevelen volgens een hiërarchische logica van boven naar onder doorgegeven. Men past zich aan de beslissingen van ouderen aan, die de grenzen van zijn gedrag bepalen. Deze groepslogica heeft zijn impact op diverse levensdomeinen. Waar wij bijvoorbeeld aannemen dat ‘ouders er moeten zijn voor de kinderen’, geldt voor hen evenzeer dat ‘kinderen er moeten zijn voor de ouders’ (meehelpen bij inkomensverwerving, status geven aan de clan, …). Verder hebben de socio-politieke evoluties van West- en Oost-Europa gedurende de laatste eeuw een zeer belangrijke rol gespeeld in de mate van emancipatie en ontvoogding van mensen. Toen aan het begin van de 20ste eeuw de groepslogica niet meer voldoende was om te overleven tegenover het patronaat, werden in West-Europa sociale veranderingen geleidelijk aan van onderuit afgedwongen als individuele rechten (evolutie). Men creëerde vakbonden, een juridisch kader, sociale zekerheid, een hulpverleningsnetwerk enz. Uiteindelijk viel er materieel te overleven als individu, onafhankelijk van de grootfamilie. Men werd alzo verplicht een eigen mening te ontwikkelen, eigen keuzes te maken en zelf een toekomstperspectief te scheppen, hetgeen het individueel verantwoordelijkheidsgevoel aanscherpte. Deze evolutie werd cultuur en ook onze hulpverlening raakte van deze persoonsgerichte logica doordrongen. Men veronderstelt dat mensen alleen geholpen kunnen worden als ze zelf bereid zijn (interne motivatie) om hun eigen aandeel in hun problemen en in de oplossingen hiervoor in te zien. Hulpvragers die de oorzaken van hun problemen voortdurend bij anderen leggen en in een soort slachtofferrol kruipen, worden door hulpverleners al vlug als niet-gemotiveerd aanzien in de plaats van extern gemotiveerd. Door dit intercultureel
91
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
92
misverstand krijgen deze groepsgerichte mensen het gevoel niet begrepen te worden. Ze gaan hun benarde situatie nog meer benadrukken, wekken nog meer wrevel op bij hulpverleners en voelen zich uiteindelijk vaak gediscrimineerd. In Oost-Europa daarentegen geloofde men in het begin van de 20ste eeuw niet in het individu om te kunnen overleven in een wereld van tot blind kapitalisme verworden industrialisering. Men koos voor een radicale omverwerping van het systeem (revolutie) waarbij een autoritaire en hiërarchisch geleide communistische staat alles overnam en reorganiseerde volgens het gelijkheidsprincipe. Staatsbelang primeerde boven groepsbelang en Vadertje Staat zou ervoor zorgen dat niemand zich nog zorgen moest maken over zijn overlevingskansen. Het belang van nationaliteit, etnie en religie werd genegeerd en onderworpen aan de sterk overheersende assimilatie-ideologie. In ruil voor loyauteit aan Vadertje Staat werd iedereen verplicht zich aan te passen om recht te kunnen hebben op werk, onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg enz. Kritische ingesteldheid en eigen initiatief werden ontmoedigd aangezien ze bedreigend waren voor de staatsbelangen. Mensen vonden het vanzelfsprekend om automatisch en onder gelijke voorwaarden voor iedereen beroep te kunnen doen op hulpverlening. Toen in ‘89 de Berlijnse Muur viel en het communistische systeem in elkaar stuikte, bleven de mensen verweesd achter. De vroegere groepsculturele mechanismen waren ze na ruim 70 jaar deels verleerd en persoonsgerichte vaardigheden hadden ze tijdens die periode niet kunnen ontwikkelen. Vandaar dat deze mensen ten aanzien van hulpverlening vaak eisend overkomen, en het gevoel hebben gediscrimineerd te worden als ze niet overal op dezelfde manier behandeld worden. Hun groepsculturele logica en hun geschiedenis als onderdanen in een totalitaire staat maken dat bij Roma de nadruk niet ligt op individuele verantwoordelijkheid. Problemen ‘overkomen’ hen en het eigen aandeel wordt niet steeds ingezien. Van de hulpverlener wordt bijgevolg verwacht dat deze van buitenaf iets verandert aan hun situatie (externe motivatie). Hulpverleners zullen sneller hun vertrouwen genieten wanneer dezen de door hen zelf aangevoelde noden en belangen juist kunnen inschatten. Om iets te bereiken kan het belang van aangeboden hulp dus best groepscultureel vertaald worden zodat de mensen
CULTURELE ASPECTEN
zelf ook het belang inzien. De risico’s van niet-meewerken en de voordelen van wel-meewerken moeten zo concreet mogelijk zichtbaar gemaakt worden zonder er zelf een eigen standpunt aan toe te voegen. Ann Huybrechs geeft hier het belang van ‘enten’ weer: het zoeken naar belangen binnen de doelgroep om de doelstellingen van welzijnswerkers aan vast te haken door: • het aanhalen van argumenten die voor hen juiste (overlevings)argumenten zijn. • het aanbod (bijv. schoolaanbod) voor kinderen én ouders aantrekkelijk te maken. • het gezin in een vragende positie zetten door een waterdichte hulpverleningsstrategie, waarbij met overleg van alle betrokkenen ieders rol en positie duidelijk wordt omlijnd.
93
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
94
ONDERWIJS
HOOFDSTUK 3. ONDERWIJS Onderwijs is een belangrijke maat voor integratie in de Belgische samenleving. Een analyse van de onderwijssituatie van Roma-kinderen legt dan ook heel wat elementen bloot die de mogelijkheid en bereidheid tot integratie van Roma bepalen. De precaire verblijfssituatie is ontegensprekelijk één van de belangrijkste drempels voor een probleemloos schoolbezoek. Ook de individuele en groepsspecifieke voorgeschiedenis is bepalend voor de integratie in het onderwijs. Toch wordt duidelijk dat eveneens culturele factoren aan de basis liggen van weerstanden die men ondervindt met betrekking tot onderwijs. Uitgaande van een juiste analyse van (de verhoudingen tussen) deze verschillende factoren kunnen het onderwijsbeleid en hulpverlening afgestemd worden op het ontwikkelen van interne motivatie, eventueel met gebruik van externe motivatietechnieken. Vooraleer deze analyse aan te vatten, zullen we echter even dieper ingaan op de onderwijssituatie van Roma in Oost-Europa en het wettelijk onderwijskader in België. 1. Onderwijssituatie van de Roma in Oost-Europa Het UNDP Roma-rapport (2002)57 beschrijft de dramatische onderwijstoestand van Roma in vijf Oost-Europese landen (Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Tsjechië, Slowakije). Een derde van de Roma-kinderen voltooit de basisschool, slechts 6 % de secundaire school en 1 % hoger onderwijs (zie tabel 1). Volgens een ander rapport (Koptova & Lacko 1993) constateerde men in Slowakije dat Roma-kinderen 30 keer meer afhaken van school dan niet-Roma, 14 keer meer een jaar over doen en 28 keer vaker naar scholen voor kinderen met een leerachterstand worden verwezen. Vele andere rapporten geven hetzelfde soort schrijnende cijfers weer.
57
‘The Roma in Central and Eastern Europe, Avoiding the Dependency Trap’, PNUD, Bratislava, 2002, www.roma.undp.sk
95
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Educatieniveau's 100% 80%
secundaire school of hoger
60%
onvolledige secundaire school
40%
lagere school
20%
onvolledige of geen lagere school
Bu lg Ts je ch Ho ng Sl ow Ro em
0%
Tabel 1: Educatieniveaus van Roma in 5 Oost-Europese landen Bron: UNDP Roma-rapport 2002
O
96
Het UNDP Roma-rapport wijst een vicieuze armoedespiraal aan als voornaamste reden. Vaak kan men niet voorzien in de meest elementaire benodigdheden voor schoolgang (schoolmateriaal, aangepaste kleding, voldoende eten, …) en worden kinderen bij noodzaak geïmpliceerd in inkomensverwervende activiteiten. Gebrek aan opleiding brengt werkloosheid teweeg, hetgeen dan weer leidt tot verdere marginalisatie over de generaties heen, vergelijkbaar met kansarmoede. Ouders zijn eveneens laaggeschoold en niet de beste stimulans voor het onderwijs van hun kinderen. Naast armoede speelt de orale leertraditie van Roma een rol, waardoor men onvoldoende vertrouwd is met leren uit boeken, een onderdeel van de gadjé-cultuur. De helft van de Roma-kinderen komt in scholen terecht waarin kinderen van de meerderheidsbevolking het talrijkst zijn. Meer dan één op drie Romakinderen gaat naar een school met voornamelijk Roma. Dit is o.a. te wijten aan het feit dat Roma zich (al of niet verplicht) settelden in plaatsen met overwegend Roma-bevolking (Roma-getto’s). Maar ook armoede speelt hier een rol. Na het communisme slonk het onderwijsbudget geleidelijk. Roma-
ONDERWIJS
scholen en de Roma zelf werden hier het meest door getroffen. Kinderen van armere ouders kregen armer onderwijs van lager niveau. Als kinderen uit een gemarginaliseerde gemeenschap op school in de meerderheid zijn, stimuleert dit automatisch negatieve selectiemechanismen, hetgeen leidt tot gettoïsatie van het onderwijs, en verdere segregatie. De hieruit volgende discriminatie katalyseert nog de negatieve spiraal. Nochtans heeft integratie in het onderwijs samen met de meerderheidsbevolking een positief effect op het verdere curriculum van Roma, en moet dit blijvend gestimuleerd worden. Het aantal Roma in scholen voor mentaal gehandicapten en in weeshuizen overtreft het aantal niet-Roma in elk van de vijf bestudeerde landen, in de meeste gevallen zonder medische gronden. Volgens het UNDP Roma-rapport bevestigden 14% van de ondervraagde families minstens een kind te hebben in zulke scholen. De voornaamste reden die ze opgaven was dat in deze scholen het programma gemakkelijker is. Ook is de kennis van de meerderheidstaal gebrekkig. Maar voornamelijk redenen die te maken hebben met armoede spelen mee (gezondheidsproblemen en ondervoeding). Kleuteronderwijs is het kritische punt waar beperkingen in het leerproces op school beginnen. Indien kinderen op die leeftijd geen voldoende kennis van de meerderheidstaal ontwikkelen zullen ze in vele gevallen terechtkomen in speciale Roma-scholen. Na het communisme werd het budget voor kleuteronderwijs zwaar beperkt. Het aantal kleuters in scholen daalde sterk omdat families de bijkomende kosten niet meer konden dragen. In Roemenië ging er in 1998 slechts 17 % van de Roma-kleuters naar school, tegenover 60 % van de totale bevolking. Studies wijzen nochtans uit dat Roma-kinderen die het kleuteronderwijs volgen, veel meer kans hebben om hun studies in een geïntegreerd milieu te vervolgen dan zij die later pas in het onderwijs stappen (Reger 1999). Alleszins geldt dat hoe jonger Roma naar school kunnen gaan, hoe meer kansen zij zullen hebben om de spiraal van armoede, werkloosheid en marginalisatie te vermijden. ROEMENIË Artikel 5 van de Onderwijswet van 1995 geeft weer dat alle Roemeense
97
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
98
burgers recht hebben op gelijke toegang tot alle niveaus en vormen van onderwijs, onafhankelijk van sociale of materiële condities. In Roemenië is het onderwijs gratis van voorschoolse opvang tot universitair onderwijs. Volgens de wet bestaat er een leerplicht voor kinderen van 7 tot en met 16 jaar. Kinderen van drie tot en met 6 jaar gaan naar de kleuterschool. Vanaf 7 jaar gaan kinderen naar de achtjarige basisschool. In het laatste jaar moeten ze examens afleggen. Op grond van de examenresultaten kan er gekozen worden tussen twee vervolgopleidingen: het vierjarige lyceum, dat de kinderen voorbereidt op een universitaire studie, of de tweejarige middelbare school, die aansluiting biedt op het Beroepsonderwijs. Sinds een tiental jaren zijn er heel wat overheidsinitiatieven genomen om marginalisatie en socio-professionele uitsluiting van jonge Roma te bestrijden. Een wet van 1993 voorziet een sociale steun aan kinderen (4 US $/maand) op voorwaarde dat ze naar school gaan. Voor Roma-families met veel kinderen is dit een belangrijk deel van hun inkomen. Toch blijft de investering in het onderwijs laag in vergelijking met de vroegere communistische periode. Etnisch-culturele minderheden hebben het recht om te studeren in hun moedertaal, ook Roma58. Mensen die veel reizen mogen zich op eender welk moment inschrijven, zonder de voorwaarde om een stabiele woonplaats te hebben. Sinds enkele jaren worden bij wet een aantal plaatsen in verschillende universiteiten voorbehouden voor Roma (150 in 1998). Ondanks deze schijnbaar groter wordende overheidssteun voor Roma in het onderwijs, zijn er heel wat problemen met de opvolging en evaluatie hiervan. Het Comité Rassendiscriminatie van de VN noteerde in zijn rapport in 1999 dat de scholarisatiegraad van Roma-kinderen laag bleef en dat er geen verbeteringen werden waargenomen in de hoge werkloosheidscijfers van Roma. Volgens het Comité droeg dit bij tot de voortdurende en onaanvaardbare negatieve stereotypering van hun imago tegenover de rest van de samenleving. Een studie wees uit dat in Roemenië slechts 17 % van de Roma-kinderen tussen drie en 6 jaar naar de kleuterschool gingen (’97-’98), vergeleken met
58
http://www.belgium.iom.int/reab/english/default.shtml
ONDERWIJS
60% van de totale populatie (’96-’97). Voor kinderen tussen 7 en 10 jaar was de schoolgang 94% wat betreft de totale bevolking, tegenover 70% bij Roma (’97-’98). Dit werd gedeeltelijk verklaard door armoede. Volgens de Romania Integrated Household Survey (1997) leefden 79 % van de Roma er in armoede, tegenover 31% van de totale bevolking. Alhoewel dit bij de ondervraagde Roma-families minder tot uiting kwam, bevestigden Roemeense informanten dat armoede een serieus obstakel is voor vele Roma. Sommigen kunnen zich zelfs geen aangepaste kledij veroorloven om naar school te gaan. Andere redenen die werden opgegeven waren slechte gezondheidstoestand en transportproblemen omwille van de grote afstanden (t.o.v. secundaire scholen) op het platteland. Er kan gesteld worden dat de graad van analfabetisme gestegen is na de val van het communisme. Ouders hebben vaak nog onderwijs genoten. Hier zijn ook regionale verschillen merkbaar. Mensen komende van landelijke regio’s zijn vaker analfabeet dan Roma uit stedelijke gebieden (Timisoara, Boekarest…). Op het platteland moeten kinderen tijdens het landbouwseizoen vaak hun ouders helpen om op het veld te werken, om thuis op de kleintjes te passen of om mee geld te verdienen. De meeste Roma die in voorliggend onderzoek werden ondervraagd, kloegen over discriminatie en racisme op school in Roemenië, onder de vorm van weigeringen tot inschrijving en pesterijen met meermaals fysische letsels tot gevolg. Bogdan: 59‘Van kinds af aan wilden ze mijn dochters niet ontvangen. Ze wisten dat ze ziek waren en hadden er schrik van. De meeste Roma werden afgewimpeld. Mijn zoon is tot het 4de leerjaar naar school gegaan. De kinderen namen hem hard onder handen.’ Leerkrachten bekommeren zich niet vaak om deze problemen of om de persoonlijke opvolging van deze kinderen. Door al deze moeilijkheden is men al content als men kan leren lezen, schrijven en rekenen in de lagere school, vaardigheden die later goed van pas komen om o.a. te kunnen handel drijven. Heel wat Roma proberen daarom hun etnische origine te verbergen om niet het slachtoffer te zijn van discriminatie. Elena: ‘Mijn vader heeft gedurende gans mijn jeugd mijn ware origine verborgen gehouden. Dit heeft me veel problemen
59
Om de anonimiteit van de ondervraagde personen te waarborgen zijn de namen veranderd.
99
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
bespaard. Het was al erg genoeg dat we van Hongaarse afkomst waren.’ Van alle ondervraagden had deze vrouw het hoogste opleidingsniveau: na de secundaire school studeerde ze nog vier jaren economie. Ook haar kinderen vertelden nooit dat ze Roma waren. Ze hebben allemaal normaal school kunnen lopen. Officieel bestaan er geen ‘Roma-scholen’ die enkel voor Roma gecreëerd zijn. Toch zijn er ‘armere’ scholen in dorpen en stedelijke regio’s waar men voornamelijk Roma aantreft, aangezien de meerderheid van de bevolking er van Roma-origine is. In andere scholen worden ze vaak geweigerd of buitengepest, waardoor ze ook vanzelf in deze Roma-scholen terechtkomen, hetgeen segregatie bevestigt. Recente studies tonen aan dat 5 % van de Roma geen geboortecertificaat hebben en 4% van de +14-jarigen geen identiteitskaart. Aangezien deze documenten vaak verplicht zijn voor toegang tot publieke diensten, slagen ze er vaak niet in zich in te schrijven op school. Er wordt eveneens geschat dat tussen de 1200 en de 6000 Roma staatloos geworden zijn in Roemenië, nadat ze het land verlieten om in het Westen asiel aan te vragen. Ook zij raken bij hun terugkeer niet meer in een school. 2. Wettelijk kader in België
O
100
2.1 ONDERWIJS: RECHT EN PLICHT In de Belgische grondwet en in verschillende verklaringen in internationale verdragen die mede door België zijn ondertekend, staat het recht op onderwijs ingeschreven als een basisrecht voor elk kind. Dit geldt dus ook voor kinderen zonder wettig verblijf. Bovendien stelt geen enkele wet dat een school alleen leerlingen met verblijfspapieren mag inschrijven. Naast het recht op onderwijs is er tevens een leerplicht, vastgelegd in de Wet van 29 juni 1983. Elke minderjarige is verplicht voltijds onderwijs te volgen van 6 tot 16 jaar, gevolgd door een deeltijdse schoolverplichting tot 18 jaar. Er staat uitdrukkelijk vermeld dat geïmmigreerde minderjarigen vanaf de 60ste dag nadat de ouders zijn ingeschreven in het vreemdelingen- of het bevolkingsregister naar school moeten gaan (Art 1, §7). Het is echter niet omdat de wet op de leerplicht pas ingaat op de 60ste dag na de inschrijving, dat het recht op onderwijs niet
ONDERWIJS
vroeger kan worden afgedwongen. Kinderen van vreemde nationaliteit hebben recht op onderwijs van zodra zij in ons land verblijven ongeacht of hun ouders al dan niet in een wacht- of vreemdelingenregister ingeschreven zijn. Leerplicht voor kinderen zonder wettig verblijf In principe zijn kinderen zonder wettig verblijf in België onderhavig aan de leerplicht. In Vlaanderen verduidelijkte voormalig Minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten deze stelling als antwoord op een vraag van de Interdepartementale Commissie Etnisch-culturele Minderheden. Er wordt duidelijk gesteld dat de enige uitzondering op de leerplicht geldt voor minderjarigen gedurende 60 dagen na inschrijving in het bevolkingsregister. Voor de Franstalige Gemeenschap wordt dit principe bevestigd door de ‘Administration Générale de l’Enseignement et de la Recherche scientifique’ in een antwoord op een vraag van de Foyer in september 2005: ‘… Sur le plan des principes, en vertu de la loi du 29 juin 1983 concernant l’obligation scolaire, tout mineur qui réside habituellement sur le territoire belge, moyennant le respect de certaines conditions d’âge, est soumis à l’obligation scolaire. Aucune distinction relative au statut, légal ou non, de ces enfants n’apparaît dans la réglementation et n’est donc applicable en cette matière …’. Het probleem is echter dat deze stellingname niet (steeds) wordt gevolgd door het gerecht, zoals o.a. het geval is in Antwerpen. 2.2 UITWIJZING Directies en leerkrachten moeten de inschrijving van leerlingen zonder wettig verblijfsstatuut niet aangeven aan de politie- of vreemdelingendiensten. In de Omzendbrief van 29 april 2003 van minister Duquesne aan de politiediensten staat te lezen dat voor gezinnen met schoolgaande kinderen van minder dan 18 jaar de Dienst Vreemdelingenzaken kan beslissen dat de uitvoering van een verwijderingmaatregel, genomen in de periode vanaf het begin van de paasvakantie tot het einde van het schooljaar, opgeschort wordt tot het einde van het schooljaar (met eventuele verlenging in geval van tweede zittijd). Deze diensten hebben niet het recht controles uit te voeren in de klassen of aan de schoolpoorten.
101
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
102
2.3 FRANSTALIG ONDERWIJS De grote meerderheid van Roma-kinderen en –jongeren in Brussel gaan naar Franstalige scholen. Het aantal is onbekend, aangezien er geen enkele registratie is op basis van etnische gronden. Kwantitatieve gegevens over het aantal leerlingen zonder wettelijk verblijf worden uit principe evenmin bijgehouden in het Franstalige onderwijs. Een belangrijke reden voor de sterke aanwezigheid van Roma in Franstalige scholen is te zoeken in de globale inschrijvingsmethodiek in Brusselse scholen. Nederlandstalige scholen hebben de laatste tien jaar een defensieve houding aangenomen tegenover de toename van anderstaligen, hetgeen leidde tot een strikter inschrijvingsbeleid waarbij de meest kansarmen uit de boot dreigden te vallen. Alhoewel deze situatie de laatste twee jaren licht verbeterde, blijft het Nederlandstalig onderwijs in Brussel kampen met overvolle scholen. Daarnaast hecht men vaak sowieso meer belang aan het Frans als leertaal in de Brusselse context. Zo komen ECM veelvuldig in ‘concentratiescholen’ terecht, die grotendeels Franstalig zijn. Roemeense Roma hebben ook eigen redenen om een Franse school te kiezen: Frans is net zoals het Roemeens een Romaanse taal, en is sneller aan te leren dan het Nederlands. Tijdens het onderzoek bleek dat er geen Roemeense Roma-kinderen school liepen in het Nederlandstalige onderwijs. In een Bosnische Roma-familie waren er wel enkele kinderen die naar het Nederlandstalig onderwijs gestuurd werden. Dit had vooral te maken met het feit dat deze familie een tijdlang in Brugge had gewoond, waar de kinderen voor het eerst naar een Belgische school gingen. Ook een aantal Slowaakse kinderen die in asielopvang zaten (o.a. Klein Kasteeltje) gingen naar Nederlandstalige scholen. Om sociale ongelijkheden in het Franstalige onderwijs tegen te gaan, sloegen de ministers van Cultuur en van Onderwijs van de Franse Gemeenschap de handen in elkaar voor een programma van ‘Discriminations Positives’ of D+. (Decreet van 30 juni 1998, nadien aangepast), een variant van het Nederlandstalige GOK-decreet (wat betreft het ondersteuningsbeleid). Door dit programma worden extra middelen ter beschikking gesteld van Franstalige lagere en middelbare scholen die pedagogische initiatieven nemen om gelijke kansen voor sociale integratie op school te bevorderen. Het gaat hier vooral om
ONDERWIJS
scholen met grote aantallen leerlingen uit kansarme milieus. De regering van de Communauté française beoogt hiermee het verzekeren van gelijke kansen op sociale emancipatie voor alle leerlingen door positieve discriminatie. Via een interuniversitaire socio-economische studie van de woonplaats van de leerlingen wordt aan de school een index toegekend op basis van socio-economische, culturele en pedagogische criteria (o.a. gemiddeld inkomen per inwoner, niveau van diploma’s, werkloosheidspercentage, percentage rechthebbenden op gegarandeerd minimumloon, wooncomfort, enz). In tegenstelling tot het Nederlandstalig onderwijs wordt er geen rekening gehouden met de individuele gegevens van leerlingen. Het is vooral de woonplaats van de leerlingen die bepaalt of de school recht heeft op D+middelen. Op basis van het gemiddelde van de indices worden de scholen geklasseerd. De 12% hoogst gequoteerde scholen maken aanspraak op het D+statuut. De prioritaire scholen maken aanspraak op bijkomende middelen bij de subsidiëring door de overheid, indien ze vóór midden april een project indienen voor het volgende schooljaar. Deze subsidiëring geschiedt onder de vorm van extra personeel en functioneringsmiddelen. Hiervoor moet een actieplan uitgewerkt worden met als doelstellingen absenteïsme en schoolverzuim te voorkomen, geweldpreventie te bevorderen en de scholarisatie van minderjarigen zonder verblijfsstatuut te organiseren. De manieren waarop de school deze middelen kan aanwenden zijn divers (lesgevend personeel, sociaal-assistent, medisch personeel, logopedist, vorming, inrichting van de ruimtes, aankoop van materiaal, ten laste neming van kosten voor sport- en culturele activiteiten en bijhorende transportonkosten, …). Tijdens de periode van 2003-2006 hebben in de Regio Brussel 91 lagere scholen en 47 secundaire scholen het statuut van ‘Ecole bénéficiant des discriminations positives (D+)’. Ook werd er door de overheid een ‘service de médiation’ (bemiddelingsdienst) gecreëerd die als taak heeft schoolverzuim en geweld te voorkomen. Vrijgestelde leerkrachten, benoemd door de minister als bemiddelaars, ontwikkelen een vertrouwensband met de leerlingen en werken in overleg met de PMS-centra en de diensten van de Bijzondere Jeugdzorg (Services d’Aide à la Jeunesse). Naargelang de lokaliteit worden eigen klemtonen gelegd.
103
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
104
In Art. 40-41 van het decreet wordt expliciet melding gemaakt van illegaal verblijvende minderjarigen. Dezen worden eveneens meegeteld voor de subsidiering, maar slechts vanaf het moment dat ze minstens drie maanden regelmatig naar school zijn gekomen op het moment van de telling. Sinds het schooljaar 2004-2005 gebeurt er tevens een differentiatie tussen de berekening van de financiering van omkadering en die van functionering. De berekening van de functioneringsmiddelen gebeurt hierbij op dezelfde wijze als bij de D+regeling. De bedoeling is om meer functioneringsmiddelen toe te kennen aan scholen met kansarme jongeren, en om dit open te trekken naar alle scholen (niet alleen D+scholen). Een ander decreet60, van 14 juni 2001, beoogt meer expliciet de opname van nieuwkomers in het Franstalige onderwijs. Via de inrichting van ‘classes passerelles’ (brugklassen) wil men het onthaal, de oriëntatie en de opname van anderstalige nieuwkomers in kleuterklassen, lager en middelbaar onderwijs verzekeren. Leerlingen worden er gedurende een aantal uren per week ondergedompeld in een bad van Franse taallessen, wiskunde en enkele kleinere vakken. Aan de hand van de over te dragen leerstof worden ze ingeleid in de taal en de basisbegrippen van de culturele achtergrond van het gastland. De bedoeling is om na één week tot zes maanden (maximaal na één jaar) volledig aan te sluiten bij een reguliere klas van hun studieniveau. Het recht op extra lesuren61 voor een brugklas hangt af van het aantal vluchtelingen op school. In het Brusselse Gewest werden er voor het schooljaar 2005-2006 aan 12 lagere scholen62 en 12 secundaire scholen financiële middelen voor deze extra lesuren toegekend. Omwille van de enorme fluctuatie van het aantal leerlingen in deze brugklassen zijn hierover geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Op 20 april 2004 keurde het parlement van de Franse Gemeenschap het
60
Verduidelijkt in een Omzendbrief n° 61 van 19 juli 2001
61
Het gaat hier om 30 lesuren, voor een klas van 12 leerlingen.
62
Waarvan 4 rijksscholen, 4 gemeentescholen, 4 katholieke scholen; 1 school per inrichtende macht
ONDERWIJS
decreet goed voor de erkenning en de subsidiëring van de ‘Ecoles de Devoirs’ (huiswerkklassen). Dit zijn buitenschoolse initiatieven die de integratie en socio-culturele promotie bevorderen van kinderen en jongeren van lagere en secundaire schoolleeftijd. Deze leerlingen komen voornamelijk uit een gedefavoriseerd milieu, en kennen moeilijkheden van acculturatie aangezien ze vaak andere culturele referenties hebben. Door middel van educatieve, pedagogische en socio-culturele activiteiten proberen deze Ecoles de Devoirs mislukkingen op school en uitsluiting in het algemeen tegen te gaan. Er bestaan in de Regio Brussel een 160-tal geregistreerde Ecoles de Devoirs, waarvan er 122 aangesloten zijn bij de federatie FFEDD (Fédération Francophone des Ecoles de Devoirs). Een inschrijvingspolitiek zoals in het GOK-decreet is niet uitgewerkt in het Franstalig onderwijs. Een school mag niet weigeren, tenzij er geen plaats meer is. Als ouders erom verzoeken wordt de weigering op een formulier aangeduid. Er mag geen inschrijvingsgeld, noch geld voor het aanschaffen van leerboeken e.d. gevraagd worden aan de ouders. De dienst ‘Simplement une école’ helpt bij het zoeken van een school voor families die het moeilijk hebben om er een te vinden. Ten slotte bestaat er in de Franstalige scholen geen variant op het Nederlandstalige LOP. Ze maken ook geen formeel deel uit van het LOP Brussel Basisonderwijs. 2.4 NEDERLANDSTALIG ONDERWIJS Met betrekking tot Nederlandstalige scholen wordt dit recht op onderwijs verduidelijkt in de omzendbrief ‘Het recht op onderwijs voor kinderen zonder wettig verblijfsstatuut’ van 24 februari 2003 van de Vlaamse minister van Onderwijs. Deze brief wordt elk jaar opnieuw bekend gemaakt en bevat concrete richtlijnen omtrent het recht op onderwijs voor deze kinderen binnen het basis- en secundair onderwijs: Inschrijving: het niet in orde zijn van het verblijfsstatuut en het niet kunnen voorleggen van identiteitsbewijzen zijn geen redenen om een inschrijving te weigeren. De school ontvangt ook voor deze kinderen subsidies
105
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
106
Diploma: moet uitgereikt worden aan iedere leerling ongeacht zijn verblijfsstatuut, indien de lessen op een regelmatige manier gevolgd werden en de leerling geslaagd is Subsidiëring: kinderen zonder wettig verblijfsstatuut zijn subsidieerbaar Kinderen van ouders zonder papieren komen echter niet in aanmerking voor een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap. In Vlaanderen zijn gelijke onderwijskansen voornamelijk geregeld volgens het GOK-I-decreet van 28 juni 2002. Dit omvat drie krachtlijnen: 1. Een inschrijvingsbeleid voor alle kinderen: redenen om te weigeren zijn zeer beperkt, zodat ook allochtonen in principe in alle scholen terecht kunnen; 2. De oprichting van lokale overlegplatforms (LOP’s) die het GOK-beleid mee helpen uitvoeren en waken over de rechtsbescherming van de leerlingen; 3. Een geïntegreerd ondersteuningsaanbod dat de scholen de mogelijkheid geeft op langere termijn te werken aan de onderwijsachterstand van kansarme kinderen en hen helpt om hun integratie te bevorderen. Het is vooral dit laatste luik dat enigszins vergelijkbaar is met het D+decreet in het Franstalig onderwijs. Hiervoor worden echter wel persoonlijke inputgegevens van de leerlingen in rekening gebracht in plaats van de situatie van de woonplaats. Tevens zijn de thema’s waarrond mag gewerkt worden duidelijker omlijnd. De tellingen van 1 februari bepalen de overheidssubsidies voor het volgende jaar. Kinderen zonder wettig verblijfsstatuut tellen net zoals alle andere kinderen mee voor subsidies. Door het GOK-decreet kunnen Vlaamse basisscholen en secundaire scholen (enkel eerste graad) voor Roma-kinderen extra middelen krijgen. Roma tellen hier onder trekkende bevolking63, één van de vijf gelijkekansen-indicatoren, en tellen voor subsidies aldus mee aan een coëfficiënt van 1,5.
63
Onder de ‘trekkende bevolking’ worden gerekend: binnenschippers, foorreizigers, circusuitbaters, woonwagenbewoners en Roma
ONDERWIJS
De school moet hiervoor enkel beschikken over een attest waarin verklaard wordt dat het over Roma gaat. Dergelijke attesten kunnen opgemaakt worden door twee erkende Roma vzw’s64 en tijdelijk ook door integratiecentra. Voor het schooljaar 2001-2002 waren er in het Nederlandstalige basisonderwijs van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 154 leerlingen65 ingeschreven als ‘trekkende bevolking’. Voor Brussel werden er tot begin 2006 nog geen ‘Roma-attesten’ afgeleverd, en op het departement Onderwijs kon men niet bevestigen of er aanvragen waren geweest voor Roma. De omzendbrieven BaO/2001/09 van 2 juli 2001 en SO75 van 23 juli 2001 betreffen de subsidiëring van extra uren voor het Onthaalonderwijs door de Vlaamse Gemeenschap. De doelstelling is anderstalige nieuwkomers voor te bereiden op instroom in het gewoon onderwijs in het schooljaar volgend op de onthaalperiode, door het bevorderen van hun taalvaardigheid Nederlands én hun sociale integratie. Afhankelijk van het aantal nieuwkomers krijgt een school uren voor onthaalklassen. In de Brusselse Nederlandstalige scholen waren er in het schooljaar 2005-2006 drie lagere scholen met onthaalklassen. In januari 2005 werden er in het Brusselse 41 kinderen geteld die in aanmerking kwamen voor deze omkadering. Door de te beperkte spreiding van deze onthaalklassen kwamen deze leerlingen ook in andere scholen terecht. Voor het secundair onderwijs waren er in 2005-2006 drie scholen met onthaalklassen, hetgeen wel volstaat om nieuwkomers op te vangen. Opvangcentra voor asielzoekers sturen de kinderen die Nederlandstalig onderwijs verkiezen meestal naar deze scholen met onthaalklassen. Zo kwamen er sinds het schooljaar 2003-2004 in de brugklas van de Regenboogschool in Molenbeek voor de eerste keer een 10-tal Roma-kinderen (voornamelijk Slowaakse) bij, gestuurd door het Kleine Kasteeltje. Het schoolverzuim was er trouwens zeer beperkt. Deze school staat tevens bekend voor de opvang van kinderen van nomadische Rom-Zigeuners. In het kader van deze gemeentelijke school uit Molenbeek is doorheen de jaren een grote expertise opgebouwd, die samengaat
64
Opré Roma in Gent en Romano Dzuvdipe in St. Niklaas
65
Bron: lokaal overlegplatform Basisonderwijs Brussel
107
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
met enthousiasme in hoofde van de directie en van de begeleidsters. Wat betreft huistaakbeleid bestaat er in het Nederlandstalig onderwijs eerder de tendens om dit aan de scholen over te laten. Er wordt verwacht dat de ouders ermee bezig zijn, onder de slogan ‘huiswerk is thuiswerk’. Voor kansarme en grote gezinnen is dit niet vanzelfsprekend. Huistaakklassen bestaan wel maar veel minder in aantal en minder gestructureerd dan in het Franstalig onderwijs. 3. Scholarisatie van etnisch-culturele minderheden
O
108
De achtergestelde positie van bepaalde socio-economische groepen gekoppeld aan etniciteit is een blijvend pijnpunt in het onderwijs. Een studie van Kurt De Wit over kansengelijkheid in het (Vlaamse) onderwijs en een omgevingsanalyse van het VMC (2000) bevestigen dat kinderen van etnisch-culturele minderheden een opmerkelijke achterstand in het onderwijs vertonen: meer zittenblijvers en afhakers, oververtegenwoordiging in het technisch en vooral het beroepsonderwijs en eveneens in het buitengewoon onderwijs, minder doorstroming naar het hoger onderwijs, alhoewel er ook meldingen zijn van lichte verbeteringen. Kinderen komen terecht in concentratiescholen omdat ze woonachtig zijn in dezelfde buurten en onvoldoende toegang hebben tot ‘witte’ scholen. Tevens vormen de grote verschillen in waarden en normen tussen onderwijs en thuismilieu een belangrijke belemmering t.o.v. onderwijskansen. Cijfermateriaal leert ons dat de doorstromingsproblemen waarmee allochtone jongeren te kampen hebben reeds zeer vroeg in hun schoolloopbaan te situeren zijn. Op het einde van het lager onderwijs ligt het percentage nietBelgische leerlingen met een leerachterstand drie tot viermaal hoger dan bij Belgische. In 2000-2001 bedroeg dit 45.8 %. Ten dele kan dit hoge cijfer verklaard worden door de grote achterstand die kinderen hebben bij hun intrede in het lager onderwijs: bijna 37% diende het eerste jaar over te zitten (Martens et al. 2003). Bijna 60% van de niet-Europese leerlingen komen vervolgens terecht in het beroepsonderwijs en slechts 19% in het ASO. Ter vergelijking: van de Belgische leerlingen komt 22% in het beroepsonderwijs en 45% in het
ONDERWIJS
ASO terecht. Tevens ligt de doorverwijzing naar het buitengewoon secundair onderwijs hoger voor de niet-Europese leerlingen (Omgevingsanalyse VMC). Uit onderzoek over toenemende kwetsbaarheid van jongeren, blijkt dat de school na thuis het belangrijkste socialiseringsinstituut is. De hechting aan de maatschappij gebeurt in de eerste plaats in het gezin, in de tweede plaats in de school. Onderwijs helpt enorm bij de integratie van Roma in de Belgische samenleving. Kinderen leren de taal en cultuur van het gastland kennen en ontmoeten tegelijk andere culturen. Vooroordelen en opinies over de anderen worden bijgesteld. Jongeren maken via de school kennis met andere actoren in de buurt (buurtwerk, organisaties, clubs, …) en kunnen van hieruit een extrafamiliaal netwerk ontwikkelen. 4. Onderzoeksmethoden Voor het onderzoek rond onderwijs werden ion de eerste helft van 2004 elf scholen geselecteerd op basis van hun bekendheid als ‘scholen met veel Roma’. Het betrof vijf lagere scholen, vijf secundaire scholen en één school voor deeltijds onderwijs. Negen van de elf scholen waren gelegen in de gemeenten waar de grootste concentraties van Roma voorkomen (Molenbeek, Brussel, Schaarbeek, Anderlecht). Alle basis- en secundaire scholen (op één uitzondering na) bleken het statuut te hebben van ‘Ecole bénéficiant des discriminations positive’. Zeven scholen bezaten brugklassen (classes passerelles) voor nieuwkomers. In zeven scholen werd er ter plaatse een gestructureerd interview afgenomen aan de hand van een vragenlijst (zie bijlage). In vier van de scholen werd dit zelfde interview telefonisch afgenomen. De geïnterviewden waren voor de lagere scholen (op één na) de directeurs/trices, voor de secundaire scholen en de school voor deeltijds onderwijs waren dat ofwel telkens twee sociaal-assistenten (van de school of van het Centre PMS), een leraar of een secretariaatsmedewerker. Drie van deze scholen werden twee maanden later nogmaals gecontacteerd o.a. om de evolutie van het leerlingenaantal te kennen. Ook werden een drietal scholen van het buitengewoon onderwijs telefonisch gecontacteerd waarnaar volgens de geïnterviewden Roma
109
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
met leermoeilijkheden werden doorverwezen. Verder was onderwijs één van de thema’s die ter sprake kwamen tijdens de semi-gestructureerde interviews van tien Roma-families, van vijf OCMW’s, van sociaal assistenten in het Klein Kasteeltje en van het CAW Archipel Welkom. Het was ook een van de onderwerpen van de enquête bij de medewerkers van Kind & Gezin. Het thema kwam eveneens ter sprake tijdens onderhouden met de Jeugdbrigades van Brussel-West en Brussel-Elsene, met Hilde De Smedt, onderwijsverantwoordelijke van de Foyer, en Kim Janssens (Schoolopbouwwerk VGC). Ook brachten discussies binnen het RORA (Regionaal Overleg RomaAangelegenheden) enkele seminaries over Roma en hulpverlening van Ann Huybrechs van het Ondersteuningsteam allochtone jeugdbijstand in Antwerpen en andere contacten met Roma nog meer inzichten bij. Uiteraard is deze informatie aangevuld met de ervaring gedurende 2.5 jaar van talrijke individuele begeleidingen van Roma-families door de Dienst Woonwagenbewoners en Roma en talloze contacten met allerlei diensten in Brussel die op één of andere manier met Roma te maken hadden. 5. Roma in het onderwijs in Brussel
O
110
5.1 CONCENTRATIESCHOLEN Schoollopende Roma-kinderen zijn vooral terug te vinden in Franstalige concentratiescholen, hoofdzakelijk gelegen in buurten met een grote aanwezigheid van migrantenfamilies, vooral Marokkaanse en Turkse. De basis- en secundaire scholen die voor het onderzoek uitgekozen werden op basis van hun bekendheid als ‘scholen met veel Roma’ bleken allemaal (behalve Institut Bischoffsheim) het statuut te hebben van ‘Ecole de discrimination positives’. Deze scholen hadden alle een grote tot zeer grote populatie van vluchtelingen en illegaal verblijvenden (tot 75%) naast andere migranten en een handvol Belgen. Meestal zoeken Roma scholen op waar andere Roma (liefst familieleden) verblijven, en als het kan in de directe omgeving van de woonst (vooral voor kinderen van het basisonderwijs). Meestal wonen deze Roma in achtergestelde wijken met een overvloed aan ongezonde woningen. Vluchtelingen en migran-
ONDERWIJS
ten van verschillende nationaliteiten, vaak zonder wettig verblijf, komen bij hun zoektocht naar een woonst automatisch in deze armere buurten66 terecht, waardoor hun kinderen allen naar hetzelfde buurtschooltje gaan. Tevens zorgt mond-aan-mond reclame voor een sneeuwbaleffect. Daarenboven sturen nabijgelegen opvangcentra kinderen naar de scholen waar er brugklassen zijn, zodat deze leerlingen steeds in dezelfde scholen terechtkomen (Koninklijk Atheneum Serge Creuz Molenbeek, Ecole 8 Schaarbeek, …). Van de opgezochte scholen bezaten zeven van de elf één of meerdere brugklassen (zie tabel 2). In vergelijking met lagere scholen blijken er veel minder secundaire scholen te zijn waar Roma talrijk aanwezig zijn. Daar waar de lagere scholen die bekend stonden als ‘scholen met veel Roma’ vaak een groot aantal Roma-leerlingen hadden (45-60 in drie van de vijf lagere scholen), bevonden er zich in de secundaire scholen ‘met veel Roma’ meestal slechts een handvol (vier tot zeven, in vier van de zes secundaire scholen). Het Koninklijk Atheneum Victor Horta in St. Gillis vormde hierop een uitzondering met 24 Roma op 350 leerlingen. Dit duidt erop dat er veel meer Roma-kinderen in het basisonderwijs zitten dan in het secundair onderwijs. De ondervraagde secundaire scholen hadden trouwens nog nooit een Romaleerling gehad die in hun school was afgestudeerd. De verstgevorderde leerling bleek in het vierde middelbaar te zitten. De oudste Roma-leerling was 17 jaar en zat in het Centrum voor Deeltijdse Vorming van de Foyer. De Roma-leerlingen van de verschillende scholen waren overwegend van Roemeense afkomst. Op de meeste scholen bevonden zich naast hen ook een handvol leerlingen van Bulgaarse en/of ex-Joegoslavische afkomst (Kosovaarse, Macedonische, Bosnische). In sommige scholen troffen we ook enkelingen aan uit andere Oost-Europese en ex-sovjetstaten. Slechts 10 % van al deze leerlingen had een statuut, meestal door regularisatie bekomen. De rest had geen legaal verblijfsstatuut, bezaten een uitwijzingsbevel Annex 26 bis (vaak al sinds een vijftal jaren), waren nog in beroep bij de Raad van State en/of hadden een
66
Bijv. Ecole 2 in Wijk Tours et Taxis Molenbeek, Ecole 8 aan Gaucheretplein Schaarbeek, Ecole 9 aan Place St. Antoine Vorst.
111
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
aanvraag tot regularisatie ingediend op basis van Art. 9§3. Zowel voor de lagere als de secundaire scholen ging het om ongeveer evenveel meisjes als jongens, met uitzondering van het Deeltijdse Vormingscentrum Foyer met een leerlingenpopulatie van +16 jaar, waar er naast de zes Roma-jongens slechts één Roma-meisje school liep. Interessant kan zijn om na te gaan wat er met de meisjes die momenteel nog secundaire school volgen na hun 16de jaar gebeurt. B r u g k l a s
R o e m e n i ë
+ + +
+ +
60 42 12
+ +
-
23 8
-
+
12
+
+
6
+
-
2
+
+
2
+
+
20
-
**
7
D +
SCHOOL
O
112
GEMEENTE
Lagere scholen : Ecole 8 Schaarbeek Ecole 2 Molenbeek Athenée Royale Molenbeek Serge Creuz Ecole du Canal Brussel Ecole 9 Vorst Secundaire scholen: Institut Brussel Bisschoffsheim Institut de la Anderlecht Providence Institut Anderlecht Communal Marius Renard Athenée Royale Anderlecht Léonardo Da Vinci Athenée Royale St. Gillis Victor Horta Deeltijdse secundaire school: Molenbeek Centrum Deeltijdse Vorming Foyer
B u l g a r i j e
A l b a n i ë
M a c e d o n i ë
2
K o s o v o
B o s n i ë
E J x o - e g o s l .
T s j e c h i ë
S l o w a k i j e
A n d e r e *
5 1 7
1
9 4
1
2 6
T O T A A L
60 49 16 45 12 13 6
2
1
4
2
4
3
24
7
[*] telkens 1 of 2 uit Moldavië, Georgië, Kazachstan, Uzbekistan, Kirgistan, Azerbeidjan. [**] Met andere middelen dan die van de Franse Gemeenschap
Tabel 2: Aantallen en nationaliteiten van de aanwezige Roma67 in de ondervraagde scholen (april 2004)
67
Niet alle Roma maken zich kenbaar als zijnde Roma. Het gaat hier dus om aantallen waarvan de school wist of vermoedde dat het Roma waren.
ONDERWIJS
5.2 TOEGANKELIJKHEID Roma-kinderen ondervinden net als andere mensen met een onwettig verblijfsstatuut heel wat moeilijkheden om een school te vinden. Scholen zijn bij wet verplicht om kinderen die zich willen inschrijven op te nemen. Toch waren bijna alle contactpersonen van de verschillende scholen ervan overtuigd dat sommige Roma-kinderen (evenals andere migrantenkinderen) bij hen terecht komen omdat ze op andere scholen68 geweigerd worden. Dit werd bevestigd door meerdere families, de Jeugdbrigade van Molenbeek, …. Hiervoor werden meerdere redenen opgegeven. Scholen die weigeren gebruiken vaak het (enige wettelijk toegestane) voorwendsel dat er geen plaats meer is. Op deze praktijk bestaat weinig controle. De inschrijvingen zijn in de Franse Gemeenschap trouwens niet decretaal geregeld zoals bijvoorbeeld wel via het GOK-decreet in Vlaanderen69. Voor leerlingen zonder verblijfsstatuut die vaak weinig of niet financieel participeren zien ze er tegenop om de administratieve en financiële lasten te dragen. Deze leerlingen tellen het eerste schooljaar immers niet mee voor subsidiëring door de overheid. Tevens moet er heel wat papierwerk gebeuren, bijv. alleen al voor de terugbetaling van maaltijden door het OCMW. Roma staan op de koop toe bekend als vrij onregelmatige en soms min of meer onhandelbare leerlingen. Zodoende zien sommige scholen uit pedagogische en financiële overwegingen de opname van Roma op voorhand al niet zien zitten. Enkele scholen werden geconfronteerd met druk vanwege Marokkaanse ouders die dreigden hun kinderen naar een andere school te sturen als er te veel vreemdelingen in de school zouden ingeschreven worden. Dit was o.a. het geval in het Koninklijk Atheneum Serge Creuz in Molenbeek waar de leerlingenpopulatie voornamelijk uit Marokkaanse jongeren bestaat en reeds meerdere families het lieten afweten omdat de kinderen zich ‘niet meer thuis voelden’. Hetzelfde fenomeen deed zich voor in Ecole 8 in Schaarbeek. Een
68
Iets vaker bij vrije scholen
69
Een peiling door het VMC naar de ervaringen van ECM met inschrijvingen in het schooljaar 2003-2004 bracht naar aan het licht dat ondanks het GOK-Decreet toch nog 20% niet werden ingeschreven in de school van de eerste aanmelding, waarvan bijna niemand een schriftelijke of mondelinge motivatie kreeg.
113
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
onderzoek in 1997 van L. De Rycke en M. Swyngedouw wees er trouwens op dat twee derde van de Turken en Marokkanen in Brussel zeer sterk de concentratiescholen afwijzen. Zij vrezen dat hun kinderen in concentratiewijken niet leren samenleven met autochtonen, hetgeen segregatie versterkt. Het aanvaarden van de inschrijving van een kind zonder papieren hangt voor een deel van de directeur af. De onwetendheid van ouders omtrent de plichten van de school en hun eigen rechten met betrekking tot inschrijving wordt door bepaalde scholen misbruikt om kinderen de toegang te weigeren. Bij gebrek aan plaats kunnen ouders aan de school een formulier voor het ministerie vragen waarmee ze vervolgens een andere school trachten te vinden. Aangezien deze mensen dit meestal niet weten, en de scholen hun dit niet vertellen, worden ze met lege handen weggestuurd. Daarom kiest bijvoorbeeld de Jeugdbrigade van de Politie steeds de scholen uit waarvan men zeker is dat het kind er goed zit. Men redeneert dat scholen die op voorhand al weigeren, het schoolleven toch moeilijk zullen maken voor kinderen die er na dwang van de politie zijn ingeschreven. Een andere praktijk die voorkomt is het ontmoedigen van ouders door een ‘droit d’inscription’ te vragen bij de inschrijving van hun kind. Grondwettelijk gezien is het nochtans verboden om inschrijvingsgeld te vragen in Lager en Middelbaar Onderwijs. Toch blijkt dit vaker voor te komen. Volgend verhaal bevestigd dit.
O
114
Alina wil zich in september 2005 in dezelfde Secundaire school in Molenbeek inschrijven waar ze het jaar ervóór heeft schoolgelopen. Eerst wil de school haar niet aanvaarden wegens ‘plaatsgebrek’. Na interventie van de Dienst Jeugdbescherming aanvaardt de school om haar toch in te schrijven. De school vraagt echter 200 Euro voor hetgeen op papier ‘droit d’inscription’ wordt genoemd. Het zou volgens de school gaan om 100 Euro voor de inschrijving voor het komende jaar en 100 Euro die bij de inschrijving van het vorige jaar niet werd betaald. Hierop weigert de familie dit te aanvaarden en gaat op zoek naar een – naar eigen zeggen – ‘goedkopere’ school. Ze vinden een andere school die hen nog wil aanvaarden, dit keer voor ‘slechts’ 100 Euro.
ONDERWIJS
Veel Roma begrijpen hun eigen plichten met betrekking tot inschrijving eveneens niet en missen de punctualiteit om zich op tijd in te schrijven, soms ondanks herhaaldelijk aandringen. Ze beseffen dit te laat en zijn verplicht om meerdere scholen af te schuimen om ingeschreven te geraken. Tot vrije en katholieke scholen met overwegend ‘wit’ publiek richten Roma (en andere migranten) zich sowieso al veel minder. Sommige scholen schrijven enkele vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf in bij wijze van schaamlapje. Alhoewel weigering het lot is van vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf in het algemeen, wist een schoolhoofd toch te vertellen dat hij kennis had van scholen die wel vluchtelingen toelieten, maar geen Roma, omwille van vooroordelen. Zowel spontaan, door weigeringen, als door toeleidingen komt het overgrote deel van deze leerlingen uiteindelijk terecht in steeds dezelfde ‘getto’-scholen. 5.3 ORIËNTATIE In het secundair onderwijs komen Roma-leerlingen na een passage in de brugklas (als die al bestaat) vooral in beroeps- en technische richtingen terecht (iets vaker in beroeps- dan in technische). De helft van de ondervraagde scholen wees erop dat dit eerder een gevolg is van een leerzwakte dan van een bewuste voorkeur. Ze volgden er richtingen zoals kledij, coiffure en (auto)mechaniek, zonder duidelijke persoonlijke voorkeuren. Voornamelijk zijn dit thema’s die in hun eigen leefwereld van belang zijn70. In de ondervraagde families waren de richtingen van de meisjes o.a. coiffure of secretariaat, terwijl de jongens richtingen als mechanica, elektriciteit of informatica volgden. In de scholen van het buitengewoon onderwijs (twee lagere scholen in Vorst, één secundaire in Schaarbeek) waarvan sommige geïnterviewden vertelden dat er af en toe Roma met leermoeilijkheden werden naar doorverwezen, bleken in totaal slechts twee Roma te zitten. In tegenstelling tot wat soms wordt beweerd, getuigden meerdere scholen dat Roma niet meer dan andere groepen naar het buitengewoon onderwijs worden doorverwezen.
70
Vaak hebben deze richtingen te maken met visuele schoonheid en status: kledij en kapsel voor vrouwen, auto’s voor mannen.
