Tussen Cali en Mexico (Midden Amerika dagboek) “Hotel is paid by the company, only breakfast, no extra,” schalt de enige Engelssprekende dame bij de hotellobby vriendelijk, terwijl ze wat papieren en pennen over de balie naar ons toesmijt. Haar decolleté, duidelijk zichtbaar onder het donkerblauwe colbertje met hotelembleem, springt me tegemoet. We zijn in Mexico waar men het volgens mij niet zo nauw neemt met de egards. Ik heb me voor deze tournee niet ingelezen over de diverse landen waar we gaan spelen en heb eigenlijk geen voorstelling van Mexico. Mexico-stad, een van de grootste en meest vervuilde steden ter wereld, stond nog niet echt op mijn verlanglijstje. Bij Panama waar we ook gaan spelen, denk ik aan mannen in witte pakken, Engelse spionage series en tropenhelmen, bij Colombia natuurlijk aan de drugs en het Colombiaanse voetbalteam uit de jaren tachtig waar een speler in zat die Escobar heette. Costa Rica waar onze tournee eindigt, schijnt mooi en groen te zijn. George Bush is ook op tournee door Midden en Zuid Amerika. Niet om, zoals wij, muziek te maken maar om vrienden te maken. In Brazilië wil hij graag de technologie van de Brazilianen overnemen om auto’s op rietsuiker te laten rijden en dat terwijl er jaren een importverbod op dit product in Amerika bestond. Chavez in Venezuela lijkt niet zijn beste vriend en de muur die hij heeft laten bouwen op de grens van Amerika en Mexico om illegale immigranten buiten de deur te houden, heeft zijn relatie met de Mexicanen ook al geen goed gedaan. Hoogste tijd dus om op de koffie te gaan.
Na een korte nacht ontmoeten we de volgende dag Tania, die ons concert vanavond heeft georganiseerd. Ze is klein, ongeveer onze leeftijd, met halflang zwart haar. Ze draagt een strakke spijkerbroek en heeft glittertjes op haar borst van haar hals tot waar haar laag uitgesneden T-shirt begint. Ze praat aan een stuk door en maakt de hele tijd grappen. “I will play the bass,” zegt ze lachend omdat het even duurt voordat Tony beneden is. In de auto op weg naar de plek waar we gaan spelen somt ze allerlei namen op van muzikanten die we niet kennen. Iedere zin begin met: “Have you heard of...” Het zijn mensen die gaan spelen op een festival dat zij organiseert in augustus. Na nog wat keuvelen komen we op een pleintje in een rustige buurt met veel laagbouw en groen. Het is werkelijk prachtig. Op het podium waar we straks ook gaan spelen dansen een aantal bejaarde echtparen, de mannen in het wit en de vrouwen in zwarte jurken met glittertjes. Het lijkt een soort wedstrijd. Overal langs de randen van het pleintje zijn eettentjes, er lopen meisjes met ballonnen, er staan ijskraampjes en in het midden van het pleintje staat een kleine muziektent, net zo een als in mijn woonplaats Ransdorp. Het lijkt alsof we in een klein dorpje op het platteland ergens in Zuid Amerika zijn, in plaats van in een van de grootste steden ter wereld. Overal spelen kinderen. We worden aangesproken door een westers uitziende jongen die ons vraagt of we morgen auditie willen doen voor een Mexicaanse speelfilm die hij gaat maken. We passen perfect in het profiel van een aantal acteurs dat hij nog zoekt. Als we tijd hadden gehad had ik het zo gedaan. In afwachting van de basversterker die nog moet worden geregeld gaan we met Tania naar een terras waar we Mexicaans kunnen eten. Ze bestelt wat tortilla's met schapenvlees en vertelt enthousiast over de typische Mexicaanse keuken en de dingen die ze het lekkerst vindt. Mieren, slangen, kikkers en hagedissenstaart. Zullen we dat proberen? “Ik weet een tentje hier vlakbij,” zegt ze pesterig. Mexicanen eten alles, ook ogen, oren, de ballen van een stier, hersenen en tongen. Zo leer je elke tournee weer wat bij, denk ik terwijl ik verlang naar een Mexicaans restaurant in Nederland waar je gewoon tortilla's met