de grens tussen liefdesverdriet en stalking in Nederland en Amerika
scriptie doctoraal rechten Cees Nierop, student rechten Universiteit van Amsterdam, Collegekaart nr. 9525262 Email:
[email protected] Amsterdam, 15 augustus 2008 Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Scriptiebegeleider: Mr. M. Boerlage
Pau, heel veel dank!
2
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1:
PAGINA 4
INLEIDING
HOOFDSTUK 2: LIEFDESVERDRIET EN STALKING §2.1 Inleiding §2.2 Liefde en liefdesverdriet §2.3 Stalking §2.4 Conclusie
6 6 6 9 15
3: DE STRAFBAARHEID VAN STALKING §3.1 Inleiding §3.2 Het schadebeginsel §3.3 Het schadebeginsel en stalking §3.4 Conclusie
17 17 17 22 25
4: STALKING IN NEDERLANDSE RECHTSORDE §4.1 Inleiding §4.2 Het Nederlandse belagingsdelict §4.3 Het Nederlandse belagingsdelict en de voorwaarden voor strafbaarheid §4.4 Het Nederlandse belagingsdelict en liefdesverdriet §4.5 Conclusie
27 27 27
HOOFDSTUK
HOOFDSTUK
47 54 61
HOOFDSTUK 5: STALKING IN AMERIKAANSE RECHTSORDE §5.1 Inleiding §5.2 Het Californische stalkingsdelict §5.3 Het Californische stalkingsdelict en de voorwaarden voor strafbaarheid: vergelijking met Nederlands recht §5.4 Het Californische stalkingsdelict en liefdesverdriet §5.5 Conclusie
64 64 65
HOOFDSTUK 6: CONCLUSIE
91
GERAADPLEEGDE
LITERATUUR
97
GERAADPLEEGDE
JURISPRUDENTIE
101
3
76 86 88
HOOFDSTUK 1: INLEIDING Vrijwel iedereen maakt in zijn of haar leven wel eens periodes door van heftig liefdesverdriet. Een gevoel dat gekenmerkt wordt door paniek, verlies van controle of agressie – in het bijzonder jegens de ex-partner. Dergelijke gevoelens kunnen er toe leiden dat op zichzelf redelijk ontwikkelde mensen hun expartner gaan lastigvallen: midden in de nacht bellen, bij vrienden van de ex-partner navraag doen, het sturen van vele e-mails en sms-berichten, afwisselend gericht op het kwetsen van de ex-partner en het herwinnen van de liefde van de expartner. Kortom, het niet accepteren van de relatiebeëindiging. Dergelijke gevoelens kunnen hardnekkig zijn. Er wordt wel eens beweerd dat liefdesverdriet de helft van de relatie duurt. Ex-partners kunnen hierdoor een lange en vervelende schaduw werpen op nieuwe liefdes. Daarmee kan het een zware wissel leggen op het leven van degene die de relatie beëindigd heeft. Weinig mensen zullen beseffen dat bij liefdesverdriet en de wanhopige pogingen de liefde van de ex-partner te herwinnen mogelijk een strafrechtelijke grens overtreden wordt1. Feit is echter dat deze pogingen de liefde te herwinnen – hoe ondeugdelijk ook – kunnen grenzen aan het in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde stalkingsdelict: “Hij die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt als schuldig aan belaging gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie”.
Immers, de pogingen de liefde te herwinnen kunnen een aanzienlijke inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de ander. Hetzelfde kan gebeuren bij een onbeantwoord gebleven liefde. De aanbidder kan de afwijzing in stilte betreuren, maar hij of zij kan ook de beoogde liefde proberen op andere gedachten te brengen. Ook dergelijke pogingen kunnen lang aanhouden en het leven van de ander buitengewoon moeilijk maken2. Dit probleem is meer dan theoretisch. Uit onderzoek blijkt dat juist in de relationele sfeer – dus tussen ex-partners en bij afwijzingen - stalking voorkomt3. In dergelijke gevallen gaat
1
De roman ‘Art. 285b’ van Christiaan Weijts (Arbeiderspers , Amsterdam, 2006) biedt hiervan een boeiende illustratie. 2 The film ‘Fatal Attraction’ (Adrian Lyne 1987, Paramount Pictures Corporation) geeft hiervan een wel heel wrang en eng voorbeeld. 3 M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’. Ars Aequi Cahiers. Strafrecht, deel 13. Ars Aequi Libre, Nijmegen, 2004, p. 60ff. Stalking komt ook voor bij beroemdheden en tussen twee volstrekt onbekenden. Dergelijke gevallen zijn veel uizonderlijker vergeleken bij stalking in de relationele sfeer.
4
kennelijk liefdesverdriet en de daaraan verbonden gedragingen een grens over; flirten of napraten wordt stalking. Waar deze grens juridisch ligt en hoort te liggen is het onderwerp van deze scriptie. De centrale vraag is: Wanneer wordt hinderlijk gedrag voortkomend uit liefdesverdriet en verliefdheid stalking en strafbaar? Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is dit geen onbelangrijke vraag. De burger moet juist in veel voorkomende situaties als liefdesverdriet weten wanneer zijn gedrag strafbaar is en welke straf daarop staat. Aan de hand daarvan moet hij/zij kunnen bepalen hoe hij of zij de ex-partner en afwijzer benadert en wanneer hij pogingen daartoe moet staken. Op deze vraag kan geen universeel antwoord gegeven worden. De grens tussen liefdesverdriet en stalking wordt immers voor een belangrijk deel bepaald door opvattingen over ‘normaal’ en ‘geaccepteerd’gedrag bij liefdesverdriet. Dergelijke opvattingen verschillen van maatschappij tot maatschappij. In het Amerikaanse recht4 wordt bijvoorbeeld de grens tussen stalking en geaccepteerd gedrag niet zozeer getrokken bij een stelselmatige inbreuk van de persoonlijke levenssfeer (zoals in het Nederlandse recht), maar bij bedreiging (“credible threat”). Of daarbij sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer lijkt op het eerste gezicht niet terzake te doen. Dit verschil in de delictomschrijving zal ook consequenties hebben voor de grens tussen het aanvaardbaar benaderen van de ex-partner en het strafrechtelijke stalken. Dit lijkt erop te duiden dat in Amerika een ander beeld bestaat van liefdesverdriet en geaccepteerd gedrag dan in Nederland. In dit onderzoek zal eerst vanuit psychologisch perspectief het verschil tussen normaal gedrag bij een afgewezen liefde en stalking uiteengezet worden. Vervolgens worden op basis van rechtsfilosofische methoden de factoren geïdentificeerd die de onrechtmatigheid van stalkingsgedrag bepalen. In hoofdstuk 4 en 5 wordt onderzocht hoe deze factoren in de Nederlandse rechtsorde en in de Amerikaanse rechtsorde ingevuld zijn. Op basis van die analyse kan antwoord gegeven worden op de vraag waar precies de grens tussen ‘geaccepteerd’ gedrag en stalking ligt in Nederland en Amerika en in welke mate die grenzen overeenkomen met de inzichten van de rechtsfilosofie.
4
Zie bijvoorbeeld §646.9. California Penal Code.
5
HOOFDSTUK 2: LIEFDESVERDRIET
EN STALKING
§2.1 Inleiding Het merendeel van de stalkingsgevallen speelt zich af in de relationele sfeer5. Veel stalkers worden gedreven door liefdesverdriet, zo blijkt uit onderzoek6. Kennelijk maakt liefdesverdriet krachten los die tot norm-overschrijdend gedrag leiden. Om dit te begrijpen is het nodig in te gaan op zowel de psychologische als fysieke aspecten van liefde, verliefdheid, en liefdesverdriet. Paragraaf 2 gaat hier op in. In paragraaf 3 behandel ik het het fenomeen stalking. Ik leg daarin uit wat het verband is tussen liefdesverdriet en stalking en waar in psychologische zin de grens ligt. §2.2 Liefde en liefdesverdriet Liefde Liefde is een moeilijk definieerbaar begrip. Eenieder zal daar zijn eigen beelden bij hebben. Op zijn minst zal er overeenstemming over zijn dat het een ‘grootse en meeslepende emotie’ is7. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de meeste mensen liefde zien als een combinatie van passie, intimiteit en gehechtheid8. De Amerikaanse antropologe Helen Fischer sluit zich hierbij in haar boek ‘Why We Love’ aan. Zij stelt dat liefde niet één welomschreven fenomeen is. Bij liefde gaat het om drie grotendeels onafhankelijke systemen. Allereerst is er de aantrekking en verliefdheid. Daarnaast is er lust of sex. En als laatste is er de gehechtheid die veiligheid, rust en vertrouwdheid biedt9. Alle drie deze aspecten van liefde worden in het brein en lichaam anders gecodeerd door middel van hormonen en neurotransmitters en andere biochemische substanties. Voor liefde is het niet noodzakelijk dat alle drie de aspecten zich steeds in gelijke mate voordoen. Wel is het cruciaal dat ze zich op enig moment voordoen en altijd in meer of mindere mate aanwezig blijven. Verliefdheid Cruciaal voor liefde is verliefdheid. Verliefdheid vormt in de regel de start van de relatie. Het is echter ook mogelijk dat verliefdheid in een later stadium van de liefde sterk aanwezig
5
M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’. p. 60ff. Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. Cambridge University Press, Cambridge, 2000; Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: Constructing the problem and evaluating the solution. Cavendish Publishing Limited. London/Sydney, 2001; M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’; Drs. N.J. Baas Stalking. WODC, Ministerie van Justitie. Den Haag, 2003. 7 José van der Sman ‘Wat is liefde? – Wetenschap: Leve de liefde’. In: Elsvier weekblad, 21 juli 2007 8 Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’. Standaard Uitgeverij/Ad Donkers, Antwerpen/Rotterdam. 2005, p. 24. 9 Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 37f. 6
6
is. Vaak is dat dan gerelateerd aan tegenslag of instabiliteit in de relatie. Bij verliefdheid gaat het – volgens een ingewikkelde definitie - om ‘een sterk affectief geladen tendens tot toenadering naar een welbepaalde persoon’. We reageren dus heel emotioneel op degene op wie we verliefd zijn; extreem positief bij succes tot zeer negatief bij afwijzing. Verder volgt uit de definitie dat verliefdheid zich uitsluitend op één iemand kan richten. Degene op wie men verliefd is, is uniek, onvervangbaar en het middelpunt van alle belangstelling. Die ene is het helemaal en de rest is daarbij vergeleken helemaal niks. Verliefde mensen hebben een verwrongen beeld van de ander dat vaak totaal geen recht doet aan de werkelijkheid10. De ander wordt bekeken door een roze bril. Een verliefde die niet weet of de ander ook verliefd op hem of haar is, zal zoeken naar de geringste aanwijzingen over wat de ander voor hem of haar voelt. Aan elk gebaar of woord van de persoon in kwestie wordt een geheel eigen interpretatie gegeven. Hierdoor worden bepaalde betekenissen en interpretaties gegeven aan uitspraken en handelingen die absoluut onzinnig zijn11; zo wordt er vaak door de verliefde buitengewoon veel waarde aan gehecht als de muzieksmaken overeenkomen. In de ogen van de verliefde is er dan sprake van een ‘match made in heaven’. Verliefden hebben verder de neiging niet na te denken over de logische consequenties van hun gedrag. Vingerhoets en Van Tilburg stellen in hun boek ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’ dan ook dat er alle reden is om verliefden als ‘verminderd toerekeningsvatbaar’ te beschouwen en de kwaliteit van hun beslissingen mag met recht in twijfel worden getrokken. Kortom, verliefdheid is een sterke drijvende kracht die zich niet makkelijk laat beteugelen. Verblind door liefde worden soms de gekste beslissingen genomen. Vaak is dat onschuldig, maar soms worden hele levens en carrières er door verknald. Het gebrek aan controle op wie we verliefd worden en de tijdelijke aard van het fenomeen zijn nog twee typische kenmerken van verliefdheid. Onderzoek wijst uit dat verliefdheid zo’n 12 tot 18 maanden aanhoudt, maar de individuele verschillen zijn groot. Verliefdheid heeft ook fysieke implicaties. Bij verliefdheid produceert het lichaam stoffen die sterk lijken op drugs. Het begint met de productie van fenylthylamine (PEA). Vervolgens worden dopamine, serotonine en noradrenaline aangemaakt. Deze stoffen leiden tot extatische gevoelens en energie, maar ook tot: slapeloosheid en soms manie en angstgevoelens12.
10
Ad Ad 12 Ad José
11
Vingerhoets & Vingerhoets & Vingerhoets & van der Sman.
Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 28. Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 28f. Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 38ff; In: Elsevier Weekblad 21 juli 2007.
7
De Belgische psycholoog Marc Debusschere ziet door deze fysieke implicaties verliefdheid en liefde zelfs als een verslaving. Hij is dan ook van oordeel dat net als bij een drugsverslaving ook bij verliefdheid op den duur gewenning optreedt. Het lichaam raakt gewend aan de hoge niveaus van de ‘verliefdheidsstoffen’ en moet daarom steeds meer produceren om het zelfde effect te bewerkstelligen. Net als bij een drugsverslaving leiden de stoffen op den duur niet meer tot een positieve prikkel, maar – in het beste geval – wordt pijn er mee vermeden. Wanneer dit zich voordoet, aldus Debusschere, is er fysieke afhankelijkheid van de partner ontstaan. In deze situatie van fysieke afhankelijkheid leidt een scheiding dan ook tot een heftige reactie, te vergelijken met een kater of erger nog: ontwenningsverschijnselen. De gevoelens die bij verliefdheid horen en de fysieke implicaties daarvan doen zich dus niet alleen bij het begin van een relatie voor, maar kunnen ook bij een scheiding een grote impact hebben. Liefdesverdriet Liefdesverdriet doet zich in twee situaties voor. Allereerst als de liefde van meet af aan niet beantwoord wordt. In dit geval is de voor de verliefde unieke en onvervangbare persoon niet verliefd op de aanbidder en wijst de avances af. De tweede situatie waarin liefdesverdriet optreedt is bij een relatiebreuk. In dit geval ziet een van beide partners geen toekomst meer in de relatie en besluit – vaak zonder overeenstemming daarover – de relatie te beëindigen en verder te gaan zonder de partner, alleen danwel met een ander. In deze situaties doet men er soms alles aan om de ander op andere gedachten te brengen, tot smeken, huilen en vernederingen ondergaan toe. Wanneer de liefde niet wordt beantwoord, krijgt de eigenwaarde een knauw, aldus Vingerhoets en Van Tilburg13. Vooral als iemand nog in de heftige verliefdheidsfase verkeert of een zekere afhankelijkheid kent, kan de geestelijke en lichamelijk klap groot zijn. Een relatiebreuk of een afwijzing kan leiden tot verdriet, eenzaamheid, jaloezie, schaamte en sociale angst. Men voelt zich gekwetst en zal er in de regel in de periode die er op volgt veel aan doen om duidelijk te maken dat een wederzijdse relatie wel degelijk waarde heeft. Indien er een ander in het spel is, zal degene die plotseling aan de kant gezet is, de aanwezigheid van de ander verhinderen of minimaliseren. Vingerhoets en Van Tilburg wijzen erop dat afwijzing ook tot diepe haat kan leiden en gevoelens van revanche teweeg kunnen brengen14. Helen Fischer stelt in haar boek ‘Why we love’ dat op de afwijzing in principe eerst een fase van protest volgt, daarna wanhoop en berusting. De protestfase wordt gekenmerkt door 13 14
Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 144f. Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 148.
8
woede en in sommige gevallen zelfs paranoïde wanen. Deze protestfase is erop gericht om de ex-partner van gedachten te doen veranderen, om een hereniging af te dwingen. In de fase van wanhoop en berusting is de afgewezene meer op zichzelf gericht. In deze periode ontstaan soms klinische depressies15. Een afwijzing gaat – uitgaande van Debusschere - ook gepaard met ontwenningsverschijnselen van de ‘verliefdheidsstoffen’. Het lichaam moet in sneltrein vaart naar een normale biochemische toestand. Dit is, zo wordt wel beweerd, te vergelijken met het plotseling en zonder hulp afkicken van een ernstige verslaving16. Het afwijzen zelf is – door de heftige reactie die het kan oproepen bij de afgewezene – geen sinecure. Meestal probeert men subtiel en respectvol de boodschap over te brengen dat de liefde niet (meer) wederzijds is. Dit leidt er toe dat de afwijzers in hun communicatie niet altijd even duidelijk zijn. De boodschap wordt verhullend verpakt om de ander niet onnodig te kwetsten. Het gevolg is dat de boodschap niet helder overkomt. Zo worden vaak smoezen verzonnen om een afspraak te ontlopen; een dergelijke smoes wordt lang niet altijd als een afwijzing opgevat. Een onheldere boodschap, gevoegd bij overmatige verliefdheidgevoelens en ontwenningsverschijnselen kan ertoe leiden dat de fase van protest en woede lang aanhoudt. Zolang, dat de toenaderingspogingen niet meer onschuldig zijn, maar als stalking gekwalificeerd kunnen worden. De psychologen Emerson, Ferris en Gardner daarover17: “Many forms of what comes to be identified as stalking grow out of glitches and discontinuities in two very common and normal relationship processes – coming together and forming new relationships on the one hand, and dissolving and getting out of existing relationships on the other. In this way the processes and experiences of being stalked are intrically linked to normal everyday practices for establishing, advancing and ending relationships”.
§2.3 Stalking Kenmerken van stalking In de psychologische literatuur bestaat geen consensus over de definitie van stalking18. Vanuit de psychologie wordt geen antwoord gegeven worden op de vraag hoe lang hinderlijk gedrag 15
Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’, p. 148 José van der Sman. In: Elsevier weekblad 21 juli 2007. 17 Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: Constructing the problem and evaluating the solution. Citaat van Emerson Ferris and Gardner, p. 60. 18 Stalking wordt door DSM-IV (American Psychiatric. Association 1994) als zodanig niet als stoornis gezien. Stalkers hebben wel vaak stoornissen die door DSM-IV erkend worden, zoals erotomania. 16
9
mag duren voor het stalking is en hoeveel impact het mag hebben. Dergelijke vragen vergen een normatieve beoordeling over afwijkend gedrag. Hier is in de psychologie geen overeenstemming over. In vrijwel alle definities komen in ieder geval de volgende drie kenmerken terug19: (i) er is sprake van herhaald gedrag richting ‘het slachtoffer’; (ii) dit gedrag wordt als onwenselijk en onwelkom ervaren door ‘het slachtoffer’; en (iii) dit gedrag heeft een negatief effect op het leven en het welzijn van ‘het slachtoffer’. Herhaald gedrag Kenmerkend voor stalking is het repeterende of stelselmatige lastig vallen van het slachtoffer door de dader. De gedragingen waar dit mee gepaard gaat, zijn heel divers. Veel voorkomend zijn: telefoneren, sms-en, sturen van e-mails en brieven, bloemen laten bezorgen, volgen, het posten bij het huis of de werkplek van het slachtoffer. Vaak worden de gedragingen gecombineerd. Opvallend aan de gedragingen is dat elk van de gedragingen afzonderlijk in de regel niet bovenmatig hinderlijk is; in het algemeen wordt er geen strafrechtelijke norm overtreden. Het hinderlijke zit in het repeterende karakter ervan. Wanneer is hier nu sprake van? De psychologie geeft hier geen antwoord op. Taalkundig gezien moeten in ieder geval de als hinderlijk te kwalificeren gedragingen – wil het repeterend zijn – per definitie meer dan eens gebeuren. Dat wil niet zeggen dat elke gedraging afzonderlijk meer dan eens moet gebeuren. Er is reeds sprake van repeterend gedrag indien een combinatie wordt gemaakt van hinderlijke gedragingen, aldus Finch. Dus, wanneer “meer dan eens” als ondergrens wordt genomen, is één keer bellen en één keer e-mailen voldoende om als repeterend gedrag te worden gekwalificeerd20. Het beginpunt van het repeterende gedrag is moeilijk te markeren: wanneer is de eerste gedraging? Is de eerste keer bellen het begin van het repeterende gedrag? En wat is een afzonderlijke gedraging? Is 20 keer bellen in een uur één gedraging of zijn dat er 2021? Een andere manier om het repeterende gedrag te kwalificeren is niet zozeer gelegen in het aantal incidenten, maar in de duur van het hinderlijke gedrag. Deze praktijk wordt bijvoorbeeld gevolgd in The British Crime Survey. Uit dit Britse onderzoek volgt dat het merendeel van de stalkingsgevallen 1 tot 3
19
Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: solution, p. 40f. Paul E. Mullen, Michele Pathé, p.6ff. 20 Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: solution, pp. 1-34. 21 Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: solution, p. 41f
10
Constructing the problem and evaluating the Rosemary Purcell Stalkers and their victims. Constructing the problem and evaluating the Constructing the problem and evaluating the
maanden duurt, maar er is een grote variatie22 en ook hier is niet duidelijk wat het beginpunt is. Logischerwijs wordt het begin van het repeterende gedrag gemarkeerd door het moment waarop het gedrag als ongewenst beschouwd wordt. Dus, zodra bellen niet meer geapprecieerd wordt, is elk volgend telefoontje of sms-bericht het begin van repeterend gedrag. Mullen et al. hierover: “The ex-partner who makes a second unwanted phone call enters the range of stalkers. Equally, so does the hopeful suitor who puts himself for a second time in the way of the woman he desires, if as a result she feels harassed”23. Zolang er sprake is van gewenst of welkom gedrag, kan er per definitie geen sprake zijn van stalking. Onwenselijk en onwelkom gedrag Het hinderlijke karakter van stalkingsgedragingen zit dus niet alleen in de herhaling, maar ook of juist in de ongewenstheid. Of gedrag onwenselijk is, is echter niet altijd duidelijk. De afwijzing van aanbidders wordt in de regel niet in contracten vastgelegd; ook mondeling bestaat daar doorgaans geen overeenstemming over. De afwijzing van het gedrag wordt - zo beschreef ik in de paragraaf over liefdesverdriet – vaak verpakt in onduidelijke, verhullende boodschappen. Ook wordt afwijzing overgebracht via non-verbale signalen, zoals het zich afkeren van de aanbidder, of door een negatieve gelaatsuitdrukking24. Het gevolg hiervan is dat voor de dader/aanbidder het niet altijd duidelijk is of zijn gedrag ongewenst en onwelkom is. Een bijkomend probleem is dat achteraf bezien de gewenstheid van gedrag nogal eens anders bekeken wordt. De rechtspsycholoog Wagenaar hierover: “When a relationship ends in an unpleasant manner, there is often a tendency to place the behaviour of the former partner in the context of the outcome, and to judge it more negatively than at the time of its occurence”25. Hetzelfde kan gebeuren bij flirten. Dit kan beginnen met wederzijds goedvinden en enthousiasme. Echter op een gegeven moment kan één van beiden schrikken van waar dat flirten toe heeft geleid. Vanuit dat perspectief wordt dan het begin anders gekwalificeerd. Wanneer bijvoorbeeld het flirten bijna tot overspel leidt, komt het voor dat degene die zich bedenkt, achteraf het flirtgedrag van de ander als ongewenste intimiteit zal aanmerken. Andersom betekent instemming niet automatisch dat het repeterende gedrag gewenst en welkom is. De instemming kan 22
Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: Constructing the problem and evaluating the solution, p. 42. De uitkomsten van stalkingsonderzoek is sterk afhankelijk van de definitie die gebruikt wordt. Dergelijke uitkomsten zeggen dan ook opzichzelf niet zoveel. 23 Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 8. 24 Willem Albert Wagenaar, Hans Crombag The Popular Policeman and Other Cases. Psychological perspectives on Legal Evidence. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005, p. 235f 25 Willem Albert Wagenaar, Hans Crombag The Popular Policeman and Other Cases. Psychological perspectives on Legal Evidence. P. 241
11
volgen op misleiding of misbruik van macht. Juist in de relationele sfeer kunnen deze factoren van invloed zijn op het geven van toestemming voor gedrag. Instemming of afwijzing betekent dus niet zonder meer dat het repeterende gedrag welkom of onwelkom is. Het is dus lang niet altijd duidelijk of er sprake is van stalking en wanneer het stalkingsgedrag begonnen is. Negatief effect op welzijn slachtoffer Een derde element van stalking is de negatieve impact op het welzijn van het slachtoffer. Deze impact hangt af van de duur en intensiteit van de gedragingen en de mate van ongewenstheid. Uit onderzoek blijkt dat de impact niet te onderschatten is wanneer het repeterende gedrag lang aanhoudt. Stalking kan leiden tot chronische angst, chronische stress, en wantrouwen van alles en iedereen. Stalking kan hierdoor verregaande effecten hebben op iemands sociale en professionele leven en ook op de gezondheid. Uit onderzoek van Mullen et al. naar stalkingsslachtoffers blijkt dat stalking bij vrijwel alle slachtoffers een significante wijziging in de levensstijl heeft veroorzaakt. Bepaalde plaatsen worden vermeden, en sociale activiteiten worden niet meer ondernomen. Soms komt het zelfs voor dat verhuisd wordt naar andere landen, de naam gewijzigd wordt en al het contact met famillie en vrienden wordt opgezegd. Stalking heeft vaak ook verregaande invloed op iemands professionele leven. Stalking kan het functioneren in een onderneming volledig onmogelijk maken; carrières worden hierdoor gebroken en in een substantieel aantal gevallen wordt het slachtoffer het werken in het geheel onmogelijk gemaakt, hetzij door verlies aan concentratie, hetzij door het veelvuldig op de werkplek lastig gevallen worden door de stalker26. De angst en stress die voortvloeit uit stalking heeft tenslotte fysiek ook ernstige consequenties. Meer dan drie kwart van de stalkingslachtoffers in het onderzoek van Mullen et al. meldde last te hebben van onder meer paniekaanvallen, hyperventilatie, en chronische slaapproblemen. Bijna de helft van Mullens steekproef meldde chronisch last te hebben van vermoeidheid en hoofdpijn en in een kwart van de gevallen leidde stalking tot overmatig drank- en sigarettengebruik. Een meerderheid kende een of meer symptomen van een posttraumatische stress stoornis27. De ernst van de effecten van stalking hangt niet per se samen met de mate waarin de stalking gepaard gaat met fysieke 26 27
Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 60. Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 60f.
12
bedreigingen of zelfs geweld. De inbreuken op iemands leven en de onvoorspelbaarheid van de stalker zijn meer bepalend voor het effect van de stalking. Sterker nog: diverse slachtoffers melden liever mishandeld te zijn geweest, dan onderworpen te zijn aan het langdurige pschycholgische geweld van stalking28. Ofschoon de impact afhangt van de duur en intensiteit van het stalkingsgedrag, blijkt dat vrijwel niemand ongeschonden een periode van stalking doorkomt29. Illustratief voor de impact van stalking is het verhaal van Rachel (28) die nadat zij haar relatie verbroken had, uit angst voor haar ex zich genoodzaakt zag onder te duiken, van baan te wisselen en al haar vriendschappen op te zeggen. Rachel heeft nu een geheim adres, twee geheime telefoonnummers, geheime verhuisgegevens en geheime rekeninggegevens. Maar hiermee is de angst niet verdwenen: “Mijn hele leven staat in het teken van deze zaak. Ik moet me steeds afvragen: is het veilig of niet? Je wordt er heel handig in, maar het is geen normaal bestaan natuurlijk. Ik draag een permanente last met me mee”30, aldus Rachel. Typen stalkers Er is geen goed profiel van de stalker te geven. Het onderzoek op dit terrein staat nog in zijn kinderschoenen. Er is alleen goed onderzoek gedaan naar het profiel van de stalker die daadwerkelijk strafrechtelijk vervolgd is. Hieruit blijkt dat stalkers meestal alleenstaande of gescheiden mannen zijn, tussen de dertig en veertig, werkloos en meer dan gemiddeld intelligent. Vaak hebben deze stalkers een pscychiatrisch en crimineel verleden. In dit onderzoek zijn echter de lichtere varianten van stalking - die niet aangegeven of vervolgd zijn - niet meegenomen. Aangenomen mag worden dat als deze categorie ook onderzocht was, het profiel van de stalker anders en diverser zou zijn. Vermoedelijk zou het criminele en psychiatrische verleden minder prominent zijn31. Algemeen geconcludeerd wordt dan ook dat er geen duidelijk profiel van de stalker bestaat32; stalkers komen voor in alle bevolkingsgroepen, rijk en arm, hoog- en laagopgeleid. Wel blijken meer mannen dan vrouwen zich aan stalking schuldig te maken. In het algemeen wordt dit verklaard uit het feit dat vrouwen zich eerder fysiek bedreigd voelen en eerder aangifte doen.
28
Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 62f. Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 62. NRC-Handelsblad 5 mei 2007 ‘Fatale attractie’ door Paul Andersson Toussaint. 31 J.H. Kamphuis, P.M.G. Emmelkamp. ‘Stalking: een forensisch-psychiatrische benadering. Overzichtsartikel. In: Tijdschrift voor Psychiatrie. Jaargang 42, 2000, nr. 3 pp. 167 – 175. P. 170. 32 Lorraine P. Sheridan, Eric Blaauw, Graham M. Davies. ‘Stalking. Knowns and unknowns’. In: Trauma, Violence and Abuse, Vol. 4, no. 2, april 2003, 148 – 162. P. 155. 29
30
13
Diverse onderzoeken bevestigen het beeld dat stalking geregeld voortvloeit uit een relatiebreuk of een onbeantwoorde liefde33. In dit kader onderscheidt Mullen et al. twee typen die zich in schuldig maken aan stalking en dus de lijn van acceptabel gedrag overschrijden: 1. The Rejected stalkers: De gedragingen van dit soort stalkers zijn voornamelijk gericht op verzoening van de verbroken relatie of genoegdoening. Deze stalker ziet doorgaans in dat zijn gedragingen niet tot herstel van de relatie leiden, maar kan er desondanks vaak niet (op tijd) mee stoppen. De rejected stalkers hebben vaak narcistische en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen. Strafrechtelijke vervolging of de dreiging daarmee is voor deze categorie effectief34. De voormalig voetbalprof Glenn Helder is een goed voorbeeld van de rejected-stalker. Nadat zijn vrouw na 14 jaar de relatie verbroken had, heeft hij haar gestalkt met een enorme stroom bedreigende en beledigende sms-berichten. Uit het psychologische onderzoek in opdracht van de rechtbank blijkt dat Helder een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft35. 2. Incompetent suitors: deze stalkers zoeken een partner, maar hun methoden zijn op zijn minst contraproductief en op zijn slechtst erg angstaanjagend voor het object van hun verlangens; zij beschikken over zwakke sociale vaardigheden, hebben een weinig realistisch zelfbeeld en een gering inlevingsvermogen. Hierdoor ontbreekt bij hen kennis van het ‘versierproces’ en de sociale regels daarvan. De incompetent suitors hebben doorgaans geen ernstige psychische stoornissen. Echter de kans op recidive is erg groot; strafrechtelijke vervolging helpt slechts in beperkte mate36. De oorzaak hiervan is dat incompetent suitors niet inzien dat hun gedrag grensoverschrijdend is. Het verhaal van Anna (29), studente uit Den Haag, geeft een treffend voorbeeld van een incompetent suitor. Zij ontmoette in de trein een man met wie zij een aardig gesprek had. Daarna heeft hij haar maanden lastiggevallen door veelvuldig te bellen, brieven te sturen en onaangekondigd langs te komen erop gericht haar te overtuigen van zijn liefde. Hij liet zich door haar afwijzende signalen niet tegenhouden. Het kostte haar maanden om van deze opdringerige aanbidder af te komen. Tegenwoordig bekijkt Anna elk anoniem briefje met argwaan37.