115
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
116
5.4 INTERACTIE Volgens alle participerende scholen was de interactie met andere leerlingen zeer positief. Aangezien Roma-leerlingen van verschillende nationaliteiten allen het Romanes spreken (in verschillende dialecten), zoeken ze elkaar binnen dezelfde school vaak op. Maar ook met leeftijdsgenoten van andere nationaliteiten kunnen ze goed opschieten. In enkele scholen vond men dat Roma-kinderen sociaal zich vlot integreren en zich duidelijk goed voelen. Alle lagere scholen en verschillende Roma-ouders spraken echter over een negatieve houding van ‘Marokkanen en andere Maghrebijnse leerlingen’ tegenover ‘Zigeuners’. Dit uitte zich o.a. in scheldpartijen en pesterijen. In twee scholen hadden Marokkaanse ouders hun kinderen uit de school weggehaald omwille van de aanwezigheid van te veel ‘gitans’. Hen werd verweten de kwaliteit van de school naar beneden te halen. Vooroordelen als zouden alle Roma dieven zijn en geen hygiëne hebben spelen ook mee. Een leerkracht van een Anderlechtse secundaire school vertelde me ronduit dat ‘gitans’ een algemeen scheldwoord was dat jongeren hanteerden op school. Meerdere bronnen, ook uit het Roma-milieu getuigden dat racisme onder de vorm van scheldwoorden en uitsluiting ten aanzien van Roma vooral een fenomeen was bij Marokkaanse jongeren. Dit strookt met de ervaring van het Consultatiebureau van Kind & Gezin in de Foyer. Vanaf het moment dat Roma hun weg vonden naar deze dienst werd een Roemeense intercultureel bemiddelaar aangeworven die voor hen kon vertalen. De meeste Turkse en Marokkaanse cliënten bleven sindsdien ostentatief weg. Sommige families vertelden dat ze op school daarom hun origine probeerden te verstoppen door bijv. hun kleding aan te passen en zich niet als Roma uit te geven. Er zijn gevallen bekend waarbij door aanhoudend racisme de schoolmotivatie van de betrokken leerlingen in het gedrang kwam met schoolverzuim of verandering van school tot gevolg. Twee van de scholen constateerden wel dat de situatie de laatste tijd aanzienlijk was verbeterd. Er werden de laatste jaren heel wat inspanningen gedaan om deze houding te veranderen. Meerdere projecten werden opgezet om multiculturaliteit te promoten aan de hand van cultuur (muziek, animaties, …), waarbij, als het kon, ook de ouders werden betrokken. Daarnaast werd de
ONDERWIJS
diversiteit van het leerlingenpubliek groter. Meerdere nationaliteiten kwamen de school bevolken en Marokkanen vormden uiteindelijk geen meerderheidsgroep meer. Al benadrukte een schoolhoofd dat dit proces veel tijd en energie had gekost en nog steeds niet vanzelfsprekend was. Blijvende inspanningen zijn nodig om verdraagzaamheid te promoten bij leerlingen en ouders. Al bij al is het subjectief gevoel van racisme voor de grote meerderheid van Roma-jongeren en –families geen overheersend thema. De meesten verklaren zelf weinig of geen last te hebben van racisme door om het even welke groep. Roma zijn door hun situatie in Oost-Europa aan veel gewend en vinden België op het vlak van houding tegenover Roma een geweldige verlichting en een enorme stap vooruit. 6. School: geen evidente keuze voor Roma De ‘typische Roma’ bestaat niet. Roma vormen een zeer heterogene groep, hetgeen zich eveneens uit in de schoolloopbaan van de verschillende Roma. Zoals we verder zullen zien hangt de regelmatigheid en het succes van de schoolcarrière o.a. af van de vroegere schoolervaring, de leeftijd waarop men in het onderwijssysteem stapt, de houding van het thuismilieu ten aanzien van onderwijs, hetgeen op zijn beurt bepaald wordt door regio van afkomst en traditionaliteit van het familiemilieu, de verblijfssituatie en de daarmee samenhangende financiële situatie. 117
6.1 SCHOOLLOOPBAAN Bij hun aankomst in België gaat er meestal enige tijd over vooraleer de kinderen naar school gaan. Mensen moeten eerst hoogte krijgen van hun rechten en plichten ten aanzien van school. Na een tijdje, als de familie iets meer greep krijgt op haar situatie (procedure voor asiel of regularisatie opgestart, onderkomen gevonden, contacten met andere Roma en sociale diensten, …) beginnen de kinderen naar school te gaan. Heel wat gezinnen kwamen trouwens naar België met het oog op een betere toekomst voor hun kinderen, en willen van het recht op gelijke onderwijskansen gebruik maken. Anderen beschouwen
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
118
onderwijs niet als een prioriteit en doen geen moeite om in het schoolcircuit te geraken. Eenmaal toch hierin, stijgt het belang van de school aangezien ze bij afwezigheid problemen kunnen krijgen met de politie. Voor sommige families is dit een reden om hun kinderen aanvankelijk zo lang mogelijk thuis te houden. Het kleuteronderwijs kan maar op weinig enthousiasme rekenen bij de Roma. Slechts enkelen gaan op kleuterleeftijd al naar school. De meeste jongens en meisjes tussen 6 en 12 jaar gaan naar de lagere school, en ze doen dit relatief graag. Ofwel worden ze door de ouders naar school gestuurd, ofwel komen ze vroeg of laat wel via externe druk (politie, OCMW) op school terecht. De instap in het lager onderwijs is niet evident. Vaak moet een taalachterstand ingehaald worden en de kinderen moeten aan het hele schoolsysteem wennen. Hoe jonger, hoe vlotter deze intrede is (zowel psychologisch als pedagogisch) en hoe gemakkelijker de leerling mee is met het niveau van de andere leerlingen. Een groot deel van de Roma-kinderen probeert relatief regelmatig de lessen te volgen. Nochtans komt volgens de bevraagde scholen onregelmatige schoolgang en schoolverzuim bij Roma meer voor dan bij andere groepen. Een minderheid van deze leerlingen lijkt dus helemaal niet gemotiveerd te geraken, ondanks externe druk. Sommigen haken na enige tijd af. Anderen verlaten de school om diverse redenen. Sowieso duurt de wereld van de school voor Roma-kinderen slechts tot de bel gaat. Thuis duikt men een andere leefwereld in en vergeet men alles wat met school te maken heeft. In vele gevallen ontbreekt morele ondersteuning voor de studies vanwege het thuisfront volledig. Zij die goed mee waren in het lager onderwijs beginnen vol goede moed aan het middelbaar. Je hoort Roma vaak al lachend hardop dromen over een diploma van advocaat of dokter. Maar dan breekt de kritische leeftijd aan. Tussen 12 en 14 jaar gaan Roma thuis stilaan deel uitmaken van de volwassenenwereld. Andere verwachtingen beginnen op hen te wegen. Meisjes worden jonge vrouwen en leren geleidelijk een huishouden draaiende te houden, en dit met het oog op een eventuele uithuwelijking vóór 18 jaar of vroeger. Jongens worden door hun vader mee op sleeptouw genomen om te leren hoe aan de kost te komen. Ook maakt de onzekere verblijfstoekomst hen het leven op verschillende vlakken
ONDERWIJS
moeilijk. Men is daarom gedwongen activiteiten te kiezen waardoor men leert om op elk moment te kunnen overleven, waar men ook mag terechtkomen. De school draagt alzo steeds minder interesse weg bij de jongeren. Een aantal haakt dan ook af, anderen doen nog even mee, nog anderen gaan ervoor en spannen zich hard in. In de secundaire school vinden Roma hun weg in beroeps- en technische richtingen (confectie, coiffure, mechaniek, …), zaken die ze al vlug zullen kunnen gebruiken. Vanaf 15-16 jaar begint het naar school gaan voor de overblijvers eveneens zwaar te wegen en steeds meer van hen geven het definitief op. Een aantal wordt af en toe nog teruggestuurd door de politie of onder dwang van het OCMW. Degenen die uiteindelijk een diploma van het middelbaar op zak steken zijn zeldzaam71. Tegen die leeftijd hebben heel wat Roma die slechts een deel van de ganse schoolcyclus hebben doorlopen al een nieuw gezin gesticht en bevinden ze zich in vele gevallen elders in de wereld. 6.2 ABSENTEÏSME EN LEERACHTERSTAND De ondervraagde families verklaarden allemaal dat hun kinderen hier regelmatig school liepen. Slechts twee minderjarigen liepen geen school, een omwille van gebrek aan middelen, een andere omwille van een ernstige ziekte. Voor degenen die naar scholen gingen die bezocht werden in het kader van het onderzoek, werd dit door hun school bevestigd. Van een familie vernamen we via het OCMW dat de twee adolescenten die zogezegd regelmatig school liepen, systematisch afwezigheden noteerden omdat ze in het Antwerpse gingen werken. Een andere adolescent van 16 jaar hebben we tijdens het onderzoek terug op het schoolpad gestuurd nadat hij definitief neigde af te haken wegens ‘zware vermoeidheid’. Ondanks het feit dat het merendeel van de kinderen tussen 6 en 12 jaar naar school gaan en gemotiveerd zijn, wordt door de meeste scholen, OCMW’s en andere sociale diensten een zeer onregelmatige schoolgang en absenteïsme
71
In Brussel leverde alle contacten tijdens het onderzoek slechts kennis op van één Roma die universitaire studies volgde.
119
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
120
genoteerd bij een belangrijk aantal Roma. Absenteïsme bij Roma vindt men evenwel in alle gradaties en kan zeker niet worden veralgemeend. Nochtans is het een fenomeen dat meer uitgesproken is bij Roma dan bij andere bevolkingsgroepen in dezelfde verblijfssituatie (geen wettig verblijf, regularisatieaanvraag…). Het komt meer voor in lagere scholen dan in secundaire scholen, waardoor er een leerachterstand ontstaat die alsmaar groter wordt. In de lagere scholen vond men Roma-leerlingen in alle gradaties van absenteïsme, van regelmatig tot uiterst onregelmatig. Bij de meerderheid van deze kinderen leek het aantal absenties mee te vallen (twee à drie keer per maand). Regelmatige Roma-leerlingen boeken trouwens evenveel vooruitgang als andere leerlingen. Maar in elke school verloopt de schoolgang bij minstens een handvol kinderen zeer onregelmatig en stelt de opvolging heel wat problemen. Secundaire scholen vonden dat dit erg meeviel, dat het zich beperkte tot enkelingen en zeker niet meer voorkwam dan bij andere nationaliteiten (behalve het Institut de la Providence waar men het absenteïsme van Roma-meisjes een verontrustend verschijnsel noemde). Het is niet duidelijk of dit te maken heeft met het grote verschil in aantallen leerlingen die de lagere en secundaire scholen bezoeken. Waar kinderen omwille van allerlei redenen op de lagere school nog spijbelgedrag vertonen, haken leerlingen in het secundair vlugger compleet af en schrijven zich uiteindelijk niet meer in. Degenen die overblijven zijn meer gemotiveerd en vaak zelf vragende partij om te leren. Nochtans bevestigden meerdere secundaire scholen dat ook deze leerlingen rond 16 jaar meestal afhaken en dus niet meer doorstoten tot het einde. Diploma’s van het secundair onderwijs zijn bijgevolg schaars bij Roma. Niettemin menen scholen een licht positieve evolutie waar te nemen in het bewustzijn van ouders over het belang van onderwijs. Dit wordt trouwens aanzien als de belangrijkste reden voor een dalend schoolverzuim. Om het tot regelmatige en geslaagde leerlingen te schoppen, moeten Roma een hele reeks drempels overwinnen. We kunnen deze schoolthematiek echter niet los zien van de hele familiale, sociale, economische en culturele context van de familie en de Roma-gemeenschap in het algemeen. Leerachterstand en absenteïsme zijn veelvoorkomende symptomen die slechts de veruitwendiging
ONDERWIJS
zijn van een complexere en multi-problematische context. Als men de schoolsituatie wil verbeteren moet men bijgevolg beseffen dat dit een geïntegreerde aanpak vergt, waarbij op verschillende terreinen tegelijk zal moeten gewerkt worden. Een extra moeilijkheid voor mensen zonder wettig verblijf is dat op bepaalde gebieden oplossingen helemaal niet voor de hand liggen, zoniet onmogelijk zijn (regularisatie van verblijf, tewerkstelling, …) binnen de huidige wetgeving. Leerachterstand en absenteïsme zijn thematieken die steeds terugkomen wanneer er over Roma en onderwijs gesproken wordt. Door de achtergronden te analyseren die tot deze fenomenen leiden, komt men uiteindelijk tot het besef dat leerlingen die erin slagen zich aan het schoolsysteem aan te passen en zich met succes door de opeenvolgende leerjaren weten te slaan, een niet te onderschatten persoonlijke en/of familiale overwinning boeken. Dit mag dan ook meer geprezen en benadrukt worden. Vanuit de informatie die scholen, families en diensten verschaften kunnen we een onderscheid maken tussen drempels die niet specifiek zijn voor Roma (verbonden aan de verblijfssituatie), en drempels die wel specifiek zijn (verbonden aan de individuele voorgeschiedenis en de socio-culturele achtergrond). 6.3 SCHOOLDREMPELS 6.3.1 Precaire verblijfssituatie Enkele scholen stelden dat de leerlingen waarmee men de meeste moeilijkheden had (‘tellen niet voor subsidies, komen niet regelmatig, gebrekkige hygiëne, brengen geen eten mee’) meestal degenen waren die geen wettig verblijfsstatuut hadden (o.a. Roma). De onzekere verblijfssituatie van de meeste Roma speelt een belangrijke rol in hun scholarisatie72. Zolang er geen uitzicht is op een regularisatie van hun statuut ontbreekt een duidelijk op het gastland georiënteerd toekomstperspectief. Investeren in de toekomst door de kinderen naar school te sturen lijkt voor velen een nutteloze keuze. Aangezien men elk moment kan worden uitgewezen, overheerst een korte-termijnperspectief, waardoor men vooral
72
Dit werd bevestigd door de politie van Molenbeek, OCMW’s, ….
121
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
122
zo goed en zo kwaad mogelijk tracht te overleven. Dit staat in schril contrast met de langere termijn-doelstellingen van het onderwijs. De beroepsprocedure bij de Raad van State duurt meer dan een jaar, de regularisatieprocedure volgens Art 9§3 neemt een 20-tal maanden in beslag en wordt vaak herhaald wanneer de beslissing negatief uitvalt. Dat maakt dat de meeste Roma-families een aantal jaren in deze onzekere en illegale situatie verkeren. Met de verstrengde verblijfsprocedures is het aantal mensen zonder wettelijk verblijf gestegen hetgeen de omvang van dit fenomeen enkel maar vergroot heeft. Een categorie die steeds groter wordt, zijn de mensen die enkel gedurende de drie maanden van de geldigheid van hun toeristenstempel wettig in het land blijven. Vaak komen ze louter naar België om wat geld te verdienen door bedelen, bloemenverkoop of muziek en keren ze daarna weer terug naar hun land van herkomst. Bij hen leent dit korte verblijf er zich niet toe om moeite te doen om de kinderen naar school te laten gaan. Men kan verwachten dat de toetreding tot de EU van Roemenië en Bulgarije op 1 januari 2007 deze kortverblijvers nog in aantal zal doen toenemen. Naar schatting 80 à 90 % van de Roma bevindt zich in een situatie van acute kansarmoede. Gedurende hun verblijf kunnen ze namelijk niet terugvallen op OCMW-steun en mogen ze niet werken. Ze moeten zich behelpen met klusjes, zwartwerk en overlevingsactiviteiten zoals bedelen en bloemen verkopen. Investeren in het onderwijs van hun kinderen is absoluut geen prioriteit. Het is een lange-termijn-investering die niet kadert in hun overlevingslogica van dag tot dag (cfr. andere groepen met een vergelijkbare precaire verblijfssituatie). De vaak luttele financiële middelen worden grotendeels uitgegeven aan dringende dagdagelijkse basisbehoeftes in plaats van aan onderwijs. Wanneer men eenmaal een netwerk van contacten heeft kunnen opbouwen en zijn weg heeft gevonden naar de verschillende sociale diensten, lijkt men de kinderen iets gemakkelijker naar school te sturen. Maar zolang men nog geen definitief statuut heeft bekomen blijft de schoolsituatie voor zeer velen onstabiel. Heel wat kinderen gaan onregelmatig naar school en raken vaak hopeloos achterop. Vooral kinderen die op 6-7-jarige leeftijd nog gemakkelijk zouden kunnen aansluiten, verliezen hierdoor kostbare schooljaren.
ONDERWIJS
Hierdoor blijven onregelmatige scholieren die na enkele jaren een vast verblijfsstatuut weten te bekomen, in vele gevallen even onregelmatig met dikwijls een uiteindelijk afhaken tot gevolg. Het verkrijgen van een verblijfsstatuut is bijgevolg geen garantie voor een betere scholarisatie (zie verder). Dit werd bevestigd door verschillende bronnen (scholen, OCMW’s, families, sociale diensten). Nochtans gaven enkele OCMW’s toe dat, mits externe motivatie (bijv. koppeling van voorschotten op het kindergeld aan de aanwezigheid op school) de bereidheid om kinderen naar school te sturen vergroot. Deze situatie van precair verblijf en kansarmoede komt o.a. tot uiting in de weinig stabiele woonsituatie van Roma-families. Ook dit werd door de meeste Lagere scholen aangehaald als een belangrijke reden voor schoolverzuim. Bij wijze van voorbeeld geeft tabel 3 het verloop weer van het aantal Romakinderen in twee maanden tijd in drie Brusselse scholen. Het is gebruikelijk voor Roma dat een scholier plots met zijn familie naar het buitenland trekt en na enkele maanden weer opduikt (om eventueel vervolgens weer te verdwijnen). Redenen voor de afwezigheid worden niet opgegeven maar vaak betreft het familiale aangelegenheden (ziekenbezoek, huwelijk, begrafenis, …). Regelmatig worden families ook het land uitgewezen. Eveneens schuimen families soms andere West-Europese landen af op zoek naar een zekerder verblijfsstatuut. Zolang families in een of andere procedure zitten (regularisatie op basis van Art. 9§3, beroep bij de Raad van State voor asielaanvraag, enz) wordt er sowieso zeer geregeld verhuisd. Mensen (over)leven in een zeer benarde woonsituatie: woningen worden onbewoonbaar verklaard, huisjesmelkers buiten hen uit en zetten hen aan de deur, … De moeilijkheid hierbij is dat een adreswijziging niet steeds wordt doorgegeven uit schrik voor de politie, waardoor families soms (tijdelijk) spoorloos verdwijnen. Sommige ouders sturen hun kinderen niet graag naar school uit schrik om opgepakt en uitgewezen te worden zonder hun kinderen.
123
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
School
Ecole 8, Schaarbeek K.A. Serge Creuz, Molenbeek Ecole du Canal, Brussel
Begin april 2004 60 16
Begin juni 2004 35 24
Verschil
45
34
-11
-25 8
Tabel 3: Verloop van het aantal Roma-kinderen in drie Brusselse scholen
O
124
De meeste Roma zitten in een overlevingslogica. Hun precaire verblijfssituatie maakt dat de meesten geen recht hebben op OCMW-steun en werk.. De financiële nood waarmee de meeste Roma te kampen hebben, maakt dat kinderen voor vele ouders een arbeidskapitaal betekenen. Als de nood hoog is, worden ze ingezet in inkomstenverwervende activiteiten. Alle lagere scholen die te maken hadden met vaak afwezige Roma-kinderen wisten te vertellen dat ze deze kinderen dikwijls tijdens of na de schooluren op straat opmerkten terwijl ze bedelden. Bedelen samen met kinderen73 wekt meer medelijden op en is dus winstgevender. Als een kind in het gips zit, is de kans groot dat het bij het bedelen wordt ingezet, aangezien dit nog meer opbrengt. Tevens worden kinderen regelmatig door de ouders of andere familieleden ingeschakeld als vertaler tijdens hun bezoeken aan het OCMW of aan andere diensten. Van jonge meisjes wordt verwacht dat ze thuis op de jongsten passen terwijl de ouders de deur uit zijn. Volgens één schoolhoofd was de schoolsituatie beter voor kinderen waarvan de ouders een winstgevende job hadden, en waarbij de participatie van de kinderen bij de inkomsten-verwerving minder dringend was. Voor de meerderheid van de Roma-leerlingen draaien de scholen op voor supplementaire schoolonkosten (klaskas, kopies, materiaal…. o.a. met middelen van D+). Niet alle scholen kunnen iets kostelijkere activiteiten als zwemmen en schoolreizen steeds met eigen middelen ten laste nemen, temeer daar er in deze scholen vele leerlingen in dezelfde precaire financiële situatie verkeren.
73
Het gaat hier voornamelijk om Roma die recentelijk in België verblijven.
ONDERWIJS
Er wordt een financiële contributie van de ouders gevraagd, met als gevolg dat deze leerlingen zeer vaak niet deelnemen aan dit soort activiteiten. Voor de ondervraagde ouders was de vaak moeilijk te dragen financiële last trouwens het enige, zoniet het belangrijkste probleem dat vermeld werd met betrekking tot de school (naast inschrijvingsproblemen voor sommigen). Voor de school stelt dit problemen aangezien deze activiteiten verplicht zijn. Deze onmogelijkheid of onwil om bij te dragen aan schoolkosten stoot niet zelden op onbegrip van schoolpersoneel die opmerken dat ‘de ouders van deze leerlingen wel met een gsm rondlopen maar niet bijdragen aan de klaskas of andere kosten’. De Roma zelf halen aan dat het grootste financiële probleem voor hen het betalen van de huur is. Hiervoor oplossingen zoeken geniet de grootste prioriteit. De kinderen naar school sturen is voor velen onder hen bijgevolg niet aan de orde. Op dit financiële vlak is dus de botsing tussen prioriteiten van Roma en ‘burgers’ zeer zichtbaar. Dit neemt niet weg dat er zeker heel wat families bereidwillig zijn maar in de onmogelijkheid verkeren om bij te dragen. Vele Roma-families doen ondanks hun kleine financiële draagkracht toch moeite om in orde te zijn met de school, al moeten ze dit doen op afbetaling. Een schoolhoofd merkte op dat hoe armer de familie is, hoe minder er wordt geklaagd en hoe meer moeite er wordt gedaan om bij te dragen. Een andere school liet degenen die thuis meer middelen hadden een grotere bijdrage betalen om de kosten ook voor de niet-bijdragers te kunnen dekken. Heel wat Roma-kinderen (net zoals anderen zonder verblijfsstatuut) komen bovendien zonder eten naar school. Voor de betaling van schoolmaaltijden kunnen scholen in sommige gemeentes terugvallen op het OCMW. Zo betaalt bijv. het OCMW van Molenbeek in principe de schoolmaaltijden van behoeftige families steeds terug op aanvraag van de school. In Schaarbeek daarentegen komt het OCMW hier niet voor tussen. Vanaf het moment dat men een wettig verblijfsstatuut verwerft, verschuift dit financieel probleem naar de achtergrond. Verder meldden een drietal lagere scholen dat Roma-leerlingen vaak met gezondheidsproblemen kampen. De gezondheidssituatie van Roma wordt in een later hoofdstuk beschreven, maar er kan hier reeds vermeld worden dat
125
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
de wankele gezondheid van Roma vergelijkbaar is met die van mensen in een precaire verblijfssituatie in het algemeen. Bij gebrek aan middelen wordt er lang gedraald om zich te laten verzorgen, waardoor Roma-scholieren vaak ziek naar school worden gestuurd (terwijl anderen dan weer thuisblijven omwille van een snotneus). Scholen krijgen eveneens vaak te maken met hongerige, ondervoede, vermoeide74 kinderen. Sommige ouders laten hun kinderen niet graag naar school gaan omdat ze niet zeker zijn dat ze er te eten zullen krijgen, terwijl ze hen tijdens het bedelen op straat wel min of meer kunnen voeden. Bovendien stelde men in twee lagere scholen bij een aantal Roma-kinderen een hygiëneprobleem vast, storend voor zowel de kinderen zelf (op school gaan ze niet mee zwemmen omdat ze niet gewassen zijn) als voor de medeleerlingen (ruiken onfris, waardoor ze niet naast hen op de bank willen zitten), hetgeen hen zelf dan weer in een slecht daglicht brengt.
O
126
6.3.2 Vroegere schoolervaring In de bevraagde scholen constateerde men dat vele Roma-kinderen in hun land van herkomst niet of zeer onregelmatig school liepen en vaak analfabeet toekwamen in België (in tegenstelling tot hun niet-Roma landgenoten). Hier zijn echter heel wat regionale verschillen te merken (zie verder). Zoals eerder beschreven was dit een rechtstreeks gevolg van hun zwakke sociale en economische situatie. De etnische stigmatisatie onder de vorm van racisme en discriminatie die na het communisme weer ten volle ontlook, zorgde voor de meeste Roma voor een zeer negatieve schoolervaring. Zeer capabele leerlingen werden omwille van hun Roma-zijn in het buitengewoon onderwijs of zwakkere scholen gestoken. Velen hielden er een diepgeworteld wantrouwen tegenover het instituut ‘school’ en de samenleving die eraan was verbonden aan over. Anderen zijn daardoor juist extra gemotiveerd om hier van het degelijkere schoolsysteem te genieten. Bijgevolg stappen heel wat Roma het onderwijs in met een grote leerachterstand. Bij degenen die al school hebben gelopen in hun land van origine verloopt de inschakeling in het leerproces veel beter.
74
Wegens gebrek aan vitaminen en mineralen (ijzer!)
ONDERWIJS
Al worden deze kinderen tijdelijk opgevangen in brugklassen, toch zal het voor 6- tot 9-jarigen gemakkelijker zijn om aansluiting te vinden bij de klas van hun leeftijdsgenootjes dan voor jongeren van 12 jaar en ouder. Als jongeren pas op hun 13de of 14de jaar in het onderwijs stappen, spelen de opgelopen leerachterstand en het leeftijdsverschil hen parten, en raakt de kloof niet meer overbrugd. Beginnende adolescenten voelen zich emotioneel niet meer thuis te midden leerlingen die een stuk jonger zijn. Vaak is hun praktische kennis ook al een stuk verder gevorderd (probleemloos hun weg vinden in de stad, overleven in om het even welke situatie, …) zelfs in vergelijking met leeftijdsgenootjes (Bafekr 1999). Ze raken aldus vlugger gedemotiveerd waardoor spijbelen en uiteindelijk volledig afhaken vaak het gevolg zijn. Dit geldt evenzeer voor kinderen van families die na een tijd een wettig verblijfsstatuut hebben verkregen. M.a.w. hoe jonger men met de school begint, hoe gemakkelijker men mee op de kar kan springen, en hoe regelmatiger de schoolloopbaan is. Enkele scholen duidden wat dat betreft op het belang van kleuterscholen. Al is er de laatste tijd een lichte stijging waarneembaar, toch gaan er weinig Roma-kinderen naar de kleuterschool. Kleuters worden vooral gekoesterd in het thuismilieu en naar school gaan op die leeftijd vinden Roma meestal helemaal zinloos. Kleuters maken op school al vroeg kennis met het schoolsysteem en gewenst schoolgedrag (zitten blijven, gehoorzamen…). Deze kinderen ondervinden heel wat minder moeilijkheden wanneer ze overgaan naar de lagere school, in vergelijking met kinderen van 7-8 jaar die tevoren nooit school hebben gelopen. 6.3.3 Socio-culturele drempels • Thuisomgeving Een andere zeer belangrijke oorzaak van onregelmatigheid en schoolverzuim is volgens de meeste scholen de afwezigheid van interesse bij de ouders. In heel wat gevallen hebben ze zelf nauwelijks of nooit school gevolgd. Zij zijn vaak analfabeet, hechten geen inhoudelijk belang aan het onderwijs of begrijpen niet goed war hun zonen of dochters mee bezig zijn. Volgens de meeste scholen komen de Roma-kinderen doorgaans graag naar school. Maar zij die het meest
127
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
128
onregelmatig waren, missen de stimulans en de nodige ondersteuning van de ouders en staan er dus alleen voor. Bij de ondervraagde families viel dit nogal mee. Het merendeel van de ouders verklaarde wel achter de schoolgang van hun kinderen te staan75. Alle ondervraagde vaders (behalve één van de tien) bleken tevens alfabeet te zijn. Van de moeders waren er twee van de tien analfabeet. Ook hier geldt de wet van de enorme heterogeniteit van Roma. We moeten hier o.a. rekening houden met regionale verschillen. Mensen uit stedelijke regio’s zijn vaak meer vertrouwd met de school dan mensen uit landelijke contreien. Op het platteland zijn mensen vaak ook traditioneler en hechten daardoor minder belang aan onderwijs. Eveneens bestaan er grote verschillen tussen de verschillende nationaliteiten. Tsjechische, Slowaakse en Bulgaarse Roma hebben al meer ervaring met de school in hun land van herkomst dan bijv. Roemeense en Kosovaarse Roma (gesprek met VMC-medewerker Wolf Bruggen, mei 2004). Dit heeft te maken met de geschiedenis en de huidige socioeconomische situatie. In Roemenië heeft eeuwenlange slavernij de afstand tot de burger (gadjé) en zijn instituten groter gemaakt dan bijv. in Tsjechië en Slowakije. Ook bestendigt de vicieuze armoedespiraal in Roemenië een passievere houding ten aanzien van onderwijs dan in andere landen. In Kosovo werkten het langdurige interetnische conflict en de burgeroorlog de vervreemding ten opzichte van burgerinstituten zoals de school in de hand. De hele thuisomgeving is trouwens vaak in grote mate schoolonvriendelijk. Roma leven doorgaans in grote gemeenschappen met verschillende gezinnen in hetzelfde huis, en met meerdere familieleden per kamer. Ze hebben een sterke familiecultuur, een groepsgerichte overlevingscultuur (zie vroeger). Het is er vaak rumoerig, waardoor de nodige individualisering voor het leerproces onmogelijk is. Stimulerende personen of voorbeeldfiguren ontbreken en de familie verwacht dat de kinderen zich met andere activiteiten bezighouden dan met huiswerk maken en lessen leren. Tevens is de dagindeling van de familieactiviteiten niet schoolvriendelijk. Een vast bedtijduur is er niet. Sommige pubers 75
Natuurlijk stelt zich hier de vraag in welke mate sociale wenselijkheid meespeelt bij deze antwoorden. Toch duidden andere elementen voor de meesten op de oprechtheid van de antwoorden.
ONDERWIJS
schuimen tot 22u bars af met hun accordeon enz. Ze gaan laat slapen en kunnen ‘s morgens niet op tijd uit hun bed. De schoolactiviteiten van Roma-kinderen beperken zich met andere woorden strikt tot de schooluren. Het is dus binnen de schoolmuren dat het hele leerproces moet gebeuren. Daarentegen kan leerachterstand volgens het Centre PMS in St. Gillis worden ingehaald door Roma die de school op een serieuze manier benaderen als een ‘projet de vie’. De meeste secundaire scholen gaven trouwens betrokkenheid en bewustzijn van de ouders als redenen op voor het relatief lage absenteïsme van Roma in hun school. • Op overleven gerichte groepscultuur ('hier en nu') In België vertrekken we vanuit de vooronderstelling dat in de grond alle burgers intern gemotiveerd zijn voor onderwijs omdat dit in hun eigen belang is. Men gaat ervan uit dat ‘hoe beter en langer kinderen leren, hoe breder voor hen de toegangspoort tot de samenleving wordt’. Daarom gaat men, wanneer één en ander toch niet zo goed loopt, er onbewust vanuit dat dit wellicht komt omdat mensen er om allerlei redenen (o.m. door gebrek aan opvoedingsvaardigheden of kansarmoede) niet zo goed in slagen dit besef in de praktijk ook waar te maken. De meeste anderstalige nieuwkomers delen dit besef van ‘school als toegangspoort tot de nieuwe samenleving’, hoewel er gradaties in zijn. Sommigen delen dit besef echter niet of slechts in beperktere mate (Ann Huybrechs, seminarie 25 oktober 2004). Heel wat Roma zeggen dat ze vroeger niet de gewoonte hadden om hun kinderen naar school te sturen. Maar er zijn meer redenen waarom er weinig interne motivatie heerst voor het onderwijs. Vanuit een groepsgerichte overlevingslogica valt voor veel Roma het plafond van wat ze in een samenleving hopen te bereiken samen met het kunnen vervullen van de basale overlevingsbehoeften. In de behoeftepiramide van Maslow76 is het basisniveau eveneens het laatste
76
Maslow stelt dat menselijke behoeften aan een rangorde beantwoorden. Om te overleven zal men eerst basisbehoeften vervullen, gericht op fysiek welzijn en veiligheid. Deze behoeften passen in een groepslogica. Daarna volgen andere sociale noden en behoefte aan waardering en zelfverwezenlijking. Deze laatste zijn eerder persoongerichte behoeften.
129
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
130
niveau dat wordt nagestreefd. Men zal verder zijn energie erop richten om dit tenminste te kunnen behouden. Hiertegenover staat de persoonsgerichte logica waarvoor het recht op onderwijs voor kinderen een verworvenheid is, en die het willen vervullen van persoonlijke behoeften (ontwikkeling van persoonsgerichte vaardigheden) als voorwaarde stelt voor vooruitgang. Wanneer Roma die naar hier komen uiteindelijk papieren hebben en genoeg geld om van te leven, hebben ze het gevoel een einddoelstelling bereikt te hebben. Bijgevolg zullen, eens de overlevingsbehoeften vervuld, de meer persoonsgerichte behoeften van o.a. zelfontplooiing en hierbij ook de motivatie om bijv. regelmatig kinderen naar school te laten gaan, niet per sé vanzelf ‘wakker’ worden. Behoeftes en wetmatigheden die meespelen in een cultuur van overleven blijven bijgevolg voor velen als het ware gelden nadat de directe aanleiding ertoe is opgeheven. Op dat moment verdwijnen de drempels verbonden aan een onwettig verblijf (financiële e.a.) wel, maar komen de socio-culturele drempels duidelijker tot uiting. Het verklaart ten dele waarom Roma na het verkrijgen van een wettig verblijfsstatuut vaak met dezelfde problemen ten aanzien van de school blijven kampen. In de overlevingslogica die doorheen de tijd deel is gaan uitmaken van de culturele identiteit van Roma, is men gericht op het collectieve welzijn van de familie en de gemeenschap (Bafekr 1999). Het onderwijs is daarentegen een middel om individuele ambities waar te maken die zij niet persé koesteren. Het doel van de school is een opleiding aan te bieden in functie van reële individuele kansen op de arbeidsmarkt van het gastland. Bovendien zit de middenklascultuur ingebakken in alle voorzieningen en instellingen, waarbij men ervan uit gaat dat de basisbehoeftes voldaan zijn. Andere culturen kunnen hierop afknappen en worden als minderwaardig beschouwd, waardoor kinderen soms doorverwezen worden naar het Buitengewoon onderwijs, hetgeen de interne motivatie evenmin ten goede komt. De meeste Roma nemen uiteindelijk een pragmatische houding aan tegenover het onderwijs. Sommige ouders zijn reeds erg tevreden als hun kinderen vaardigheden aanleren die echt nodig en direct bruikbaar zijn. In de Lagere school leren ze lezen, schrijven, rekenen en de taal. Het viel meerdere
ONDERWIJS
schoolhoofden op met welke gedrevenheid Roma-kinderen in de Lagere school Frans willen leren, een talenkennis die later zeker zal renderen. Voor sommige Roma spelen ook meer utilitaire redenen mee om hun kinderen naar school te sturen (externe motivatie). Voor sommige OCMW-steuntrekkers geeft een aanwezigheidsattest van de school recht op (voorschotten op) kindergeld. Heel wat ouders eisen trouwens extra steun (bijv. voor maaltijden, transport) van het OCMW als voorwaarde om hun kinderen naar school te sturen. Anderen menen dat een schoolattest een indicator van integratie is die zal meespelen om een regularisatie te bekomen. Daarnaast neemt men weinig deel aan buitenschoolse activiteiten waarvan men het rechtstreekse nut niet inziet zoals bosklassen of speelpleinen. De woensdagvoormiddag heeft evenmin veel succes. Velen vinden het onnodig om kinderen een halve dag naar school te laten gaan. • School als burgerinstelling ('wij en zij') Op zijn minst kan gezegd worden dat de school voor de kinderen ambivalente gevoelens teweegbrengt. Roma zitten gekneld tussen de waarden en de leefwereld van het thuisfront en die van het gastland. Op school worden kinderen geconfronteerd met waarden en normen die anders zijn en in vele gevallen haaks staan op die van hun eigen leefwereld en voor hen niet aanvaardbaar en integreerbaar zijn. Bij een aantal Roma-groepen wordt school trouwens negatief geassocieerd met de burgersamenleving en roept daarom een zekere dosis wantrouwen op (Machiels et al. 2002). ‘School belangrijk vinden en uw kinderen daarin aanmoedigen’ kan in sommige kringen misprijzend worden gezien als gadjé-gedrag en bijgevolg zelfs groepsverlies of identiteitsverlies betekenen. Vooral door groepen met een traditioneel thuismilieu, wordt een zekere argwaan gekoesterd uit schrik dat te grote integratie via het onderwijs de kinderen anders zal doen evolueren dan wat wenselijk is voor de Roma-gemeenschap. Zo bestaat er bijvoorbeeld bij sommige families een vrees dat meisjes verkeerde (lees: gadjé-) jongens tegenkomen op school. Maagdelijkheid voor het huwelijk is van enorm groot belang. De eer van de ganse familie, een zeer delicaat en precieus aspect van de Roma-cultuur, hangt ervan af (zie hoofdstuk over ge-
131
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
132
zondheid). Roma-vrouwen kunnen zich naar gadjé-vrouwen zeer open stellen, maar er bestaat in het geheel geen vrijheid en openheid naar gadjé-mannen. Roma-mannen beschikken daarentegen wel over meer bewegingsruimte naar gadjé-vrouwen. Hierbij komt nog dat de leerplicht Roma-kinderen verplicht deel te nemen aan een type van officieel onderricht dat qua methodes, inhoud en ambities (leerplan) volledig vreemd is aan het leersysteem van hun eigen cultuur (bijv. orale cultuur tegenover leeroverdracht aan de hand van geschreven teksten, vrije ruimte- en tijdsbeleving tegenover gestructureerde schoolorganisatie, …) (Bruggen 2003). Sommige families verkiezen bijgevolg hun kinderen een eigen opvoeding te geven binnen de grenzen van hun eigen realiteit en cultuur. Eigen culturele belangen primeren dus voor heel wat families ten opzichte van het belang dat wordt voorgehouden door de hen omringende maatschappij. Zodoende doen heel wat ouders niet gemakkelijk afstand van hun kinderen ten opzichte van de schoolinstelling. Dezen lopen bijgevolg een taalachterstand op en hun schoolcarrière verloopt onregelmatig. Leerkrachten zijn eveneens onbekend met de culturele achtergrond van de betrokken kinderen. De resultaten van de inspanningen van eerstgenoemden blijven daarom relatief beperkt, hetgeen niet zelden tot moedeloosheid leidt. Maar laten we het voorgaande zeker niet veralgemenen. Andere bronnen (Klein Kasteeltje, OCMW’s) meldden dat sommige groepen (bijv. Slowaken uit Kosice, sommige Roemenen enz.) extra gemotiveerd zijn om hun kinderen naar school te laten gaan aangezien ze in hun land van herkomst schoolkansen ontbeerd hebben. Ze werden er naar eigen zeggen zwaar gediscrimineerd en in ‘scholen voor debielen’ gestoken. Dezen vinden het vaak buitengewoon dat men in België wordt gelijkgeschakeld aan anderen. Voor bijna één derde van de Roemeense families is de enige reden van hun migratie dat ze hun kinderen betere kansen op een goede toekomst willen geven. Naar school gaan is daar een belangrijk onderdeel van. Ook vonden een tweetal secundaire scholen dat er een groeiend bewustzijn bij de ouders van leerlingen is in verband met onderwijs. Enkele lagere scholen en eveneens de Jeugdbrigade van Molenbeek constateerden dat niet alleen de Roma-leerlingen maar ook de ouders vaak trots
ONDERWIJS
zijn dat ze hun dochters en zonen naar school kunnen sturen. Het merendeel van de ondervraagde families bevestigde dit. Ze toonden zich zeer tevreden over het werk van de leerkrachten, de manier waarop de school soms bijspringt voor financiële onkosten, en het feit dat er geen onderscheid gemaakt wordt in kleur of origine. • Gebrekkige taalbeheersing Een andere reden van leerachterstand is volgens de meeste scholen de gebrekkige taalbeheersing. Roemeense Roma leren echter relatief snel Frans (eveneens een Romaanse taal). Zij die moeilijkheden hebben met het aanleren van het Frans blijven eveneens haperen in hun leerproces. Het thuismilieu speelt hier een belangrijke rol. De kinderen kunnen hun nieuwe taal niet oefenen. Eenmaal thuis, praten de meeste kinderen hun schooltaal niet meer, waardoor voor een aantal de taalontwikkeling grote achterstand oploopt. Als de kinderen thuis niet gestimuleerd worden door hun ouders om beter inzicht te krijgen in de cultuur van het gastland, blijft de taalkennis zeer beperkt en oppervlakkig. Zoals een directeur het verwoordde: ‘De taal blijft arm en zonder gevoelen’ (Bafekr 1999). Door de gebrekkige taalbeheersing verloopt ook het contact met de ouders moeilijk, en is het doorgeven van informatie dikwijls niet evident. Anderzijds hebben Roma-kinderen van families die op meerdere plaatsen in Europa hebben verbleven vaak noties van verschillende talen. • Onstandvastigheid of flexibiliteit? Opmerkelijk was volgens een drietal scholen ook het gemak waarmee sommige Roma-leerlingen van school veranderen. Dit is deels het gevolg van de precaire verblijfssituatie zoals eerder beschreven, maar toch is er meer. Als er iets tegen zit zoals problemen met een leerkracht of met medeleerlingen, een dreigement van de school dat het kindergeld zal worden teruggetrokken als schoolverzuim aanhoudt, geweld op school enz., kan plots worden besloten om thuis te blijven en een andere school te zoeken. Deze ‘vlucht’-reactie lijkt
133
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
een rode draad te zijn in het sociale gedrag van heel wat Roma77. Zo werd eerder reeds het gemak beschreven waarop Roma-families bij problemen van woonplaats kunnen veranderen. Dit heeft onder meer te maken met een (tot cultuur geworden) realiteit van ongebondenheid waarbij flexibiliteit onder de vorm van mobiliteit een strategie is om met voortdurend veranderende levensomstandigheden om te gaan (zie verder in hoofdstuk over huisvesting).
O
134
• Adolescentie Bij de overgang van het lager naar het secundair onderwijs blijft de schoolgang van Roma-jongeren haperen. Alhoewel men in de bevraagde lagere scholen zeer weinig zicht had op wat er met hun Roma-leerlingen gebeurt eenmaal het 6de leerjaar beëindigd, rijzen toch wel vermoedens dat op dat moment heel wat Roma afhaken van het onderwijs. Een aanwijzing hiervoor zou kunnen liggen in de lage aantallen van Roma-leerlingen in de verschillende secundaire ‘concentratiescholen’. Een andere reden die meespeelt voor deze lage aantallen is het feit dat het hier voornamelijk gaat om vrij recent aangekomen migranten. Jongeren van middelbare schoolleeftijd stappen niet spontaan in het onderwijs en zij die hier begonnen zijn in het lagere onderwijs komen pas sinds enkele jaren het secundair onderwijs binnengesijpeld. Meerdere factoren liggen aan de basis van de gebrekkige doorstroming van basis- naar middelbaar onderwijs. Het 12de jaar is een kritische leeftijd voor Roma. Hierbij spelen zowel factoren mee eigen aan deze overgangsleeftijd als culturele elementen. Twee scholen maakten gewag van een blokkering van het leerproces op zeker moment bij sommige Roma-jongeren, ‘alsof het hoofd vol zit’. Kinderen worden adolescenten, en het valt hen moeilijker met eenzelfde motivatie naar school te blijven gaan. Voor Roma gebeurt de overgang van kind naar volwassene zeer snel en is de adolescentieperiode vaak zeer kort. Waar 8-jarigen nog echt kind mogen zijn, wordt er verwacht dat men enkele jaren later reeds een kleine volwassene is. Meisjes zijn vanaf 12 jaar al jonge vrouwen die zich voorbereiden op hun
77
Velen verkiezen problemen te ontvluchten in plaats van ze aan te pakken (ook met betrekking tot achterstallige facturen, vermijdingsgedrag bij familievetes enz).
ONDERWIJS
huwelijk. In Roemenië worden Roma-meisjes beschouwd als een kapitaal, waarvoor haar familie een bruidschat int van de familie van de bruidegom. Ze kunnen afhankelijk van de traditionaliteit van het milieu al vanaf zeer jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden (vanaf 10-12 jaar). In België gebeurt dit meestal op iets latere leeftijd (14-18 jaar). Eens gehuwd, raakt de vrouw meestal vrij snel zwanger. Zo werden tijdens het onderzoek twee jonge moeders van 14 jaar bezocht. Alleszins worden heel wat meisjes vanaf deze leeftijd thuis gehouden om mee te draaien in het huishouden. Ze leren er de taken en verantwoordelijkheden aan die ze na hun huwelijk zelf op zich moeten kunnen nemen (koken, op de kinderen passen, …). Een drietal van de bevraagde families spraken zich spontaan en expliciet uit tegen deze praktijk. Maria: ‘In Timisoara lachten we met families die op 8 à 10 jaar hun kinderen uithuwelijkten. Wat weet je dan van het leven? Wij beginnen er pas aan vanaf 18 jaar’. Een reden waarom men meisjes thuis tracht te houden heeft te maken met maagdelijkheid. Maagd zijn bij het huwelijk is voor een jonge Roma-vrouw van allerhoogste cultureel belang. Hier hangt de eer van de familie van af. Hoe langer een meisje veelvuldig in aanraking komt met leeftijdsgenoten hoe groter de kans is dat ze haar maagdelijkheid verliest. Maar een nog groter taboe bestaat er over seksuele relaties tussen Roma-meisjes en gadjé-jongens. Gadjé brengen voor Roma onreinheid in het nageslacht, hetgeen voor de betrokken Roma-familie in hun gemeenschap een zeer groot probleem kan vormen (zie hoofdstuk over gezondheid). Van jongens wordt verwacht dat ze als adolescent mee met hun vader of broer op pad gaan om voor brood op de plank te zorgen (muziek spelen, handel drijven, werken in de bouw,…). Ze worden meegenomen in de volwassenenwereld. Trouwen gebeurt traditioneel iets later dan bij de meisjes, op 16-20 jaar. En na het huwelijk komen er al vlug kindjes. Vanaf dat moment moet de jongeman zelf in het onderhoud van zijn gezin voorzien. Vanaf 12-14 jaar of vroeger loopt hij een leerschool bij andere familieleden. Als er dan ook nog eens school bij komt, is de keuze vaak vlug gemaakt. Een zeer moeilijk in te schatten maar aanzienlijk aantal Roma-jongeren, zowel jongens al meisjes, haken dus bij de overgang naar het middelbaar of in
135
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
136
de eerste jaren van het secundair onderwijs af. Zo wordt het kaf van het koren gescheiden en dit kan een reden zijn waarom de secundaire scholen (uitgezonderd Institut de la Providence) gewag maakten van minder absenteïsme in vergelijking met lagere scholen. Sommigen die een te grote achterstand hebben opgebouwd worden uiteindelijk doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs, anderen komen in deeltijds onderwijs (voor +16-jarigen) terecht. Eveneens draagt een andere, algemene reden bij tot demotivatie en afhaken in het secundair onderwijs. Waar het lager onderwijs heel wat meer structuur, persoonlijkere omkadering (éénzelfde leraar) en individuele opvolging kent, werkt het secundair een stuk onpersoonlijker (verschillende leraren). Leerlingen hebben meer vrijheid en moeten zelf verantwoordelijkheid opnemen voor het welslagen van hun studie. Voor leerlingen die het reeds lastig hebben met het leerproces, valt dit des te moeilijker. Ondanks het feit dat het fenomeen van absenteïsme bij Roma-leerlingen meer uitgesproken lijkt dan bij andere bevolkingsgroepen, moet benadrukt worden dat dit toch een minderheid betreft waarbij afwezigheid eerder de regel is dan de uitzondering. De meerderheid van de Roma-leerlingen doet echter wel een inspanning om regelmatig naar school te komen. Het aantal kinderen en jongeren dat helemaal niet naar school gaat of al gauw afgehaakt heeft na één of meerdere pogingen is onmogelijk na te gaan. Er kan van uitgegaan worden dat dit een aanzienlijk aantal betreft. Nochtans bevestigden meerdere scholen dat scholarisatie van Roma gedurende de laatste jaren er beetje bij beetje op vooruit is gegaan. Aangehouden inspanningen op verschillende fronten (scholen, OCMW’s, politie, maar ook families zelf) leiden stilaan tot merkbare resultaten. 7. Bestaande initiatieven vanuit het onderwijs Scholen proberen leerlingen met spijbelgedrag en daaruit voortvloeiende leerachterstand op allerhande manieren te motiveren. Extra individuele begeleiding door een bepaalde leerkracht en/of sociaal-assistent, leidt niet vaak tot het gewenste resultaat. Wel proberen scholen hun pedagogisch aanbod zo aan-
ONDERWIJS
trekkelijk mogelijk te maken voor deze jongeren (sportactiviteiten, bibliotheek, cinema, …). Aangezien het voor de meeste scholen met Roma duidelijk is dat de ouders en het thuismilieu een zeer belangrijke rol spelen in het ondersteunen van de schoolgang van hun kinderen, worden er heel wat initiatieven genomen om de ouders op allerhande manieren bij de school te betrekken. Ze worden uitgenodigd voor oudervergaderingen, schoolanimaties e.d. om een beter inzicht te krijgen in wat hun kinderen op school precies doen. Zo stimuleerde Ecole du Canal de ouders zelfs om thuis Frans te spreken. Huisbezoeken gebeurden echter maar in een drietal van de ondervraagde scholen. Meestal moeten de ouders zelf naar de school komen. Alhoewel succes niet gegarandeerd is78, kan er met het nodige geduld en energie wel langzaamaan vooruitgang worden geboekt. Hier lijken initiatieven waarin persoonlijk en concreet contact met de school en het personeel centraal staan meer succes te boeken dan grotere projecten (ouders blijven thuis). Verder proberen scholen gevallen van absenteïsme strikt op te volgen. In Ecole 8 wordt zelfs de conciërge uitgestuurd om de kinderen thuis te gaan halen. Afwezigheden zonder geldige redenen worden strikt doorgegeven aan de Inspectie. Via het Parket kan dan de Jongerenbrigade van de Politie in actie treden om de ouders onder druk te zetten. Het strikt toepassen van deze methodes werpt wel zijn vruchten af, alhoewel voor een minderheid toch nog bijkomende maatregelen vereist zijn. 7.1 INITIATIEVEN VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP • Algemene subsidiëring Door de bevraagde scholen wordt de manier van overheidssubsidiëring aan de kaak gesteld. Deze scholen krijgen jaarlijks grote groepen nieuwkomers over de vloer. Leerlingen zonder papieren79 dienen eerst minstens drie maanden regelmatig naar school te komen alvorens ze kunnen worden opgenomen in
78
In Ecole 2 draaide een onthaalinitiatief voor moeders van leerlingen op een fiasco uit. Sommige ouders durven niet naar de school komen omwille van hun illegaal verblijf.
79
Kandidaat-vluchtelingen met een bijlage 26 komen onmiddellijk in aanmerking voor subsidies.
137
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
de tellingen voor algemene subsidies (op 30 september80). In praktijk moeten scholen dus maandenlang (tot een jaar) wachten vooraleer ze aanspraak maken op subsidies voor de desbetreffende leerlingen. In afwachting is het de school die met eigen middelen de financiële last op zich neemt. Ook riskeren deze scholen voor leerlingen met te veel afwezigheden hun subsidiëring te verliezen, en worden zo als het ware door de Inspectie afgestraft voor hun engagement. Voor heel wat scholen vormt dit een obstakel voor een probleemloze inschrijving van kinderen zonder verblijfsvergunning, temeer daar leerlingen zonder verblijfsstatuut die vaak kampen met leerachterstand en absenteïsme juist heel wat meer tijd, energie en middelen vergen dan andere kinderen.
O
138
• D+ Van de elf gecontacteerde scholen hadden er negen het D+statuut (Discriminations positives). De extra mankracht en middelen werden vooreerst gebruikt voor Franse lessen. Eveneens werden er animaties rond multiculturaliteit en buitenschoolse culturele activiteiten (theater, muziek) mee gefinancierd. De D+scholen krijgen wel extra middelen, maar deze blijken vaak ontoereikend te zijn. De school telt uiteindelijk te weinig leerkrachten voor het aantal leerlingen, waardoor de klassen groter worden en de kwaliteit van het onderwijs daalt. In vergelijking met het Nederlandstalig secundair onderwijs waar subsidies toelaten om de grootte van de klas te reduceren, is de gemiddelde klas in het Franstalig secundair onderwijs beduidend groter. Het gebrek aan middelen voor scholen verhindert eveneens dat deze kinderen volwaardig kunnen participeren aan alle activiteiten zoals excursies, zwemmen, …. Voor scholen zoals het Koninklijk Atheneum Serge Creuz in Molenbeek en Ecole 8 in Schaarbeek is er een bijkomende moeilijkheid. Het zijn scholen die extra veel nieuwkomers ontvangen omwille van hun ligging of omdat opvangcentra81 systematisch leerlingen doorsturen. Deze scholen kampen met het fenomeen dat nieuwkomers vaak een te korte tijd blijven om aanspraak 80
Een tweede telling gebeurt op 15 januari, maar deze bepaalt enkel de subsidies van het volgende schooljaar.
81
O.a. het Kleine Kasteeltje en Le Foyer Sellah
ONDERWIJS
te kunnen maken op subsidies, of dat deze leerlingen vanaf het eerste jaar na hun eerste schoolintrede dikwijls overlopen naar een (andere) gemeenteschool omdat deze dichterbij ligt of omdat ze verhuisd zijn. Ook de berekeningswijze van de D+regeling wordt aan de kaak gesteld. In tegenstelling tot het Nederlandstalig onderwijs wordt er geen rekening gehouden met persoonlijke gegevens van de leerlingen zelf. Het is de woonplaats van de leerlingen waarmee men rekening houdt. De scholen worden dan op basis van het gemiddelde van de indices geklasseerd. Scholen zoals Bisschoffsheim verloren hierdoor hun D+statuut aangezien ze door de aanwezigheid van kinderen uit een gegoed milieu geen kans meer maakten op extra subsidies voor de leerlingen uit een kansarm milieu. Hierdoor werkt deze berekeningswijze het ontstaan van concentratiescholen in de hand. • Brugklassen Van de elf ondervraagde scholen hadden er zeven brugklassen (classes passerelles) voor nieuwkomers. Van dit systeem werd gretig gebruik gemaakt en het bleek een goede manier om nieuwkomers een goed onthaal en een eerste bad te geven in de Franse taal, wiskunde, alfabetisatie enz. Momenteel zijn er slechts 12 Franstalige scholen die aanspraak maken op een brugklas. In de meeste van deze scholen is de vraag echter meestal groter dan het aanbod en overstijgt het aantal effectieve leerlingen het aantal eigenlijk beschikbare plaatsen (max. 12). Zo voldoen bijvoorbeeld jongeren die al langer dan één jaar in België verblijven, maar voor wie een onthaalklas zeker nog noodzakelijk is, niet aan de criteria. Dezen worden vaak toch opgenomen in de brugklas aangezien er voor hen geen enkel alternatief is om zich in de school te kunnen inwerken. Overvolle brugklassen zijn het gevolg. Daarbij komt nog dat de maximale (gesubsidieerde) verblijfsduur in een brugklas vastgesteld is op één jaar. Voor sommigen, vooral zij die tevoren nooit onderwijs hebben genoten, blijkt dit absoluut niet lang genoeg. Sommige scholen lossen de te grote vraag op door van enkele normale klassen ontvangstklassen te maken. Hierbij wordt er eveneens een indeling gemaakt per leeftijdscategorie. Zo kreeg het Koninklijk Atheneum Serge Creuz o.a. één ‘classe passerelle’ en verving het drie normale
139
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
klassen door ontvangstklassen. Het 70-tal nieuwkomers werden ingedeeld in ontvangstklassen voor 6-7 jarigen, 8-10 jarigen en 11-14 jarigen. De brugklas was bestemd voor analfabete leerlingen. • Overige omkadering Scholen beschikken wel over deeltijds omkaderingspersoneel: sociaal assistenten van het Centre PMS, een psycholoog, een verpleegster, een logopedist, enz. Maar deze kunnen binnen hun werktijd onmogelijk een intensieve opvolging van individuele leerlingen realiseren. De door de minister aangestelde ‘médiateurs scolaires’ doen soms wel huisbezoeken, maar kunnen evenmin een continue vertrouwensrelatie met het thuismilieu opbouwen. Ze komen wel tussen wanneer het gaat om geweld of absenteïsme, maar hun functie blijkt te beperkt om de grond van de zaak te kunnen aanpakken. Vertrouwenspersonen op school zijn vaak individuele geëngageerde leerkrachten. Voor individuele of familiale problemen wordt er doorgaans doorverwezen naar gespecialiseerde diensten. • Ecoles de Devoirs Verder treffen we buiten de school ook enkele Roma aan in de ‘Ecoles de Devoirs’, waar ze huiswerkbegeleiding krijgen met als doel hun slaagkansen in het onderwijs te verhogen en hen van de straat te houden. Aangezien dit een buitenschoolse activiteit is, is de deelname van Roma hier eerder beperkt. O
140
7.2 NEDERLANDSTALIGE SCHOOL VOOR AANGEPAST BEROEPSONDERWIJS ZAVELDAL De Nederlandstalige school Zaveldal in de Brusselse Marollen geeft een mooi voorbeeld van een pedagogie afgestemd op kinderen voor wie het gangbare onderwijssysteem niet voldoende aangepast is. Waar de school oorspronkelijk deel uitmaakt van het Buitengewoon onderwijs82, opteert men er voor de naam ‘Aangepast Beroepsonderwijs’. De school erkent de nood aan een specifieke
82
Type 1: licht mentaal gehandicapten
ONDERWIJS
onderwijsvorm voor jongeren die niet in het gangbare onderwijs inpassen. Vaak worden er kinderen naar het Buitengewoon Onderwijs (BuO) gestuurd, maar die niet aan één van de BuO-types voldoen. Ze hebben moeilijkheden in het gangbare onderwijs, ook het Beroepsonderwijs, maar zijn niet licht mentaal gehandicapt, hebben geen ritmestoornissen enz. Buitengewoon Onderwijs werkt daarenboven stigmatiserend. Het Zaveldal heeft voor dezen daarom zijn pedagogie aangepast. Er wordt met een kleine groep van kinderen gewerkt (52 in totaal in 2004). Taalonderricht voor nieuwkomers krijgt een belangrijke plaats. Dit wordt echter gecombineerd met bezige activiteiten, in dit geval ateliers om een beroep te leren (schoenmakerij, loodgieterij, …). Al doende de taal leren dus, in een soort van onthaalklas. De begeleiding is tevens heel persoonlijk. Ook wordt er veel belang gehecht aan sociale vaardigheden, die expliciet worden getraind. Men werkt niet zomaar met sancties. Het waarom van bepaalde regels wordt telkens opnieuw uitgelegd tot men hierin inzicht krijgt. Deze aanpak blijkt heel wat resultaten op te leveren. Schoolverzuim is er minimaal en wordt direct opgevolgd. Leerlingen zijn erg gemotiveerd. Er zaten in 2003-2004 een zestal Roma-jongeren van 14-16 jaar. 7.3 ACTIE ‘COUPS DE POUCE’ Sinds vijf jaar wordt door de sociaal-assistenten van negen gemeentescholen (met D+ statuut) in Molenbeek de actie ‘Coups de pouce’ georganiseerd. Tijdens allerlei activiteiten wordt er geld ingezameld waarmee de schoolkas wordt gespijsd. Hieruit putten de scholen om leerlingen te depanneren die middelen ontberen voor maaltijden, excursies en andere extra schoolonkosten te betalen. Uit noodzaak worden ook door andere scholen financiële geldinzamelingsacties op touw gezet om de schoolkas te spekken (bijv. School Zaveldal, Ecole 1 in Schaarbeek …).