kip, guacamole en kaas kunt eten. “Jullie wilden toch echt Mexicaans eten? Kip eten we hier niet hoor”. We drinken er bier met ijsblokjes en limoen bij in plastic halve liter bekers waarvan de rand is ingesmeerd met een laag zout. Omdat de basversterker niet komt en het al begint te schemeren beginnen we toch maar te spelen. Ik wist het niet maar Mexico ligt 2500 meter boven de zeespiegel en het is hier ‘s avonds behoorlijk koud. Tijdens het spelen probeer ik van alles maar ik kom er niet uit. Misschien is het het gebrek aan nachtrust, misschien het geluid. Ik weet het niet maar we spelen niet goed, het is net of we geen contact met elkaar hebben. Ik krijg het steeds kouder en de stukken gaan een voor een
als een nachtkaars uit. Ik ben blij als we klaar zijn en verheug me op morgen, als we hier op het festival spelen en alles vast beter zal gaan. Gerustgesteld dat ik na het concert geen varkenshuid, kikkers, mieren of hagedissenstaart hoef te eten, belanden we met een paar mensen van de organisatie in een Italiaans restaurant. Ik ben heel moe en heb het heel koud. Rillend werk ik wat eten naar binnen en ga slapen met een T-shirt aan. Ik zou er ook nog wel een kruik en warme sokken bij willen hebben. Waarom kan niet ieder concert geweldig zijn? Muziek maken lijkt soms zo moeilijk. Je hoofd moet leeg, je moet scherp zijn en telkens de goede beslissing nemen. Morgen spelen we het belangrijkste concert in Mexico, op het EU Jazzfestival. Ik neem me voor om naar de woorden van Miles Davis ‘mijn kloten van mijn reet te spelen.’ Het publiek stroomt langzaam naar de stoelen voor het enorme buitenpodium waar we over een uur zullen optreden, in het Centro Nacional de las Artes. Een enorm cultureel centrum waar we de eerste dag dat we hier waren tevergeefs geprobeerd hebben om de cheque met onze betaling op te halen. Het is een mooi ontworpen oranje gebouw en doet me denken aan de huizen in Betondorp in Amsterdam, met weinig ramen en veel uitstekende richels. De langzaam omhoog lopende tribune op de overdekte binnenplaats is afgeladen. Ik schat dat er meer dan duizend mensen zijn. Ook voor het podium en langs de trappen aan de zijkant van de tribune zit het helemaal vol. We spelen en gelukkig, we kunnen het nog. We zijn weer scherp en de muziek vertelt ons wat we moeten doen. Wat is spelen toch bevrijdend als het goed gaat! Het publiek geeft veel terug en de muziek verandert geleidelijk van ingetogen naar extravert. Het lijkt wel een popconcert maar toch met de ruimte van jazz. We spelen heel transparant maar met goede overgangen en rake klappen op de ‘één’. De vele jongeren die naar dit concert gekomen zijn vinden het prachtig en er wordt veel geschreeuwd na ieder nummer. Een mooi loensend meisje met donkere krullen en een groene hippierok zit vlak voor het podium en maakt geconcentreerd foto’s. Na afloop bestormen de mensen het podium en willen heel veel Mexicaanse meisjes met ons op de foto. Vriendschappelijk slaan ze een arm om me heen terwijl hun vriend de foto’s maakt. Waarom kunnen we dit soort concerten in Nederland niet doen? Yuriana, de Mexicaanse studente die vanmiddag zo goed drumde op de workshop die we gaven is er ook. Ze heeft een legerpet op en ziet er heel stoer uit. Na een half uur stroomt de menigte weg en laten we ons terugrijden naar het hotel. We luisteren naar de arrangementen van Gil Evans van ‘Birth of the Cool’ die de chauffeur geheel uit eigen initiatief heeft opgezet. Zijn vrouw, een stevige Mexicaanse, rijdt ook mee en geeft hem heel lief onder het rijden slokken koffie uit een enorme tot aan de rand toe gevulde mok. De weg zit vol hobbels en kuilen maar ze weet op wonderbaarlijke wijze geen druppel te morsen. Wanneer wij op de achterbank opveren na de zoveelste verkeersdrempel, laat zij behendig de mok zweven in haar hand. Gek genoeg, als ze haar