Beide typen stalkers lijden in principe niet aan een ernstige stoornis die hun gedrag volledig beheerst. Wel kan geconstateerd worden dat in beide gevallen er onvoldoende inlevingsvermogen is, alsmede een gebrek aan kennis van sociale regels. 33
Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims; Emily Finch The Crimininalisation of Stalking: Constructing the problem and evaluating the solution. 34 Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. Pp. 79 – 96. 35 Noord-Hollands Dagblad, 8 februari 2008. ‘Op slippers terug naar de cel’. 36 Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. Pp. 116 – 128; Zie ook: Drs. N.J. Baas Stalking, Den Haag, ministerie van Justitie, WODC, 2003. Mullen et al. Onderscheidt verder: The resentful stalker (reageren op belediging en zijn op wraak gericht), The Intimacy seeker (reageert op eenzaamheid; hebben veelal ernistige wanen, zoals erotomania) en The predatory stalker (observeren slachtoffer – voorafgaand aan sexueel misdrijf). 37 Noord-Hollands Dagblad 14 februari 2008. ‘Stalker is er elke dag’.
14
§2.4 Conclusie In dit hoofdstuk ben ik ingegaan op de fenomenen verliefdheid, liefdesverdriet en stalking. Uit de analyse kwam naar voren dat verliefdheid en het daaraan gerelateerde liefdesverdriet een sterke invloed heeft op de rationaliteit van gedrag, het opvangen van signalen en het inleven in de ander. De verliefde zet – vaak zelfs lichamelijk gestuurd - alles op alles om zijn geliefde te veroveren. Veelvuldig bellen, sms’en en bloemen bezorgen behoort tot het instrumentarium van de verliefde. Dergelijke avances kunnen zeer welkom zijn en veel geluk voortbrengen. Maar dit is niet altijd het geval. De avances kunnen ook zeer ongewenst zijn. Wanneer dergelijke avanches desondanks doorgaan, is het risico reëel dat de gedragingen van de verliefde aanbidder als stalking gekwalificeerd kunnen worden. Hetzelfde kan gebeuren bij een relatiebreuk. Degene die aan de kant gezet is en daar ernstig onder lijdt - hetgeen veel voorkomt - zal de relatiebreuk niet klakkeloos accepteren, maar verhaal willen halen en de breuk willen herstellen. Op een gegeven moment zal de ex-partner de breuk niet meer willen uitleggen en verantwoorden. Wanneer degene die de relatie wil herstellen hier niet mee akkoord gaat, of dit signaal mist en contact blijft zoeken, ligt ook hier het risico op de loer dat de gedragingen niet meer onschuldig worden bevonden maar tot de categorie stalking worden gerekend. In beide gevallen is niet duidelijk waar de grens ligt. In de psychologie wordt van stalking gesproken als het gedrag aan de volgende drie kenmerken voldoet: (i) het gedrag richting het slachtoffer is stelselmatig of repeterend, (ii) het gedrag is onwelkom en (iii) het gedrag heeft een negatief effect op het welzijn van het slachtoffer. In de extreme gevallen waarbij het slachtoffer zijn of haar leven fundamenteel wijzigt en ernstige fysieke schade ondervindt, zal er weinig twijfel over zijn of er sprake is van stalking. Waarschijnlijk zal in deze gevallen het stelselmatige gedrag jaren aanhouden, ondanks diverse duidelijke afwijzende signalen van het slachtoffer en hulpverleners. De minder extreme gevallen daarentegen brengen moeilijke interpretatie-vraagstukken met zich mee die zeker voor het recht van belang zijn: - wanneer is het gedrag repeterend/stelselmatig? Hoeveel incidenten zijn er nodig? Of hoelang moet het duren, wil het gedrag stelselmatig zijn? - Wanneer is gedrag ongewenst en hoe duidelijk moet de boodschap zijn, zodat de dader had kunnen inzien dat zijn gedrag niet geaccepteerd werd?
15
- En hoeveel impact moet stalking hebben op het slachtoffer? En valt het de dader aan te rekenen als het slachtoffer zich meer dan gemiddeld snel bedreigd en beperkt voelt? Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden is het nodig te onderzoeken welke elementen stalking onrechtmatig maakt. Op basis van die analyse kunnen de grenzen tussen geaccepteerd gedrag horende bij liefdesverdriet en stalking beter gemarkeerd worden.
16
HOOFDSTUK 3: DE
STRAFBAARHEID VAN STALKING
§3.1 Inleiding Uit het voorgaande hoofdstuk bleek dat gedrag van ex-geliefden of gefrustreerde aanbidders verstrekkende gevolgen kan hebben voor de relatieverbreker danwel voor degene die de liefde onbeantwoord laat. Dit gedrag kan zover gaan dat het hen volstrekt onmogelijk wordt gemaakt nieuwe amoureuze relaties aan te knopen, vriendschappelijke contacten te onderhouden of carrière te maken. Zelfs fysiek kan flink geleden worden onder het gedrag van de ex-partner of aanbidder. Illustratief in dit verband was het verhaal van Rachel die zich na de relatiebreuk en het stalkingsgedrag dat daarop volgde genoodzaakt zag te verhuizen, vriendschappen op te zeggen en van baan te wisselen. De gefrustreerde ex-geliefde of aanbidder kan met zijn gedrag dus ernstige schade aan het leven van zijn slachtoffer berokkenen. De vraag die in dit hoofdstuk aan de orde komt, is in welke mate dat acceptabel is en onder welke voorwaarden. §3.2. Het schadebeginsel In principe hoort gedrag dat schade aan de ander berokkent niet toegestaan te worden. Dit beginsel vormt de grondslag van het moderne strafrecht. De Britse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) heeft in zijn essay ‘On Liberty’38 (1859) dit beginsel voor het eerst prominent onder de aandacht gebracht. Mill stelt: “That the only purpose for which power can be rightfully exercised over any member of civilised community, against his will, is to prevent harm to others”39. Gedrag dat geen schade aan anderen toebrengt is in Mills perspectief dus geoorloofd en de volledige verantwoordelijkheid van het individu40. In het liberale paradigma van Mill staat het individu centraal. Het individu moet volledig vrij gelaten worden zijn of haar leven vorm te geven. Of dat leven ergens toe leidt is de volledige verantwoordelijkheid van het individu. Het is niet aan de staat of aan anderen om richting aan te brengen in andermans leven. De vrijheid om vorm te geven aan het eigen leven komt in principe iedereen in gelijke mate toe. Daarom is gedrag dat 38
John Stuart Mill ‘On Liberty and Other Writings’, Stephan Collini (ed), Cambridge, Cambridge University Press, 1994. 39 John Stuart Mill ‘On Liberty and Other Writings’, p. 13 40 Of het voorkomen van schade de enige reden voor strafrechtelijk ingrijpen mag zijn, zoals Mill stelt, hangt van de politieke overtuiging af. Joel Feinberg wijst erop dat voor nietliberalen ook rechtvaardigingen voor strafrechtelijk ingrijpen gevonden kunnen worden in meer paternalistische of moralistische overwegingen. Het ligt voor de hand de rechtvaardiging voor de strafbaarheid van hinderlijk gedrag van ex-geliefden in de eerste plaats te zoeken in de schade die het het slachtoffer toebrengt. Joel Feinberg ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, Oxford University Press, New York/Oxford, 1984, pp. 10 – 16.
17
het anderen onmogelijk maakt te leven naar eigen persoonlijke overtuigingen, niet toegestaan. In dat geval zou immers het ene leven ondergeschikt gemaakt worden aan het andere leven. Mill is van oordeel dat dergelijk gedrag in beginsel voor strafrechtlijk ingrijpen in aanmerking komt, vanwege de schade die het andermans belangen toebrengt. In theorie kan bijna al het gedrag het leven van anderen beïnvloeden en daarmee van invloed zijn op het vormgeven van het leven. Dit vloeit voort uit het feit dat mensen zich in samenlevingsvormen organiseren. Wil het samenleven niet volstrekt onmogelijk gemaakt worden, dan zal slechts gedrag dat relevante schade toebrengt aan andermans relevante belangen, strafrechtelijk verboden mogen worden. Het schadebeginsel als zodanig vereist dus een nadere uitwerking: wat zijn de relevante belangen? En wat is relevante schade? De rechtsfilosoof Joel Feinberg (1926-2004) is in zijn boek ‘Harm to Others’ (1984) uitvoerig ingegaan op deze vragen. De relevante belangen Feinberg stelt dat in de eerste plaats de zogenoemde ‘ulterior interests’ relevant geacht moeten worden. Deze ‘ulterior interests’ kunnen omschreven worden als iemands ultieme doelen en ambities voor het leven. Dit zijn zaken als ‘het schrijven van een literair boek’, ‘het oplossen van een wiskundig probleem’, ‘het worden van succesvol advocaat’, maar ook: ‘het bijeenhouden van een gelukkig gezin’41. Dergelijke ambities kunnen als de centrale projecten van iemands leven gekwalificeerd worden en horen in enige vorm bescherming te genieten, aldus Feinberg. Ook de Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) meent dat dergelijke ambities cruciaal zijn voor een waardevol leven en daarom niet onmogelijk gemaakt mogen worden42. Andere belangen die relevant geacht moeten worden, zijn de zogenoemde ‘welfare interests’, aldus Feinberg. Deze ‘welvaartsbelangen’ zijn die middelen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van de ‘ulterior interests’. Hierbij moet gedacht worden aan: ‘gezondheid’, ‘vrijheid’, ‘emotionele stabiliteit’, ‘inkomen’, ‘vermogen’, ‘afwezigheid van angst en dwang’ etc. Feinberg hierover: “[the welfare interests] are the very most important interests a person has, and cry out for protection, for without their fulfillment, a person is lost. But in another way, they are relatively trivial goods, necessary but grossly insufficient for a good life. They are the basic requisites of man’s well-being, but by no means the whole of that well-being itself”43. Deze ‘welvaartsbelangen’ zijn te vergelijken met de ‘primary goods’ van Rawls: 41
Joel Feinberg ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, p. 37 en p. 45. 42 John Rawls ‘A Theory of Justice’, Oxford University Press, Oxford, 1973 pp. 92f. 43 Joel Feinberg ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, p. 37.
18
noodzakelijke middelen voor het vormgeven van het leven. Rawls onderscheidt ‘social primary goods’, inkomen, vermogen, kansen, en ‘natural primary goods’, gezondheid, intelligentie, talenten. De ‘ulterior interests’ en de ‘welvaartsbelangen’ horen in de ogen van Feinberg, en ook Rawls, bescherming te genieten. Dat geldt niet voor de zogenoemde ‘passing wants’. Dit zijn oppervlakkige belangen en voorkeuren, zoals de plotselinge behoefte aan een ijsje op een mooie dag. Wanneer hier niet aan voldaan kan worden, of als iemand het onmogelijk maakt om in deze behoeften te voorzien, worden er geen relevante belangen geschonden, aldus Feinberg. De gevoelens van irritatie of teleurstelling die hiermee gepaard gaan vormen geen schade die speciale bescherming behoort te genieten44. Maar benadrukt Feinberg: “if these unpleasant experiences are intense or prolonged enough, […], or if they recur continuously or occur at strategically untimely moments, they can get in the way of our interests”45. De onplezierige ervaringen die volgen op het niet vervullen van de ‘passing wants’ kunnen dus onder de bescherming van het schadebeginsel komen, als ze maar lang genoeg duren, intens zijn en de ‘ulterior interests’ of ‘welvaartsbelangen’ raken. Tot slot stelt Feinberg dat ook wrede en sadistische belangen, hoezeer ze ook verbonden zijn met iemands levensovertuiging, geen bescherming behoren te genieten46. Samengevat kan gesteld worden dat – uitgaande van Feinberg alleen die belangen bescherming behoren te genieten die verbonden zijn met iemands ultieme levensprojecten en de noodzakelijke middelen daartoe, zoals gezondheid, vrijheid, inkomen en vermogen. De overige belangen genieten niet a priori bescherming. Hierop zouden dus inbreuken zijn toegestaan. De relevante schade Feinberg definieert schade in de eerste plaats als een ‘setback to an interest’. Of hiervan sprake is, hangt ervan af of het geschonden belang na de inbreuk er slechter aan toe is, dan daarvoor47. Voor de strafbaarheid is voorts van belang of er een relevant belang geschonden wordt, zoals hierboven beschreven. Hiervan uitgaande zou al het gedrag dat relevante belangen schaadt, beperkt mogen worden. Deze conclusie trekt Feinberg niet. Hij stelt allereerst dat alleen ‘moral indefensable’ gedrag voor strafrechtelijke beperking in aanmerking komt. Dat betekent dat moreel verdedigbaar schadeveroorzakend gedrag, niet voor strafrechtelijke beperking in aanmerking komt: “It 44
Joel Feinberg en p. 55ff. 45 Joel Feinberg 46 Joel Feinberg 47 Joel Feinberg
‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, p. 45ff ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, p. 46. ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others’, Volume one’, p. 112f. ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, p. 34.
19
will go without saying that only people who, without good reason, voluntarily break the law – only those whose harmful conduct was unexcused and unjustified – should be convicted and punished”48, aldus Feinberg. Vrijwillig gedrag waar men zich volledig van bewust is en waar geen rechtvaardiging voor bestaat, komt dus voor het schade-beginsel in aanmerking en mag strafrechtelijk beperkt worden. In de ogen van Feinberg is het voor het schadebeginsel niet per se nodig dat men zich ervan bewust was of had kunnen zijn dat het gedrag schadelijk voor anderen zou zijn. Voldoende is dat het schadeveroorzakende gedrag vrijwillig verkozen is en vermeden had kunnen worden49. Een tweede categorie gedrag die niet voor strafrechtelijke beperking in aanmerking komt, is gedrag waarin degene die de schade ondervindt mee heeft ingestemd. Feinberg refereert hier aan het principe ‘Volenti non fit iniuria’, ofwel: datgene waarin je toestemt, kan geen schade brengen. Dit beginsel wordt ook wel de Volenti-regel genoemd. Hier is Feinberg heel strikt in. Alle fysieke of materiële nadelen die iemand ondervindt als gevolg van andermans gedragingen waarin hij of zij heeft ingestemd, komt niet voor bescherming in aanmerking. De vergaande consequenties die Feinberg aan instemming verbindt, stellen hoge eisen aan de aard van de instemming. Deze moet boven elke twijfel verheven zijn. Feinberg: “Volenti is most plausible when it denies title to complain only to him whose consent was fully voluntary, and a person’s consent is fully voluntary only when he is a competent and unimpaired adult who has not been threatened, misled or lied to about relevant facts, nor manipulated by subtle forms of conditioning. It is worth giving emphasis here to two points: that both force and fraud can invalidate consent, and that “force” can be very subtle indeed”50. Tot slot acht Feinberg gedrag dat slechts minimale schade veroorzaakt aan andermans belangen niet relevant: De minimis non curat lex. Ofwel: de wet bekommert zich niet om onbeduidende zaken (minimis-regel). De vraag in dit verband is natuurlijk: wat is minimale schade en wie bepaalt dat? Feinberg hierover: “Minimal invasions of interest just above the threshold of harm are not the appropriate objects of legal coercion […]. A plausible version of the harm principle must be qualified to exclude them”51. Rest de vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van een minimale inbreuk. Feinberg stelt dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde rechtsgenoot, met een standaard interesse in 48
Joel Feinberg ‘The Moral Joel Feinberg ‘The Moral 109; George Conner ‘Double 151. 50 Joel Feinberg ‘The Moral 51 Joel Feinberg ‘The Moral
49
Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, p. 108f Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, p. 107Jeopardy; The History, The Law’. New York, New York Press, 1998, p. Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, p. 116. Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, p. 188ff
20
gezondheid, leven, vrijheid en vermogen. Als dit wiskundig wordt begrepen, betekent dit dus dat de meerderheid hier de grens van het toelaatbare bepaalt. De gedachte achter de Minimis-regel is dat het beperken van gedrag dat nauwelijks schade berokkent, meer schade veroorzaakt dan het voorkomt. Tussenbalans Uit het voorgaande volgt dat – uitgaande van het schadebeginsel en Feinberg – gedrag verboden mag worden dat (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op [minimisregel] (ii) andermans ultieme ambities [ulterior interests] (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor [welfare interests], (iv) mits het bewust is, en er geen morele verdediging voor is, [moral indefensable], (v) en zonder dat daar in toegestemd is [Volenti regel] Niet-legitieme levensovertuigingen Het schadebeginsel ontleent zijn aantrekkingskracht voor een groot deel aan het feit dat slechts in zeer beperkte mate morele oordelen over de toelaatbaarheid van gedrag de strafbaarheid bepalen. De rechtvaardiging van de strafbaarheid moet vooral gevonden worden in de schade die het aan andermans levensplannen veroorzaakt. Noch de inhoud van het gedrag, noch iemands levensplannen doet binnen het kader van het schadebeginsel terzake. In de beste Milliaanse traditie onthoudt de staat zich van een oordeel over wat goed (voor iemand) is en wat slecht zou zijn: elk levensplan is even veel waard en is toegestaan zolang het geen overmatige schade aan andermans levensplannen veroorzaakt. De premisse dat elk levensplan even veel waard is, brengt een probleem met zich mee op het moment dat de levensplannen conflicteren en één daarvan zonder meer – intuïtief gezien – als moreel verwerpelijk moet worden beschouwd. Het schadebeginsel onthoudt zich van een dergelijk oordeel; beide levensplannen komen even veel bescherming toe. Hieruit volgt dat het doel niet in aanraking te komen met zwarten en dientengevolge geen zwarte buren te willen even veel waard is als de voorkeur van een zwarte om net als de blanken in een nette villawijk te wonen – gechargeerd gesteld. Wie moet teleurgesteld worden? De Canadese filosoof Will Kymlicka (1962-) is van oordeel dat filosofiën die de rechtvaardigheid van handelingen louter en alleen baseren op de schade die het anderen toebrengt, zich hier op een dood spoor bevinden52. Het schadebeginsel kan hier namelijk geen antwoord op geven. De vraag wie teleurgesteld 52
Will Kymlicka ‘Contemporary Political Philosophy. An Introduction’, Clarendon Press, Oxford, 1995, pp. 9-50.
21
moet worden, hangt af van de vraag wie de meeste schade ondervindt. Dat is niet fair, aldus Kymlicka53. Het oordeel zou hier moeten zijn dat de voorkeur geen zwarten te willen als buren niet-legitiem is en daarom buiten het schadebeginsel moet vallen. Deze voorkeur behoort geen enkel gewicht te krijgen. De reden hiervan is dat het de morele gelijkheid van mensen weerspreekt, aldus Kymlicka. Mensen hebben recht op ‘equal concern and respect’. Deze notie wordt gedeeld door alle moderne politieke filosofiën en komt om die reden een zwaar gewicht toe54. Uit deze notie volgt dat mensen in zekere mate gelijke kansen en vrijheden moeten hebben. Voorkeuren die dit ontkennen, zijn verwerpelijk en behoren geen gewicht te kijgen in het kader van het schadebeginsel. Eindbalans De in de eerste tussenbalans gepresenteerde voorwaarden voor strafrechtelijk ingrijpen zijn, zo bleek uit bovenstaande, niet compleet. De te beschermen voorkeuren moeten langs een morele maatstaf gelegd worden. Voorkeuren die op basis van die maatstaf niet legitiem zijn, behoren geen gewicht te krijgen. Of een voorkeur niet legitiem is, hangt af van de maatstaf die gehanteerd wordt; moderne filosofiën menen dat mensen hoe dan ook ‘equal concern and respect’ toekomt. De voorkeuren zullen aan de hand hiervan getoetst moeten worden. De eerder gepresenteerde voorwaarden, behoeven dus een aanvulling: Gedrag mag verboden worden dat (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op [minimisregel] (ii) andermans ultieme – legitieme - ambities die uitgaan van de morele gelijkheid [ulterior interests]. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor [welfare interests], (iv) mits het bewust is en er geen morele verdediging voor is [moral indefensable], (v) en zonder dat daar in toegestemd is [Volenti regel] Wanneer gedrag hieraan voldoet, is er in principe een grond voor strafbaarheid – uitgaande van het schadebeginsel. §3.3 Het schadebeginsel en stalking Strafbaarheid hinderlijk gedrag, volgend op liefdesverdriet en verliefdheid Uit het vorige hoofdstuk bleek dat het niet ongewoon is dat een relatiebreuk leidt tot hinderlijk gedrag van de 53
Will Kymlicka ‘Contemporary Political Philosophy. An Introduction’, p. 26f. Will Kymlicka ‘Contemporary Political Philosophy. An Introduction’, Oxford, Clarendon Press, 1995, pp. 9-50. 54
22
gefrustreerde ex-partner. De gefrustreerde ex-partner zal er vaak alles aan doen de relatie te herstellen en wanneer dat niet lukt, het leven van de relatiebreker compliceren. Hetzelfde kan gebeuren bij het afwijzen van de avances van een aanbidder. De aanbidder kan zich hier onmiddellijk bij neerleggen, maar kan ook nog enige tijd nodig hebben voor het nemen van het verlies. Gedurende deze tijd kan zijn gedrag zeer hinderlijk zijn voor degene die hem heeft afgewezen. In beide situaties kan het hinderlijke gedrag geleidelijk overgaan in ernstige vormen van stalking en een ingrijpende invloed hebben op het leven van het slachtoffer. In deze paragraaf wordt aan de hand van bovenbeschreven schade-beginsel de factoren bepaald die de grens markeren tussen strafbaar stalken en hinderlijk, maar acceptabel en rechtmatig gedrag. Schadebeginsel en hinderlijk gedrag Wanneer we uitgaan van de eerder beschreven elementen van het schadebeginsel, betekent dit dat hinderlijk gedrag, volgend op liefdesverdriet, strafbaar zou mogen en moeten zijn als het hinderlijke gedrag (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op [minimisregel] (ii) andermans ultieme – legitieme - ambities die uitgaan van de morele gelijkheid [ulterior interests]. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor [welfare interests]. Hieruit volgt dat alleen ernstige vormen van hinderlijk gedrag die het leven van de ander onmogelijk maken strafbaar zouden mogen zijn.Irritant gedrag dat op geen enkele wijze invloed heeft op iemands ultieme ambities is met andere woorden geoorloofd. Uit de aanvulling van Kymlicka op het schade-beginsel volgt verder dat geen enkele waarde mag worden toegekend aan de ultieme wens tegen de zin van de ander een relatie met hem of haar aan te gaan. Dergelijk gedrag kan weliswaar een intrinsiek onderdeel van iemands leven vormen, maar ontzegt het leven van de ander ‘equal concern and respect’. Dergelijke wensen en ambities horen dan ook bij de strafbaarheid van stalking geen enkele rol te spelen en vormen dus geen excuus. Of sprake is van ernstig hinderlijk gedrag is afhankelijk van de vraag of iemands ultieme ambities er onder lijden. Of dit het geval is, hangt ervan of de gemiddelde mens – de gemiddelde rechtsgenoot - in een dergelijke situatie tot dat oordeel zou komen. Voor het bepalen van het gemiddelde oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot moeten keuzes gemaakt worden wat betreft de relevante populatie. De opvattingen over toelaatbaarheid van
23
hinderlijk gedrag en de impact daarvan op iemands leven verschillen immers van samenleving tot samenleving en van subgroep tot sub-groep. Hieruit zal een doelgroep geselecteerd moeten worden die qua normen en waarden lijkt op de veroorzaker van het hinderlijke gedrag en het slachtoffer daarvan55. Voor de strafwaardigheid van hinderlijk gedrag, volgend op liefdesverdriet is voorts van belang dat het gedrag (iv) bewust is, zonder een morele verdediging [moral indefensable], en (v) dat niet toegestemd is in het hinderlijke gedrag [Volenti regel]. Hieruit volgt dat alleen hinderlijk gedrag dat niet voortkomt uit een ziekelijke stoornis voor strafrechtelijk ingrijpen in aanmerking komt. De dader zal zich bewust moeten zijn van zijn gedrag en in staat geweest moeten zijn om zijn gedrag te veranderen. Het is – zo beschreef ik – bij het schadebeginsel niet van belang dat de dader wist of had kunnen weten dat zijn of haar gedrag schadelijk voor de ander was. Voor de in hoofdstuk 1 onderscheiden typen stalkers wordt in het algemeen aangenomen dat zij niet gedreven worden door ziekelijke stoornissen die hun gedrag volledig beheersen. In principe zijn zij dus voor hun gedrag strafrechtelijk aansprakelijk – uitzonderingen daargelaten. Tot slot is voor de strafbaarheid van wezenlijk belang dat het slachtoffer niet heeft ingestemd met het het hinderlijke gedrag. Uit de analyse van het schadebeginsel bleek dat er hoge eisen gesteld werden aan het aannemen van dergelijke instemming. De instemming moet volledig vrij tot stand komen en niet beïnvloed worden door bedreiging of misbruik van macht. In hoofdstuk 2 is er reeds opgewezen dat een afwijzing bij een onbeantwoorde liefde of een relatiebreuk vaak verhullend wordt verpakt. Er worden smoezen gebruikt, of de afwijzing wordt non-verbaal doorgegeven. Verder bleek dat achteraf het oordeel over de gewenstheid van de avances nogal eens te verschillen ten opzichte van het moment waarop de avances gedaan werden. Ook kunnen machtsverhoudingen in (gewezen) verhoudingen een doorslaggevende rol spelen, waardoor de vermeende instemming eigelijk niet aanwezig was. Wanneer er geen overeenstemming is tussen dader en slachtoffer over de instemming met het hinderlijke gedrag ten tijde van de gedraging, zal aan de hand van de objectieve feiten en het oordeel daarover van de eerder beschreven ‘gemiddelde rechtsgenoot’, bepaald moeten worden of de dader van instemming had mogen uitgaan.
55
Willem Albert Wagenaar ‘Psychologie in de rechtszaal. Een hoorcollege over waarneming, geheugen en menselijk gedrag’. Den Haag, Home Academy Publishers, 2007. CD 6.
24
Pas wanneer aan boven beschreven voorwaarden wordt voldaan, kan in juridische zin gesproken worden van stalking. §3.4 Conclusie In het vorige hoofdstuk is een duidelijk verband gelegd tussen verliefdheid, liefdesverdriet, hinderlijk gedrag en stalking. Hieruit bleek dat het niet ongewoon is dat liefdesverdriet of verliefdheid leidt tot hinderlijk gedrag. Geconcludeerd werd verder dat tussen hinderlijk gedrag en stalking vanuit de psychologische invalshoek geen duidelijke lijn te trekken valt. Het verschil hier tussen is een normatief oordeel dat afhangt van de visie op de ontoelaatbaarheid van stalking en – daaraan gerelateerd - de hoeveelheid hinder die bij liefdesverdriet en verliefdheid geaccepteerd zou moeten worden. In dit hoofdstuk is deze normatieve grens onderzocht. Hieruit volgt dat gedrag strafbaar zou moeten zijn als het gedrag (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op (ii) andermans ultieme legitieme ambities. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor, (iv) mits het bewust is en er geen morele verdediging voor is, en (v) zonder dat daar in toegestemd is. Gedrag dat aan deze vijf elementen voldoet, zou als stalking gekwalificeerd mogen worden en strafbaar gesteld mogen en moeten worden. Gedrag dat hieraan niet voldoet zou strafrechtelijk gezien geen stalking mogen heten, maar louter hinderlijk gedrag zijn. De grens tussen hinderlijk gedrag en strafbaar stalken is hiermee verder gemarkeerd. Echter, er is nog lang geen duidelijkheid over wat wel en niet toegestaan is bij liefdesverdriet en verliefdheid. De rechtsfilosofie en – zoals eerder bleek – de psychologie geven hier geen antwoord op, maar schetsen slechts het kader. Uiteindelijk wordt bepaald wat wel en niet mag door hoe de vijf elementen ingevuld worden in de praktijk. Immers, de gemiddelde rechtsgenoot bepaalt of er sprake is van een meer dan minimale impact op andermans ambities en de gemiddelde rechtsgenoot geeft aan of uit de objectieve omstandigheden geconcludeerd kan worden of er al dan niet ingestemd is met het hinderlijke gedrag en dus of het gedrag als stalking gekwalificeerd mag worden. Deze gemiddelde rechtsgenoot verschilt van maatschappij tot maatschappij. Dientengevolge zal de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag bij liefdesverdriet en verliefdheid per maatschappij sterk verschillen. In de hierna volgende hoofdstukken zal de Nederlandse rechtsorde met die van Amerika vergeleken worden. Dit
25
rechtsvergelijkend onderzoek zal een scherper inzicht geven in de grenzen van toelaatbaar gedrag bij liefdesverdriet en verliefdheid.
26
HOOFDSTUK
4: STALKING
IN
NEDERLANDSE
RECHTSORDE
§4.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk heb ik de grenzen onderzocht tussen gedrag dat als stalking strafrechtelijk vervolgd behoort te worden en gedrag dat weliswaar hinderlijk is, maar niet strafwaardig. Hieruit volgde dat alleen die gedragingen vervolgd zouden mogen worden die (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maken op (ii) andermans ultieme legitieme ambities. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor, (iv) mits het bewust is en er geen morele verdediging voor is, en (v) zonder dat daar in toegestemd is. Uit het eerste hoofdstuk bleek dat gedrag dat voortkomt uit liefdesverdriet of verliefdheid deze grenzen dicht nadert of zelfs overschrijdt. Of hiervan sprake is, hangt af van hoe deze vijf elementen ingevuld worden in de praktijk. De praktijk zal onder meer moeten uitwijzen wanneer er sprake is van ‘meer dan een minimale inbreuk’ en wanneer ‘toestemming’ met het hinderlijke gedrag al dan niet verondersteld mag worden. In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe de vijf elementen in het Nederlandse recht worden ingevuld. Hiervoor zijn alle gepubliceerde uitspraken, de wetgeschiedenis en de literatuur over het belagingsdelict bekeken. Op basis van dit onderzoek wordt inzicht gegeven in welke mate in Nederland ex-partners en afgewezen aanbidders hun ‘slachtoffers’ mogen hinderen na de relatiebreuk of de afwijzing, zonder strafrechtelijk veroordeeld te kunnen worden. In paragraaf 2 wordt de vormgeving van het stalkingsdelict in het Nederlandse recht en de invulling van de bestanddelen onderzocht. In paragraaf 3 vergelijk ik deze invulling met bovengenoemde vijf elementen. Deze paragrafen bieden inzicht in de reikwijdte van het stalkingsdelict in Nederland. In paragraaf 4 ten slotte wordt gemarkeerd wanneer in het Nederlandse recht gedragingen voortkomende uit liefdesverdriet en verliefdheid als stalking gekwalificeerd worden. §4.2 Het Nederlandse belagingsdelict Plaatsing in Wetboek van Strafrecht Stalking, of ‘belaging’ zoals het in het Nederlandse strafrecht heet, is in 2000 op initiatief van de Tweede
27
Kamerleden Dittrich, Swildens en Roozendaal56 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen in artikel 285b57: 1. Hij die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt als schuldig aan belaging gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie. 2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan.