141
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
8. Rol van overheidsinstanties
O
142
8.1 ROL VAN HET OCMW Om het recht op onderwijs eveneens voor mensen met weinig middelen in praktijk om te zetten, kan beroep gedaan worden op het OCMW. Als de familie een wettig verblijfsstatuut heeft, maakt ze aanspraak op een voorschot op het kindergeld uitgekeerd door het OCMW. Na vijf jaar officieel verblijf in België heeft men recht op gewaarborgde kinderbijslag van het Kinderbijslagfonds indien men nog geen werkgever heeft, en gewoon kindergeld via de kas van de werkgever indien men werkt. Mensen zonder wettig verblijf83 hebben in principe geen recht op kindergeld. Toch trachten velen via het OCMW toch nog financiële steun los te peuteren, meestal zonder resultaat. Elk OCMW heeft zijn eigen manier van werken en hanteert hierbij zijn eigen regels. Sommige OCMW’s (Brussel Antenne Begijnhof, …) verbinden het voorschot op kindergeld aan de leerplicht. Er kan dan een contract opgesteld worden waarin de familie er zich toe verbindt om de kinderen effectief naar school te sturen vanaf het moment dat ze aanspraak maken op bijstand. Ouders moeten dan aanwezigheidsattesten van de school afleveren. De steun kan ingetrokken worden wanneer de kinderen te veel absenties presteren. Het kindergeld draagt in belangrijke mate bij tot de externe motivatie van ouders om hun kinderen naar school te sturen. Voor vele families is dit de belangrijkste en soms enige reden waarom ze hun kinderen naar school zouden sturen. In andere OCMW’s (Brussel Antenne Blaes, Molenbeek, …) wordt deze steun niet aan schoolgang gelinkt. In geval van schoolverzuim wordt er dan wel per familie bekeken hoe men een kind kan heroriënteren naar het onderwijs. In het OCMW Brussel Antenne St. Rochus kregen sommige families voorschotten op het kindergeld a rato van het aantal gepresteerde dagen op school. Eénmaal het recht bekomen op gewaarborgde kinderbijslag blijft de controle op schoolaanwezigheid. Het OCMW kan eveneens extra financiële ondersteuning geven voor
83
Tenzij het gaat om gehandicapten. In de wetgeving rond kinderbijslag voor gehandicapte kinderen wordt geen gewag gemaakt van de noodzaak van een wettig verblijfsstatuut.
ONDERWIJS
sommige schoolonkosten. Ook hier bestaan er geen vaste regels. Sommige OCMW’s maken er een principekwestie van om tussen te komen in bepaalde schoolonkosten. Zo sloot bijvoorbeeld het OCMW van Molenbeek een conventie met de scholen om maaltijden en schoolreizen indien nodig ten laste te nemen, onafhankelijk van het verblijfsstatuut van de leerling. Dit bedrag wordt rechtstreeks naar de school doorgestort. In Brussel springen sommige antennes van het OCMW al soepeler om dan andere met het toekennen van extra steun voor schoolonkosten. Meestal geldt er per OCMW geen algemene regel, de families worden geval per geval bekeken. Sommige families eisen deze extra steun als voorwaarde om hun kinderen naar school te sturen. In Schaarbeek bijvoorbeeld wordt zulke extra steun zelden verleend. In Brussel Stad kunnen mensen met zeer weinig middelen eveneens beroep doen op het OCMW om tussen te komen in de schoolmaaltijden via de ‘Service des Repas Scolaires’. Voorbeeld van het OCMW van Molenbeek In het OCMW van Molenbeek is het de Cel dringende medische hulp die zich eveneens bezig houdt met de schoolsituatie. Aan alle mensen zonder wettig verblijf die aanspraak maken op dringende medische hulp, staat de Cel op eigen kosten een steun toe voor volgende schoolonkosten: warme schoolmaaltijden, tussenkomst in uitgaven voor schoolreizen en bosklassen, forfaitaire premie voor schoolmateriaal van 30 en 50 Euro voor kinderen van respectievelijk lagere en middelbare scholen… De premie wordt rechtstreeks door de ouders geïnd, de andere steunmaatregelen gebeuren via de school. Voor sport- en culturele activiteiten wordt geput uit sport- en cultuursubsidies. 8.2 FEDERALE OPVANGCENTRA EN FAMILIES ZONDER WETTIG VERBLIJF Ouders zonder wettig verblijfsstatuut die niet in staat zijn hun kinderen een decent onderkomen en onderhoud te bieden kunnen via de Arbeidsrechtbank eventueel wel sociale steun vanwege het OCMW bekomen. Daartoe besliste het Arrest 106/2003 van 22 juli 2003 van het Arbitragehof op basis van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. In de programmawet van december 2003 werd de OCMW-wet van 1976 echter aangepast (Art. 57§2)
143
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
144
en werd de opdracht van het OCMW hierin beperkt tot het vaststellen van de behoeftigheid. Wanneer de familie aan de criteria voldoet, kan het kind samen met de rest van het gezin opgevangen worden voor materiële hulp in een federaal opvangcentrum (KB van 24/6/2004, omzendbrief van september 2004). De realiteit wijst echter uit dat dit systeem zeer weinig succes heeft. Zo zijn er bijvoorbeeld door het OCMW van Molenbeek tussen het begin van deze maatregel in september 2004 en september 2006 slechts vijf families effectief doorgestuurd naar een opvangcentrum. Nochtans telde het OCMW tot begin september 2006 1100 dossiers van families zonder wettig verblijf die een steunaanvraag deden. Roma maken zelden van deze optie gebruik. De belangrijkste reden hiervoor is volgens het OCMW dat men het niet ziet zitten om de kinderen van school te doen veranderen. Ze willen hun sociale en familiale bindingen op de plaats waar ze vaak al enkele jaren wonen niet zomaar opgeven. Ook de houding van Justitie inzake Art. 57§2 van de OCMW-wet is niet eenduidig. Zo werd bijv. het OCMW van Molenbeek in 2005 van de 30 beroepen bij de Arbeidsrechtbank toch nog zeven keer veroordeeld tot het betalen van financiële steun. Dit was voornamelijk omwille van zware medische redenen waardoor een terugkeer naar het land van herkomst onmogelijk was, of omwille van een kind van een legaal verblijvende ouder. Er bestaat dus duidelijk nog steeds geen vaste rechtspraak bij de Arbeidsrechtbank en bijgevolg ook geen rechtszekerheid. Deze situatie stelt een paradox in de schijnwerpers. Enerzijds verplicht de Belgische staat kinderen van ouders zonder wettig verblijf om les te volgen, anderzijds blijft men verstoken van een degelijke overheidssteun (geen OCMW, geen kindergeld). Nochtans door het Internationale Kinderrechtenverdrag te ondertekenen heeft België zich akkoord verklaard om alles te doen om de toegang tot onderwijs te bevorderen, het recht op onderwijs te garanderen voor alle kinderen zonder onderscheid, ook niet op basis van statuut. De huidige realiteit brengt de scholarisatie van deze kinderen in het gedrang en houdt dus een ondubbelzinnige schending in van de Rechten van het Kind. De financiële drempel tot het onderwijs draagt voor heel wat families zonder wettig verblijf bij aan een onregelmatigere schoolgang en zelfs volledig
ONDERWIJS
absenteïsme. Het gevolg is dat jongeren hierdoor veel meer worden blootgesteld aan het straatmilieu. Hun gebrekkige opleiding zal van hen toekomstige werklozen maken, hetgeen uiteindelijk een veel grotere kost zal zijn voor de samenleving in vergelijking met de minimale middelen die nodig zijn om de financiële schooldrempels voor deze families te doen verdwijnen. Veelvuldig spijbelen komt trouwens de stabiliteit van de klassen en de kwaliteit van het onderwijs absoluut niet ten goede. 8.3 ROL VAN DE POLITIE Bij de politie is het vooral de Jeugdbrigade die een rol speelt in de toeleiding van Roma-kinderen naar de school. De Jeugdbrigade stelt zowel correctionele als beschermende PV’s op ten aanzien van minderjarigen (zowel daders als slachtoffers). Deze dienst komt in de verschillende gemeentes84 geregeld in contact met Roma-families, voornamelijk in het kader van politie-enquêtes. Deze worden uitgevoerd naar aanleiding van PV’s opgesteld door het JongerenParket of de jeugdrechter. Meestal gaat het in deze gevallen om schoolverzuim85, minderjarigen in gevaar (verwaarlozing, …) of om bedelarij (zonder PV). Bij deze familiale enquêtes wordt informatie verzameld over de levensomstandigheden van de jongere en zijn familie. De betrokkenen worden ingelicht over de wetgeving in verband met schoolverzuim: Voor leerlingen van secundaire scholen86 geldt dat ze na 30 dagen niet gerechtvaardigde afwezigheid, gespreid over het ganse jaar, het statuut van ‘vrije leerling’ krijgen, waardoor hun jaar eigenlijk nietig wordt verklaard. Het is de taak van de politie om de wet op de leerplicht uiteindelijk te doen respecteren en alzo deze kinderen van de straat te halen. De politie gebruikt hierbij zijn autoriteit om strikt op te treden en ouders onder druk te zetten om hun kinderen naar school te sturen.
84
Bijv. voor Politie Brussel West: zone Molenbeek, Ganshoren, St. Agatha-Berchem, Koekelberg, Jette; voor Politie Brussel-Elsene: zone Brussel, Elsene
85
De school stuurt de lijsten met absenties naar de Onderwijsinspectie. De ouders van leerlingen met overdreven schoolverzuim ontvangen dan tot 2 maal een brief van de Inspectie. Daarna wordt het Parket gewaarschuwd. Deze schakelt de Jeugdbrigade van de Politie in.
86
Voor lagere scholen bestaan er geen quota voor afwezigheden.
145
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
146
Het zijn niet de meest geliefde taak en doelgroep van de verschillende politiekorpsen. Het contact met Roma wordt in de eerste plaats belemmerd doordat de houding van het politiepersoneel ten zeerste beïnvloed wordt door vooroordelen. Er wordt gesproken over ‘les Romanichelles’, een term waarmee volgens een contactpersoon van de Brusselse politie vooral Oost-Europese Zigeuners worden bedoeld. Er worden typische kenmerken aan verbonden zoals ‘zij die vuil zijn, niet werken, geen duidelijke woonplaats hebben, een wanordelijk leven leiden en hun kinderen niet naar school sturen’. Hierbij wordt er eveneens van uitgegaan dat de Roma niet willen integreren, en niet geholpen willen worden. Deze houding, versterkt door het wantrouwen87 van Roma ten aanzien van de politie bemoeilijkt zeer sterk het contact. Velen geven hun adres niet eens wanneer ze worden opgepakt. De Brusselse Jeugdbrigade verklaarde dat bij het grootste deel van het politiepersoneel, eveneens van andere politiekorpsen een zekere afkeer en demotivatie bestaat waardoor niemand er zich echt mee wil bezighouden, al zijn er uitzonderingen. Zo’n uitzondering is de werking van de Jeugdbrigade van Molenbeek. Aanvankelijk was de houding en motivatie vergelijkbaar met de hierboven vermelde situatie. De brigade heeft zich sinds 2003 explicieter toegelegd op systematisch contact met Roma-families. Hun objectief veranderde van een ‘strijd tegen de bedelarij’ naar een ‘strijd voor schoolgang’. Een engagement dat nu zijn vruchten begint af te werpen. Hoofdinspectrice Isabelle Bernard benadrukt hoe belangrijk het is om de sociale situatie van deze families te trachten te begrijpen. ‘De meeste gezinnen leven hier tenslotte in armoede (zonder sociale steun, noch werk), vooral te wijten aan hun zeer onzekere verblijfssituatie’. Het eerste contact is volgens haar zeer belangrijk in de toekomstige vertrouwensband en is dus beslissend of een enquête mogelijk zal zijn. In de opvolging van het dossier speelt de brigade eveneens een sociale rol waarbij de families voor hun problemen worden doorverwezen naar gespecialiseerde diensten (SAJ, sociale en medische diensten, …). Men is er zich van bewust dat men deze mensen niet zomaar het land uit kan zetten. Het mandaat van de politie is desalniettemin tegenstrijdig. Enerzijds is
87
In Roemenië hebben Roma een zeer slechte relatie met politiediensten.
ONDERWIJS
de politie verplicht het statuut van deze mensen te controleren, anderzijds moet men hun vertrouwen winnen om de familiale enquêtes te kunnen uitvoeren. Een strikte en duidelijke houding wordt uiteindelijk geapprecieerd door Roma en wekt eveneens een zeker vertrouwen en respect op. De lijn is recht, over leerplicht en andere regels en wetten valt niet te discussiëren. Over dingen die niet vastgelegd zijn kan men mits de nodige negotiatie en met een portie diplomatie en vriendelijkheid tot afspraken komen. Veel overleg met en luisteren naar ouders leidde in Molenbeek tot een modus vivendi. De politie hanteert er nu vaak de afspraak dat het bedelen door leerlingen in het weekend door de vingers wordt gezien op voorwaarde dat ze in de week aan de schoolbanken zitten. Het feit dat kinderen die tevoren op straat bedelden nu door toedoen van de Molenbeekse politie naar school worden gestuurd, wordt door de ouders aanvankelijk gezien als een verlies van een inkomstenbron. Bedelen met of door kinderen brengt nu eenmaal meer geld in het laatje. Toch merkt de Jeugdbrigade op dat ‘kinderen na een tijdje schoolgang toch ook een zekere fierheid en enthousiasme tonen over het feit dat ze naar school kunnen gaan’. ‘En bovendien’, zo vertelt Isabelle Bernard, ‘slaat deze trots in vele gevallen over naar de ouders’. Toch wordt er na verloop van tijd redelijk wat schoolverzuim en uitval geconstateerd. De scholarisatie van deze Roma-kinderen en -jongeren die verplicht naar school gestuurd worden, vergt dus heel wat opvolging (huisbezoeken, afspraken met het OCMW, …). Dit kan echter niet alleen door de politie verzekerd worden. Zo rekent de Molenbeekse politie erop dat ook andere organisaties in de toekomst deze jongeren beter en op regelmatigere basis zullen opvolgen. Ook de SAJ (Service d’Aide à la Jeunesse: Bijzondere Jeugdzorg) biedt in bepaalde gevallen begeleiding aan jongeren in een problematische familiale situatie op vraag van sociale diensten, scholen of van de politie. Als deze problematische familiale situatie niet verbetert, kan het zijn dat het kind geplaatst wordt en kan de SAJ tussenkomen in de huurkosten voor deze laatste. De SAJ vraagt dan om enquêtes te doen zodat OCMW- en SAJ-steun niet overlappen. Scholen kunnen de SAJ opbellen in geval van problematisch absenteïsme (o.a. ten gevolge van bedelen op straat, problemen met de politie) of gedragsproblemen. De ouders worden vervolgens door de SAJ uitgenodigd om de situatie te
147
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
bespreken en een oplossing voor de jongere uit te werken. De reguliere maatregelen genomen door de Bijzondere Jeugdzorg, de Jeugdbescherming (Service de Protection Judiciaire) of de jeugdrechter om schoolverzuim tegen te gaan of te sanctioneren zijn echter niet vaak effectief bij Roma. Zo blijkt plaatsing van Roma-jongeren niet te werken aangezien ze direct naar de familie terugvluchten. Een gebrekkige afdwingbaarheid van de leerplicht heeft echter een negatieve impact op de samenleving. Zoals eerder vermeld lopen minderjarigen die teveel afwezig zijn of afhaken een verhoogd risico om verzeild te raken in niet-legale, criminele of prostitutiemilieus. Als volwassenen zullen ze veel minder kansen hebben op de arbeidsmarkt en zullen bijdragen aan een verhoogde werkloosheidsgraad. De financiële en sociale kost voor de Belgische Staat loopt dientengevolge serieus op. 9. Aanbevelingen
O
148
9.1 GEÏNTEGREERDE AANPAK Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de onderwijsthematiek voor Roma in een multi-problematische context moet worden gezien. Dit vergt een geïntegreerde aanpak: een benadering op verschillende terreinen, in samenwerking met verschillende actoren. Hierbij zijn twee kernvragen van belang: ‘Hoe zijn Roma te motiveren voor het onderwijs?’ en ‘Hoe is het onderwijs te motiveren voor Roma?’ Roma motiveren voor het onderwijs kan door het ontwikkelen van de interne motivatie en het gebruiken van externe motivatie. Een algemene positieve houding als rode draad helpt het juiste klimaat te scheppen. 9.2 POSITIEVE HOUDING Vaak wordt door allerlei diensten en scholen de schoolthematiek van Roma als zwaar problematisch aanzien, waarbij de Roma vooral met de vinger gewezen worden. Als men de drempels beter probeert te begrijpen die Roma moeten overwinnen om hun kinderen toch naar school te sturen, zal men inzien dat een positieve houding hier beter op zijn plaats is. Ouders wíllen de allerbeste toekomst voor hun kinderen, daarom zijn ze naar hier gekomen. Ze zouden
ONDERWIJS
daarom hun kinderen ook veel liever naar school zien gaan dan op straat zien bedelen of bloemen verkopen. Vandaar dat ‘de strijd tegen bedelarij’ of de ‘strijd tegen het absenteïsme’ ook beter vertaald wordt naar ‘de strijd vóór (de realisatie van het recht op) scholarisatie’. Meestal wordt vooral gezien wat er misloopt. Zoals we gezien hebben komt zwaar absenteïsme voor bij een minderheid. Afhaken komt vooral voor bij adolescenten die reeds te oud zijn om in België aan het onderwijs te beginnen. Alle andere individuele en familiale inspanningen die gedaan worden door hen die wel regelmatig naar school proberen te gaan, worden over het hoofd gezien. Deze prestaties moeten meer gezien, erkend, geprezen en gestimuleerd worden. De lat moet niet direct te hoog worden gelegd. Men moet stap voor stap werken en de nodige aandacht schenken aan kleine overwinninkjes. Ouders en kinderen hechten zeer veel belang aan goedkeuring en erkenning, en het stimuleert de vertrouwensband. Dit kan zowel mondeling gebeuren als materieel (pull-factoren: zie verder). 9.3 INTERNE MOTIVATIE ONTWIKKELEN Overtuigd raken van de zinvolheid van het onderwijs is een lang proces waar generaties overheen kunnen gaan. Nochtans als we er van uitgaan dat school, na het gezin, de belangrijkste plaats is waar kinderen zich waarden en vaardigheden kunnen eigen maken, kunnen hulpverlening en schoolinstellingen, rekening houdend met de specifieke socio-culturele achtergrond van Roma, de interesse voor onderwijs in de hand werken door technieken van interne en externe motivatie te combineren88. Het ontwikkelen van interne motivatie is erop gericht om van het schoolgebeuren een positieve ervaring te maken waar positieve bindingen kunnen aangegaan worden met de samenleving. Het gunstige effect hiervan op de kinderen kan bijdragen om de vicieuze cirkel te doorbreken. Hiervoor kan de school aantrekkelijker gemaakt worden door middel van een betere betrokkenheid van de 88
Het kader van interne en externe motivatie met betrekking tot het onderwijs werd behandeld in 2 seminaries op 9 februari en 25 oktober 2004 georganiseerd door het Antwerps Minderheden Centrum de 8, ism Ann Huybrechs van het Ondersteuningsteam allochtone jeugdbijstand.
149
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
ouders maar ook van het schoolpersoneel, een aangepaste pedagogie en ‘last but not least’ een verbetering van basiscondities (voedselzekerheid, gezondheidszorg, …). 9.3.1 Verbetering van basiscondities is een eerste voorwaarde a. Basisrechten garanderen Zoals uit de voorgaande analyse van drempels blijkt, heeft de situatie van overleven die nauw samenhangt met de precaire verblijfssituatie een zeer belangrijke impact op de scholarisatie van Roma-kinderen. De moeilijkheid voor mensen zonder wettig verblijf is dat voor bepaalde behoeften de oplossingen helemaal niet voor de hand liggen, zoniet onmogelijk zijn (regularisatie van verblijf, tewerkstelling, …) binnen de huidige wetgeving. Wel zal er goed moeten op toegezien worden dat de basisrechten van deze groepen worden gerespecteerd opdat ze een menswaardig leven kunnen leiden en alzo de basiscondities worden vervuld om naar school te kunnen gaan. Het gaat hier om het recht op toegang tot gezondheidszorg, op voedselzekerheid, op een gezonde woonst enz…. Het is duidelijk dat hiervoor samenwerking nodig is met een ruim veld van actoren. Scholen kunnen hierbij een doorverwijsfunctie vervullen, maar ook een signaalfunctie naar gespecialiseerde instanties en diensten.
O
150
b. Gelijke onderwijskansen-beleid • Inschrijvingsbeleid Onderwijs helpt enorm bij de integratie van ECM in de Belgische samenleving. Het integratieproces zou uiteraard beter verlopen mochten ze overal welkom zijn. Schoollopen samen met de meerderheidsbevolking heeft een positief effect op het verdere curriculum van allochtonen, en dit moet blijvend gestimuleerd worden. Aan Franstalige kant zou zodoende een duidelijk inschrijvingsbeleid moeten uitgewerkt worden, dat discriminatie bij het inschrijven tegengaat. Hierbij horen de nodige maatregelen voor rechtsbescherming en efficiënte doorverwijzing. Zowel aan Franstalige als aan Nederlandstalige kant moet een efficiënt controlemechanisme uitgewerkt worden dat onrechtmatig weigeren van scholen effectief sanctioneert.
ONDERWIJS
• Aangepaste subsidieregeling Een inschrijvingsbeleid kan niet zonder ondersteuningsbeleid om een aantal oorzaken van discriminatie weg te werken. Een soepelere subsidieregeling dient uitgewerkt te worden om scholen met een aanzienlijk aantal nieuwkomers, vluchtelingen en leerlingen zonder wettig verblijf te ondersteunen, de kwaliteit van het onderwijs te garanderen en weigeringen van inschrijvingen tegen te gaan. Ook moet er verder geijverd worden om van gratis onderwijs een realiteit te maken. • D+ De berekeningswijze van D+ dient aangepast te worden zodanig dat ze de vorming van concentratiescholen niet in de hand werkt. In die zin wordt er gepleit voor een subsidieregeling die zich baseert op de persoonlijke situatie van de individuele leerlingen, en niet enkel op hun woonplaats. • Brugklassen Overvolle brugklassen zijn een realiteit waarmee heel wat Franstalige scholen kampen. Scholen verlangen meer middelen van de overheid om het aanbod af te stemmen op de reële vraag, en dus om brugklassen in te richten naargelang het reële aantal nieuwkomers. Dit kan door het aantal scholen met brugklassen uit te breiden en de criteria voor ‘nieuwkomers’ in brugklassen te verruimen zodanig dat alle leerlingen die een brugklas nodig hebben hierop aanspraak kunnen maken. De mogelijkheid zou moeten bestaan om deze initiële begeleiding te verlengen na een jaar, afhankelijk van de tijd die men nodig heeft om naar een reguliere klas te kunnen overstappen. De school is niet als enige verantwoordelijk voor een goed onthaal van nieuwkomers. Dit moet gebeuren in samenwerking met andere voorzieningen zoals onthaalbureaus e.d. Dit kan enkel indien deze andere diensten eveneens voldoende middelen ter beschikking krijgen om meer groepen te kunnen begeleiden dan tot nu toe het geval was.
151
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
152
9.3.2 Een betere betrokkenheid van en communicatie met de ouders is onontbeerlijk • Sensibilisatie en informatie van Roma Om te voorkomen dat scholen misbruik maken van de onwetendheid van ouders (bijv. met betrekking tot inschrijvingen) dienen deze laatsten gesensibiliseerd te worden voor hun rechten en plichten. Sensibilisering over het nut van huiswerkbegeleiding (Ecoles de devoirs) zou systematisch moeten gebeuren. Het kan de slaagkansen verhogen en houdt kinderen tevens na de school van de straat. Eveneens moet het belang van de kleuterschool in de verf worden gezet. Alleszins zou men het inzicht moeten bijbrengen dat hoe jonger men met de school begint, hoe gemakkelijker men nog mee op de kar kan springen, en hoe meer kansen men heeft om de spiraal van armoede, werkloosheid en marginalisatie te vermijden. Ook is het noodzakelijk dat ouders gesensibiliseerd worden voor en actief betrokken worden bij de voorbereiding van leerlingen op scharniermomenten (vooral rond 12-14 jaar). Onbekendheid met de doelstellingen van het onderwijssysteem, maar ook met de hele functionering, organisatie, regels en personeel leidt vaak tot wantrouwen en desinteresse ten aanzien van de school. Verschillende aspecten die voor autochtonen evident zijn, zijn minder vanzelfsprekend voor Roma (en andere allochtonen). Zodoende is het zeer belangrijk om aan de ouders vanaf het begin duidelijke informatie te verschaffen over al deze aspecten. Ook elementen waarvoor ouders zeer gevoelig zijn, zoals veiligheid en bescherming van het kind, het systeem van belonen / straffen, enz moeten zeer concreet worden uitgelegd. Eveneens kan een bezoek aan de klaslokalen met een woordje uitleg over de verschillende schoolactiviteiten en vakken bijdragen tot een klaardere kijk van de ouders op het schoolgebeuren. Bij dit alles moeten afspraken en stiptheid goed worden verduidelijkt, waarbij telkens wordt gecheckt of men het goed heeft begrepen. Luisteren naar hun behoeften, en eveneens het echte verhaal (achter het verhaal) trachten te begrijpen, zijn eveneens onontbeerlijke taken. Respect laten blijken, een veilig gevoel geven, en vooreerst tonen dat ze welkom zijn, helpen Roma om psychologische drempels te verlagen.
ONDERWIJS
Ouders moeten gestimuleerd worden om de momenten van oudercontact zeker niet te missen. Dit zal hen meer inzicht geven in het reilen en zeilen van hun kinderen op school. Ook kan er vanuit de school bijkomende informatie verstrekt worden die van groot belang kan zijn voor Roma. Families met specifieke problemen moeten alzo doorverwezen kunnen worden naar gespecialiseerde diensten. Zo zal bijvoorbeeld het verstrekken van inlichtingen omtrent de ligging van gezondheidscentra, het bekomen van een medische kaart via de procedure inzake ‘dringende medische hulp’ enz., een positief effect hebben op de ouderschool-relatie. Meerdere schoolhoofden vonden het eveneens belangrijk dat andere buitenschoolse activiteiten en omkadering gepromoot werden voor deze bevolkingsgroepen. De vraag is natuurlijk in welke mate zulke activiteiten ingang vinden bij Roma die de meeste activiteiten doen in familieverband en na de school dikwijls worden ingezet om geld in het laatje te brengen. Extra-scolaire activiteiten zoals speelpleinen in de zomer kunnen vaak enkel op desinteresse rekenen vanwege de Roma. Toch kunnen pogingen ondernomen worden om kinderen en jongeren te betrekken bij activiteiten van buurthuizen en plaatselijke jeugdorganisaties. • Negotiatie Roma dienen gesensibiliseerd te worden voor leerplicht. Men moet beseffen dat de familie eveneens een aantal verplichtingen tegenover de school heeft. De druk op de familie moet behouden blijven tot schoolgaan een automatisme wordt. In Ecole du Canal benadrukte men het belang van onderhandelen in de omgang met Roma. Nieuwe families nemen vaak een vragende of eisende houding aan tegenover de school en verwachten een engagement in een richting. Zij kruipen in een typische slachtofferrol. Door aan deze mensen te laten zien dat de school een aanbod heeft dat op bepaalde punten interessant is voor hen en aan bepaalde behoeften beantwoordt, maar dat ze daar ook iets voor in de plaats verwacht (lichte financiële participatie, het stimuleren van de kinderen om ’s ochtends op tijd op te staan en naar school te gaan, doktersattest bij
153
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
154
afwezigheid, enz), worden de ouders geresponsabiliseerd. Dit spel van geven en nemen, wederzijdse vraag en aanbod, dat perfect past in de onderhandelingscultuur van Roma, leidt vaker tot resultaat dan het dirigistisch opleggen van regels waarnaar men vervolgens mensen doet plooien. Afspraken op deze manier bekomen, worden door Roma gemakkelijker nageleefd. Het belang van communicatie en negotiatie kan niet genoeg worden benadrukt. Het is een houding89 die trouwens door meerdere onderzoekers als zeer belangrijk wordt beschouwd ten aanzien van woonwagenbewoners en Roma (Alain Reyniers, e.a.). Eerst en vooral moeten de risico’s van niet-meewerken en de voordelen van wel-meewerken zo concreet mogelijk zichtbaar gemaakt worden zonder er zelf een eigen standpunt aan toe te voegen. Naast de regels en wetten waaraan niet valt te tornen, moet er een kleine onderhandelingsmarge blijven. Mensen moeten het gevoel hebben dat hen niet alleen iets opgelegd wordt, maar dat er eveneens iets geboden wordt. Iets heeft pas waarde als men ervoor onderhandeld heeft. Vandaar dat Roma aanvankelijk eisend kunnen overkomen, aangezien ze van de andere partij verwachten dat men negotieert om tot een compromis te komen. Creatief zoeken naar een modus vivendi biedt in vele gevallen een oplossing. In sommige gevallen is het ook belangrijk dat je hen iets in handen geeft dat ze nodig hebben (bijv. een bewijs, een certificaat of iets dergelijks dat ze naar school gaan). Anderzijds mag de school eveneens een extra moeite verwachten, hoe moeilijk de situatie ook is (bijv. financieel: een gedeeltelijke bijdrage voor maaltijden of klaskas, …). Ann Huybrechs geeft hier het belang van ‘enten’ weer: het zoeken naar belangen binnen de doelgroep om de doelstellingen van welzijnswerkers aan vast te haken. Interne motivatie kan ontwikkeld worden door het belang van onderwijs te doen inzien aan de hand van argumentatie vanuit hun eigen overlevingslogica. Mensen engageren zich slechts als ze er belang bij hebben. De troeven van de school worden hier best in de verf gezet, zoals de garantie van een aangepaste en degelijke opleiding om beter te kunnen overleven, de
89
Hierbij moet het mandaat van degene die met Roma werkt naar hen toe klaar en duidelijk zijn. Zo kan men ook voorkomen zich te laten gebruiken door deze doelgroep.
ONDERWIJS
garantie van respect, veiligheid en een gelijke behandeling, het eventueel ten laste nemen van gezonde maaltijden voor de kinderen… Zo werd er in het Vormingscentrum van de Foyer onderhandeld over de schoolsituatie van Florin, een Roma-jongen. Aangezien hij net nog geen 16 jaar was, maakte men geen aanspraak op subsidies voor deeltijds onderwijs en werd hij door het centrum zelf ten laste genomen. Om onduidelijke redenen bleef hij nochtans systematisch thuis (‘medische’ redenen?). Verschillende huisbezoeken door een medewerker van de Foyer en door de Jeugdbrigade van de politie hielpen niet. Ten slotte werd besloten om hem samen met enkele familieleden (moeder en grote zus) in het Centrum voor Deeltijdse Vorming aan de onderhandelingstafel uit te nodigen. Er werd duidelijk uitgelegd welke goede wil de school aan de dag legde om hem uitzonderlijk ten laste te nemen (omwille van zijn nog te jonge leeftijd voor deeltijds onderwijs), en dat hij anders geen andere school meer zou vinden, met het risico het jaar te verliezen. Eveneens werd hem de mogelijkheid geboden om naar een richting over te gaan die hem meer lag (elektriciteit ipv restauratie), aangezien hij later mecanicien wilde worden. Uiteindelijk begrepen de moeder en de grote zus beter welke moeite er werd gedaan om Florin kansen te geven. Ze zouden er persoonlijk voor zorgen dat hij elke dag op tijd uit de veren zou zijn om naar school te gaan. Sindsdien komt Florin zeer regelmatig naar school. • Bemiddeling Om enige invloed te hebben op het thuismilieu is het noodzakelijk om een vertrouwensrelatie te ontwikkelen tussen schoolpersoneel en ouders. Hierbij moet goede communicatie en concreet persoonlijk contact centraal staan. Huisbezoeken wekken meer vertrouwen op dan het ontvangen van ouders op school. Vaak hechten Roma zich aan een bepaalde contactfiguur, een vertrouwenspersoon die naar hen luistert en hen informeert. Deze persoon wordt dan gesolliciteerd voor alle soorten vragen, en vervult voor hen een brugfunctie naar meerdere instellingen of diensten. Het probleem is dat het schoolpersoneel dat hiervoor in aanmerking komt (sociaal-assistenten van school of PMS, schoolbemiddelaars, …) meestal een te groot aantal leerlingen moet
155
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
156
opvangen om een meer continue individuele opvolging van o.a. nieuwkomers te verzekeren. Om te vermijden dat telkens aparte structuren worden gecreëerd, moet er toch gepoogd worden om scholen te responsabiliseren voor dergelijke bemiddelingstaak. Daarom zou moeten nagegaan worden in welke mate dit zou kunnen verbonden worden met bestaande structuren. Het meest voor de hand liggende is de ‘Service des Médiateurs’, de bemiddelingsdienst die in het kader van de D+regeling in het leven is geroepen. Het belang van deze vertrouwensfiguren wordt duidelijk wanneer we Project ‘Brugfiguren’ van de Gesubsidieerde Vrije Lagere School in Gent bekijken. Deze concentratieschool ontvangt een 60-tal Roma-kinderen, op een totaal leerlingenaantal van 140. Met behulp van het Stedenfonds werden er twee bemiddelaars voor nieuwkomers aangeworven, een Belgische en een Roma. Dezen vormen een aanspreekpunt voor de families van de leerlingen, die er terecht kunnen met allerlei vragen. Door veelvuldige informele contacten en huisbezoeken kennen ze het thuismilieu van deze mensen en vervullen als vertrouwensfiguren een belangrijke brugfunctie naar de school. Ze sensibiliseren ouders voor het belang van de school, voor hun rechten en plichten, en geven informatie over de functionering van school, de pedagogische methodes, enz. Niet alleen trachten ze alzo te bekomen dat ouders hun kinderen op school inschrijven, maar ze zorgen eveneens voor een opvolging van de leerlingen. Bovendien leiden ze leerlingen naar extra-scolaire activiteiten, zoals jeugdbewegingen enz. Anderzijds lichten ze het schoolpersoneel in omtrent familiale situaties, culturele achtergronden en bemiddelen bij conflicten of absenteïsme op school. Na een jaar waren de resultaten van deze bemiddelingsproject reeds zichtbaar: vele Roma werden naar de school toegeleid en het schoolverzuim is duidelijk verminderd. Deze bemiddelingsrol schrijft zich in in een meer geïntegreerde aanpak. De bemiddelaars werken eveneens mee aan de randvoorwaarden om kinderen naar school te sturen, door ook op andere gebieden een dienstverlenende taak te vervullen. Ze maken ouders wegwijs in sociale instellingen en diensten en verwijzen hen door, helpen hen bij het in orde brengen van administratie, mobiliseren hen voor taallessen, vormingen, bijeenkomsten, enz. Het betekent
ONDERWIJS
voor ouders een meerwaarde van de school en is dus een extra motivatie. Bij dit bemiddelingswerk is het belangrijk andere actoren erbij te betrekken en netwerken te creëren. In een netwerk van dienstverlenende instanties moet elk duidelijk zijn rol kennen, moeten de grenzen afgebakend zijn, de regels vastliggen en consistent zijn, en goed overleg gepleegd worden. Vaak wordt opgekeken naar voorbeeldfiguren uit de eigen leefwereld die al iets hebben bereikt. Aangezien de meeste Roma redelijk recent zijn aangekomen, zijn er nog niet veel personen te vinden die op schoolgebied iets opmerkelijk hebben verwezenlijkt. Toch moet er aandacht aan worden besteed dat deze voorbeeldfiguren kunnen worden ingeschakeld om jongeren te sensibiliseren voor onderwijs. Ze kunnen ook het levende bewijs zijn dat participatie aan gadjé-instellingen zoals de school gerust mogelijk is zonder cultureel identiteitsverlies. • Participatie van ouders Ouders of andere invloedrijke figuren (grote broer of zus, oom, …) moeten blijvend gestimuleerd worden om de studie van hun kinderen mee op te volgen, om hun kinderen tot huiswerk te verplichten en eventueel om ook Frans te spreken in het thuismilieu. Hierbij moet het engagement van dezen erkend, bevestigd en versterkt worden. Dit is mogelijk in een vertrouwensrelatie met een brugfiguur vanuit de school die de familiale hiërarchie kent en respecteert, en alzo invloed heeft. Hierbij moeten niet steeds de ouders naar de school komen, maar ook de school naar de ouders. Dit kan bijvoorbeeld door huisbezoeken, hetgeen meestal heel erg wordt geapprecieerd door mensen uit het thuismilieu. Naast het informeren en sensibiliseren kunnen ouders en andere familieleden eveneens uitgenodigd worden voor specifieke schoolse activiteiten zoals mondiale dagen, culturele animaties, schoolfeesten e.d. Hierbij moeten zo veel mogelijk kansen worden benut om Roma actief te betrekken bij deze activiteiten en hun capaciteiten te valoriseren (bijv. muziekgroepje, ouders die een typisch gerecht klaarmaken, enz). Zolang mensen analfabeet blijven zijn ze minder weerbaar in onze samen-
157
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
leving en wordt er van hen geprofiteerd. Daarom vonden enkele scholen het absoluut noodzakelijk om ouders te stimuleren om zelf ook les te volgen (Frans, alfabetisatie). Om de betrokkenheid van ouders te vergroten had een van de scholen het plan opgevat om via het ministerie een project in te dienen rond taal- en alfabetiseringslessen voor ouders van leerlingen. Brusselleer organiseert reeds taallessen voor ouders in Nederlandstalige scholen, zoals bijv. Zaveldal. In het Gentse project ‘Brugfiguren’ worden eveneens voor ouders van leerlingen taallessen op school georganiseerd en maatschappelijke oriëntatiecursussen i.s.m. het Intercultureel Netwerk Gent. Ook in Brussel is het nuttig de mogelijkheid na te gaan om eventueel i.s.m. onthaalbureaus of andere partners dergelijke cursussen voor ouders te organiseren. Dit kan hen helpen meer inzicht te krijgen in het nut van onderwijs en vorming.
O
158
9.3.3 Een betere betrokkenheid van het schoolpersoneel is nodig Aangezien Roma een ongekende en ongrijpbare groep blijven voor het schoolpersoneel is er behoefte aan meer kennis over de achtergrond, cultuur en situatie van Roma. Men kan de schoolsituatie van de kinderen slechts begrijpen wanneer men meer zicht heeft op de hele context van hun verblijf in België en de sociaal-economische situatie waarin ze zich in hun land van herkomst bevonden. De motivatie en goede integratie van leerlingen hangt trouwens in zekere mate af van de persoonlijke attitude van de leraren zelf. Vast geloof in de mogelijkheden van de leerlingen zal een gemotiveerde houding vanwege de leraren en daardoor ook meer motivatie en zelfzekerheid van de kinderen teweeg brengen. Leerkrachten die zich sterk laten beïnvloeden door vooroordelen en veralgemeningen en daardoor het onderwijs van moeilijkere kinderen op voorhand al een hopeloze zaak vinden, zorgen voor een ‘selffulfilling profecy’. Meer kennis over de situatie van Roma zal een positieve invloed hebben op de houding van leerkrachten tegenover Roma. Vormingen hieromtrent zouden kunnen worden gegeven door de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van de Foyer . Eveneens zou een vorming interculturele communicatie minstens tot het algemene opleidingspakket van leerkrachten en het andere schoolpersoneel moeten behoren.
ONDERWIJS
Bovendien zijn scholen vragende partij voor meer samenwerking met diensten die met Roma te maken hebben. Nuttige informatie over individuele families kan zo worden uitgewisseld. Dit helpt om bepaalde situaties beter in te schatten en een juiste houding aan te nemen (bijv. kinderen die te laat komen op school omdat ze thuis eerst meerdere baby’s helpen wassen). Meer algemeen kan men stellen dat er nood is aan een geïntegreerde aanpak van de onderwijsproblematiek van ECM. In de lerarenopleiding, -vorming en navorming ontbreekt een pakket gericht op zulk een integrale aanpak van diversiteit en kansarmoede (multi-probleemgezinnen) (Omgevingsanalyse VMC 2000). 9.3.4 Een aangepaste pedagogie is vaak noodzakelijk Om interne motivatie te stimuleren kan het pedagogische schoolaanbod voor kinderen én ouders aantrekkelijker gemaakt worden (pull-factor). Welke vormingen zijn werkelijk versterkend voor identiteit en zelfwaardegevoel? Er zou kunnen nagegaan worden van welke andere instrumentele en intellectuele vaardigheden deze kinderen blijk zouden geven als daarvoor een aangepast milieu zou bestaan om ze te activeren (Bruggen 2003). Een voorbeeld kan genomen worden aan de pedagogie van ‘Aangepast Beroepsonderwijs’ van de school Zaveldal. Er wordt veel nadruk gelegd op taalonderricht gecombineerd met beroepsateliers, individuele begeleiding en het trainen van sociale vaardigheden. Alleszins is het noodzakelijk dat scholen in samenwerking met het Centre PMS de leerlingen blijvend oriënteren naar studierichtingen die passen bij de vaardigheden en capaciteiten van elke leerling. De vraag hoe specifieke begeleiding binnen het gewone onderwijs kan geboden worden blijkt echter een moeilijke en delicate vraag, aangezien vaak van het niet-discriminatie-principe wordt uitgegaan. Het mag niet de bedoeling zijn dat speciale aandacht juist zou leiden tot meer discriminatie en het stigma van ‘Zigeuners’ zou versterken. Nochtans is het noodzakelijk te bevragen of in multi-cultureel onderwijs alle leerlingen op dezelfde manier en met dezelfde methodes behandeld moeten worden. Voor een publiek dat zo divers is in cultureel, sociaal, economisch en religieus opzicht is een gedifferentieerde
159
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
pedagogische aanpak nodig die inspeelt op eigen noden en capaciteiten. De groepsopvoeding van kinderen in het thuismilieu gebeurt op een nietautoritaire manier, waardoor kinderen over heel wat vrijheid beschikken. Een onderwijssysteem dat door leraars geleid wordt en hiërarchisch georganiseerd is, vergt daardoor heel wat aanpassing voor Roma. Maar leerlinggericht en ervaringsgericht onderwijs dat interne motivatie als uitgangspunt impliceert, is voor Roma evenmin evident. Kinderen hebben voor hun opvoeding nood aan een structuur die voor hen duidelijk is. Een pedagogische aanpak zal succes hebben wanneer ze een klare structuur biedt en coherent is. Hierbij zullen grenzen moeten afgetast worden en onderhandeld worden. Meerdere projecten werden opgezet om multiculturaliteit te promoten aan de hand van cultuur (muziek, animaties, …), waarbij als het kon ook de ouders werden betrokken. Blijvende inspanningen zijn nodig om verdraagzaamheid te promoten bij leerlingen en ouders en om te werken aan juiste beeldvorming over verschillende culturen aan de hand van culturele activiteiten binnen of buiten de school. Wat Roma betreft zou het interessant zijn een lijst of brochure samen te stellen met een inventarisatie van beschikbaar educatief materiaal en adressen van personen of organisaties die voor culturele animatie (muziek, theater, …) en / of sensibilisatie kunnen zorgen op scholen. Deze vraag werd onder meer geuit door een tweetal scholen. Valorisatie van Roma-cultuur op school dmv muziekprojecten met Roma-muzikanten e.d. is een aanzet tot een betere integratie op school. O
160
9.4 EXTERNE MOTIVATIE TECHNIEKEN 9.4.1 Pull-factoren • De familie in een vragende positie zetten Als we er van uitgaan dat de school na het gezin de belangrijkste plaats is waar kinderen zich waarden en vaardigheden kunnen eigen maken, wordt het voorzien van ‘pull-factoren’ een prioriteit. Hiermee wordt de aantrekkingskracht van de school vergroot en gaan kinderen zich bijgevolg ook meer aan ‘hun’ school hechten en er positieve herinneringen aan overhouden waardoor de vicieuze cirkel kan doorbroken worden. Tevens is dit een middel om de fa-
ONDERWIJS
milie in een vragende positie te zetten, waardoor een onderhandelingssituatie ontstaat. Een pull-factor kan voorzien worden onder de vorm van sociale begeleiding. Eventueel kunnen hier bemiddelaars voor worden ingeschakeld. Deze begeleiding tracht antwoorden te vinden op allerlei sociale en familiale problemen waarmee het gezin wordt geconfronteerd. Het doel is om de basiscondities te verbeteren waardoor het volgen van onderwijs zowel voor de kinderen als voor de familie een meer haalbare kaart wordt. Om het recht op onderwijs te waarborgen voor mensen zonder wettig verblijfsstatuut moet tevens de financiële drempel weggenomen worden (zoals dat ook gebeurt voor andere kinderen). Een financiële tussenkomst van het OCMW voor minimale schoolkosten (maaltijden, excursies, transport, …) is hierbij noodzakelijk (cfr. OCMW Molenbeek). Eventueel kan dit op korte termijn gebeuren door de creatie van een Brussels Fonds die zulke schoolonkosten ten laste neemt. De paradox van de leerplicht voor mensen zonder wettig verblijf en de precaire financiële situatie die het recht op onderwijs in het gedrang brengt, kan in principe als onderhandelingsinstrument gehanteerd worden om steun aan te vragen. Op termijn zou de OCMW-wet aangepast moeten worden om het recht op onderwijs effectief te garanderen voor elk kind ongeacht het statuut, net zoals het recht op gezondheidszorg gegarandeerd wordt door dringende medische hulp. Tevens kan er gedacht worden aan een beloningssysteem waarbij regelmatige schoolgang beloond wordt. Er kan hier eventueel samengewerkt worden met organisaties die materiële goederen kunnen voorzien (schoolmateriaal, voedselpakketten, …). Sowieso moeten er voor een aantal families middelen voorzien worden om te vermijden dat het recht op onderwijs een selectief recht blijft dat enkel opgaat voor zij die er de middelen voor hebben of zij die toevallig in de juiste gemeente wonen. Trouwens moet elke mogelijkheid tot investering van ‘kleine middelen’ om een hogere scholarisatie van kinderen te garanderen, in het werk gesteld worden om te voorkomen dat men later wanneer de kinderen volwassen zijn
161
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
‘grote middelen’ nodig heeft om de situatie recht te trekken. Een te kleine investering (ook financiële) in het voorkomen van onregelmatigheden in de schoolgang van kinderen tast tevens de kwaliteit van het onderwijs aan. Het feit dat kinderen van ouders zonder wettelijk verblijf geregeld uit het land worden gezet werkt zeer demoraliserend voor andere kinderen en leerkrachten die hun tijds- en energie-investering tot nul herleid zien.
O
162
9.4.2 Push-factoren Wanneer interne motivatietechnieken, begeleiding en andere pull-factoren niet werken, moeten dwingende maatregelen (‘push-factoren’) toegepast worden als stok achter de deur. Eerst en vooral moet de overheid gestimuleerd worden om een eenzijdig standpunt in te nemen én te communiceren met betrekking tot de leerplicht voor kinderen zonder wettig verblijf, maar ook met betrekking tot de controle en opvolging. De leerplicht moet kunnen worden afgedwongen. In geval van hardnekkige onwil, indien het gaat om OCMW-steuntrekkers, zijn we voorstander van het verbinden van schoolaanwezigheid aan de vervangende sociale steun voor Kinderbijslag. Dergelijke maatregelen van het OCMW in samenwerking met de Jeugdbrigade werpen elders reeds vruchten af. Als antwoord op… Als antwoord op de inconsequentie van een leerplicht zonder sancties is een consequent systeem van sancties nodig om het gezin in een vragende positie zetten. Nochtans wordt deze externe motivatie om ouders te overhalen hun kinderen naar school te sturen slechts in enkele gemeentes gebruikt. Dit sticht heel wat verwarring bij families die zich soms gediscrimineerd voelen ten opzichte van ‘soepelere’ gemeentes. Nochtans zou dit overal als effectief middel gehanteerd kunnen worden. Zulke maatregelen vereisen tevens een versterking van de structuren die gelast zijn met de controle en opvolging van de leerplicht. Bijkomende maatregelen moeten consequent genomen worden door de Jeugdbrigades, het Comité Bijzondere Jeugdzorg, de Jeugdbescherming en het Parket. Prioriteit hierbij blijft een sociale aanpak, maar als allerlaatste
ONDERWIJS
hulpmiddel gebruik makend van dezelfde maatregelen onafhankelijk het verblijfsstatuut. Voor de families zonder wettig verblijf kan men hen verwittigen dat een link zal gelegd worden tussen de onregelmatige schoolgang (en het bedelen van de kinderen) en hun regularisatiedossier. De advocaten kunnen gesensibiliseerd worden om hun cliënten onder druk te zetten. Alleen een consequent systeem dat waterdicht en geharmoniseerd is in alle gemeentes kan doeltreffend zijn. Dit moet gebeuren in samenwerking met (een netwerk van) andere sociale partners: straathoekwerkers, scholen, PMS, integratiecentra, … 9.5 STRUCTUREEL OVERLEG Als we ervan overtuigd zijn dat de toekomstkansen van deze kinderen afhangen van de kansen die ze binnen het onderwijs krijgen, moeten we ervoor pleiten dat de nodige randvoorwaarden gecreëerd worden zodat het recht op onderwijs en de wet op de leerplicht voor iedereen kunnen worden toegepast en waar nodig kunnen worden afgedwongen. Om effectief resultaten te boeken in deze strijd voor scholarisatie en opvolging van schoolverzuim is er in de Brusselse gemeentes nood aan een structureel overleg tussen de diensten die instaan voor de scholarisatie van kinderen (scholen, integratiecentrum, OCMW, Jeugdbrigade, straathoekwerkers, PMS, …). Wegens de te versnipperde werking missen de inspanningen van deze diensten vaak hun doel. Opvolging van absenteïsme blijft in gebreke omdat de betrokken diensten overbelast zijn. Bij een niet sluitende aanpak zullen zij die niet willen meewerken achterpoortjes blijven vinden om aan de leerplicht te ontsnappen. Bijgevolg is een netwerk van organisaties nodig met een gecoördineerde, coherente en waterdichte hulpverleningsstrategie waarbij overal consequent dezelfde regels gelden en met overleg van alle betrokkenen ieders rol en positie duidelijk wordt omlijnd. Dit maakt het mogelijk kort op de bal te spelen. Een consequente aanpak kan ook een preventief effect hebben op andere gezinnen door het tam-tam-effect. Voor de betrokken hulpverleners en diensten werken netwerking en bijhorende afbakening van de eigen opdracht ook motiverend.
163
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
9.6 KWANTITATIEVE STUDIE OVER DE SCHOLARISATIE VAN KINDEREN ZONDER WETTIG VERBLIJF
Gezien de Brusselse scholen steeds meer worden geconfronteerd met de aanwezigheid en de problemen van kinderen zonder wettig verblijf zou het zeer de moeite lonen om een degelijke studie te maken over dit fenomeen. Kwantitatieve gegevens over het aantal kinderen, de omvang van de financiële problemen met betrekking tot schoolonkosten voor kinderen maar ook voor scholen zelf, de hoeveelheid onregelmatigheden en absenteïsme enz, kunnen een belangrijk instrument zijn bij het lobby-werk voor o.a. een belonend - sanctionerend systeem ter ondersteuning van scholarisatie van kinderen zonder wettig verblijf. 9.7 DIENST WOONWAGENBEWONERS EN ROMA VAN DE FOYER: HUIDIGE PISTES
O
164
In het eerstelijns werk van de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van de Foyer is scholarisatie een prioritair actiedomein. De schoolsituatie van kinderen van cliënten wordt systematisch nagegaan en indien nodig opgevolgd. Ook worden deze families begeleid in verband met andere problemen. Dit gebeurt aan de hand van huisbezoeken en permanenties door de Roemeense bemiddelaarster die tevens al jarenlang een gekende vertrouwenspersoon is voor zeer vele Roma in Brussel. Vaak heeft er overleg plaats met schooldirecties, jeugdbrigades, Dienst Jeugdbescherming (SPJ), het Comité Bijzondere Jeugdzorg (SAJ)en andere diensten. Sensibilisatie van Roma over het belang van onderwijs is een permanente en voornamelijk individuele taak. Maar ook in uitgebreidere info-sessies voor de doelgroep kwam dit thema reeds aan bod. Tevens dient de Dienst als Steunpunt voor alle organisaties en instellingen die algemene of specifieke vragen hebben over Roma of individuele Romafamilies. Ter ondersteuning van deze diensten en om de toegankelijkheid van de diensten voor Roma te verhogen worden heel wat vormingen gegeven over de sociale en culturele achtergrond van Roma en methodes om efficiënter met Roma te kunnen werken. De Foyer coördineert sinds 2005 ook een structurele overleggroep omtrent
ONDERWIJS
de scholarisatie van Roma-kinderen in de Regio Brussel. Een brede waaier van sociale actoren nemen hieraan deel, zoals: OCMW’s, scholen, PMS, Jeugdbrigade, straathoekwerk, sociale diensten e.a. De bedoeling is om een gezamenlijke strategie te ontwikkelen om de scholarisatie van Roma-kinderen op te trekken. Dit heeft voornamelijk geleid tot onderhandelingen over twee pistes: 1) Omkadering van de families door (school)bemiddelaars (Roemeenstalig, deels van Roma-origine). De Federale Minister van Gelijke Kansen en Sociale Integratie heeft in 2006 in dit kader reeds een toezegging gedaan over de inschakeling van twaalf bemiddelaars in vijf Belgische steden om de families van bedelende kinderen te omkaderen en te motiveren voor het onderwijs. 2) Financiële interventie voor schoolonkosten voor kinderen zonder wettig verblijf. Hieromtrent zal getracht worden om een wetsvoorstel in te dienen. Deze steun zou analoog kunnen verlopen aan het recht op dringende medische hulp dat eveneens geldt voor mensen die niet in een opvangcentrum verblijven.
165
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
SAMENVATTEND Na gesprekken met mensen die samen ongeveer 250 Roma leerlingen begeleiden: a) Men moet de Roma voor het onderwijs motiveren: . men moet weten dat kinderen er zijn voor de ouders. . er is precariteit bij verblijf en woonst. . liefst kinderen zo jong mogelijk bereiken. . thuisomgeving is niet schoolvriendelijk. . overgang van L.O. naar S.O. bewaken. . schoolbemiddeling opvoeren. . extra financiële steun t.o.v. bepaalde schoolonkosten (via OCMW?). . jeugdbrigade bij politie kan helpen bij toeleiding naar school. . betrokkenheid ouders verhogen. b) Men moet scholen voor de Roma motiveren: . non- discriminatie bewaken. . onderhandelen over afwezigheden. . brugfiguren. . informatie in lerarenopleiding.