man de mok voorhoudt en hem laat drinken gaat telkens de helft ernaast. Als we bij het hotel zijn is zijn lichtgrijze hemd helemaal bruin van de gemorste koffie. Later op de avond neemt Oscar, de vriend van Janneke die als cultureel attaché op de Nederlandse ambassade werkt en al onze concerten in Mexico heeft geregeld, ons mee naar een ander deel van de stad. Ze zijn beiden heel aardig. Janneke woont al acht jaar in Mexico (hier te wonen was haar droom, vertelde ze me eerder). Ze rookt, drinkt aan de lopende band Corona bier en zit meestal met haar ene voet rustend op haar andere knie (zoals mannen vaak zitten). Ze heeft grote pretogen en lacht veel. Oscar is duidelijk heel bezorgd of we tijdens ons korte verblijf hier wel genoeg van Mexico kunnen meemaken. Nadat ze ons hebben opgehaald in de Yuppies sportsbar, een op Engelse leest geschoeide tent met knetterharde muziek, videoschermen aan de muur die een belangrijke voetbalwedstrijd verslaan en dansende meisjes, nemen ze ons mee naar een leukere plek. Om twaalf uur ‘s nachts komen we op een pleintje waar het wemelt van de muzikanten. Allemaal in prachtige Mexicaanse outfits, meestal een zwart of wit pak met glimmende zilverkleurige knopen langs de biezen van hun broek en een enorme sombrero op hun hoofd. Het grappige is dat ze allemaal dwars door elkaar heen spelen. Bij iedere spelende muzikant of groepje staan een of twee mensen aandachtig te luisteren. Even verderop dansen een jonge jongen en meisje terwijl het tienkoppige orkest compleet met trompetten en een harp hun favoriete stuk speelt. Sommige musici spelen echt heel goed en anderen verschrikkelijk. Een eenzame jonge gitarist staat vergeefs onder een boompje
aan de drie overgebleven snaren van zijn gitaar te plukken, terwijl vlak naast hem een vijf man sterke zanggroep op volle kracht een stuk begint. In de cantina (een soort Mexicaans café) is het al niet anders. Het is een grote stenen ruimte opgesierd met tegels aan de wanden, enorme schilderijen van bekende Mexicaanse zangers, vlaggetjes en maar liefst drie complete groepen (de kleinste groep telt vijf musici en de grootste tien) die bij verschillende tafeltjes luidkeels hun repertoire afwerken. Ik loop een beetje door de ruimte en ontdek een plek waar je ze alle drie even hard kunt horen. Het klinkt alsof ik drie verschillende platen van Don Cherry tegelijk hoor, begeleid door een Mexicaans orkest. We drinken tequila en krijgen door een ober die foto’s maakt enorme sombrero’s opgezet. Een Amerikaan die vlak bij ons zit vindt het wel grappig en noemt ons schaterlachend ‘the good, the bad and the ugly’. Ik ben doodop maar het was een mooie dag. We zijn eindelijk geland in Mexico. Volgens mij ben ik net in slaap als om half drie ‘s nachts mijn wekker afgaat. Tijd voor de vlucht naar Colombia. Na een reis van twaalf uur met wat overstappen, komen we in ons hotel in Cali en ontmoeten we een paar enthousiaste oudere mannen gekleed in witte hippie overhemden waarop bloemen geborduurd zijn. Ze vormen onderdeel van de organisatie die ons hier heeft uitgenodigd. Ze zijn kunstenaars, net als David, de jongen die ons zojuist van het vliegveld haalde. Van één van hen hangt zelfs een groot schilderij in de hotellobby. Een nogal bijbels tafereel, van een groep muzikanten onder een boom. David is naast kunstenaar ook nog acteur en leraar Spaans. Hij heeft een wat bezorgde blik, een kleine ringbaard en klaagt de hele tijd wanneer we iets afspreken dat we altijd zo op tijd zijn. Ik vind hem erg grappig. We spelen vanavond in het hotel waar we ook slapen, op een bijeenkomst van cardiologen, welke gepaard gaat met veel culturele evenementen. Wij zijn zo’n cultureel evenement. Tijdens het eten ‘s middags komt David bezorgd informeren waar hij een grote krat bier moet laten die voor ons besteld blijkt te zijn door