Door stalken strafbaar te stellen in het Nederlandse wetboek van Strafrecht, geeft de wetgever aan dit gedrag in de Nederlandse samenleving niet geaccepteerd wordt, strafwaardig is en vervolgd behoort te worden58. Stalking is hierdoor niet langer een zaak van het ene individu tegenover het andere individu. Dat betekent dat de grenzen tussen acceptabel gedrag en stalking niet langer individueel bepaald worden, maar door de samenleving. Wat slachtoffer en dader zelf acceptabel vinden, is hierdoor irrelevant geworden; de samenleving geeft door de strafbaarstelling de grenzen aan. Het stalkingsdelict is opgenomen in titel XVIII ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’van het Wetboek van Strafrecht. Deze titel richt zich op wederrechtelijke inbreuken op de persoonlijke vrijheid, zoals onder meer ‘schaking’ (art. 281), ‘opzettelijke vrijheidsberoving’ (art. 282), ‘dwang’ (art. 284), en ‘bedreiging’ (art. 284a jo art. 285). Het rechtsgoed dat in titel XVIII beschermd wordt, is de vrijheid om te doen en laten en de vrijheid om te bewegen59. De initiatiefnemers beschouwen de beperking van de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer als de kern van het delict60 en achten daarom plaatsing in deze titel gewenst61. De plaatsing van het delict bepaalt in zekere zin de interpretatie. Maar meer nog wordt de inhoud van het delict bepaald door de invulling van de bestanddelen in wetsgeschiedenis, literatuur en rechtspraak. Hieronder worden de bestanddelen toegelicht. 56
Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 25 768, nr. 1. Voorstel van wet van de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal, en O.P.G. Vos tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en eht Wetboek van Strafvordering (strafbaarstelling van belaging). 57 Staatsblad 2000, 282. Inwerkingtreding: 12 juli 2000. 58 Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 7, p. 1. Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nr. 67a, p. 3. Handelingen II, 1999-2000, p. 98-5690, 1 september 1999. Handelingen I, 1999-2000, p. 1359, 16 mei 2000. 59 Strafrecht: Tekst en Commentaar. C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer (red). Kluwer, Deventer, 2006, p. 1093. 60 Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 7, p.1. 61 Aanvankelijk was voorgesteld het Belagingsdelict op te nemen in titel XX ‘Mishandeling’. De initiatiefnemers zagen belaging vooral als psychische mishandeling. De Raad van State (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, A, p. 3) en onder meer Krabbe en Wedzinga (`H.G.M. Krabbe & Wedzinga ‘Belaging in wetsontwerp 25 768’. In: L.M.M. Royakkers, A. Sarlemijn ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998, p.62) wezen erop dat de kern van het delict echter niet zozeer ligt in het ‘mishandelingskarakter’ervan, maar meer in de inbreuk die de gedraging maakt op de persoonlijke levenssfeer. Titel XVIII past daar beter bij. De indieners lieten zich hierdoor overtuigen.
28
Wederrechtelijk In diverse delicten in het Wetboek van Strafrecht is het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ opgenomen. Indien ‘wederrechtelijk’ als bestanddeel is opgenomen, moet het Openbaar Ministerie de ‘wederrechtelijkheid’ bewijzen. In het algemeen wordt ‘wederrechtelijk’ als bestanddeel in delicten opgenomen als zonder dit bestanddeel het bereik van de strafbepaling te groot wordt doordat de strafbaar gestelde gedraging regelmatig niet wederrechtelijk plaatsvindt62. De initiatiefnemers leggen uit dat – in ieder geval - in het verband van het stalkingsdelict ‘wederrechtelijk’ uitgelegd moet worden als: “zonder eigen door het stellige recht erkende, subjectieve recht”63. Deurwaarders die regelmatig hun debiteur bezoeken, handelen daarom – zo betogen de indieners – niet wederrechtelijk omdat zij over een geldige schuldtitel beschikken. Hun incasso-activiteiten kunnen daarom niet als stalking gekwalificeerd worden. Deze uitleg is in lijn met die van Remmelink. Hij wijst erop dat wederrechtelijk betekent ‘zonder bevoegdheid’64. In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat wederrechtelijk ook betekent ‘zonder toestemming van het slachtoffer’65. Tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer66 en in de memorie van antwoord67 geven de indieners nadrukkelijk aan dat deze uitleg ook geldt voor het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ in het stalkingsdelict. Stelselmatig In de psychologie – zo beschreef ik in hoofdstuk 2 – werd het repeterende karakter van stalkingsgedragingen als één van de onderscheidende kenmerken gezien. Wanneer gedrag dit karakter heeft bleef evenwel onbepaald. De psychologie geeft hier geen antwoord op. In het stalkingsdelict in art. 285b is dit repeterende karakter van stalkingsgedragingen vertaald als ‘stelselmatig’. In de wet zelf wordt niet bepaald wanneer hiervan sprake is. In de memorie van toelichting evenmin. De indieners verwijzen naar de betekenis die het woord heeft in de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden68. In deze wet wordt echter evenmin 62
Prof. Mr. C. Kelk. Studieboek materieel strafrecht. Gouda Quint, Deventer, 2001, p. 123. Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5. p. 15. Kamersukken II, 1997-1998, 25 768, nr. A. p.3. 64 Noyon-Langemeijer-Remmelink. Wetboek van Strafrecht. Supplement 128 (september 2004) aantek. 6 bij art. 28 2. 65 Strafrecht: Tekst en Commentaar. p. 1115. 66 Handelingen II, 1999-2000, p; 98-5696, 1 september 1999. 67 Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nr. 67a, p. 9. 68 In deze wet heeft het begrip ‘stelselmatig’ een cruciale functie bij het observeren van verdachten. Als de observatie erop gericht is een min of meer volledig beeld te krijgen van de verdachte, is er sprake van stelselmatigheid. Of de observatie hierop gericht is, hangt af van de duur van de observatie, de plaats of frequentie. (Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 403, nr. 3, p. 26. Buruma, Y. ‘Stelselmatig- een sleutelbegrip in de wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden. In: NJCM-Bulletin nr. 2, april 2000, p. 653.). Of de verwijzing naar de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden veel toevoegt voor het begrip van ‘stelselmatig’ 63
29
exact bepaald wat ‘stelselmatig’ is. In navolging van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ‘Strafbaarstelling belaging’ gesteld dat stelselmatigheid afhangt van intensiteit, duur en/of frequentie van de gedragingen69. Het kan hierbij gaan om gelijksoortige gedragingen70, maar ook om een combinatie van verschillende gedragingen71. In de memorie van antwoord wordt na vragen daarover in het verslag van de Eerste Kamer ter toelichting verder verwezen naar de Van Dale. Volgens de Van Dale heeft stelselmatig van doen met ‘systematisch, ordelijk, samenhangend, volgens een voorbedacht plan en niet zo maar toevallig’72. Een ondergrens voor stelselmatigheid wordt op geen enkel moment in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel gegeven; ook niet tijdens de mondelinge beraadslagingen – ondanks herhaalde vragen daarover. De indiener Dittrich in reactie hierop: “De heer Balkenende heeft ook gezegd dat hij gevraagd heeft naar een ondergrens van de belaging en dat hij zich kon voorstellen dat wij het laatste woord daarover niet hier in deze zaal kunnen zeggen. Dat is juist, dat zijn wij met hem eens. Wij zijn het ook met hem eens dat de rechtspraktijk dat verder zal uitwijzen”73.
In de rechtspraktijk is evenmin een algemene ondergrens voor stelselmatigheid ontwikkeld. Dit zou contrair zijn aan de systematiek van de wet, aldus advocaat-generaal Jörg. Door een ondergrens te formuleren in de zin van een minimum aantal confrontaties in een bepaalde tijdspanne, zou volgens de advocaat-generaal de strafbepaling wel heel eenvoudig te omzeilen zijn74. Gevreesd wordt dat stalkers dan hun hinderlijke gedrag zo inrichten dat zij net binnen de wet blijven. De Hoge Raad bepaalt aan de hand van de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen of sprake is van stelselmatig gedrag75. De Hoge Raad formuleert hier dus in lijn met de wetsgeschiedenis de drie relevante factoren bij het beoordelen van de stelselmatigheid van de inbreuk, waarbij de term ‘intensiteit’ wordt vervangen door ‘aard’. Deze factoren komen verschillende keren terug in de rechtspraak76. In recentere rechtspraak heeft de Hoge Raad ‘aard’ vervangen door ‘indringendheid’77.
wordt alom betwijfeld. Zie hierover onder meer: Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – Suppl. 137 (november 2006), aantek. 5 bij art. 285b. 69 Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 17. 70 Handelingen II, 1998-1999, p.98-5709/5710. 71 Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5. p. 17 72 Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nr. 67a, p. 7. 73 Handelingen II, 1999-2000, p.98-5709. 74 Hoge Raad 11 maart 2008 RvdW 2008, 332. Zie conclusie r.o 44. 75 Hoge Raad 1 juni 2004 NJ 2004/354. 76 Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.147. 77 Hoge Raad 7 februari 2006 NJ 2007/107.
30
Duur en frequentie spelen bij de beoordeling van stelselmatigheid geen doorslaggevende rol. Zo concludeerde de advocaat-generaal in een zaak waarbij de belager in een periode van iets meer dan twee jaar het slachtoffer 14 maal benaderde dat deze frequentie niet zozeer het predikaat stelselmatig verdient; de aard van de belaging daarentegen wel. Dit was voldoende voor een veroordeling78. Gelet op de nadruk die in de rechtspraak gelegd wordt op de ‘aard’ van de belaging en de ondergeschikte rol van ‘frequentie’ en ‘duur’ daarbij, komt in de rechtspraak een grote variëteit voor wat betreft de duur van de belaging. Zo zijn er diverse veroordelingen voor belaging die slechts enkele dagen duurde79. De langstdurende belaging die in de gepubliceerde rechtspraak terug te vinden is, duurde 4 jaar80. De gemiddelde belaging in de gepubliceerde rechtspraak duurt ongeveer een half jaar. Qua frequentie is de variëteit zo mogelijk nog groter. Deze varieert van enkele confrontaties81 tot zeer frequente belaging. Zo werd in Gerechtshof Arnhem 13 april 2005 het slachtoffer in één maand maar liefst 5732 keer opgebeld82! Samengevat kan gesteld worden dat er in de rechtspraak geen ondergrens is wat betreft duur en frequentie van de belaging. Of er sprake is van stelselmatigheid wordt vooral bepaald door de indringendheid van de inbreuk. Ik kom hier later op terug. Opzet Voor misdrijven is in de systematiek van het Nederlandse strafrecht in het algemeen opzet of grove schuld vereist83. Voor het misdrijf belaging is dat niet anders. Culpose belaging is niet goed denkbaar, dus ligt het opzet als voorwaarde voor strafbaarheid meer voor de hand84. De indienders hebben er voor gekozen ‘opzettelijk’ in de delictsomschrijving op te nemen, ofschoon dat niet per se nodig was. Het bestanddeel ‘opzettelijk’ is opgenomen na de bestanddelen ‘wederrechtelijk’ en ‘stelselmatig’. Dat betekent dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op deze bestanddelen. Het opzet is in deze constructie louter gericht op de 78
Hoge Raad 11 maart 2008. In: RvdW 2008, 332. Zie i.h.b. overweging 44 van de conclusie. De Hoge Raad gaat onder verwijzing naar art. 81 RO niet op het cassatiemiddel in waarin de stelselmatigheid van de gedragingen ter discussie wordt gesteld. 79 Rechtbank Leeuwarden 6 november 2001. In: LJN: AD5320, Rechtbank Leeuwarden, 17/08018001vev. NB: in Hoge Raad 30 mei 2006 NJ 2006/319 heeft de Hoge Raad een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam vernietigd met betrekking tot een belaging die slechts één dag duurde. De vernietiging betrof evenwel niet de bewezenverklaring van de stelselmartigheid. De Hoge Raad liet in het midden of belaging op één dag mogelijk is. Advocaat-Generaal Knigge sluit dit niet uit. Hij stelt, anders dan het cassatiemiddel, dat de wet de eis niet stelt dat er minstens één nacht tussen de belagingsactiviteiten moet zitten, wil er sprake kunnen zijn van belaging. Zie hierover ook: Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.152. 80 Rechtbank Amsterdam 11 augustus 2007. LJN: BB2340, Rechtbank Amsterdam, 13/420276-06. 81 Zie onder meer: Hoge Raad 11 maart 2008, RvdW 2008, 332 (14 maal in twee jaar). Hoge Raad 29 juni 2004 NJ 2004/426 (7 confrontaties in 5 maanden). 82 Gerechtshof Arnhem 13 april 2005 LJN: AO8239, Gerechtshof Arnhem, 21-004382-03. 83 Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 25 768, nr. A, p.4. 84 M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’, p. 43.
31
bestanddelen die volgen op het bestanddeel ‘opzettelijk’, te weten ‘de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, of te dulden dan wel vrees aan te jagen’. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is het dus niet van belang of de belager heeft geweten dat zijn gedrag wederrechtelijk en stelselmatig was. Hij moet slechts geweten hebben dat zijn gedrag een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. De indieners hebben hiermee het opzet ‘kleurloos’ gehouden. Zij benadrukken in de parlementaire behandeling ter verdere toelichting “dat waar het om gaat is dat de dader het feit van zijn gedraging onder ogen moet hebben gezien. Hij moet de strekking van zijn handelen hebben gekend. Hij hoefde niet te weten dat het een delict was, noch dat het slachtoffer het feit als onrechtmatig of wederrechtelijk heeft ervaren”85. Onopzettelijke inbreuken vallen dus niet onder de werking van het het belagingsdelict86. De vraag is of een onopzettelijke inbreuk snel aangenomen zal worden. Immers – zo benadrukken de indieners tijdens de parlementaire behandeling – de ‘voorwaardelijke opzet’constructie is ook van toepassing op het belagingsdelict. Hieruit volgt dat er ook opzet aangenomen kan worden als de belager bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedrag inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. In de systematiek van het Nederlandse strafrecht wordt het opzet en ook het voorwaardelijke opzet primair afgeleid uit de verklaringen van de verdachte. Voorts kan het afgeleid worden uit de objectief waarneembare omstandigheden87. Inbreuk maken Het ‘inbreuk maken’ is een cruciaal bestanddeel van het belagingsdelict. Hierin zit besloten, zo stellen de indieners, dat de privacy-gerechtigde de storing in zijn persoonlijke levenssfeer niet wenst. Vindt iemand een storing niet ongewenst, dan is er dus geen sprake van ‘inbreuk maken’. De indieners geven in dit verband het enigszins onsmakelijke voorbeeld van de hijger die ’s nachts ongevraagd en stelselmatig opbelt. Indien het ‘slachtoffer’ hiervan geniet en dat laat blijken, dan kan er niet gesteld worden dat er van een strafrechtelijk relevante inbreuk sprake is: “Wie impliciet of uitgesproken toestemming geeft tot een daad, die anders strafrechtelijk relevant zou zijn, heeft strafrechtelijk niets te klagen. Hier geldt het juridische adagium ‘volenti non fit iniuria”, aldus de indieners in de memorie van toelichting88.
85 86 87 88
Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 15. Strafrecht: Tekst en Commentaar. p. 1134. Hoge Raad 15 oktober 1996 NJ 1997, 199 Kamerstukken II, 1997-1998, 25768, nr. 5, p. 16.
32
Het opzet moet gericht zijn op het ontbreken van toestemming. Het moet dus voor de belager kenbaar zijn geweest dat het slachtoffer met zijn gedrag niet instemde. Of, in een voorwaardelijke opzet-constructie, de belager moet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard hebben dat het ‘slachtoffer’ de inbreuk van de belager ongewenst vond. De al dan niet aanwezige toestemming voor de inbreuk moet uit de verklaringen van de verdachte of uit de objectief waarneembare omstandigheden zijn af te leiden. Dit zal niet altijd eenvoudig zijn. Bij bedreigingen en andere kwaadaardige bejegeningen ligt het ontbreken van toestemming voor de hand. Maar, zo wordt in Noyon-Langemeijer-Remmelink benadrukt, als het gaat om zenden van geschenken zal de inbreuk pas bewezen kunnen worden als de ander duidelijk te kennen heeft gegeven van die ‘attenties’ niet gediend te zijn89. Dus, als daar twijfel over is – zelfs in een voorwaardelijke opzet-variant – kan niet aangenomen worden dat de inbreuk opzettelijk was. In het eerste hoofdstuk werd gesteld dat in relaties afwijzende signalen vaak verhullend verpakt worden, waardoor het voor de ontvangende partij niet altijd duidelijk is of er van een afwijzing sprake is. Geconcludeerd werd dat de gemiddelde rechtsgenoot uit de objectieve omstandigheden moet kunnen waarnemen of de gedraging door de ander gewenst wordt. Het delict zelf geeft geen aanwijzingen over wanneer al dan niet toestemming of afwijzing mag worden aangenomen. Bij het verkrachtingsdelict in art. 242 Wetboek van Strafrecht is dat bijvoorbeeld anders. In dat delict wordt verondersteld dat er geen toestemming voor de ‘verkrachting’ is als de verkrachting gepaard gaat met bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, zoals bijvoorbeeld de dreiging met ontslag90. Gelet op het ontbreken van aanwijzingen in het belagingsdelict, zal de afwijzing met de inbreuk voor een veroordeling bewezen moeten worden. De vraag is welke eisen hieraan gesteld worden. Hoe duidelijk moet de afwijzing zijn voor een veroordeling voor belaging? Tijdens de mondelinge beraadslagingen gaf de indiener Dittrich te kennen dat voor een veroordeling de afwijzing ‘kenbaar’ moet zijn en ‘ondubbelzinnig’91. Terugkomend op het voorbeeld van Noyon-Langemeijer-Remmelink betekent dit dat voor het bewijs van belaging ‘ondubbelzinnig’ aangegeven zal moeten worden dat de geschenken niet gewenst zijn. Ofschoon de ‘ondubbelzinnigheid’ van de afwijzing lang niet altijd uit verklaringen van de verdachte of uit de objectief waarneembare omstandigheden af te leiden zal zijn, zijn er opvallend weinig belagingszaken gepubliceerd waarbij deze 89
Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – Suppl 137 (november 2006), aantek. 4 bij art. 285b. 90 Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – suppl 137 (november 2006), art. 242. 91 Handelingen II, 1997-1998, p. 98-5695.
33
‘kenbaarheid’ en ‘ondubbelzinnigheid’ ter discussie stond. Vermoedelijk speelt hierbij een rol dat het delict alleen op klacht vervolgbaar is. Dit vereiste fungeert als een zeef in dit verband. Ik kom hier later op terug. In enkele zaken stond de ‘kenbaarheid’ van de afwijzing wel centraal. In Hoge Raad 13 september 2005 stelde het cassatiemiddel dat de afwijzing van de inbreuk voor de verdachte niet kenbaar was, omdat het slachtoffer tijdens de stalkingsperiode de belager enkele malen vrijwillig had benaderd. Zo was het slachtoffer op eerste kerstdag met de verdachte naar het Fortis Circustheater geweest en had zij in de stalkingsperiode enkele malen met de belager op haar initiatief geluncht. De Hoge Raad concludeerde hieruit echter niet dat de belager de ongewenstheid van de inbreuk niet had kunnen weten. De reden hiervoor is dat de belager eerder had verklaard op de hoogte te zijn geweest dat het slachtoffer geen prijs stelde op zijn aanwezigheid92. In Rechtbank Dordrecht 20 februari 2007 werd eveneens gesteld dat de verdachte niet had kunnen weten dat het slachtoffer niet van de gedragingen van de vermeende belager gediend was. In dit geval reageerde het slachtoffer wisselend op het telefonisch contact dat de verdachte met haar zocht. Het kwam voor dat het slachtoffer tijdens de stalkingsperiode de verbinding niet verbrak maar een gesprek met de verdachte aanging. Voor de rechtbank was dit echter niet voldoende om de gewenstheid van de gedragingen aan te nemen. Ook hier speelde een rol dat verdachte eerder door het slachtoffer op de hoogte was gesteld geen prijs te stellen op het contact93. Kennelijk is voor de ‘kenbaarheid’ van de afwijzing het van ondergeschikt belang als het slachtoffer na de nadrukkelijke afwijzing vrijwillig contact zoekt of heeft met de belager. Het incidenteel ingaan op toenaderingspogingen doet dus aan het belagingskarakter van de gedragingen niet veel af94. Anders is dat als de reactie niet meer incidenteel is. Zo concludeerde de Rechtbank Breda op 26 januari 2007 dat het veelvuldig sms’en door de verdachte geen inbreuk opleverde – ondanks het feit dat het slachtoffer eerder had laten weten geen contact met de verdachte te willen. De rechtbank kwam tot deze conclusie nadat bleek dat het slachtoffer de smsberichten van de verdachte veelvuldig beantwoordde: “Door te reageren op de sms-berichten van verdachte op een wijze die blijkbaar weer een reactie tot gevolg kon hebben, heeft [slachtoffer] impliciet toestemming gegeven aan verdachte om haar berichten te blijven sturen, aldus de Rechtbank Breda95. Tot slot is voor het opzettelijk inbreuk maken van belang dat de inbreuk gericht plaatsvindt. De indieners benadrukken in de 92
Hoge Raad 13 september 2005 LJN: AT7555, Hoge Raad, 02657/04 Rechtbank Dordrecht 20 februari 2007 LJN: AZ8947, Rechtbank Dordrecht, 11/500215-06 Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.150. 95 Rechtbank Breda 26 januari 2007 LJN: AZ7150, Rechtbank Breda, 800689-06
93 94
34
memorie van antwoord dat bedelaars, die weliswaar lastig kunnen zijn, niet aan de vereisten voor belaging voldoen. Hetzelfde geldt voor een huis-aan-huis-verkoper of een vertegenwoordiger van een sekte96. De advocaat-generaal Knigge stelt in dit verband in zijn conclusie bij Hoge Raad 7 februari 2006 dat de exclusieve gerichtheid van de dader een wezenlijk kenmerk van de belaging is; hij noemt het zelfs een impliciet bestanddeel. In de exclusieve gerichtheid onderscheidt belaging zich van inbreuken op de privacy die situationeel bepaald zijn, zoals geluids- of burenoverlast97. Ondanks deze conclusie heeft de Hoge Raad echter geconcludeerd dat belaging door een buurman wel mogelijk is, zolang het lastigvallen een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft98. Kennelijk destilleert de Hoge Raad de gerichtheid van de belaging mede uit de indringendheid van de inbreuk. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hoge Raad ook meer gewone vormen van burenoverlast onder de werking van het belagingsartikel heeft willen brengen. Persoonlijke levenssfeer Wil er sprake zijn van stalking, dan moet de inbreuk gericht zijn op een verstoring van de persoonlijke levenssfeer. Over dit bestanddeel van het belagingsdelict is in de literatuur99 en tijdens de parlementaire behandeling uitvoerig gediscussieerd. Zowel in de literatuur als bij de parlementaire behandeling werd betoogd dat dit bestanddeel te vaag is. Het biedt burgers geen mogelijkheden om het gedrag erop af te stemmen en is daarmee in strijd met het lex-certa beginsel. In de memorie van toelichting en tijdens de parlementaire behandeling hebben de indieners in reactie op deze bezwaren gepoogd het bestanddeel nader toe te lichten. De indieners van het initiatiefwetsvoorstel stellen dat het bestanddeel ‘persoonlijke levenssfeer’ in het belagingsdelict hetzelfde betekent als in art. 10 van de Grondwet100. In art. 10 van de Grondwet wordt het rechtsgoed van de persoonlijke levenssfeer beschermd. Dit recht, zo wordt in Van de PotDonner Handboek van het Nederlandse staatsrecht gemeld, omvat in ieder geval de onderwerpen die in de artikelen 11, 12 en 13 geregeld worden, te weten: de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, het huisrecht, en het brief-, telefoon en telegraafgeheim. Verder, zo wordt gesteld, heeft art. 10 ook
96
Kamerstukken I, 1999-2000 25 768, nr. 67a, p. 6. Hoge Raad 7 februari 2006 NJ 2007/107. Zie i.h.b. r.o 40-43 van de conclusie. Hoge Raad 7 februari 2006 NJ 2007/107. Zie i.h.b. r.o. 3.6. 99 Zie onder meer: Klink, B van en L. Royakkers ‘Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van stalking. In: Delict & Delinquent nr. 7, sept. 1998, p. 630-643; Groenhuijsen, M.S ‘Stalking Strafrecht als interventierecht’. In: Delict & Delinquent nr. 6 juni 1998, p. 521 – 526; L.M.M. Royakkers & A. Sarlemijn (red.) ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998. 100 Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 8 97 98
35
betrekking op het familie- en gezinsleven101. Er is nauwelijks jurisprudentie waarbij art. 10 van de Grondwet verder uitgewerkt is. Daarentegen is er zeer veel jurisprudentie over het begrip ‘persoonlijke levenssfeer’ in art. 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De indieners volgen deze jurisprudentie in de memorie van toelichting en in de verdere parlementaire behandeling. De indieners stellen in lijn met deze jurisprudentie dat er van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer sprake is “als de belager inbreekt op een situatie, waarin het slachtoffer redelijkerwijs aanspraak kon maken op een (zekere mate van) privacy. Privacy is een rechtsgoed, waaraan men ook deel heeft als men de ruimtelijke beslotenheid van huis, tuin of erf verlaat. Zo kan iemand die aan het werk is buitenshuis, daar eveneens belaagd worden”102.
In de nota naar aanleiding van het verslag stellen de indieners ter verdere toelichting - in navolging van het Niemitz-arrest van het Hof in Straatsburg103 - dat “het begrip ‘privacy’ een transcedent begrip is dat is onttrokken aan stoffelijke beperkingen. Net als het begrip ‘home’ strekt het zich uit naar ruimtelijkheden die niet gefixeerd zijn naar tijd of plaats. Volgens het Hof houdt het respect voor iemans privéleven ook het recht in om contacten met anderen aan te gaan en te ontwikkelen. Van dit recht op privéleven mogen activiteiten van beroeps- of bedrijfsmatige aard niet zonder meer worden uitgesloten nu mensen juist gedurende de werktijd veelal in contact met anderen zijn”104.
Tijdens de mondelinge beraadslagingen hebben de indieners, zich baserend op uitspraken van de Hoge Raad, tot slot benadrukt dat ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ ook betekent “dat je als individu onbevangen je eigen leven moet kunnen leiden”. Dit betekent volgens de indieners dat “je er niet voordturend op bedacht hoeft te zijn dat, wanneer je aan het openbare leven deelneemt, iemand anders inbreuken maakt op jouw levenssfeer. Je hoeft dus niet van tevoren al te gaan anticiperen en als het ware als een schichtig vogeltje door het leven te gaan, omdat anderen jouw persoonlijke vrijheid niet waarderen en accepteren”105.
Samengevat kan gesteld worden dat in de ogen van de indieners van het initiatiefwetsvoorstel ‘persoonlijke levenssfeer’ een ruimte omvat waar je ‘onbevangen jezelf kunt zijn’. Hier moet een redelijke verwachting van bestaan. Hieruit volgt dat de bescherming van persoonlijke levenssfeer sterker is in de nabijheid van het huis of het gezinsleven, dan op openbaar terrein. Echter ook op openbaar terrein is er volgens de wetgever een redelijke verwachting van privacy.
101
Van der Pot-Donner Handboek van het Nederlandse staatsrecht. Bewerkt door Prof. Mr. L.Prakke, Mr. J.L. de Reede, Prof. Dr. G.J.M. van Wissen, Kluwer, Deventer, 2001, p. 331. 102 Kamerstukken II, 1997- 1998, 25 768, nr 5, p. 8. 103 Europees Hof van de Rechten van de Mens 16 december 1992 NJ 1993/400. 104 Kamerstukken II, 1998-1999, 25 768, nr. 7, p. 7. 105 Handelingen I, 1999-2000, p. 98-5694.
36
Of deze redelijke verwachting van de privacy binnen- of buitenshuis overtreden wordt, zal objectief bepaald moeten worden. Dit betekent dat de eerder genoemde gemiddelde rechtsgenoot aangeeft hoever de persoonlijke levenssfeer reikt en wanneer daar inbreuk op gemaakt wordt: “als de persoon die meent belaagd te worden een zeer nerveus en onzeker iemand is, die zich onredelijk snel gekrenkt voelt in zijn grondrecht op privacy, terwijl anderen in vergelijkbare omstandigheden dat zeker niet zo zouden waarderen, dan is de inbreuk wellicht niet aanwezig”, aldus de indieners in de memorie van antwoord106.
De toelichting van de indieners op het bestanddeel ‘persoonlijke levenssfeer’ geeft een kader aan, maar het is de vraag of dit kader duidelijk genoeg is, zodat burgers hun gedrag hierop kunnen aanpassen. Verdere afbakening zal dan ook plaats moeten vinden in de rechtspraak, zo benadrukken ook de indieners107. De rechtspraak neemt in het algemeen aan dat er van een verstoring van de persoonlijke levenssfeer sprake is, als daar rechtstreeks en ongewenst inbreuk op wordt gemaakt, bijvoorbeeld door: - het sturen van brieven - het sturen van sms-berichten - opbellen - het bezorgen van bloemen - het volgen van het slachtoffer - uitschelden Dergelijke activiteiten leiden er dus volgens de rechtspraak toe dat het slachtoffer in zijn persoonlijke levenssfeer naar objectieve maatstaven niet meer ‘onbevangen zichzelf kan zijn’. Uit de rechtspraak komt verder naar voren dat op de persoonlijke levenssfeer ook inbreuk gemaakt wordt als het slachtoffer louter via familie, vrienden of collega’s benaderd wordt. Direct contact tussen slachtoffer en belager is voor het aannemen van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dus niet nodig108. Het recht om ‘onbevangen jezelf te kunnen zijn’ wordt voorts niet beperkt tot de huiselijke omgeving of de werkplek, zo blijkt ook uit de rechtspraak. Volgens de Hoge Raad 29 juni 2004 kan een inbreuk ook alleen op de openbare weg plaatsvinden109. In deze zaak bestond de belaging onder meer uit het zitten op een voor het publiek bestemd bankje nabij de woning van het slachtoffer en het zwaaien naar het slachtoffer 106
Kamerstukken I, 1999-2000, 25 768, nr. 67a. Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 4, p. 8. 108 Zie onder meer: Gerechtshof Leeuwarden 12 december 2006 LJN: AZ4596, Gerechtshof Leeuwarden, Parketnummers: 24-002152-05 en 24-001788-06; Rechtbank Dordrecht 29 mei 2007 LJN: BA6060, Rechtbank Dordrecht, 11/51044406 109 Hoge Raad 29 juni 2004 NJ 2004/426 m. nt. prof. mr. D.H. de Jong; Ars Aequi 53(2004) 11 m.nt. prof. mr. Th. de Roos. 107
37
vanaf de openbare weg. Het slachtoffer voelde zich hierdoor gecontroleerd. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hoeft, blijkens de rechtspraak, tot slot niet per se te bestaan uit gerichte acties. In Hoge Raad 2 november 2004 is een veroordeling in stand gelaten die er onder meer uit bestond dat de belager geen pogingen ondernam om contact met het slachtoffer te vermijden, waar dat wel mogelijk was. In deze zaak werd een moeder en haar twee kinderen gestalkt door de grootouders van de kinderen. Deze stalking bestond onder meer uit het rijden door de straat van de moeder en de kinderen. De raadsman voerde aan dat dit geen bewuste actie was, maar in zekere zin toevallig. De slachtoffers woonden immers op een belangrijke verbindingsweg naar het centrum van Purmerend. Het Gerechtshof Amsterdam heeft dit verweer verworpen: “Het is een feit van algemene bekendheid dat indien men in een bepaalde plaats, in casu Purmerend het centrum van die plaats wil bereiken, men via diverse wegen zijn doel kan bereiken. Ook in Purmerend zijn er diverse andere routes dan de [a-straat] (de straat waarin de slachtoffers wonen) of de directe omgevng daarvan om het centrum van Purmerend te voet of per auto te bereiken. Verdachte wist waar de slachtoffers woonden en was ook op de hoogte met het feit dat zij geen contact met hem en zijn mededader wilden hebben. Door desondanks op gezette tijden in de tenlastegelegde periode wekelijks bepaalde plaatsen te bezoeken en bepaalde routes te rijden waarmee er grote kans bestond dat zij de slachtoffers tegen zouden komen, hetgeen ook vele malen is geschied, hebben verdachte en haar echtgenoot bewust de confrontatie met een of meer slachtoffer(s) gezocht in plaats van pogingen te ondernemen om contact te vermijden. Door aldus te handelen hebben zij stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers”.