O
166
ONDERWIJS
BIJLAGEN ONDERWIJS I. ADRESSEN GECONTACTEERDE SCHOLEN • Lagere scholen Ecole Frédéric De Jongh n°8, rue Gaucheret 124A, 130 Schaarbeek Mme. M. Pétron (Dir.): 02/2011676 Athenée Royal Serge Creuz : rue de la Prospérité 14, 1080 Molenbeek Mr. H. Hick (Dir.): 02/4120472 Ecole du Canal: Vaartstraat 57, 1000 Brussel Mr. Wymeersch (Dir.): 02/2113500 Ecole Eméraude n°2: rue le Lorrain 94, 1080 Molenbeek Mme. Barbé (Dir.): 02/4264274 Ecole n°9, rue du Monténégro 159, 1190 Vorst Mr. Fransisco Gonzales (Centre PMS) : 02/5385102, 0478/599562 Aan Nederlandstalige kant vermelden we ook de Regenboogschool in Molenbeek. Deze school ontvangt een 20-tal Rom-kinderen en 10-tal Romakinderen. Adres: Ulenstraat 83, 1080 Molenbeek Directeur: Mr. J. Van De Gucht: 02/426.40.42 • Secundaire scholen Institut Bisschoffsheim, rue de la Blanchisserie 52, 1000 Brussel Mme Homblé : 02/2113511 Institut de la Providence, rue Haberman 27, 1070 Anderlecht Mme. Hassabi Houria (soc. assist.) : 02/5230182 Koninklijk Atheneum Victor Horta, rue de la Réthorique 16, 1060 Vorst Mr. Fransisco Gonzales (Centre PMS) : 02/5385102, 0478/599562 Institut Marius Renard, Anderlecht Mme. Vandermeuten (Sécr.) : 02/5294461
167
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Koninklijk Atheneum Leonardo da Vinci, rue Chômé Wyns 5, 1070 Anderlecht 02/5268383 • Deeltijds onderwijs Centrum Deeltijdse Vorming Foyer, Werkhuizenstraat 34, 180 Molenbeek Liviu Hopârtean (leraar): 02/4116244 • Buitengewoon onderwijs Zaveldal, Huidevettersstraat 41, 1000 Brussel (Nederlandstalig) Mevr. Sergooris (Dir.): 02/5121475 Ecole Primaire Communale ‘Les Marronniers’ (type 8), Av. Zaman 57, 1190 Vorst 02/3437371 Ecole Fondamentale Communale ‘La Cordée’ (type 1-2), Rue du Dries 27, 1190 Vorst 02/3762340 C. Prof. Saint-Jean et Nicolas, Rue Verte 146, Schaarbeek 02/218.36.84 II. VRAGENLIJST SCHOLEN
O
168
School: 1. Hoeveel Roma-kinderen/jongeren zijn er in de school? 2. Welk is hun leeftijd? In welk jaar zitten ze? 3. Hoeveel jongens/meisjes? 4. Waarom kiezen ze deze school? 5. Zijn er scholen die Roma weigeren? Leerlingen: 6. Welk is hun nationaliteit, statuut? 7. Welke opleidingen volgen jongeren? (ASO, BSO, TSO, …)
interesses?
ONDERWIJS
8. Hoe is de interactie met andere leerlingen? 9. Met welke problemen worden schoolgangers geconfronteerd? • leerachterstand • financieel • racisme • absenteïsme (redenen, …) • … 10. Voor Secundair onderwijs: Hoe is de doorstroming van lager naar secundair, voor jongens/meisjes? 11. Zijn er al Roma afgestudeerd aan deze school? Pedagogie: 12. Wat zijn de hinderpalen voor schoolgang? (soc-cult, psycho-pedagog, continuïteit, verblijfsstatuut, …) 13. Welke oplossingen heeft de school uitgeprobeerd? 14. Wat is nodig voor een juiste pedagogische begeleiding? 15. Hoe worden ze door de school begeleid? Contact met ouders / thuismilieu? Doorverwezen? 16. Welke overheidsinitiatieven bestaan er? Suggesties: 17. Welke noden heeft de school ivm Roma? Welke aanbevelingen voor de Romawerking van de Foyer en het beleid? III. LIJST SCHOLEN MET ‘CLASSES PASSERELLES’ (2005-2006) Lagere scholen90 Centre Scolaire St. Gilles Ste. Marie, Rue Emile Feron 9, 1060 St. Gilles (02/5391122) Ecole Comunale des 6 jetons, Rue des 6 jetons 55, 1000 Bruxelles
90
http://www.ministre-enfance.be/enseignement/dossiers/primo.html
169
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
(02/5081500) Ecole Communale Les Maronniers, Rue de Douvres 80, 1070 Anderlecht (02/5211223) Ecole du Sacré-Cœur et de St. Josse, Rue du Cardinal 32, 1000 Brussel (02/2307400) Ecole Fondamentale Annexée Serge Creuz, Rue de la Prospérité 14, 1080 Molenbeek (02/4120472) Ecole Fondamentale Annexée Victor Horta, Rue du Lycée, 1060 St. Gillis (02/5382674) Ecole Fondamentale Communale N°1, Rue Josaphat 229, 1030 Schaarbeek (02/2160081) Ecole Fondamentale N°8 Frédéric De Jongh, Rue Gaucheret 124A, 1030 Schaarbeek (02/2011676) Ecole Libre Institut Imelda, Ch. De Ninove 132, 1080 Molenbeek (02/4100335) Ecole Libre Magellan, Rue de Lenglentier 6-14, 1000 Brussel (02/5133018) Groupe Scolaire ‘Les Jardins d’Elise’ N°12, Rue Elise 100, 1050 Elsene (02/5157821) Institut La Sagesse, Rue Potagère 74, 1210 St. Joost ten Node
O
170
Secundaire scholen91 1. Institut Bischoffsheim, rue de la Blanchisserie, 52 à 1000 Bruxelles. 2. Collège Roi Baudouin, avenue Marchal, 62 à 1030 Schaerbeek. 3. Centre communal d’enseignement technique Pierre Paulus, rue de la Croix de Pierre 73, à 1060 Saint-Gilles. 4. Athénée royal Victor Horta, rue de la Rhétorique 16, à 1060 Saint-Gilles. 5. Institut des Filles de Marie, rue Théodore Verhaegen 6, à 1060 SaintGilles. 6. I.T.C.F. Leonardo da Vinci, rue Chômé Wyns 5, à 1070 Anderlecht. 7. Institut de la Providence, rue Haberman 27, à 1070 Anderlecht.
91
http://www.cdadoc.cfwb.be/cdadocrep/html/2003/20030703s28035.htm
ONDERWIJS
8. Campus Saint-Jean, chaussée de Ninove 136, à 1080 Molenbeek. 9. Athénée royal Serge Creuz, avenue du Sippelberg 2, à 1080 Molenbeek. 10. Institut Madeleine Jacquemotte, avenue Constant Permeke 2, à 1140 Evere. 11. Lycée Guy Cudell, rue de Liedekerke 66, à 1210 Saint-Josse. 12. Centre scolaire des Dames de Marie Haecht-Philomène Limite, chaussée de Haecht 68, à 1210 Saint-Josse. IV. ANDERE ADRESSEN Simplement une école : Hoogstraat 88, 1000 Brussel, 02/5141880 Service des Repas scolaires : Rue Arthur Maes 129-133, 1130 Bruxelles, 02/5122487 V. AFKORTINGEN ECM : Etnisch Culturele Minderheden GOK: Gelijke Onderwijs Kansen LOP: Lokaal Overleg Platform PMS : Centre Psycho-Médico-Social SAJ : Service d’Aide à la Jeunesse 171
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
172
GEZONDHEID
HOOFDSTUK 4. GEZONDHEID Met de gezondheid van de Roma in Brussel is het in het algemeen zwakker gesteld dan die van autochtonen, maar niet rampzalig. Net als onderwijs is ook gezondheid een domein waar korte en lange termijn doelstellingen met elkaar in conflict komen. De situatie van overleven en culturele elementen zorgen ervoor dat investeren in een gezond lichaam geen prioriteit is. Een kenmerkende houding tegenover preventie, curatieve zorgen en medicatie is hiervan het gevolg, alsook specifieke ziektepatronen. Cultuur-eigen reinheidsregels die het onderscheid met de gadjé bevestigen worden vaak belangrijker geacht dan de medische kant van gezondheid. Ook worden de beleving en de goede opvolging van de stadia van reproductie gestuurd door culturele belangen. Een aantal knelpunten in de medische dienstverlening zorgen bovendien voor drempels die een vlotte toegang en gebruik ervan bemoeilijken. Bij wijze van inleiding zal echter eerst worden ingegaan op de gezondheidssituatie van Roma in Oost-Europa en de wettelijke regeling van dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf. 1. Gezondheidssituatie van Roma in Oost-Europa Volgens het UNDP Roma-rapport92 (2002) en heel wat andere rapporten is de gezondheidstoestand van Roma in Oost-Europa het laatste decennium verslechterd. Het systeem van gezondheidszorg is langzamerhand afgebrokkeld. Als gevolg van een terugtredende overheid en de toenemende armoede onder Roma is gezondheidszorg in toenemende mate ontoegankelijk geworden voor Roma. De gebrekkige toegang tot gezondheidszorg heeft vooral te maken met gebrek aan financiële middelen. De contante betalingen die nodig zijn bij de dokter of in een verplegingsinstelling kunnen Roma zeer vaak niet betalen,
92
‘The Roma in Central and Eastern Europe, Avoiding the Dependency Trap’, PNUD, Bratislava, 2002, www.roma.undp.sk
173
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
hoe klein ook. Ook blijken Roma slecht geïnformeerd te zijn over het systeem van ziekenzorg. In Roemenië en Bulgarije zouden respectievelijk slechts 54% en 63% van de Roma een ziekteverzekering hebben, en is er vaak sprake van discriminatie door de administratie bij het verlenen van ziekteverzekeringen. Heel wat Roma mankeren ook een identiteitsbewijs of geboortecertificaat dat nodig is voor inschrijving in de ziekteverzekering. Tabel 1 geeft percentages weer van de 5034 Roma die voor het UNDP Romarapport in de verschillende Oost-Europese landen ondervraagd werden, en die een persoonlijke dokter en/of een ziekteverzekering hadden. In werkelijkheid is toegang tot gezondheidszorg dramatischer. Het feit dat de meeste ondervraagden zeiden dat ze een persoonlijke dokter hadden, zei meer over het feit dat ze niet wisten hoe het systeem van gezondheidszorg werkte.
Persoonlijke dokter
Ziekteverzekering
ije Ts je ch ië H on ga rij e Sl ow ak ije R oe m en ië
174
100 80 60 40 20 0 Bu lg ar
O
% ondervraagde Roma
Toegang tot gezondheidszorg
Tabel 1: Percentage van de ondervraagde Roma die een persoonlijke dokter en/of een ziekteverzekering hadden - Bron: UNDP Roma-rapport 2002
Zo is in juli 2000 in Bulgarije bijvoorbeeld een ziekenfondssysteem in werking getreden93. Alle mensen moeten maandelijks ziekenfondspremie betalen om 93
http://www.spolu.nl/spolu_ned/gezondh_bulgarije
GEZONDHEID
gebruik te kunnen maken van de medische voorzieningen. De aanwezigheid van basisvoorzieningen zoals een eerstelijnsarts hangt af van het aantal mensen dat de premie betaalt. In buurten en dorpen waar veel armoede heerst, beginnen artsen weg te trekken wegens het wegvallen van inkomsten. Sinds de omwenteling in ‘89 is de sociaal-economische positie van de Roma met sprongen achteruitgegaan. Armoede en slechte levensomstandigheden vergroten de kans op chronische ziekten. Hierdoor komen bovendien ondervoeding en verwaarlozing vaak voor, vooral bij ouderen en kinderen. Tevens houden onhygiënische leefomstandigheden, bijvoorbeeld als gevolg van het verzamelen van spullen op vuilnisbelten en het ontbreken van voorzieningen als water en riolering, grote risico’s in. Slechts 60 % van de huishoudens heeft stromend water, en minder dan 50 % beschikt over een toilet in huis. Als gevolg van het vele zware werk komt in Bulgarije invaliditeit onder Roma twee maal zo vaak voor als bij niet-Roma. Volgens meerdere internationale rapporten (o.a. van de Wereldbank) ligt de levensverwachting voor Roma gemiddeld 15 jaar lager dan voor nietRoma. In de USA worden Roma slechts 48 tot 55 jaar oud. Kindersterfte bij Roma is opvallend hoog. Heel wat infectueuze en parasitaire ziektes komen bij Roma-kinderen veel vaker voor. Ook de gezondheid van vrouwen stelt een groot probleem. Hiervoor zijn zowel socio-economische factoren (armoede, ongezonde voeding, gebrekkige toegang tot gezondheidszorg) als culturele elementen (vroege en talrijke geboortes) verantwoordelijk. Het verband tussen de hoge kindersterfte en de hoge vruchtbaarheidsgraad doet trouwens de vraag rijzen voor de uitbreiding van de reproductieve rechten voor vrouwen. Heel wat Oost-Europese landen tellen volgens het UNDP Roma-rapport een hoger percentage HIV-besmettingen. Ten gevolge van overlevingsstrategieën zoals sekswerk en drugstrafiek neemt dit percentage angstwekkend toe. Ook lopen Roma tengevolge van hun socio-economische achterstelling meer gevaar voor besmettingen van Hepatitis A, B en C, tbc, enz. Gezondheidszorg in Roemenië Tijdens het communistische regime was er gratis gezondheidszorg in
175
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
176
staatsziekenhuizen en dispensaria. Er bestond geen systeem van huisdokters. Bulgarije en Roemenië waren de laatste landen die na 1989 hun gezondheidszorg herstructureerden. Ten tijde van de nationalistische politiek van Ceauscescu was er een streng verbod op voorbehoedsmiddelen en abortus. Het laten uitvoeren van illegale abortussen door bepaalde vrouwen of dokters in het dorp was een wijdverspreide praktijk. Maar ook zeer vele kinderen werden te vondeling gelegd en uiteindelijk opgevoed in weeshuizen94. Sinds de val van het communisme heeft het Roemeense gezondheidssysteem weinig veranderingen ondergaan. Het land is nog niet geheel hersteld van het regime van Ceauscescu, de openbare voorzieningen beschikken over weinig financiële middelen en zijn slecht georganiseerd. Bovendien heeft het land te maken met een snelle vergrijzing. De gezondheidszorg is in handen van de ziekenhuizen en er bestaan nauwelijks degelijke lokale voorzieningen. De ziekenhuizen werken niet efficiënt en bieden niet de zorg die mensen nodig hebben en verwachten. Hervormingen zijn momenteel gericht op huisartsenpraktijken en thuiszorg95. In Roemenië was de kindersterfte in 1999 bij Roma tussen 0 en 4 jaar bijna drie keer zo hoog als bij de Roemeense bevolking (80 tegenover 28.2 per 1000). Ook heeft Roemenië de dubieuze eer om het hoogste aantal kinderen met HIV te hebben tengevolge van massaal gebruik van ongescreend bloed en besmette naalden tijdens het communistische regime. Roma in België klagen vooral de ontoegankelijkheid van goede medische zorgen in Roemenië aan, zowel voor Roma als voor vele Roemenen. Gezondheidszorg is er volgens hen enkel betaalbaar als je voldoende geld hebt. De corruptie bij dokters en verplegend personeel is algemeen verspreid. Je moet de dokter fooien betalen wil je iets van hem gedaan krijgen. Anders kan je je behandeling vergeten. Voor elke handeling in het ziekenhuis moet je geld toestoppen (bed verversen, kamer poetsen,…). Sommigen laten zich in natura betalen (kaas, koffie, sigaretten,…). Hospitalen zijn zeer duur geworden in vergelijking met
94
Ze worden ‘de kinderen van Ceauscescu’ genoemd.
95
http://www.healthnetinternational.org
GEZONDHEID
het vroegere communisme. Claudia96: ‘Voor drie dagen in het hospitaal betaal je 300 Euro. Daar moet je vijf maanden voor werken. Voor vele Roma, maar ook voor vele Roemenen is dit uitgesloten. Je kan dan naar een armenhospitaal gaan. Maar die zijn meestal zeer vuil’. 2. Dringende medische hulp voor Mensen zonder wettig verblijf 2.1 WETTELIJK KADER Vreemdelingen zonder wettig verblijf hebben recht op dringende medische hulp (DMH) (art. 57 §2 van de OCMW-wet). Het KB van 12/12/96 bepaalt dat medische zorgen van zowel preventieve als curatieve aard onder dringende medische hulp97 kunnen vallen: een ingreep, bevalling, onderzoek, kinesitherapie, medicatie, ... Het OCMW van de woonplaats moet de kosten van gewone dringende medische hulp aan de medische zorgverstrekker terugbetalen als de persoon zonder papieren behoeftig is en er op voorhand een medisch getuigschrift98 voorgelegd wordt van een erkende medische zorgverstrekker waarin de dringende noodzakelijkheid van de verstrekkingen wordt vastgesteld. Indien de aanvrager nog over een Code 20799 beschikt, wordt deze doorverwezen naar het OCMW van de plaats van het toegewezen opvangcentrum. Het OCMW heeft vervolgens een maand de tijd om over de ten laste neming te beslissen. De sociale dienst legt een dossier aan en gaat op huisbezoek om na te gaan of de belanghebbende er werkelijk woont en om te controleren of hij werkelijk de rekeningen niet kan betalen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de zorgvrager een adres opgeeft, hetgeen sommigen weigeren uit angst voor 96
Werkelijke namen zijn hier systematisch vervangen om privacy-redenen.
97
Dit moet onderscheiden worden van ‘hoogdringende geneeskundige hulpverlening’. Dit zijn zorgen die onmiddellijk vereist zijn bij een ongeval of ziekte en geldt voor iedereen onafhankelijk van het verblijfsstatuut.
98
Hiermee kan het OCMW op zijn beurt de terugbetaling van de kosten verkrijgen van de overheid.
99
Kandidaat-vluchtelingen waarvan de asielprocedure nog hangende is of die beroep hebben ingediend bij de Raad van State, hebben in het wachtregister een Code 207.
177
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
repatriëring. Het verslag wordt aan de raad van het OCMW voorgelegd ter goedkeuring. De aanvrager krijgt dan een bewijs van ten laste neming door het OCMW bijv. onder de vorm van een medische kaart waarmee de aanvrager gedurende een bepaalde periode bij een huisarts op consultatie kan gaan of bijv. een vorderingsbrief waarmee hij in een bepaald ziekenhuis terecht kan of bepaalde geneesmiddelen100 kan kopen. Enkel in het geval van hoogdringende medische zorgen, waarbij de zorgvrager bijv. rechtstreeks in het ziekenhuis wordt opgenomen, is het OCMW van de vestigingsplaats van de zorgverstrekker bevoegd om de kosten terug te betalen. Hierin worden eveneens de eventuele ziekenwagenkosten verrekend. Mensen zonder wettig verblijf hebben ongeveer geen toegang tot geestelijke gezondheidszorg. Omwille van onduidelijkheid of deze voorzieningen onder het KB vallen, wordt de verzorging niet terugbetaald. Sinds 15 december 2000 kunnen minderjarigen met een handicap die niet legaal en/of minder dan vijf jaar in België verblijven, in bepaalde gevallen rekenen op bijstand van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap.
O
178
2.2 REGELING DRINGENDE MEDISCHE HULP IN DE REGIO BRUSSEL Elk OCMW heeft in het Brusselse zijn eigen systeem in verband met DMH. Het OCMW van Brussel Stad verstrekt bij ten laste neming een medische kaart voor een beperkte duur en verwijst de zorgvragers eerst door naar een huisarts. Deze beslist welke speciale medische hulp nodig is en levert de vorderingsbrief af voor het ziekenhuis. Deze instelling geeft daarna ook feedback aan de huisarts die zodoende een goed zicht bewaart op de dossiers. Dit systeem van centralisatie blijkt vlot te werken. Het komt trouwens zelden voor dat DMH of de verstrekking van een medische kaart wordt geweigerd. De kaart kan trouwens gelden voor de ganse familie en voor alle ziekten. De verlenging van de kaart na drie maanden geeft meestal geen problemen. In andere gemeentes verloopt de procedure vaak minder vlot als in Brussel
100
Het OCMW komt tussen voor welbepaalde geneesmiddelen die zich op een lijst bevinden.
GEZONDHEID
Stad. Het OCMW van St Gillis bijv. levert een attest dat geldt als een soort vorderingsbrief, geldig gedurende drie maanden voor alle consultaties in het St. Pieters Ziekenhuis. De patiënten richten zich hiermee rechtstreeks tot specialisten, zonder te passeren via een huisarts. Dit geeft vaak problemen. De OCMW’s van Schaarbeek en Vorst leveren geen medische kaart voor enkele maanden af, zodat voor elke consultatie de administratieve stappen opnieuw moeten doorlopen worden. Dit ingewikkelde systeem blijkt problematisch te zijn voor patiënten die een regelmatige behandeling moeten volgen. In sommige OCMW’s is er te weinig personeel bevoegd voor dringende medische hulp. Zodoende moeten aanvragers vaak al enkele weken wachten op een eerste afspraak bij het OCMW en wachten dus langer dan een maand op een ten laste neming. Daarom kan in geval van hoogdringendheid van medische hulp door de OCMW’s een spoedprocedure opgestart worden. In Molenbeek brengt de sociaal assistent van het OCMW dan de dag zelf nog een huisbezoek, en het comité krijgt een week de tijd om een beslissing te nemen. In zeer dringende gevallen gebeurt alles er in één dag. Voor intensieve medische zorgen en spoedgevallen worden zorgvragers doorverwezen naar dokters, apothekers, gezondheidscentra waarmee het OCMW een conventie heeft ondertekend. Wat ziekenhuizen betreft verwijzen de OCMW’s in de regio Brussel door naar het IRIS-netwerk. Andere ziekenhuizen weigeren vaak mensen zonder wettig verblijf op te nemen. Bij Medimmigrant kunnen mensen uit de regio Brussel terecht voor allerhande vragen en advies in verband met deze procedure en/of inhoud van het medisch rapport voor het bekomen van een verblijfsstatus omwille van medische redenen. 3. Gezondheidssituatie van Etnisch-Culturele Minderheden Onderzoek wijst uit dat de gezondheid van ECM tot op een bepaalde hoogte afwijkt van die van autochtonen. Toch blijkt het niet evident om aan te tonen hoe en in welke mate de gezondheidstoestand van allochtonen verschilt van die van autochtonen. In veel gevallen is het moeilijk uit te maken of een minder
179
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
180
frequent gebruik van de gezondheidszorg een gevolg is van drempels die een vlotte toegang bemoeilijken of van verschillen in morbiditeitpatronen (Martens et al. 2003). De overheid is in toenemende mate overtuigd dat genetische en culturele factoren slechts voor een klein deel van de specifieke gezondheidssituatie verantwoordelijk zijn. In de epidemiologie en de medische sociologie blijkt vooral de invloed van leeftijd, geslacht en socio-economische status op de gezondheidstoestand en –hulpvraag doorslaggevend. Het evaluatierapport van het Vlaams minderhedenbeleid vermeldt dat onderzoek over groepen die recent zijn ingeweken zoals Oost-Europeanen, en waarvan een aantal hier in extreem ongunstige omstandigheden trachten te overleven als documentlozen, bijna volledig ontbreekt. De middelen die uitgetrokken worden voor preventieve zorg zijn verwaarloosbaar in vergelijking met de middelen die geïnvesteerd worden in curatieve zorg. Algemeen worden thema’s als beleid en toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor ECM verwaarloosd. Bijzondere stressfactoren in het migrantenbestaan zoals verblijfsonzekerheid, traumatisch verleden, discriminatie en het verscheurd zijn tussen het leven hier en in het land van herkomst krijgen te weinig aandacht. Tevens heeft de kwaliteit van de Belgische gezondheidszorg volgens een omgevingsanalyse van het VMC in 2000 sterk te lijden onder communicatieproblemen, waardoor zorgvraag en –aanbod onvoldoende bij elkaar aansluiten. Ook kunnen socio-culturele waarden interfereren met het gebruik van gezondheidszorg. Om de brug met de hulpverlening te slaan zijn daarom met succes interculturele bemiddelaars ingezet. Bij allochtonen komt een grotere perinatale en zuigelingensterfte voor. Opvallend is de hoeveelheid psycho-somatische klachten bij ECM. Vanwege de precaire arbeidssituatie komen arbeidsongevallen en beroepsziekten vaker voor. Toch maken ze minder gebruik van gezondheidszorg. 4. Onderzoeksmethoden In het kader van het onderzoek rond gezondheid en Roma werden begin 2004 vier gezondheidscentra (maisons médicales) bezocht: Maison médicale
GEZONDHEID
35 in Brussel-Noord, Maison médicale des Marolles, Maison médicale Quart Monde in Molenbeek en Artsen zonder Grenzen in Brussel. Verpleegsters van het Consultatiebureau in de Foyer werden bevraagd evenals Kind & Gezin-medewerkster Sabine Roblet in de Noord-wijk, met wie tevens enkele huisbezoeken aan Roma-families werden gedaan. Eveneens werd een enquête onder een 20tal medewerksters van K&G gelanceerd, met een respons van 50%. De meeste van deze gesprekken waren gestructureerde interviews met een vragenlijst (zie bijlage) als gids. Deze werd ook gebruikt voor de enquête. Verder was gezondheid(szorg) één van de thema’s die ter sprake kwamen in de semi-gestructureerde interviews van tien Roma-families, van vijf OCMW’s, van het CAW Archipel Welkom in Molenbeek. Andere contacten met Roma, telefonische gesprekken met medewerkers van de Sociale Dienst van het St. Pieters Ziekenhuis en het ONE vervolledigden het onderzoek. Bij de actualisatie van het boek werd tevens de verdere ervaring van de Dienst Woonwagenbewoners en Roma in rekening gebracht. 5. Gezondheidssituatie van Roma in Brussel Enkel afgaande op de indrukken van de OCMW’s zou de gezondheidssituatie van Roma erbarmelijk zijn. De OCMW’s komen echter voornamelijk in aanraking met zieke Roma aangezien voor mensen zonder wettig verblijf het recht op dringende medische hulp meestal de enige vorm van steun is die ze er verkrijgen. De meeste ondervraagde medische hulpverleners stelden dat de gezondheid van Roma over het algemeen niet dramatisch maar wel slecht is en vergelijkbaar met andere vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf. Rekening houdend met hun belabberde woonsituatie, hun vaak lichte kledij en hun algemene sociale situatie tonen Roma zich volgens deze hulpverleners nog redelijk resistent. Toch is er een belangrijk verschil ten opzichte van de gezondheid van autochtonen. Zo meldt het VMC dat er in België zeer weinig Roma 55 jaar oud worden. Zowel kansarmoede die deels een gevolg is van hun precaire verblijfssituatie als cultuurgebonden elementen hebben een sterke invloed op de gezondheid van Roma.
181
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Wanneer men contacten heeft met Roma-families valt het erg op dat er in de meeste gezinnen wel ergens één of twee personen, waaronder meestal een van de ouders, een of andere serieuze ziekte, aandoening of afwijking hebben. Kinderen met een zware aandoening, een recente hartoperatie of mentale handicap komt men geregeld tegen. Dit wordt dan meestal aangegrepen als argument voor regularisatie op basis van medische redenen. Ook families die hier niet mee te kampen hebben, creëren vaak een medisch argument door zich te fixeren op een of andere lichtere ziekte of kwaal. 5.1 ZIEKTEPATRONEN Bij Roma vinden we welbepaalde ziektepatronen terug. De verschillende oorzaken hebben voornamelijk te maken met hun situatie van kansarmoede, typische voedingspatronen en stress.
O
182
5.1.1 Ziekten verbonden met kansarmoede De situatie van kansarmoede waarin Roma in hun thuisland vertoefden, heeft invloed op hun gezondheidssituatie in België. Zeer dikwijls komen Roma hier al met een belabberde gezondheid aan, vooral oudere mensen. Vaak zaten ze al jarenlang met één of andere kwaal die ginder nauwelijks werd opgevolgd. Jonge dertigers kampen vaak al met ziekten van ouderen (reuma, …) en zien er dikwijls al oud en afgeleefd uit. Bepaalde ziekten die in de Belgische maatschappij nog nauwelijks voorkomen, vinden we vaker terug bij Roma en andere groepen in een vergelijkbare precaire verblijfssituatie. Zo getuigden meerdere ondervraagde hulpverleners over een groter aantal tbc-besmettingen. Dit komt sowieso meer voor bij de groepen die onderhevig zijn aan chronische ondervoeding en een gebrek aan middelen voor medische zorgen. Men huist vaak in zeer ongezonde woningen met o.a. een kapot plafond, geen stromend water en/of verwarming, ongedierte (kakkerlakken), geen enkele verluchting, vocht, schimmel enz. Vooral kinderen en ouderen lijden hieronder. Voor mensen zoals de Roma die voornamelijk in groep leven, is het besmettingsgevaar des te groter. Men woont in vele gevallen dicht op elkaar met verschillende families in hetzelfde huis. Zo komen eveneens geval-
GEZONDHEID
len van Hepatitis A en (geelzucht ten gevolge van) Hepatitis B meer voor bij deze groepen. Waar Hepatitis A gebrekkige hygiëne als oorzaak heeft, gebeuren infecties van Hepatitis B vaak door bloedtransfusies, inspuitingen en seksuele betrekkingen. Velen hebben deze ziekte in hun land van herkomst opgelopen ten gevolge van besmette medische apparatuur bij dokters, tandartsen enz. De vier medewerksters van K&G in de enquête die de meeste Roma-gezinnen opvolgden (in totaal een 50-tal families) vermeldden dat infecties van de luchtwegen veel vaker voorkwamen bij zowel Roma-kinderen als volwassenen. Dit was volgens hen voornamelijk te wijten aan het intensieve buitenleven (bedelen, …), waarbij men doorgaans niet de gewoonte heeft om zich warm te kleden, maar ook door gebrek aan fatsoenlijke binnenhuisverwarming. Volgens de medewerkster van K&G die in Brussel-Noord een 15-tal Romafamilies opvolgt, is een van de grootste gezondheidsproblemen dan ook het gebrek aan gezonde en verse voeding. Mensen zonder wettig verblijf zijn vaak afhankelijk van voedselhulp. Nochtans is de toegang tot de Brusselse distributiecentra voor deze mensen zeer beperkt. Vaak moet men zich dus tevreden stellen met overschotten, opgeraapt van de grond na een markt of gevonden in de containers van grootwarenhuizen. Aan evenwichtig samengestelde maaltijden wordt in deze situatie van overleven geen aandacht geschonken. Fruit wordt nauwelijks gegeten. Groenten worden wel geconsumeerd, maar worden net als vlees lang gekookt waardoor een groot deel van de voedingswaarde verloren gaat (o.a. ijzer). Gebrek aan ijzer leidt in heel wat gevallen tot bloedarmoede bij Roma, o.a. bij zuigelingen. Roma-moeders geven vaak borstvoeding tot het kind 2 jaar oud is. Het noodzakelijke ijzer-supplement naast deze ijzerarme moedermelk wordt wegens onwetendheid of gebrek aan middelen in vele gevallen niet bijgegeven. Men komt redelijk vaak gehandicapte Roma-kinderen tegen (doofheid, blindheid, scheelheid, mentaal, …). De grote mate van inteelt bij bepaalde groepen kan hier een verklaring voor zijn. Maar eveneens speelt het gebrek aan kansen voor een vroege behandeling van zo’n handicap mee.
183
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
184
5.1.2 Aandoeningen verbonden met cultureel bepaalde voedingspatronen Ook werden aandoeningen vastgesteld die rechtstreeks gelieerd zijn aan cultureel bepaalde voedingspatronen. Anderzijds is het overmatige gebruik van bepaalde voedingsmiddelen een verschijnsel dat trouwens vaker voorkomt bij kansarme groepen. Heel wat Roma lijden aan maag- en leveraandoeningen ten gevolge van overmatige consumptie van alcohol en koffie. De bezoekcultuur die er heerst bij Roma maakt dat er redelijk wat gedronken wordt. Het typische cadeautje bij bezoeken is een pakje koffie (voor vrouwen en mannen) en wijn of zelfgestookte jenever (‘ţuica’) voor mannen. Vooral heel wat Roma-mannen zijn dientengevolge sociale alcohol-consumenten (geen individuele). Drank en muziek zijn de middelen bij uitstek om eventjes de dagelijkse problemen te vergeten. Zeer veel Roma zijn tevens rokers. Tabak wordt trouwens vanaf erg jonge leeftijd gebruikt, ter imitatie van volwassenen. Hierop bestaat vanwege de ouderen absoluut geen taboe. Drugs worden door Roma nauwelijks gebruikt. Deze waren in het land van herkomst nauwelijks te vinden en peperduur. Dit zou in de toekomst echter wel tot een probleem kunnen uitgroeien. Verder bestaat er bij vele Roma-families amper een vast eetpatroon: er wordt gegeten als men honger heeft en niet op welafgesproken tijdstippen. Vaak werden tandaandoeningen geconstateerd (cariës, abcessen,…). Gebrekkige tandhygiëne en onaangepaste voeding zijn hiervan de oorzaak. Dit kan ook cultureel bepaald zijn. Zo lijden volgens verpleegsters van het Consultatiebureau van de Foyer bijvoorbeeld heel wat mensen uit ex-Joegoslavië aan cariës omwille van overmatig verbruik van honing en suiker in drankjes. Tevens werd meermaals verwezen naar de vroegere situatie in Oost-Europa waar gesuikerde frisdranken en snoep een zeldzame luxe waren. Hier permitteren deze mensen zich dat wel en worden kinderen graag verwend met allerlei goedkoop snoepgoed. 5.1.3 Stress-gebonden kwalen De meeste medische diensten vermeldden het voorkomen van heel wat psychosomatische klachten bij Roma. Tengevolge van hun precaire situatie, gebrek aan activiteiten en de angst om opgepakt te worden, is men onderhevig
GEZONDHEID
aan voortdurende stress. Men leeft met zorgen aan het hoofd, doorgaans met veel volk in huis en een gebrek aan psychische rust. Deze continue spanning wordt direct duidelijk als je Roma zelf opbelt. De eerste vraag is meestal: ‘Welk probleem is er? Is er iets niet in orde?’ Hierdoor raakt men gefixeerd op allerlei kleinere kwalen101 die vervolgens aanzwellen tot psychosomatische aandoeningen. Deze stress zorgt er dan voor dat Roma (net zoals andere mensen in een gelijkaardige situatie) zich vaak bij medische diensten aanbieden met klachten over het hart102 (harttrillingen en -knellingen, ‘schrik dat het hart zal stoppen’, …), de longen, de rug, maagzweren en slaapstoornissen. Opvallend voor Roma is dat er dikwijls klachten worden vastgesteld over pijnen of ziekten die doorheen het lichaam reizen. In veel van deze gevallen gaat het om klachten waarbij geen medisch probleem wordt vastgesteld. Als men hartpijn heeft en niets wordt vastgesteld, verplaatst het zich naar de longen. Als men daar ook niets vaststelt, gaat het naar de nieren of andere vitale organen. Vaak worden wel allerlei angsten vastgesteld die hieraan ten oorzaak kunnen liggen (in verband met verblijfsstatuut, politie, marginalisering). In heel wat gevallen blijven deze angsten en bijhorende klachten ook voortduren nadat men een wettelijk verblijfsstatuut heeft verworven. Er is een algemene argwaan en angst voor ziektes die geen zichtbare symptomen geven maar verborgen blijven. Zo stelde een medewerkster van een gezondheidscentrum vast dat de reactie van een Roma die zich zwaar verbrand had veel rustiger was dan in geval van ziektes die in het lichaam ‘rondsluipen’. 185
5.2 PROPERHEID EN REINHEID 5.2.1 Hygiëne Zin en mogelijkheden voor hygiëne vindt men bij Roma in alle gradaties. Ook de zin voor het proper houden van gemeenschappelijke of publieke plaatsen is 101
Volgens sommige ondervraagden zou bij mensen uit ex-communistische landen ook de overschakeling van een door de staat georganiseerd leventje naar een leven waarin men zelf alle initiatief moet nemen, zorgen voor stress.
102
Een medewerkster van een gezondheidscentrum die eveneens nauwe contacten heeft met de Belgische Rom-Zigeuners die in woonwagens leven, bemerkte dat deze klachten over hart-, long- en hoofdpijn ook in deze laatste groep opmerkelijk vaak voorkwamen.
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
echter niet even sterk aanwezig bij alle Roma. Zeer vaak verwijzen buitenstaanders naar gebrekkige hygiëne bij Roma (‘ze smijten hun afval zomaar op straat’). Verhalen doen de ronde over verzameldrang103 en de gewoonte van sommige Roma-groepen om kleren eenmalig aan te trekken, die men nooit wast en wegsmijt als ze helemaal vuil zijn. Op school willen sommige leerlingen niet naast Roma-kinderen zitten ‘omdat ze vuil zijn en stinken’. De ervaring van medische hulpverleners104 die huisbezoeken brengen, is nochtans in redelijke tegenspraak hiermee. De meeste van deze hulpverleners ondervonden dat Roma thuis zeer vaak een uitgesproken zin voor properheid hadden, zelfs in vergelijking met andere mensen zonder wettig verblijfsstatuut. De woonsten zijn vaak zeer oud, verkommerd en ongezond, maar families doen hun uiterste best om de kamers zo proper mogelijk te houden. De baby’s worden er kraaknet gehouden. Feit blijft dat in omstandigheden van kansarmoede hygiëne niet steeds even evident is (kakkerlakken op de muur, geen stromend water, …). 5.2.2 Marimé Roma maken een belangrijk onderscheid105 tussen properheid (hygiëne) en reinheid. Het volgende verhaaltje van een medewerkster van een gezondheidscentrum illustreert dit.
O
‘Een Roemeense Roma-vrouw kwam op een dag bij me aan en vertelde dat ze kleren heeft gevonden. Ze had schrik dat de kleren hadden toebehoord aan haar Afrikaanse buren en dat ze AIDS zou krijgen als ze ze aantrok (een ziekte die refereert naar de onreinheid van gadjé). Hierop legde de hulpverleenster uit dat AIDS niet op die manier werd doorgegeven, maar dat ze wel best de vuile kleren waste om geen huidirritatie te krijgen. Dit stelde haar gerust, wassen (properheid) was voor haar niet meer nodig.’
186
103
In het Klein Kasteeltje had men ervaring met enkele families die allerlei eetwaren die ze gevonden hadden ophoopten in hun kamer tot in een vergevorderd stadium van ontbinding.
104
Hetgeen eveneens ervaren werd tijdens de talrijke huisbezoeken in het kader van het onderzoek.
105
Meerdere dokters bevestigden dat dit onderscheid zowel bij Roma als bij de Belgische Rom voorkwam.
GEZONDHEID
De antropoloog Maurits Eycken die in 1998 onderzoek deed bij Roma in Tsjechië en Slowakije verduidelijkt deze termen in zijn doctoraatsstudie. Traditioneel zijn reinheid en onreinheid leefregels die het onderscheid tussen Zigeuners en niet-Zigeuners (gadjé) in stand houden. Kinderen zijn rein omdat ze de dragers zijn van het toekomstige leven. Volwassenen zijn daarentegen seksueel actief en geven het leven door. Zij moeten dus de meeste aandacht schenken aan reinheidsregels die het leven beschermen. De gadjé zijn onrein en brengen ziektes voort. Zigeuners kunnen door de reinheidscode, de ordeen beleefdheidsregels van de gadjé bezoedeld worden. De ergste straf die een zigeuner kan treffen is ‘marime’, dit is bezoedeling, uitsluiting uit de sociale orde. Roma gaan er dus van uit dat veelvuldig contact met gadjé hen met typische ‘gadjé-ziektes’ kan opzadelen (kankers, AIDS, …). Deze kunnen alleen verholpen worden door gadjé zelf. Zo bijv. merkten de gezondheidscentra op met welk gemak Roma om een scanning vragen. Zeer vaak vraagt men voor een volledige scan. Dit wordt aanzien als een resolute oplossing om alle kwalen ineens te kennen. Indien dit niet direct kan (omdat dit hier niet bestaat), houden Roma voet bij stuk om dit toch te laten gebeuren. Men zal hiervoor verschillende dokters aanspreken en op zoek gaan naar een specialist ‘van alles’. Men gaat ervan uit dat het tegelijkertijd opsporen en vervolgens oplossen van alle kwaaltjes bijdraagt om terug rein te worden. Dit komt het meest voor bij Roma die pas in België aangekomen zijn. 187
5.2.3 Belang van maagdelijkheid Maurits Eycken stelt dat de gadjé niet rechtstreeks kunnen bezoedelen. Dit gebeurt via de vrouw. De vrouw is de bewaarster van de reinheid in het doorgeven van het leven van de lineage. Deze moet daarom zowel intern als extern duidelijke grenzen leggen, vooral in contact met de gadjé. Reinheidsregels zijn dus een voortdurende herinnering aan het onderscheid tussen Roma en gadjé. De reinheidsregels als voorzorg om bezoedeling te voorkomen, slaan op de biologische en vitale functies van de vrouw met betrekking tot het doorgeven van het leven: geboorte, vruchtbaarheid en menstruatie, seksualiteit en
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
bereiding van voedsel. Intern is de vrouw onderhevig aan regels zoals was- en kledingsvoorschriften (bijv. het onderlichaam bedekt houden met lange kleding). Ook is zij degene die reine voeding samenstelt uit ingrediënten van een onreine wereld. Voor velen betekent dit eveneens dat ze niet met gadjé zullen mee-eten106, en zeker niet uit hetzelfde bord. Waar de man een redelijk grote (seksuele) vrijheid heeft tegenover gadjé-vrouwen, is deze strikt beperkt voor vrouwen tegenover mannen. Ze moet maagd blijven tot aan haar huwelijk. In haar contact met de gadjé-wereld en meerbepaald gadjé-mannen waakt ze dus voortdurend over haar integriteit die steeds wordt bedreigd. Vandaar ook dat onbekende gadjé-dokters niet direct het grootste vertrouwen krijgen. Eveneens is dit zoals eerder gezegd voor sommige families een reden waarom jonge meisjes vanaf de vruchtbare leeftijd niet meer naar school gestuurd worden.
O
188
5.3 REPRODUCTIE 5.3.1 Geboorteregeling In Roemenië heerste er tijdens het nationalistische bewind van Ceauscescu een verbod op voorbehoedsmiddelen. Alhoewel eveneens verboden, was de gangbare praktijk voor geboorteregeling abortus. Dit werd illegaal bedreven door plaatselijke vrouwen en dokters. In Bulgarije is abortus gratis. Deze mentaliteit blijft door de Roma die in België aankomen behouden. Weinigen doen aan anticonceptie en abortus is een vanzelfsprekende praktijk. Een medewerkster van K&G sprak zelfs over gevallen van vrouwen die reeds aan hun 25ste abortus toe waren. Vele Roma kennen de mogelijkheden van anticonceptie gewoon niet. Door aangehouden inspanningen om Roma te sensibiliseren over geboorteregeling, raakten dezen steeds meer vertrouwd met voorbehoedsmiddelen. Scholen vervullen hier een bijzonder belangrijke rol. Vaak is dit de enige plaats waar jongeren een fatsoenlijke seksuele voorlichting krijgen. Het spiraaltje107 werd 106
Dit is afhankelijk van de graad van vertrouwdheid met de betrokken gadjé. In een vertrouwensrelatie is dit wel mogelijk.
107
Aanvankelijk kwamen Roma-vrouwen vragen om ‘spirientjes’, waarmee spiraaltjes werden bedoeld.
GEZONDHEID
o.a. in het Consultatiebureau van de Foyer een steeds vaker gevraagd middel. Toch is contraceptie nog steeds niet populair en blijft borstvoeding voor Romavrouwen de allerbelangrijkste methode van anticonceptie. De pil valt moeilijk omwille van de noodzaak van regelmaat bij inname. Tijdelijke contraceptiva zoals depo-provera (prikpil geldig voor drie maand) zijn dan iets populairder omwille van het gemak. Het condoom heeft geen succes wegens te duur en nog te onbekend. Abortus wordt nog vaak aangevraagd, alhoewel dit duidelijk vermindert. Ook godsdienst speelt een belangrijke rol in de houding tegenover anticonceptie. De Pinksterkerk, waartoe naar schatting 60 à 70% van de Roemeense Roma in Brussel behoren, verbiedt voorhuwelijkse seksuele betrekkingen en gaat uit van absolute huwelijkstrouw. Als er kinderen komen is het ‘omdat God het zo wil’, en moet dit dus onvoorwaardelijk geaccepteerd worden. Voorbehoedsmiddelen zijn bijgevolg niet nodig en niet gewenst. Bij Bulgaarse Roma valt een relatief aantal seksueel overdraagbare aandoeningen op. Dit is rechtstreeks gelieerd aan de verspreiding van prostitutie bij sommige vrouwen van deze groep. Volgens Kind & Gezin worden bij Romakinderen nooit SOA’s vastgesteld. 5.3.2 Pativ Toch is het geringe enthousiasme voor gebruik van anticonceptiva grotendeels te verklaren vanuit andere culturele elementen. Traditioneel is een uitgebreide kroost belangrijk en verhoogt de pativ (eer) van de familie (Eycken 1998). Hierdoor is geboorteregeling binnen het huwelijk in cultureel opzicht niet aan de orde, alhoewel geboortebeperking bij Roma uit economische redenen momenteel ook zijn plaats heeft verworven (zie eerder). Voorhuwelijkse betrekkingen voor het meisje zijn sowieso uit den boze. De vrouw als zuivere draagster van het leven behoudt haar reinheid om de continuïteit van de familie te realiseren. Maagdelijkheid van de jonge vrouw is een uiterst belangrijk gegeven. Het is verbonden met de noties van reinheid en onreinheid (‘marimé’) zoals hoger beschreven. Het draagt in belangrijke mate bij tot de pativ van de familie. De dochter schenkt de vader pativ door haar maagdelijkheid te behou-
189
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
den. Het huwelijk is alzo een middel bij uitstek voor het verwerven van pativ. De vader van de jongen verhoogt zijn eer door het aanbieden van het feest, de vader van het meisje door het aanbieden van haar maagdelijkheid. Een goede vader waakt dus over zijn gezin en de maagdelijkheid van zijn dochters. Bij zijn afwezigheid is het trouwens de oudste zoon die toeziet op de maagdelijkheid van zijn zussen. Na de eerste huwelijksnacht is de controle van de maagdelijkheid een publiek gebeuren waarbij de hele leefgemeenschap wordt betrokken. Het vitale belang van maagdelijkheid van jonge vrouwen voor de leefgemeenschap wordt door volgend verhaal duidelijk geïllustreerd.
O
Helena, 17 jaar en woonachtig in Schaarbeek, is pas met een groot feest op traditionele wijze getrouwd met Ionel, 18 jaar. Aurel, vader van de bruid, staat enkele dagen later aan onze deur met zeer bedrukt gelaat. Zijn dochter heeft geen sporen van verlies van maagdelijkheid vertoond na de huwelijksnacht. Bij de familie aangekomen legt de vader geestdriftig uit dat ze al naar een drietal dokters zijn geweest om het verlies van maagdelijkheid vast te stellen. Bij de vaststelling waren drie familieleden aanwezig en een vertaalster. Aan de laatste dokter heeft Aurel zelfs een attest gevraagd waarin de dokter op papier bevestigt dat er sporen zijn die zouden kunnen wijzen op ontmaagding tijdens de laatste 24 uur. Toch is de ganse familie nog steeds in een algemene paniekstemming, want aan het papiertje wordt blijkbaar niet veel waarde gehecht (hetgeen duidt op een zeker ongeloof tegenover de gadjé-dokter108). De vader legt zeer plastisch en met brede gesticulaties gedetailleerd uit wat er moet gebeurd zijn die nacht. Zijn eer en die van de hele familie hangt er trouwens van af. Volgens hem had de bruidegom zo diep in het glas gekeken dat hij er niets van terecht heeft gebracht. Hij is er hardnekkig van overtuigd dat zijn dochter niet ontmaagd is geworden. Hij zweert dat hij nooit meer een dochter aan deze familie uithuwelijkt, want door de incapaciteit van de bruidegom is zijn eer besmeurd. De emoties
190
108
Vaak wordt de diagnose van de dokter in vraag gesteld. Aan geruchten van familie en kennissen die het woord van de dokter tegenspreken, wordt vaak meer waarde gehecht. Men kan alzo meerdere dokters aflopen voor hetzelfde probleem.
GEZONDHEID
laaien hoog op, de moeder en de andere kinderen kijken sip toe. Groot onheil heeft de familie getroffen en wanneer we hen de volgende weken tegenkomen vertellen ze telkens dat ze in grote miserie zitten. Een drietal weken later komt Aurel het blijde nieuws melden: het probleem is plots opgelost, Helena is nu echt ontmaagd. De sporen zijn er nu duidelijk, iedereen is content. De eer van de familie en van de vader is gered. 5.3.3 Zwangerschap Zwangerschappen worden over het algemeen niet goed opgevolgd. Ook hier redeneert men dat het niet nodig is om voor controle naar de dokter te gaan zolang men niet ziek is. Hierdoor worden afwijkingen bij de foetus te laat of helemaal niet vastgesteld en verhoogt het aantal kinderen die doodgeboren worden of met misvormingen ter wereld komen. Onder de tien ondervraagde families was er eveneens sprake van één doodgeboren kind omwille van die reden. Toch komen steeds meer zwangere Roma-vrouwen bij K&G en ONE terecht. Ondanks veelvuldige huisbezoeken aan deze groep door K&G blijft het vaak echter moeilijk om de vrouwen van een regelmatig prenataal doktersbezoek te overtuigen. Vele vrouwen komen éénmalig, maar blijven daarna weg om uiteenlopende redenen. Bij problemen (pijn, contracties, bloedingen) laten ze zich in het St. Pieters Ziekenhuis opnemen. Roma-vrouwen doen er trouwens alles aan om na de bevalling zo vlug mogelijk te worden ontslagen. Dit doen ze omdat er thuis nog kinderen te verzorgen zijn maar eveneens om zo vlug mogelijk terug in de familiesfeer te vertoeven, weg van de gadjé-omgeving. Tijdens de zwangerschap en zeker als de vrouw alleenstaande is, nemen overlevingsactiviteiten109 de meeste tijd in beslag. Men tracht op het einde van de dag voor genoeg eten te kunnen zorgen voor de kinderen. Het resultaat is vaak echter schamel. Zodoende kampen zwangere alleenstaande Roma-vrouwen vaak met ondervoeding. Deze vrouwen weten meestal helemaal niet hoe je aan de noodzakelijke vitamine- en ijzer-supplementen kan geraken. Deze uitzichtloze situatie stimuleert heel wat vrouwen tot het plegen van abortus.
109
Het gaat hier om Roma zonder wettig verblijf, welke de grootste groep vormen.
191
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Bij prenatale consultaties willen Roma graag het geslacht van de foetus kennen. In het Consultatiebureau van de Foyer werd vastgesteld dat de interesse voor een goede opvolging van prenatale controles groter is wanneer de echografie uitmaakt dat het een jongetje is. Indien het een meisje is, komen vrouwen doorgaans niet meer terug. Dit heeft te maken met het belang van zonen binnen de Roma-familie. Er bestaat een algemene wens om veel zonen te hebben. Een jongen bezorgt een familie eer (pativ). Hij zal die verhogen door later veel geld in het laatje te brengen. ‘De man komt naar huis met geld, de vrouw met brood’ (Eycken 1998). Dochters worden trouwens uitgehuwelijkt als tiener en gaan vervolgens inwonen bij de familie van de echtgenoot. Vanaf dan zullen ze voor de familie geen rechtstreeks nut meer hebben of voor eer kunnen zorgen. Verder komen volgens het Consultatiebureau van de Foyer postnatale depressies zelden voor bij Roma.
O
192
5.4 PREVENTIE De notie van preventie is vreemd aan de denkwijze van Roma. Succes en ziekte hebben volgens hen te maken met geluk. Mensen berusten in hun lot, gezondheid is in de handen van God, ‘o del’ (het goede, het juiste)(Eycken, 1998). Veelgehoorde uitspraken zijn daarom ook ‘God is groot, God weet het, wat heb ik gedaan dat God mij dit stuurt?, met de hulp van God zal het wel lukken,…’. Mensen leven in het hier en nu en hanteren een korte termijnvisie. Dit is nog meer uitgesproken bij hen die van dag tot dag moeten overleven omdat hun verblijfsstatuut (nog) niet in orde is. Een gezond lichaam is voor Roma zodoende ook geen kapitaal dat moet verzorgd en onderhouden worden. Zolang men niet ziek is, ziet men de noodzaak niet in van een doktersbezoek. Na een doktersbezoek wordt de ziekte evenmin goed opgevolgd. Men zal in geval van ziekte nauwelijks zijn levenswijze of voedingspatroon aanpassen. Zo beklaagde een Roma-vrouw zich over zes verschillende ziektes waaraan ze leed. Tijdens het gesprek rookte en hoestte ze aan een stuk door. Als men zich beter voelt, wordt medicatie onmiddellijk stopgezet (bijv. antibioticakuur bij kinderen). Dit maakt het tevens moeilijk om aan preventie te doen. Het nut van
GEZONDHEID
vaccinaties stelt men in vraag. Nochtans worden door medische voorzieningen veel inspanningen gedaan om deze mensen zoveel mogelijk en systematisch te vaccineren, uit medische overwegingen voor deze mensen zelf, maar ook voor de volksgezondheid. In de praktijk volgt de meerderheid van de families die in aanraking komen met K&G het vaccinatieschema voor hun kinderen nochtans redelijk goed op. Voor 75% van de Roma-families die werden opgevolgd door de medewerksters van K&G die aan de enquête participeerden, was het vaccinatieschema voor de kinderen van 0 tot drie jaar in orde. Vooral de laatste jaren stelt K&G een verbetering vast. Zeker kinderen die hier geboren zijn en naar school gaan zijn in orde met hun vaccinaties. Het zijn vooral de kinderen die niet naar school gaan waarbij een goede opvolging van vaccinaties problemen geeft. Eveneens maakt het veelvuldige verhuizen een goede opvolging van vaccinaties moeilijk. Bij de volwassenen ligt het vaccinatieniveau echter een heel stuk lager dan bij kinderen. Bulgaarse Roma zijn bijvoorbeeld wel beter ingeënt dan Roemeense. Volwassenen worden meestal pas ingeënt wanneer ze om andere redenen naar de dokter of de kliniek gaan. Afspraken voor nieuwe vaccinaties slaan ze meestal in de wind. K&G slaagt erin families te motiveren voor vaccinaties door ‘in ruil’ iets extra te geven zoals pampers, kinderspeelgoed, zelfs een frigo enz. Ook wordt soms administratieve bijstand verleend om mensen te overhalen om hun kinderen te laten inenten. 5.5 MEDICATIE Roma grijpen niet snel naar medicatie. Als er geen ziektesymptomen meer zijn wordt medicatie direct stopgezet. Medicamenten worden niet steeds door het OCMW terugbetaald en zijn bijgevolg te duur. Een gezond lichaam wordt niet beschouwd als een nodige lange termijn investering en bijgevolg besteedt men hier over het algemeen niet graag geld aan. Paracetamol wordt echter wel vrij algemeen gebruikt tegen allerlei kwalen. Anderzijds kwamen twee verschillende Bosnische Roma-families tijdens een huisbezoek aandraven met een grote zak boordevol medicamenten, waarvan het zieke familielid er een hele resem moest innemen. Beide families hadden echter wel een mutualiteit én OCMW-steun.