de organisator van het evenement, die we eerder deze dag ontmoet hadden. Hij hield niet op met handen schudden en citeren uit onze biografie. “Yes, you are one of the most well known jazz trio’s in Europe with a unique own style.” Die bio hadden we zelf geschreven. Ons tweede concert is in een park in een klein amfitheater tussen twee gebouwen in, die samen het museum van Cali vormen. Ongerust kijk ik achter me naar de gitzwarte wolken. Bliksem flitst door de lucht en het begint zachtjes te regenen. Er zijn nog niet zo veel mensen. Bij onze rit van het vliegveld naar de stad tekende David een kaartje van Colombia voor me met de diverse steden, de plek waar het amazone oerwoud ophield, de meren en de rivieren. De helft van Colombia is bedekt met tropisch regenwoud en er wonen ook hier, net als in Brazilië, nog geïsoleerde Indianenstammen. In Cali, de stad waar we ook nu weer spelen, wonen de drugsbaronnen. We mogen hier niet alleen de straat op. Het amfitheatertje vult zich langzaam en tijdens het eerste stuk stopt het spontaan met regenen. De felle lampen staan recht op het podium gericht zodat ik het publiek niet kan zien. We spelen nog wat agressiever dan ons tweede concert in Mexico. Het voelt goed. Na afloop word ik door twee meisjes aangesproken. Een van hen draagt een gehaakte hippiemuts. Ik vertel haar hoe blij ik met de avond ben en hoe goed alles voelde. Ze vertelt me dat de rivier in Cali, die ruim vijfhonderd meter van het podium vandaan ligt, vroeger een andere bedding had en dwars door de plek stroomde waar we nu staan. Dat verklaart de goede energie hier. Een grote dikke, donkere jongen die ook tijdens ons eerste concert in Cali het drumstel op- en afbouwde, vraagt of hij mijn sticks mag hebben als aandenken. Hij had het na het eerste concert ook al gevraagd maar toen had ik geweigerd, omdat ik maar vijf stokken bij me had. Ik geef ze nu toch maar. Dat wordt voorzichtig spelen de komende dagen en geen stokken breken. Reizen met een contrabas zorgt altijd voor de nodige opwinding. Meestal wil de dienstdoende medewerker bij de incheckbalie niet dat hij meegaat. Of er moet veel geld betaald worden. In China kwam de bas via de bagageband naar boven en raakte nog bijna klem omdat hij niet makkelijk door het nauwe gat kon waardoor de koffers op de band vielen. Van Zuid Afrika naar Amsterdam bleek de toets losgelaten en op een rampzalige tournee in Egypte raakte de bas, waarmee Tony
op de roltrap van het hotel naar boven ging, beklemd tussen de treden en een betonnen uitstekende rand boven Tony’s hoofd. De roltrap, Tony en de bas gingen omhoog maar de betonnen rand niet en de bas werd langzaam als een luciferhoutje in elkaar geduwd. Ook hier op het vliegveld in Colombia vanochtend gaat het niet helemaal op rolletjes. Alle bagage moet open, er komt een hash hond bij en onze paspoorten, tickets en portemonnees worden vijf keer gecontroleerd. Geïnteresseerd kijkt de douanebeambte naar de pasjes in mijn portemonnee. Vooral het Artis abonnement van mijn zoontje en het pasje van de videotheek trekken zijn aandacht. Ook hier valt het me weer op hoe vriendelijk en relaxt iedereen is. Geen gesnauw of boze gezichten maar gelach en beleefde douanebeambten. Meer dan de helft van de mensen die ons controleren is een vrouw en ze zijn nog mooi ook. Toch een stuk leuker dan die chagrijnige koppen op Schiphol als ik na een tournee mijn drumstokken en cymbals weer mag uitstallen voor het strenge douanepersoneel. Op een uitgestorven vliegveld komen we na de zoveelste korte nacht deze tour om half tien in de ochtend in Panama aan. Rond 1850, toen Panama onafhankelijk werd van Colombia, kwamen de Amerikanen. Panama als eerste land boven Zuid Amerika had een strategische ligging en er werd gewerkt aan het Panamakanaal. De Amerikanen gingen niet meer weg. Er kwamen militaire