De Hoge Raad heeft dit standpunt van het Hof overgenomen met verwijzing naar art. 81 Wet Rechterlijke Organisatie; er werden geen nieuwe rechtsvragen aan de orde gesteld110. Vermoedelijk speelden bij de veroordeling ook de overige omstandigheden van de belaging een belangrijke rol. Uit de rechtspraak over de reikwijdte van de ‘persoonlijke levenssfeer’ bij belaging volgt dat betrekkelijk snel een verstoring van de persoonlijke levenssfeer aangenomen wordt; het schrijven van een ongewenste brief is in principe voldoende. Verder wordt de persoonlijke levenssfeer niet beperkt tot de huiselijke omgeving. Ook op de openbare weg behoort de persoonlijke levenssfeer eerbiedigd te worden. Dit kan er onder meer toe leiden dat de potentiële belager andere routes door de stad moet nemen teneinde contact met het slachtoffer te vermijden.
110
Hoge Raad 2 november 2004 LJN: AQ4289, Hoge Raad, 00389/04
38
De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is, zo volgt uit het delict, voor een veroordeling voor stalking niet voldoende. De inbreuk moet stelselmatig plaatsvinden en met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, of te dulden dan wel vrees aan te jagen De wetgever heeft met het toevoegen van het bestanddeel ‘oogmerk’de reikwijdte van het belagingsdelict willen beperken. Alleen die stelselmatige inbreuken vallen onder het belaginsdelict die het oogmerk hebben de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden danwel vrees aan te jagen. In theorie zouden dus stelselmatige inbreuken die niet dit oogmerk hebben buiten het bereik van het belaginsdelict vallen. Het oogmerk-vereiste komt in een aantal delicten voor in het Wetboek van Strafrecht. Doorgaans gaat het hierbij om delicten waarbij de wetgever wel opzet op gevolgen of een bepaald resultaat verlangt, maar de strafbaarheid niet afhankelijk wil stellen van het daadwerkelijk intreden van die gevolgen of het bereiken van dat resultaat111. Algemeen aangenomen wordt dat voorwaardelijk opzet op het oogmerk niet mogelijk is112. Dus, de belager kan niet bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zijn gedragingen vrees bij het slachtoffer veroorzaakt; hij moet dit doelbewust beoogd hebben. Daarentegen hoeft het slachtoffer niet daadwerkelijk bevreesd te zijn. Het gaat er om of het gedrag van de belager en het daarbij behorende oogmerk naar objectieve maatstaven geschikt is om vrees aan te jagen bij een gemiddelde rechtsgenoot. Met ‘vrees’ wordt in art. 285b bedoeld “een emotie die ieder normaal mens onder vergelijkbare omstandigheden ook zou hebben”113. Het slachtoffer, zo benadrukken de indieners in lijn met de algemene systematiek van het oogmerk-vereiste, hoeft zich niet daadwerkelijk bedreigd te voelen. Voor uitleg van de frase ‘dwingen de ander iets te doen, niet te doen, of te dulden’ verwijzen de indieners naar de uitleg daarvan bij de artikelen 284, 285 en 317114. Hier wordt van dwingen gesproken als iemand iets doet wat hij niet had gedaan – als hij niet bedreigd was en in vrijheid zijn keuze had bepaald. Het Tweede Kamer-lid Halsema van de Groenlinks-fractie stelt in dit verband tijdens de parlementaire behandeling de vraag of van oogmerk sprake is als iemand verliefd is en enkel in de
111
Prof. Mr. J. de Hullu ‘Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht. Kluwer, Deventer, 2003, p. 246. 112 Prof. Mr. J. de Hullu ‘Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht. p. 246. 113 Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5 p. 16. 114 Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5 p. 16.
39
nabijheid van iemand wil verkeren. De indiener van het initiatiefwetsvoorstel Dittrich antwoordt hier als volgt op: “Iemand kan zich dwingend in de nabijheid van zijn geliefde ophouden, terwijl die geliefde dat zelf helemaal niet wil. Om die situatie gaat het hier. De persoon die zich dwingend in iemands nabijheid ophoudt kan zeggen, dat hij met zijn gedrag niet ellende wil veroorzaken. Evenwel kan het samenstel van zijn gedragingen voor ieder redelijk denkend mens onder bepaalde omstandigheden absoluut een brug te ver zijn”.
Hieruit volgt dat ook bij de verliefde ‘oogmerk op dwingen’ aanwezig kan zijn als dat uit de objectief waarneembare omstandigheden af te leiden valt. In de rechtspraak is de vraag aan de orde gekomen of ‘dwingen iets te doen, niet te doen of dulden, dan wel vrees aan te jagen’ voldoende feitelijke betekenis heeft; is het nodig dat in de telastelegging het oogmerk gespecificeerd en bewezen wordt? In Hoge Raad 14 september 2004 is bepaald dat dit niet nodig is115. In de telasteleggingen hoeft dus niet duidelijk gemaakt worden wat precies beoogd werd. Met het toevoegen van het oogmerk-vereiste beoogde de wetgever de reikwijdte van het delict te beperken. De vraag is echter of deze beperking ook daadwerkelijk bereikt is. Duker116, Groenhuijsen117 en De Jong118 concluderen dat het oogmerkvereiste de reikwijdte van het delict nauwelijks beperkt en niets toevoegt. Duker: “het oogmerk iemand te dwingen iets te dulden zal in de praktijk al snel gerealiseerd zijn, zodra de inbreuk een stelselmatig karkater heeft. Er is dan immers een verdachte die stelselmatig een ander lastig valt waaruit redelijkerwijs de bedoeling kan worden afgeleid de ander te dwingen zijn aanwezigheid te dulden” 119.
In de gepubliceerde rechtspraak zijn nauwelijks zaken te vinden waarbij het oogmerk ter discussie stond. Uitzondering hierop vormt Rechtbank Almelo 10 februari 2004. In deze zaak stuurde de verdachte veelvuldig sms-berichten en e-mails naar het slachtoffer. Tevens belde hij haar. De Rechtbank achte echter het oogmerk onvoldoende bewezen, gezien de inhoud van de door verdachte gebezigde (op zich voor de ontvangsters wel lastig zijnde) berichten en telefoontjes120. Deze zaak vormt echter een uitzondering. Met Duker concludeer ik dan ook dat voor het aannemen van belaging het vereiste oogmerk van buitengewoon geringe betekenis is. 115
Hoge Raad 14 september 2004 NJ 2004/625 Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.145. 117 Groenhuijsen, M.S ‘Stalking Strafrecht als interventierecht’. In: Delict & Delinquent nr. 6 juni 1998, p. 521 – 526. 118 Hoge Raad 29 juni 2004 NJ 2004/426 m. nt. prof. mr. D.H. de Jong; 119 Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.145. 120 Rechtbank Almelo 10 februari 2004 LJN: AO3589, Rechtbank Almelo, 08/004811-03 116
40
Klacht Het tweede lid van art. 285b bepaalt dat belaging alleen vervolgbaar is als er een klacht is ingediend. Een klacht is een aangifte met een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging over te gaan. Door het klacht-vereiste is het belagingsdelict een zogenoemd absoluut klachtdelict. Daar wordt mee bedoeld dat het feit niet vervolgd kan worden als er geen klacht is ingediend121. Ontbreekt de klacht, dan is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk. De invoering van het klacht-vereiste brengt voorts met zich mee dat de gedragingen pas strafwaardig worden zodra er een klacht is ingediend. Daarvóór zijn het dus in beginsel legitieme gedragingen122. Het indienen van een klacht betekent echter niet dat aangenomen moet worden dat de gedragingen op het moment van het delict per definitie tegen de wil van het slachtoffer geschiedde; hooguit is het een aanwijzing daarvoor. Uit het indienen van een klacht zou afgeleid kunnen worden dat het slachtoffer het gedrag van de ander onwenselijk heeft gevonden. In het eerste hoofdstuk wees ik er echter op dat juist in de relationele sfeer de gewenstheid van iemands toenaderingspogingen achteraf nogal eens anders beoordeeld wordt. Voor de strafbaarheid is echter de tempori delicti van belang; dus het moment waarop de strafbare gedraging werd begaan en niet de beoordeling daarvan achteraf. In de relationele sfeer kan voorts sprake zijn van ernstige bedreiging. Het is aannemelijk dat dergelijke bedreiging aan het indienen van een klacht in de weg kan staan. Mede om die reden is van verkrachting binnen het huwelijk geen klachtdelict gemaakt bij de herziening van de zedenheidswetgeving in 1992. Ondanks deze kanttekeningen hebben de indieners er echter toch voor gekozen van belaging wel een klachtdelict te maken. De indieners zijn van mening “dat het uiteindelijk aan het slachtoffer is om te beoordelen of hij of zij wil dat een strafvervolging wordt ingesteld. Bij het afwegen van die keuze kan het slachtoffer ook de mogelijkheid betrekken dat eventueel intieme details naar buiten zullen worden gebracht bij een vervolging en een rechtszaak123”. Dit weegt voor hen kennelijk zwaarder dan de eerder genoemde kanttekeningen. In de volgende paragraaf kom ik hierop terug. Ultimum remedium Ultimum remedium is anders dan de voorgaande begrippen geen bestanddeel van het belagingsdelicht. Voor de interpretatie 121
Prof. Mr. J. de Hullu ‘Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht. p. 84. 122 Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – Suppl. 129 (november 2004), aantek. 10 bij Boek I, Titel VII. 123 Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 9.
41
van het delict en de toepassing van het delict in de praktijk is dit beginsel echter zeer belangrijk, te meer daar er uitvoerig over gediscussieerd is tijdens de parlementaire behandeling. Met het ultimum remedium-beginsel wordt in het kader van het strafrecht in het algemeen bedoeld dat strafrecht een laatste redmiddel is; met het strafrechtelijk instrumentarium moet terughoudend omgegaan worden124. Vrijwel alle Tweede en Eerste Kamerfracties en de minister van Justitie hebben dit beginsel bij de parlementaire behandeling van het belagingsdelict met nadruk onderschreven. Ook de indieners hebben er bij herhaling opgewezen dat vervolging op basis van het belagingsdelict een ultimum remedium moet zijn: “Conflictsituaties tussen slachtoffer en belager kan via andere methoden worden beslecht. Te denken valt aan bemiddeling. Ondergetekenden [de indieners] zijn daarvan een voorstander. Veel slachtoffers van belaging proberen allereerst zelf of via derden als bemiddelaar met de belager tot een vergelijk te komen. Lukt dat niet, dan moet er uit een ander vaatje getapt worden. Toepassing van het strafrecht is aan de orde indien minder ingrijpende methoden niet baten” 125.
Hieruit volgt dat de wetgever van oordeel was dat met het strafrechtelijk vervolgen van belaging terughoudend omgegaan moet worden. Ofschoon het niet met zoveel woorden gezegd is, betekent de nadruk op het ultimum remedium karakter ook dat niet ieder wissewasje vervolgd hoort te worden. Alleen ernstige zaken komen daarvoor in aanmerking. Niettegenstaande deze nadruk op het ultimum-remdium karakter van het belagingsdelict is het college van Procureurs-Generaal er in 2003 toe overgegaan een Aanwijzing Huiselijk Geweld126 uit te vaardigen, waar ook het belagingsdelict onderdeel van uit maakt. Uitgangspunt van de Aanwijzing is dat in zaken van huiselijk geweld waarvan de politie kennis krijgt, aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. De politie beweegt het slachtoffer zonodig tot het doen van aangifte als hij of zij daarover twijfelt. Wanneer naar aanleiding van een aangifte of een klacht sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit vindt in beginsel vervolging plaats. In de Aanwijzing Huiselijk geweld wordt voorts benadrukt dat de politie bij een aangifte in eerste instantie niet bemiddelend moet optreden - anders dan voor de inwerkingtreding van de Aanwijzing. Het ultimum remedium karakter van het belagingsdelict lijkt hiermee in de praktijk op de achtergrond te zijn verdwenen. Ook uit de rechtspraak volgt dat het voor het vervolgen van belaging niet nodig is dat er eerst bemiddelingspogingen zijn 124 125 126
Prof. Mr. C. Kelk Studieboek materieel strafrecht. Gouda Quint, Deventer 2001, p. 9. Handelingen II, 1999-1998, p. 98-5695. Aanwijzing Huiselijk Geweld. Staatscourant 2003, 61
42
ondernomen. In Hoge Raad 31 augustus 2004 werd dit expliciet uitgesproken. In deze zaak belaagde de verdachte zijn exvrouw, middels het sturen van sms-berichten en e-mails. Het slachtoffer diende een klacht in, waarna het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan. De politie heeft geen bemiddelingspogingen ondernomen, noch waarschuwende woorden gesproken, ofschoon er geen indicaties waren dat dit bij voorbaat kansloos zou zijn. De raadsman van de verdachte wijst erop dat de verdachte “als erudiete man, voor rede vatbaar” zeker gestopt zou zijn door zo’n interventie. De Hoge Raad concludeerde dat de wet niet vereist dat er bemiddelingspogingen ondernomen moeten worden voordat tot vervolging overgegaan kan worden en verwierp het beroep127. Tussenbalans Uit het voorgaande volgt dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer de kern van het belagingsdelict vormt. De bestanddelen wederrechtelijk, opzettelijk en oogmerk hangen hiermee nauw samen. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt in de rechtspraak betrekkelijk snel aangenomen, zo zagen we. De inbreuk is echter strafrechtelijk pas relevant als die stelselmatig plaatsvindt. Voor het aannemen van stelselmatigheid is de duur en frequentie van de inbreuk van minder belang, dan de indringendheid. De vraag is echter wat onder ‘indringendheid’ moet worden verstaan en hoe ‘indringend’ een inbreuk moet zijn voor een veroordeling. De indringendheid van de inbreuk bepaalt immers uiteindelijk de strafwaardigheid van het gedrag en markeert daarmee dus de grens tussen legitiem en strafbaar gedrag. Indringendheid Uit het eerste hoofdstuk bleek dat de impact die stalkers hebben op het welzijn van het slachtoffer één van de onderscheidende kenmerken van stalking is. De impact, zo bleek, was in het algemeen groot. Nog jaren na de stalking ondervinden slachtoffers verregaande psychische gevolgen, zoals chronische angst en chronische stress. De psychologie liet evenwel in het midden bij welke impact van stalking gesproken mag worden. Is enige ondervonden hinder voldoende of moeten het gedrag ernstige effecten hebben op het leven van het slachtoffer? Blijkens de parlementaire behandeling is de wetgever van oordeel dat voor het aannemen van stalking de stalking in ieder geval een diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer moet vormen128. Dit zou er op kunnen duiden dat de wetgever alleen vergaand en ingrijpend gedrag bij belaging voor ogen had. Echter, tijdens de parlementaire behandeling is er ook bij herhaling op gewezen 127 128
Hoge Raad 31 augustus 2004 NJ 2004/590. Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 2. Handelingen I, 1999-2000, p. 28-1371.
43
dat het belagingsdelicht de mogelijkheden biedt in te grijpen voordat de gedragingen escaleren129. Dit duidt erop dat de wetgever bij het belagingsdelict juist minder ingrijpende gedragingen voor ogen had. De Jong acht het in zijn noot bij Hoge Raad 29 juni 2004 in ieder geval in lijn met de wetgeschiedenis om alleen gedragingen te veroordelen die een aanmerkelijke schending van de privacy opleveren. De Hoge Raad volgt deze gedachtegang echter niet. In Hoge Raad 15 november 2005130 voerde de raadsman van de verdachte in lijn met de noot van De Jong op dat voor het aannemen van stalking de schending van de privacy van het slachtoffer aanmerkelijk moet zijn. Uit de bewijsmiddelen voor stalking moet verder blijken dat het slachtoffer er emotioneel onder geleden heeft. De Hoge Raad verwierp dit verweer; deze eisen volgen niet uit de wet. Advocaat-generaal Knigge wees er in zijn conclusie bij dit arrest op dat het bij belaging gaat om bescherming tegen uiterst hinderlijk gedrag. Dat brengt mee dat tijdig moet kunnen worden ingegrepen. Door dit ingrijpen kan dan worden voorkomen dat de inbreuk door de stalker op de privacy van het slachtoffer ingrijpende gevolgen heeft. Daarenboven stelt de wet nadrukkelijk niet de eis dat het slachtoffer onder de stalking moet lijden. Er moet naar objectieve maatstaven sprake zijn van een inbreuk. Daaruit volgt dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de gemiddelde rechtsgenoot onder de gegeven omstandigheden een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ervaart. Van ondergeschikt belang is dus of het slachtoffer daadwerkelijk emotionele gevolgen van de stalking ondervindt. In lijn hiermee wordt in diverse uitspraken niet ingegaan op de daadwerkelijke gevolgen van de stalking. Volstaan wordt dan met de mededeling dat de ervaring leert dat slachtoffers van stalking nog geruime tijd psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden131. Samengevat kan gesteld worden dat voor het aannemen van ‘indringendheid’ geen diepgaande of aanmerkelijke schending van de privacy nodig is. Eerder bleek al dat aan de duur of frequentie van belaging evenmin zware eisen worden gesteld. Wanneer nu precies sprake is van een indringende inbreuk blijft dus ongewis. De enkele maatstaven die in de rechtspraak gehanteerd worden, vormen nauwelijks concrete aanknopingspunten om te beoordelen wanneer er wel of niet sprake is van belaging. Bij de Hoge Raad hebben zich nog geen zaken voorgedaan waarin de ondergrens van ‘indringendheid’ 129
Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 768, nr. 5, p. 3. Handelingen II, 1998 – 1999, p. 98-5695. Handelingen I, 1999-2000, p. 28-1359. 130 Hoge Raad 15 november 2005 LJN:AU3495, Hoge Raad, 03604/04 131 Rechtbank Zutphen 16 oktober 2007 LJN: BB5727, Rechtbank Zutphen, 06/460368-07 en 06/4060691-05(tul). Rechtbank Alkmaar 30 september 2007 LJN: AI0651, Rechtbank Alkmaar, 14/010197-02.
44
/’stelselmatigheid’ is overschreden132. In de lagere rechtspraak voorzover gepubliceerd heeft zich maar één zaak voorgedaan waarbij de ondergrens was overtreden. In Rechtbank Maastricht 10 mei 2005133 stond niet méér vast dan dat de verdachte in een periode van twee maanden het slachtoffer een keer hinderlijk met de auto had gevolgd, een keer tegemoet was gereden en twee keer stapvoets voorbij haar woning was gereden. Naar oordeel van de rechtbank waren dit wel inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Echter deze inbreuken achtte de rechtbank niet stelselmatig gelet op “de aard, duur en frequentie van de gedragingen”. In deze zaak stelde de rechtbank de volgende algemene criteria met betrekking tot stelselmatigheid: “tussen deze vereisten [te weten: aard, duur, frequentie en bedoeling handelen, nalaten of vrees op te wekken – CN]bestaat volgens de rechtbank een samenhang in die zin dat hoe grover de betreffende handelingen een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer, hoe kleiner het aantal keren behoeft te zijn of hoe korter de periode kan zijn alvorens van belaging gesproken kan worden. En andersom, hoe kleiner de inbreuk is, hoe vaker en langduriger deze gepleegd moeten worden alvorens van belaging sprake zal zijn. Bij de vraag hoe ernstig een inbreuk is acht de rechtbank handelingen waarbij de belager in de woning van de belaagde binnendringt (bijvoorbeeld door daar feitelijk aanwezig te zijn, aan te bellen, op te bellen, te sms’en, te schrijven etc) van ernstigere aard dan handelingen die zich buiten die woning afspelen (voor de woning posten, op de stoep zitten etc. En incidenten buiten de eigen straat van de belaagde acht de Rechtbank weer van minder ernstige aard dan incidenten in de eigen straat, hoewel de rechtbank zeker niet uitsluit dat dergelijke incidenten ook belaging kunnen opleveren”.
Ofschoon deze criteria niet expliciet overgenomen zijn door andere rechtbanken of hogere rechtscolleges, geven zij naar mijn inzicht wel kernachtig aan binnen welk kader het bestanddeel ‘stelselmatig’ beoordeeld hoort te worden. Het zou voor de duidelijkheid goed zijn als hogere rechtscolleges dit afwegingskader overnemen en ten grondslag leggen aan veroordelingen. Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt tot slot dat diverse feiten en omstandigheden naast de frequentie, aard en duur een rol spelen bij het bepalen of er sprake is van indringendheid. Zo wordt er eerder belaging bewezen verklaard als de belaging gepaard is gegaan met andere delicten zoals bedreiging, vernieling of huisvredebreuk. Ook wordt eerder belaging aangenomen als blijkt dat de verdachte reeds eerder 132
Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.145. 133 Rechtbank Maastricht 10 mei 2005 LJN: AT5386, Rechtbank Maastricht, 03/620528-04.
45
daarvoor veroordeeld is geweest, of als blijkt dat pogingen om de ongewenste contacten te stoppen niet hebben gebaat134. Strafmaat Indien het delict bewezen is, kan de belager veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van maximaal drie jaar of een geldboete van maximaal €18.500 (de vierde categorie). Blijkens de gepubliceerde rechtspraak bevinden de meeste straffen die opgelegd worden voor belaging zich tussen de vier en 12 maanden gevangenisstraf. Hiervan wordt in de regel een aanzienlijk deel voorwaardelijk opgelegd. In een enkel geval worden langere straffen opgelegd135. In deze gevallen is de belaging gepaard gegaan met andere delicten zoals huisvredebreuk, bedreiging, diefstal en/of brandstichting. Eindbalans Uit het voorgaande volgt dat met het belagingsdelict beoogd wordt de persoonlijke vrijheid te beschermen tegen ongewenste inbreuken. Die bescherming wordt geboden door stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer strafbaar te stellen. Uit de rechtspraak blijkt dat een inbreuk snel aangenomen wordt. Voldoende is een ongewenste brief te sturen, of plaats te nemen op een bankje nabij de woning van het slachtoffer, terwijl deze te kennen heeft gegeven hier geen prijs op te stellen. Strafrechtelijk worden deze inbreuken echter pas relevant als ze stelselmatig plaatsvinden. Wanneer dit het geval is, is echter niet duidelijk. Uit de rechtspraak blijkt dat vooral de indringendheid van de inbreuk bepaalt of er sprake is van stelselmatigheid. De frequentie en duur van de belaging zijn daaraan ondergeschikt. Aan indringendheid worden geen zware eisen gesteld. De inbreuk hoeft niet ‘aanmerkelijk’ te zijn. Ook is het niet nodig dat slachtoffers daadwerkelijk emotionele gevolgen van de belaging ondervinden. Voor het aannemen van belaging lijkt het voldoende als de belagingsgedragingen naar objectieve maatstaven hinder veroorzaken. Wettelijk gezien lijken er dus niet veel barrières te zijn om lastig en ongewenst gedrag, zoals het regelmatig ongewenst bellen of sturen van e-mails, veroordeeld te krijgen als belaging. Hier kunnen forse straffen voor opgelegd worden. Dat in de praktijk niet ieder lastig gedrag vervolgd wordt, ligt primair aan het vereiste dat belaging alleen vervolgbaar is op klacht van het slachtoffer. Vermoedelijk zullen alleen
134
Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007, p.153. 135 Rechtbank Haarlem 27 oktober 2006 LJN: AZ3016, Rechtbank Haarlem, 15/635429-06. Gevangenisstraf van 36 maanden. Belaging ging gepaard met ondermeer diefstal. Rechtbank 1 augustus 2006 LJN: AY5837, Rechtbank Haarlem, 15/635244-06 & 23/002476-01. Gevangenisstraf van 2 jaar. Belaging ging gepaard met brandstichting. In beide gevallen was sprake van eerdere veroordelingen voor belaging.
46
klachten ingediend worden voor gedragingen die daadwerkelijk ernstige hinder of emotionele gevolgen met zich mee brengen. Als er echter eenmaal een klacht ligt, zal het Openbaar Ministerie in principe tot vervolging overgaan. Vanuit die hoek is dus niet veel terughoudendheid te verwachten. Uitgaande van het lex-certa beginsel zijn er dus nogal wat kanttekeningen te plaatsen bij de vormgeving en de toepassing van het belagingsdelicht. De invulling van ‘stelselmatig’ geeft geen duidelijke richtlijnen waarop burgers hun gedrag op af kunnen stemmen. Het zou goed zijn als voor de beoordeling van ‘stelselmatigheid’ een afwegingskader wordt ontwikkeld. De criteria die de Rechtbank Maastricht hanteert, bieden een goed voorbeeld. Wanneer gefocust wordt op de beschermingsgedachte van het strafrecht is het delict effectief gebleken. Het delict biedt politie-autoriteiten een titel om in te grijpen voordat de zaak escaleert136. Maar is deze titel niet te onbegrensd? §4.3 Het Nederlandse belagingsdelict en de voorwaarden voor strafbaarheid In het vorige hoofdstuk heb ik de voorwaarden voor strafbaarheid van stalkingsgedragingen beschreven. In deze paragraaf ga ik na hoe het Nederlandse belagingsdelict zich hiertoe verhoudt, teneinde te markeren waar in een situatie van liefdesverdriet en verliefdheid de grens ligt tussen strafbaar stalken en hinderlijk maar strafrechtelijk irrelevant gedrag. Uit de analyse van hoofdstuk 3 volgde dat stalkingsgedragingen strafbaar mogen zijn als gedrag (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op (ii) andermans ultieme legitieme ambities. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor. Hieruit volgde dat alleen ernstige vormen van hinderlijk gedrag die het leven van de ander onmogelijk maken strafbaar zou mogen zijn. Irritant gedrag dat op geen enkele wijze invloed heeft op iemands ultieme ambities achtte ik met andere woorden geoorloofd. De eis dat alleen ‘meer dan minimale inbreuken’ als stalking vervolgd mogen worden komt in het Nederlands recht tot uiting in de eis dat alleen stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer als stalking gekwalificeerd worden. Een incidentele inbreuk is in het Nederlands recht geen stalkingsgedrag en strafrechtelijk irrelevant. Of sprake is van stelselmatigheid hangt af van de frequentie, duur en indringendheid van de inbreuk. Aan de combinatie frequentie, duur en indringendheid wordt echter geen zware eisen gesteld. 136
M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’, p. 73.
47
In de rechtspraak wordt betrekkelijk snel ‘stelselmatigheid’ aangenomen; een ondergrens laat zich (nog) niet trekken. Daarmee lijkt de norm van het belagingsdelict niet zozeer te zijn dat ingrijpend stalkingsgedrag onacceptabel is, maar dat mensen elkaar met rust moeten laten137; hinderlijk gedrag is dus onacceptabel. Voorts stelde ik dat alleen inbreuken op iemands ultieme ambities danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor strafbaar zou mogen zijn. Iemands ultieme ambities beschreef ik als de ultieme doelen voor het leven. Dit waren ambities als ‘het worden van succesvol advocaat’ en ‘het bijeenhouden van een gelukkig gezin’. Met de noodzakelijke middelen werd bedoeld middelen die voor vervulling van deze ultieme wensen noodzakelijk zijn, zoals: ‘vrijheid’, ‘inkomen’ en ‘emotionele stabiliteit’. Deze ultieme ambities onderscheiden zich van de zogenoemde ‘passing wants’, zoals het eten van een ijsje op een mooie dag. Een inbreuk op ‘passing wants’ kon hinderlijk zijn, maar was strafrechtelijk niet relevant, tenzij de inbreuken daarop hardnekkig waren en daarmee van invloed werden op de ultieme ambities. In het belagingsdelict wordt de persoonlijke levenssfeer beschermd. Deze persoonlijke levenssfeer wordt beschermd om mensen de vrijheid en veiligheid te bieden te doen en laten wat men wil. Vrijheid is een belangrijke voorwaarde voor zelfverwezenlijking: het leven naar eigen opvattingen over het goede. Veiligheid biedt biedt burgers de mogelijkheden om ‘onbevangen zich zelf te kunnen zijn’. Een sfeer van veiligheid is een noodzakelijke voorwaarde om zich tot een zelfstandige persoonlijkheid te kunnen ontwikkelen, zo benadrukken Van Klink en Royakkers in een commentaar op het belagingsdelict138. Het belagingsdelict is hiermee in lijn met de eis dat inbreuken op ‘ultieme ambities’en de ‘noodzakelijke middelen’ daarvoor niet zijn toegestaan. De vrijheid en veiligheid die beschermd wordt kan hieronder geschaard worden. Het belagingsdelict beschermt echter geen andere rechtsgoederen die eveneens tot ‘ultieme ambities’ of ‘noodzakelijke middelen’gerekend kunnen worden. Gedrag dat bijvoorbeeld geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer opleveren, maar louter financieel nadeel, valt in beginsel buiten de reikwijdte van het belagingsdelict en vormt daarmee strafrechtelijk gezien geen belaging. Uitgaande van de criteria voor strafbaarheid van stalking heeft het belagingsdelict daarmee een te eenzijdige focus. Tot slot heb ik voorgesteld dat voor strafbaarheid van stalking ‘de gemiddelde rechtsgenoot met een standaard 137
M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’, p. 73. B. van Klink en L. Royakkers ‘Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van belaging’. In: Delict en Delinquent nr. 7, sept 1998, p. 637. 138
48
interesse in gezondheid, leven, vrijheid en vermogen’ moet oordelen of sprake is van een ‘meer dan minimale inbreuk op iemands ultieme ambities’. Hiermee maakte ik het aannemen van stalking niet afhankelijk van de subjectieve beleving van het slachtoffer. Het Nederlandse belagingsdelict is in beginsel in lijn met deze eis. Of er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moet immers objectief bepaald worden. Van belang daarbij is welke redelijke verwachting van de persoonlijke levenssfeer mensen hebben. De gemiddelde rechtsgenoot bepaalt de reikwijdte van deze redelijke verwachting. De vraag is echter hoe in het belagingsrecht bepaald wordt wie de gemiddelde rechtsgenoot is en wat hij voor redelijke verwachting heeft van privacy. Voor het antwoord hierop moet de relevante doelgroep, waarvan de gemiddelde rechtsgenoot het gemiddelde vormt, gemarkeerd worden. Via plaatsing van het belagingsdelict in het Wetboek van Strafrecht geeft de Nederlandse samenleving aan dat stalkingsgedragingen onacceptabel en strafwaardig zijn. Bij welke inbreuk daarvan sprake is, moet dan ook bepaald worden door de Nederlandse samenleving. De Nederlandse samenleving vormt dus in dit kader de relevante doelgroep en bepaalt dus welke redelijke verwachting burgers in Nederland van privacy mogen hebben. Dit betekent dat in theorie belaging vervolgd kan worden waarbij noch de dader, noch het slachtoffer van oordeel is dat er van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer sprake is, maar wel een maatschappelijk geaccepteerde norm overtreden wordt. In de praktijk zal dit zich echter niet snel voordoen vanwege het klachtvereiste. Hoe wordt nu in het kader van het belagingsdelict bepaalt wat de Nederlandse samenleving redelijkerwijs tot de persoonlijke levenssfeer rekent? In de praktijk stelt eerst de Officier van Justitie en daarna de rechter, of in het geval de zaak voor een meervoudige kamer wordt behandeld: drie rechters139, zich in de plaats van de gemiddelde rechtsgenoot. De rechter oordeelt als ware hij de gemiddelde rechtsgenoot wat redelijk is140. Hier wordt, zo blijkt uit de rechtspraak, niet gerefereerd aan empirisch onderzoek naar wat in de Nederlandse samenleving als redelijke verwachting van de privacy wordt gezien. In de praktijk stelt de rechter zichzelf de vraag of hij/zij in de gegeven omstandigheden de gedraging een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer acht. Uit de literatuur of uit de rechtspraak over belaging blijkt niet dat tussen het oordeel van de rechter en de samenleving significante discrepanties zijn. Onderzocht is dit echter niet.