193
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Voor alledaagse kwalen maken volwassenen wel veel gebruik van zelfbereide middeltjes (kruiden, …). Orthodoxe Roma of leden van de Pinksterkerk gaan eveneens naar hun pastor, die genezingen doet via zijn gebeden. Bidden voor een goede gezondheid en alle andere problemen des levens is een alledaagse bezigheid voor Roma van de Pinksterbeweging. Als het kinderen betreft wordt echter veel vlugger naar de dokter gegaan. 6. Gebruik van Brusselse medische diensten
O
194
De meeste Roma hebben (nog) geen wettig verblijfsstatuut. Dezen hebben recht op DMH en worden hiervoor door het OCMW van de effectieve verblijfplaats ten laste genomen. Zij die nog een Code 207 bezitten kunnen voor DMH doorverwezen worden naar het OCMW van de plaats van het opvangcentrum. Zij die wel een wettig verblijfsstatuut hebben, zijn aangesloten bij een mutualiteit en bezitten een SIS-kaart. Toch maken dezen nog vaak gebruik van een medische kaart van het OCMW, waardoor een groter deel van de kosten van medicamenten en specialisten wordt terugbetaald. Dit was het geval bij de drie ondervraagde families die geregulariseerd waren tijdens de campagne van januari 2001. De andere zeven families konden rekenen op dringende medische hulp vanwege het OCMW. Roemenen komen meestal met een toeristenstempel het land binnen. Gedurende drie maanden is men legaal in het land en heeft men in principe geen recht op dringend medische hulp via het OCMW. Roma vragen meestal toch DMH aan, zonder evenwel hun paspoort te tonen. Velen richten zich in dit geval rechtstreeks tot het St. Pieters Ziekenhuis. Anderen wachten met de behandeling tot de wettelijke termijn van drie maanden verstreken is en starten daarna pas de behandeling. Voor dezen is deze verplichte wachtperiode volgens een medewerkster van AzG zeer confronterend. Bij hun aankomst verwachten ze om direct gratis geholpen te kunnen worden. De bevraagde gezondheidscentra waren van mening dat Roma zich in het algemeen niet snel tot medische diensten wenden. Men stelt een bezoek bij de dokter zo lang mogelijk uit. Vaak beslissen volwassenen om pas bij hoog-
GEZONDHEID
dringendheid of in een gevorderd stadium van een ziekte hulp in te roepen, waardoor de behandeling langer en moeilijker wordt en de ziekte ernstiger. Bijvoorbeeld als men tandpijn heeft, gaat men niet naar de tandarts en hoopt men dat het vanzelf voorbij zal gaan. Pas als dit tot een pijnlijk abces is uitgegroeid snelt men naar het ziekenhuis waar men de boel op stelten zet als men niet op staande voet wordt geholpen. Zo kunnen bijv. beginnende kankers zich sterk ontwikkelen tot in een onomkeerbaar stadium vooraleer behandeld te worden. Daarentegen wanneer het baby’s of jonge kinderen betreft, kan men zich bij het kleinste pijntje tot de spoedgevallendienst wenden. Op het moment dat medische hulp wordt ingeroepen verwachten Roma van de zorgverstrekker dan vaak dat deze met een paardenmiddel of een miraculeus medicijn ineens alle klachten kan oplossen. Wanneer een medewerkster van een gezondheidscentrum na een tijdje enigszins een vertrouwelijke relatie opbouwt, duurt het niet lang of andere Roma komen haar opzoeken. Ze tonen dan een papiertje waarop hun kennis die tevoren bij de medewerkster langs kwam haar naam heeft geschreven, als van een goede fee die alles oplost. Naast de medische problemen verwacht men dan vaak dat ook andere problemen door haar worden opgelost (verblijfsstatuut, OCMW-steun, …). Bovendien komt het in medische diensten vaak voor dat een Roma die verzorging nodig heeft een groep familieleden met zich meebrengt tijdens de consultatie. Wanneer Roma bij hoogdringendheid dan toch beslissen om naar de dokter te gaan, kloppen ze meestal direct aan bij spoedgevallendienst van het Ziekenhuis. Dit is volgens medische diensten trouwens ook een veelvoorkomend fenomeen bij vluchtelingen en andere mensen zonder wettig verblijf. Over ziekenhuiskosten wordt niet nagedacht en men reageert vol verbazing wanneer men een hoge factuur toegestuurd krijgt. Regelmatig wordt door Roma tevens beroep gedaan op de ambulance, af en toe ook in niet-dringende gevallen. Roma zijn vanwege het vroegere communistische systeem gratis gezondheidszorg in staatsziekenhuizen gewoon. Bijgevolg zijn velen niet vertrouwd met het systeem van huisartsen. Het St. Pieters Ziekenhuis in Brussel en het Brugmann Hospitaal in Laken worden het meest gefrequenteerd door Roma. Daarnaast komen ze af en toe
195
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
196
terecht in andere ziekenhuizen van het IRIS-netwerk. Vooral het ‘armen-ziekenhuis’ St. Pieters is gekend om zijn lage drempel voor mensen zonder wettig verblijf (een tiental Roma/maand). Zwangere vrouwen worden onvoorwaardelijk opgenomen en men geeft ze met alle beschikbare middelen een volledige behandeling. Op het onthaal van de urgentiedienst controleert men eerst de ernst van de situatie, en in geval van niet-dringendheid stuurt men deze klant door naar een dokter in diens buurt. Tegelijk heeft dit een pedagogische functie om klanten bewust te maken van het gebruik van urgentiediensten en dokters. Nochtans blijkt uit de gesprekken met de Roma-families dat het bewustzijn over het gebruik van huisdokters toeneemt naarmate men langer in België verblijft. Zij die hier reeds acht jaar of langer waren, gingen in eerste instantie steeds naar een huisdokter of een gezondheidscentrum. Zij die hier nog maar een jaar waren wendden zich meestal direct tot het St. Pieters Ziekenhuis, en hadden allen de ambulance al eens gebruikt. Uiteindelijk komen dus toch heel wat Roma die het gangbare systeem al kennen bij de gezondheidscentra (‘maisons médicales’) over de vloer. Ze komen er doordat andere diensten hen er uiteindelijk naar doorverwezen, ofwel door de efficiënte interne mond-aan-mond-reclame. De in het onderzoek bezochte centra kregen wat Roma betreft vooral Roemenen over de vloer, met uitzondering van het Maison Médicale 35 in de Noordwijk. Omwille van de aanwezigheid van Turkse vertaalsters zijn het daar voornamelijk Bulgaarse Roma die op consultatie komen. Gezondheidsdiensten waar medewerksters werkzaam zijn die eveneens kunnen tolken (voornamelijk in het Roemeens) worden meer gefrequenteerd door Roma. Deze personen worden dan ook vaak vertrouwenspersonen waarnaar Roma zich richten met allerlei andere vragen en problemen. Zo werkte er tot voor kort een Belgische medewerkster in het Maison médicale des Marolles, die door haar kennis van de Roemeense taal een hele schare Roma-cliënteel aantrok. Ook wanneer deze families verhuizen naar een andere Brusselse wijk of gemeente blijven ze naar deze medische dienst komen. Voor niet-medische vragen wordt meestal gewerkt met doorverwijzing naar sociale diensten. Hetzelfde gaat op voor het Consultatiebureau van de Foyer in Molenbeek.
GEZONDHEID
Toen er in 1997 steeds meer Roma deze dienst leerden kennen, werd een Roemeense intercultureel bemiddelaarster aangeworven. Sindsdien vinden Roma er massaal hun weg naartoe voor post- en vooral prenatale controles. Momenteel ontvangt het Consultatiebureau er gedurende drie halve dagen per week talrijke Roma-families. In 2005 werden er 216 Roemeense vrouwen opgevolgd (1/3 van het totale cliënteel). Er werden 1672 consultaties, huisbezoeken en ondersteunende gesprekken van Roemeenssprekende patiënten geregistreerd (jaarverslag Dienst ICB 2005). Minstens de helft hiervan waren Roma. De ICB’s worden ook ingezet in het CAW Archipel Welkom gedurende een halve dag per week, waardoor er ook heel wat Roma over de vloer komen. Tevens wordt er door de ICB’s sporadisch getolkt voor andere medische diensten (o.a. St. Jan Ziekenhuis, UZ Jette) en participeren ze soms in huisbezoeken samen met verpleegsters van het Consultatiebureau. Niet alleen vertalen zij maar ze duiden ook zowel naar het medisch personeel als naar de Roma op culturele specificiteiten en gevoeligheden. Ze zorgen ook voor emotionele ondersteuning voor deze mensen. Bij Artsen zonder Grenzen komen Roma meestal aankloppen voor zwaardere problemen, niet voor een simpele griep (vaak maag-, long-, en ademhalingsproblemen). Iedereen die moeilijk toegang heeft tot medische zorgen kan bij AzG eveneens terecht voor gratis verzorging. Bovendien komen er wekelijks Roma over de vloer (meestal uit Molenbeek en Brussel) om nadere inlichtingen te verkrijgen over de toegang tot bepaalde medische zorgen in hun land van herkomst. Het gaat hier voornamelijk om uitgeprocedeerde asielzoekers die hopen op een regularisatie (volgens Art. 9§3) op basis van medische redenen. Vaak verwachten Roma dat men hen een medisch verslag schrijft als medische argumentatie voor hun regularisatieaanvraag, en ze reageren ontgoocheld als hun vraag niet wordt ingelost. In het jaar 2000 kreeg AzG 320 bezoeken van Roemenen of 12.9 % van alle consultaties. Het grootste deel hiervan zijn Roma. Van op de materniteit worden Roma-vrouwen met pasgeboren baby’s toegewezen aan Kind & Gezin of de ONE voor postnatale opvolging. Een niet nader te bepalen aantal van deze vrouwen volgt dit niet op. Toch zijn er zeer
197
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
vele Roma-gezinnen met zwangere vrouwen of kinderen van 0 tot drie jaar die worden bereikt door de kosteloze preventieve onderzoeken van Kind & Gezin. Dit gebeurt aan de hand van consultaties, huis- en kamerbezoeken. De doelgroep van kansarmen, asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf kunnen bij K&G aanspraak maken op een intensievere dienstverlening. Dit specifieke aanbod omvat meer huisbezoeken, meer consultaties en sociale netwerking (doorverwijzingen). De ONE (Office de la Naissance et de l’Enfance) komt via huisbezoeken van verpleegsters en sociaal-assistenten en via de consultaties in de verschillende vestigingen eveneens vaak in contact met Roma. De ONE verstrekt preventieve medische zorgen (vaccinaties, begeleiding van ouders, …) aan moeders van baby’s en kinderen van 0 tot 6 jaar. Over het algemeen zijn Roma zeer tevreden over de medische zorgen die worden verleend. Ze vinden dat ze met respect worden behandeld. Volgens hen staat dit in schril contrast met hun slechte behandeling in Roemenië omwille van hun Roma-zijn. 7. Knelpunten in de medische dienstverlening
O
198
7.1 MET BETREKKING TOT ROMA Medische diensten constateren dat Roma zich niet snel tot medische diensten wenden, tenzij het om kinderen gaat. Als men zich al tot een medische instelling wendt, gebeurt dit vaak bij hoogdringendheid. Soms is de ziekte dan al te ver gevorderd voor een adequate genezing. Meerdere drempels ten aanzien van medische dienstverlening spelen hierbij een rol: Roma zijn slecht ingelicht over regelingen in verband met gezondheidszorg. Vooral voor mensen die nog niet lang in België vertoeven heerst er een gebrek aan informatie over de regeling van dringende medische hulp, zodat ze geen gebruik maken van dit recht. De geringe kennis van een van de landstalen speelt hier een rol. De financiële bekommernis is dan weer een factor die hen tegenhoudt om zich te laten verzorgen. Eveneens kennen vele Roma het systeem van huisartsen niet. Ze kennen de artsen niet die een conventie hebben met het OCMW. Als de nood het hoogst is trekken velen dan toch naar het ziekenhuis
GEZONDHEID
zonder eerst bij de huisarts en het OCMW te passeren. Volgens de Sociale Dienst van het St.Pieters Ziekenhuis heeft bijna geen enkele Roma die er over de vloer komt op voorhand een tenlasteneming voor DMH aangevraagd bij het OCMW. In heel wat andere ziekenhuizen worden ze dan geweigerd omdat het niet duidelijk is wie de kosten zal dekken. Zoals hoger beschreven beschouwen volwassenen, cultureel gezien, hun gezondheid niet als een te verzorgen kapitaal. Het voedingspatroon en de levenswijze zijn niet gericht op het behoud van een goede gezondheid op langere termijn. Ziektes en kwalen worden vaak niet goed opgevolgd. De dagelijkse activiteiten slorpen hen op en omdat het niet de eerste prioriteit is wordt dikwijls lang getreuzeld vooraleer men een medische dienst opzoekt. Aan doktersbezoeken voor preventieve zorgen verzaken velen helemaal, tenzij het om hun kinderen gaat. Dit maakt educatie omtrent gezondheid praktisch onmogelijk. Algemeen kan gesteld worden dat de zorgvraag en –aanbod onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Het aanbod heeft vaak geen notie van culturele gevoeligheden die kunnen bepalen of een Roma gebruik maakt van een medische voorziening of niet. Zoals vroeger beschreven heerst er bij Roma bijvoorbeeld een wantrouwen tegenover onbekende artsen. Voor vrouwen is het contact met gadjé-mannen in het algemeen ongebruikelijk en ongewenst. Naast hoger vermelde factoren is dit één van de redenen waarom Roma volgens medewerksters van het Consultatiebureau van de Foyer weinig therapiegetrouw zijn. Aansluitend hierbij vormt de taalbarrière een zeer belangrijk knelpunt voor vele Roma. Dit gaat eveneens op voor andere mensen zonder wettig verblijf, en wordt door ongeveer alle medische diensten genoemd als één van de belangrijkste problemen. Onbekend maakt onbemind en gebrekkige communicatie bevordert de wederzijdse houding tussen beide partijen geenszins. Het besef van moeilijke communicatie motiveert mensen niet bepaald om naar een dienst te stappen. Vaak begrijpen Roma de diagnose van de dokter niet eens. Dit stimuleert allesbehalve een goede opvolging van de ziekte en eventuele volgende consultaties. De dokter van zijn kant kan de bekommernissen en verzuchtingen van Roma niet steeds goed vatten, aangezien vele Roma die niet kunnen uitleggen.
199
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Een Roma-man komt bij de dokter op consultatie en zegt in gebrekkig Frans: ‘J’ai mal au dos excuse-moi’. De dokter begint hem te ondervragen over zijn rug en hem te onderzoeken. De man pruttelt tegen en maakt gebaren naar zijn buik. Eigenlijk heeft hij geen rugpijn maar buikpijn, en kende hij het woord buik niet in het Frans. Vaak wordt dan gewoon een ander woord gebruikt en voegt men er een ‘excuse-moi’ aan toe.
O
200
Medische zorgverstrekkers doen voor vertalers beroep op Babel (Nederlands, telefonisch), CIRE (ook op verplaatsing) of Brussel Onthaal (telefonisch). Telefonische vertaling wordt echter als zeer onhandig ervaren, en wordt zoveel mogelijk vermeden. Doorgaans wordt ook aan de patiënten zelf gevraagd om iemand mee te brengen die kan vertalen. Tengevolge van het onbegrip door gebrek aan informatie, de taalbarrière en culturele gevoeligheden vertonen Roma vaak een emotioneel en eisend gedrag tegenover hulpverleners van medische en andere diensten. Hier speelt de vroegere gewoonte van tijdens het communisme mee. Vadertje Staat zorgde voor de overleving van elk individu en individueel verantwoordelijkheidsbesef kwam niet aan bod. Het was evident dat alles gratis en geregeld was. Van hulpverleners in België wordt hetzelfde verwacht. Als niet automatisch en direct aan hun verzuchtingen wordt voldaan, voelen deze mensen zich machteloos en wordt er geprotesteerd. Mensen voelen dit aan alsof de hulpverlener van slechte wil is en ze onrechtmatig aan hun lot worden overgelaten. De angst voor repatriëring speelt ook mee wanneer vele mensen zonder wettig verblijf (o.a. Roma) zich niet snel zullen laten verzorgen in het ziekenhuis of de procedure voor dringende medische hulp opstarten. Het OCMW is tenslotte een publieke dienst en men vreest dat de overheid van hun illegaal verblijf op de hoogte zal worden gebracht. Deze angst is nochtans niet terecht, aangezien men gebonden is aan het beroepsgeheim. De meesten geven uiteindelijk hun adres wel. Maar wanneer er wordt verhuisd, wordt dit zeer vaak niet doorgegeven, hetgeen dan weer administratieve problemen met zich meebrengt. Als een vreemdeling zonder wettig verblijf ziek wordt en medische hulp
GEZONDHEID
nodig heeft, kan dit een financiële ramp betekenen. Men kan immers geen beroep (meer) doen op sociale zekerheid en moet zodoende voor de volledige gezondheidskosten opdraaien. Vooral in het geval van hospitalisatie, speciale onderzoeken en dure medicijnen, kunnen de kosten hoog oplopen. Het OCMW komt evenmin tussenbeide tenzij het gaat om dringende medische zorgen. De helft van de bevraagde families klaagde trouwens over het gebrek aan steun voor de te dure medicijnen. Tevens komt voor mensen zonder wettig verblijf het hospitaal niet tussen voor het transport naar en van het ziekenhuis. Hiervoor kan het OCMW voor deze mensen eventueel uitzonderlijk tussenkomen, in geval van opeenvolgende consultaties voor een langere behandeling. Het OCMW wordt hier trouwens niet voor terugbetaald. Normaal gezien komt de mutualiteit echter tussen hetgeen slechts kan indien de verblijfsdocumenten in orde zijn. Roma missen vaak punctualiteit. Roma leven en overleven van dag tot dag. Gepland wordt er nauwelijks, zeker niet door degenen die bij de dag trachten te overleven. Afspraken worden bijgevolg vaak gemist, vooral als het om niethoogdringende problemen gaat. Men verschijnt vervolgens wanneer het hen uitkomt, vaak tot ergernis van de zorgverstrekker. Doorlopende permanenties zonder afspraak hebben vaak meer succes. 7.2 MET BETREKKING TOT MEDISCHE DIENSTEN Vele medische hulpverleners zijn van mening dat Roma vaak moeilijk terecht kunnen binnen de reguliere gezondheidszorg. Ondanks het recht op dringende medische hulp hebben Roma zonder wettig verblijfsstatuut (net zoals andere mensen zonder wettig verblijf) vaak moeilijk toegang tot de nodige gezondheidszorgen. Sommige dokters of ziekenhuizen weigeren deze mensen te verzorgen en sturen hen door. Ze vrezen niet betaald te zullen worden en zelf voor de kosten te moeten opdraaien. Sociale diensten krijgen vaak van ziekenhuizen te horen dat ze geen mensen zonder wettig verblijf meer moeten sturen, omdat die niet betalen. Meerdere hulpverleners meldden dat soms hoogzwangere vrouwen in privé-ziekenhuizen worden geweigerd wanneer ze op het punt staan te bevallen. Zo vertelde een Roma-familie die sinds vijf jaar in België verbleef dat een
201
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
ziekenhuis in Anderlecht de toegang weigerde tot de hoogzwangere moeder die moest bevallen, zogezegd wegens plaatsgebrek (cfr 2006 jaar geleden). Een ander knelpunt vormt het ‘medisch toerisme’ waarmee bepaalde medische diensten worden geconfronteerd. Sommige groepen allochtonen komen speciaal naar België om zich medisch te laten verzorgen of om hier te bevallen. Dezen hebben geen wettig verblijf en, aangezien ze niet betalen, zijn ziekenhuizen weigerachtig geworden om deze groepen van mensen op te nemen. De ziekenhuizen trekken dan vaak de lijn door naar anderen die al langer hier zijn en om medische redenen regularisatie hebben aangevraagd. Zo weigeren sommige dokters specifiek bepaalde nationaliteiten te ontvangen. Roma voelen zo’n negatieve houding aan als discriminatie of racisme. Volgens medewerksters van sociale en medische diensten komt medisch toerisme ook wel eens voor bij Roma, maar slechts in (zeer) beperkte mate110. In het St. Pieters Ziekenhuis kwam men dit naar eigen zeggen bij Roma ongeveer nooit tegen. Bij Roma komt vaak het omgekeerde voor. Zo gaan bijvoorbeeld Bulgaren terug naar hun land om hun tanden een opknapbeurt te laten geven. Na één keer in Brussel te zijn bevallen en de factuur te hebben gezien, keerde een Bosnische Roma-vrouw voor de vijf volgende bevallingen telkens terug naar Bosnië waar het veel goedkoper was.
O
202
7.3 MET BETREKKING TOT DE PROCEDURE DRINGENDE MEDISCHE HULP Sommige zorgverstrekkers en sociaal-assistenten van OCMW’s blijken niet goed geïnformeerd te zijn over de regeling en de procedure van het recht op DMH. Eveneens zitten in het KB enkele onduidelijkheden die voor verwarring zorgen, o.a. wat er precies onder de term ‘dringend’ wordt verstaan. Dit verwijst eerder naar curatieve zorgen, waardoor preventieve zorgen en nazorg heel vaak uit de boot vallen. OCMW’s discussiëren ook voortdurend met elkaar over wie nu precies bevoegd is voor dringende medische hulp aan uitgeprocedeerde
110
Sommigen doen dit o.a. voor het gebruik van specifieke moderne apparatuur waarover men in het land van herkomst niet beschikt, of voor fertiliteitproblemen.
GEZONDHEID
asielzoekers. Meestal wordt het OCMW van de woonplaats gecontacteerd door de hulpvrager. Maar indien deze nog een Code 207 in het wachtregister heeft, wordt deze in principe doorverwezen naar het OCMW van de plaats van het vroeger toegewezen opvangcentrum. De procedure DMH werkt niet overal even vlot. Elk OCMW heeft zijn eigen regels en in sommige gemeenten is de procedure te ingewikkeld of duurt ze te lang. Dit verhindert het optimale gebruik van dit recht. Het belet heel wat mensen om tijdig DMH aan te vragen en gebruik te maken van de gezondheidszorg. Als de nood het hoogst is, wordt de procedure dan weer omzeild en begeeft men zich rechtstreeks naar het ziekenhuis. CAW Archipel Welkom ijvert alzo voor een vlottere procedure. De terugbetaling van de DMH geschiedt niet steeds zoals het hoort. Dit is een drempel voor huisartsen en verplegingsinstellingen om mensen die hiervan afhankelijk zijn te behandelen. Huisartsen klagen soms dat het OCMW te traag terugbetaalt. In het ziekenhuis moeten zorgvragers aan de sociale dienst melden dat ze niet in orde zijn met de mutualiteit of geen vorderingsbrief hebben. Het ziekenhuis geeft dit binnen de 15 dagen door aan het OCMW, dat aan het ministerie terugbetaling aanvraagt. Als dit niet lukt wordt de factuur naar de klant opgestuurd. Als deze niet kan betalen, kan het ziekenhuis het geld niet terugeisen van het ministerie. Dit maakt dat het ziekenhuis in het vervolg deze klanten zal weigeren. Een medewerkster van een gezondheidscentrum vertelde dat sommige ziekenhuizen wel eens de verblijfsdocumenten van de patiënt achterhouden om hem te dwingen te betalen. Om de terugbetaling door het OCMW te garanderen stellen instellingen en zorgverstrekkers tegenwoordig een conventie op met het OCMW met duidelijke afspraken voor beide partijen. Dit komt ten goede aan de financiële zekerheid van de zorgverstrekker en belet dat zorgvragers in de kou blijven staan. De dringende medische hulp wordt door de staat wel aan de OCMW’s terugbetaald, maar de administratie hiervoor niet. Dit stelt een algemeen probleem voor een aantal OCMW’s, die vaak niet de middelen hebben om meer administratieve krachten hiervoor te engageren. Door dit personeelsgebrek kan het zijn dat de goedkeuring van een aanvraag langer dan 30 dagen op zich laat wachten.
203
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
8. Aanbevelingen Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de gezondheidsthematiek voor Roma in een multi-problematische context moet worden gezien. Zowel kansarmoede die deels een gevolg is van hun precaire verblijfssituatie als cultuurgebonden elementen hebben een sterke invloed op de gezondheid van Roma. Om deze toestand te verbeteren is dus een geïntegreerde aanpak vereist: een benadering op verschillende terreinen, in samenwerking met verschillende actoren, beginnende met het respecteren van het recht op gezondheidszorg.
O
204
8.1 MET BETREKKING TOT ROMA Uiteraard zal het ontbreken van een wettig verblijfsstatuut een hypotheek blijven leggen op de gezondheid van Roma. Toch is het in de eerste plaats nodig om te ijveren voor het respecteren van basisrechten als noodzakelijke voorwaarde om de gezondheidstoestand van Roma te verbeteren. Roma moeten veel meer geïnformeerd en gesensibiliseerd worden over gezondheidsissues. Het is hierbij noodzakelijk dat gebruik gemaakt wordt van informele contacten met Roma. Dit kan via hulpverleners in medische diensten en OCMW’s, directie en leerkrachten van scholen, zelforganisaties enz. Deze inspanningen krijgen meer slagkracht wanneer ze ondersteund worden door georganiseerde info-campagnes of info-momenten. Eveneens kunnen andere organisaties die dikwijls in contact komen met Roma op een meer gecoördineerde manier voor deze doelgroep dergelijke acties ondernemen (integratiecentra, onthaalbureaus, sociale diensten, distributiecentra, …). 8.1.1 Basiscondities vervullen Ongezonde huisvesting zal steeds beslag leggen op pogingen om de gezondheidssituatie van Roma te verbeteren. Het probleem van huisjesmelkers en verkrotting is een thema dat structureel moet worden aangepakt in samenwerking met een ruim veld van actoren.
GEZONDHEID
8.1.2 Informatie Meerdere medische hulpverleners beklemtonen de nood aan informatie van Roma over het functioneren van de gezondheidszorg. Roma zouden beter geïnformeerd moeten worden over rechten en plichten in verband met DMH: procedure, beroepsgeheim, welke kosten, beperkingen, … Ook is het nodig Roma op de hoogte te brengen van het systeem van (vaste) huisartsen waartoe men zich normaliter zou moeten wenden in geval van niet-dringendheid, met de bedoeling de druk op de spoedgevallendiensten te doen afnemen. In ziekenhuizen zou men, naar het voorbeeld van het St. Pieters Ziekenhuis, aan het onthaal een dokter kunnen engageren die de dringendheid van de hulpvraag onderzoekt en doorverwijst naar een huisarts indien nodig. 8.1.3 Sensibilisatie Gezondheidseducatie met betrekking tot voedingspatroon en levenswijze is zeer moeilijk bij Roma wegens het gebrek aan langetermijndenken. Zo is sensibilisatie over gezonde voeding en tandhygiëne noodzakelijk, maar dit zal pas echt effect kunnen hebben op langere termijn. Sensibilisatie in verband met elementaire dingen kan wel resultaten geven op korte termijn, en dan vooral als het kinderen aanbelangt. Zo blijken moeders toch redelijk gevoelig te zijn voor de opvolging van vaccinaties voor kinderen tussen 0 en 3 jaar. Voortdurende sensibilisatie is hier geboden. Vaccinaties kunnen aantrekkelijker gemaakt worden door er een extraatje aan te koppelen, zoals pampers, een kinderspeeltje of eventueel een administratieve ondersteuning. Deze methode van ezel en wortel kan ook helpen om ouders en andere familieleden te overhalen voor bepaalde inentingen. Een continue inspanning is nodig voor voorlichting over de verschillende mogelijkheden van anticonceptie en de risico’s van abortus. Scholen vervullen hier een zeer belangrijke rol, en kunnen ouders bij deze acties betrekken. Het thema ligt evenwel moeilijk omwille van religieuze en culturele remmingen. Daarom moet er ook op andere plaatsen voortdurend over gepraat kunnen worden, zodat het thema bespreekbaar wordt bij Roma. Het debat zou kunnen opengetrokken worden naar het belang van uitbreiding van de reproductieve rechten voor vrouwen.
205
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Het Consultatiebureau van de Foyer hamert op de noodzaak van systematische sensibilisatie van zwangere vrouwen en moeders met baby’s over het belang van zwangerschapscontroles en postnatale consultaties. De kennis van het Frans of Nederlands zou de toegang tot en de communicatie met medische diensten heel wat vergemakkelijken. Ouders dienen voortdurend gestimuleerd te worden om taallessen te volgen, willen ze het leven hier vergemakkelijken, en eveneens om hun kinderen naar school te sturen, liefst vanaf de kleuterklas. 8.2 MET BETREKKING TOT ZORGVERSTREKKERS EN MEDISCHE DIENSTEN 8.2.1 Communicatie met en begrip van Roma Een inclusief beleid werpt slechts vruchten af wanneer communicatie mogelijk is tussen doelgroep en dienst. Op dit terrein bewijzen interculturele bemiddelaars elke dag opnieuw hun nut. Een dienst voor laagdrempelige interculturele bemiddeling die zich op reguliere diensten richt is een must voor een multiculturele stad als Brussel. Uit de vraaggesprekken met medische hulpverleners blijkt, dat er net zoals bij andere diensten, een grote vraag bestaat naar informatie over mentaliteit, achtergrond, cultuur en sociale situatie van Roma. Dit kan hulpverleners helpen om bepaalde situaties beter in te schatten en vooroordelen te corrigeren. De psychologische en culturele kaders die zeer vaak meespelen kan men pas bijstellen als men er bewust van is. O
206
Bij wijze van voorbeeld: ons statische begrip van ‘waarheid’ heeft een andere invulling bij Roma. Voor hen is de ‘waarheid’ veranderlijk. Het komt overeen met wat interessant is om op dàt moment te zeggen. Als hetgeen gezegd werd afwijkt van ons begrip van waarheid (maw. als we denken dat hij liegt), betekent dit daarom niet dat die persoon dit als een leugen aanvoelt. Hij redeneert eerder dat hij op dat moment ‘zich uit een moeilijke situatie moest zien te redden’, of dat hij ‘zijn zaken op dat moment probeerde te arrangeren’. Mits herhaalde vraagstelling kan men er soms wel achter komen wat of waarom hij dat nu precies zegt.
GEZONDHEID
Een beter begrip heeft een enorme impact op de houding. Uiteraard moet dit begrip van twee kanten komen. Begrijpen wil uiteraard niet zeggen dat men alles moet accepteren. Culturele aspecten kan en moet men echter niet veranderen. Alle mensen moeten hun culturele identiteit kunnen behouden. Zo zullen sommige aspecten die hulpverleners irriteren zoals eisend gedrag en het niet naleven van afspraken misschien meer tijd vragen om te accepteren en te wijzigen. Voor sommige aspecten kan dit zelfs generaties vergen. Toch is veel geduld en luisterbereidheid erg noodzakelijk. Het is belangrijk om de tijd te nemen om te trachten te begrijpen wat de ander nu eigenlijk écht verlangt. Daarnaast is de wil om duidelijke uitleg te verschaffen in klare en vriendelijke taal even belangrijk. Mensen krijgen vaak bitse antwoorden of weigeringen te horen zonder dat de redenen worden vermeld. Roma zijn zeer gevoelig voor een positieve en duidelijke houding vanwege de hulpverlener. Hierbij is negotiatie belangrijk, het spel van geven en nemen dat eigen is aan de Roma-cultuur. Iets heeft pas waarde als men erover onderhandeld heeft. Om Roma te motiveren is het vaak nodig om hen iets in handen te geven waaraan ze direct voordeel hebben (materieel of administratieve steun). Dit zijn extra gunsten waardoor men hulpverlening ent op de overlevingslogica van Roma. Voor wat hoort wat, en mensen voelen zich alzo meer geresponsabiliseerd om afspraken na te komen. Door tijd te nemen voor uitleg en negotiatie speelt men ook helemaal in op de orale cultuur van Roma. Hier kan men veel beter mee om dan met papieren. Belangrijk is tevens om te trachten na te gaan welke oorzaken nu werkelijk ten grondslag liggen aan allerlei klachten. Zeer vaak gaat het om psychosomatische klachten die heel wat lijden verbergen. Als de medische dienst hier een beter inzicht in krijgt, kan ook doorverwezen worden naar andere diensten die iets aan de werkelijke oorzaken kunnen doen. 8.2.2 Toegankelijkheid Betere informatie van zorgverstrekkers, sociaal-assistenten van OCMW’s over DMH, de procedure, de modaliteiten van terugbetaling, conventies met het OCMW enz. kan de toegankelijkheid bevorderen voor groepen zoals Roma.
207
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Meerdere medewerksters van het Consultatiebureau van de Foyer en van K&G ijveren voor meer diensten voor voedselbedeling of gemakkelijkere toegang tot de bestaande distributiecentra. Ook de toegang tot ijzersupplementen voor vrouwen die borstvoeding geven moet worden bevorderd, net zoals de mogelijkheid voor zwangere vrouwen om aan vitaminen en vers voedsel te komen. Hierbij zou een speciale aandacht moeten zijn voor de vaak bijzonder ernstige en uitzichtloze situatie van alleenstaande vrouwen die zwanger zijn en/of kinderen hebben. Tevens is er volgens de medische hulpverleners behoefte aan een beter netwerk voor toeleiding van mensen zonder wettig verblijf naar medische diensten. Een wijkgerichte sectoroverschrijdende aanpak is hiervoor nodig. Ook hier kunnen personen uit het Roma-milieu zelf ingeschakeld worden als brugfiguren en bemiddelaars. Psychosomatische klachten komen zeer vaak voor bij mensen zonder wettig verblijf en ook bij Roma. Toch wordt er weinig aandacht geschonken aan bijzondere stressfactoren van het migrantenbestaan. Meer aandacht voor psychosociale hulpverlening en betere toegang tot geestelijke gezondheidszorg voor deze groepen zijn geboden.
O
208
8.2.3 Met betrekking tot DMH Meerdere medische diensten en ook OCMW’s ijverden voor een vlottere procedure voor DMH. Vaak wordt hiervoor Brussel als goede voorbeeld genomen. Zo ijvert men er in Molenbeek bijvoorbeeld voor de vorderingsbrieven te laten uitschrijven door dokters zelf in plaats van door het OCMW.
GEZONDHEID
BIJLAGEN GEZONDHEID I. VRAGENLIJST ROMA EN GEZONDHEID Algemene informatie over bereikte groep Roma 1. Welk is de geografische reikwijdte van uw interventiegebied (vb: in die hoek van Brussel tussen die, die en die straat)? 2. Hoeveel Roma-gezinnen volgt u op? 3. Hoeveel Roma-gezinnen zijn er in uw wijk (schatting)? 4. Welke nationaliteiten hebben deze families (hoeveel families / nationaliteit)? 5. Welke verblijfsstatuten hebben deze families (hoeveel families / statuut)? 6. Wat is het gemiddeld aantal kinderen per Roma-familie (schatting)? 7. Hoeveel van deze families trekken OCMW-steun? Gezondheid 8. Voor hoeveel van de Roma-gezinnen is het vaccinatieschema in orde? 9. Welke ziekten of medische problemen komen meer bij Roma voor dan bij andere ‘legale’ bevolkingsgroepen? 10. Welke ziekten of medische problemen komen meer bij Roma voor dan bij andere bevolkingsgroepen in ‘illegaliteit’? 11. Waarom? Aanbevelingen 12. Heeft u suggesties mbt prioritaire activiteiten van de Roma-werking van de Foyer of tav het beleid? Gezondheidszorg (bijkomende vragen gesteld aan medische diensten) 13. Hoe zit het met alcohol en drugs? 14. Hoe verloopt het gebruik van gezondheidsvoorzieningen?
209
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
15. Welke knelpunten ondervinden organisaties die met Roma werken? 16. Welke behoeften hebben zorgaanbieders ivm deze doelgroep? Onderwijs (bijkomende vragen gesteld aan de medewerkers van Kind & Gezin) 17. Hoeveel % van de kinderen van lagere school-leeftijd gaan naar school (schatting)? 18. Hoeveel % van de kinderen van secundaire school-leeftijd gaan naar school (schatting)? 19. Hoeveel % van de schoolgaande kinderen gaat naar Nederlandstalige scholen (schatting)? 20. Hoeveel % van de schoolgaande kinderen gaat naar Franstalige scholen (schatting)? II. ADRESSEN ONDERVRAAGDE MEDISCHE DIENSTEN
O
210
Maison Médicale, 35 Joseph Swinnen, Rue de Pont de l’avenue 35, 1000 Brussel ** Dr. Selma Turcose : 02/2035613 Maison Médicale des Marolles, Rue Blaes 120, 1000 Brussel : 02/5113154 ** Muriel Renaut (vroeger onthaal) : 0472/400350 Maison Médicale Quart Monde, rue de la savonnerie 7, 1080 Molenbeek ** Groupe Santé-culture Quart Monde : Dr. Pierre Hendrick : 02/4102615 Artsen zonder Grenzen, Artesiëstraat 46, 1000 Brussel ** Myriam Vastmans: 02/5132579 Consultatiebureau Foyer, Mommaertsstraat 22, 1080 Molenbeek ** Rose-Marie Occoffer: 02/4115593 Dienst Interculturele Bemiddelaars, Mommaertsstraat 22, 1080 Molenbeek ** Hamida Chikhi: 02/4107581 Kind & Gezin, Groendreef 16, 1000 Brussel ** Sabine Roblet: 02/5132333
GEZONDHEID
III. AFKORTINGEN DMH: Dringende Medische Hulp ICB: InterCultureel Bemiddelaar K&G: Kind & Gezin ONE: Office de la Naissance et de l’Enfance VMC: Vlaams Minderheden Centrum
211
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
212
HUISVESTING
HOOFDSTUK 5. HUISVESTING 1. Huisvestingssituatie van Roma in Oost-Europa In Brussel komen Roma terecht in de allerslechtste huurwoningen gelegen in concentratiebuurten van armen en allochtonen. Het zijn plaatsen waar regels en wetten met de voeten worden getreden (‘les endroits de non-droits’), onder meer door huisjesmelkers. Een dak boven het hoofd hebben blijkt vaak al niet evident te zijn en hierin investeren is daarom ook een duidelijke prioriteit. Ondanks abominabele woonomstandigheden lijkt de kwaliteit van de woonst voor hen nochtans van ondergeschikt belang. Voor sommigen met een betere en meer zekere financiële situatie kan de interesse hierin ietwat stijgen. De precaire verblijfssituatie zorgt er echter voor dat voor de meeste Roma de woonsituatie bijzonder veranderlijk is. De hieruit voortvloeiende ongebondenheid stimuleert een flexibele levenswijze die hen o.a. door middel van mobiliteit toestaat voortdurend in te spelen op veranderende leefomstandigheden. Vooreerst wordt echter even ingegaan op de huisvestingssituatie van Roma in Oost-Europa, het wettelijk kader in België en de algemene huisvestingssituatie in het Brusselse Gewest, meerbepaald met betrekking tot kansarme milieus. Alhoewel in Oost-Europa vele thematieken in verband met huisvesting eveneens opgaan voor andere etnische groepen, zijn de Roma er geconfronteerd met specifieke problemen. Verschillende politieke maatregelen van vroegere socialistische en meer recente regeringen hebben in vele gevallen geleid tot regionale en geografische isolatie en segregatie van Roma. In veel van deze Roma-nederzettingen hebben de moeilijke toegang tot publieke diensten en discriminatie door omringende gemeenschappen en gemeentebesturen bijgedragen tot een algehele verslechtering van de situatie. Volgens een rapport van de Wereldbank (Ringold 2000) leefden er bijv. in 1999 in Hongarije 13% van de Roma in zulke nederzettingen. In sommige gevallen zijn het de Romagemeenschappen die verkozen om afgescheiden te leven, in andere gevallen belette discriminatie dat Roma naar andere regio’s verhuisden.
213
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
214
In Zuidoost-Europa komen heel wat Roma-mahalas111 voor in stedelijk milieu. In Bulgarije hebben sommige mahalas tot 15 à 20.000 inwoners. Heel wat communistische initiatieven voorzagen huisvesting samen met tewerkstelling en groepeerden Roma in de buurt van staatsbedrijven. Na de val van het Communisme werden veel collectieve landbouw- en andere bedrijven gesloten of geherstructureerd en verloren de inwoners hun job. Massa’s Roma trokken naar de stad en kwamen er in slums terecht. Anderen zochten kraakpanden op. Het feit dat vele Roma in een illegale woonsituatie zijn en niet beschikken over verblijfs- en identiteitsdocumenten legt een zware hypotheek op de toegang tot sociale bijstand. Bijgevolg tappen heel wat Roma-gemeenschappen illegaal water of elektriciteit af van de publieke leidingen. Om een eind te maken aan deze illegale woonsituatie verdreven sommige lokale autoriteiten Roma naar de buitenwijken van de steden of verbanden hen helemaal. Dit was o.a. in 1997 het geval in Nagov en Rokytovce, twee Slowaakse dorpen waar Roma geen toestemming meer kregen om binnen te komen. Na klacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens werd deze maatregel opgeheven. Ook werden bijv. in Roemenië bij de landherverdeling van landbouwcoöperatieven na 1989 de Roma-arbeiders als allerlaatste of helemaal niet bediend (Zoon 2001). In Roma-vestigingen zijn de levensomstandigheden vaak zeer armoedig. Ze kampen o.a. met een schrijnend gebrek aan toegang tot publieke diensten en infrastructuur. Gebrek aan water, gas, elektriciteit en riolering zijn schering en inslag. In Bulgarije hadden in 1997 64% van de Roma een buitentoilet, tegenover 38% van de totale bevolking. In Roemenië hadden in 1998 slechts 24% van de Roma toegang tot water in hun woonst, vergeleken met 46% van de totale bevolking. ‘In de Ciocarliei straat (Medias, Roemenië), waar ongeveer 2500 Roma wonen, is het enige beschikbare water voor de bewoners besmet. Wanneer gevraagd werd om de waterleiding uit te breiden tot in de Roma-wijk, antwoordde de lokale raad dat er geen geld was. Nochtans keurde de raad in de zelfde periode een uitgave van 28.000 US$ goed om de lokale sportarena te verbeteren’ (Zoon 2001).
111
Etnische wijken ontstaan tijdens de Ottomaanse overheersing.
HUISVESTING
Meerdere Roma-vestigingen rond steden in Oost-Europa staan bekend omwille van hun extreem harde leef- en woonomstandigheden. Bovendien hebben ze vaak te maken met extreme overbevolking. Zo moet in de ‘Lunik IX’-wijk in Kosice, Slowakije, een flat met twee kamers gedeeld worden met 20 tot 30 mensen. Keuken en badkamer moeten in elke kamer met twee families gedeeld worden en in meerdere huizen werkt noch gas- noch watertoevoer. In 1998 waren in Roemenië volgens het rapport van de Wereldbank Roma-woonsten 20% kleiner dan die van Roemenen, alhoewel de gezinnen veel groter waren. Naast deze precaire huisvestingssituatie die een realiteit is voor het merendeel van de Roma in Oost-Europa, doen wilde verhalen de ronde over Roma die kasteeltjes of paleizen bouwen in hun dorp van herkomst. Sommige betergeplaatste Roma die via velerlei activiteiten een klein fortuin vergaren, spenderen dit aan zeer ostentatieve pracht en praal. In vele gevallen gaat het om gebouwen met een architecturaal druk versierde façade. Het interieur is vaak relatief eenvoudig en leeg. De eigenaars wonen hier in zeer veel gevallen op een heel eenvoudige manier in slechts één of enkele kamertjes. Sommigen prefereren zelfs om niet in het huis te wonen maar in een woonwagen in de tuin. De ondervraagde families getuigden tijdens het onderzoek elk op hun manier over woonproblemen in hun land van herkomst: Aurel: ‘We woonden in een huis met één kamer, gemaakt van leem. We hadden geen tuin, dus konden we niet aan kleine landbouw doen. Water haalden we bij de buren. We hadden één lamp, geen frigo. Koken deden we buiten op een houtvuur.’ Adinel: ‘We hadden een groot huis met een mooie tuin. Alles werd geconfisceerd en daar staan nu appartementsblokken. Toen we om onze rechten vroegen, zeiden ze dat de dossiers verdwenen waren. We hebben niets meer om naar terug te keren.’ Maria: ‘We hadden een eigen huisje. Ik werkte 24u / 24u in een weeshuis om de elektriciteit en het gas te kunnen betalen. Mijn huis verkocht ik uiteindelijk om naar België te kunnen komen.’
215
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
2. Wettelijk kader in België
O
216
2.1 MENSEN ZONDER WETTIG VERBLIJF Artikel 23 van de Belgische Grondwet waarborgt iedereen het recht op een behoorlijke woning. Mensen zonder wettig verblijf kunnen zelf een woning huren. Het bezitten van geldige verblijfsdocumenten is geen voorwaarde om een geldig huurcontract af te sluiten. Voor het storten van een waarborg op een geblokkeerde rekening is in principe meestal enkel een identiteitsbewijs nodig. In realiteit eisen nochtans heel wat banken verblijfsdocumenten en sluiten mensen zonder wettig verblijf alzo uit. Voor een brandverzekering en een aansluiting voor elektriciteit, gas, water en telefoon is meestal enkel een identiteitsbewijs nodig. Als het verblijfsstatuut van de huurder op een bepaald moment ophoudt legaal te zijn, is dit geen reden voor de verhuurder om diens huurcontract op te zeggen, tenzij de huurder zijn plichten niet meer nakomt. Volgens Art. 77 van de Vreemdelingenwet van 15/12/’80112 is het verhuren en onderdak bieden aan mensen zonder wettig verblijf niet strafbaar, aangezien het onder ‘humanitaire hulp’ valt. Ook is er in Art. 77bis113 op papier enige bescherming voorzien tegen uitbuiting door huisjesmelkers. Noch in de sociale huurreglementering, noch in de huursubsidie- en installatiepremieregeling wordt melding gemaakt van de voorwaarde van het bezitten van geldige verblijfsdocumenten. Toch worden mensen zonder wettig verblijf die op zoek zijn naar een sociale woning meestal geweerd door de sociale huisvestingsmaatschappijen. Volgens de Vlaamse en de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij hebben mensen zonder wettig verblijf geen recht op een sociale woning. Hier is nochtans geen wettelijke basis voor te vinden. Mensen die in de regularisatiecampagne zaten, konden zich echter wel reeds inschrijven op een wachtlijst, om na de effectieve regularisatie een woning toegewezen te krijgen. Mensen zonder wettig verblijf in het BHG kunnen zich
112
Aanpassing in 1999.
113
Aanpassingen in 2001 en 2002.
HUISVESTING
op de wachtlijst zetten binnen de periode van uitwijzing114. 2.2 BRUSSELS GEWEST Huisvesting is deels een federale en deels een gewestelijke bevoegdheid. Het Ministerie van Justitie regelt de huurwetgeving, heeft een aantal fiscale bevoegdheden en stelt middelen ter beschikking van de Gewesten. Op Gewestelijk niveau worden beslissingen genomen over sociale huisvesting, premies en toelagen, kwaliteitsnormen enz. Elk Gewest stelt zijn eigen Huisvestings- of Wooncode op, welke een bundeling is van alle regels rond huisvesting. Voor het Brusselse Gewest is het de Staatssecretaris voor Huisvesting en Energie die in deze bevoegdheid draagt. De Overlegcommissie Huisvesting op het Ministerie samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbende actoren op gebied van huisvesting moet geconsulteerd worden voor elke beslissing in verband met huisvesting. Vanaf 1 juli 2004 ging in het Brusselse Gewest de nieuwe Wooncode115 in voege. Een ongezonde of gevaarlijke woning mag voortaan niet meer te huur gesteld worden. Alle te huur gestelde woningen moeten sindsdien voldoen aan de veiligheids-, gezondheids- en uitrustingsnormen die door de Regering op 4 september 2003 werden uitgevaardigd. Eigenaars van woningen kunnen spontaan een conformiteitsbewijs aanvragen, waarop de Gewestelijke Inspectiedienst komt controleren of de woning effectief aan de normen voldoet. Eigenaars van een kleine of een gemeubelde woning moeten een conformiteitsattest aanvragen op grond van een verklaring op eer, vooraleer het te huur wordt gesteld. Bij het niet respecteren van deze normen kunnen huurders klacht indienen tegen de eigenaar. 2.3 GEMEENTEN Ook de gemeenten beschikken over beperkte bevoegdheden in verband met huisvesting en sommige hebben een reglement (Vorst, Etterbeek, …). Vaak
114
30 dagen in geval van bijlage 26bis, 5-tal dagen in geval van bijlage 13.
115
www.huisvestingscode.be
217
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
wordt echter geprofiteerd van de vaagheid van andere reglementeringen om een eigen huisvestingspolitiek door te voeren. De nieuwe Brusselse Wooncode zal hierin meer duidelijkheid moeten brengen. Elke Brusselse gemeente beschikt minstens over één Openbare Huisvestingsmaatschappij (32 in totaal), die allen onder het beheer vallen van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij. Volgens deze kunnen enkel mensen met een geldig verblijfsstatuut aanspraak maken op een sociale woning. Kandidaat-vluchtelingen kunnen zich reeds inschrijven op een speciale wachtlijst, en maken kans op een woning éénmaal hun verblijfsstatuut in orde is. Dezen moeten zich echter nog in alle afzonderlijke Huisvestingsmaatschappijen inschrijven, in tegenstelling tot anderen die zich centraal op de wachtlijst kunnen zetten. 3. Algemene huisvestingssituatie in het Brusselse Gewest
O
218
3.1 ACHTERGESTELDE WIJKEN Sociale verschillen en armoede vertalen zich ruimtelijk via de huisvestingssituatie. Een studie gemaakt door het Instituut voor sociale en economische geografie van de K.U. Leuven (Kesteloot et al. 2002), toont duidelijk de ruimtelijke correlatie aan tussen verschillende kenmerken van armoede en huisvestingskenmerken. Armen zoeken de gemeentes en wijken met de laagste huurprijzen op, en dus met de woningen van de laagste kwaliteit. Deze zijn te vinden in wijken waar de minste voorzieningen aanwezig zijn, waar het minste wordt geïnvesteerd door de autoriteiten. Concentratie van armen heeft tot gevolg dat deze zones achtergestelde wijken worden. Wonen in deze buurten brengt sociale belemmeringen met zich mee, gaande van gezondheidsproblemen ten gevolge van ongezonde huisvesting tot het ontbreken van plaats om te studeren voor de kinderen die naar school gaan. Deze wijken krijgen alzo een sociaal stigma hetgeen investeerders afschrikt en discriminatie teweegbrengt, en worden zelf oorzaak van verdere uitsluiting. De oudste gebouwen (van vóór WO I) situeren zich vooral in het centrum van Brussel Stad en in de oude centra van de omringende gemeentes. De meest onderkomen woningen bevinden zich in het westelijke gedeelte van
HUISVESTING
de 19de-eeuwse kleine ring en langs de industrie-as. Oorspronkelijk waren dit arbeiderswijken geconcentreerd rond de Kanaalzone. In de oude wijken van Brussel-centrum en van de kleine ring, en vooral in de arbeiderswijken hebben de woonsten de kleinste gemiddelde oppervlakte. Ze weerspiegelen de inkomens en de wooncondities van de vroegere arbeiders. Sinds de jaren ‘60 nemen migranten hun woonplaatsen in maar ook hun plaats op de Brusselse arbeidsmarkt. De residentiële huurmarkt bevindt zich voornamelijk in de kleine ring rond Brussel-centrum. De hoogste graad van armoede is dan ook terug te vinden in de arme ‘halve maan’ van Brussel, waar het aantal arbeiders eveneens het grootst is: in Brussel-Noord, -Zuid en -West, N- en W-Schaarbeek, St. Joost-ten-Node, NO- en O-Molenbeek, Laken, O-Koekelberg, NO-Anderlecht, NW-Vorst, St. Gillis, N-Elsene en W-Etterbeek. De graad van armoede in de verschillende Brusselse gemeenten is gebaseerd op het overschrijden van drempelwaarden van zeven criteria. Deze criteria zijn algemene kenmerken van achtergestelde wijken in het BHG: • • • • • • •
Gemiddeld inkomen per inwoner < 6250 Euro % geïsoleerden (alleenstaanden) >= 40% % werkzoekenden >= 15% % arbeiders >= 45% % Turken en Marokkanen >= 5% % logementen zonder comfort >= 25% % huishoudens met telefoon < 70%
Voor de graad van armoede in de verschillende gemeenten willen wij verwijzen naar Kesteloot C. e.a., ‘Pauvreté et quartiers défavorisés dans la Région de Bruxelles-Capitale’, les dossiers de l’Observatoire de la Santé et du Social de Bruxelles-Capitale, Instituut voor Sociale en Economische Geografie, KULeuven, 2002. In de gemeenten met vele lage-inkomens-families zijn er veel te weinig sociale woningen in vergelijking met de vraag. Twee derde van de sociale
219
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
woningen in het BHG bevinden zich in de rijkste Brusselse gemeentes (in de tweede ring). Bovendien bestaat er een tendens van politiek cliëntelisme bij het toekennen van sociale woningen.
O
220
3.2 HUISVESTINGSCRISIS Huisvesting is een van de grotere problemen in het Brusselse Gewest. Het recht op een behoorlijke woning wordt er steeds minder gerespecteerd. Er is een ernstige huisvestingscrisis, gekenmerkt door een sterke stijging van de huurprijzen ten opzichte van de inkomsten van de Brusselaars. Zo besteedt de helft van de Brusselaars meer dan 50 % van zijn inkomen aan huishuur. Als gevolg hiervan zijn de woningen die op de private huurmarkt worden aangeboden financieel onbereikbaar geworden voor de gezinnen met een beperkt inkomen en de laatste tijd zelfs voor een deel van de middeninkomens. Bijgevolg hebben huishoudens de keuze om hun huuruitgaven te verhogen of hun woonst aan te passen aan hun inkomen. De gevolgen zijn gekend: huurders die zich zwaar in de schulden steken, frequente verhuizingen enz. Om dezelfde redenen werd alzo in 2003 de Huisvestingsbeurs in Brussel-Noord die dienst deed als databank over huisvestingsmogelijkheden opgedoekt. De betere en gezonde woningen op de markt gaan naar gezinnen met hoge inkomens, de verwaarloosde woningen zijn bestemd voor hen die het minder breed hebben. Tegelijkertijd slaagt het Brusselse woonbeleid er niet in om voldoende antwoorden te bieden op deze huisvestingscrisis. Het aantal sociale woningen is veel te klein om de grote vraag ernaar te kunnen vervullen. Op dit ogenblik staan zo’n 23.000 gezinnen op de wachtlijsten (BBROW 2004). De Brusselse huurtoelage (VIHT) slaagt er slechts in om een fractie van die gezinnen op de privé-markt te bereiken. Deze crisis legt de weg open voor huisjesmelkers, vaak van buitenlandse origine (Turken, Pakistanen, Italianen, Grieken, …). De prijs/kwaliteit-verhouding van woningen die zij op de privé-markt aanbieden is volledig onevenwichtig. Afgeleefde en onbewoonbare huizen worden toch nog aan woekerprijzen verhuurd aan minder gegoeden. Dezen richten zich ook vaak op de markt van gemeubelde kamers. Bevoegdheden in verband met huisvesting zijn versnipperd over verschil-
HUISVESTING
lende niveaus van autoriteiten wiens belangen niet steeds met elkaar stroken. Dit staat een goede coördinatie in de weg. Voor Brussel bijv. zijn de bevoegdheden opgesplitst over 6 verschillende ministers. Voor de huisvesting van etnisch-culturele minderheden en mensen in armoede is de huurmarkt het belangrijkst. Aangezien dit een bevoegdheid van het federale niveau is, heeft het BHG bijv. geen invloed op het huurcontract. 3.3 BRUSSELSE WOONCODE: ENKELE KNELPUNTEN Met de strengere controle ten gevolge van de nieuwe Wooncode van het Brussels Gewest zullen vele huizen onbewoonbaar verklaard en gesloten worden. Zo kan het zijn doel voorbijschieten en kan het het aantal beschikbare woningen in het Brusselse nog meer doen dalen. De Wooncode zegt echter niets over prijzen. Men vreest zodus dat mensen met weinig middelen hierdoor evenzeer uit de boot zullen vallen en geen betaalbare woning zullen vinden. Anderzijds wordt gevreesd dat door gebrek aan middelen de Inspectiedienst waarschijnlijk voorrang zal geven aan controles bij de eigenaars die er spontaan om vragen. Zo zal het lang kunnen duren vooraleer klachten over huisjesmelkerij worden behandeld. Huurders kunnen een klacht indienen bij de Gewestelijke Inspectiedienst die bepaalt dat de eigenaar de tijd krijgt om de woonst in orde te brengen ofwel dat hij onmiddellijk zijn woonst sluit. Hierdoor staat de huurder op straat. Klacht indienen kan dus in zijn eigen nadeel werken. In de Brusselse Wooncode is een subsidieregeling voor herhuisvesting voorzien, maar het is zeer twijfelachtig of mensen zonder wettig verblijf hier werkelijk aanspraak op kunnen maken. In het Brusselse hangen vele eigenaars af van de inkomsten van de verhuur van kamers van hun eigen woonst om hun woning af te betalen. Het gaat hier dikwijls om eigenaars die zelf de middelen niet hebben om hun woning te renoveren. Indien ze van de Inspectie deze kamers niet meer mogen verhuren, verliezen ze hun inkomsten en staan ze zelf op straat. Wil men dus meer woningen aan de normen laten voldoen dan zullen er eveneens instrumenten voorzien moeten worden om deze eigenaars te helpen. Het sociale beheersrecht voorzien in de Huisvestingscode stelt dat on-
221
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
bewoonbare of leegstaande woningen gedurende negen jaar door een sociale huisvestingsmaatschappij, gemeente of OCMW kunnen beheerd worden. Toch zien we echter dat dezelfde clausule in de Waalse en de Vlaamse Wooncode in de praktijk nooit gebruikt is geworden. Bovendien zijn er in de Brusselse Wooncode nog extra drempels ingebouwd ten gevolge van een compromisbesluit tussen socialisten en liberalen in de Brusselse regering. Zo wordt bijv. een woning al niet meer als leegstaand beschouwd wanneer er enkele meubels in worden gedropt.