compounds, waar inmiddels hotels voor in de plaats zijn gekomen, dollars en nog later het Amerikaanse tri-band netwerk voor mobiele telefoons. Daarnaast lijken de mensen hier een stuk netter en formeler dan in Mexico of Colombia. Joyce, een Panamese vrouw die ons de hele tijd dat we in Panama zijn overal naar toe rijdt, ziet er in verhouding met Tania uit Mexico uitgesproken tuttig uit. Een nette broek, terwijl een Mexicaan in een bermuda loopt, en een hoog dichtgeknoopte zwarte bloes. Yuri houdt het op Christelijker. Misschien ook een erfenis van de Amerikanen? Ze spreekt geen Engels maar onze verwoede pogingen om Spaans met haar te spreken werpen hun vruchten af. Ze ontdooit langzaam en na een dag lacht ze als ze ons komt ophalen. ‘s Middags ontmoeten we Antonio, de man die alles voor ons in Panama heeft georganiseerd. Hij heeft Indiase voorouders, is behoorlijk stevig, zijn ogen vallen een beetje weg in zijn vlezige gezicht en hij heeft een flinke onderkin. De twee concerten in een theater in het kader van een festival zijn vervangen door een workshop en een benefietconcert voor weeskinderen. Na de lunch rijden we naar ons hotel, gebouwd op een voormalige militaire compound in de heuvels, omgeven door hoge palm- en bananenbomen. Er is een zwembad en er fluiten vogels. Eindelijk rust. We hoeven vandaag niet te spelen. Panama is een havenstad maar een stuk lelijker dan Rotterdam. Overal grote uitgestrekte laagbouw, kantoren, loodsen, bergen zeecontainers, hijskranen en een voormalig militair vliegveld van de Amerikanen, nu gebruikt als sportvliegveld. Zelfs de oude stad is niet mooi. De huizen zijn ongeveer honderd jaar oud. De ene helft gerestaureerd alsof ze er gisteren zijn neergezet, de andere helft leeg en vervallen. We staan aan de kant van de Stille Oceaan en snuiven de zoute lucht op. Het duurt in dit land een uur om van de Stille Oceaan naar de Atlantische Oceaan te rijden. Een raar idee. Als je datzelfde in Zandvoort wilt doen moet je eerst naar de Oostkust van Rusland, bijna 10.000 kilometer verderop. De workshop is even buiten het centrum op een zo lijkt het, verlaten industrieterrein. Het is zo koud in de ruimte waar we moeten lesgeven dat de deuren worden opengezet. Buiten is het zeker dertig graden en binnen amper achttien. Er is geen drumstel. Ik rijd met een van de studenten, een percussionist, naar zijn huis om wat drums op te halen. We komen in een heel groene buurt met houten huizen op palen. Onder elk huis, tussen de palen, staat een auto of liggen andere spullen. Waarschijnlijk doet die ruimte dienst als gagrage. De mensen wonen altijd boven. We praten over drummen en Billy Cobham die hier vandaan komt, en inmiddels onder insiders een plaatselijke held is, hoewel hij op zijn derde al naar Amerika verhuisde en inmiddels jaren in Zwitserland woont. Ik ben nooit een heel grote fan van zijn muziek geweest maar er zijn een paar platen uit de jaren zeventig die me na aan het hart liggen. Zijn ongelofelijke techniek, twee verschillend gestemde bassdrums en heel lichte manier van grooves spelen, spreken me nog steeds erg aan. Zijn heel
snelle single stroke fills over de vijf toms van zijn plexiglazen tama, met tien noten per kwartnoot kan ik nog steeds niet spelen. Hij speelde eigenlijk rare muziek, vaak niet meer dan een jam met een paar hippe unisono licks, maar deed dat zo muzikaal en origineel dat ik er nog steeds een kick van krijg als ik Spectrum, Live in Europe of de platen van zijn band met George Duke, Alfonso Johnson en John Scofield op zet. We zijn bij het huis van de percussionist. Hij woont er met zijn broer. In een zijkamer staan conga’s, timbales en een keyboard. De huiskamer is op een bank na leeg. De keuken is een tafeltje met een tweepits gastoestel en een betonnen afwasbak met een kraan ernaast. Het enige schilderij aan de