139
In het vervolg spreek ik van ‘rechter’. Hiermee bedoel ik de enkelvoudige en meervoudige kamer. 140 P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. Kluwer, Deventer, 2002, p.65.
49
Gezien het feit dat de scheidslijn tussen legitiem en strafbaar gedrag bij belaging moeilijk te trekken valt, is het naar mijn oordeel aan te bevelen als de rechterlijke colleges zich er beter van zouden vergewissen wat in Nederland redelijkerwijs als de persoonlijke levenssfeer wordt gezien en welke inbreuken daarop met vrijheidsstraffen strafbaar mag worden gesteld. Vroeg of laat zal de ondergrens van de stelselmatige inbreuk gemarkeerd moeten worden. Inzichten vanuit de empirie zijn hierbij onontbeerlijk. Voor de strafbaarheid van stalking vond ik voorts van belang dat het gedrag (iv) bewust is en er geen morele verdediging voor is. Hieruit volgde dat alleen bewust hinderlijk gedrag waar geen excuus of rechtvaardiging voor bestaat voor strafrechtelijk ingrijpen in aanmerking zou mogen komen. De dader zal zich bewust moeten zijn van zijn gedrag en in staat geweest moeten zijn om zijn gedrag te veranderen. Het was daarbij niet van belang dat de dader wist of had kunnen weten dat zijn of haar gedrag schadelijk voor de ander was. Voldoende was dat het schadeveroorzakende gedrag vrijwillig verkozen is en vermeden had kunnen worden. Dit uitgangspunt is in het Nederlandse strafrecht vertaald in het leerstuk van de strafuitsluitingsgronden. Dit leerstuk komt er in het kort op neer dat het strafrecht ervan uitgaat dat mensen in beginsel in staat zijn hun gedrag te bepalen, er heer en meester over zijn en er daarom verantwoordelijk voor gehouden kunnen worden. Slechts bij speciale mensen of in speciale omstandigheden worden uitzonderingen op deze regel toegestaan. Hiervoor is vereist dat er een zogenoemde wettelijke of buiten-wettelijke strafuitsluitingsgrond aannemelijk is gemaakt. Het is in de Nederlandse strafrechtsleer gebruikelijk de strafuitsluitingsgronden te verdelen in twee soorten: rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Een rechtvaardigingsgrond tast de wederrechtelijkheid van de daad aan; een schulduitsluitingsgrond staat in de weg aan de strafbaarheid van de dader141. In het Nederlandse strafrecht worden de volgende rechtvaardigingsgronden erkend142: Overmacht (art. 40 Sr.) Noodweer (art. 41 lid 1 Sr.) Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr) Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr) 5. Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid (buitenwettelijk). 1. 2. 3. 4.
141
P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. Kluwer, Deventer, 2002, p.747. 142 Mr. S.L.J. Janssen, Mr. R. Malewicz ‘Strafrecht. Boom Basics’. Boom juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 38/39.
50
Het straffen van een persoon wordt pas gerechtvaardigd geacht indien de dader een verwijt kan worden gemaakt. Hiervan is in beginsel sprake als aan de delictsomschrijving is voldaan, tenzij er sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Het Nederlandse strafrecht erkent de volgende schulduitsluitingsgronden143: 1. 2. 3. 4. 5.
Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr) Overmacht (art. 40 Sr) Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr) Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr) Afwezigheid Van Alle Schuld (buiten-wettelijk).
Kelk en Van Veen wijzen erop dat in de rechtspraktijk niet snel een strafuitsluitingsgrond wordt aangenomen, zolang er nog een zweem van verwijtbaarheid of wederrechtelijkheid aanwezig wordt geacht. Met deze praktijk wordt de regel bevestigd dat mensen verantwoordelijk geacht worden te zijn voor hun gedrag; alleen in extreme gevallen moet dit uitgangspunt verlaten worden144. De strafuitsluitingsgronden spelen echter niet alleen een rol bij het bepalen van de strafbaarheid van daad en dader, maar ook (of juist) bij de straftoemeting. In dat geval wordt de strafuitsluitingsgrond onvoldoende aannemelijk geacht voor het ontnemen van de strafbaarheid van daad of dader, maar voldoende aannemelijk om verzachtend te werken op de op te leggen straf. Ik concludeer dat via toepassing van de leer van de strafuitsluitingsgronden in het Nederlandse strafrecht in principe alleen bewust gedrag gestraft wordt waarvoor geen rechtvaardiging of excuus bestaat. Daarmee is het belagingsdelict in lijn met de gestelde eis. Voorts werd in het vorige hoofdstuk in dit kader gesteld dat voor de strafbaarheid van stalking niet vereist was dat de dader zich bewust was van de schadelijke effecten van zijn gedragingen. Voldoende was als de dader zich bewust was van zijn gedragingen. Aan deze eis is in het Nederlandse belagingsdelict voldaan door het plaatsen van het bestanddeel ‘opzettelijk’ na de bestanddelen ‘stelselmatig’ en ‘wederrechtelijk’. Hierdoor hoeft het opzet niet gericht te zijn op de ‘stelselmatigheid’ en ‘wederrechtelijkheid’ van het gedrag. De dader hoeft dus niet geweten te hebben dat zijn gedrag stelselmatig is. Het oogmerk-vereiste van het belagingsdelict staat echter in zekere zin op gespannen voet met deze eis. Uitgaande van de betekenis van het ‘oogmerk’ in het belagingsdelict zou de dader immers bewust zijn slachtoffer tot iets willen bewegen, terwijl het in het vorige hoofdstuk voor de strafbaarheid van 143
Mr. S.L.J. Janssen, Mr. R. Malewicz ‘Strafrecht. Boom Basics’. Boom juridische uitgevers, Den Haag, 2005, p. 38/39. 144 Prof. Mr. C. Kelk. Studieboek materieel strafrecht. Gouda Quint, Deventer, 2001, p. 249.
51
stalking onnodig werd bevonden dat de dader kennis heeft het effect van zijn gedrag op het slachtoffer. Voldoende een zekere bewustheid van het gedrag. Het oogmerk speelt het aannemen van belaging echter een ondergeschikte rol, bleek.
van was bij zo
Tot slot stelde ik voor de strafbaarheid van stalking de eis (v) dat niet ingestemd is met het hinderlijke gedrag. Aan het aannemen van dergelijke instemming stelde ik hoge eisen. De instemming moet volledig vrij tot stand komen en niet beïnvloed worden door bedreiging of misbruik van macht. Uit de analyse van het belagingsdelict volgde dat voor het aannemen van ‘instemming’ met het hinderlijke gedrag de instemming ‘kenbaar’ moet zijn geweest en ‘ondubbelzinnig’. De instemming kon expliciet, in woorden, of impliciet, in nonverbale signalen, gegeven worden. Door de eis van ‘ondubbelzinnigheid’ wordt een relatief zware eis gesteld aan de kenbaarheid van de ‘instemming’. Deze zware eis is enigszins vergelijkbaar met de eis die gesteld wordt voor het aannemen van huisvredebreuk in de relationele sfeer. Uit onderzoek van Lünneman blijkt dat voor aannemen van huisvredebreuk in de relationele sfeer het slachtoffer de dader minimaal twee maal heeft moeten melden dat zijn aanwezigheid niet gewenst is145. Eenmaal is kennelijk niet ondubbelzinnig genoeg. Door deze zware eis van ondubbelzinnigheid is de kans reëel dat afwijzing van hinderlijk gedrag die geschiedt via meer subtiele signalen niet opgevangen wordt en in de rechtspraktijk niet als afwijzende signalen zullen worden gekwalificeerd. Daardoor vallen mijns inziens ten onrechte belagingsgedragingen buiten de reikwijdte van het delict. Het belagingsdelict gaat er voorts vanuit dat als er in het geheel geen afwijzende signalen zijn, het slachtoffer heeft ingestemd met het hinderlijke gedrag. Door dit uitgangspunt houdt het belagingsdelict er geen rekening mee dat de instemming met gedrag ook een gevolg kan zijn van bedreiging of misbruik van macht. Dit effect wordt bovendien versterkt door het klacht-vereiste van het belagingsdelict. Pas als er een klacht ligt, kunnen de stalkingsgedragingen vervolgd worden. Uit dit vereiste volgt dat het belagingsdelict er van uit gaat dat er instemming met het gedrag is, zolang er geen klacht is ingediend. Dus, mensen die uit vrees voor lijf en goed geen klacht durven in te dienen, stemmen in de systematiek van het belagingsdelict in met de stalking. Mijns inziens houdt het belagingsdelict hierdoor niet goed rekening met machtsverhoudingen in relaties. 145
K.D. Lünnemann ‘Moet relationeel geweld apart strafbaar worden gesteld?’ In: Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, nr. 5 (1999). P. 44.
52
Tot slot stelde ik de eis dat de instemming of afwijzing van hinderlijk gedrag kenbaar moet zijn voor de gemiddelde rechtsgenoot. Deze eis is in het Nederlandse belagingsdelict vertaald in de eis dat het opzet of het voorwaardelijke opzet uit de verklaringen van de verdachte of uit de objectief waarneembare omstandigheden redelijkerwijs af te leiden moet zijn. Met redelijkerwijs wordt verwezen naar wat van een gemiddelde rechtsgenoot in de gegeven omstandigheden verwacht had mogen worden. De vraag is hoe het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot in dit kader bepaald moet worden en welke omstandigheden bij dit oordeel een rol mogen spelen. In het kader van de ‘inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ concludeerde ik dat de Nederlandse samenleving de groep is waarvan de ‘gemiddelde rechtsgenoot’ het gemiddelde hoort te vormen. Door plaatsing in het Wetboek van Srafrecht geeft immers de Nederlandse samenleving aan dat belaging onacceptabel is. De Nederlandse samenleving moet dus ook de grenzen bepalen. Het is echter de vraag of ook de Nederlandse samenleving moet bepalen of in een concreet geval uit de verklaringen van de verdachte danwel uit de objectieve omstandigheden afgeleid kan worden of sprake is van instemming of afwijzing. Enerzijds geldt hier dezelfde redenering als bij de ‘inbreuk’. De Nederlandse samenleving wordt bij het Strafrecht geacht de norm te bepalen. Dus, de Nederlandse samenleving zou moeten bepalen wanneer er instemming is. Uitingen van instemming of afwijzing die alleen in subculturen begrepen worden zijn dus irrelevant voor het aannemen van belaging. In theorie betekent dit dat belaging aangenomen kan worden als uit de objectief waarneembare omstandigheden voor de gemiddelde rechtsgenoot van de Nederlandse samenleving vaststaat dat er geen instemming is, terwijl voor dader en slachtoffer er hier geen twijfel over is. Dit kan het geval zijn als in een bepaalde subcultuur afwijzen juist instemmen met het gedrag betekent. Ik denk hierbij aan een zwembad-situatie waarbij jongens meisjes pesten en de meisjes luid roepen dit niet te willen, terwijl ze de aandacht juist appreciëren – uitzonderingen daargelaten. De gemiddelde rechtsgenoot zal de uitingen van de gepeste meisjes anders beoordelen dan de jongeren in deze pubercultuur. Mijns inziens heeft de wetgever bij belaging geen eisen willen stellen aan de uitingen van instemming. Hij wilde vooral gedrag strafbaar stellen dat tegen de wil geschiedt van het slachtoffer. Dat is de norm. Wanneer over de wil geen duidelijkheid is, is het de vraag of gegeven de omstandigheden de dader hierover in verwarring mocht zijn. Uitgaande van deze gedachte zou de gemiddelde rechtsgenoot in dit kader niet zozeer de Nederlandse samenleving zijn, maar de doelgroep waar slachtoffer en dader van uitmaken. Dus, als een jongere van oordeel is dat het slachtoffer van zijn gedrag daarmee had
53
ingestemd moet bepaald worden aan de hand van de maatstaven van de desbetreffende jongeren-cultuur of hij dat had mogen aannemen. Terugkomend op het zwembad-voorbeeld betekent dit dat de jongens en meisjes die regelmatig betrokken zijn bij dergelijke zwembadincidenten bepalen of van instemming uitgegaan had mogen worden. In de gepubliceerde rechtspraak speelt deze gemiddelde rechtsgenoot geen rol. Beoordeling vindt in de praktijk plaats naar de maatstaven van de Officier van Justitie en de rechter. Zeker bij een delict als belaging waarbij de instemming met gedrag niet altijd duidelijk is, zou echter naar mijn mening de verwarring over de instemming beter onderzocht mogen worden door meer rekening te houden met gebruiken van subculturen. Ik concludeer dat het belagingsdelict maar in beperte mate voldoet aan de geformuleerde Volenti-regel door de zware eis die aan de kenbaarheid van de instemming of afwijzing wordt gesteld, het veronachtzamen van bedreiging of misbruik van macht, het klacht-vereiste en de oordeelsvorming in de praktijk van de gemiddelde rechtsgenoot. Hierdoor is de reikwijdte van het belagingsdelict zowel te ruim als te beperkt. Te ruim, omdat er gedrag onder valt dat redelijkerwijs niet als tegen de zin van het slachtoffer gekwalificeerd mag worden. Te beperkt, omdat er gedrag buiten valt waar gelet op de machtsverhoudingen zeker niet mee ingestemd is. Conclusie Uit bovenstaande volgt dat het belagingsdelict op hoofdlijnen voldoet aan de in hoofdstuk 2 door mij geformuleerde eisen voor de strafbaarheid van stalking. Op onderdelen zouden echter nog wel aanscherpingen mogelijk zijn. In het bijzonder de regels en de praktijk die gevolgd worden bij het bepalen van de instemming met hinderlijke gedrag behoeft verbetering. §4.4 Het Nederlandse belagingsdelict en liefdesverdiet In hoofdstuk 2 is aangetoond dat liefdesverdriet en verliefdheid kan leiden tot heftige emoties zoals woede, jaloezie, en radeloosheid. Door deze emoties, zo bleek, kan liefdesverdriet en verliefdheid relatief eenvoudig overgaan in uiterst hinderlijk gedrag. Maar wanneer is dit strafbaar? In dit hoofdstuk is onderzocht waar deze grens in het Nederlandse recht ligt. Hieruit bleek – kort gezegd – dat hinderlijk gedrag betrekkelijk snel stalking kan worden, zeker als er onduidelijkheid bestaat over de wil van het slachtoffer. Wat betekent dit nu voor liefdesverdriet? Lopen we het risico voor belaging vervolgd te worden als we na de breuk gedurende enkele weken onze ex regelmatig woedend bellen, sms’en of emailen. En kunnen we in de gevangenis belanden als we tegen
54
beter weten in iemand blijven versieren – ondanks dat hij of zij heeft aangegeven echt niet te willen? Dit zijn de vragen die in deze paragraaf centraal staan. De methodes die gebruikt worden bij het benaderen van de ex kunnen voor diegene uiterst hinderlijk en ingrijpend zijn. Vaak worden naar de ex brieven, sms-berichten en e-mails gestuurd, gericht op het herstellen van de relatie danwel gericht op het kwetsen van de ex. Uit het voorgaande bleek dat dergelijke activiteiten naar Nederlands recht zonder meer een inbreuk op op de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren. Wanneer deze inbreuken stelselmatig zijn, is er sprake van belaging in de zin van art. 285b. De stelselmatigheid van gedragingen hangt af van frequentie, duur en indringenheid. Aan deze combinatie werden geen zware eisen gesteld. Relatief snel wordt in het Nederlands recht dan ook bij hinderlijk gedrag een strafrechtelijke grens overschreden en komen we in de sfeer van belaging. Dit is strafbaar als het slachtoffer een klacht heeft ingediend. De norm die met een belagingsdelict tot uiting wordt gebracht, is niet zozeer dat we elkaar geen psychische schade mogen toebrengen of elkaar niet mogen dwarszitten bij ultieme levensambities, maar dat we elkaar met rust horen te laten. Uit de rechtspraak blijkt dat dit niet anders is voor de in de steek gelaten mannen of vrouwen. In diverse uitspraken is bevestigd dat ook of juist ex-partners elkaar met rust moeten laten. Een treffend voorbeeld geeft hiervan de uitspraak inzake de veroordeling van de “erudiete man” die zijn ex belaagde via e-mails en sms-berichten. Deze e-mails en smsberichten zijn niet bedreigend, niet overdreven indringend en in zekere zin te begrijpen vanuit het gegeven dat tegen de zin van de “erudiete man” de relatie verbroken is. Desalniettemin wordt de man veroordeeld146. Ex-partners mogen elkaar kennelijk niet via sms-berichten en e-mails hinderen. De uitspraak laat overigens in het midden hoeveel sms-berichten en e-mails er verstuurd waren. Rechtbank Dordrecht toont in dit verband ook geen mededogen met de man die zijn ex en haar nieuwe partner, zijn voormalige beste vriend, belaagde. Ofschoon te begrijpen is dat de belager woedend is, ziet de Rechtbank daarin geen aanleiding in deze situatie meer hinder toelaatbaar te achten147. Bij de veroordeling van deze man speelde een belangrijke rol dat hij eerder voor belaging veroordeeld was geweest. Langdurige heilloze versierpogingen worden door de rechtspraak evenmin toegestaan. In Hoge Raad 15 november 2005 werd het gedurende vijf weken hinderlijk versieren als belaging gekwalificeerd. In dit geval stuurde de belager – ondanks dat het slachtoffer duidelijk had aangegeven geen prijs te stellen op de avances - onder meer brieven, luidende: “ik zou graag op 146 147
Hoge Raad 31 augustus 2004 NJ 2004/590. Rechtbank Dordrecht 29 mei 2007 LJN: BA6062, Rechtbank Dordrecht, 11/500100-07
55
korte termijn een afspraak met je willen maken om met zijn tweeën te gaan dineren”. En: “Verliefdheid moet nu alleen liefde worden”. De rechter vond dit niet kunnen148. Versieren mag, maar als de ander duidelijk laat weten er niet van gediend te zijn, dan moet opgehouden worden. Maar wanneer laat de ander duidelijk weten geen prijs te stellen op het contact? De instemming met het gedrag moet – zo zagen we - naar objectieve maatstaven ‘kenbaar’ zijn en ‘ondubbelzinnig’. In de relationele sfeer, zo benadrukte ik in hoofdstuk 2, zal de toestemming niet altijd ondubbelzinnig gegeven worden. Omgekeerd zal de afwijzing ook niet altijd even duidelijk zijn. Uit de rechtspraak blijkt dat niet snel aangenomen wordt dat de ex, in tegenstelling tot de door hem of haar ingediende klacht, ten tijde van het vermeende delict instemde met de bestreden gedraging. Het feit dat de ex of afwijzer een klacht heeft ingediend is een belangrijke aanwijzing voor de afkeuring van het gedrag. Echter, de klacht leidt er niet toe dat de ongewenstheid ten tijde van het delict in het geheel niet meer bewezen hoeft te worden. Desalniettemin wordt aan de ongewenstheid na indiening van een klacht niet snel meer getwijfeld. Eerder bleek reeds dat vrijwillig contact na de afwijzende verklaring er niet toe leidt dat uitgegaan mag worden van impliciete instemming met de belagingsgedragingen149. Ook in dergelijke gevallen zal de afgewezene terdege rekening moeten houden met de eerdere afwijzende verklaringen van de ex of afwijzer, teneinde een vervolging te voorkomen. Echter er zijn ook uitspraken bekend waar de rechter er niet van overtuigd was dat het slachtoffer ten tijde van het delict niet had ingestemd met de bestreden belaging. Het beantwoorden van sms-berichten op zodanige wijze die een tegenreactie oproept, vormt bijvoorbeeld een belangrijke aanwijzing van instemming150. Uit het voorgaande volgt dat de in de steek gelaten man of vrouw afwijzende signalen van de ex of afwijzer uiterst serieus moet nemen. Gaat hij of zij ondanks deze signalen door met gedragingen die een inbreuk opleveren van de persoonlijke levenssfeer, dan ligt in principe weinig aan een vervolging en veroordeling voor stalking in de weg. De hinderlijke afgewezene hoeft niet te rekenen op een terughoudende reactie van de vervolgende instanties of een begripvolle reactie van de rechter. De enige hoop die hij kan koesteren is dat het slachtoffer niet een klacht zal indienen. Doet hij/zij dit wel dan is de kans op een vervolging en veroordeling groot.
148 149 150
Hoge Raad 15 november 2005 LJN: AU3495, Hoge Raad, 03604/04. Hoge Raad 13 september 2005 LJN: AT7555, Hoge Raad, 02657/04 Rechtbank Dordrecht 20 februari 2007 LJN: AZ8947, Rechtbank Dordrecht, 11/500215-06
56
Wanneer die klacht wel wordt ingediend en er geen twijfels zijn over de stelselmatigheid van de inbreuk van de persoonlijke levenssfeer, dan vormen de strafuitsluitingsgronden een laatste strohalm om veroordeling te voorkomen. Het aannemen van rechtvaardigingsgronden bij belaging ligt niet voor de hand. Immers, er zijn weinig situaties denkbaar dat de daad van belaging verschoonbaar is vanwege een botsing van morele plichten. Resteert de vraag of er bij liefdesverdriet en verliefdheid schulduitsluitingsgronden aanwezig kunnen zijn. Is – om met Henny Vrienten te spreken – liefde een vreemde ziekte? Of is het een emotie waar redelijkerwijs geen weerstand aangeboden kan en hoeft te worden? Met andere woorden, heeft een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid, of psychische overmacht kans van slagen? Ontoerekeningsvatbaarheid Art. 39 Sr stelt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend”. De vraag is of liefdesverdriet en verliefdheid als een ‘gebrekkige ontwikkeling’ of ‘ziekelijke stoornis’ gekwalificeerd kan worden. Kelk stelt dat het bij deze schulduitsluitingsgrond gaat om een nosologisch ziektebeeld of een verstandelijk defect op grond waarvan het begane feit de verdachte niet kan worden toegerekend. Verstandelijke defecten betreffen hier aangeboren of in de vroege jeugd opgelopen gebreken van psychische aard151. Met nosologisch ziektebeeld wordt bedoeld een in de ‘ziektenleer’ erkende stoornis152. Bij psychopathologische aandoeningen wordt in de regel hierbij de DSM-IV van de American Psychiatric Association als leidraad gebruikt. In de DSM-IV komt liefdesverdriet en verliefdheid als zodanig niet als stoornis voor. Wel worden in de DSM-IV diverse stoornissen erkend die er de oorzaak van kunnen vormen dat gedrag bij liefdesverdriet en verliefdheid escaleert en er maatschappelijk geaccepteerde grenzen overschreden worden. Te denken valt hierbij aan ondermeer borderlinepersoonlijkheidsstoornissen, paranoïde persoonlijkheidsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen die gekenmerkt worden door anti-sociale trekken. In de regel hebben dergelijke stoornissen een matigende invloed op de strafmaat. In een enkel geval is door de rechtspraak de verdachte van expartner stalking ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Een voorbeeld hiervan is 151
Strafrecht, Tekst & Commentaar. Eerste boek. Algemene bepalingen. Titel III. Uitsluiting en verhoging van de strafbaarheid. Inleidende opmerkingen (bewerkt door Wemes). Niet toerekenbaarheid (bewerkt door Wemes). Op: http: kluwer.portal.rijksweb.nl. Kluwer, 2007. Aantek. 4c. 152 Prof. Mr. C. Kelk. Studieboek materieel strafrecht. p. 251.
57
Rechtbank Zutphen 28 maart 2007153. In deze zaak had de verdachte zijn ex-echtgenote gestalkt door het veelvuldig zoeken van telefonisch contact en het veelvuldig verzenden van sms-berichten. De deskundigden concludeerden dat de verdachte leed aan een waanstoornis. Uit de levensgeschiedenis van verdachte komt naar voren dat hij onder stress psychotisch wordt. Op grond van dit oordeel en met het oog op recidive wordt de verdachte voor één jaar in een psychiatrische instelling geplaatst. In Rechtbank Zwolle 7 februari 2008154 stond een man terecht die verliefd was op zijn fysiotherapeut. Deze liefde werd niet beantwoord, waarna verdachte het leven van de fysiotherapeut ernstig verstoorde door ondermeer haar telefoonnummer op websites te plaatsen en te klagen over haar bij haar werkgever. De pycholoog die de verdachte onderzocht heeft, stelde vast dat de verdachte zich door de afwijzing afgewezen en vernederd voelde. Vanuit de behoefte het contact met de fysiotherapeut te continueren en zijn boosheid over haar gedrag heeft hij in de ogen van de psycholoog het ten laste gelegde grensoverschrijdende gedrag begaan. De psycholoog concludeerde dat de verdachte de stalking niet kan worden toegerekend door een waan- en aanpassingsstoornis. De verdachte werd door de Rechtbank voor één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst met het oog op de kans op recidive. Uit bovenstaande concludeer ik dat liefdesverdriet/verliefdheid en de gevoelens die daarbij gepaard gaan op zichzelf geen grond vormen voor ontoerekeningsvatbaarheid. Wel blijkt dat grensoverschrijdend gedrag bij liefdesverdriet/verliefdheid geregeld samenvalt met psychische stoornissen. In een enkel geval heeft dit volledige ontoerekeningsvatbaarheid tot gevolg. Liefdesverdiet/verliefdheid als zodanig is dus geen stoornis. Onomstreden is echter dat het wel een heftige emotie kan zijn. Heftige emoties worden echter niet tot de stoornissen gerekend, maar kunnen wel een rol spelen bij psychische overmacht-situaties. Psychische overmacht De jurist Hullu legt psychische overmacht uit als een een vorm van tijdelijke ontoerekeningsvatbaarheid, niet door geestesziekte maar door externe omstandigheden veroorzaakt. Voor het aannemen van psychische overmacht zijn zeer prangende en acute omstandigheden vereist. Het moet om een drang gaan
153 154
Rechtbank Zutphen 28 maart 2007 LJN: BA1589, Rechtbank Zutphen, 06/460500-06 Rechtbank Zwolle 7 februari 2008 LJN: BC5581, Rechtbank Zwolle, 07.607224-07.
58
waaraan door de verdachte geen weerstand kon worden geboden en waaraan geen weerstand behoefde te worden geboden155. Of weerstand geboden had moeten worden, moet bepaald worden aan de hand van de context en de persoon van de verdachte156. Meer specifiek is de vraag of van de verdachte gelet op zijn capaciteiten en de omstandigheden waarin de daad begaan is, redelijkerwijs geverd kon worden dat weerstand werd geboden aan de drang. Het oordeel hierover wordt gevormd door de gemiddelde rechtsgenoot, gesitueerd in de omstandigheden van de verdachte en met zijn capaciteiten157. Hoe verhoudt deze uitleg van psychische overmacht zich tot liefdesverdriet en belaging. Zou belaging die gedreven wordt door liefdesverdriet die zijn oorzaak vindt in een kwetstende relatiebreuk psychische overmacht kunnen opleveren en daardoor de strafbaarheid kunnen uitsluiten? In de rechtspraak wordt in ieder geval niet uitgesloten dat heftige emoties rondom relatiebreuken psychische overmacht kunnen opleveren. Kelk haalt in dit kader een rechtszaak aan waarin een man de ex-partner van zijn vriendin doodde nadat deze hem treiterde als gevolg waarvan hij in een toestand van stress en radeloosheid geraakte. Hier wordt dus de stalker vermoord! De rechtbank achtte het aannemelijk dat de dader door het ingrijpende getreiter in een toestand verkeerde waaraan hij geen weerstand had kunnen bieden en behoefde te bieden158. Deze zaak maakt volgens Kelk ook duidelijk dat psychische overmacht zich niet beperkt tot onverwachte, plotseling opdoemende omstandigheden. Er kan psychische overmacht zijn in omstandigheden die al langer op iemand drukken159. Illustratief in dit verband is ook de zaak van de ‘In de steek gelaten vrouw’160. In deze zaak ging het om een vrouw die haar (ex) vriend doodstak na diverse vernederingen. Deze vernederingen bestonden er onder meer uit het doorbrengen van de nacht met zijn maitresse, de rivale van de vrouw, en het rondleiden van de maitresse in het huis dat de vrouw en haar vriend samen zouden betrekken. De vrouw is hierop naar het huis van haar gewezen vriend gegaan om de zaak uit te praten. Daarbij is het tot een emotionele ruzie gekomen. De vrouw zag ter plaatse een mes liggen en heeft daarmee haar gewezen vriend doodgestoken. Naar het oordeel van de Hoge Raad was hier sprake van psychische overmacht. De vraag die in de rechtszaak aan de orde kwam was of het de vrouw verweten kon worden dat zij zich in een situatie had begeven waarin de 155
Prof. Mr. J. de Hullu ‘Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht. p. 300. 156 M.M. Dolman ‘Overmacht in het stelsel van strafuitsluitingsgronden’. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2006, p. 181. 157 M.M. Dolman ‘Overmacht in het stelsel van strafuitsluitingsgronden’. p. 176 – 197. 158 Rechtbank Rotterdam 3 januari 1978 NJ 1979/465. 159 Prof. Mr. C. Kelk. Studieboek materieel strafrecht. p. 268. 160 Hoge Raad 13 juni 1989 NJ 1990/48 m.nt. ‘t Hart.