O
222
3.4 INITIATIEVEN De Brusselse Bond voor het Recht op Wonen (BBRoW / RBDH) groepeert verenigingen die werk willen maken van de realisatie en de verdediging van het Recht op Wonen. De BBRoW is een discussieplatform dat ook gecoördineerde acties onderneemt en aan lobbying doet. Verschillende organisaties, diensten, huurdersunies en gezinsbonden maken er deel van uit, waarvan de meesten door het BHG worden gesubsidieerd door de Dienst voor integratie via huisvesting. Verschillende huurdersunies verenigen in het Brusselse huurders om gezamenlijk oplossingen te zoeken voor huisvestingsproblematieken en een betere woonsituatie te bekomen. Zo heeft de Federatie van huurdersunies een eigen sociaal verhuurkantoor opgericht. In het Brusselse zijn eveneens heel wat huurdersdiensten actief die ijveren voor integratie via huisvesting (Bonnevie en La Rue in Molenbeek, Convivance in Brussel, Habitat Renovation in Brussel-Elsene, Cafa in St-Gillis, …). Ze verzorgen permanenties en geven o.a. individuele begeleiding aan huurders en mensen op zoek naar een woonst. Zo heeft het buurthuis Bonnevie eveneens een eigenaarswerking (renovatie van woningen, verhuur van materiaal) en een comité van vluchtelingen dat werkt rond huisvestingsproblematieken (ALARM). Op vraag van sociale verhuurkantoren verzorgen ze soms ook begeleiding van huurders in sociale woningen. Wijkgerichte projecten proberen deze situatie beetje bij beetje aan te pakken. Via wijkcontracten worden er sinds ‘94 op lokaal niveau renovaties gestimuleerd en gerealiseerd. Zo is er in de wijk Anneessens een samenwerkingsverband tussen o.a. Convivance, OCMW Brussel en de Gemeentepolitie dat als inzet heeft de
HUISVESTING
wijk te zuiveren van huisjesmelkers (Project X). Dezen worden verplicht hun huurwoningen te renoveren. Dit heeft tot gevolg dat vele huisjesmelkers hun zaak verkopen om elders opnieuw te beginnen. Project X probeert een antwoord te geven op het algemene huisvestingsprobleem door aan eigenaars aan te bieden om ongezonde woningen in orde te brengen. Indien de eigenaars dat willen kunnen ze beschikken over speciale renovatiepremies, met als voorwaarde dat het beheer in handen komt van het OCMW van Brussel. Deze premies komen van het wijkcontract, met middelen van het Brussels Gewest. Vele eigenaars verkiezen deze methode van werken in plaats van te werken met een sociaal verhuurkantoor. Slechts weinig eigenaars doen beroep op sociale verhuurkantoren, waar men weliswaar kan beroep doen op 80% renovatiepremies, maar waar de normen zodanig hoog liggen (en de huurprijs lager) dat de renovatiekost hoger ligt dan wanneer ze het zelf zouden renoveren. Een pervers effect van wijkcontracten kan zijn dat minder gegoeden er nog minder aan hun trekken komen qua huisvesting, en vervolgens wegtrekken. Dit zou voorkomen kunnen worden door meer sociale woningen te voorzien in de wijkcontracten. 4. Huisvestingssituatie van Roma in het Brusselse Gewest 4.1 ONDERZOEKSMETHODES Huisvesting was één van de thema’s die ter sprake kwamen in de semi-gestructureerde interviews van tien Roma-families, van vijf OCMW’s en van het CAW Archipel Welkom in Molenbeek. Verder gaven Geert De Pauw (Buurthuis Bonnevie) en Michael Michel (ATD Quart Monde) hun kijk op de huisvestingssituatie van ECM en achtergestelde groepen in het Brusselse. Andere contacten met Roma, hulpverleners en medewerkers van het Klein Kasteeltje en van Lokale Opvanginitiatieven (Solidarité Socialiste) vervolledigden het plaatje. 4.2 FEDERAAL OPVANGBELEID Roma die zich aangeven als kandidaat-vluchtelingen worden tijdens het ontvankelijkheidsonderzoek door de dienst dispatching van Fedasil toegewe-
223
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
224
zen aan een opvangcentrum of aan een lokaal opvanginitiatief op basis van de beschikbare plaatsen. Men constateert hier dat bijv. Roemeense Roma niet happig zijn om in een opvangcentrum te verblijven. Samenwonen met andere vluchtelingen in een asielcentrum zien de meesten helemaal niet zitten, vaak omwille van vroegere slechte ervaringen met de gadjé (niet-Zigeuners). Hun vrijheid is er ook beperkt. Naar schatting begeven er zich slechts 30 à 40%116 uiteindelijk wel naar toe, de anderen zoeken zelf een onderkomen, meestal bij andere Roma. Het aantal van degenen die zich niet tot het toegewezen asielcentrum wenden ligt alzo iets hoger bij Roma dan bij andere groepen. Een lokaal opvanginitiatief117 dat persoonlijker is en meer vrijheid toelaat ligt over het algemeen meer in de smaak. Ongeveer 70% van de Roemeense Roma zoeken dit wel op. Slowaakse en Tsjechische Roma wenden zich dan weer heel wat gemakkelijker tot de toegewezen opvangcentra (ongeveer 80%). Tijdens het gegrondheidsonderzoek van de asielaanvraag worden ze toegewezen aan een OCMW dat bevoegd is voor de steunverlening. Deze moet eveneens een woonst in de eigen gemeente aanbieden. Net zoals andere groepen gaan zeer weinig Roma op dit aanbod in. De meesten verkiezen een onderkomen in een appartement waar ook familie of kennissen verblijven. Het spreidingsbeleid van OCMW-steun werkt in realiteit in het algemeen dus enkel op financieel vlak, niet op fysisch vlak. Eind 2003 woonde trouwens slechts 8.6% van de asielzoekers in de gegrondheidsfase effectief in de gemeente waarvoor ze waren aangeduid118. Zoals besproken in het hoofdstuk over onderwijs, kunnen families zonder wettig verblijf die niet in staat zijn hun kinderen een decent onderkomen en onderhoud te bieden, opgevangen worden voor materiële hulp in een federaal opvangcentrum (KB van 24/6/2004, omzendbrief van september 2004). Voornamelijk om redenen van weerstand tegen verandering van de school voor de kinderen en van sociale omgeving die men, vaak reeds gedurende jaren heeft
116
Niet-officiële schattingen van een medewerker van de dienst dispatching van Fedasil.
117
Hetzelfde geldt voor de opvanginitiatieven van OCIV-CIRE
118
Samyn S., ‘Negen op tien asielzoekers in verkeerde gemeente’, De Standaard, 26/6/2004
HUISVESTING
opgebouwd, heeft dit systeem relatief zeer weinig succes. Slechts een zeer klein aandeel van families zonder wettig verblijf maken gebruik van deze mogelijkheid, ook al verkeert de meerderheid onder hen in een zeer precaire situatie. De meesten verkiezen dus andere overlevingsstrategieën dan de optie die hen door de staat wordt aangeboden. 4.3 ACHTERGESTELDE WIJKEN 4.3.1 Armoede en discriminatie Eenmaal uitgeprocedeerd en / of in afwachting van regularisatie huren ze meestal een bescheiden appartement of een gemeubelde kamer. Op de huurmarkt hebben Roma in de eerste plaats te kampen met problemen die ook bij andere ECM voorkomen. Een omgevingsanalyse van het VMC meldt dat de huisvesting van ECM bepaald wordt door discriminatie en racisme vanwege de verhuurder, de verblijfsonzekerheid, de lagere socio-economische positie en onvoldoende kennis van rechten in verband met en mogelijkheden van huisvesting. Allochtonen hebben in het algemeen een groot aandeel in de huurwoningen. Zoals eerder gezegd bevindt de grootste concentratie huurwoningen zich vooral in de kleine 19e-eeuwse ring rond Brussel-centrum. Over het algemeen heeft de particuliere huurmarkt te kampen met ernstige gebreken op vlak van kwaliteit, betaalbaarheid en woonzekerheid. Allochtonen vestigen zich voornamelijk in achtergestelde (arbeiders)buurten, met een tekort aan woningen die betaalbaar en degelijk zijn, in een weinig aangename leefomgeving. Roma vindt men grotendeels terug in deze buurten met een concentratie van ECM, migranten, vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf, namelijk in de arme ‘halve maan’ van Brussel (zie eerder). De huurmarkt kenmerkt zich hier door iets lagere huurprijzen (bijv. Noordwijk, Schaarbeek119, …). Allochtonen zijn op de private huurmarkt eveneens vaak het slachtoffer van discriminatie. Dit laatste werd bevestigd door een zelf opgezet experiment van
119
Soms vindt men hier relatief lage prijzen, tot 300 Euro voor redelijk veel ruimte (8 kamers), onafgezien van de staat van het huis weliswaar.
225
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
226
het Buurthuis Bonnevie in Molenbeek. Dit wees uit dat 70% van de aanvragen door allochtonen op zoek naar een woonst worden afgewezen. Vele huiseigenaars passen hun prijzen aan als het buitenlanders zijn, of weigeren gewoon als ze vermoeden dat het om asielzoekers gaat. Voor Roma is er nog de bijkomende moeilijkheid, namelijk een besmette reputatie. Huiseigenaars hebben schrik voor overbevolking van de kamers hetgeen dan weer problemen op gebied van hygiene met zich meebrengt (afvaloverlast, het van de straat halen van afgedankte meubels “waardoor ‘beestjes’ mee naar binnen worden gebracht”, …). Eveneens ondergaan ze de druk van de buren die zich verzetten tegen de aanwezigheid van Roma-families in hun directe levenssfeer. Ook Roma die wel een geldig verblijfsstatuut hebben zijn de dupe van dit negatieve imago. Alzo vinden Roma zeer moeilijk een gepast logement en komen volgens huisvestingsdiensten in de allerslechtste huurwoningen terecht. Roma-families die dringend een woonst zoeken worden vaak doorverwezen naar huurdersdiensten zoals Convivance en Buurthuis Bonnevie die hen hierbij begeleiden. Voor mensen zonder wettig verblijf blijkt de zoektocht op voorhand bijna onbegonnen werk te zijn, en wordt er door deze diensten vaak niet gezocht. Eigenaars willen zekerheid van betaling en staan wantrouwig tegenover mensen zonder verblijfsstatuut aangezien dezen geen regelmatig inkomen kunnen bewijzen. In de eerste plaats kan de huurwaarborg al voor problemen zorgen. Vele huiseigenaars eisen een contante waarborg, hetgeen nochtans niet legaal is. Tijdens het onderzoek werden geen Roma teruggevonden in sociale woningen. Nochtans worden door geregulariseerde families wel aanvragen gedaan. De grootte van het gezin is hierbij een belemmerende factor. Maar zoals eerder gezegd is er in het Brusselse een zeer groot tekort aan sociale woningen en bestaan er dus ellenlange wachtlijsten. Voor grote gezinnen zoals bij Roma kunnen wachttijden oplopen van twee tot zeven jaar. 4.3.2 Huisjesmelkers Huisjesmelkers tieren welig op de Brusselse huurmarkt. Vaak worden vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf wegens hun meestal precaire financiële en verblijfssituatie het slachtoffer van huisjesmelkers, en komen
HUISVESTING
terecht in krotwoningen waarvoor ze vaak nog fikse huurgelden moeten betalen (soms verhuur per matras). Deze achtergestelde arme wijken met een grote hoeveelheid onderkomen woningen zijn ook de plaatsen waar het minste regels en dus ook het minste rechten gelden (‘les endroits de non-droits’). Vele eigenaars in deze secundaire huurmarkt verhuren zonder contract en laten zich uit de hand betalen. Enerzijds is deze soepelheid een voordeel voor de huurders die zich in een onstabiele verblijfssituatie bevinden (zoals de meerderheid van de Roma) en niet weten hoe lang ze er nog zullen vertoeven. Anderzijds zet dit de deur wijdopen voor wanpraktijken vanwege de huisbaas die vaak nogal willekeurig omgaat met zijn huurders. Vooral mensen zonder wettig verblijf zijn hiervan de dupe. Uithuiszetting en dreigementen over aangifte bij de politie komen bij Roma dan ook veelvuldig voor. Er is dan ook zeer veel verloop in dergelijke huizen. In de Noordwijk bleken heel wat Roma de huiseigenaar aan te spreken met ‘patron’. Het gaat hier volgens het plaatselijke OCMW vaak om Turkse huiseigenaars die de Bulgaarse (soms ook Roemeense) families een woonst aanbieden en hen tegelijk engageren om allerlei ‘klusjes’ op te knappen. Volgens een medewerker van ATD Quart Monde zou het hier gaan om slechts enkele eigenaars met meerdere huizen. Doorgaans krijgen deze ‘huurders’ aanvankelijk geen huurcontract. Er wordt vermoed dat deze huiseigenaars de ‘huurders’ inschakelen om hun huizen te restaureren, waarna ze wel een huurcontract krijgen. De huiseigenaars zetten soms de inwoners onder druk met brieven waarin gedreigd wordt hen uit het huis te zetten indien ze niet betalen, maar in feite gaan ze zelden tot daden over. Alhoewel het hier over uitbuiting van mensen in een precaire situatie gaat, wordt hier door de Roma niet over uitbuiting of slechte huisvesting geklaagd, zelfs niet als er geen chauffage is. Men heeft vooral schrik voor uit huis zetting. Eveneens merkte het OCMW op dat deze Roma na regularisatie toch in de wijk wilden blijven wonen. Zelfs als het OCMW voor de huurwaarborg van een nieuwe woonst zou kunnen tussenkomen, weigeren sommigen om te verhuizen, ook al moeten de kinderen op matrassen tussen de zetels slapen. Evenmin worden er aanvragen gedaan voor bijstand voor reparatie van ruiten of voor verwarming.
227
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
228
Art. 77bis van de Vreemdelingenwet van 1980120 voorziet bepalingen waarmee huisjesmelkers die van de precaire situatie van vreemdelingen gebruik maken om abnormaal profijt te realiseren, bestraft kunnen worden. Hiervoor riskeren dezen zelfs gevangenisstraffen. Gevallen zijn gekend van geregulariseerde families die naar de vrederechter zijn gestapt om de huiseigenaar aan te klagen. Nochtans dienen slechts zeer weinigen klacht in tegen huisjesmelkers. Voor velen is de stap naar de rechtbank een te hoge drempel. Het hele rechtsgedoe maakt te veel indruk. Zo was er bijv. een Roemeense familie die verschrikkelijk onder de indruk was van de rechtszaal waar alle advocaten lange zwarte toga’s droegen. Vermits in Roemenië enkel rechters toga’s dragen dachten ze zich te bevinden in een zaal omringd door rechters. Sowieso doen Roma in een onzekere verblijfssituatie hier nooit beroep op uit angst voor uit huis zetting en uitwijzing. Volgens de Vreemdelingenwet121 zou een huurder die geen wettig verblijfsstatuut heeft en slachtoffer wordt van huisjesmelkerij een alternatieve opvang of huisvesting kunnen verkrijgen. Dit geldt als enige bescherming bij het aanklagen van een huisjesmelker. Deze bescherming is niet afdwingbaar en blijkt in de praktijk ook niet te werken. Op basis van deze wet kan de Politie op vraag van de gemeente of het Parket zelf acties ondernemen tegen huisjesmelkers en kan zodoende bij razzia’s alle mensen zonder wettig verblijf die men tegenkomt in de woonst oppakken en het land uitwijzen. Deze politiek verschilt sterk tussen de gemeentes. Zo is er bijv. in Molenbeek geen politiek van razzia’s en uitwijzingen, maar wordt er soms wel opgetreden tegen krakers. De afloop van een actie tegen huisjesmelkers is niet altijd in het voordeel van de huurder. Als de woning wordt gesloten staat deze op straat. Er bestaat geen verplichting om mensen te herhuisvesten. Voor de herhuisvestingpremie die voorzien is in de Brusselse Wooncode komen mensen zonder wettig verblijf niet in aanmerking aangezien ze de benodigde documenten (bijv. attest van gezinssamenstelling) niet kunnen voorleggen.
120
Aanpassingen in 2001 en 2002.
121
Art. 77bis §4ter, aanpassing van 2/8/2002
HUISVESTING
In Molenbeek treedt de Dienst Hygiëne nadrukkelijk op tegen hygiënische wantoestanden. Na klachten van de huurders zal deze dienst de eigenaar een aanmaning geven of het huis onbewoonbaar verklaren. In praktijk zijn het de eigenaars die de huurders de deur wijzen om het huis te kunnen saneren. 4.4 WOONOMSTANDIGHEDEN 4.4.1 Gebrekkige kwaliteit De meeste Roma-families wonen in één kamer, met een keukentje (dat soms gedeeld wordt met andere families), een douche (als die er al is) en een toilet in de gang. De prijs/kwaliteit verhouding is zeer hoog, men betaalt minstens 250 Euro voor een kamertje. Wanneer één of andere verbetering wordt aangebracht (schilderen, restauratie, …) gaat de prijs direct omhoog (met bijv. 50 Euro). De eigenaars zijn meestal van buitenlandse afkomst (Turken, Italianen, Pakistani, …). In deze arbeiderswijken waar we de meeste Roma aantreffen zijn de kamertjes vaak klein en geven het comfort weer van de tijd waarin ze werden gebouwd (19de eeuw) voor de toenmalige arbeiders. Het merendeel van deze woningen zijn afgeleefd en ongezond: er staat schimmel op de muren, de WC-afvoer lekt, kakkerlakken tieren welig, in gaten in vloer en muren vinden muizen een ideale woonst, ruiten zijn kapot en worden niet vervangen, weinig verlichting en verluchting, enz. De gezondheid van de inwoners heeft hier duidelijk onder te lijden. De infrastructuur is oud en versleten: de chauffage is niet conform, er zitten gaten in de trap, bij één ondervraagde familie was het plafond net naar beneden gevallen, enz. Elektrische en gasinstallaties houden een groot risico in: wegens plaatsgebrek staan gasvuurtjes op de overloop waar kinderen doorlopen en kleren in de buurt hangen, de elektrische leidingen van frigo’s en andere toestellen worden gebricoleerd enz. Comfort is minimaal. Volgens de eerdergenoemde studie van de K.U. Leuven (Kesteloot et al. 2002) vindt men in deze arbeiderszones in het westelijke gedeelte van de 19de-eeuwse kleine ring en langs de industrie-as de grootste concentratie van huizen met enkel een gemeenschappelijke WC voor alle appartementen van het huis (8-20%), vaak zonder badkamer (17-35%) of zelfs
229
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
230
stromend water. In vele gevallen bestaat de (Franse) WC en douche uit één klein compartiment. In deze zones vindt men ook de grootste concentratie van oude huizen zonder centrale verwarming (51-65%). De omstandigheden zijn vooral in de herfst en winter zeer penibel. Zeer vele Roma-families verwarmen door meerdere gasvuren van het fornuis (soms de ganse dag) open te zetten. Sommigen verwarmen met een individuele elektrische verwarmer, anderen met gas- of mazoutbranders die een adembenemende walm achterlaten. Ontstekingen van de luchtwegen komen bij Roma veelvuldig voor. Ondanks al deze ongemakken maken Roma-families er het beste van en is de slechte kwaliteit van de woonst meestal geen reden om er niet te blijven. De meeste families bevestigden dat een dergelijk logement beter is dan hetgeen waarin ze woonden in het land van herkomst, en ze beseften dat het vinden van een andere woonst problematisch is. Toch mag er niet veralgemeend worden. Voor sommigen is een betere financiële situatie geen reden om een betere woonst te zoeken, anderen proberen zelfs in een financieel precaire situatie ervoor te zorgen dat ze niet in een krot wonen. Dit laatste was o.a. het geval bij twee ondervraagde families zonder wettig verblijfsstatuut die alle moeite van de wereld deden om toch de hoge huurprijs van hun redelijk ordentelijke woning te betalen. In het Maison médicale 35 waar zowel Roemeense als Bulgaarse Roma over de vloer komen, was men van mening dat Bulgaarse Roma zich in Brussel in een iets betere woonsituatie bevinden dan de Roemeense. Onderkomen woningen nodigen niet uit tot een goed onderhoud en strikte hygiëne. Volgens de bevraagde OCMW’s klagen verhuurders vaak over de ’bricolage’ die heel wat Roma-families aan de dag leggen, o.a. met elektriciteitslijnen en –voorzieningen. Meubels worden vaak van de straat gehaald of soms verkregen in distributiecentra, alsook kleren en voedsel. Voor sommige Roma gelden er echter andere normen van hygiëne en respect voor materiaal. Hulpverleners van organisaties die voor opvang van kandidaat-vluchtelingen zorgen worden vaak geconfronteerd met Roma die stapelbedden uiteenhalen, matrassen buiten zwieren enz. Andere hulpverleners merken dan weer op dat daar waar Roma-families een net en correct onderkomen vinden, ze dit meestal ook zoveel mogelijk proberen te respecteren en te onderhouden. Gebrekkige
HUISVESTING
hygiëne is in zeer vele gevallen eerder een gevolg van de ongezonde staat van de woonsten. Waar anderen zeker geen logement zouden accepteren, treft men toch nog Roma aan, ook in kelders. Huisjesmelkers trachten zo elk hoekje van het huis te doen renderen: ‘Ik tref ook een gezin in een kelder aan. Men moet op de kelderrooster op straat gaan staan. Dat is het afgesproken teken waarmee men quasi als vertrouweling toegang tot de kelder krijgt. De kelderruimte is meer een hol dan een kamer. Pa en ma zitten ’s middags om 14u met een zuigeling in bed. In de ruimte spelen nog vier andere kinderen. Het is er bijna donker. Alleen een zwak peertje geeft wat licht. Naast de kelderruimte zijn nog twee andere ‘kamers’. Daarin wonen nog een ander zigeunergezin (van dezelfde familie) en drie Afrikanen. De prijs per ruimte bedraagt 8000 Bef. Op de gang voor de kelderbeschotten bevindt zich in een hoekje op de vloer en naast het toilet een kookgelegenheid (een gasvuur met één bekken voor de drie kamers). Het is er donker en vochtig en het ruikt er naar huisvuil en verschaalde urine’ (Bafekr 1999). 4.4.2 Leven in gemeenschap Meestal zoeken Roma huizen op waar andere Roma wonen, liefst uit hun regio van herkomst. Zo staan een aantal huizen in het Brusselse bekend als echte ‘Roma-huizen’, waar steeds meerdere families tegelijk dicht opeengepakt bij elkaar wonen en waar voortdurend andere Roma-families elkaar ‘aflossen’. Nieuw aangekomen families verblijven er vaak tijdelijk in afwachting van een eigen stulp. Dit leidt al gauw tot overbevolking van de kamers en brengt dus zelden een blijvende oplossing met zich mee. In een mum van tijd bevolken de kamers zich met meerdere gezinnen die bevriend zijn of familie zijn van de oorspronkelijke huurders. Overal staan er bedden of legt men matrassen, mensen slapen soms met tienen in één kamer. Wegens plaatsgebrek in de kamers komen gasfornuizen in de smalle gangen te staan met alle risico’s van dien, vuilnis stapelt zich op in de gangen, enz. Roma ontvangen ook voortdurend bezoek van andere
231
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
families, wat maakt dat er voortdurend in- en uitgeloop is. Overbevolking heeft alzo vaak gebrekkige hygiëne tot gevolg en brengt geregeld conflicten teweeg met de huiseigenaar en de medebewoners van andere nationaliteiten. Enerzijds hebben vele Roma ook de behoefte om te leven in gemeenschap en is een kostendelend systeem financieel voordeliger. Anderzijds zoeken afzonderlijke gezinnen wel graag een eigen woonst wanneer ze meer zekerheid krijgen over hun verblijf in België.
O
232
4.4.3 Daklozen Heel wat Roma zijn tijdelijk dakloos. Vaak is dit gedurende de eerste dagen of zelfs weken na hun aankomst in België. Anderen raken tijdelijk dakloos wanneer ze door de eigenaar uit hun huis worden gezet om diverse redenen. Eén van de ondervraagde families raakte in mei 2004 dakloos na een razzia van de politie. De huiseigenaar werd opgepakt op beschuldiging van mensenhandel en het huis werd verzegeld. Voor alternatieve opvang werd niet gezorgd en de mensen werden volledig aan hun lot overgelaten. De familie (vader en moeder met vier kinderen) sliep een vijftal dagen in een park vooraleer tijdelijke noodopvang werd gevonden in het ontvangtehuis CASU. Een week later gingen ze inwonen bij een andere Roma-familie die ze kenden. Andere families wonen in geval van nood tijdelijk in auto’s of bestelwagens. Zo werd er in Molenbeek in 2002 een gestationeerde vrachtwagen opgemerkt waarin ’s nachts mensen kwamen slapen, waarschijnlijk tegen betaling. Roma kunnen vaker rekenen op onderlinge solidariteit. Van de tien ondervraagde families waren er minstens twee die op dat moment dakloze Roma tijdelijk onderdak verschaften, terwijl ze zelf allebei in een zeer onzekere verblijfssituatie vertoefden. Ten gevolge van het schrijnende gebrek aan betaalbare woningen in het Brusselse worden steeds meer huizen gekraakt. Als Roma geen logement vinden en evenmin kunnen terugvallen op familie of vrienden in uiterste nood, zoeken ze kraakpanden op. Zo werden in 2002 verschillende Roma-families uit kraakpanden in de Schaarbeekse Gaucheretstraat verdreven. Meerdere families kampeerden toen een tijdje in enkele voertuigen op de parking in de Merchtemsesteenweg in Molenbeek, totdat ze een onderkomen vonden in
HUISVESTING
kraakpanden in dezelfde straat. Ze werden er tenslotte opgepakt, een deel werd vervolgens het land uit gewezen en een ander deel keerde terug naar Schaarbeek om gedurende de winter een schamel kamertje te huren zonder verwarming. Na de winter konden ze weer in een ander kraakpand terecht waar ze een bedrag moesten betalen aan de hoofdkraker om een plaatsje te krijgen. Dakloze Roma kloppen regelmatig aan bij crisisopvangcentra en onthaaltehuizen. In deze centra overstijgt de vraag het aanbod echter en maken mensen zonder wettig verblijf zeer weinig kans op opname. 4.5 BELANG VAN HUISVESTING 4.5.1 Kwaliteit van de woonst Meerdere OCMW’s merkten op dat Roma ondanks hun precaire financiële situatie er steeds wel in slagen om genoeg geld bij elkaar te sprokkelen voor de waarborg en huishuur. Roma doen er alles voor om hun huishuur te betalen, ook al rijzen de prijzen vaak de pan uit vergeleken met de staat van de woonst. Het investeren in een onderdak is duidelijk een prioriteit. Roma hebben dikwijls een eigen solidariteitsnetwerk waarop ze kunnen terugvallen om betalingen die ze belangrijk vinden na te komen. Niet alleen familie en vrienden, maar ook giften van priesters en moskeeën helpen hen zeer vaak bij het dekken van deze kosten. Vier van de tien ondervraagde families spraken spontaan over giften van ‘Marokkanen van de moskee’ of ‘de priester van de kerk’. Voor één familie kwam een priester maandelijks voor de helft tussen in de huishuur. Daarentegen is de kwaliteit van de huisvesting van ondergeschikt belang. Al proberen vele families het gezellig te maken en het proper te houden, toch blijkt men geen hoge eisen te stellen aan basiscomfort. Ondanks al deze ongemakken maken Roma-families er het beste van en is de slechte kwaliteit van de woonst meestal geen reden om er niet te blijven. OCMW’s krijgen bijgevolg slechts weinig klachten van Roma over gebrekkige huisvesting. De meeste families bevestigden dat een dergelijk logement beter is dan hetgeen waarin ze woonden in hun land van herkomst, en ze beseften dat het vinden van een andere woonst problematisch is. Bovendien zitten de meesten in een overlevingslogica waarin de kwaliteit
233
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
234
van de huisvesting niet als een prioritair probleem beschouwd wordt. Dit maakt echter ook dat de discipline om de gas-, elektriciteit- en waterfactuur te betalen veel minder groot is. Toch zijn de klemtonen die men legt met betrekking tot de woonkwaliteit deels cultureel bepaald. Zo valt het op dat heel wat families ondanks gebrekkig basiscomfort meer belang hechten aan ostentatieve luxe (een grote TV, een gloednieuwe DVD, Stereo enz.) en voornamelijk aan dingen waarmee men kan uitpakken naar de buitenwereld (de allernieuwste GSM, juwelen, chique kledij, …). In het oog springende uiterlijkheden worden als statussymbolen beschouwd. Het is een manier om de eer van de familie op te vijzelen en zich van anderen te onderscheiden. Zo ook is bekend dat Roma in bijv. Roemenië die via velerlei activiteiten voldoende middelen vergaren, dit spenderen aan zeer ostentatieve pracht en praal. Sommigen (bijv. uit de Kaldarash-clan) bouwen in hun dorp van herkomst opzichtige bouwwerken met een architecturaal druk versierde façade die ogen als kleine kasteeltjes of paleizen. Meestal is het interieur er relatief eenvoudig en in vele gevallen zelfs leeg. De eigenaars wonen vervolgens op een heel eenvoudige manier in slechts één of enkele kamertjes. Sommigen prefereren zelfs om niet in het huis te wonen maar in een woonwagen in de tuin. Toch mag er niet veralgemeend worden. Voor de ene familie is een betere financiële situatie geen reden om een betere woonst te zoeken, de andere familie probeert zelfs in een financieel precaire situatie ervoor te zorgen dat ze niet in een krot wonen. Dit laatste was o.a. het geval bij twee ondervraagde families zonder wettig verblijf die alle moeite van de wereld deden om toch de hoge huurprijs van hun redelijk ordentelijke woning te betalen. In het Maison Médicale 35 waar zowel Roemeense als Bulgaarse over de vloer komen, was men van mening dat Bulgaarse Roma zich in Brussel een iets betere woonsituatie scheppen dan de Roemeense. Het belang van degelijke huisvesting wordt ook iets groter wanneer mensen een verblijfsstatuut verwerven. Sommige van deze families zoeken een beter logement, anderen blijven gewoon. Voor deze laatsten is het vaak belangrijker om wat inkomsten op te sturen naar achtergebleven familieleden in het land van herkomst dan te investeren in een meer kwaliteitsvolle huisvesting.
HUISVESTING
4.5.2 Ongebondenheid, flexibiliteit en mobiliteit De precaire financiële situatie van de meeste Roma zorgt ervoor dat hun woonsituatie enorm veranderlijk is. De verhuisfrequentie en mobiliteit zijn zeer groot. Wanneer men de huur niet meer kan betalen, gaat men op zoek naar iets goedkopers, eventueel een onderkomen bij familie of bij andere Roma uit dezelfde regio van herkomst (cfr. andere allochtonen). Roma komen en gaan, verblijven een tijdje in één huis, daarna weer in een ander, verdwijnen dan weer naar het buitenland, komen na een paar maanden weer terug, enz. Ook andere redenen zijn goed om te verhuizen, bijv. omdat men een uitwijzingsbevel heeft gekregen en vreest om opgepakt te worden door de politie, omdat men problemen heeft met de buren of omdat men elders een andere opportuniteit voor werk heeft gezien. Soms verdwijnen Roma-families plots naar het buitenland, om familiale redenen (huwelijksfeest, doopfeest, overlijden) of omdat ze gehoord hebben over een asiel- of regularisatieprocedure in een ander West-Europees land die meer hoop geeft. Deze mobiliteit, waarbij men meestal niet laat weten welk het nieuwe adres is, bemoeilijkt de administratieve opvolging (bijv. dringend beroep in asielprocedure, OCMW, school, facturen, …). OCMW’s hebben het over onstandvastigheid die lijkt te temperen wanneer men een verblijfsstatuut verwerft en OCMW-steun trekt. Ook dan onderhouden sommigen toch nog zeer mobiele activiteiten en reizen heen en weer naar het land van origine. Roma worden bijgevolg door de verschillende ondervraagde diensten als een groep gezien die nog een iets grotere mobiliteit vertoont dan andere groepen in een vergelijkbare situatie. De zoektocht naar een plaats waar men welkom is en men kan bouwen aan een toekomst, is voor zeer vele Roma al het hele leven lang, zelfs generaties lang bezig. Door het gebrek aan banden met de omringende (burger)maatschappij voelt men zich niet gebonden aan één of andere plaats en heeft men dan ook de gewoonte om zich frequent te verplaatsen. In die zin is de ‘onstandvastigheid’ waarover burgerinstellingen het hebben voor de Roma eerder een realiteit van ‘ongebondenheid’. Men voelt zich in de eerste plaats verbonden met de eigen kumpania, de leefeenheid van de (uitgebreide) familie, waarmee de contacten
235
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
nauw worden onderhouden ook al is die ruimtelijk verspreid. Ongebondenheid vereist vervolgens de nodige flexibiliteit die toelaat om te kunnen omgaan met voortdurend veranderende levensomstandigheden. Deze flexibiliteit uit zich o.a. in mobiliteit. Mobiliteit is in die zin niet enkel het gevolg van de praktische moeilijkheden die een precaire verblijfssituatie met zich meebrengt, maar maakt ook deel uit van een levenswijze gericht op flexibiliteit. 5. Aanbevelingen Voor Roma met een onzekere verblijfssituatie is het zeer moeilijk om structurele oplossingen te vinden voor het huisvestingsprobleem. Bovendien kent de Brusselse huurmarkt sterke prijsstijgingen en zijn veel mensen op zoek naar een betaalbare woonst. Toch kunnen ook voor mensen zonder wettig verblijf een aantal maatregelen genomen worden om het recht op onderdak te realiseren.
O
236
5.1 STRATEGISCH PLAN ECM De voorgestelde acties in het kader van het opvangbeleid in het Strategisch Plan ECM122 van de Vlaamse Regering, goedgekeurd op 26/3/2004, geven gedeeltelijk een antwoord op de aangehaalde knelpunten met betrekking tot de huisvesting van Roma zonder verblijfsstatuut. Volgens deze voorstellen moet crisisopvang toegankelijker gemaakt worden voor mensen zonder wettig verblijf en het probleem van huisjesmelkerij beter aangepakt worden door gecoördineerde actie: 5.1.1 Crisisopvang toegankelijker maken Een betere toegang tot crisisopvang kan gerealiseerd worden door een structurele regeling voor financiering van kosten van verblijf en oriëntering van mensen zonder wettig verblijf in crisisopvangcentra en onthaaltehuizen.
122
Operationele Doelstelling 12: In 2010 kunnen mensen zonder wettig verblijf hun rechten effectueren en worden ze georiënteerd naar een zinvol toekomstperspectief.
HUISVESTING
5.1.2 Huisjesmelkers aanpakken Er zou systematisch en streng moeten opgetreden worden tegen misbruik door huisjesmelkers en mensenhandelaars van kwetsbare situatie van mensen zonder wettig verblijf. Hierbij moet de beschuldigde een bestraffing en het slachtoffer bescherming krijgen. Derden zouden klacht moeten kunnen indienen want mensen kunnen / willen het zelf niet doen uit schrik voor uitwijzing. Het is aangewezen een programma te ontwikkelen om mensen zonder wettig verblijf die het slachtoffer werden van huisjesmelkerij of mensenhandel of die wegens hun noodsituatie opvang of bijstand vragen, menswaardig onderdak te verlenen, gekoppeld aan voorwaarden van begeleiding en oriëntatie. 5.1.3 Sociale huisvestingsmaatregelen openstellen Voor mensen zonder wettig verblijf moet het mogelijk blijven om zich in te schrijven in een sociale huisvestingsmaatschappij en om aanspraak te maken op een huursubsidie- en installatiepremie. Er dient werk gemaakt te worden van een structurele regeling voor en financiering van een fonds dat huurrisico’s dekt die sociale verhuurkantoren nemen wanneer ze huisvesting aanbieden aan mensen zonder wettig verblijf. 5.1.4 Begeleiding Een goede informatie, begeleiding en sensibilisatie naar ECM over contracten, rechten en plichten, normen en regels in verband met huisvesting versterkt hun positie hieromtrent. Hierbij dient eveneens aandacht te gaan naar betaalbaarheid en kwaliteit. Hierbij moet oog zijn voor de belangrijke rol van de Roma-vrouw in huis en huishouden. Vrouwen kunnen op die manier meer worden geresponsabiliseerd. Dit gebeurt best op buurt- en wijkniveau. De inbreng van eigen netwerken en zelforganisaties van minderheden (bijv. Arthis) als brugfunctie en sociale verhuurkantoren (voor de huurders van sociale woningen) is zeer belangrijk. Maatschappelijke oriëntatie voor nieuwkomers maar ook voor oudkomers lijkt hiervoor aangewezen.
237
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
5.2. HUISVESTINGSBELEID Huisvesting moet veel beter gereglementeerd worden. Een beleid is nodig dat meer controle uitvoert op de verhouding prijs/kwaliteit. Het aanbod aan woningen (sociale woningen of andere types) moet worden gestimuleerd. In het kader van wijkcontracten moeten meer sociale woningen gepland worden. Indien men de effecten van uitsluiting als gevolg van ruimtelijke concentratie van armoede wil elimineren moet in achtergestelde wijken lokale ontwikkeling deel uitmaken van de armoedebestrijding. Een beleid dat verbetering van de woonomgeving nastreeft, moet ook sociale vermenging stimuleren.
O
238
ARBEID
HOOFDSTUK 6. ARBEID Aangezien de meerderheid van Roma in Brussel geen wettig verblijf hebben en dus geen recht op werk of financiële steun, zijn ze verplicht om overlevingsstrategieën te ontwikkelen. De meeste Roma zitten echter sowieso reeds in een overlevingslogica die doorheen de eeuwen zelfs tot cultuur evolueerde. Met uitzondering van de communistische periode hebben Roma steeds zelfstandige activiteiten uitgevoerd om in hun levensonderhoud te voorzien. Familiale plantrekkerij wordt in de praktijk gecombineerd met een netwerk van wederzijdse steun. Leven, wonen en werk vormen thuis een eenheid en men is erop gericht om dit te behouden. Inkomstenverwervende activiteiten zijn mede bepalend voor iemands positie in de groep, waarbij het niet zozeer belang heeft wat men doet, maar wel wat het opbrengt aan directe materiële voordelen. Gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt, maar ook het culturele belang dat aan arbeid gegeven wordt, dragen ertoe bij dat Roma na het verkrijgen van een verblijfsstatuut vaak hetzelfde soort activiteiten blijven uitvoeren. 1. Transformatie in Oost-Europa Vóór het communistische regime beoefenden de verschillende Roma-clans eigen traditionele beroepen. De namen van verschillende Roma-groepen zijn hiervan afgeleid: Kalderasch (koperslagers), Ursari (berentemmers), Rudari (houtbewerkers), smeden, muzikanten enz. Met de industrialisatie in de 20ste eeuw werden heel wat van deze beroepen weggeconcurreerd en verschuivingen naar andere beroepen hadden plaats (bijv. Rudari werden textielhandelaars en seizoensarbeiders in de landbouw)(Ringold 2000). Tijdens het communisme werden Roma gedwongen zich te sedentariseren en te werken in de publieke sector. Hierdoor moesten de meeste Roma hun traditionele zelfstandige activiteiten in de informele sector opgeven. Lage lonen, maar ook huisvestingssubsidies, gezondheidszorg enz. kregen ze ervoor in de plaats. De meeste Roma werden tewerkgesteld als laaggeschoolde handarbeiders
239
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
240
(ijzerindustrie, collectieve landbouwbedrijven, …). De graad van tewerkstelling van Roma was ongeveer gelijk aan die van niet-Roma (70-90% in de jaren ‘70-’80). Voor vrouwen lag de tewerkstelling een pak lager, aangezien Romavrouwen niet de gewoonte hadden om officieel tewerkgesteld te worden. De meest onmiddellijke en dramatische gevolgen voor Roma na de val van het communisme lieten zich dan ook gevoelen op de arbeidsmarkt. Door herstructureringen, sluitingen en het terugschroeven van subsidies voor overheidsbedrijven daalde de tewerkstellingsgraad enorm. Roma waren door hun laag opleidingsniveau en door discriminatie bij de aanwerving de eerste die van de arbeidsmarkt afvielen. Volgens een rapport van de Wereldbank was er bijv. in Roemenië in 1992 bij de Roma-bevolking al een werkloosheid van 45% (Ringold 2000). In 1999 werd de werkloosheid van Roma in Tsjechië op 70% geschat, tegenover 10% van de totale bevolking. Volgens het UNDP Roma-rapport123 was in 2002 bij de Roma de werkloosheid volgens de ILO-definitie124 in de vijf onderzochte Oost-Europese landen125 gemiddeld 40%, met een hoogste cijfer van 64% in Slowakije. Voor vrouwen was de overgang een ramp. In 1993 hadden nog maar 17% van de Roma-vrouwen een job, tegenover 63% voor de totale bevolking. Zelfstandige en informele economie werd opnieuw een belangrijke inkomstenbron voor Roma, met een variatie aan activiteiten: handeltjes, seizoensarbeid in de landbouw, recycleren van materiaal, …). Om vlotter te kunnen inspelen op de opportuniteiten die zich op de markt aanbieden, verkiezen heel wat Roma een flexibele en zelfstandige job boven loondienst. Maar de toegang van Roma tot legaal werk is gehypothekeerd door het lage opleidingsniveau en discriminatie bij aanwerving. Op een arbeidsmarkt waar de vraag vele malen groter is dan het aanbod, speelt het Roma-zijn zeer vaak in het nadeel. Heel wat Roma verdoezelen daarom hun etnische afkomst. Sommige nederzettingen 123
PNUD, ‘The Roma in Central and Eastern Europe, Avoiding the Dependency Trap’, Bratislava, 2002, www.roma.undp.sk
124
ILO-definitie: Werkloos zijn zij die willen werken, kunnen werken en actief werk zoeken. Velen die actief zijn in de informele economie zitten hier niet in.
125
Slowakije, Tsjechië, Roemenië, Hongarije, Bulgarije
ARBEID
vertonen zelfs cijfers van 100% werkloosheid. Zeer vele Roma hangen aldus volledig af van sociale uitkeringen (44% in Slowakije). Doordat dezen niet werken dragen ze tegelijkertijd niet bij voor sociale zekerheid, hetgeen verdere etnische onverdraagzaamheid en uitsluiting veroorzaakt. Armoede is het meest uitgesproken in rurale gebieden. Vóór de gedwongen sedentarisering was de vrouw volledig verantwoordelijk voor het dagelijkse inkomen. De man zorgde voor de grotere en meer punctuele financiële winsten. Tijdens het communisme gingen mannen verplicht werken in fabrieken, en gingen zo eveneens instaan voor het dagelijkse inkomen. Sinds de val van het communisme ontwikkelen vrouwen weer activiteiten die hen autonomie geven op economisch vlak zoals vóór de sedentarisering. Ze blijven niet thuis zitten, maar gaan o.a. naar de stad om inkomen te ‘verzamelen’ (Eycken 1998). Roemenië In Roemenië maakt men onderscheid tussen Roma die nog een aantal tradities behouden hebben (“Ciganes”) en degene die werden geassimileerd door het communisme (“Gitans”). Ciganes hebben hun traditionele beroepen (smeden, ketellappers, koperslagers, …) toch nog in zekere zin kunnen vrijwaren tijdens de periode van verplichte staatsarbeid van het communisme. Ze leven momenteel dan ook in betere omstandigheden. Ze leven nu van handel, recuperatie van metaal en glas enz. Sommige groepen trekken rond tijdens de warme helft van het jaar om hun goederen aan de man te brengen. Onder ‘Gitans’ verstaat men diegenen die de sterkste assimilatie ondergingen door het communisme. Velen van hen verloren hierdoor o.a. de kennis van het Romanes. Zij moesten werken in de kolchozen en de staatsfabrieken en zijn momenteel grotendeels werkloos en zonder perspectief. De landbouwmechanisatie deed manuele landbouw voor een groot deel verdwijnen. De armsten bevinden zich nu tussen de landbouwers en de arbeiders. Volgens het UNDP Roma-rapport was in 2002 volgens de ILO-definitie de werkloosheid bij Roma 24%. 16% van de Roma hangt volledig van sociale zekerheid af voor hun overleving. Roma hebben moeilijk toegang tot de arbeidsmarkt. De voornaamste re-
241
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
denen hiervoor zijn etnische discriminatie, economische depressie en een laag opleidingsniveau. De lonen zijn laag voor degene die wel werk hebben (soms 25 Euro / maand). Pensioenen zijn ongeveer 25 Euro / maand. Vele Roma trekken daarom naar het Westen. Ionel getuigt: ‘Ik leefde in Roemenië van vandaag op morgen. Ik wilde wel werken. Ik zocht steeds naar werk maar werd niet ontvangen vanwege racisme.’ Ook hooggeschoolde Roma hebben minder toegang tot een job. Werkloosheid bij universitairen is een verschijnsel dat momenteel wegens de economische crisis ook veel voorkomt bij andere Roemenen. Maar bij de keuze tussen een Roemeen en een Roma met hetzelfde opleidingsniveau, delft de Roma toch meestal het onderspit. De meeste ondervraagde Roma beschouwen het communistische tijdperk als een periode die goed was voor Roma. Al werden Roma verplicht gesedentariseerd, geassimileerd en werden heel wat tradities verboden, toch had het communisme een egaliserend effect op minderheden. De lonen waren laag maar iedereen was gelijk, ongeacht etnie, religie enz… 2. Belang van arbeid bij Roma
O
242
Zoals eerder vermeld vormen leven, wonen en werken thuis een eenheid in de kumpania (zie hoofdstuk cultuur). Activiteiten gebeuren als ze nodig zijn, onafhankelijk van tijd of plaats. Een systematische dagindeling bestaat voor vele Roma niet. Bovendien moet gesteld worden dat de sociale identiteit van Roma in mindere mate bepaald wordt door hun werk of beroep dan vaak het geval is in de hen omringende maatschappij. Wat het opbrengt aan directe materiële voordelen is belangrijker dan wat men precies doet. Hun identiteit binnen de groep wordt trouwens eveneens door andere rollen ingevuld, zoals bijv. hun rol als vader, als partner of als lid van de clan (Conferentie over het Workalo RTD Project, 29 september 2004). De activiteiten van man en vrouw hebben een verschillend belang. ‘De man komt thuis met geld, de vrouw met brood’. Het inkomen van de man is vooral gericht op het verwerven van eer (pativ), hij doet de ’grote’ vangsten. De vrouw staat in voor het dagelijkse inkomen en het huishouden en zorgt zo voor een
ARBEID
zekere continuïteit. De mannelijke economische inbreng is daarentegen minder stabiel. De man kan dus niet functioneren zonder de materiële en financiële inbreng van de vrouw. De strijd om pativ neemt een centrale plaats in in het leven van Roma (Eycken 1998). Het middel bij uitstek daartoe is geld. Bepalend voor iemands positie is dus niet zozeer wat men doet, maar wel wat het opbrengt en welke directe tastbare en zichtbare voordelen het verschaft. Rijkdom dient niet om te bezitten, het moet echter gedeeld worden. Roma delen geld enkel met andere Roma en verwerven eer door geld te verkrijgen van de gadjé. Vanuit geschiedkundig en cultureel oogpunt maken Roma het onderscheid tussen de gadjé (lett.: boeren), die het land hebben genomen en gehecht zijn aan grond en bezit, en de ‘Rom’ die niet gehecht is aan grond, die geen grenzen kent en ook geen privé-eigendom erkent. Zij nemen maar terug wat ze nodig hebben om te overleven126. De Roma ‘verzamelt’ dus wat hem nuttig lijkt en wat het onderscheid met de gadjé niet in gevaar brengt. ‘De boer (gadjé) bewerkt de grond, de zigeuner bewerkt de boer’ (Machiels et al. 2002). In deze optiek worden contacten met de gadjé gereduceerd tot het strikt noodzakelijke: daar waar gadjé hen diensten kunnen bewijzen om eigen behoeften te helpen vervullen, bijv. als hulpverlener, als contactpersoon voor ‘zaakjes’ enz. Hierbij heeft de kunst van het onderhandelen een centrale plaats. In de orale cultuur van de Roma hangt het welzijn en prestige ten dele af van de mate waarin hij anderen kan overtuigen om zaakjes met hem te doen. Goede onderhandelaars slagen erin grote buiten te vangen en het is juist deze materiële opbrengst die het succes bepaalt. Gedurende de hele opvoeding wordt aan deze vaardigheden veel aandacht besteed (Machiels et al. 2002). Naast de zorg voor het huishouden en de kinderen ontwikkelen vrouwen activiteiten die hen een redelijke autonomie geven op economisch vlak. Hun deelname aan de inkomensverwerving wordt vaak vergeleken met ‘verzamelen’.
126
Ciganoloog Alain Reyniers vergelijkt het beeld van de zigeuner over de gadjé-wereld als een fruitboom waarvan hij vruchten plukt, zoveel hij kan. Als er niets meer te plukken valt, verandert hij van boom, van woon-, leef- en werkterrein, om daar verder te plukken. Dit is evenwel geen beeld dat Roma zelf hanteren.
243
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Ook de kinderen kunnen hieraan deelnemen. Vanaf 12-13 jaar worden zonen door de vader op sleeptouw genomen en leren ze hoe ze geld moeten verdienen. In het vooruitzicht van een eventueel vroeg huwelijk (vóór 20 jaar) moeten jongens vlug hun plan leren trekken om later hun eigen gezin te kunnen onderhouden. Deze jongeren verwerven hun plaats en status wanneer ze een rendabel zaakje hebben en dit ook naar buiten kunnen tonen. Concreet zullen Roma arbeid verrichten voor de meest en snelst biedende. Men wil geld zien op het einde van de dag en liefst zo gemakkelijk mogelijk verkregen. Voor Roma moet geld rollen: als er geld wordt verdiend, wordt het ook even snel terug uitgegeven (hier en nu). Ze zullen niet sparen zoals de gadjé. Een investeringsplan voor de toekomst heeft men niet. Men treft wel voorzieningen om het dagelijkse over-leven op korte termijn te verzekeren (mogelijkheden voor communicatie en mobiliteit, diversificatie van inkomstenbronnen, opbouw van sociaal kapitaal, …), maar niet via de burgerinstellingen waardoor men afhankelijk zou worden van de gadjé (Eycken 1998). Het systeem van sociale zekerheid wordt wel gebruikt als een bijkomend inkomen. 3. Arbeidssituatie van Etnisch-Culturele Minderheden in het BHG
O
244
Deelname aan arbeid is één van de belangrijkste elementen in het integratieproces in de samenleving. Nochtans is de integratie op de arbeidsmarkt van de niet-Europese bevolking onvoldoende (Foyer 2004). ECM van buiten de EU blijken drie keer meer werkloos te zijn dan Belgen. Zij zijn degenen die bij economische groei het laatste profiteren en het eerst worden getroffen bij recessie. ECM komen grotendeels terecht in specifieke sectoren zoals land- en tuinbouw, uitzendarbeid, industrie, horeca, diensten aan ondernemingen enz. Ze zijn bijna uitsluitend arbeider en verdienen gemiddeld heel wat minder (Martens et al. 2003). In Brussel is de tertiaire sector sterk ontwikkeld (88% van de arbeid in loondienst), welke voornamelijk hoger geschoolde werknemers vraagt. Tegelijk is de industriële sector zeer sterk verminderd en dus de vraag naar laaggeschoolde
ARBEID
arbeidskrachten en handenarbeid gedaald. Nochtans is een meerderheid van de Brusselse werkzoekenden laaggeschoold. Zo heeft twee derde van de Brusselse werkzoekenden hoogstens een diploma lager secundair. Een kwart van de Brusselse werkzoekenden heeft niet de Belgische nationaliteit. Met een Brusselse werkloosheidsgraad van 21% is de zoektocht naar werk niet gemakkelijk (Foyer 2004). De meest voorkomende problemen hierbij zijn voor dezen het gebrek aan kwalificaties en beroepservaring, problemen van niet-gelijkwaardigheid van diploma’s, geen kennis Frans of Nederlands of gebrek aan tweetaligheid. Ook speelt sociale afkomst een rol bij de zoektocht naar werk. Tevens nemen sommige werkgevers discriminerende houdingen aan. 4. Overleven van Roma in Brussel 4.1 VERBLIJFSSITUATIE De mogelijkheden van tewerkstelling hangen af van het verblijfsstatuut. Aangezien de meerderheid van de Roma in het BHG geen wettig verblijfsstatuut hebben, kunnen ze niet legaal tewerkgesteld worden. Werkgevers die toch mensen zonder wettig verblijf tewerkstellen, riskeren zware boetes. Ze kunnen evenmin genieten van OCMW- of andere bijstand. In de ontvankelijkheidsfase van de asielprocedure kunnen ze in het toegewezen opvangcentrum of -initiatief ten laste worden genomen. Slowaakse en Tsjechische Roma kiezen meestal voor deze optie. Heel wat Roemeense Roma (60-70%) verkiezen om niet naar het toegewezen asielcentrum te gaan (in geval van een lokaal opvanginitiatief gaan er wel meer). Ze zijn aldus aangewezen op zwartwerk om in hun levensonderhoud te voorzien. Ze zoeken eveneens hun toevlucht tot aloude overlevingsstrategieën. In de gegrondheidsfase en na het verkrijgen van een wettig verblijfsstatuut maakt men wel aanspraak op werk. Toch heeft bij vele Roma het statuut weinig invloed op de werkelijke arbeidssituatie. Men trekt dan wel OCMW-steun, maar hiernaast zet men zijn eerdere activiteiten meestal voort. Enerzijds is de toegang tot de arbeidsmarkt moeilijk voor Roma die meestal weinig opleiding en ervaring kunnen voorleggen. Anderzijds wordt loondienst in een gestructureerd kader door vele Roma niet verkozen (zie verder).