muur is een Maria. Terug op de muziekschool lijkt Tony al aardig door de kou bevangen. De deuren die al een uur open staan en de tropische warmte binnenlaten, laten de op volle toeren draaiende airco die niet uit kan alleen maar harder loeien. We spelen wat stukken met de studenten en ze stellen heel leuke vragen. “How do you choose your dynamics?” en “what are the latest rhythms on the drum market?” Van de directeur van de school krijgen we een prachtige oorkonde waarmee hij met ons op de foto wil. ‘s Avonds rijden we door een krottenwijk naar het theater waar we vanavond ons benefietconcert gaan spelen. Om ons heen staan drie of vier verdiepingen hoge flats van beton met kleine ramen, vervallen en zwart van het vuil. Op de piepkleine balkons zitten mensen tussen opgehangen wasgoed te koken, breien of spelen kinderen. De zanderige stukken land tussen de lage flats zijn volgebouwd met grote halfronde loodsen van golfplaat. Na een tijdje komen we op een pleintje met uitzicht op een enorme baai en de havens van Panama. Hier bevindt zich het theater. Het loopt wat publiek betreft nog niet echt storm dus we blijven buiten bij de ingang staan. Een groepje vrouwen wil telkens met ons op de foto. Ze zijn heel opgewonden, vertelt één van hen, omdat dit de eerste keer in hun leven is dat ze naar een jazzconcert gaan. Joyce is er ook. Ze heeft haar zoontje van acht meegenomen. Hij maakt de hele tijd foto’s met een digitale camera en laat zich met ons fotograferen, terwijl hij op een grote stenen verhoging staat en zo nog groter is dan wij. Trots loopt hij vlak voor het concert met ons mee naar het podium, terwijl hij de zojuist gearriveerde tomtom draagt, die ik vlak voor het concert nog op het drumstel monteer. De hoge koepelvormige zaal loopt uiteindelijk helemaal vol en we spelen een inspirerende set. Drie donkere oude mannen met grijs krulhaar zitten op de eerste rij. Na het eerste stuk knikken ze nog goedkeurend tegen elkaar, maar halverwege het concert gaan ze helemaal los onder het slaken van steeds luidere kreten en veel geklap. De enorm grote en lange vrouw van het SOS Weeskinderen project waar we vanavond voor spelen en die ons ook ophaalde van het vliegveld, knijpt me na afloop van het concert bijna fijn wanneer we haar ook een financiële bijdrage geven voor de bouw van het dorp voor weeskinderen. Na het concert gaan we naar het plaatselijke jazzcafé, gerund door een Spanjaard uit Barcelona die het, hoe kan het ook anders, hoog op heeft met de Nederlanders. Achter de bar hangen twee enorme foto’s van Danilo Perez en Billy Cobham, beiden musici geboren in Panama. De sessie in het café wordt geleid door Carlos Carnett, een altsaxofonist die in de jaren zeventig met Miles heeft gespeeld. We jammen het stuk ‘Footprints’ van Wayne Shorter en het gaat heel lekker, precies het goede tempo en een fijn geluid. De clubeigenaar wil een foto van zichzelf met ons om naast de foto van Billy Cobham te hangen. Het geeft me een warm gevoel. Wat een enorm positieve avond was dit. Het lijkt wel een feestje. Iedereen is blij, er wordt veel gelachen en geroepen. De grote vrouw van het weeskinderenproject bestelt net als wij een Margaritha maar stuurt hem meteen weer terug omdat er volgens haar geen alcohol in zit. Ik merk niets meer van de gereserveerdheid die ik de eerste dag hier nog zo duidelijk voelde. De Panamezen lijken ontdooid. De volgende dag reizen we naar Costa Rica, het laatste land van deze tournee. We worden opgehaald door Theo, een Nederlander die hier al twaalf jaar woont en het plaatselijke jazzcafé runt. Ik heb de afgelopen nacht gedeeltelijk hangend boven de toiletpot doorgebracht en voel me niet bijster goed. Het lijkt wel of ik buikgriep heb, misschien opgelopen door die ijskoude airco gisteren op de muziekschool in Panama. Theo vertelt. Na een eigen bedrijfje in Nederland te hebben gehad en een beetje rond te hebben gereisd, kwam hij uiteindelijk in Costa Rica terecht. Hij neemt veel pau-