59
emotionele uitbarsting en daaropvolgende doodslag voorspelbaar was. Was er sprake van ‘culpa-in-causa’? De Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De vrouw werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Betekenen bovenstaande uitspraken dat een verdachte van belaging ontslagen kan worden van alle rechtsvervolging vanwege psychische overmacht door een zeer vernederende en kwetsende relatiebreuk? Dit is mijns inziens niet aannemelijk. Bij pyschische overmacht moet er sprake zijn van een drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon of behoorde te bieden. Bij incidentele inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de ex zou dit aangenomen kunnen worden. Van iemand die op vernederende wijze aan de kant is gezet, hoeft niet geverd te worden dat hij of zij zijn ex niet enkele malen opbelt voor tekst en uitleg. Ook in de zaak van de ‘In de steek gelaten vrouw’ vond de Hoge Raad het volkomen begrijpelijk dat de vrouw de gewezen vriend opzocht om het uit te praten. Of de vriend hierop zat te wachten werd niet terzake bevonden. In zekere zin vormde dit ongewenst uitpraten een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Zolang dit incidenteel gebeurt, is het toelaatbaar. Echter, het is niet aannemelijk dat stelselmatige inbreuken verontschuldigbaar en toelaatbaar zijn vanwege psychische overmacht. Vermoedelijk zal geoordeeld worden dat - zelfs gelet op de omstandigheden (vernederende relatiebreuk) en capaciteiten van de verdachte - van hem of haar gevergd mag worden dat hij of zij de ex niet stelselmatig lastig valt. Een vernederende relatiebreuk kan geen vrijbrief opleveren voor het langdurig lastigvallen, hooguit voor incidenten. Psychische overmacht bij belaging zal voorts vermoedelijk ook verworpen worden op grond van een culpa-in-causa-redenering. Door het steeds weer opzoeken van de ex-partner zoekt de verdachte situaties op die tot belaging leiden. Dit kan hem verweten worden. Om te voorkomen dat hij of zij in zo’n situatie zou geraken, had psychische hulp gezocht kunnen worden. Indien de verdachte niet hiertoe in staat was, dan zou eerder van ontoerekeningsvatbaarheid gesproken moeten worden, dan van psychische overmacht. Ik concludeer dat liefdesverdriet/verliefdheid als zodanig noch ontoerekeningsvatbaarheid, noch psychische overmacht kan opleveren die de schuld bij belaging uitsluiten. De allerlaatste strohalm in dit kader is het beroep op de buiten-wettelijke schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ (AVAS). Afwezigheid Van Alle Schuld De buiten-wettelijke door de jurisprudentie erkende schulduitsluitingsgrond AVAS kan een rol spelen bij de
60
discussie over het aldan niet kunnen uitgaan van de instemming met de belaging. Uit de tekst en uitleg van het belagingsdelict volgt dat de gemiddelde rechtsgenoot bepaalt of uit de objectief waarneembare omstandigheden afgeleid kan worden of er sprake is van instemming. Deze instemming moet ‘kenbaar’ en ‘ondubbelzinnig’zijn geweest. Mocht uit de objectief waarneembare omstandigheden blijken dat er absoluut geen toestemming is geweest, dan kan de verdachte (indien hij bij het delict de overtuiging had dat er wel instemming was) een beroep doen op AVAS. De vraag is dan of de dwaling verontschuldigbaar was. Slechts in extreme uitzonderingsgevallen zou dit – conform de systematiek van AVAS - aangenomen kunnen worden. Ik denk hierbij aan verweren die stellen dat in de cultuur van verdachte bepaalde gedragingen instemming impliceren, waardoor verdachte verontschuldigbaar hiervan uit is gegaan. Een goed voorbeeld hiervan vormt de eerder genoemde jongens die de meisjes plagen bij het zwembad. De kans is reëel dat de jongens er in deze situatie van uitgaan dat de meisjes het water ingegooid willen worden. §4.5 Conclusie In deze scriptie staat de vraag centraal ‘wanneer wordt hinderlijk gedrag voortkomend uit liefdesverdriet en verliefdheid stalking en strafbaar?’. Uit hoofdstuk 2 volgde dat liefdesverdriet en verliefdheid leiden tot heftige emoties, zoals woede, jaloezie, en radeloosheid. De liefdesverdriet van de in de steek gelaten mannen of vrouwen kon door deze emoties leiden tot voor de afwijzende partij uiterst hinderlijk gedrag. Dit kon zo ver gaan dat het het leven van de afwijzer volstrekt onmogelijk maakte. Maar is het daarmee ook strafbaar? En vanaf welk moment kan het uiterst hinderlijke gedrag strafbaar zijn. In het derde hoofdstuk zijn de factoren geïdentificeerd die hinderlijk gedrag strafbaar maken. Ik concludeerde dat hinderlijk gedrag strafbaar hoort te zijn als dat gedrag: (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op (ii) andermans ultieme legitieme ambities die uitgaan van de morele gelijkheid. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor, (iv) mits het bewust is, en er geen morele verdediging voor is, en (v) zonder dat daar in toegestemd is. In dit hoofdstuk heb ik aan de hand van deze vijf elementen onderzocht hoe in het Nederlandse recht de grens getrokken wordt tussen uiterst hinderlijk maar strafrechtelijk irrelevant gedrag en stalking. In dit kader zijn de
61
bestanddelen en de toepassing van het belagingsdelict van art. 285b in de praktijk onderzocht. Op basis van dat onderzoek concludeer ik dat in het Nederlandse recht betrekkelijk snel gedrag als stalking gekwalificeerd kan worden. Voor het aannemen van stalking is fysieke bedreiging niet nodig; ook hoeft de stalking niet daadwerkelijk ernstige psychische gevolgen gehad hebben, of uitzonderlijk lang te hebben geduurd. In het Nederlandse recht lijkt daarmee niet zozeer de norm te zijn dat je elkaars levensplannen niet dwarsboomt, maar dat je elkaar met rust laat en niet hindert. Het feit dat in de gepubliceerde rechtspraak in het algemeen alleen uiterst hinderlijk gedrag aan de orde komt, wordt mijns inziens vooral veroorzaakt door de terughoudendheid die er (vermoedelijk) bestaat bij het indienen van een klacht en niet door de terughoudendheid van de vervolgende instanties. Gedrag kan ook snel als stalking gekwalificeerd worden door de wijze waarop afwijzing van het hinderlijke gedrag verondersteld wordt. Deze afwijzing moet op basis van het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot uit de objectief omstandigheden waargenomen kunnen worden, of uit de verklaringen van de verdachte. In de praktijk bepaalt de rechter dit oordeel. De kans is reëel dat via deze constructie er onvoldoende rekening gehouden wordt met gebruiken en nonverbale signalen van subculturen, waardoor ten onrechte gedragingen onder de reikwijdte van het belagingsdelict vallen. De gekozen constructie voor het aannemen van afwijzing heeft daarentegen ook tot gevolg dat zeer hinderlijk gedrag ten onrechte buiten de reikwijdte valt. Het belagingsdelict houdt door de eisen die het stelt aan de kenbaarheid van de afwijzing en de voor vervolging noodzakelijke klacht geen rekening met machtsverhoudingen in relaties. Het veronderstelt dat er instemming is zolang het tegendeel niet ondubbelzinnig is overgebracht via een impliciete of expliciete verklaring en klacht. Hierdoor biedt het belagingsdelict geen bescherming aan degenen die te bang zijn om een klacht in te dienen. De norm dat wij elkaar met rust moeten laten betekent dat in situaties van liefdesverdriet/verliefdheid het in principe niet geoorloofd is de afwijzer lastig te vallen. Ook niet gedurende korte tijd. Als je niet het risico wil lopen vervolgd te worden voor belaging bij liefdesverdriet/verliefdheid, doe je er goed aan afwijzende signalen uiterst serieus te nemen. Immers als de toenadering niet gewenst is, en desondanks doorgaat zitten we al snel in de sfeer van belaging. Verder lijkt het verstandig bij de toenadering de huiselijke sfeer van het slachtoffer of de nabijheid daarvan te vermijden. De huiselijke sfeer wordt sterk beschermd. Al snel
62
kan van een inbreuk daarop sprake zijn; een ongewenste brief kan voldoende zijn. En al snel kan deze inbreuk als stelselmatig worden beoordeeld, zeker als de brief in indringende of bedreigende woorden gesteld is en er meer brieven volgen. Op de openbare weg is evenwel lastigvallen ook niet toegestaan. Toch lijkt het erop dat op openbaar terrein minder snel van een inbreuk sprake is dan in de omgeving van het huis, maar ook hier is niet elk gedrag geoorloofd. Voorzichtigheid is dus geboden. Kortom, bij liefdesverdriet/verliefdheid is er zeker geen recht om nog enkele weken of enkele dagen de afwijzer te bellen of te e-mailen als hij of zij daar geen prijs op stelt. Uit de analyse komt het beeld naar voren dat liefdesverdriet/verliefdheid geen rechtvaardiging of verontschuldiging vormt voor hinderlijk gedrag. Het is daarmee de vraag of gegeven de uitleg van het delict in dit hoofdstuk voldaan wordt aan de eis die het Tweede Kamerlid Halsema in haar inbreng stelde: Tegenover de ziekelijke en stelselmatige belager staat ook – dat mogen wij niet uit het oog verliezen – de vernederde geliefde die aan zeer tijdelijke bewustzijsnvernauwing lijdt. De eerste kan misschien met een straf worden bedreigd. Bij de tweede zouden wij hier vananvond en de komende dagen moeten uitsluiten dat hij of zij wordt bestraft voor gedrag dat weliswaar kinderachtig is, hinderlijk en misschien ook kwetsend is, maar naar mijn idee geen crimineel gedrag is. Wij moet er tegen waken dat niet allerlei gedragingen onder het bereik van het strafrecht worden gebracht die daar uiteindelijk niet thuishoren”161.
In het navolgende hoofdstuk wordt - ter illustratie onderzocht of in het Amerikaanse recht bij hinderlijk gedrag minder snel een strafrechtelijke grens overtreden wordt. Mogen we daar langer de ex nodeloos, hinderlijk en ongewenst bellen bij een relatiebreuk?
161
Handelingen II, 1997-1998, p. 97-5668.
63
Hoofdstuk 5: Stalking in de Amerikaanse rechtsorde §5.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk ging ik in op de vormgeving van het Nederlandse belagingsdelict en de toepassing ervan in de praktijk. Ik vergeleek dit met de voorwaarden voor strafbaarheid van stalking die ik in hoofdstuk 3 geformuleerd had. Ik had op basis daarvan op een aantal punten kritiek. Allereerst was ik van oordeel dat in de Nederlandse rechtsorde relatief snel hinderlijk gedrag als stalking gekwalificeerd kan worden. Het gevolg hiervan is, zo concludeerde ik, dat veel voorkomend gedrag in het kader van liefdesverdriet/verliefdheid onder de werkingssfeer van het stalkingsdelict te brengen is, terwijl dat gedrag in veel gevallen weliswaar hinderlijk is, maar betrekkelijk onschuldig - uitzonderingen daargelaten. Voorts had ik kritiek op hoe in de Nederlandse rechtspraktijk het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot geconstrueerd wordt. Uit de rechtspraak bleek dat zowel het oordeel of sprake is van een inbreuk op de persooonlijke levenssfeer als het oordeel of sprake is van afwijzing van het vermeende stalkingsgedrag volledig wordt overgelaten aan de Officier van Justitie en de rechter. Echter noch de Officier van Justitie, noch de rechter doet enige moeite uit te leggen hoe zij de gemiddelde rechtspersoon construeren en uit welke doelgroep het gemiddelde wordt genomen. Tot slot bekritiseerde ik de eis dat stalking in Nederland alleen vervolgd kan worden als het slachtoffer een klacht indient. Een dergelijke eis houdt geen rekening met machtsverhoudingen in relaties en angst bij slachtoffers. Het gevolg hiervan is dat ernstige vormen van stalking die gepaard gaan met bedreigingen en indoctrinatie niet vervolgd kunnen worden. In dit hoofdstuk onderzoek ik - ter contrast - hoe in het Amerikaanse recht stalking is vormgegeven en hoe met bovenstaande aspecten wordt omgegaan. Ik beperk mij hierbij tot het Californische recht162. Er is een aantal redenen voor juist te focussen op het Californische stalkingsdelict. Allereerst was stalking wereldwijd voor het eerst – in 1990 - in Californië strafbaar gesteld. Het Californische delict heeft hierdoor tot voorbeeld gediend voor vele jurisdicties overal ter wereld163, maar vooral voor de jurisdicties van de staten van Amerika. Andere staten hebben dan ook diverse elementen van het Californische
162
Alle Californische wetgeving komt van de Official California Legislative Informationwebsite: http://www.leginfo.ca.gov/. Alle uitspraken die hier aangehaald worden zijn te vinden op California Courts. The Judicial Branch of California: http://www.lexisnexis.com/clients/CACourts/ 163 Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. P. 260; U.S. Department of Justice. ‘Stalking and Domestic Violence. Report to Congres’. 2001.
64
delict overgenomen164. In de tweede plaats heb ik voor Californië gekozen, omdat door de relatief lange ervaring met het vervolgen van stalking het stalkingsdelict daar het meest uitgekristalliseerd is. Diverse begrippen van het Californische stalkingsdelict zijn bijvoorbeeld al eens onderzocht op de verenigbaarheid met de federale constitutie. Voorts is het delict diverse malen aangepast, teneinde de effectiviteit van de vervolging en de rechtszekerheid van daders en slachtoffers te vergroten. Tot slot is het Californische delict ook in de Nederlandse discussie over de vormgeving en toepassing van het belagingsdelict van invloed geweest. Zo verwijzen Remmelink165 en Malsch166 in hun commentaar op het Nederlandse belagingsdelict naar het Californische delict. Dit hoofdstuk volgt hetzelfde stramien als het vorige hoofdstuk. Dat betekent dat ik eerst in ga op de vormgeving van het delict en de invulling van de diverse elementen. Vervolgens vergelijk ik het delict met de in hoofdstuk 3 geformuleerde eisen voor strafbaarheid van stalking. In dit kader wordt ook een vergelijking gemaakt met het Nederlandse recht. Tot slot onderzoek ik de implicaties hiervan voor de strafbaarheid van gedrag dat samenhangt met liefdesverdriet/verliefdheid. Op basis van deze analyse zal ik beoordelen of het Californische recht beter tegemoet komt aan de geformuleerde eisen voor strafbaarheid van stalking dan het Nederlandse recht. §5.2 Het Californische stalkingsdelict In deze paragraaf licht ik de doelstelling en de elementen van het Californische stalkingsdelict toe. Doelstelling stalkingsdelict In 1989 werd in Los Angeles de Amerikaanse sitcom-actrice Rebecca Schaeffer167 na een periode van stalking vermoord door een obsessieve fan. Vlak daarna werden nog vier vrouwen in Californië na een stalkingsperiode vermoord168. In reactie hierop werd in 1990 - via een zeer korte wetgevingsprocedure - stalking in de Californische Penal Code strafbaar gesteld in §646.9.
164
The National Center for Victims of Crime “Model Anti-Stalking Code Revisted. Responding to the New Realities of Stalking. Washington, 2007. Report to Congres: ‘Stalking and Domestic Violence.’. 2001. 165 J. Remmelink ‘Talking of Stalking’. In: L.M.M. Royakkers, A. Sarlemijn ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998, p.53ff 166 M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’, p. 35ff. 167 Rebecca Schaeffer is bekend van de in Nederland niet erg bekende comedy My Sister Sam, geproduceerd door CBS. 168 Rhonda Saunders ‘Evolution of the First Stalking Law’. In: J. Reid Meloy ‘The Psychology of Stalking: Clinical and Forensic Perspectives’. San Diego, Academic Press, 1998, pp. 28 – 36 (www.stalkingalert.com)
65
Het delict draagt duidelijk de sporen in zich van de context waarin de wet totstand is gekomen: de strafbaarstelling van stalking is er om in te kunnen grijpen voordat de stalking overgaat in moord of mishandeling. De eerste versie van §646.9 luidde: Any person who willfully, maliciously and repeatedly follows or harasses another person and who makes a credible threat with the intent to place that person in reasonable fear of death or great bodily injury is guilty of the crime of stalking punishable by imprisonment in a county jail for no more than one year or by a fine of not more than one thousand dollar ($1000), or by both that fine and imprisonment.
Uitgaande van deze versie is stalking pas strafbaar als er een geloofwaardige bedreiging met de dood of ernstige mishandeling is geuit. Al het overige hinderlijke en soms zelfs zeer bedreigende gedrag is toelaatbaar. Na 1990 is §646.9 diverse malen gewijzigd, teneinde de reikwijdte te verbreden en slachtoffers betere bescherming te kunnen bieden. Deze wijzigingen bestonden uit aanpassingen van enkele elementen en uit aanpassingen van de definities van de elementen. Zo is de eis dat de bedreiging gericht moet zijn op de dood of ernstige mishandeling vervallen. De vorm van het delict als zodanig is echter niet fundamenteel gewijzigd. In alle volgende versies blijft het gaan om herhaald gedrag, geloofwaardige bedreigingen en ‘reasonable fear’. Sinds 2002 heeft §646.9 zijn huidige vorm: Any person who willfully, maliciously and repeatedly follows or harasses another person and who makes a credible threat with the intent to place that person in reasonable fear for his or her safety, or the safety of his or her immediate family ...
De doelstelling van het delict is, getuige de vormgeving van het huidige delict, sinds 1990 in zekere zin onveranderd gebleven: het kunnen interveniëren voordat het hinderlijke gedrag escaleert. Echter de grens wanneer geïntervenieerd mag worden is wel verschoven. Het doel van het Californische stalkingsdelict geeft een duidelijke kleuring aan de invulling van de elementen en de toepassing in de praktijk. Het delict is er om erger te voorkomen en zo wordt het ook toegepast. Het doel van het Californische stalkingsdelict verschilt hiermee fundamenteel van het Nederlandse belagingsdelict. Het Nederlandse belagingsdelict gaat er immers van uit dat óók stalkingsgedrag dat niet dreigt te escaleren en niet tot angst leidt, strafbaar hoort te zijn indien het de privacy van het slachtoffer stelselmatig beperkt. Hier kom ik later op terug.
66
Elementen stalkingsdelict Voor een veroordeling voor stalking in de zin van §646.9 Califorische Penal Code, moeten drie elementen door de openbaar aanklager bewezen worden169, te weten: 1. A Person willfully, malicously and repeatedly followed or willfully and malciously harassed another person. 2. That person following or harassing made a credible threat. 3. The person who made the threat did so with the specific intent to place the other person in reasonable fear for his or her safety or the safety of the immediate of such persons. Hieronder zullen de elementen nagelopen worden. Ad 1. A Person willfully, malicously and repeatedly followed or willfully and maliouscly harassed another person. Dit eerste element van het Californische stalkingsdelict richt zich in zekere zin op twee soorten gedrag170: - willfull malicious repeatedly following; en - willfull, malicious harassment. Met de termen ‘willfully’ [opzettelijk, moedwillig] en ‘maliciously’ [kwaadwillig] wordt in het algemeen bedoeld dat het strafbare gedrag opzettelijk moet plaatsvinden171. Het opzet moet in het Amerikaans recht primair blijken uit de verklaringen van de verdachte. Echter, net als in de Nederlandse constructie van het voorwaardelijk opzet, kan in het Amerikaanse recht in principe het opzet ook afgeleid worden uit de objectief waarneembare omstandigheden172. Dat geldt ook voor het stalkingsdelict. In People v. Falck173 stelde de verdachte geen opzet te hebben gehad het slachtoffer pijn toe te brengen of vrees aan te jagen. Hij stelde van het slachtoffer te houden en om die reden bij haar te willen zijn. Dit verweer werd door het Californische Court of Appeal verworpen: “Intent can be inferred from circumstantial evidence […] Here, it can be inferred that appelant intended to cause fear in the victim from the fact that he insisted on maintaining contact with her although she clearly was attempting to avoid him, and although he had been warned away by the police, the court and the victim’s husband”. Indien echter noch uit de verklaringen van de verdachte, noch uit het objectief waarneembare gedrag het opzet gedestilleerd 169
Zie onder meer: Informatie-brochure van Los Angeles County District Attorney’s Office. Stalking and Threat Assessment Team. Getiteld: ‘Stalking and Criminal Threats’. No. DA-2274-U9/07. Op: http:da.lacounty.gov 170 People v. Heilman, No. DO19082. 27 mei 1994. 171 Paul Bergman, Sara J. Berman-barett The Criminal Law Handbook: Know your rights, survive the system. Nolo Press, Berkely, 2007, p. 250f. 172 Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ p. 4. 173 People v. Falck. No. B094434. 15 Juli 1996.
67
kan worden, dan kan dit eerste element niet bewezen worden en zal er in principe vrijspraak volgen. Met andere woorden: gedrag dat toevallig als herhaaldelijk volgen gekwalificeerd kan worden, zoals iemand naar een winkel volgen waar hij/zij toevallig ook moet zijn, is geen stalkingsgedrag, omdat het vereiste opzet ontbreekt. Het opzet-vereiste beperkt de reikwijdte van het delict aanzienlijk. De inhoud van de termen ‘repeatedly following’ is gedefinieerd in de zaak People v. Heilman. De rechtbank stelde in deze zaak dat van ‘herhaaldelijk volgen’ sprake is als het volgen ‘meer dan eens’ plaatsvindt. Twee keer volgen zou dus in principe voldoende zijn voor het bewijzen van het eerste element van het delict. In de gepubliceerde rechtspraak zijn geen zaken te vinden die zich tot twee keer volgen beperken. Doorgaans vinden de gedragingen aanzienlijk vaker plaats en beperken stalkingsgedragingen zich niet alleen tot het ‘volgen’ van het slachtoffer, maar is er sprake van een grote variëteit aan gedragingen. Deze gedragingen vallen in beginsel onder het tweede soort gedrag dat strafbaar is gesteld: harassement [kwellen]. Het onderscheid tussen de twee soorten gedragingen speelt in de praktijk overigens geen rol. ‘Harassement’ is in bepaling e) van de stalkingsparagraaf (§646.9) als volgt gedefinieerd: (e) For the purposes of this section, “harasses” means engages in a knowing and willful course of conduct directed at a specific person that seriously alarms, annoys, torments or terrorizes the person and that serves no legitimate purpose.
Met de termen ‘knowing’ en ‘willful’ wordt wederom aan het vereiste opzet gerefereerd174. Wat onder ‘course of conduct’ verstaan moet worden, staat beschreven in bepaling f) van paragraaf §646.9: (f) For the purposes of this section “course of conduct” means two or more acts occuring over a period of time, however short, evidencing a continuity of purpose. Constitutionally protected activity is not included within the meaning of “course of conduct”.
Net als bij ‘repeatedly following’ kunnen dus ook de hinderlijke gedragingen in het kader van de ‘course of conduct’ zich tot twee beperken. Uit de rechtspraak blijkt niet hoe ‘ period of time’ ingevuld wordt. Echter het gegeven dat de tijdsperiode kort moet zijn en er sprake moet zijn van ‘continuity of purpose’ geeft enige richting aan. Het lijkt erop dat voor het bewijzen van het eerste element tussen de gedragingen geen jaren zal mogen zitten. In de rechtspraak is hier in ieder geval geen voorbeeld van te vinden. In People v. McCray175 is benadrukt dat in theorie het stalkingsdelict zich ook binnen enkele uren kan voltrekken.
174
Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ p. 4.; Paul Bergman, Sara J. Berman-barett The Criminal Law Handbook: Know your rights, survive the system. 2007, p. 250f. 175 People v. McCray. No. A07455. 6 Oktober 1997.
68
Kortom, het Californische delict stelt geen strenge eisen wat frequentie en duur betreft. Daarin komt het overeen met het Nederlandse belagingsdelict. Het uitsluiten van ‘constitutionally protected behavior’ is opgenomen om zeker te stellen dat het delict geen te grote reikwijdte krijgt en daarmee in strijd komt met de federale en Californische Constitutie. Algemeen aangenomen wordt dat onder meer politieke demonstraties en grondwettelijk beschermde meningen door deze toevoeging op geen enkele manier onder het stalkingsdelict gebracht kunnen worden. Ik kom hier bij de behandeling van het tweede element nog op terug. De werkwoorden ‘alarm’, ‘annoy’, ‘torment’ en ‘terrorize’ zijn in de zaak People v. Ewing176 nader ingevuld. Aangesloten is bij de definities in het gangbare taalgebruik, gerefereerd wordt aan New Webster’s International Dictionary. ‘Alarm’ is ‘to strike with fear/fill with anxiety’, ‘annoy’ is ‘to irritate with a nettling or exasperating effect’, ‘torment’ is ‘to cause (somenone) severe suffering of body or mind; inflict pain or anguish’. ‘Terrorize’ ten slotte is ‘to fill with terror or anxiety’ en ‘terror’ is ‘a state of intense fright or apprehension’. De werkwoorden worden voorafgegaan door het bijwoord ‘seriously’. Hiermee wordt een grens gemarkeerd; alleen ernstige vormen van voornoemde gedragingen komen voor vervolging in aanmerking. Licht hinderlijk gedrag valt dus buiten de reikwijdte van het delict. Maar wat is nu als voldoende ernstig te kwalificeren? In People v. Ewing wordt benadrukt dat dit bepaald wordt door een denkbeeldige ‘reasonable person’ en niet louter door het slachtoffer van het gedrag. De vraag is dus wat zou de reasonable person voldoende ernstig vinden. In People v. Zavala177 wordt door de verdediging beweerd dat het louter vrezen voor nadeel, schade of letsel [harm] niet als ernstig [seriously] gekwalificeerd mag worden. Hier gaat het Court of Appeal niet in mee: Wife’s direct testimony of her fear of Zavala, circling the home to make sure Zavala was not present to prevent her from entering the home safely, and locking the windows on hot summer nights to protect against his intrusion, provides evidentiary support for the finding that Zavala’s conduct seriously alarmed, annoyed, tormented, or terrorized her”.
Kennelijk ligt de ondergrens van ‘ernstig’ dus lager. Maar waar die grens precies ligt, wordt in deze zaak niet duidelijk. Het bepalen van de ondergrens van ‘ernstig’ is in het bijzonder van belang voor de op het eerste gezicht minst 176 177
People v. Ewing. No. D031878. 12 November 1999. People v. Zavala. No. D044321. 27 Juni 2005.
69
schadelijke gedraging: het ‘ernstig lastigvallen’ [seriously annoy]. Aangenomen mag immers worden dat de overige gedragingen die in bepaling e) genoemd worden snel als ernstig gekwalificeerd kunnen worden. Maar wanneer is nu iemand lastig vallen voldoende ernstig te noemen? In People v. Ewing wordt gesteld met verwijzing naar een Engelse zaak uit 1887 dat lastig vallen alles is “which raises an objection in the minds of reasonable men […] more than some fanciful distaste, which would not be sufficient. Van ‘ernstig lastig vallen’ mag dus pas gesproken worden als – naar het oordeel van de reasonable person - duidelijk sprake is van meer dan een lichte afkeer van het gedrag. Misschien moet dit wel als de ondergrens beschouwd worden. Veel concreter wordt het in ieder geval in de rechtspraak niet. Tussenbalans I Uit de analyse van het eerste element van het stalkingsdelict concludeer ik dat in het Amerikaanse recht, net als in het Nederlandse recht, de frequentie en duur van het hinderlijke gedrag van ondergeschikt belang zijn. In principe is voldoende als het hinderlijke gedrag twee keer heeft plaatsgevonden en daar tussen niet te veel tijd is verstreken en er een zeker verband bestaat tussen de gedragingen. Belangrijker voor het bewijzen van het eerste element is het onderdeel waarin de aard van het hinderlijke gedrag wordt omschreven. Het moet gaan om ernstig opzettelijk vervelend [annoy] en/of bedreigend [o.m. terrorize] gedrag. Via de constructie van de ‘reasonable person’ moet bepaald worden of hiervan sprake is. Het begrip ernstig is in de rechtspraak niet duidelijk gedefinieerd. Uit de rechtspraak zou geconcludeerd kunnen worden dat met ‘ernstig’ in de context van lastig vallen [annoy] bedoeld wordt ‘meer dan een lichte afkeer’. A contrario redenerend betekent dit dat gedrag dat slechts een lichte afkeer oproept buiten de reikwijdte van het stalkingsdelict valt. Ad 2. That person following or harassing made a credible threat. Dit element draait om de invulling van het begrip ‘credible threat’. Dit is het kernelement van het stalkingsdelict. ‘Credible threat’ is gedefinieerd in bepaling g) van §646.9: (g) For the purposes of this section, “credible threat” means a verbal or written threat, including that performed through the use of an electronic communication device, or a threat implied by a pattern of conduct or a combination of verbal, written, or electronically communicated statements and conduct, made with the intent to place the person that is the target of the threat in reasonable fear for his or her safety or the safety of his or her family, and made with the apparent ability to carry out the threat so as to cause the person who is the target of the threat to reasonably fear for his or her safety of his or her
70
family. It is not necessary to prove that the defendant had the intent to actually carry out the threat. The present incarceration of a person making a threat shall not be a bar to prosecution under this section. Constitutionallly protected activity is not included within the meaning of “credible threat”.
In de definitie van ‘credible threat’ zit een aantal onderdelen die in §646.9 zelf en in de rechtspraak nadere invulling hebben gekregen. Hieronder worden deze onderdelen nagelopen. Verbal or written threat, including that performed through the use of an electronic communication device, Een ‘verbal or written threat’ is een bedreiging die mondeling of schriftelijk is overgebracht. Het delict stelt geen beperkingen aan de wijze waarop dit mondeling of schriftelijk wordt overgebracht. Met ‘threat’ wordt in het Amerikaanse recht het volgende bedoeld: “A threat is an ‘“expression of intent” to inflict evil, injury, or damage on another’ (US v. Orozco-Santillan […]”178. In de context van het Californische stalkingsdelict zijn bedreigingen uitingen die leiden tot vrees of angst voor de veiligheid bij een gemiddeld persoon. Het moet hierbij gaan om true threats: “a true threat includes a threat which on its face and in the circumstances in which it is made is so unequivocal, unconditional, immediate and specific as to the person threatened, as to convey a gravity of purpose and imminent prospect of execution”179. Louter ‘stoom afblazen’ [blowing off steam], zo wordt in People v. Borelli gesteld, is geen threat180. De bedreigingen moeten in de context van stalking voorts onderdeel zijn van een gedragspatroon. Rhonda Saunders, openbaar aanklager in California en hoofd van de Antistalking Unit, stelt in dit verband treffend: “stalking is a crime of conduct and context, not necessarily words”. In People v. Borelli benadrukt het Court of Appeal in lijn hiermee: “Section 646.9 does not regulate the content of speech insomuch as the manner in which the communication is made”181. Er worden dus strenge eisen gesteld aan het aannemen van bedreiging in de context van stalking. De eisen zijn zo streng, teneinde uitingen die bescherming genieten op grond van het First Amendment (uitingsvrijheid) buiten de reikwijdte te laten vallen182. Bescherming van de uitingsvrijheid heeft in
178 179 180 181 182
People People People People People
v. v. v. v. v.