245
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Het speciale PECO-zelfstandigenstatuut voor Oost-Europeanen komt bij Roma nauwelijks voor. Hiervoor zijn o.a. een diploma nodig dat gelijkgeschakeld is aan een Belgisch diploma of een attest bedrijfsbeheer. Men kan dan een attest aanvragen van vrijstelling van beroepskaart. Het OCMW heeft de plicht om alle mensen zonder wettig verblijf dringende medische hulp te verlenen. Verder kan het OCMW autonoom beslissen om bepaalde steun uit te betalen (bijv. uit humanitaire overwegingen). Dit wordt echter niet door de federale overheid terugbetaald. Ouders zonder wettig verblijfsstatuut die niet in staat zijn hun kinderen een decent onderkomen en onderhoud te bieden konden tot voor kort via de Arbeidsrechtbank eventueel wel sociale steun vanwege het OCMW bekomen. Door de aanpassing van de OCMW-wet in december 2003 kan het OCMW deze gezinnen doorverwijzen naar een federaal opvangcentrum (zie hoofdstuk over onderwijs). Roma gebruiken deze optie echter zelden.
O
246
4.2 COLLECTIEVE OVERLEVINGSSTRATEGIE In het hoofdstuk over onderwijs werd beschreven hoe zeer vele Roma door eeuwenlange marginalisatie in een overlevingslogica zitten. Dit gaat voornamelijk op voor Roma die in het land van origine in rurale Roma-nederzettingen of in stedelijke Roma-vestigingen woonden. Men is afhankelijk van de groep voor zijn overleving (Roma die meer geïntegreerd zijn, maken individuele beslissingen en hangen minder af van een groep)(Drimal 2002). In deze groepscultuur hanteert men dus een collectieve levens- en overlevingsstrategie. De eerste en meest algemene levensstrategie die we bij alle Roma in België tegenkomen is migratie zelf. Voor velen is het een overlevingsstrategie, voor sommigen is het een strategie om de economische status van de familie te vergroten. Kenmerkend voor deze migratie is de vestiging in België van opeenvolgende families uit hetzelfde dorp of plaats (bvb. Sintana-Arad). Dit kan ook verklaren waarom bijv. Roemeense Roma in de ontvankelijkheidsfase van een asielaanvraag het zich kunnen permitteren om niet naar een asielcentrum te gaan, maar zelf een onderkomen opzoeken bij reeds aanwezige familie of kennissen die hen eventueel tijdelijk ten laste nemen. Door de families die nog achtergebleven familieleden
ARBEID
hebben in het land van herkomst, wordt een gedeelte van de inkomsten uit arbeid trouwens naar ginder opgestuurd. De collectieve overlevingsstrategie wordt gekenmerkt door het creëren van een netwerk van wederzijdse steun. Het is gebaseerd op persoonlijke relaties met velerlei functies: financiële, fysieke en morele steun, raad en feedback (Drimal 2002). Ook in België blijft dit voor de meeste Roma essentieel. In allerhoogste nood kan men dikwijls wel tijdelijk terugvallen op andere Roma, vaak uit dezelfde streek of dorp. Wat veel voorkomt bij de meeste aanwezige groepen is het onderling verlenen van diensten, vaak tegen betaling (afhankelijk van de relatie): vertalen, met een interessant persoon in contact brengen, vervoeren, geld uitlenen enz. 4.3 PLANTREKKERIJ Wanneer Roma in België aankomen begint men eerst aan de opbouw van sociaal kapitaal door de uitbouw van een sociaal netwerk binnen de aanwezige Roma-gemeenschap van zijn herkomstland of regio. De contacten met nietZigeuners blijven beperkt tot het utilitaire. Via deze weg proberen mannen zo snel mogelijk aan klusjes te geraken. Alhoewel sommigen passief blijven en wachten op hulp van buitenaf, kan ‘de beroepsactiviteit’ van Roma in het algemeen toch het best omschreven worden als ‘plantrekkerij’. Men gaat alle kennis mobiliseren en alle omstandigheden en contacten gebruiken om iets te bekomen. Roma zijn hierin zeer flexibel en passen zich vlot aan aan de markt. Men is niet zozeer gericht op de inhoud van het werk, maar op hetgeen het effectief opbrengt. Deze activiteiten kunnen elke dag anders zijn. Werkuren tellen niet, het is het resultaat op het einde van de dag dat telt. Men tracht hierbij in de mate van het mogelijke de inkomstenbronnen te diversifiëren. Aangezien de meeste mannen hun weg vinden in de informele economie zijn ze meestal discreet over het soort werk dat ze doen. ‘s Morgens ‘vertrekken’ ze en ‘s avonds ‘komen ze terug’. In gesprekken met Roma, met OCMW’s en andere diensten komen enkele sectoren voortdurend terug. Vele mannen vinden klusjes in het opknappen en de renovatie van woningen (metsen, verven, gyproc zetten, deuren zetten, enz). In de Noordwijk geschiedt deze arbeid
247
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
248
soms in opdracht van een (vaak Turkse) huiseigenaar die tegelijk ‘patron’ is. De ‘huurder’ betaalt zijn kamer ‘in natura’ door voor hem te werken. Anderen voeren klusjes uit op bouwwerven (kruiwagens voeren, laden en lossen enz)127. Ook onderhouden heel wat Roma allerlei handeltjes, koop en verkoop van allerhande artikelen die vooral tussen België en Roemenië verhandeld worden (herstelde machines, radio’s, TV’s, computers, sigaretten uit Roemenië enz). Sommigen worden ingeschakeld in de bevoorrading van nachtwinkels, anderen klussen in garages, als loodgieter of schrijnwerker enz. We vinden ook heel wat Roma uit Brussel terug in seizoensarbeid in andere regio’s: in Z-Limburg in de fruitpluk, in verschillende dorpen bij de oogst van aardappelen, de kweek van champignons, in Nederland om bloemen te planten, … Als het snel veel geld oplevert lijkt men niet kieskeurig te zijn. Zo gingen volgens het OCMW van één van de families in het onderzoek de 2 jongens van 15 en 16 jaar helpen in een huishouden in Antwerpen. Enkele Roma-mannen (niet veel) treft men in de horeca aan. Er is dus een grote diversiteit aan activiteiten, afhankelijk van de groep waartoe men behoort en de omgeving waarin men zich bevindt. Vele Roma-vrouwen blijven niet thuis, maar gaan eveneens op pad voor een dagelijks inkomen. Zij die de kans hebben, vervullen vooral taken als huishoudster, poetsvrouw, kinderoppas. Bulgaarse Roma-vrouwen komt men regelmatig tegen als serveuses of keukenhulp in Turkse cafés en snacks in Schaarbeek. Turkse werkgevers komen hen er opsporen voor sporadische taken128. Sommige vrouwen zonder verblijfsvergunning raken aan de kost door ongemerkt de plaats in te nemen van legaal tewerkgestelde werknemers. Dit gebeurt bijv. als poetsvrouw of vensterwasser in grote flatgebouwen. Sigrid Bafekr, die in 1999 een studie deed over mensen zonder wettig verblijf in Brussel schrijft over illegale tewerkstelling het volgende:
127
Roma-mannen vindt men elke ochtend naast andere Oost-Europeanen in groepjes terug op specifieke ophaalplaatsen te Brussel. Werknemers rijden er langs en nemen ongekwalificeerd werkvolk mee om een dag in het zwart te klussen (bijv. op bouwwerven in de omgeving van Brussel).
128
Ze zijn geregeld maîtresses van Turkse werknemers, hetgeen bij deze laatsten vaak voor huiselijke problemen zorgt.
ARBEID
‘Het verschijnsel illegaliteit neemt in Brussel een speciale dimensie aan omwille van de aanwezigheid van instellingen als de Europese Unie, de Nato en andere. Dit heeft geleid tot een enorme expansie van de dienstenindustrie en de private bouwsector, twee domeinen die minstens voor een deel toch uitgelezen gebieden zijn voor illegale tewerkstelling. Deze grote vraag en gemakkelijke toegang tot dit soort werk trekt grote aantallen van arbeidskrachten aan, velen uit landen met een hoog werkloosheidsgehalte’. 4.4 BEDELARIJ (ZIE HOOFDSTUK OVER BEDELEN) Bedelen129 is een vaak voorkomende overlevingsstrategie van Roma, meestal uitgeoefend door vrouwen (met eventueel kinderen), in veel mindere mate door mannen. Een studie over kinderbedelarij gemaakt door het Kinderrechtenplatform Code (Joppart 2003) wees uit dat bedelarij bij Roma een rechtstreeks gevolg is van een situatie van kwetsbaarheid, uitsluiting en armoede en geenszins een cultureel verschijnsel. Anderzijds is de bedelactiviteit een duidelijk voorbeeld van het ‘verzamelen’ door vrouwen (zie hoger), als een restitutie van hetgeen hen vroeger is ontnomen door de gadjé. Toch is het eerder de overlevingscultuur die deel is geworden van de culturele identiteit en niet zozeer de activiteiten die hieraan verbonden zijn. M.a.w. als andere activiteiten meer geld in het laatje brengen, zal men zich daar naar richten. Kosten en baten van de verschillende activiteiten worden op een louter pragmatische manier afgewogen. De bedelactiviteit blijkt voor deze Roma vaak het meest winstgevende alternatief, hetgeen het voor heel wat families tot één van de meest bedreven activiteiten maakt. Bij meerdere Roma-groepen bestaat er trouwens geen enkele gêne of taboe rond bedelen, ook niet als er kinderen bij zijn. Heel wat Roma-groepen hebben nochtans kritiek op deze vorm van inkomensverwerving omdat het publieke imago van Roma in het algemeen hieronder te lijden heeft. Onrechtstreeks ondervinden ze er negatieve gevolgen van. Tevens revolteren soms enkelingen binnen dezelfde familie tegen het bedelen van familieleden of de druk die (vaak
129
Het Strafwetboek bestraft bedelen niet. Nochtans wordt door bepaalde gemeentes een repressieve politiek gevoerd tegen bedelaars door identiteitscontroles en eventueel uitwijzingen.
249
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
250
door de ouders) op henzelf wordt gelegd om te gaan bedelen. Bedelen is trouwens een voorbeeld van een activiteit die duidelijk maakt dat wat voor bepaalde groepen Roma evident kan zijn, daarom niet door andere groepen wordt aanvaard. De diversiteit binnen de Roma-etnie is zodanig dat normen, meningen en gebruiken van de verschillende groepen heel erg tegengesteld aan elkaar kunnen zijn. Buitenstaanders kunnen dit onderscheid meestal niet maken en veralgemenen karakteristieken die zichtbaar zijn en opvallen. Roma voelen zich daarom ook verongelijkt wanneer veralgemeningen worden gedaan over ‘de Roma’. Veralgemeningen hebben doorheen de tijd bijgedragen tot het grote stigma dat Roma tot nu toe ondergaan en dat vaak resulteerde in discriminatie. Bedelen wordt niet om het even waar gedaan door om het even wie. Roma verdelen onderling de ‘strategische’ plaatsen en respecteren elkaars ‘domein’. Toch komen ze hierbij vaak in aanvaring met autochtone bedelaars die hun plaatsen en een deel van hun geefpubliek ingepikt zien. Druk bezochte plaatsen voor Roma-bedelaars zijn o.a. het Centraal Station, het Zuidstation, de Anspachlaan, de Nieuwstraat, de Brabantstraat enz. De meeste warenhuizen in het Brusselse hebben ‘hun’ vaste bedelaar. Ook kruispunten kennen in bepaalde periodes bedelaars. Heel wat vrouwen verplaatsen zich trouwens naar Brusselse randgemeenten als ze zien dat de bedelmarkt verzadigd is. Zo zijn er heel wat Roma-bedelaars uit Brussel die pendelen naar gemeentes en steden buiten de grote ring van Brussel (bijv. naar Leuven) waar men ze aantreft aan kerken en warenhuizen. Meestal zijn de bedelaars van Roemeense origine, in enkele gevallen van Bulgaarse of ex-Joegoslavische. In wijken met veel moslims vermommen bedelende Roma-vrouwen zich soms als moslimvrouw met lange sluier, vooral tijdens de ramadan. Andere overlevingsstrategieën zijn de verkoop van de Daklozenkrant en bloemen. De meerderheid van de dagbladverkopers zijn Roma-mannen. Dezen gaan soms tot in Nederland om hun produkt aan de man te brengen, aangezien het daar beter zou verkopen. De bloemenverkoopsters worden binnen Roma-
ARBEID
kringen beschouwd als een armere groep130. Deze vrouwen verkopen narcissen of andere bloemen, afhankelijk van het seizoen, die ze in bepaalde bossen buiten Brussel gaan plukken, of die ze als afgedankte bloemen opkopen in winkels. Sinds enkele jaren zijn aan verschillende kruispunten ruitenwassers opgedoken, meestal Roma-kinderen. Muzikanten hebben het meestal iets beter. Ook in hun land van herkomst hebben dezen meestal een betere status. Ze beschikken over een permanent middel om geld te verdienen en kunnen zich zeer gemakkelijk aan een nieuwe situatie of een nieuw land aanpassen. Ze spelen in bars, op straat, in de metro en zijn al dan niet in bezit van een leurderskaart. Verder zijn er nog heel wat andere kleine activiteiten waarmee Roma rond proberen te komen. Sommige vrouwen lopen de markt af om een gouden ring te verkopen, andere bieden aan om de toekomst te lezen in de hand enz. Uitzichtloosheid doet een kleine minderheid in criminele milieus terechtkomen (mensenhandel, diefstal, …). Een andere eeuwenoude overlevingsstrategie is prostitutie. Bulgaarse Romavrouwen zijn in Schaarbeek en ten Noorden van Brussel-Centrum soms terug te vinden in straatprostitutie. Bij Roemeense Roma komt dit in mindere mate voor. Ook is er een klein aantal Macedonische en Bulgaarse mannen (waaronder enkele Roma) die aan prostitutie doen in de buurt van Anneessens en in begeleiding zijn bij Adzon. De zoon van een huiseigenaar kwam bij het OCMW aankloppen voor steun voor de huur van een nieuw appartement nadat zijn vader besloten had hem uit het huis te zetten. De vader wilde zijn huis verder verhuren aan een Bulgaarse familie, waarbij hij allusie maakte op het feit dat Bulgaarse vrouwen graag geziene huurders zijn. Prostitutie door Bulgaarse Romavrouwen is er bekend. De huiseigenaar is dan zeker van inkomsten.
130
Volgens één van de families zijn dit ‘gitans’, die cultureel en socio-economisch verschillen van de ‘ciganes’.
251
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
Maar nogmaals: de diversiteit van de Roma maakt dat wat voor sommige groepen of families van Roma toegelaten is, voor andere groepen of families soms niet aanvaardbaar is. Activiteiten als bedelarij, prostitutie en diefstal zijn voorbeelden hiervan. Heel wat Roma-families hebben eveneens contacten met ‘weldoeners’ (particulieren, pinksterkerken of moskeeën…) die uit liefdadigheid af en toe een fikse gift toesteken. Van de tien families in het onderzoek waren er minstens vier families die op deze manier werden geholpen. Voor één familie betaalde een Vlaamse priester elke maand de helft van de huishuur, twee andere families kregen af en toe giften van Marokkanen uit de moskee (één van die families heeft zich daarom prompt bekeerd tot de Islam), bij nog een andere familie werd het meisje van 12 jaar één dag per week opgevangen door een Brusselse dame die ook financieel tussenkwam voor de familie. Deze vier families waren allemaal al vijf tot acht jaar in België en kenden reeds hun weg. Tevens wordt door Roma heel wat aan sociale ‘shopping’ gedaan. Verschillende diensten en voedseldistributiecentra worden afgeschuimd op zoek naar materiële en financiële hulp. In deze contacten komt het utilitaire karakter van de relatie met de gadjé sterk tot uiting. Deze strategie en de waaier van andere activiteiten kaderen allen in de eerder beschreven betrachting om de bronnen te diversifiëren ten einde een minimale voedsel- en bestaanszekerheid te vrijwaren.
O
252
5. Roma op de arbeidsmarkt Vanaf het moment dat men een wettig verblijfsstatuut heeft verworven verandert de uitgangssituatie. Men heeft recht op OCMW-steun en op legaal werk. Toch zien we dat zeer weinig Roma een officiële job hebben. Hier zijn meerdere redenen voor. 5.1 GERINGE KANSEN OP DE ARBEIDSMARKT Sommige Roma met een wettig verblijf gaan op zoek naar een gesalarieerde job. De zoektocht op de arbeidsmarkt verloopt echter niet van een leien dakje.
ARBEID
Een laag opleidingsniveau, soms analfabetisme en gebrek aan kwalificaties, ervaring, kennis van het Frans en/of het Nederlands, en sociale vaardigheden maakt hen zo goed als kansloos op de arbeidsmarkt. In Brussel is de vraag naar werk voor laaggeschoolden veel hoger dan het aanbod. Volgens het OCMW van het Begijnhof stelt het probleem zich meer voor mannen dan voor vrouwen. Waar vrouwen nogal eens werk vinden als schoonmaakster, hebben mannen het nog moeilijker om werk te vinden. Sommige mannen willen bijv. werk in de mechaniek, maar zien tegelijkertijd het nut niet in van het leren van de taal en alfabetisatie. Anderzijds stellen de huidige werkgevers steeds hogere eisen qua opleiding en ervaring. Roma hebben over het algemeen weinig onderwijs en opleiding genoten en hebben aldus een zeer beperkte professionele bagage. Velen waren in hun land van origine boeren, handelaars en arbeiders. Als sommigen al een diploma hebben is dit in België meestal niet veel waard. Ook het gebrek aan sociale vaardigheden vormt een obstakel. Werkgevers verwachten maturiteit in de presentatie, punctualiteit, mobiliteit, duidelijke motivatie en sociale vaardigheden. Uit gebrek aan ervaring o.a. door langdurige sociale marginalisatie scoren vele Roma op deze punten beduidend laag. Hun bevlekt imago speelt eveneens in hun nadeel. Het is niet duidelijk in welke mate deze drempels voor Roma meespelen bij het falen van het vinden van een job, maar zeker is dat er op dit terrein heel wat werk valt te verrichten. 5.2 OVERLEVINGSACTIVITEITEN BLIJVEN BEHOUDEN Geringe kansen op de arbeidsmarkt is echter slechts één van de redenen waarom zeer weinig Roma een officiële job hebben. Voor heel wat families is het echter een keuze om hun levenswijze die gebaseerd was op overlevingsstrategieën te behouden (zie eerder in het hoofdstuk over onderwijs). Mannen blijven in het zwart werken, sommige bedelende vrouwen blijven bedelen. Dit laatste wordt dan eerder als een job of als tijdverdrijf beschouwd dan als een noodzaak. Men heeft eigenlijk nooit anders gekend en in het milieu waarin men vertoeft zijn het gangbare praktijken. Eveneens blijft men vasthouden aan een diversificatie van inkomstenbronnen. OCMW-steun wordt vaak louter gezien
253
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
als een aanvullend inkomen. De meesten wensen zich niet volledig afhankelijk te maken van sociale zekerheid, hetgeen een burgerinstelling is. Hierdoor komt het dat de financiële situatie van heel wat van deze families er niet slecht voor staat (hetgeen men o.a. uit in rijkelijke huwelijksfeesten e.d.), al beweert men zelf meestal het tegendeel. Dit neemt echter niet weg dat het merendeel van de families zich toch schrap moet zetten om de eindjes aan elkaar te knopen. 5.3 STREVEN NAAR ZELFSTANDIGHEID Ook is er een andere reden waarom Roma vaak niet actief op zoek gaan naar een officiële job. Velen onder hen kiezen bewust voor een zelfstandige activiteit131 in plaats van in loondienst te gaan werken. Een vast en gestructureerd kader legt voor hen teveel beperkingen op in tijdsbesteding. Werken als zelfstandige laat hen toe om werk en sociale verplichtingen te combineren. Net zoals het was in tijden van overleven blijft het onderhouden van familiale en andere relaties primeren, ook voor degenen die na het verkrijgen van een wettig verblijfsstatuut in principe niet meer afhankelijk zijn van overlevingsstrategieën. Doorgaans denken Roma, zoals eerder besproken, in het hier en nu (Machiels et al. 2002) en willen zich bijgevolg vrij blijven organiseren. In deze optiek ligt het hen dan ook niet om te wachten tot het einde van de maand voor een uitkering. Als men geld nodig heeft, zal men alles in het werk stellen om ervoor zorgen dat het er onmiddellijk is. Wanneer er voldoende geld is, wordt het ook zeer snel weer uitgegeven. O
254
5.4 FAMILIE VERSUS INTEGRATIE Anderzijds zijn er groepen en families waarvoor integratie een levensstrategie is. Aangezien werk een hefboom is tot integratie zullen dezen meer gericht zijn op het vinden van een legale job. Studies wijzen uit dat hoe traditioneler de familie is, hoe minder de familie integratiestrategieën als levensstrategie zal aanvaarden. Eveneens wordt gesteld dat hoe traditioneler de familie is, hoe belangrijker het familiale netwerk van onderlinge steun is. Deze stellingen werden
131
Meestal in een niet-legaal kader.
ARBEID
o.a. bevestigd door een studie van de Tsjechische socioloog Filip Drimal van Tsjechische en Slowaakse Roma in Gent in 2002. Tsjechische Roma bleken meer dan dubbel zo vaak een legale job te hebben dan de Slowaakse. Tegelijk bleken de Slowaakse families een stuk traditioneler te zijn dan de Tsjechische (meer kinderen per gezin, jongere ouders, …) en dus minder gericht op integratie. Bij traditionelere groepen spelen netwerken en familiecultuur een levensbelangrijke rol. Familiecultuur hecht veel waarde aan behoud van eigen waarden en normen. Externe waarden van de burgersamenleving worden slechts aanvaard als ze niet in conflict zijn met geïnternaliseerde traditionele waarden. 5.5 TIJDELIJK CONTRACT Hulpverleners worden desalniettemin vaak door Roma (zowel mannen als vrouwen) aangesproken om werk voor hen te vinden. Indien ze een wettig verblijfsstatuut hebben worden ze hiervoor doorverwezen naar interim-kantoren of andere diensten voor socio-professionele inschakeling (BGDA/ORBEM132, OCMW-diensten, Jobtraject, …). In vele gevallen raden deze diensten eerst aan taallessen of een professionele vorming te volgen vooraleer de zoektocht naar een job te ondernemen. Verschillende hulpverleners bevestigden echter dat heel wat Roma die worden doorverwezen naar zulke diensten er uiteindelijk nooit geraken en hun vroegere activiteit voortzetten. Zo ook gingen de twee vaders die we tijdens het onderzoek op hun vraag doorverwezen naar Jobtraject, er nooit naar toe en bleven gehecht aan hun vroegere bezigheid. Bij degenen die uiteindelijk wel werk vinden in branches voor laaggeschoolde werknemers gaat het meestal om een tijdelijk of proefcontract, waarna ze vaak - deels uit eigen keuze - terug hun eigen weg kiezen. In slechts weinige gevallen vindt men Roma terug in een vaste langdurige job. Door de leefloonwet van 2003 worden OCMW-steuntrekkers, vooral jongeren van 18-25 jaar, gestimuleerd om te gaan werken. De bedoeling is dat via een aangepast traject een job op individuele maat wordt gevonden. Er wordt
132
BGDA: Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling
ORBEM: Office Régional de l’Emploi
255
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
256
van de betrokkene verwacht dat deze zich aanpast aan een bepaalde structuur van afspraken, werkuren enz. Dit is niet voor iedereen zomaar direct evident. Sommige OCMW’s proberen deze wet letterlijk uit te voeren en zijn voor iedereen zeer streng indien de betrokkene om één of andere reden er niet in slaagt om mee te werken. Als sanctie kan het leefloon worden ingetrokken. Dit was bijv. het geval bij een man van Roma-origine die een afspraak misliep nadat hem werk was aangeboden in de aardbeienpluk. Hij werd al vlug bestempeld als werkonwillig, en het OCMW ontnam hem zijn leefloon, waardoor hij zijn huur niet meer kon betalen en vervolgens uit huis werd gezet. Na bemiddeling van Buurthuis Bonnevie werd er voor hem een transithuis gevonden. Daarna vond hij werk in interim-jobs, hetgeen hem beter lag. Men kan zich dus de vraag stellen in welke mate een vaste structuur (bijv. van 9u-17u) aan iedereen zomaar kan worden opgelegd. De leefloonwet stelt als doelstelling een job op individuele maat te zoeken. Voor mensen die nooit in een vaste structuur waren ingepast moet ook hiermee worden rekening gehouden. In de vier ondervraagde families die een verblijfsstatuut hadden, was er niemand die officieel werkte op het moment van het onderzoek. Wel was er in twee families telkens een zoon die een tijdelijk contract gehad had (bureaus schoonmaken, vensters zetten). Eén jonge vrouw had officieel gewerkt als kuisvrouw in het St. Pieters Ziekenhuis maar was haar verblijfsvergunning kwijtgeraakt om onduidelijke redenen. Alle families (behalve één) beklaagden zich over de moeilijkheid of onmogelijkheid om werk te vinden, ook via de BGDA/ORBEM. Volgens sommigen was dit te wijten aan hun Roma-afkomst. Alhoewel ze dit allen ontkenden, accumuleerden drie van deze vier families hun OCMW-steun met andere activiteiten (kleine handeltjes, werk in de bouw, handlezen, kuisen). De zes families die geen wettig verblijfsstatuut hadden, raakten aan inkomsten door o.a. te bedelen (twee families), de verkoop van de daklozenkrant (1)133, als deeltijds huishoudster (2)134, door boks- en
133
Dit bracht maximaal 5-6 Euro / dag op.
134
De ene vrouw verdiende 50 Euro voor 6u / maand, de andere 35 Euro voor 2 dagen / week
ARBEID
aerobiclessen te geven (1), als muzikant (1)135… De Cel Nieuwkomers van de Dienst Rechtstreekse Tussenkomst Tewerkstelling (DRTT) van de BGDA/ORBEM die werk zoekt voor nieuwkomers die toegeleid worden vanuit bepaalde organisaties, kreeg tot op het moment van het onderzoek nog maar 2 keer te maken met werkzoekende Roma. De twee desbetreffende vrouwen werkten vervolgens tijdelijk als kamermeisje en kuisvrouw. Bij Jobtraject had men op dat moment nog nooit een Roma begeleid in de zoektocht naar werk. 5.6 OPLEIDING De Roma die naar België migreren zijn meestal iets beter gevormd en hebben meestal iets meer middelen dan hun gemiddelde Roma-landgenoot. Zo waren er van de ouders in het onderzoek slechts twee vrouwen en één man analfabeet. De enige die een hogere opleiding had gehad in het land van herkomst was een Roma-vrouw die na haar secundair vier jaar economie had gestudeerd. In Roemenië werkte ze in een weeshuis als opvoedster en hier was ze deeltijds kuisvrouw. Toch is hun opleidingsniveau over het algemeen erg laag vergeleken met de vereisten van de arbeidsmarkt. De andere opleidingen die de bevraagde Roma in hun land van herkomst hadden genoten waren naaister, chauffeur, kok, schrijnwerker en mechanieker. In meerdere families werd er toch door volwassenen een spontane bereidheid getoond voor taallessen en een beroepsopleiding. De vele Roma zonder wettig verblijf maken echter geen aanspraak op professionele vormingen. Taallessen kunnen ze wel volgen o.a. bij het Centrum voor Basiseducatie en het Centrum voor Volwassenen Onderwijs. Slechts weinige Roma komen hier uiteindelijk terecht. Wel volgen een 15-tal Roma-vrouwen in het Roemeens Cultureel Huis Arthis alfabetisatielessen en taallessen Frans en Nederlands. Tevens organiseert Arthis een reflectiegroep van 10 à 15 Roma-vrouwen die maandelijks samenkomen om te praten rond thema’s die hen aanbelangen (onderwijs, gezondheidszorg, verblijfsstatuten, tewerkstelling, energiebeheer,
135
Om onbekende redenen was net vóór de verkiezingen zijn leurderskaart geweigerd, daarvóór verdiende hij 15-20 Euro / dag.
257
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
…). Verder was er bij de tien bevraagde families slechts één volwassen persoon in opleiding, namelijk in de maatschappelijke oriëntatiecursus van het (voormalige) onthaalbureau Compas. 6. Aanbevelingen Werk is een absolute prioriteit zowel voor mensen zonder wettig verblijf om te kunnen voorzien in levensbehoeften, als voor alle ECM om het integratieproces in de samenleving te bevorderen. Ondanks vele gewoontes verbonden met cultuur en socio-economische situatie, moet onderkend worden dat heel wat Roma, zowel mannen als vrouwen, vragende partij zijn voor tewerkstelling en opleiding. 6.1 VERHOGEN VAN KANSEN OP DE ARBEIDSMARKT 6.1.1 Stimuleren van talenkennis en alfabetisatie De noodzaak aan kennis van het Nederlands en/of het Frans en alfabetisatie moet systematisch verduidelijkt worden aan Roma en andere ECM. Laagdrempelige taal- en alfabetiseringsprogramma’s moeten blijvend gepromoot worden naar deze groepen, zowel voor mannen als voor vrouwen. Deze kunnen eventueel in de scholen van de kinderen georganiseerd worden zodat de band tussen onderwijs, talenkennis en latere tewerkstelling duidelijker wordt.
O
258
6.1.2 Stimuleren van beroepsopleidingen Vele Roma zijn vragende partij voor een professionele vorming. Hier dient nagegaan te worden welke de individuele capaciteiten en competenties zijn die door een opleiding gevaloriseerd en verder ontwikkeld kunnen worden. Roma waren bijv. hardwerkende arbeiders tijdens het communistische regime. Velen hadden te maken met ijzerbewerking, anderen hebben sterke onderhandelingscapaciteiten enz… Hulpverleners zouden systematisch een werk van informatie en motivatie van zowel mannen als vrouwen moeten doen en toeleiden naar aangepaste opleidingsinitiatieven. Inspiratie kan gehaald worden uit andere bestaande projecten zoals bijv.
ARBEID
het OCMW-project met nomadische Rom-Zigeuners rond automechaniek in Leuven. Vertrekkend vanuit aanwezige vaardigheden en eigen interesses in verband met carrosserie is het opleidingsprogramma geënt geworden op bestaande behoeften en eigen leerritme. Vaardigheden omtrent carrosserie en automechaniek worden op die manier gevaloriseerd en verruimd. Tevens is er een pakket algemene vorming voorzien (lezen, schrijven, …). Deelnemers raken op die manier bewust dat ze veel meer kunnen leren dan dat ze zelf reeds kunnen of denken te kunnen. 6.1.3 Ontwikkelen van sociale vaardigheden Het is noodzakelijk dat opleidingsinitiatieven en toeleidingsorganisaties ook voldoende aandacht schenken aan mogelijkheden voor Roma en andere ECM om sociale vaardigheden aan te leren en te ontwikkelen die nodig zijn bij sollicitaties en op de werkvloer: presentatie, punctualiteit, organisatievermogen, verwoorden van duidelijke motivatie enz. 6.1.4 Stimuleren van onderwijs Alles moet in het werk gesteld worden om de scholarisatie van Roma-kinderen te bevorderen. Het is nodig dat Roma-ouders maximaal geïnterpelleerd en bewustgemaakt worden over het belang van te investeren in onderwijs voor de kinderen opdat de toekomstige generatie op een betere manier zou kunnen overleven dan de huidige generatie. 259
6.1.5 Aangepaste pedagogie in scholen Het werkt contraproductief om Roma-jongeren enkel leerstof te doen slikken die ze niet direct kunnen gebruiken in hun eigen culturele leefwereld. Scholen dienen in samenwerking met het Centre PMS na te gaan wat de aanwezige competenties van kinderen en jongeren precies zijn en de pedagogische mogelijkheid te geven om deze in schoolverband ook maximaal te kunnen ontplooien. Tevens dient er aandacht te gaan naar het aanleren en ontwikkelen van alledaagse sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in de Belgische samenleving.
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
6.1.6 Discriminatie tegengaan Roma dienen net zoals andere ECM geïnformeerd te worden over de doelstellingen en diensten van het infoloket van de BGDA/ORBEM over discriminatie bij aanwerving. Diensten die te maken hebben met Roma en andere ECM kunnen hier actief aan meewerken. 6.2 TOELEIDING NAAR WERK VERGEMAKKELIJKEN De bestaande toeleidingsinitiatieven en diensten voor socio-professionele inschakeling dienen systematisch bekend gemaakt te worden aan Roma en andere ECM. Organisaties van ECM en andere organisaties die dichtbij de doelgroep staan kunnen hiervoor laagdrempelige partners zijn. Bij trajectbegeleiding naar werk door het OCMW en andere diensten dient rekening gehouden te worden met het feit dat mensen zoals bepaalde Roma om sociale en culturele redenen nooit een vaste structuur gewoon geweest zijn. Dezen hebben tijd nodig om zich aan een structuur aan te passen en hun levenswijze erop af te stemmen. Bij het zoeken van een job dient men dan ook extra aandacht te besteden aan het vinden van een job ‘op individuele maat’, hetgeen ook betekent ‘met een aangepaste structuur’. Voor heel wat Roma zullen jobs met een lossere structuur (bijv. interims) meer in aanmerking komen dan een te strikt opgelegd kader.
O
260
HULPVERLENING
HOOFDSTUK 7. HULPVERLENING Roma wenden zich voor vragen over welzijn tot de hulpverlening. Voor heel wat diensten zijn het opgemerkte klanten, voor anderen blijven ze onopvallend. We bekijken in het kort de relatie met vier diensten waarop frequent beroep gedaan wordt: OCMW’s, de Dienst Woonwagenbewoners en Roma, het CAW Archipel en distributiecentra. Daarna worden enkele knelpunten toegelicht in de relatie van Roma met hulpverlening. 1. Hulpverlenende diensten 1.1 OCMW’S OCMW’s zijn ongetwijfeld de meest populaire sociale diensten bij Roma. Het woord ‘CPAS’ is voor velen al gekend vooraleer ze in België aankomen. Sommige Roma verkiezen zich in Brussel Stad te vestigen omdat ze vinden dat het OCMW136 er toegankelijker is dan bijv. in Schaarbeek. Dit is volgens het Maison médicale 35 in de Noordwijk o.a. het geval voor Bulgaarse Roma. Dezen hebben de meeste contacten in de Turkse wijken van Schaarbeek maar vestigen zich in de Brusselse Noordwijk op de grens met Schaarbeek. Het totaal van de Roma die het OCMW over de vloer krijgt weerspiegelt min of meer de verhoudingen van de verschillende nationaliteiten van de Roma in de gemeente of sector. Roma-families die een wettig verblijf bekomen hebben of in de gegrondheidsfase van de asielprocedure zitten, trekken zo goed als allemaal OCMW-steun. Daarnaast zijn er ook een heel aantal Roma zonder verblijfsstatuut die hun weg vinden naar het OCMW. De meeste Roma die bij het OCMW aankloppen, zijn reeds georiënteerd door andere diensten of contacten (bijv. door Kind & Gezin of ONE voor dringende medische hulp). Alle Roma die bij het OCMW aankloppen vragen in de eerste plaats om 136
In Brussel Stad en de meeste omringende gemeentes krijgen de OCMW’s door Fedasil geen kandidaat-vluchtelingen toegewezen, aangezien ze zowiezo al genoeg vluchtelingen en mensen zonder wettig verblijf over de vloer krijgen. Kandidaat-vluchtelingen of zij die beroep bij de RvS hebben ingediend worden doorverwezen naar het OCMW of opvangcentrum waaraan ze zijn toegewezen.
261
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
262
financiële steun. Ook Roma zonder wettig verblijf proberen meestal steun te bekomen onder de vorm van kindergeld alhoewel ze er geen aanspraak op maken. Verder vragen deze laatsten allemaal dringende medische hulp (DMH) aangezien dit momenteel de enige vorm van steun is die het OCMW kan verschaffen aan mensen met illegaal verblijf. Dit wordt hen in de meeste gevallen mits een doktersattest voor DMH dan ook toegekend, alhoewel in sommige gemeentes het moeilijker te bekomen is o.a. omwille van lange wachtlijsten, doorverwijzing naar het OCMW van de gemeente van het opvangcentrum omwille van een Code 207 enz. (bijv. Schaarbeek). Ook vragen dezen vaak naar voedselhulp aangezien hun precaire verblijfssituatie. Roma zitten reeds eeuwenlang in een overlevingslogica. Men (over)leeft van dag op dag en denkt slechts op korte termijn. Hierdoor hebben de meeste Roma geen investeringsmentaliteit (zie eerder). Investering in school (in de toekomst van de kinderen en zo ook van de familie) en in preventieve zorg voor de gezondheid (in het behoud van een gezond lichaam) zijn geen prioriteiten. Men geeft hier zelf liefst zo weinig mogelijk geld aan uit, zodat men zich voor deze zaken gemakkelijk tot het OCMW zal wenden. Voor een dak boven het hoofd ligt het anders. Dit is een onmiddellijke levensbehoefte die Roma in de eerste plaats trachten veilig te stellen. De vraag voor tussenkomst in huishuur wordt zodoende niet vaak gesteld door Roma. De meeste OCMW-medewerkers hebben de indruk dat dezen zich voor de betaling van een logement over het algemeen goed zelf uit de slag trekken. Voor de bijkomende kosten van water, gas en elektriciteit liggen de zaken en prioriteiten dan weer anders. Scholarisatie is bij sociale assistenten van het OCMW één van de meest genoemde problemen. Voor Roma die aanspraak maken op OCMW-steun wordt in sommige OCMW’s het (voorschot op) kindergeld gekoppeld aan de schoolaanwezigheid van de kinderen. Dit is alleszins het geval in Brussel Begijnhof, Brussel Sint-Rochus en Anderlecht. Na formele afspraak met de betrokken familie kan het dan ingetrokken worden als één van de kinderen teveel absenties opgestapeld heeft. Deze methode van stok achter de deur blijkt families te stimuleren om de schoolgang van de kinderen in de gaten te houden.
HULPVERLENING
OCMW-steuntrekkers vragen meestal ook tussenkomst van het OCMW in medische kosten. Vooral aan medicamenten blijken Roma zelf niet veel geld te willen spenderen. Als men geen duidelijke ziektesymptomen vertoont, beschouwt men zichzelf als genezen en vindt men het niet de moeite om hier zelf geld in te investeren. OCMW’s hebben over heel wat Roma die OCMW-steun trekken vermoedens dat ze in het zwart werken. Accumulatie van verschillende inkomstenbronnen komt volgens hen vaak voor bij Roma. Ook zijn er soms Roma-vrouwen die ondanks OCMW-steun toch nog erop uit trekken om te bedelen. Diversificatie van inkomstenbronnen geldt als een risicospreiding die past in de overlevingsstrategie van Roma. Meestal is er nog een aanzienlijk deel van de Roma zonder wettig verblijf die het OCMW niet opzoeken, ook niet voor DMH, maar het aantal hiervan valt moeilijk te schatten. Volgens verschillende OCMW’s spelen meerdere drempels hierbij een rol: gebrek aan informatie over DMH, schrik omwille van het illegaal verblijf, andere houding tegenover gezondheid, taalbarrière en gebrekkige financies (zie hoofdstuk gezondheidszorg). Sommige OCMW’s doen beroep op personen die Roemeens spreken (Roemenen of niet). Men constateert dat als dezen zich openstellen voor de vragen en problemen van de Roma, en in bepaalde gevallen concrete hulp kunnen bieden, ze vlot vertrouwenspersonen worden. Ze gaan zich zeer vlug tot deze personen wenden met alle mogelijke vragen. Minstens twee van de bezochte OCMW’s werkten samen met dergelijke ‘bemiddelaar’. 1.2 DIENST WOONWAGENBEWONERS EN ROMA De Dienst Woonwagenbewoners en Roma maakt deel uit van het Regionaal Integratiecentrum Foyer Brussel en werkt bijgevolg op het ganse terrein van de Regio Brussel. Sinds een3-tal jaren zijn er 2 voltijdse medewerkers werkzaam als bemiddelaars voor deze doelgroepen, waarvan één Roemeenstalig is. De Dienst is een eerstelijns steunpunt waartoe Roma en Woonwagenbewoners zich richten met diverse vragen. De Roemeense bemiddelaarster van de dienst verzorgt zelf voor zo’n 100-tal individuele dossiers begeleiding
263
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
en bemiddeling, vaak in directe samenwerking met andere diensten (Dienst Jeugdbescherming, CAW Archipel Welkom, Dienst Rechtsbescherming Foyer, scholen enz…). Een andere taak is het informeren en sensibiliseren van deze doelgroepen over hun rechten en plichten en het stimuleren van schooldeelname en integratie. Ook voor diensten en officiële instanties is de Dienst een tweedelijns steunpunt waarnaar ieder zich kan richten met algemene of individuele vragen over deze doelgroepen. Aan de hand van vormingen en samenwerkingsverbanden met reguliere diensten werkt de Dienst aan een toegankelijkere dienstverlening. De Dienst coördineert eveneens netwerken zoals: - Het Regionaal Overleg Roma-Aangelegenheden (RORA), waarin verschillende organisaties die veel met Roma werken nieuwe initiatieven uitwerken en standpunten innemen - Het Structureel Overleg Scholarisatie van Roma-kinderen, met een waaier van Brusselse actoren - De Roma-Raad, een bijeenkomst van Roma-sleutelfiguren uit het Brusselse, die dienst doet als denktank betreffende actuele thematieken en nieuwe initiatieven.
O
264
1.3 CAW ARCHIPEL Bij het CAW Archipel Welkom in Molenbeek komen heel wat Romafamilies over de vloer. Midden 2006 waren dat er een 80-tal. Velen komen uit Molenbeek, maar een aanzienlijk deel is woonachtig in Brussel Stad, Schaarbeek, Anderlecht enz. Het totaal van de Roma-bezoekers weerspiegelt min of meer de evolutie van de verhoudingen tussen de verschillende nationaliteiten van Roma over het grondgebied van het Brusselse Gewest. Waar het tot voor enkele jaren vooral om Joegoslaven ging, zijn het tegenwoordig voornamelijk Roemeense families, enkele Joegoslavische, een paar Bulgaarse (uit Schaarbeek), geen Slowaakse. Naast enkele geregulariseerden gaat het in de meeste gevallen om mensen zonder wettig verblijf. Roma komen naar de dienst met een grote waaier aan vragen, voornamelijk
HULPVERLENING
over financiële problemen (afbetalingsplannen, penale boetes omwille van geen rijbewijs of tax die niet betaald is, …), administratieve problemen (inschrijvingen en verzekeringen van auto’s op naam van geregulariseerde, officiële papieren, …), welke hun rechten zijn (dringende medische hulp, advocaten, beroep, …) en materiële hulp (voedselpakketten, …). Interculturele bemiddelaars (o.a. Roemeense) staan ter beschikking om te vertalen, te duiden en eventueel culturele verschillen uit te leggen. Te merken aan het grote bezoekersaantal van Roma en andere ECM, werkt dit zeer drempelverlagend. Mond-aan-mond-reclame en doorverwijzingen doen de rest. Er wordt hierbij voor sommige dossiers nauw samengewerkt met de Dienst Woonwagenbewoners en Roma die zich in het zelfde gebouw bevindt. Het CAW Archipel in de Noordwijk krijgt eveneens Roma over de vloer. Nochtans blijken de meesten hier sinds enige tijd afgehaakt te hebben. Het ging voornamelijk om Roemeense families die vooral om materiële hulp (voedselpakketten) vroegen en daarvoor werden doorverwezen. Met de Bulgaarse families in de Noordwijk is er zeer weinig contact. De communicatie met hen ligt o.a. zeer moeilijk omwille van het taalprobleem. Ze zijn een zeer wisselende bevolking (komen en gaan voortdurend) en dus ook weinig betrokken bij het buurtleven. Het feit dat hier niet wordt gewerkt met vertalers en de permanentie-uren beperkt zijn, kan een reden zijn waarom Roma (zowel Bulgaarse als Roemeense) niet gemakkelijk geneigd zijn om zich tot de dienst te wenden, en zich een weg zoeken naar andere diensten. CASUS: ENERGIEBEHEER Een zeer veel voorkomende vraag die gesteld wordt aan OCMW’s en Sociale diensten gaat over betaling van achterstallige facturen. Vaak worden deze gedurende lange tijd geaccumuleerd en rijzen uiteindelijk helemaal de pan uit. Het gaat vooral om een problematisch beheer van energie (gas, elektriciteit) en water. Woningen worden vaak excessief verwarmd, dikwijls met open (of gebroken) ramen en vaak ook ‘s nachts. Dit is vooral het geval voor mensen die
265
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
266
nog niet zo lang in België zijn, voor families met baby’s en in vochtige woningen. Na enkele jaren wanneer men meer is aangepast aan het klimaat vermindert dit vaak. Heel wat families beschikken enkel over elektrische verwarming, waardoor de factuur al vlug hoog oploopt. Meestal zijn huishoudelijke apparaten en infrastructuur (frigo, fornuis, verwarming …) oud en versleten hetgeen op zich al energieopslorpend is. De TV staat in sommige families non-stop aan. Ook waterverkwisting komt frequent voor. Lekkende kranen en toilet-chassen vormen soms meer de regel dan de uitzondering. Onderhoudsbeurten voor deze infrastructuur zijn daarentegen zeldzaam. De reden van dit excessief gebruik is terug te vinden in het land van herkomst. Tijdens het communisme werden de kosten gedeeld per woonblok en kreeg men enkel een forfaitair bedrag aangerekend. In vele gevallen worden facturen systematisch niet betaald, waardoor de schuldvordering zeer hoog kan oplopen (facturen die oplopen tot 13.000 Euro zijn niet uitzonderlijk) en deze mensen zich uiteindelijk voor de Rechtbank van Eerste Aanleg bevinden. Men riskeert dat het gas wordt afgesloten137 en wanbetalers worden door Electrabel op 6 Ampère gezet. Dit laatste was o.a. het geval voor twee van de tien families tijdens het onderzoek. OCMW’s proberen soms alsnog het afsluiten van elektriciteit te voorkomen en families te helpen in het beheer van hun energie. Dit laatste blijkt uitermate moeilijk. Families met dergelijke schulden proberen de zaak vaak op te lossen door de naam van de abonnee te veranderen. Indien de familie de welwillendheid toont om een aanzienlijke bijdrage te doen aan de betaling van de factuur en een zekere budgetbegeleiding toestaat, kan het OCMW tussenkomen voor de helft van het bedrag (als voorschot of effectieve betaling naargelang de situatie en afhankelijk van de politiek van het OCMW). Het OCMW beschikt hiervoor over een water-, gas-, en elektriciteitsfonds. Roma zijn over het algemeen zeer onafhankelijk en staan niet vlug inmenging en controle op de rekeningen door bijv. het OCMW toe. Niet-betaalde facturen of hoge schuldenbergen worden hierdoor soms pas zeer laat ontdekt.
137
Tenzij in de wintermaanden tot 1 april.
HULPVERLENING
In vele gevallen herhaalt dit probleem zich. OCMW’s vragen dan ook om op tijd te waarschuwen voor excessieve rekeningen of schulden. Bewustmaking over een gezond energie- en financieel beheer is voor heel wat families een werk van lange adem. Ook hier is het geboden oog te hebben voor kleine overwinningen, bijv. als men voor de eerste keer uitleg komt vragen vóóraleer men een herinneringsbrief krijgt. 1.4 DISTRIBUTIECENTRA Een aanzienlijk deel van de Roma zonder wettig verblijf zijn in het BHG (deels) afhankelijk van voedselhulp. Kinderen hebben vaak expliciet honger, zwangere vrouwen zijn soms ondervoed, het aantal maaltijden per dag wordt teruggeschroefd enz. Vele Roma hebben een groot gebrek aan vers en gevarieerd voedsel en worden ziek ten gevolge van vitaminen- of mineralengebrek (ijzer!). Eveneens hebben kinderen vaak geen degelijke kledij. Roma lijken in het algemeen goed ingelicht over het aanbod van sociale dienstverlening in het Brusselse, vooral over mogelijkheden voor materiële bijstand (distributiecentra voor voedselpakketten, kledij, …). Ten gevolge van hun overlevingssituatie komt sociale ‘shopping’ bij de verschillende diensten veel voor bij hen. Dit is deels een gevolg van het feit dat voedselbedelingen niet volstaan of dat mensen zonder wettig verblijf worden uitgesloten. Steeds meer voeren deze diensten criteria in waaraan hun klanten moeten voldoen. Dit maakt dat deze mensen (vooral degenen zonder wettig verblijf) vaak verschillende adressen die ze verkregen hebben via sociale diensten, moeten aflopen om uiteindelijk iets aan de haak te slaan. Ook in sociale restaurants raken Roma moeilijk binnen. Het vinden van vers voedsel is voor velen een probleem. Sommige Roma voelen zich daarom gedwongen om te gaan scharrelen in de restanten van de markt of in de containers van grootwarenhuizen. Aangezien de grote supermarktketens die de nationale voedselbank spijzen steeds meer opteren om eigen winkels in omloop te brengen waar voedselprodukten aan een lage prijs worden verkocht (vb l’Epicerie Sociale van Carrefour), raakt deze niet meer naar behoren aangevuld. Distributiecentra kampen dan ook steeds meer met voedseltekorten, waardoor ze verplicht zijn om stren-
267
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
gere criteria te hanteren voor hun cliënteel en behoeftigen door te verwijzen naar andere centra. Zo weigert het OCMW Brussel Begijnhof aan deze nieuwe winkeltjes mee te werken en geeft bijgevolg geen attesten aan hun klanten voor deze voedingswinkels. Bovendien kregen vroeger grootwarenhuizen van organisaties een certificaat om geschonken voedsel van de belastingen aftrekbaar te maken. Minister Reynders schafte dit af, zodat het goedkoper is om voedsel te vernietigen dan weg te geven138. Begin 2004 werd in Schaarbeek het nieuwe distributiecentrum Nasci geopend. Men geeft er materiële bijstand aan zwangere moeders en families met kinderen van 0-12 jaar. De grote stroom van aanvragen die snel volgde op de opening toont aan hoe groot de nood is aan voedselbedelingen die eveneens voor mensen zonder wettig verblijf toegankelijk zijn. Mond-aan-mond reclame werkt ook hier efficiënt. Een 15 à 20-tal Roemeense Roma vonden er twee maanden na de opening al hun weg naar voedselpakketten, melk en pampers, kledij en babyspullen, die voornamelijk verkregen zijn van de voedselbank en verschillende bedrijven. Momenteel, twee jaar later, wordt Nasci nog steeds overspoeld door Roma. Men stelt een inschrijvingsbewijs van een school voor de kinderen als voorwaarde om aanspraak te maken op steun. 2. Moeilijkheden in de relatie tussen Roma en hulpverlening
O
268
2.1 TAALBARRIÈRE Het eerste probleem waarmee Roma en hulpverlenende diensten te kampen hebben is de taalbarrière. Het Frans of Nederlands van Roma is in de meeste gevallen zeer gebrekkig of onbestaand. OCMW’s beschikken vaak niet over vertalers, en moeilijke administratieve uitleg is dikwijls heksenwerk voor beide partijen. De communicatie verloopt vaak zeer moeilijk. Misverstanden zijn er voortdurend en Roma voelen zich niet steeds goed begrepen. Dikwijls brengen Roma-hulpvragers een familielid mee die zich wel beter kan uitdrukken in het Frans of Nederlands. Vaak zijn dit kinderen die al wat school hebben gelopen.
138
Antonissen J., Weverbergh R., ‘Dossier armoede. Down and out in Brussel’, HUMO, 10/2/2004
HULPVERLENING
Dit wordt door sommige OCMW’s geweigerd aangezien het kind op school moet zitten. OCMW’s doen ook soms beroep op externe vertaaldiensten of personen die Roemeens spreken. Maar hier blijkt duidelijk een gebrek aan laagdrempelige vertaalmogelijkheden. 2.2 ADMINISTRATIEVE ONWETENDHEID Bovenop het taalprobleem komt het feit dat complexe administratieve aangelegenheden, regels en wetgeving vaak gewoon niet begrepen worden. Roma hebben een orale cultuur, waar niets op papier vast staat (ook bijv. huwelijken niet). Roma kennen de administratieve logica niet. Men begrijpt niet waarom procedures nodig zijn. Meestal wil men direct geholpen worden. Men begrijpt bijv. niet waarom men na zeven jaar nog geen recht heeft op een verblijfsstatuut of sociale steun, des te meer als er andere familieleden of kennissen zijn die dit wel hebben bekomen. Deze administratieve onwetendheid heeft soms verstrekkende gevolgen: brieven worden niet gelezen, boetes worden niet betaald, veroordelingen bij verstek. Bovendien gaan Roma vaak niet punctueel om met afspraken (ze zijn daar zeker niet de enigen in). Hulpverleners stellen zich vaak de vraag of het om administratieve onwetendheid dan wel om laksheid gaat en raken geïrriteerd. Daarbij komt nog dat velen onder hen analfabeet zijn. Voor velen is dan ook administratieve hulp nodig. 2.3 GEBREK AAN KENNIS VAN ROMA-ACHTERGROND Roma worden door vele hulpverleners omschreven als moeilijk toegankelijk, moeilijk doordringbaar, moeilijk bereikbaar (omwille van hun mobiliteit), moeilijk grijpbaar en begrijpbaar (vaak een indruk van liegen). Hulpverleners hebben vaak zeer weinig zicht op en inzicht in hun cultuur. Initieel stellen Roma zich op als behoeftige bedelaars, hetgeen verandert wanneer men iets heeft bekomen (bijv. een medische kaart). Men is geconfronteerd met een cultuur van plantrekkerij, waarvoor het doel soms de middelen heiligt. Dit maakt werken met hen vaak niet gemakkelijk. Onbekend maakt onbemind en men stelt zich dan ook vaak de vraag of bepaalde houdingen voortspruiten uit misbruik of uit een andere levenswijze. Bovendien kampen sociaal assistenten
269
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
van OCMW’s en andere diensten vaak zelf met de gangbare vooroordelen ten aanzien van Roma (dieven, zwartwerkers of luieriken enz). Deze worden nog versterkt door in het oog springende activiteiten van de meer recente Roma, die hier maatschappelijk niet worden aanvaard (bijv. bedelen samen met kinderen). Nochtans zijn zeer vele hulpverleners geïntrigeerd door Roma. Bij dezen is er vraag naar een betere kennis van de mentaliteit, achtergrond en cultuur van deze groep.