zes als hij iets vertelt en kijkt me na een zin soms verwachtingsvol aan, waardoor ik denk dat hij dan nog iets zegt, wat vervolgens niet gebeurt. Theo is duidelijk trots op zijn jazzcafé waar bekende Amerikanen zoals Dennis Chambers, Dave Weckl en John Pattituci hebben gespeeld. Bij het hotel ontmoeten we Jos, ook een Nederlander die hier iets korter woont en dit hotel is begonnen. Jos en Theo nemen ons mee uit eten. Het is een mooi stel. Theo is denk ik iets ouder dan wij en Jos zou zijn vader kunnen zijn. Hun huizen staan naast elkaar buiten de stad en ze kennen elkaar al twintig jaar. Jos corrigeert Theo telkens als hij zich vergist hoe lang geleden hij iets heeft gedaan. Ik vroeg Theo wanneer hij voor het laatst in Nederland is geweest. “Vier jaar,” antwoordt hij trots. “Nee nee, Theo, je bent tussendoor nog een keer geweest,” corrigeert Jos. Jos heeft een bouwbedrijf gehad in Nederland en dat is duidelijk te zien aan zijn hotel. Hij heeft pretogen en vertelt trots over de thermische kranen in de badkamers, die hij er zelf in heeft gezet. De mooie open ruimte waar de eetzaal is, was ook een idee van hem. Op een stalen constructie zijn licht doorlatende golfplaten gemonteerd waardoor het lijkt alsof je buiten zit. Overal staan planten, het is er brandschoon en alles heeft een goede sfeer. Jos bevindt zich de hele tijd tussen het personeel, maakt grappen met ze en zit zelf ook achter de balie. Aan niets kun je zien dat hij de baas is.
Een uur voor ons concert zit ik achter in het jazzcafé mijn ingewanden in bedwang te houden, wanneer er een Amerikaans echtpaar vriendelijk lachend naast me komt zitten. Ik heb helemaal geen zin om te praten maar de hoogblonde vrouw (ze lijkt wel een van de mechanische poppen uit ‘The Stepford Wives’ met een permanente glimlach en door de botox te ver openstaande verbaasd kijkende ogen) blijft maar lachen. Ik begin te praten en dankbaar haakt ze in. Tijdens het gesprek dat nergens over gaat blijft haar glimlach onveranderd. Haar man, een joviale Amerikaan in korte broek, gympen en witte sokken doet ook mee. Normaal hou ik erg van die eindeloze conversaties zonder een begin of eind, alsof dat nietszeggend praten eeuwig kan duren en ik hier over honderd jaar met een witte baard nog steeds tegen deze geconserveerde barbiepop mijn lippen aan het bewegen ben, maar nu trek ik het niet. Ik ben misselijk, slap en we moeten nog spelen in een grote halflege club. Het concert verloopt redelijk en Theo is tevreden. Omdat Tony jarig is drinken we na afloop champagne die ik er een half uur later in het hotel weer uit gooi. Trrrrrring. Mijn wekker gaat voor de zoveelste keer deze tournee midden in de nacht af. Hoelang heb ik geslapen? Toch minstens twee uur. Ik voel me ziek en heb al twee dagen bijna niets gegeten. Ieder glas water dat ik gisteren dronk kwam een kwartier later weer naar buiten. Het was telkens een verrassing van welke kant. Ik wil overgeven maar er zit niets meer in me. Ik eet een banaan en gelukkig, na een kwartier, vlak voordat ik het busje in moet dat ons naar het vliegveld brengt, kan ik toch overgeven. Costa Rica moet prachtig zijn. Overal op het vliegveld zag ik bij aankomst enorme posters van de Costa Ricaanse jungle, lianen, watervallen, bergen, vogels en schildpadden. Zoals Panama in reisgidsen wordt geschreven als “the less travelled country”, zo wordt Costa Rica beschreven als het groene hart van Midden Amerika. Het mooiste land. Afgezien van de wc in mijn hotelkamer die ik de afgelopen dagen veelvuldig bezocht, was er niet veel tijd voor site seeing. Het hoogtepunt van een tournee zit duidelijk niet altijd aan het eind denk ik, wanneer ik rillend met mijn koffer naar buiten loop.