Borelli. No. F028540. 18 Januari 2000 Falck. No. A071025. 27 Januari 1997 Borelli. No. F028540. 18 Januari 2000 Borelli. No. F028540. 18 Januari 2000 Falck. No. A071025. 27 Januari 1997
71
het Amerikaanse recht de hoogste prioriteit183. Er wordt meer belang aan gehecht dan in Nederland. a threat implied by a pattern of conduct Dit onderdeel is bij de wijziging van het stalkingsdelict in 1993 toegevoegd – op aandringen van de opsporingspraktijk. De klacht was dat stalking nauwelijks te veroordelen was, aangezien stalkingsgedrag zelden directe expliciete bedreigingen bevatte. Door de toevoeging van dit onderdeel worden ook impliciete bedreigingen onder de reikwijdte van het stalkingsdelict gebracht. Met impliciete bedreigingen wordt bedoeld bedreigingen die uit gedrag of schriftelijke of mondelinge uitingen afgeleid kunnen worden of er door geïmpliceeerd worden. Dus, Het langdurig volgen van het slachtoffer en laten blijken zijn of haar levenswandel te kennen, kan een impliciete bedreiging vormen184. Ook het sturen van een briefje met de tekst ‘I love you’, vergezeld van een kogel is een impliciete bedreiging185. Impliciete bedreigingen kunnen ook bedreigingen zijn die alleen kenbaar en in eerste instantie te begrijpen zijn voor het slachtoffer. Te denken valt hierbij aan het achterlaten van notities onder de ruitenwisser met op zichzelf onschuldige teksten. De buitenstaander zal hier geen kwaad inzien. De geadressseeerde zal zich echter doodschrikken als de afzender hem of haar eerder bedreigd heeft of lastig gevallen186. Ook de simpele medeling ‘het staat je goed, zwart’187 kan een geïmpliceerde bedreiging zijn, als de dader en het slachtoffer elkaar die dag niet ontmoet hebben. Het brengt tot uiting dat de dader het slachtoffer volgt. Dit hoeft echter op zichzelf nog niet bedreigend te zijn. Het is vooral bedreigend als er een voorgeschiedenis is tussen dader en slachtoffer, bijvoorbeeld bestaande uit huiselijk geweld of verkrachting. Kennis van deze voorgeschiedenis, waaronder de eerdere veroordelingen van de verdachte, is cruciaal voor het begrijpen van impliciete bedreigingen188. Het Amerikaanse recht is echter in het algemeen zeer terughoudend bij het toelaten van informatie over eerdere veroordelingen van de verdachte. Het zou de jury bevooroordelen met het risico dat de verdachte veroordeeld 183
A.J. Nieuwenhuis ‘Over de grenzen van de vrijheid van Meningsuiting’. Nijmegen, Ars Aequi Libre, 2006. 184 Sandy Bromley, Sr. Program Attorney, Lezing op Lewis & Clark Law School, Portland, Oregon “Working with victims of Stalking”, d.d. 29 januari 2007. Podcast op: http://lawlib.lclark.edu/podcast/?p=154 185 Rhonda Saunders ‘Evolution of the First Stalking Law’. In: J. Reid Meloy ‘The Psychology of Stalking: Clinical and Forensic Perspectives’. San Diego, Academic Press, 1998, pp. 28 – 36 (www.stalkingalert.com) 186 Sandy Bromley, Sr. Program Attorney, Lezing op Lewis & Clark Law School, Portland, Oregon “Working with victims of Stalking”, d.d. 29 januari 2007. Podcast op: http://lawlib.lclark.edu/podcast/?p=154 187 People v. Halgren. No. D023600. 3 September 1996. 188 Neal Miller ‘Stalking Laws and Implementation Practices: A National Review for Policymakers and Practioners’. Alexandria, Virginia. Institute for Law and Justice, 2001, p. 92.
72
wordt niet voor wat hem tenlaste is gelegd, maar voor datgene waarvoor hij al eerder veroordeeld is geweest. In de zaak People v. Kelley189 stond het Court of Appeal het toe dat informatie over eerdere veroordelingen aan de jury gepresenteerd werd. In deze zaak ging het om een vader die zijn dochter stalkte. De stalking bestond onder meer uit het posten bij het huis van zijn dochter en het schrijven van brieven aan zijn dochter waarin hij onder meer benadrukte “de ruzie op te willen lossen voor het erger zou worden”. De vader was eerder veroordeeld voor het sexueel misbruiken van haar. De vraag die in de rechtzaak aan de orde kwam was of deze informatie gebruikt mocht worden voor het bewijs. Het Court of Appeal stond dit toe met de volgende overwegingen: “Kelley’s prior conviction and his attitude toward Shelly’s alleged perjury to obtain it were relevant to show a motive to place Shelly in fear. The evidence was highly probative. It showed the extent of kelley’s obsession with Shelly and the cavalier way he was willing to treathen to satisfy his own desires”190
Het Court of Appeal staat dus toe dat de context waarin de activiteiten plaats vinden (die door het slachtoffer als bedreigend worden ervaren) gedetailleerd worden ingevuld, opdat de jury zich daadwerkelijk in het slachtoffer kan verplaatsen. the intent to place the person that is the target of the threat in reasonable fear for his or her safety or the safety of his or her family Deze zin van bepaling g) hangt nauw samen met derde element van het Californische stalkingsdelict. Om die reden analyseer ik hieronder dit deel van bepaling g) in samenhang met het derde element. Tussenbalans II Eerder concludeerde ik dat in het Californische delict er sprake moet zijn van opzettelijk ernstig hinderlijk gedrag. De gedragingen die dit gedrag omvatten, moeten enkele keren plaatsvinden. Voor een veroordeling voor stalking is dit echter niet genoeg. Het hinderlijke gedrag moet gepaard gaan met bedreigingen. Dit beperkt de reikwijdte van het delict. De bedreigingen in de context van het stalkingsdelict omvatten echter niet alleen ondubbelzinnige schriftelijke of mondelinge uitingen. Ook bedreigingen die door gedrag geïmpliceerd worden, vallen onder het stalkingsdelict. Het effect van de beperking aan de reikwijdte van het delict die via het tweede element aangebracht wordt, is daarom gering. Er zal weinig 189 190
People v. Kelley. No. G018069. 31 Januari 1996. People v. Kelley. No. G018069. 31 Januari 1996.
73
gedrag zijn dat wel als schrik aanjagen [terrorize] gekwalificeerd kan worden, maar niet met bedreigingen gepaard gaat. De beperking van het tweede element is naar mijn inzicht louter van belang voor het gedrag dat als enstig lastigvallen [seriously annoy] te kwalificeren valt. Zolang dat gedrag niet met (geïmpliceerde) bedreigingen gepaard gaat komt het niet voor vervolging in aanmerking. Ad 3 The person who made the threat did so with the specific intent to place the other person in reasonable fear for his or her safety or the safety of the immediate family of such persons. De onderdelen van dit derde element zijn voor een groot deel gedefinieerd in bepaling g) van §646.9. Hieronder worden de onderdelen nagelopen. Specific intent In het Amerikaanse recht wordt er een onderscheid gemaakt tussen ‘general intent’ en ‘specific intent’191. Met ‘general intent’ wordt bedoeld dat de dader van het delict opzettelijk de handelingen verrichtte die door het delict strafbaar zijn gesteld. Een voorbeeld hiervan is mishandeling [battery]. Bij dit delict is opzet vereist voor het gedrag dat de mishandeling omvat. Er is geen opzet nodig op het letsel dat er door veroozaakt wordt. Voor het Californische stalkingsdelict is daarentegen ‘specific intent’ vereist. Daarmee wordt bedoeld dat het opzet niet alleen gericht moet zijn op de stalkingshandelingen, maar ook op de bedreiging en de daarbij gepaard gaande angst. Het Court of Appeal in People v. Carron hierover: “the entire focus [of the intent] is upon a course of conduct intended to cause someone fear for their life and which succeeds in causing that fear”192. Uit People v. Carron volgt dat het specifieke opzet beperkt blijft tot het maken van de bedreiging die redelijkerwijs tot angst leidt. Het opzet hoeft dus niet gericht te zijn op het daadwerkelijk voltrekken van de bedreiging. Dat staat ook nadrukkelijk in bepaling g) beschreven: “It is not necessary to prove that the defendant had the intent to actually carry out the threat”. Het opzet moet dus gericht zijn op het veroorzaken van ‘reasonable fear’. Reasonable fear Met ‘reasonable’ wordt bedoeld dat het gedrag objectief gezien, dus vanuit de perspectief van de gemiddelde mens, beoordeeld moet worden. Eerder is reeds benadrukt dat hiervoor 191
Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ p. 3 192 People v. Carron. No. B078892. 22 Augustus 1995.
74
de gehele context in ogenschouw genomen moet worden. Het gaat met andere woorden dus om een gemiddeld mens in de omstandigheden van het slachtoffer193. Wat met ‘fear’ bedoeld wordt, wordt nergens gespecificeerd. Als begrippen niet gespecificeerd worden in de Amerikaanse wetten of in eerdere rechtspraak, dan wordt in het Amerikaanse recht meestal verwezen naar het normale taalgebruik en vervolgens naar een algemeen geaccepteerd woordenboek. De Longman-dictionary vertaalt ‘fear’ als “the feeling you get when you are afraid or worried something bad is going to happen”194. Het gaat bij fear dus om de zorg of vrees dat er iets naars gaat gebeuren. safety In de context van het Californische stalkingsdelict is alleen de vrees voor de eigen veiligheid of de veiligheid van de directe familiy relevant. Angsten die hier geen betrekking op hebben, vallen buiten de reikwijdte van het delict. Veiligheid is dus een sleutelbegrip in het delict, maar wat wordt daar precies mee bedoeld? In People v. Falck wordt gesteld dat veiligheid een voor iedereen bekend begrip is. Het heeft een duidelijke definitie in de woordenboeken en het begrip wordt zonder problemen toegepast in andere wetgeving. In People v. Falck wordt in navolging van Webster’s New Collegiate Dictionary ‘safety’ daarom opgevat als: “1) condition of being safe; freedom from danger or hazard. 2) quality of being devoid of whatever exposes one to danger or harm; safeness”195. the immediate family In het hoofdstuk over het Nederlandse recht beschreef ik dat stalking ook angst kan veroorzaken bij derden, zoals familie, collega’s en vrienden. Het Californische stalkingsdelicht beperkt de reikwijdte van het delict echter tot bedreigingen die tot tot angst leiden bij de directe familie [immediate family]. Directe familie is in bepaling l) van §646.9 gedefinieerd: “(l) For purposes of this section, “immediate family” means any spouse, parent, child, any person related by consanguinity or affinity within the second degree, or any person who regularly resides in the household, or who, within the prior six months, regularly resided in the household.”
Strafmaat Indien de elementen bewezen zijn en de verdachte schuldig wordt bevonden, kan hij of zij – overeenkomstig §646.9 onderdeel a - veroordeeld worden tot maximaal één jaar cel of 193
The National Center for Victims of Crime ‘Model Anti-Stalking Code Revisted. Responding to the New Realities of Stalking’. Washington, 2007, p.44. Op: www.ncvc.org 194 Longman Dictionary of Contemporary English. Essex, Pearson Education Limited, 2007. 195 People v. Falck. No. A071025. 27 Januari 1997.
75
een boete van $1000. Op het Nederlandse belagingsdelict staat een maximale straf van drie jaar en een boete van €18.500. Eindbalans Het Californische stalkingsdelict heeft als primaire doelstelling het voorkomen dat hinderlijk en bedreigend gedrag escaleert. Gedrag dat deze dreiging niet in zich draagt, valt dan ook, zo blijkt uit de analyse van de drie elementen, niet onder het stalkingsdelict. Alleen gedrag dat als ernstig opzettelijk hinderlijk gekwalificeerd kan worden (eerste element) en gepaard gaat met bedreigingen (tweede element) die specifiek gericht zijn op het veroorzaken van angst voor de veiligheid of de veiligheid van de directe familie (derde element) van het slachtoffer valt onder het Californische stalkingsbegrip. Al het overige gedrag is geen stalking in de zin van §646.9. Met andere woorden, ernstig hinderlijk gedrag dat niet gepaard met bedreigingen of waar geen bedreiging uit afgeleid kan worden, valt buiten de reikwijdte van het delict. §5.3 Het Californische stalkingsdelict en de voorwaarden voor strafbaarheid: vergelijking met Nederlands recht In hoofdstuk 3 concludeerde ik dat stalkingsgedragingen strafbaar horen te zijn als het gedrag (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op (ii) andermans ultieme legitieme ambities. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor. Hieruit volgde dat alleen ernstige vormen van hinderlijk gedrag die het leven van de ander onmogelijk maken, strafbaar zouden mogen zijn. Irritant gedrag dat op geen enkele wijze invloed heeft op iemands ultieme ambities achtte ik met andere woorden geoorloofd. In het vorige hoofdstuk concludeerde ik dat deze voorwaarden in het Nederlandse belagingsdelict vertaald was als ‘stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer’, hetgeen - kort gezegd - neerkwam op het niet hinderen van anderen. Hoe stemmen deze drie voorwaarden overeen met het Californische stalkingsdelict? Laten we beginnen bij de tweede en derde voorwaarde; hoe worden de noodzakelijke middelen ter verwezenlijking van de ultieme ambties in het Californische stalkingsdelict ingevuld? In het Californische stalkingsdelict wordt primair de veiligheid beschermd. Veiligheid kan zonder meer beschouwd worden als een noodzakelijk middel voor de verwezenlijking van de ultieme ambities. Echter, het is zeker niet het enige middel dat hieraan bijdraagt. De privacy die in het Nederlandse belagingsdelict beschermd wordt is minstens net zo
76
belangrijk. Het Nederlandse belagingsdelict gaat uit van een brede betekenis van privacy. In het algemeen vallen inbreuken op de veiligheid er ook onder. De veiligheid die het Californische stalkingsdelict beschermt is qua reikwijdte beperkter dan het Nederlandse privacy. Inbreuken op de privacy zijn lang niet altijd ook inbreuken op de veiligheid; zolang dat niet het geval is, komt de inbreuk in Californië dan ook niet voor een veroordeling in aanmerking. Ik concludeer dat door de breedte die in het Nederlandse recht aan privacy wordt gegeven vergeleken met de veel beperktere invulling van ‘veiligheid’ in het Californische recht, het Nederlandse recht een betere vertaling geeft van het vereiste dat de noodzakelijke middelen ter verwezenlijking van de ultieme ambities via het stalkingsrecht beschermd moet worden. Het Californische delict heeft een te eenzijdige focus, waardoor veel gedrag dat wel de ultieme ambities dwarsboomt, maar niet de veiligheid, onbestraft kan blijven. Niet iedere inbreuk op de noodzakelijke middelen ter verwezenlijking van de ultieme ambities hoort bestraft te worden, maar alleen de zogenoemde ‘meer dan minimale inbreuken’, zo concludeerde ik in hoofdstuk 3. In het Nederlandse recht is deze eis vertaald als ‘stelselmatige inbreuken’. Aan het element ‘stelselmatig’ werden geen zware eisen gesteld. Enkele incidenten waren voldoende. Voor een veroordeling voor stalking bleek het voorts niet nodig te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ‘aanmerkelijk’ was. Kortom, in het Nederlandse recht kan veel gedrag dat een inbreuk maakt op de persoonlijke levensfeer relatief snel in de buurt komen van het belagingsdelict. In het Californische stalkingsdelict wordt de grens tussen acceptabel en onacceptabel hinderlijk gedrag anders gelegd. Alleen ernstig lastig vallen, kwellen en/of schrik aanjagen valt onder het stalkingsdelict en alleen als het vergezeld gaat van bedreigingen van de veiligheid. Het bijwoord ernstig in de context van lastig vallen werd vertaald als ‘meer dan een lichte afkeer’. Al het gedrag dat niet ernstig is en niet gepaard gaat met bedreigingen komt a contrario redenerend niet voor een stalkingsveroordeling in aanmerking. Daar waar dus het Nederlandse belagingsdelict de norm propageert elkaar met rust te laten196, acht het Californische recht enig lastig vallen op zichzelf acceptabel en niet strafbaar. De Court of Appeal formuleert dit treffend in People v. Ewing: “After all, complete emotional tranquility is seldom attainable in this world, and some degree of transient and trivial
196
M. Malsch ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’, p. 73.
77
emotional distress is part of the price of living among people”197.
Gedrag dat niet meer dan ‘transient’ en ‘trivial’ ‘emotional distress’ veroorzaakt, moet dus geaccepteerd worden. ‘Substantial emotional distress’ dat gepaard gaat met ‘reasonable fear’ hoeft echter niet geaccepteerd te worden. Hier ligt in het Californische recht de grens tussen acceptabel en onacceptabel hinderlijk gedrag. Waar deze grens echter precies ligt en of die in de uitwerking fundamenteel verschilt van het Nederlandse recht is moeilijk te zeggen. De rechtspraak is hier niet duidelijk over. De zaak People v. Ewing geeft enig inzicht in waar de grens in ieder geval niet ligt. Deze zaak ging over een goochelaar (Ewing) die een vrouw (Ferguson) ontmoette bij een magic show voor de organisatie van mishandelde vrouwen(!). Na deze ontmoeting begon de goochelaar geleidelijk aan het huis van Ferguson over te nemen. Het begon onschuldig. Ewing sloeg met toestemming van Ferguson zijn attributen op in de garage van Ferguson. Later installeerde hij – zonder expliciete toestemming - zijn kantoor in de garage en nog weer later resideerde hij in Fergusons huis en filmde hij haar doorlopend. Ewing ging niet op het verzoek van Ferguson in zijn spullen te verwijderen. Het gedrag van Ewing leidde begrijpelijkerwijs tot stress bij Ferguson. De vraag die in de rechtzaak centraal stond was of Fergusons stress dusdanig was dat er van stalking gesproken kon worden. Destijds was voor het aannemen van stalking vereist dat het slachtoffer door de stalking ‘substantial emotional distress’ ondervond. Het Court of Appeal concludeerde dat onvoldoende bewezen was dat Ferguson door Ewings gedrag getraumatiseerd was, omdat ze geen professionele hulp gezocht had. De Californische wetgever reageerde onmiddellijk op deze curieuze uitspraak en schrapte de eis dat stalking tot ‘substantial emotional distress’ moest leiden. Uit de snelle reactie van de wetgever kan geconcludeerd worden dat de uitspraak niet in lijn was met de bedoeling van de wetgever. De grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag die in People v. Ewing gemarkeerd werd, werd dus te ver gelegd; teveel ernstig hinderlijk gedrag viel buiten de reikwijdte van het stalkingsdelict. Uitgaande van de bedoelingen van de wetgever hoort kennelijk ook gedrag met minder ernstige gevolgen onder de reikwijdte van het stalkingsdelict te vallen. Uit de rechtspraak na de wetswijziging volgend op People v. Ewing valt geen nadere grens te destilleren. Verondersteld mag echter worden dat de grens tussen acceptabel en onacceptabel hinderlijk gedrag in het Californische recht weliswaar 197
People v. Ewing. No. D031878. 12 November 1999.
78
richting de Nederlandse grens opgeschoven is, maar nog steeds significant anders getrokken wordt. Veel meer hinderlijk gedrag is er acceptabel. Tot slot stelde ik de eis dat de gemiddelde rechtsgenoot moet bepalen of er sprake is van een meer dan minimale inbreuk. Ik had in dit verband kritiek op hoe bij de toepassing van het Nederlandse belagingsdelict de gemiddelde rechtsgenoot geconstrueerd werd. In de Nederlandse rechtspraak wordt het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot volledig bepaald door de rechter. Hij oordeelt als ware hij de gemiddelde rechtsgenoot. Er worden in de rechtspraak geen overwegingen aan gewijd uit welke doelgroep het gemiddelde genomen wordt. Het Amerikaanse recht pakt dit fundamenteel anders aan. Vragen waar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot relevant voor is, worden in principe aan een jury overgelaten198. Bij het stalkingsdelict wordt de jury gevraagd of de drie eerder genoemde elementen van het delict bewezen zijn – beyond a reasonable doubt. Dat betekent dus dat de jury moet oordelen of er sprake is van kwellen [harassment], een geloofwaardige bedreiging [credible threat] en het opzet om redelijkerwijs angst te veroorzaken bij een ander [intent to place the other person in reasonable fear]. Deze vragen komen er in wezen op neer of er sprake is van een meer dan minimale inbreuk. De jury vervult hier dus de rol van de gemiddelde rechtspersoon. De vraag is of dat in lijn is met de eisen die in hoofdstuk 3 hieromtrent gesteld werden en de nadere specificering daarvan in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 3 stelde ik dat de gemiddelde rechtsgenoot met een standaard interesse in gezondheid, vrijheid, leven en vermogen – antwoord moet geven op de vraag of er sprake is van een meer dan minimale inbreuk. In hoofdstuk 4 concludeerde ik dat voor deze vraag de gemiddelde rechtsgenoot het gemiddelde hoort te vormen van de jurisdictie waarin het delict strafbaar was gesteld. Voor het beantwoorden van de vraag of het Amerikaanse systeem in lijn is met deze eisen moet kort stilgestaan worden bij enkele hoofdpunten van de Amerikaanse trial by jury. Het kenmerkende van de Amerikaanse juryrechtspraak is dat de schuldvraag primair beantwoord wordt door een jury in plaats van door een rechter, zoals in Nederland. De jury bestaat in de regel uit 12 Jurors [juryleden]. Deze juryleden vormen in principe een dwarsdoorsnede van het district waar de verdachte terecht staat. Voorts is van belang dat de juryleden onbevooroordeeld zijn. Ter waarborging van deze vereisten zijn 198
P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. p.813-833.
79
er diverse procedures, bestaande onder meer uit het wraken van juryleden. Desalniettemin kunnen er in de praktijk kanttekeningen bij de onbevooroordeeldheid en heterogeniteit geplaatst worden199. In het Amerikaanse jurysysteem wordt het bewijs geheel ter terechtzitting gepresenteerd200. Bewijs dat de jury op het verkeerde been zou zetten of anderszins irrelevant is, wordt door de rechter op voorstel van partijen buiten de terechtzitting gehouden. Na de terechtzitting instrueert de rechter de jury over het geldend recht en de relevante vragen. Hij is verplicht daarbij te benadrukken dat de jury alleen tot een schuldigverklaring mag komen als op basis van het toegelaten bewijs ‘no other explanation can be derived from the facts except that the defendant committed the crime’. Voor een schuldigverklaring is een unaniem oordeel van de jury vereist201. De jury wordt gevraagd niet louter naar eigen maatstaven te oordelen, maar zich te verplaatsen in de ‘reasonable person in the victim’s circumstances’. Dat betekent dus dat het jurylid – net als de Nederlandse rechter - moet oordelen als ware hij de gemiddelde persoon. De vraag is of deze jury als ‘gemiddelde rechtsgenoot van de jurisdictie waarin het delict strafbaar is gesteld’ gekwalificeerd kan worden. Dit is twijfelachtig. De jury is een dwarsdoorsnede van het district waarin de verdachte terecht staat en dus niet een dwarsdoorsnede van de jurisdictie. Dit kan een verschil maken. Wellicht is bijvoorbeeld een jury van een verstedelijkt district geneigd meer hinderlijk gedrag toe te staan, dan een jury van een ruraal district. Echter, de jury wordt gevraagd niet te oordelen naar eigen maatstaven, maar naar de maatstaven van de ‘reasonable person’. Deze ‘reasonable person’ hoort het gemiddelde te zijn van de desbetreffende jurisdictie. In theorie zou dus de jury in verstedelijkte gebieden hetzelfde oordelen als in dunbevolkte gebieden. Of dit laatste ook gebeurd, is de vraag. Juryleden zullen vermoedelijk bij hun oordeel toch vooral varen op de eigen maatstaven, te meer daar zij niet getraind zijn zich te verplaatsen in de ‘gemiddelde persoon’. Om dit te voorkomen, zou het dus beter zijn als de jury een dwarsdoorsnede vormt van de jurisdictie in plaats van het district. De constructie van de gemiddelde rechtgenoot die in het Amerikaanse systeem gehanteerd wordt voldoet dus maar ten dele aan de eisen die ik hieraan stelde. 199
Zie hierover: P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. p.816ff 200 P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. Kluwer, Deventer, 2002, p.823 201 P.J. van Koppen, D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. Kluwer, Deventer, 2002, p.824
80
Ik meen echter dat dit systeem wel dichter de ideale situatie, zoals geformuleerd in hoofdstuk 3, nadert dan het Nederlandse systeem, mits goed uitgevoerd. In het Nederlandse systeem verplaatst de rechter - of drie rechters in het geval van een meervoudige kamer - zich in de positie van gemiddelde rechtsgenoot. Ofschoon hij hierin getraind is, valt toch niet uit te sluiten dat zijn eigen maatstaven bij de beoordeling een doorslaggevende rol spelen. Indien dit het geval is, wordt de verdachte veroordeeld op basis van de maatstaven van de rechter of de drie rechters. In het Amerikaanse systeem verplaatst de jury zich in de gemiddelde rechtgenoot. Indien de jury hierin niet slaagt, wordt de verdachte veroordeeld aan de hand van de maatstaven van het district waarin de verdachte terecht staat. Gezien het feit dat de jury uit twaalf leden bestaat is de kans aanzienlijk dat dit oordeel van de jury grosso modo de gemiddelde rechtsgenoot van de jurisdictie benadert. Deze kans is groter dan dat het oordeel van de Nederlandse rechter of rechters overeenkomt met dat van de gemiddelde rechtsgnoot. Immers, in het Nederlandse systeem wordt het oordeel gevormd door één of drie rechters die in de praktijk geen dwarsdoorsnede van de samenleving vormen. Voor de strafbaarheid van stalking vond ik voorts van belang dat het gedrag (iv) bewust is en er geen morele verdediging voor is, Hieruit volgde dat de dader moet hebben geweten wat hij deed en in staat moet zijn geweest om zijn gedrag te veranderen. Het was daarbij, zo stelde ik, niet van belang dat de dader wist of had kunnen weten dat zijn gedrag schadelijk voor de ander was. Voldoende was dat het schadeveroorzakende gedrag vrijwillig verkozen is en vermeden had kunnen worden. In het Californische recht moet stalking opzettelijk plaatsvinden. Dat betekent in de eerste plaats dat de stalker zich bewust moet zijn geweest van de acitiviteiten die het in dit kader onderneemt (general intent). Voorts moet de stalker zich er bewust van zijn geweest dat zijn gedrag redelijkerwijs angst zou kunnen veroorzaken (specific intent). De eis die met het ‘general intent’ wordt gesteld is in lijn met de gestelde eis. Het ‘specific intent’ echter niet. Immers, ik achtte het van ondergeschikt belang of de stalker wist of zijn gedrag schadelijk was of niet. ‘General intent’ was daarom voldoende geweest. Op dit punt sluit het Nederlands recht beter aan bij de eisen van hoofdstuk 3. In het Nederlandse recht werd weliswaar de eis gesteld dat het stalkingsgedrag met het oogmerk gepaard ging de ander ondermeer vrees aan te jagen, echter in de praktijk werd daar geen waarde aan gehecht. De Californische praktijk vereist wel bewijs voor het ‘specific intent’.
81
Voldoet de dader niet aan de opzet-vereisten (‘general en specific intent’), dan kan in principe geen veroordeling volgen. Is het opzet er wel en zijn ook de overige elementen bewezen, dan kan een veroordeling volgen, zolang er geen morele verdediging voor is. De morele verdediging is uitgewerkt in de strafuitsluitingsgronden. De Amerikaanse strafuitsluitingsgronden komen in hun toepassing overeen met de Nederlandse strafuitsluitingsgronden. Kort gezegd kan gesteld worden dat het Amerikaanse recht gedrag waaraan iemand moreel gezien geen schuld heeft of waar een rechtvaardiging voor bestaat niet voor een strafrechtelijke vervolging in aanmerking komt. Hiermee voldoet het Amerikaanse recht, net als het Nederlandse recht, aan de door mij gestelde eis dat gedrag waar een morele verdediging voor bestaat niet voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking komt. Tot slot werd voor de strafbaarheid van stalking vereist (v) dat niet toegestemd is in het hinderlijke gedrag [Volenti regel]. Aan het aannemen van dergelijke instemming stelde ik hoge eisen. De instemming moet volledig vrij tot stand komen en niet beïnvloed worden door bedreiging of misbruik van macht. Uit de analyse van het Nederlandse belagingsdelict volgde dat instemming met het gedrag van de stalker ondubbelzinnig moest blijken uit verklaringen of uit het gedrag van het slachtoffer. Verder werd in dit verband ook de eis gesteld dat stalking alleen vervolgbaar is als het slachtoffer een klacht heeft ingediend. Dit wordt als extra aanwijzing beschouwd dat het gedrag tegen de zin van het slachtoffer plaatsvond. In het vorige hoofdstuk bekritiseerde ik deze uitwerking van het volenti-beginsel. In het Californische stalkingsdelict is het volenti-beginsel anders uitgewerkt. Allereerst hoeft het ontbreken van instemming met het gedrag niet specifiek bewezen te worden. Het vormt geen onderdeel van één van de elementen. In het Californische verkrachtingsdelict is dit bijvoorbeeld anders202. Echter, net als in het Nederlandse recht, zal het bewijs van het opzet moeilijk geleverd kunnen worden als niet gerefereerd wordt aan de onwenselijkheid ervan203. Neal Miller stelt hierover: “one common method for proving general intent is to show that the stalker was informed by the victim, the
202
§261 California Penal Code. Neal Miller ‘Stalking Laws and Implementation Practices: A National Review for Policymakers and Practioners’. Alexandria, Virginia. Institute for Law and Justice, 2001, p. 92.