O
270
2.4 CLAIMGEDRAG Traditioneel kennen Roma een groepsgerichte cultuur, waarin het overleven van de groep primeert boven het individu (zie hoofdstuk over cultuur). Iedereen heeft hierin een duidelijk omschreven rol en men doet wat de groep van hem verwacht. In deze logica ligt de nadruk niet op individuele verantwoordelijkheid. Bovendien hebben Roma een tijdperk van communisme meegemaakt waarin Vadertje Staat voor hun overleving zorgde en in alle basisbehoeften voorzag. Ook hier was geen plaats voor individueel initiatief. Plantrekkerij werd overbodig. Na deze periode bleef men hulpeloos achter, geen Staat meer die voor hen zorgde. In een context die de nadruk legt op individuele verantwoordelijkheid, vindt men bijgevolg zijn draai niet gemakkelijk. Enerzijds vindt men noodgedwongen de vroegere cultuur van plantrekkerij terug. Anderzijds heeft men het gevoel dat problemen hen ‘overkomen’, zonder hierin steeds het eigen aandeel te zien. Van de hulpverlener wordt verwacht dat deze van buiten af een oplossing aanbiedt voor al hun problemen (zie hoofdstuk over onderwijs). Dit is men gewoon vanuit het communistische systeem, het wordt als vanzelfsprekend beschouwd. Vaak kruipen Roma in een slachtofferrol, doen zich voor als ‘bedelaars’ en nemen een eisende houding aan. Dikwijls worden onmogelijke dingen gevraagd. Wanneer de hulpverlener niet kan helpen, voelt men zich soms benadeeld en kan men denken dat deze van slechte wil is. Men gaat dan met nog meer aandrang en nog emotioneler zijn eisen kracht bijzetten. Dit leidt niet zelden tot irritatie vanwege de hulpverlener die dan ook een strakkere houding aanneemt, waardoor de communicatie uiteindelijk helemaal misloopt. Dit claimgedrag wekt meestal
HULPVERLENING
geen sympathie op en kan de relatie met de hulpverlener bezoedelen. Dit leidt er soms toe dat Roma tenslotte anders worden behandeld dan anderen, hetgeen op zijn beurt weer leidt tot een gevoel van discriminatie. De verschillen in regels en flexibiliteit tussen de verschillende OCMW’s maken het er voor deze mensen niet gemakkelijker op. ‘Wat ginder wel kan, kan hier niet’. Zo raakt men ervan overtuigd dat er met twee maten en twee gewichten wordt gewerkt. Toch moet ook vermeld worden dat Roma over het algemeen relatief tevreden zijn over de inspanningen van hulpverleners. Waar er in hun land van origine niemand zich echt om hen bekommerde, hebben ze hier het gevoel om meer gelijkwaardig behandeld te worden. Men apprecieert ten zeerste als er hulpverleners of andere individuen zijn die zich hun lot willen aantrekken en moeite doen om iets te bekomen voor hen. Dit wordt vaak ostentatief getoond met cadeautjes (bloemen!) of kussen. Verder tonen Roma over het algemeen respect en agressie komt weinig voor in vergelijking met sommige andere groepen. 2.5 WANTROUWEN Naast hoger genoemde moeilijkheden spelen er verder nog andere drempels mee waarom sommige Roma zich niet of zelden tot sociale diensten wenden. Zo zijn er heel wat Roma zonder wettig verblijf die het lokale OCMW niet opzoeken, zelfs niet voor DMH. De angst voor repatriëring speelt hierbij een aanzienlijke rol. Het OCMW is immers een staatsinstelling en over beroepsgeheim heeft men nooit gehoord. Men heeft in het land van herkomst meestal zeer slechte ervaringen gehad met staatsinstellingen en vooral met de politie. Het wantrouwen heeft zich omwille van deze vroegere ervaringen diep genesteld. Eén van de families wilde bij een doorverwijzing niet naar het CAW Archipel Welkom gaan omdat hij dacht dat hij er moest betalen. Hij kon niet geloven dat het gratis dienstverlening was. Het feit dat er een Roemeense intercultureel bemiddelaar was overtuigde hem nog meer van zijn gelijk: ‘Roemenen doen nooit iets gratis, je moet altijd geld toesteken’. Hierbij verwees hij naar de alom aanwezige corruptie in zijn land van herkomst, waar openbare diensten en zelfs dokters extra fooien eisen om iets gedaan te krijgen. Na heel wat moeite liet hij zich toch overhalen om naar de dienst te gaan.
271
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
3. Aanbevelingen: hoe toegankelijkheid van de dienst bevorderen? 3.1 EEN BETER CONTACT MET ROMA Communicatie en houding zijn hier van het allergrootste belang en geven de doorslag voor een goed verloop van het verdere contact met de Roma-cliënt.
O
272
• Communicatie Een goed contact begint bij een goede communicatie. Om de eerste barrière, namelijk die van de taal, te omzeilen doet het werken met een bemiddelaar die Roemeens (voor Roemenen) of zelfs Romanes spreekt wonderen. Communiceren in een taal die hen eigen geeft hen heel wat meer vertrouwen. Het opent deuren en laat de hulpverlening een aanzienlijk stuk efficiënter verlopen. Roma richten zich niet tot instellingen of diensten, maar tot mensen. Ze hebben daarom veel behoefte aan vertrouwenspersonen. Meestal zijn dit mensen die een persoonlijke interesse vertonen in Roma of mensen die hun taal spreken, en die tevens bewijzen dat ze hen graag willen helpen. Het is nuttig om op de dienst na te gaan wie eventueel in aanmerking komt om zich iets meer te bekwamen in Roma-dossiers. Deze persoon kan zich op die manier iets meer verdiepen in deze groep, en een aanspreekpunt voor hen worden. De aanwezigheid van zulke vertrouwensfiguren mobiliseert via mond-aan-mondreclame meestal ook andere Roma-families die tevoren niet werden bereikt. Enerzijds moeten Roma voortdurend aangespoord worden om zelf taallessen te volgen. Het belang hiervan moet duidelijk worden gemotiveerd. Laagdrempelige taallessen kunnen voorzien worden o.a. in samenwerking met scholen. Anderzijds is er een enorme nood aan vertalers. Er blijkt een tekort te zijn aan laagdrempelige vertaaldiensten. Een dienst voor interculturele bemiddeling die zich op reguliere diensten richt is een must in een multiculturele stad als Brussel. • Houding Voor een bevolkingsgroep die zich reeds lang verstoten voelt, is de houding
HULPVERLENING
waarmee wordt gecommuniceerd eveneens van primordiaal belang. In het hoofdstuk over gezondheid werden hierover reeds aanbevelingen gegeven. Samengevat gaat het om: o sensibilisering van hulpverleners over achtergrond, cultuur en sociale situatie van Roma o duidelijke uitleg o klare taal o veel geduld o onderhandeling Het belang van onderhandelen werd reeds uitgelegd in het hoofdstuk rond onderwijs. Roma zijn niet gewend aan te formele kaders. Ze deinzen er zelfs voor terug. Dit maakt dat Roma in dergelijke kaders vaak weinig informatie lossen. Informele contacten leveren meestal een beter contact op. Hier kan in de dienst op gelet worden. Een informeel gesprek rond een koffie, een huisbezoek, het tonen van interesse in de persoon zelf en hun Roma-afkomst kunnen de basis leggen voor een duurzame hulpverleningsrelatie. Het is op die manier dat respect wordt afgedwongen. Hierbij verwijzen we naar specifieke technieken van presentie139 binnen de hulpverlening. Meestal worden sociale diensten geconfronteerd met de problematische kant van Roma-families. Dit geeft vaak een zeer vertekend beeld. Maatschappelijk worden Roma doorgaans eveneens beschouwd als een probleem. Positieve aspecten krijgen zelden erkenning van buitenstaanders. In die zin is het noodzakelijk dat ook de inspanningen die deze gezinnen doen (bijv. om kinderen school te laten lopen, afspraken te respecteren enz.) worden erkend, hetgeen een positieve samenwerking enkel ten goede kan komen. • Contact met de Roma-gemeenschap Om het culturele idee-fixe van de afstand tussen Roma- en gadjé-wereld te doorprikken, is het vaak nuttig dat de hulpverlener bij zijn contact met de
139
A.J. Baart, ‘Methodiek, de zorgbenadering en professionaliteit’, Leerboek Ethiek en Zorg, 1997.
273
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
cliënt ook verwijst naar diens andere contacten binnen het Roma-milieu. De cliënt duidelijk situeren in deze driehoeksrelatie kan vertrouwen wekken. De hulpverlener zal niet meer beschouwd worden als een volslagen vreemde en ‘typische’ gadjé, maar als ‘iemand die al iets van de Roma afweet’. Indien men linken kan leggen met andere familieleden versterkt dit het vertrouwen. Ook het contact van de hulpverlener met voor hen bekende sleutelfiguren uit het milieu kan in die zin ondersteunend werken. Roma-cliënt
Roma-gemeenschap
Hulpverlener
Hulpverleners dienen extra aandacht te hebben voor de positie van de vrouw. Zij heeft een zeer belangrijke rol in huiselijke aangelegenheden. Al lijkt het niet zo op het eerste gezicht, toch heeft ze een belangrijke invloed op de man en een vinger in de pap bij belangrijke beslissingen. Zij zijn ook degenen die men het vlotst kan mobiliseren bij preventiecampagnes e.d. Het is belangrijk om hen voor administratieve en andere taken in verband met de huissfeer te responsabiliseren.
O
274
3.2 BETERE INFORMATIE Het is een must om Roma voortdurend basisinformatie te geven in verband met procedures en regels, maar ook over normen, rechten en plichten in verband met taken die in de Belgische maatschappij belangrijk geacht worden (ivm. schoolgang, gezondheid, huisvesting, energiegebruik enz.). Zaken als beroepsgeheim, belang van punctualiteit in administratie, wat wel en niet kan met betrekking tot hun statuut, moeten duidelijk aan bod komen tijdens het eerste gesprek met Roma. Een extra aandachtspunt kan hierbij zijn om systematisch begeleiding te geven in verband met energie- en financieel beheer. De eerste dienst waarmee Roma in contact komen is vaak het gemeentelijk OCMW. Hier zouden ze al een eerste dosis informatie kunnen krijgen over be-
HULPVERLENING
staande diensten. Deze diensten blijken ook zelf niet steeds goed op de hoogte te zijn over welke diensten bijv. veel met mensen zonder wettig verblijf werken. Brusselse diensten die met Roma te maken hebben dienen beter geïnformeerd te worden over de bestaande initiatieven rond hulpverlening aan documentlozen en diensten die vertalers of interculturele bemiddelaars ter beschikking hebben, zodat zij beter kunnen doorverwijzen. 3.3 HULPVERLENINGSAANPAK Zelfredzaamheid bevorderen blijft steeds een belangrijke doelstelling. Toch zullen hulpverleners verwachtingen vanaf het begin niet te hoog moeten leggen. Roma staan vaak ver af zowel van administratieve logica als van heel wat elementen van de burgermaatschappij (school, wetgeving, structuren, individuele verantwoordelijkheidszin, …). Roma hebben veel tijd nodig om zich er enigszins aan aan te passen. Hulpverleners kunnen best oog hebben voor kleine succesjes waardoor langzaam maar zeker vooruitgang zal worden gerealiseerd. Het heeft geen zin om Roma te beladen met verwachtingen die ze niet direct kunnen waarmaken. Regels opgelegd door gadjé worden niet steeds als vanzelfsprekend aanvaard door Roma. Een gezonde flexibiliteit is zeker nodig. Te grote flexibiliteit leidt echter al snel tot anarchie. Vandaar dat Roma het meest gediend zijn met duidelijke en strikte regels en een consequente, coherente opvolging. Best speelt men kort op de bal om onnodige manoeuvreerruimte te beperken. Bij het al dan niet naleven van afspraken kan men gebruik maken van een strikt en duidelijk systeem van belonen/straffen. Roma hebben voor zaken die zij niet evident vinden zoals scholarisatie van de kinderen vaak een externe motivatie nodig. Dit kan bijv. door OCMW-steun en schoolaanwezigheid strikter te koppelen. Indien hulpverleners niet interveniëren bij overtredingen en zich te soepel opstellen omwille van de Roma-afkomst van de cliënt, dient men de zaak van de Roma niet. Doorlopende permanenties zijn een stuk laagdrempeliger dan een beperkt aantal vaste uren per week of consultaties op afspraak. Roma zijn niet klokgebonden, plannen meestal niet en komen meestal wanneer het hen uitkomt.
275
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
276
3.4 STRUCTUREEL Zeer vele diensten bleken vragende partij te zijn om een brug te slaan met organisaties die met Roma werken. Dit is een taak voor het RORA (Regionaal Overleg Roma Aangelegenheden), het intervisieteam van Brusselse organisaties die in contact staan met Roma. Hier wordt overlegd op welke manier de door deze diensten geformuleerde vragen kunnen beantwoord worden. Er zouden meer diensten voor voedselbedeling moeten komen of gemakkelijkere toegang tot de bestaande distributiecentra, vooral voor mensen zonder wettig verblijf. Bij voedselbedeling zou er speciale aandacht moeten zijn voor de vaak bijzonder ernstige en uitzichtloze situatie van alleenstaande vrouwen die zwanger zijn en/of kinderen hebben. Tenslotte is het zeer belangrijk om Roma in hun globaliteit te zien. Goede wil is zeer vaak aanwezig. Dit moet ook gezien en gestimuleerd kunnen worden. De Belgische samenleving heeft tevens heel wat te leren van waardevolle socioculturele elementen van ECM als Roma. Deze moeten in het algemeen veel meer de kans krijgen om getoond te worden. Individuele competenties moeten erkend en gevaloriseerd worden (muziek, dans, andere vaardigheden). Hierbij moeten zij die willen meewerken de kans krijgen om zich in zulke projecten te kunnen inschakelen. Woordvoerders of andere Roma die open staan voor initiatieven moeten hierbij worden betrokken. Zo kan bewezen worden dat er evenzeer op een positieve manier met hen kan worden gewerkt. Dergelijke activiteiten tonen een erkenning van hun eigenheid en laten dit in praktijk blijken. O.a. het Roemeens Cultureel Huis Arthis slaagt er op die manier in om zowel Roma als anderen te mobiliseren in gemeenschappelijke activiteiten (wijkfeest, optredens, Roma-week enz).
BEDELENDE KINDEREN
HOOFDSTUK 8: BEDELENDE KINDEREN Als Roma het nieuws al halen, dan is het meestal niet omwille van hun niet-benijdenswaardige sociale situatie, en nog minder om de redenen hiervan. In de meeste gevallen gaat het om politie-acties die ondernomen worden tegen bedelaars. Vooral als er kinderen bij zijn, vindt men de aanwezigheid van deze bedelaars choquerend. Het past niet in het straatbeeld en de kinderen die eigenlijk op school moeten zitten, lijken misbruikt te worden. Zeer vaak wordt hierbij de vraag gesteld in welke mate het hier gaat om georganiseerde netwerken. Weinigen vragen zich af wat de achterliggende redenen zijn waarom deze mensen naar zulke activiteiten zouden moeten grijpen, met of zonder kinderen. Vaak heeft het publiek meer moeite met haar eigen cultuurshock die het aanzicht van deze bedelaars verschaft, dan met het welzijn van deze mensen. Overlevingsactiviteiten ten gevolge van schrijnende armoede passen niet meer in ons straatbeeld. 1. Bedelende kinderen in Brussel Sinds enkele jaren en vooral na de afschaffing van de visumplicht voor Roemenen in 2002, is het aantal kinderen die bedelen in Brussel toegenomen. Ze worden vaak vergezeld door moeder of vader. Sommigen staan alleen aan een kruispunt te bedelen. Een onderzoek over bedelen dat momenteel nog lopende is aan de K.U. Brussel (Clé et al, lopend onderzoek) schat dat maar liefst 43,1% van de Roma-bedelaars die werden aangetroffen 1 of meerdere kind(eren) bij zich had. Een onderzoek over bedelende kinderen gevoerd door het platform CODE140 (Joppart 2003) op vraag van de Waalse Ministeries van het Kind en van Jeugdzorg deed een poging om heersende vooroordelen over bedelen te objectiveren. De uitkomst was dat het in de meeste gevallen om Roma-kinderen gaat die vergezeld zijn door één van de ouders of iemand van de familie. In enkele
140
Code : Coordination des ONG pour les Droits de l’Enfant
277
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
gevallen was sprake van mensenhandel. Het onderzoek maakte een aantal zaken duidelijk: • • • • •
O
278
Bedelen is het gevolg van een situatie van kwetsbaarheid, uitsluiting of armoede. Bedelen gebruikt voor uitbuiting van kinderen is een marginaal fenomeen in België. Bedelen komt niet voort uit de cultuur van Roma. Bedelen is geen keuze, maar een behoefte. Een repressieve methode met de bedoeling om het fenomeen van bedelen te doen verdwijnen is een onaangepaste oplossing en doet niets aan de echte oorzaken van armoede en kwetsbaarheid.
Ook het RORA141 (Regionaal Overleg Roma-Aangelegenheden) stuurde een visietekst op naar de Brusselse Minister-President die de publicatie van het rapport had aangegrepen om nog meer repressieve maatregelen af te kondigen. Vanuit de voorstellen van het rapport voerde CODE in 2004 een tweede onderzoek (Carpentier 2004). Ditmaal werd onderzocht hoe Roma-kinderen beter geïntegreerd kunnen worden in het onderwijs. Tevens werden enkele vormingen opgezet voor politiepersoneel. Het uitgangspunt was dat een betere kennis van de Roma-groep zou moeten leiden tot een juistere houding ten aanzien van dit fenomeen en deze mensen. In 2007 worden de resultaten verwacht van het hierboven vermeld onderzoek over het socio-economisch belang en de impact van bedelarij op het BHG, gevoerd door de K.U. Brussel (Clé et al., lopend onderzoek). Naast de autochtone bedelaars wordt hier uitgebreid ingegaan op de situatie van Romabedelaars uit het voormalige Oostblok. Enerzijds worden er een aantal kenmerken van deze groepen van bedelaars nagegaan en hun relaties met sociale en politiediensten. Anderzijds worden ook kwantitatieve aspecten zoals aantallen,
141
RORA groepeert een aantal Brusselse organisaties die in hun praktijk frequent met Roma werken.
BEDELENDE KINDEREN
rendement enz. nagetrokken. In een paper (Adriaenssens et al. 2006) worden enkele van de voorlopige bevindingen beschreven die een aantal hardnekkige vooroordelen ontkrachten: - Vooroordeel 1: ‘Roma-bedelaars zijn schakels in de keten van criminele netwerken. Het profijt van bedelen is vergelijkbaar met andere, criminele activiteiten.’ Het onderzoek toont aan dat Roma aan bedelen slechts 1/3 verdienen van hetgeen autochtone bedelaars verdienen (Gemiddeld: ongeveer 330 Euro / maand = ongeveer 4 Euro / uur, minder dan 5 u / dag, 20 dagen / maand). Het inkomen ligt veel te laag om een crimineel netwerk te onderhouden. - Vooroordeel 2: ‘Bedelen genereert een inkomen dat boven de armoedegrens ligt.’ Er wordt aangetoond dat Roma-bedelaars gemiddeld nauwelijks meer dan de helft van het leefloon verdienen. - Vooroordeel 3: ‘Bedelen met kinderen brengt meer op.’ Met kinderen bedelen brengt volgens het onderzoek niet significant meer op. 2. Wettelijke context Voor de wettelijke context verwijzen we naar het tweede onderzoek van Code in 2004. Toch vermelden we hier in het kort reeds de voornaamste juridische elementen met betrekking tot het bedelen en meer specifiek het bedelen van kinderen. Bedelen op zich is wettelijk toegelaten. De bedelactiviteit wordt niet meer bestraft sinds het in 1993 uit het Strafwetboek is gehaald. Artikel 82 van de wet over de Jeugdbescherming van 8/4/1965 voorziet een gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar voor degene die meermaals een minderjarige doet bedelen. Meerdere vonnissen spraken vervolgens de ouders vrij die hadden gebedeld terwijl ze vergezeld waren van hun kinderen. Zo bijv. sprak de correctionele rechtbank van Brussel een Joegoslavische moeder vrij die met haar kinderen in Brussel had gebedeld. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden van Art. 82 niet vervuld waren aangezien het haar eigen kinderen betrof.
279
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
280
Op 10 augustus 2005 werd een wet goedgekeurd betreffende de strafrechterlijke bescherming van minderjarigen en de strijd tegen mensenhandel en -smokkel. De wet wil de uitbuiting van kinderen in het kader van bedelarij de wereld uit helpen en degenen straffen die zich van kinderen bedienen voor het bedelen. Bij het opmaken van de wet werd echter geoordeeld dat ouders die met hun kinderen bedelen dit niet doen om hen uit te buiten en dat dezen dus niet zullen bestraft worden. In Frankrijk ging in maart 2003 de wet Sarkozy van kracht. Hierdoor kon het samen bedelen met kinderen onder de 6 jaar bestraft worden met een gevangenisstraf van 7 jaar en een boete van 100.000 Euro. Ook hier werden drie Roemeense Roma-moeders die op de Champs-Elysées en in de Parijse metro werden betrapt op bedelen samen met hun baby in de armen uiteindelijk volledig vrijgesproken. De advocaat van één van de moeders haalde de hypocrisie van de Staat aan, die er enkel op uit is om aan de hand van politie-optreden de armoede en miserie onzichtbaar te maken. Het bedelen beschouwde de advocaat als de enige keuze van de moeders, dus een overlevingsstrategie en geen misdrijf. Nog volgens de advocaat komt de beroving van zorgen voor de kinderen niet zozeer van de kant van de ouders, maar eerder van de Staat die niets doet om de Roma te helpen (AFP, 15/2/2005). In een antwoord op een parlementaire vraag van 15/1/2004 duidde Minister P. Dewael op het verschil tussen de aanpak van bedelen in het kader van georganiseerde criminaliteit waarvoor een actieplan van de Federale Politie bestaat en occasionele bedelarij waarvoor de lokale politie een sociale rol zou moeten spelen. 3. Houding van Roma tegenover bedelen De Roma zijn een zeer diverse bevolkingsgroep. De houdingen tegenover bedelen, onderwijs enz. zijn bijgevolg ook erg verschillend naargelang de groep of het individu. Verschillende factoren hebben hier een invloed op: scholingsgraad, regio van herkomst, socio-economische situatie enz. Vandaar dat de discussie over bedelen ook binnen de Roma-gemeenschap zeer levendig
BEDELENDE KINDEREN
gevoerd wordt. Zeer vele Roma, o.a. zij die hier al wat langer verblijven in Brussel, willen zich absoluut van bedelaars distantiëren. Deze praktijk springt in het oog en bepaalt de publieke opinie over Roma. Hierdoor ondervinden andere Roma de negatieve gevolgen van heersende vooroordelen tegenover ‘de Roma’. De Jeugdbrigade van Molenbeek tracht via haar politie-enquêtes de cultuur en de psychologie van Roma ten aanzien van kinderen die bedelen te kennen. De Jeugdbrigade onderkent de economische redenen die hieraan ten grondslag liggen. Het feit dat er geen gêne bestaat met betrekking tot bedelen, heeft culturele redenen. Waar kindbedelarij voor ons gelijk staat met uitbuiting, geldt dit helemaal niet voor Roma. Voor hen staat het kind zeer hoog aangeschreven in de familie. Het wordt met veel warmte omringd door alle familieleden. Vaak leidt dit zelfs tot overbescherming door de ouders. Omwille van de schrik voor uitwijzing wil de moeder haar kind bij zich houden. Ook geldt dit voor sommigen als een leerschool om zich later zelf uit de slag te trekken. Zodoende heeft bedelen voor heel wat Roma niets immoreels. Kinderen zelf zijn er volgens deze Jeugdbrigade vaak fier over om te mogen meedoen aan de ‘activiteiten van de volwassenen’. In deze logica is het bedelen door kinderen geen reden om te panikeren. De Jeugdbrigade verplicht de ouders echter wel de wet na te leven en de kinderen naar school te sturen. Men probeert daarna de schoolgang van de kinderen eveneens enigszins op te volgen. Ondertussen tracht de Molenbeekse Jeugdbrigade een vertrouwensrelatie te ontwikkelen met de familie. Roma hebben volgens deze Jeugdbrigade respect voor een strikte houding vanwege de politie, als er maar op een duidelijke en vriendelijke manier wordt overlegd. 4. Actualiteit van bedelen in Brussel Een eenduidige politiek ten aanzien van Roma-bedelaars bestaat niet in Brussel. Deels wordt het fenomeen ‘beheersd’ door de politie door het binnen controleerbare grenzen te houden. De politie treedt hierbij actief op door het uitvoeren van identiteitscontroles, maar in het geval van bedelende kinderen worden opgestelde PV’s systematisch door het Parket geseponeerd. Men acht
281
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
282
het er geen prioriteit, niet zelden tot frustratie van de politie die uiteindelijk niet meer weet wat te doen met het probleem. Vaak trachten gemeentes via de politie het bedelen te onderdrukken op basis van andere motieven: onwettig verblijf op het grondgebied, mensenhandel, enz. Regelmatig worden acties ondernomen tegen huisjesmelkers, waarbij families zonder wettig verblijf (waaronder vaak bedelende Roma) onverwijld worden gerepatrieerd. Door sommige gemeentes wordt ook het bedelen zelf als een inbreuk op de openbare orde aanzien, hetgeen wettelijk niet klopt. Zo kreeg bijv. een Roma-vrouw die deel uitmaakte van het onderzoek een uitwijzingsbevel (bijlage 13) door de politie in haar handen gedrukt, met als opgegeven reden: bedelen. Ook hier telt de vraag over het waarom van het bedelen niet mee. Sinds 2006 kent het fenomeen van gescheiden repatriëringen een enorme toename. Dit zijn repatriëringen, meestal naar Roemenië, van een vader of moeder zonder de rest van de familie. Volgens officieuze bronnen bij het Bureau C van de Dienst Vreemdelingenzaken wordt de repatriëring van ‘agressieve’ bedelaars door informele richtlijnen gestimuleerd. Het criterium ‘agressief’ wordt echter niet nader omschreven waardoor men overgeleverd is aan de willekeur van de betreffende politie-eenheid. Vooraleer de repatriëring plaatsvindt, worden er niet altijd evenveel inspanningen gedaan om de familie te verenigen. Zo kreeg de Foyer bijv. melding van een Roma-vrouw die tijdens haar repatriëring haar baby van 3 maanden thuis had moeten achterlaten. De vrees voor gescheiden repatriëringen zorgt er voor sommige families juist voor dat ze de kinderen mee uit bedelen nemen om niet van hen weggerukt te worden. Gescheiden repatriëringen zijn in strijd met Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, namelijk het Recht op gezinsleven. Bovendien komen degenen die de middelen hebben om naar België terug te reizen, zo snel mogelijk terug ons land binnen. Diensten die dagelijks met Roma werken noteren ook een stijgend aantal klachten over bedenkelijke praktijken van bepaalde politie-eenheden in Brussel. Nochtans dienen Roma zelden een klacht in, vaak uit vrees voor het bekend maken van hun (gebrek aan) verblijfsstatuut of voor represailles. Omwille van deze lage weerbaarheid is het voor bepaalde politie-eenheden duidelijk dat er
BEDELENDE KINDEREN
met Roma gemakkelijk kan worden ‘gescoord’. Zo vertelden reeds heel wat Roma over controles op politiecommissariaten tengevolge van hun bedelactiviteit, waarbij ze zich volledig moesten uitkleden en naakt lichaamsoefeningen moesten doen. Bij één Roma-vrouw werd een lange haarlok afgeknipt door een politieagente, gewoon als pesterij. Door dergelijke acties voelen Roma zich als bevolkingsgroep geviseerd. Dit heeft tot gevolg dat zowel van degenen die hier blijven als van degenen die terug naar België komen, er steeds meer zijn die zich nog meer verborgen willen houden. Het wantrouwen ten aanzien van de politie is zodanig groot, dat velen steevast elke samenwerking met de politie weigeren. Ze plooien nog meer op zichzelf terug, zoeken nog minder diensten op, waardoor de samenleving er nog minder vat op heeft. Repressieve maatregelen werken alzo voornamelijk contraproductief. 5. Scholarisatie van kinderen Onderwijs helpt enorm bij de integratie van Roma in de Belgische samenleving. Kinderen leren andere culturen kennen, vooroordelen en opinies over anderen worden bijgesteld. Het feit dat kinderen die tevoren op straat bedelden nu door toedoen van de Jeugdbrigade van de politie van Molenbeek naar school worden gestuurd, wordt door de ouders aanvankelijk gezien als een verlies van inkomstenbron. Het onttrekken van kinderen aan de bedelactiviteit en het verplicht naar school sturen wordt door de familie beschouwd als een financiële aderlating. Toch merkt de Brigade op dat kinderen na een tijdje schoolgang ook een zekere fierheid en enthousiasme tonen over het feit dat ze naar school kunnen gaan. Deze trots slaat in vele gevallen zelfs over op de ouders. Onder druk van de Politie zijn de families wel verplicht met deze situatie akkoord te gaan en er zich in te vinden. Zodoende is de Jeugdbrigade de mening toegedaan dat het voor deze gezinnen wel de moeite loont de kinderen naar school te sturen. Vanuit deze ervaring ijvert de Jongerenbrigade ervoor om niet te praten over een ‘strijd tegen de bedelarij’, maar eerder over een ‘strijd voor schoolgang’.
283
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
6. Huidige initiatieven in Brussel
O
284
De Dienst Woonwagenbewoners en Roma van de Foyer besliste samen met de RORA om effectief deze strijd voor schoolgang te voeren o.a. als antwoord op het probleem van bedelende kinderen. De initiatieven van begeleidingen, inschrijvingen en structureel overleg werden reeds beschreven in het hoofdstuk over onderwijs. Federaal Minister van Gelijke Kansen en Maatschappelijke Integratie Dupont nam de beslissing om 12 bemiddelaars in 5 grote Belgische steden (o.a. Brussel) in te schakelen om de families van bedelende kinderen te begeleiden in hun sociale integratie. Indien hierbij de juiste personen worden aangeworven die als vertrouwens- of brugfiguren kunnen fungeren, zal dit alleszins een stap vooruit betekenen. Ook het Brusselse Parket heeft sinds 2005 een werkgroep gelanceerd met als taak een antwoord te vinden op de kinderbedelarij. Hierin worden zowel sociale als repressieve maatregelen tegen elkaar op gewogen. Ook de Roma-raad, een vergadering van Roma-sleutelfiguren gecoördineerd door de Dienst Woonwagenbewoners en Roma van de Foyer, heeft zich als taak gesteld om antwoorden te bieden aan dit fenomeen. Zowel sensibilisatie van de Roma-gemeenschap als specifieke projecten lijken volgens de Roma-raad noodzakelijk. De organisatie Romani Phuu trachtte in 2006 in een project in samenwerking met de Stad Brussel Roma-vrouwen te stimuleren om hun baby’s naar een crèche te brengen tijdens het bedelen. Helaas slaagde men er niet in hen te overtuigen omwille van de vaak lange borstvoedingsperiode, maar ook omdat men het systeem van kinderkribbes niet kent en niet vertrouwt. Het project werd tenslotte stopgezet. 7. Netwerken van mensenhandel Volgens alle informatie ingezameld bij verschillende autoriteiten en organisaties die dagelijks met Roma te maken hebben tijdens de verschillende studies
BEDELENDE KINDEREN
gerealiseerd in Brussel (door Foyer en Code) kan er besloten worden dat handel in kinderen in het kader van bedelarij bij wijlen voorkomt, maar een marginaal fenomeen blijft in Brussel. In Europa circuleren er ook internationale bendes die kinderen van hun ouders weghalen om te exploiteren in bedelactiviteiten. Zo zijn er in het verleden in Antwerpen en Brussel al groepen opgerold. Vaak zijn er bendeleden bij uit de Balkan. Soms zijn er ook Roma bij. De kinderen kunnen dan begeleiding krijgen in opvangtehuizen voor minderjarigen. Ook duidt de federale politie op indicaties van vroegere netwerken achter gehandicapte bedelaars. Dezen werden in hun land van herkomst gerekruteerd onder het voorwendsel dat ze in West-Europa verzorging zouden krijgen. Mensenhandel is een fenomeen dat vaker voorkomt in de Balkanregio. Het spruit in vele gevallen voort uit de praktijk van traditionele (niet wettelijk geregistreerde) huwelijken. Hierbij wordt de vrouw uitgehuwelijkt aan de man. Er komt een bruidsprijs aan te pas, die betaald wordt door de schoonfamilie aan de familie van de bruid. Daarna trekt de vrouw bij haar echtgenoot (of diens familie) in. In deze traditionele milieus wordt de vrouw dus als een soort koopwaar beschouwd. In bepaalde gevallen maakt de familie misbruik van deze situatie en wordt de vrouw verplicht om geld te verdienen via prostitutie of stelen. In dergelijke familiale ‘netwerken’ vindt men wel eens Roma-vrouwen terug. Het gaat dan vaak om jonge vrouwen, aangezien dezen bij Roma traditioneel op jonge leeftijd worden uitgehuwelijkt. Sporadisch vangt het opvangtehuis voor slachtoffers van mensenhandel Pagasa in Brussel zulke Roma-vrouwen op. Deze uitwassen bestaan, soms ook in Brussel. In Molenbeek kent de Politie geen netwerken van mensenhandel. Exploitatie van menselijke miserie gebeurt er vooral door het fenomeen van de huisjesmelkers. Netwerken van mensenhandel met uitbuiting van bedelaars blijven uiteindelijk uitzonderingen. Ze komen o.a. voor bij Balkanvolkeren, en zijn dus helemaal geen fenomeen dat vooral bij Roma voorkomt.
285
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
8. Aanbevelingen
O
286
•
De oorzaken van het bedelen dienen op een geïntegreerde en structurele manier te worden aangepakt (zie vorige hoofdstukken).
•
De scholarisatie van bedelende kinderen vanaf 6 jaar moet op verschillende manieren systematisch gestimuleerd en opgevolgd worden (zie aanbevelingen hoofdstuk over onderwijs).
•
Families moeten voortdurend gesensibiliseerd worden over het belang van kleuteronderwijs. Toch zou aan bedelende kinderen jonger dan 6 jaar een specifieke opvangmogelijkheid moeten geboden worden, waarin ze kunnen vertrouwd raken met de activiteiten en de pedagogie van een kleuterschool en waarna ze naar het reguliere kleuteronderwijs kunnen worden georiënteerd. Dit kan door het oprichten van een kleuterclub met een vast programma van speelse maar educatieve activiteiten, in samenwerking met andere Roma.
•
Roma-bemiddelaars zijn zeer nuttige brugfiguren tussen instanties en de Roma-gemeenschap. Mogelijkheden moeten geschapen worden om deze bemiddelaars in te schakelen.
•
Politiediensten dienen duidelijk ingelicht te worden over de achtergronden van het bedelen en van de Roma in het algemeen.
•
Voor informatie over en acties betreffende Roma is het onontbeerlijk een samenwerking te hebben met organisaties die kennis hebben van de Roma. Overleg tussen alle maatschappelijk relevante actoren (scholen, politie, OCMW, PMS, sociale organisaties, …) die met de school- en bedelthematiek van Roma te maken hebben is onontbeerlijk. Hierdoor kan er een gezamenlijke strategie worden uitgewerkt om meer van deze kinderen op school te krijgen en deze gezinnen te
BEDELENDE KINDEREN
begeleiden in hun dagdagelijkse problemen. De overleggroepen die door de Foyer werden opgestart in de regio Brussel zijn de aangewezen plaats om initiatieven te bespreken. In het RORA kunnen de grote lijnen van de benodigde acties worden uitgetekend. •
Vormen van mensenhandel moeten streng worden aangepakt. Hierbij moeten echter geen veralgemeningen worden gemaakt naar alle (kind-)bedelaars op straat.
287
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
288
BESLUIT
BESLUIT Over-leven van Roma in Brussel Wanneer we spreken over het leven van Roma in Brussel, spreken we voornamelijk over over-leven. Uit de voorgeschiedenis van Zigeunergroepen en de socio-culturele analyse van Roma blijkt dat we te maken hebben met een overlevingscultuur, ontwikkeld doorheen de geschiedenis. Een nomadische levenswijze en een eeuwenlange marginalisatie van Zigeunergroepen ten gevolge van uitsluitende en onderdrukkende maatregelen van de burgermaatschappij werkten een strikt onderscheid tussen Roma en gadjé in de hand en een groepscultuur gericht op over-leven. Deze aspecten werden grondslagen van hun culturele identiteit die het mogelijk maakten zich als culturele groep stand te houden tot op de dag van vandaag. Ook in België verplichten socio-politieke factoren deze overlevingscultuur te bestendigen. De migratieredenen van Roma zijn voor de asielverlenende instanties geen argumenten om als politieke vluchtelingen te worden erkend. De meeste Roma bevinden zich bijgevolg uiteindelijk in een onwettige en dus precaire verblijfssituatie, waarin ze geen recht hebben op werk of sociale steun. Deze situatie wordt zelfs in zekere mate getolereerd door de overheid. Dankzij hun grote flexibiliteit en pragmatische ingesteldheid weten ze desondanks hun plan te trekken. Terugkeren naar hun land van herkomst is meestal geen optie. Anderzijds verwacht de Belgische samenleving nochtans dat mensen die hier verblijven moeite doen om zich enigszins te integreren en zich houden aan plaatselijke normen, regels en wetten (leerplicht voor kinderen onder de 18 jaar, hygiëne, gezondheidszorg, administratieve opvolging, openbare orde, …). Zowel sociale belemmeringen die voortspruiten uit de precaire verblijfssituatie (financiële problemen, gezondheidsproblemen, lamentabele huisvesting in arme concentratiebuurten, onzekerheid voor de toekomst, …) als het culturele antwoord dat men hiervoor reeds klaar heeft (mobiliteit, scheiding van werelden van Roma en gadjé, …) bemoeilijken dit proces van integratie. De gehanteerde overlevingslogica staat vaak haaks op die van de omringende
289
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
290
Belgische burgermaatschappij. Het schept tevens een investeringspatroon dat voldoet aan korte termijn noden en minder aan lange termijn doelstellingen. Zo zijn onderwijs en gezondheidszorg domeinen waar korte termijn doelstellingen van een groepscultuur gericht op over-leven in conflict komen met lange termijn doelstellingen van de burgerinstellingen. Hierdoor wordt hier niet gemakkelijk in geïnvesteerd. In deze en andere instellingen zit een middenklascultuur ingebakken, waarbij men ervan uit gaat dat de basisbehoeftes voldaan zijn. Voor heel wat families primeren in deze domeinen echter eigen culturele belangen ten opzichte van het belang dat hen door de samenleving wordt voorgehouden. In het onderwijs contrasteren bijvoorbeeld de toekomstgerichte en persoonsgerichte ambities van het systeem met de acute collectieve verzuchtingen van Roma. Hierdoor stimuleert het thuisfront geenszins het onderwijs van de kinderen. De school wordt soms zelfs negatief beschouwd als een instrument van de burgersamenleving dat de scheiding tussen de wereld der gadjé en die van de Roma kan bedreigen. Op gebied van gezondheidszorg zorgt de overlevingslogica ervoor dat het lichaam geen kapitaal is om op langere termijn in te investeren. Ook hier lijken cultureel bepaalde aspiraties de bovenhand te hebben zoals reinheidsregels en eer binnen de groep, al leiden deze niet per sé tot een betere medische zorg voor de individuele gezondheid. Bovendien is reinheid een element om het onderscheid met de gadjé te benadrukken, en dus het behoud van de groep veilig te stellen. In tegenstelling tot onderwijs en gezondheidszorg is een dak boven het hoofd wel een prioritaire investering waard. Door de precaire situatie van over-leven is de kwaliteit van de woonst echter van ondergeschikt belang en is de woonsituatie enorm onstabiel. Een ongebonden levenswijze ten gevolge van het gebrek aan bindingen met de maatschappij vergt een flexibiliteit die zich o.a. uit in mobiliteit. Door hierin te investeren kan men in zijn situatie van over-leven voortdurend inspelen op veranderende levensomstandigheden. Deze flexibiliteit komt ook duidelijk tot uiting in de activiteiten van inkomstenverwerving. Hiervoor doet men beroep op de capaciteit om allerlei overlevingsstrategieën te ontwikkelen. Op een pragmatische manier kiest iemand voortdurend de activiteiten die het meest lucratief zijn op korte termijn en daardoor eveneens
BESLUIT
bepalend zijn voor diens positie en eer (pativ) in de groep. Onderhandelingstalent speelt hierbij een zeer grote rol. Wanneer men een verblijfsstatuut verkrijgt, vallen de onmiddellijke redenen van over-leven weg. Men heeft o.a. recht op OCMW-steun en mag wettige arbeid verrichten. Hier wordt echter duidelijk dat behoeftes en wetmatigheden die meespelen in een cultuur van over-leven voor velen als het ware blijven gelden. Men heeft in de vervulling van zijn groepsgerichte (overlevings)behoeften een plafond bereikt en is er verder op gericht om dit te bestendigen. Aan persoonsgerichte behoeften komt men niet toe. Teveel toegeven aan de wereld van de gadjé kan trouwens beschouwd worden als een aantasting van de culturele identiteit. Zo stelt men bijv. op gebied van onderwijs vast dat een verblijfsstatuut de schooldeelname van kinderen die tevoren reeds onregelmatig of niet naar school gingen, nauwelijks bevordert. Aangezien de drempels verbonden aan een onwettig verblijf nu zijn uitgeschakeld komen socio-culturele weerstanden duidelijker tot uiting (schoolonvriendelijk thuismilieu, specifieke rollen in adolescentieperiode, ambivalente gevoelens tegenover onderwijs, …). Ook met betrekking tot arbeid merkt men een zelfde vasthoudendheid. Men blijft de voorkeur geven aan zelfstandigheid en flexibiliteit waardoor men werk en sociale verplichtingen kan blijven combineren. Ook hier blijft men vasthouden aan hetzelfde soort van overlevingsstrategieën (bedelen, diversificatie van inkomstenbronnen, zwartwerk, …). Een wettig verblijfsstatuut en de daarmee gepaard gaande betere financiële situatie kunnen met betrekking tot de woon- en de gezondheidssituatie een verbetering betekenen. De interesse in de medische kant van de gezondheidszorg en in de kwaliteit van de woonst kent een lichte stijging. Toch neemt dit niet weg dat bepaalde culturele aspecten blijven meespelen. Zo blijven bijv. de beleving en de goede opvolging van de stadia van reproductie voornamelijk gestuurd door culturele belangen. Ook blijft voor sommigen een zekere mobiliteit bestaan. De verhuisfrequentie daalt weliswaar, maar men tracht mobiele activiteiten te onderhouden door o.a. heen en weer te reizen naar het land van herkomst en familieleden te bezoeken die vaak verspreid zijn over gans Europa.
291
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
De cultuur geworden overlevingslogica blijft dus wel degelijk de mate van integratie bepalen nadat de directe redenen tot over-leven zijn opgeheven. Toch moeten we hierbij niet in een ‘culturele val’ trappen. In de analyse werd herhaaldelijk gewezen op de diversiteit binnen de Roma-gemeenschap. Zo zijn onder meer regionale verschillen en de traditionaliteit van het milieu sterk medebepalend voor de mate waarin men op integratie is gericht. Voor een aantal Roma treden kleine evoluties naar een betere integratie op wanneer ze een wettig verblijfsstatuut verwerven.
O
292
Andere evoluties Hiernaast moeten we attent zijn voor minder zichtbare maar eveneens belangrijke evoluties die ondertussen optreden en niet meer tegen te houden zijn. Sinds de komst van grote aantallen Roma zetten heel wat Brusselse instellingen, organisaties, scholen enz. zich elk op hun manier in voor een betere integratie van de Roma waarmee ze geconfronteerd worden. Ondanks het feit dat het hier om generatiewerk gaat en resultaten op korte termijn vaak minimaal zijn, getuigen deze instellingen vaak van een zeer lichte positieve evolutie van Roma-families die steeds meer aansluiting vinden bij de omringende samenleving (bijv. op gebied van onderwijs en gezondheidszorg). Dit is niet enkel het resultaat van inspanningen vanuit de burgermaatschappij, maar evenzo vanuit de families zelf. Sinds de jaren ‘90 is de achterstelling van de Roma tevens een politiek thema geworden dat niet meer weg te denken valt op internationale fora over integratie en rechten van Europese minderheden. Met zowel de reeds gerealiseerde als de toekomstige toetreding tot de EU van Oost-Europese landen met grote aantallen Roma zijn het besef van de noodzaak aan diepgaande structurele veranderingen en de uitwerking ervan in een stroomversnelling gekomen. Zowel in Oost- als in West-Europa voeren voornamelijk NGO’s de druk op politieke overheden op om de specifieke situatie te erkennen van Roma en om hen als volwaardige individuen de kansen te geven waarop ze recht hebben. Voorbeelden hiervan in eigen land zijn de vrij recente aanwerving en inspanningen van meerdere Roma-werkers in de integratiesector, de studie over Roma in Brussel van het
BESLUIT
Regionaal Integratiecentrum Foyer alsook deze verhandeling. Aandachtspunten voor werken met Roma Een erkenning van de specifieke situatie van Roma als grootste Europese minderheid die zowel in West- als in Oost-Europa in de meest marginale positie verkeert, is een eerste vereiste voor een doelgericht integratiebeleid. Zowel hulpverlening als beleid zouden zich van specifieke socio-culturele aspecten moeten bewust zijn, wil men realistische doelstellingen voor integratie van groepen zoals Roma ontwikkelen. Voor concrete aanbevelingen verwijs ik naar de omgevingsanalyse ‘De Roma van Brussel’ die ik in 2004 maakte in opdracht van de Foyer. Toch kunnen uitgaande van de behandelde specifieke cultuurkenmerken enkele aandachtspunten naar voor geschoven worden. Vanuit de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid leren we dat deze doelstellingen in het werken met Roma in belangrijke mate moeten gericht zijn op het smeden van positieve banden en het herstellen van vertrouwen tussen Roma en de maatschappij. Uit ervaring blijkt dat bijv. de inzet van interculturele bemiddelaars (o.a. van Roma-origine) hierop een zeer nuttig antwoord kan bieden. Deze treden op als brugfiguren tussen Roma en de maatschappij. Om het ingebakken wantrouwen ten opzichte van de gadjé te doorprikken, fungeren ze als vertrouwenspersonen voor families. Vermits we te maken hebben met een multi-problematische context is evenwel een integrale aanpak noodzakelijk. Zo kan men bijv. slechts resultaten boeken aangaande de schoolproblematiek van Roma indien basiscondities zoals een gezonde woonst, voedselzekerheid en gezondheidszorg verbeterd worden. Deze vertrouwenspersonen zijn bijgevolg ook een aanspreekpunt voor Roma betreffende diverse vragen en problemen waarmee men dagelijks te maken heeft. Hulpverleners, onderwijspersoneel en bemiddelaars dienen rekening te houden met de noodzaak aan direct persoonlijk contact. In een orale cultuur is het via verbaliteit dat informatie maar ook waarden en normen worden doorgegeven. Via een afstandelijke of administratieve relatie worden weinig resultaten bekomen. Roma denken in het hier en nu. Vertrouwenspersonen dienen bijgevolg directe en tastbare oplossingen te kunnen aanbieden aan
293
O
DE ROMA VAN BRUSSEL
O
294
alledaagse problemen. Met betrekking tot de cultuur van over-leven ligt de uitdaging erin om het niveau van groepsgerichte overlevingsbehoeften te doen overstijgen en meer persoonsgerichte behoeften wakker te maken (persoonlijke ontplooiing enz.). Dit komt neer op het ontwikkelen van interne motivatie. Bijv. met betrekking tot onderwijs kan dit gebeuren via het creëren van positieve (onderwijs)ervaringen. Onder meer aan de hand van een aangepaste pedagogie of een meer persoonlijke betrokkenheid van familieleden bij schoolactiviteiten enz. kan de schoolinstelling interessanter worden gemaakt. Ook hanteren heel wat instellingen en organisaties externe motivatie technieken. Men maakt hierbij de schooldeelname aantrekkelijker door een systeem van materiële beloningen in te voeren, in de hoop dat interne motivatie achteraf zal volgen. Roma worden hierbij steeds in een onderhandelingspositie gezet, hetgeen beantwoordt aan de in hun cultuur gangbare manier om afspraken te maken. Waar deze technieken geen zoden aan de dijk brengen, opteren steeds meer diensten voor meer restrictieve maatregelen van externe motivatie zoals bijv. koppeling van het kindergeld van het OCMW aan de schoolaanwezigheid van de kinderen. Vele van de actuele werkwijzen bevinden zich in een experimentele fase. Sommige zijn succesvol, andere gedoemd om te mislukken. Een algemene les die echter mag getrokken worden uit de opgedane ervaringen, maar ook uit de analyse van de culturele specificiteit van Roma is zeker dat, ondanks sporadische succesverhalen van individuele personen of families, het werken aan een volwaardige integratie voor deze groep een uitdaging is waarvoor enkele generaties zullen nodig zijn.
ALGEMENE BIJLAGEN
BIJLAGEN 1. Verklarende woordenlijst Gadjé: burgers, niet-zigeuners (lett.: boeren) Marimé: onreinheid Pativ: eer
2. Afkortingen AzG: Artsen zonder Grenzen BHG: Brussels Hoofdstedelijk Gewest CGVS: Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen DMH: Dringende Medische Hulp DVZ: Dienst VreemdelingenZaken ECM : Etnisch-Culturele Minderheden GOK: Gelijke Onderwijs Kansen ICB: InterCultureel Bemiddelaar IOM: Internationale Organisatie voor Migratie K&G: Kind & Gezin LOP: Lokaal Overleg Platform NGO: Niet-Gouvernementele Organisatie ONE: Office de la Naissance et de l’Enfance PMS: Centre Psycho-Médico-Social RORA: Regionaal Overleg Roma-Aangelegenheden RvS: Raad van State SAJ: Service d’Aide à la Jeunesse VMC: Vlaams Minderheden Centrum
3. Bibliografie AFP, ‘La mendicité avec enfant en débat devant la cour d’appel de Paris’, 15/2/2005 Adriaenssens, S., e.a.,’How much does a beggar make? Falsifying the grounds for the criminalisation of begging’, paper, KUB, 2006 Antonissen, J., Weverbergh, R., ‘Dossier armoede. Down and out in Brussel’, HUMO, 10/2/2004 Baart, A.J., ‘Methodiek, de zorgbenadering en professionaliteit’, Leerboek Ethiek en Zorg, 1997. Bafekr, S., ‘Zwangere vrouwen en schoolgaande kinderen in de illegaliteit te Brussel, een kwalitatieve etnografie’, Cultuur en Migratie Jaargang 17 n°1, Brussel, 1999
295
O
DE ROMA VAN BRUSSEL Bruggen, W., Neuckens D., Somers E., e.a., ‘In slechte papieren? Opvangbeleid voor mensen zonder wettig verblijf in Vlaanderen’, VMC, maart 2003 Bruggen, W., ‘Roma in Vlaanderen, een situatieschets n.a.v. de studiedag Roma en hulpverlening in Lier op 23/5/2003’, VMC, Brussel, 2003 Buurthuis Bonnevie, ‘Ervaringen uit een project met huurders en eigenaars in het centrum van Molenbeek’, Voorstellingsbrochure, Brussel, 2002 Buurthuis Bonnevie, Jaarverslag 2003, Brussel, 2003 Carpentier, S., en Van Houcke, F., ‘Recherche pilote sur la sensibilisation des autorités publiques à la Communauté Rom et sur l’intégration scolaire des enfants Roms’, www.lacode.be, CODE, Brussel, 2004 Clé, A., Adriaenssens, S., ‘Bedelarij en de stedelijke economie : een studie naar socioeconomisch belang en impact van bedelarij op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’, KUB, lopend onderzoek Communauté Française de Belgique, ‘Compilation des derniers rapports d’évaluation de l’organisation de classes-passerelles dans l’enseignement primaire’, Ministère de l’enfance, 2003 Cosmopolis, Wijkfiche 7 Noordwijk, VUBrussel, i.o.v. de Vlaamse Gemeenschapscommissie, Brussel, 2001 Drimal, F., ‘Family and life strategies of Czech and Slovak Roma in Flanders’, KULeuven, 2002 De Rycke, L., Swyngedouw, M., ‘Segregatie, concentratie en het ervaren van discriminatie’, Foyer vzw, Brussel, 1997
O
296
De Wit, K. e.a., ‘Gelijke kansen in het Vlaamse onderwijs. Het beleid inzake kansengelijkheid’, Leuven, 2000 Eycken, M., ‘De Kumpania, baarmoeder van zigeunerleven. De zich differentiërende onafhankelijkheid in afhankelijkheid van de Vlašika Rom in Praag (Tsjechië) en Nitra (Slowakije)’, KU Leuven, 1998 Eycken, M., ‘Het recent Euro-nomadisme, Roma-zigeuners in een ‘nieuwe beweging’?’, Cultuur & Migratie, Jaargang 19 n°1, Brussel, 2001 Foyer, ‘De relevantie van het Brussels migrantenbeleid in België’, Brussel, 2004 Foyer, Dienst Interculturele Bemiddeling in de Gezondheidszorg, jaarverslag 2005 Frazer, A., ‘De zigeuner’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1994
ALGEMENE BIJLAGEN Geurts, K., ‘Over-leven van Roma in Brussel, Eindverhandeling Departement Sociale en Culturele Antropologie’, K.U.Leuven, juni 2005 Huybrechs, A., ‘Hulpverlening aan ECM die in de loop van hun geschiedenis, collectief of individueel, een sterk wantrouwen t.a.v. hulpverlening en de maatschappij in haar geheel ontwikkeld hebben’, Ondersteuningsteam allochtone jeugdbijstand, Antwerpen, 2004 ICEM, ‘Concretisering Kerntakennota Opvangbeleid Mensen Zonder Wettig Verblijf’, Werkgroep Opvangbeleid, Nota, Brussel, 2004 ICMPD-report, ‘Current Roma migration from the EU candidate states. The scope and features of Roma irregular movements, the reactions of the host countries and the effects on the EU candidate states’, EU Odysseus Programme, 2001, 41 p. IOM, REAB Jaarverslag 2005, www.belgium.iom.int/REAB/Documents Joppart, C., ‘Recherche relative au développement d’une réponse sociale à la question de la mendicité des enfants en Belgique’, CODE, Brussel, 2003. Kind & Gezin, Consultatiebureau Foyer, Jaarverslag 2002, Molenbeek, 2002 Kesteloot, C. e.a., ‘Pauvreté et quartiers défavorisés dans la Région de Bruxelles-Capitale’, les dossiers de l’Observatoire de la Santé et du Social de Bruxelles-Capitale, Instituut voor Sociale en Economische Geografie, KULeuven, 2002. Koptova, A., Lacko, M., ‘Human Rights and Civil Rights of Roma in Slovakia and the Czech
Republic’, 1993 Laederich, S., ‘La situation des Rroma dans les pays Balkans. Analyse et vue d’ensemble’, Schweizerische Fluchtlingshilfe, Bern, 2003 Liègeois, J-P., Gheorghe, N., ‘Roma/gypsies: a European Minority’, Minority Rights Group International, UK, 1995 LOP Brussel BaO, ‘Over de muur kijken. Blik op het Franstalig Basisonderwijs in Brussel’, 2004 Machiels, T., e.a., ‘Laat de was maar hangen. Voyageurs en zigeuners in de straat’, Antwerpen, 2002 Martens, A., e.a., ‘Het Vlaams minderhedenbeleid gewikt en gewogen. Evaluatie van het Vlaams minderhedenbeleid’, (1996-2002), K.U.Leuven, 2003 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, ‘Gelijke onderwijskansen voor elk kind…scholen maken er werk van!’, Departement Onderwijs, Brussel, 2003
297
O
DE ROMA VAN BRUSSEL Minority Rights Group International report 95/4, ‘Roma/Gypsies: a European Minority’, 1995, 38p. PNUD, ‘The Roma in Central and Eastern Europe, Avoiding the Dependency Trap’, Bratislava, 2002, www.roma.undp.sk Provinciaal Integratiecentrum Vlaams-Brabant, ‘Mensen zonder wettig verblijf en hun rechten’, Brochure Réger, Z., ‘Gypsy Classes’ and ‘Mixed Classes’, View Of the Facts, Fényes, Csaba et al., 1999 Ringold, D., Roma and the Transition in Central and Eastern Europe: Trends and Challenges’, The World Bank, Washington D.C., 2000 Samyn, S., ‘Negen op tien asielzoekers in verkeerde gemeente’, De Standaard, 26/6/2004 Save the Children, ‘Denied a Future? The Right to Education of Roma/Gypsy & Traveller Children in Europe’, UK, London, 2001 Tambour, L., ‘Zigeuners als asielzoekers, het verhaal van een voortdurende migratie’, Lokaal Integratiecentrum Samenleven, vorming, Brussel, 1997 Van Houcke, F., ‘Recherche d’une réponse sociale à la mendicité des mineurs’, JDJ n°245, mei 2005 Vlaams Centrum Woonwagenwerk, ‘Samenlevingsproblemen met Roma in België’, Werkdocument, Brussel, 2001 Vlaamse Gemeenschap, ‘Samenleven in diversiteit’, Actualisering beleid t.a.v. ECM: Strategisch Plan Minderhedenbeleid 2004-2010, Brussel, 26/3/2004 O
298
Vlaamse Gemeenschap, ‘Volwassen anderstalige nieuwkomers in het Vlaamse Gewest. Aantallen, profielen en beleidsaandachtspunten’, Stativaria 29, Administratie Planning en Statistiek, 2003 VMC, Omgevingsanalyse, werkdocument, 2000 Zoon, I., ‘On the margins. Roma and public services in Romania, Bulgaria and Macedonia’, Open Society Institute, New York, 2001.