203
82
police, or even the court of both the victim’s desire to have the stalking behaviors end”204. Ofschoon afwijzing van het gedrag geen element vormt dat specifiek bewezen moet worden, staat het de verdediging vrij de veronderstelde afwijzing ter discussie te stellen via een zogenoemd instemmingsverweer [consent]205. Het stalkingsdelict is bij uitstek geschikt voor een dergelijk verweer, aangezien instemming zou betekenen dat het slachtoffer zich niet bedreigd voelde. Daarmee is het rechtsgoed dat met het stalkingsdelict beschermd wordt niet geschonden. In het algemeen wordt een instemmingsverweer alleen aangenomen als het slachtoffer geestelijk capabel was om instemming te geven. Zeer jeugdige slachtoffers, geestelijke gestoorden etc. kunnen doorgaans geen toestemming verlenen aan op zichzelf strafbaar gedrag. Voorts mag de instemming niet via bedrog [fraud] totstand zijn gekomen. Vergiffenis wordt in het Amerikaanse recht niet als instemming gekwalificeerd: “The fact that Victim forgives the injury […] will not absolve Defense from liabilty. The crime is considered to be against the people, not against Victim as individual”206. In geen van de gepubliceerde Californische stalkingszaken stond de afwijzing van het gedrag als zodanig ter discussie. Dit kan veroorzaakt worden door de zware eisen die aan het bewijs daarvan gesteld worden. Twijfelachtige, discutabele afwijzingen worden dan niet vervolgd. De literatuur en rechtspraak geven niet aan hoe duidelijk de afwijzing overgebracht moet worden. Wel wordt in de rechtspraak benadrukt dat de bedreiging die met het stalkingsgedrag gepaard gaat ‘ondubbelzinnig’ [unequivocal] moet zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de afwijzing van het stalkingsgedrag ook ondubbelzinnig moet zijn – anders kan de bedreiging niet bewezen worden. Een andere mogelijke oorzaak van het niet ter discussie stellen van de afwijzing kan gelegen zijn in de ernst van het Californische stalkingsvergrijp. Doordat in het Californische stalkingsdelict alleen ernstig bedreigend gedrag strafbaar wordt gesteld, zal het bewijs ter onderbouwing hiervan overduidelijk impliceren dat het bedreigende gedrag ongewenst was. Immers, bedreigingen met de dood zullen doorgaans niet geapprecieerd worden. Meer subtiel stalkingsgedrag komt in het Californische recht niet voor een veroordeling in aanmerking vanwege onvoldoende ernst. Daarmee valt doorgaans ook stalking
204
Neal Miller ‘Stalking Laws and Implementation Practices: A National Review for Policymakers and Practioners’. Alexandria, Virginia. Institute for Law and Justice, 2001, p. 92. 205 Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ p. 36 206 Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ p. 36
83
die vergezeld gaat van subtiele afwijzende signalen buiten de reikwijdte van het delict. In People v. Gams207 komt de instemming zijdelings aan de orde. In deze zaak stelde de verdediging (Gams) dat het slachtoffer (Salcedo) “maintained and even initiated contact including a sexual relationship with appelant for several months after the restraining order was issued”. De verdediging was op grond hiervan van oordeel dat van stalking geen sprake kon zijn. Hier wordt gesuggereerd dat vrijwillig contact instemming impliceert. Het verweer van Gams werd verworpen ondanks dat de door Gams opgebrachte feiten niet ter discussie stonden. Het Court of Appeal verwierp het verweer, omdat de periode waar Gams aan refereerde niet de periode betrof die tenlaste was gelegd. Het Court of Appeal liet hier dus in het midden of vrijwillig contact instemming impliceert en of dat disculperend werkt. Het Court of Appeal was er echter duidelijk over dat het straat- en contactverbod [restraining order] dat tussen Gams en Salcedo gold, onverminderd van kracht bleef, ondanks het vrijwillig contact tussen Gams en Salcedo. Het Court of Appeal hierover: “There was a time when the participation of victims like Salcedo in abusive relationships seemed inexplicable. Why do we remain in these relationships? Studies by social scientists found an answer in the principle of “learned helplessness”. Once a woman (or man) is conditionend to believe that she cannot control what happens to her, her perception becomes reality and she becomes passive, submissive and “helpless”. Even when shown she can control the situation, her behavior is not affected. Subdivision (b) of section 13710 provides a reasoned response to this psychosocial phenomenon. To hold otherwise would place compliance with lawful court orders in the hands of the very people who often need the most protection from their own impotency. […] There are procedures in effect for dissolving protective orders if the subsequent behavior of the protected party casts doubt in the mind of the restrained party as to whether the formere has had a change of heart prior to the expiration of the order. […] These procedures protect the due process rights of the parties, the integrity of the court’s orders and prevents parties from taking the law into their own hands”.
Ofschoon in People v. Gams het instemmingsverweer van de verdediging niet de stalking als zodanig betrof, maar de overtreding van het straat- en contactverbod, kan uit deze zaak geconcludeerd worden dat vrijwillig contact in het kader van stalking niet automatisch instemming met het gedrag van de stalker impliceert. In relaties kunnen factoren als macht en afhankelijkheid een rol spelen, erkent de Court of Appeal. In
207
People v. Gams. No. B098004. 22 Januari 1997.
84
dergelijke situaties is vrijwillig contact onvoldoende bewijs voor instemming. Ik concludeer dat het Californische stalkingsrecht in lijn is met de volenti-regel. Indien er instemming is met het gedrag, is het niet strafbaar meer en instemming die door bedrog of misbruik van macht totstand komt, wordt door de Californische rechtspraak niet als instemming erkend. Ik stelde dat het Nederlandse recht onvoldoende oog had voor subtiele afwijzende signalen. Het lijkt erop dat ook het Californische recht dergelijke signalen niet snel zal herkennen als afwijzend, al is het maar omdat dergelijke signalen het bewijs voor de ‘ondubbelzinnige bedreiging’ compliceren. Voorts stelde ik dat het Nederlandse recht er ten onrechte vanuit ging dat als er geen afwijzende signalen waren het stalkingsgedrag geapprecieerd werd. Dit uitgangspunt werd versterkt door de eis dat stalking alleen vervolgbaar was als er een klacht was ingediend. Het Nederlandse belagingsdelict houdt door deze eisen onvoldoende rekening met macht en afhankelijkheid in relaties. Het Californische recht doet het op dit punt beter. Allereerst stelt het niet de eis dat stalking alleen op klacht vervolgbaar is. Stalking is een vergrijp against the people. De openbaar aanklager beslist daarom of er vervolgd moet worden en laat deze beoordeling niet over aan het slachtoffer die mogelijk niet een klacht durft in te dienen. Ook bij de beoordeling van instemmende en afwijzende signalen geeft het Court of Appeal aan er rekening mee te houden dat relaties met macht en afhankelijkheid gepaard gaan. Instemming met stalkingsgedrag moet dus zeer kritisch bekeken worden. Het Californische recht geeft hiermee een adequate uitwerking van de eis dat instemming die door bedrog of misbruik van macht totstand komt, niet als zodanig gekwalificeerd mag worden. De beoordeling of er sprake was van instemming moest door een gemiddelde rechtsgenoot bepaald worden, zo concludeerde ik in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 voegde ik hieraan toe dat deze gemiddelde rechtsgenoot het gemiddelde hoorde te vormen van de sub-groep van verdachte en slachtoffer. Het Nederlandse recht liet de beoordeling van de afwijzende en instemmende signalen over aan de rechter. In het Amerikaanse recht wordt de vraag of van afwijzing danwel instemming gesproken kan worden gelet op de signalen van slachtoffer en dader, primair overgelaten aan de jury. Deze jury vormt een dwarsdoorsnede van het district waar de verdachte terecht staat. Ofschoon dit niet samen hoeft te vallen met de sub-groep van verdachte en slachtoffer, is de kans reeël dat de jury – op hoofdlijnen - een gemeenschappelijk waardenpatroon heeft. Daarmee is het
85
Californische recht in zekere zin in lijn met de eisen die ik hieromtrent stelde in hoofdstuk 3 en 4. Conclusie Ik concludeer dat het Californische stalkingsdelict op hoofdlijnen goed aansluit bij de in hoofdstuk 3 geformuleerde eisen voor strafbaarheid van stalking. Op twee punten sluit het Californische recht minder goed dan het Nederlandse recht aan bij de eisen van hoofdstuk 3. Allereerst is de focus van het Californische stalkingsdelict te beperkt. Het Californische stalkingsdelict beschermt alleen de veiligheid, daar waar het Nederlandse recht primair de privacy beschermt. In de tweede plaats wordt in het Californische recht de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag wel erg ver gelegd. Hierdoor is veel uiterst hinderlijk gedrag niet strafbaar. Het Nederlandse recht daarentegen legde deze grens weer te dichtbij, waardoor vrijwel al het voor anderen hinderlijke gedrag strafbaar werd. Op één punt sluit echter het Californische systeem beter aan bij de door mij geformuleerde eisen. Via de trial by jury komt het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot zorgvuldiger tot stand dan in het Nederlandse recht. In de volgende paragraaf wordt op basis van de voorgaande analyse nagegaan hoe het Californische recht zich verhoudt tot gedrag voortkomend uit liefdesverdriet en verliefdheid. Hoeveel hinder moet een Amerikaan accepteren van zijn ex of aanbidder? §5.4 Het Californische stalkingsdelict en liefdesverdriet De voorgaande analyse heeft duidelijk gemaakt dat de grens tussen acceptabel en onacceptabel hinderlijk gedrag in het Californische recht fundamenteel anders getrokken wordt, dan in het Nederlands recht. Daar waar – gechargeerd gesteld – het Nederlands recht het hinderen van anderen als zodanig strafbaar acht, is in het Californische recht hinderen van anderen pas strafbaar als het ernstig is en gepaard gaat met bedreigingen van de veiligheid. Dit heeft vergaande consequenties voor de toelaatbaarheid van hinderlijk gedrag bij liefdesverdriet/verliefdheid. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat de methoden die gebruikt worden bij het benaderen van de ex in het kader van liefdesverdriet/verliefdheid, zoals het veelvuldig sturen van brieven, sms-berichten en e-mails, in het Nederlands recht relatief eenvoudig als belaging gekwalificeerd kunnen worden. Ex-geliefden en aanbidders moeten daarom voorzichtig zijn en zich niet mee laten slepen door hun emoties, zo concludeerde
86
ik. Als namelijk de ander een klacht indient, ligt een veroordeling voor belaging op de loer. Dit risico is in het Californische recht veel geringer. Het sturen van brieven, sms-berichten en e-mails, zelfs als ze zeer onwelkom zijn en het er heel veel zijn, zullen niet snel als stalking gekwalificeerd worden, zolang ze niet met (geïmpliceerde) bedreigingen gepaard gaan. De Californische samenleving acht dergelijk hinderlijk gedrag kennelijk de “price of living among people”208. De “erudiete man”, waarover ik in paragraaf 4.4 sprak, die zijn ex belaagde via vele emails en sms-berichten zou daarom vermoedelijk onder het Californische recht niet veroordeeld zijn geweest. In het vorige hoofdstuk stelde ik dat mensen met liefdesverdriet er – in Nederland - verstandig aan deden afwijzende signalen uiterst serieus te nemen. Als immers de man of vrouw met liefdesverdriet zijn pogingen voortzette om de liefde van zijn of haar ex ter herwinnen, terwijl deze ondubbelzinnig had aangegeven hier niet van gediend te zijn, kon het gedrag eenvoudig als belaging gekwalificeerd worden. De afwijzing bepaalde de strafbaarheid. Ik gaf in dit verband het voorbeeld van het sturen van bloemen. Dit kan zeer welkom zijn. Echter, onder het Nederlandse recht kan het ook als stalking gekwalificeerd worden als het niet geapprecieerd wordt, de afgewezene dit had kunnen weten en het meer dan eens plaatsvindt. Dit risico is onder het Californische recht geringer, aangezien gedrag pas strafbaar is als het ernstig hinderlijk is en vergezeld gaat van (geïmpliceerde) bedreigingen. Het ongevraagd en ongewenst sturen van bloemen zal niet snel als zodanig te kwalificeren zijn, tenzij het gepaard gaat met een (geïmpliceerde) bedreiging, bijvoorbeeld door er een kaartje aan te hangen met een bedreiging erop. Net als in het Nederlandse recht komt liefdesverdriet/verliefdheid en de gevoelens van radeloosheid en jaloezie die er mee gepaard ook in het Amerikaanse recht niet snel voor een strafuitsluitingsgrond in aanmerking. Grosso modo kan gezegd worden dat de Amerikaanse strafuitsluitingsgronden dezelfde uitwerking hebben als de Nederlandse strafuitsluitingsgronden. Illustratief in dit verband is de zaak People v. Lujan209. In deze zaak ging het om een depressieve en jaloerse man (mr. Lujan) die zijn ex partner (ms. Lujan) stalkte en haar nieuwe vriend (deputy Madrigal) vermoordde. Mr. Lujan stelde deze daad in ‘a heat of passion’ verricht te hebben. Dit is een strafuitsluitingsgrond in het Amerikaanse recht. Voor het aannemen van ‘heat of passion’ is vereist dat het slachtoffer provocatief gedrag vertoonde. 208 209
People v. Ewing. No. D031878. 12 November 1999. People v. Lujan. No. B140027. 23 Oktober 2001.
87
Het Court of Appeal verwerpt het ‘heat of passion’-verweer: “It is not provocative conduct for a woman who has been separated from her estranged husband for four or five months and who has been filed a petition for dissolution of marriage to later develop a romantic relationship with another individual”
Ter onderbouwing van deze stelling haalt het Court of Appeal de voormalige rechter Howard B. Weiner aan: “Weiner wrote that extreme jealousy and preoccupation with a former girlfriend’s new boyfriend did not constitute “sufficient provocation” so as to permit a jury to be presented with voluntary manslaughter instructions based on a heat of passion. Further, retired Associate Justice Weiner noted that the justices “refuse[d] to countenance any suggestion” that the new boyfriend’s mere act of dating the defendant’s former girlfriend constituted provocation in a voluntary manslaughter heat of passion context”.
Kortom, de Californische rechter heeft op dit punt geen mededogen met de verlaten Mr. Lujan. Een relatie met een ander vormt geen provocatief gedrag dat redelijkerwijs het verboden gedrag uitlokt en begrijpelijk maakt. Doorredenerend betekent dit dat liefdesverdriet eveneens geen rechtvaardiging kan vormen voor het daadwerkelijk stalken van de ex die een ander heeft. Opzettelijk ernstig hinderen en bedreigen mag dus niet – ook niet vlak na een relatiebreuk. Echter, lastig vallen zonder bedreigingen mag wel. Uit het voorgaande volgt dat hinderlijk gedrag in het kader van liefdesverdriet/verliefdheid in Californië veel minder snel strafbaar is dan in Nederland. In Californië mogen we dus langer onze ex nodeloos en hinderlijk bellen. Daar staat tegenover – van de andere kant bezien – dat we bij tijd en wijle ook moeten accepteren dat we ernstig gehinderd worden door een ex en onze ultieme ambities worden gedwarsboomd: de ‘price of living among people’. §5.5 Conclusie In dit hoofdstuk onderzocht ik het Californische stalkingsdelict. Ik vergeleek dit met het Nederlandse belagingsdelict. De bedoeling hiervan was een scherper inzicht te verkrijgen in de juridische vormgeving van de grens tussen strafbaar stalken en hinderlijk, maar legaal gedrag. Deze grens bleek nauw samen te hangen met maatschappelijke opvattingen over ‘normaal’ en ‘geaccepteerd gedrag’ bij liefdesverdriet en afwijzing. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat in Nederland relatief weinig hinderlijk gedrag in het kader van liefdesverdriet getolereerd wordt. De norm bleek te zijn dat we elkaar niet mogen hinderen – ook niet als we ons heel treurig voelen door liefdesverdriet.
88
De norm die uit het Californische recht gedestilleerd kan worden, verschilt hiervan fundamenteel. In het Californische recht mogen we elkaar wel hinderen – ook in situaties van liefdesverdriet. Echter, deze hinder mag niet zover gaan dat het ernstig wordt en bedreigend is. Concreet betekent dit – anders dan in het Nederlandse recht - dat het langdurig bellen van de ex strafrechtelijk geen probleem is, zolang het niet gepaard gaat met bedreigingen. De vraag is welk stelsel sluit beter aan bij de eisen voor de strafbaarheid van stalking die ik formuleerde in hoofdstuk 3. Beide stelsels hebben hun tekortkomingen. Het Californische stelsel focust te eenzijdig op het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer. Hierdoor houdt het geen rekening met inbreuken die de vrijheid sterk beperken maar de veiligheid onberoerd laat. Uit het hoofdstuk over de psychologie van stalking, hoofdstuk 2, bleek dat niet alleen bedreigend gedrag impact had op het slachtoffer. Ook hinderlijk gedrag dat de vrijheid beperkt bleek verstrekkende gevolgen te hebben. Het Nederlands recht, waarin primair de persoonlijke levenssfeer beschermd wordt, sluit hier beter op aan, zij het dat in de praktijk wel erg snel van een stelselmatige inbreuk gesproken wordt. In het Californische recht wordt voorts in mijn ogen zorgvuldiger bepaald of gedrag naar objectieve maatstaven de strafrechtelijke grenzen overtreedt. In het Nederlandse recht bepaalt de rechter dit. Hij oordeelt als ware hij de gemiddelde rechtsgenoot of gedrag een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormt. In het Californische recht daarentegen bepaalt de jury dit. Naar mijn oordeel is dit minder willekeurig dan het oordeel van de Nederlandse rechter. Voor de situatie waarin iemands gedrag gedreven wordt door liefdesverdriet betekenen de verschillen tussen Nederland en Californië dat gedrag gericht op het lastigvallen van de ex of het herwinnen van de liefde van de ex minder snel als stalking gekwalificeerd zal worden. Immers, daar waar in het Nederlands recht het hinderen als zodanig stalking en strafbaar kan zijn, is in het Californische recht hinderlijk gedrag pas strafbaar als het gepaard gaat met een bedreiging van de veiligheid. Zolang die bedreiging er niet is en ook niet afgeleid kan worden uit het gedrag en de voorgeschiedenis tussen de twee voormalige partners is het gedrag van de verlaten ex-partner strafrechtelijk gezien acceptabel. Ofschoon het Californische recht veel zwaardere eisen stelt voor een veroordeling van stalking, is de strafmaat echter geringer. In het Nederlandse recht kan je voor belaging maximaal drie jaar gevangenisstraf krijgen. In het Californische recht maximaal één jaar.
89
Wanneer je je vereenzelvigt met de verlaten partner, zal de conclusie van dit onderzoek zijn dat het Californische recht een betere uitwerking van stalking vormt dan het Nederlandse recht. Immers, het Californische recht laat gedrag dat in jouw ogen normaal is, onberoerd en straft de uitwassen. Wanneer je je echter identificeert met degene die de relatie verbroken heeft, is het goed denkbaar dat je van oordeel zal zijn dat het Nederlandse recht een betere uitwerking van stalking vormt dan het Californische recht. Het Nederlandse recht geeft meer bescherming aan degenen die de relatie verbroken hebben. Het staat niet toe dat hun leven gehinderd wordt door hun voormalige partners. Ter afschrikking is hier een forse straf opgesteld.
90
Hoofdstuk 6: Conclusie Verliefdheid en liefdesverdriet hebben een sterke invloed op iemands gedrag. Een verliefd mens zet vaak alles op alles om zijn of haar geliefde te veroveren. Het bezorgen van bloemen, bellen, sms-en etc. zijn hierbij veel gebruikte methoden. Deze avances kunnen zeer welkom zijn en het begin vormen van een gelukkig leven samen. De avances horen normaal gesproken op te houden als duidelijk is dat de ander niet gediend is van de toenaderingspogingen. Liefde maakt echter blind, zo bleek uit de analyse over het fenomeen verliefdheid. Verliefde mensen vangen laat of helemaal niet signalen op die afwijzing impliceren. De avances gaan dan door – tegen de zin van de ander. Deze avances kunnen buitengewoon hinderlijk en zelfs bedreigend zijn. Hetzelfde kan gebeuren bij liefdesverdriet. Degene die aan de kant gezet is, lijdt daar vaak erg onder. Dit leidt tot jaloezie, wanhoop en radeloosheid. Net als verliefdheid kunnen ook dergelijke gevoelens de rationaliteit van gedrag sterk beïnvloeden. Ex-partners zien hierdoor onvoldoende in dat de toenaderingspogingen die hij of zij onderneemt ongewenst zijn; signalen worden niet goed opgevangen. Vaak gaan ex-partners hierdoor veel te lang door met het herwinnen van de liefde van de ex, terwijl dit geen enkele kans van slagen heeft. Dit gedrag kan zeer hinderlijk zijn en de vrijheid van degene die de relatie verbroken heeft sterk beperken. De vraag die in deze scriptie centraal stond was hoever dit hinderlijke gedrag van aanbidders en ex-partners mag gaan voor het stalking wordt en strafbaar. Met andere woorden: Wanneer wordt hinderlijk gedrag voortkomend uit liefdesverdriet en verliefdheid stalking en strafbaar? Dit is een belangrijke vraag. Mensen moeten weten wanneer gedrag strafbaar is en welke straf daar op staat. Dit geldt a fortiori in situaties van verliefdheid en liefdesverdriet. Juist dan, als signalen niet altijd even goed worden opgevangen en worden gegeven, is er behoefte aan een helder kader. Dit kader hoort, wil het effectief zijn, aan te sluiten bij de normen van de maatschappij. In die situatie heeft de burger rechtszekerheid over wat voor gedrag in een situatie van liefdesverdriet en verliefdheid mag en wat niet. In psychologische zin wordt hinderlijk gedrag stalking als het gedrag (i) repeterend is, (ii) ongewenst is en (iii) een negatieve impact heeft op het slachtoffer. Gedrag in het kader van verliefdheid en liefdesverdriet komt hier al gauw bij in de buurt. Maar is het dan ook strafbaar? Uitgaande van het schadebeginsel, dat ten grondslag ligt aan het moderne strafrecht, hoort hinderlijk gedrag pas strafbaar
91
te zijn als het een ander schade berokkent. Wanneer is dit nu het geval? Uit mijn rechtsfilosofische onderzoek volgde dat hinderlijk gedrag schade veroorzaakt en als stalking strafbaar gesteld mag worden als het (i) naar het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot, meer dan een minimale inbreuk maakt op (ii) andermans ultieme legitieme ambities. (iii) danwel op de noodzakelijke middelen daarvoor, (iv) mits het bewust is en er geen morele verdediging voor is, en (v) zonder dat daar in toegestemd is. Als het gedrag hier niet aan voldoet, hoort het dus niet strafbaar te zijn – ongeacht of het in psychologische zin als stalking gekenschetst kan worden. Deze vijf elementen markeren in strafrechtelijke zin de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag. Waar die grens echter precies ligt hangt af van hoe de vijf elementen in de praktijk ingevuld zijn. Dit verschilt van maatschappij tot maatschappij. Immers, de gemiddelde rechtsgenoot bepaalt hoeveel hinder acceptabel is en deze verschilt per maatschappij. In dit onderzoek is aan de hand van bovenstaande vijf elementen geanalyseerd hoeveel hinder aanbidders en expartners in Nederland en Californië mogen veroorzaken voor het als stalking strafrechtelijk veroordeeld kan worden. Deze vergelijking geeft inzicht in hoe de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag per maatschappij verschilt. In het Nederlandse recht is stalking strafbaar gesteld in art. 285b Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer strafbaar. Vervolging vindt pas plaats als er een klacht ingediend is door het slachtoffer. In het Nederlands recht kan betrekkelijk snel sprake zijn van stalking, zo bleek uit de analyse van hoofdstuk 4. Aan de frequentie, duur en indringendheid van het hinderlijke gedrag worden geen zware eisen gesteld. Evenmin aan de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Een aantal keer ongewenst bellen komt dicht bij stalking in de buurt, of is het misschien zelfs wel. De norm is dat wij elkaar niet mogen lastig vallen. Dit lastig vallen hoeft in het Nederlands recht niet per se de ultieme ambities en levensplannen te dwarsbomen. Gelet op de beperkte eisen die gesteld worden aan de inbreuk, wordt de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag vooral gemarkeerd door de afwijzing ervan. Met andere woorden: al het gedrag dat afgewezen wordt is onacceptabel.
92
Aan de afwijzing wordt in het Nederlands recht de eis gesteld dat deze voor de dader kenbaar moet zijn en ondubbelzinnig. Verder geldt dat gedrag niet vervolgd kan worden als er geen klacht is ingediend. Deze klacht vormt een extra aanwijzing dat het gedrag door het slachtoffer niet gewenst wordt. Wanneer is nu echter kenbaar en ondubbelzinning overgebracht dat het gedrag ongewenst is? De afwijzing is zonder meer kenbaar en ondubbelzinnig als het slachtoffer (meermalen) schriftelijk of mondeling richting de dader verklaard heeft het gedrag van de ander ongewenst te vinden. Als er een dergelijke verklaring is gegeven, is hinderlijk gedrag eenvoudig als stalking te kwalificeren. Doorgaans worden echter in situaties van verliefdheid of liefdesverdriet geen duidelijke mondelinge of schriftelijke signalen afgegeven. Boodschappen worden in dergelijke situaties nogal eens verhullend verpakt en overgebracht via non-verbale signalen. Of deze signalen instemming of afwijzing impliceren, wordt in Nederland bepaald door de rechter, of bij een meervoudige kamer: drie rechters. De rechter zou zich de vraag moeten stellen of een gemiddeld mens de signalen op zou vatten als afwijzing/instemming. Immers, alleen dan kan geconcludeerd worden dat de afwijzing voor de dader kenbaar was of had moeten zijn. Het oordeel van de rechter over de opvattingen van het gemiddelde mens is dus cruciaal voor de vervolging van stalking en daarmee voor het markeren van de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag. De rechter doet in Nederland echter geen pogingen te verantwoorden hoe hij/zij aan het oordeel van het gemiddelde mens is gekomen en uit welke doelgroep het gemiddelde wordt getrokken. Het lijkt erop dat de rechter vooral op zijn eigen maatstaven vaart. De grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag wordt hierdoor niet bepaald door de gemiddelde rechtsgenoot, maar in zekere zin door de rechter. Een indicatie voor de afwijzing wordt voorts gevormd door de ingediende klacht. Verondersteld wordt dat het gedrag niet hinderlijk is en geen stalking is zolang er geen klacht is ingediend. De klacht vormt hiermee een belangrijk ijkpunt van de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag. Dit is mijns inziens niet terecht. Door de eis te stellen dat stalking alleen op klacht vervolgbaar is, wordt onvoldoende rekening gehouden met machtsverhoudingen in relaties; het slachtoffer kan te bang zijn om een klacht in te dienen of volledig geïndoctrineerd zijn. Samengevat kan gezegd worden dat in het Nederlands recht hinderlijk gedrag van ex-partners en aanbidders relatief snel in strafrechtelijke zin als stalking gekwalificeerd wordt. Al gauw is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke
93
levenssfeer sprake. Het is niet nodig dat deze inbreuk de ander ernstig belemmert. De strafrechtelijke grens wordt vooral gemarkeerd door de ongewenstheid ervan. In Nederland is dus hinderlijke gedrag strafbaar als het ongewenst is, als dit duidelijk is overgebracht en er ook een klacht is ingediend. Verliefdheid en liefdesverdriet worden niet als strafuitsluitingsgronden beschouwd. Ook hebben ze geen matigende invloed op de straftoemeting. De vormgeving en toepassing van het Nederlandse stalkingsdelict voldoet maar ten dele aan de eisen die ik aan de strafbaarheid van hinderlijk gedrag stelde. In het bijzonder is naar mijn oordeel niet aan de eis voldaan dat alleen ‘meer dan minimale inbreuken’ op de ultieme ambities strafbaar hoort te zijn. Ik meen dat het delict ook relatief onbeduidende inbreuken strafbaar stelt. Voorts is niet aan de eisen voldaan omtrent het aannemen van afwijzing of instemming met het gedrag. Het delict houdt onvoldoende rekening met machtsverhoudingen in relaties en construeert onvoldoende zorgvuldig het oordeel van de gemiddelde rechtsgenoot over de afwijzing. De vraag is of in het Californische recht de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag anders getrokken wordt dan in het Nederlandse recht en of dit beter aansluit bij de vijf eisen die ik aan de strafbaarheid van stalking stelde. Stalking is in het Californische recht strafbaar gesteld in §646.9 California Penal Code: Any person who willfully, maliciously and repeatedly follows or harasses another person and who makes a credible threat with the intent to place that person in reasonable fear for his or her safety, or the safety of his or her immediate family is guilty of the crime of stalking.
Uit de analyse van het Californische stalkingsdelict volgt dat alleen 1)ernstig hinderlijk gedrag dat 2) gepaard gaat met bedreigingen voor de veiligheid die 3) redelijkerwijs angst veroorzaken, strafrechtelijk als stalking gekwalificeerd mag worden. Deze norm is fundamenteel anders dan de Nederlandse norm. In Nederland bleek de norm te zijn dat we elkaar niet mogen hinderen – ook niet in situaties van liefdesverdriet. Of het hinderen bedreigend is en het dreigt te escaleren is in het Nederlands recht van ondergeschikt belang. We mogen elkaar gewoon niet lastig vallen. In Californië mogen wij elkaar wel hinderen, zolang de hinder niet bedreigend is voor de veiligheid. Concreet betekent dit dat in Californië aanbidders en ex-partners ongevraagd mogen bellen met degene die aanbeden wordt of degene die de relatie verbroken heeft – zolang het bellen niet met bedreigingen gepaard gaat. Deze bedreigingen hoeven niet expliciet overgebracht te worden, maar kunnen ook uit de omstandigheden
94
of uit het gedrag van de aanbidder of de ex-partner gedestilleerd worden. Het gaat er hierbij om of in de omstandigheden van het slachtoffer het gedrag als bedreigend ervaren zou kunnen worden. Cruciaal bij deze beoordeling is de voorgeschiedenis tussen dader en slachtoffer. Indien er bijvoorbeeld sprake is van een geschiedenis van huiselijk geweld, zal eerder geconcludeerd worden dat hinderlijk gedrag bedreigend is. Als er echter geen enkele aanwijzing is dat het hinderlijke gedrag bedreigend is, is het in strafrechtelijke zin geoorloofd. In Californië mag je je ex dus gerust wekenlang bestoken met telefoontjes. De vraag is of de grens tussen acceptabel en onacceptabel gedrag van het Californische recht beter dan het Nederlandse recht aansluit bij de door mij geformuleerde eisen voor de strafbaarheid van stalking. Beide stelsels hebben hun tekortkomingen. Het Californische stelsel focust te eenzijdig op het waarborgen van de veiligheid van het slachtoffer. Hierdoor houdt het geen rekening met inbreuken die de vrijheid sterk beperken maar de veiligheid onberoerd laat. Het Nederlands recht, waarin primair de persoonlijke levenssfeer beschermd wordt, sluit hier beter op aan, zij het dat in de praktijk wel erg snel van een stelselmatige inbreuk gesproken wordt. Mijns inziens zou het Nederlandse recht beter bij de geformuleerde eisen aansluiten als – net als het Californische recht – alleen ernstig hinderlijk gedrag voor een vervolging in aanmerking komt. De Hoge Raad heeft deze opvatting echter in 2005 verworpen. In het Californische recht wordt voorts in mijn ogen zorgvuldiger bepaald of gedrag naar objectieve maatstaven de strafrechtelijke grenzen overtreedt. In het Nederlandse recht bepaalt de rechter dit. Hij oordeelt als ware hij de gemiddelde rechtsgenoot of gedrag een ongewenste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormt en of uit het gedrag van het slachtoffer afwijzing of instemming met het hinderlijke gedrag afgeleid kan worden. In het Californische recht daarentegen bepaalt de jury dit. Naar mijn oordeel is dit minder willekeurig dan het oordeel van de Nederlandse rechter. Waarom immers bepaalt de Nederlandse rechter wat acceptabel gedrag is bij liefdesverdriet? Het oordeel van de jury, die een dwarsdoorsnede van de samenleving vormt, is in dit kader meer legitiem. Kort en goed: in het Nederlands recht hoeven we geen hinderlijk gedrag van ex’en of aanbidders te accepteren. Het Nederlandse recht beschermt daarmee de vrijheid van degene die de aanbidder heeft afgewezen. Het Californische recht daarentegen beschermt de vrijheid van de aanbidder en de expartner. Hun handelen mag niet beperkt worden zolang er geen
95
gevaar dreigt. Dat dit weliswaar ongevaarlijke gedrag de vrijheid van anderen beperkt wordt in Californië gezien als de ‘price of living among people’. Welk stelsel beter is, hangt af van het perspectief dat je inneemt. Identificeer je je met aanbidders en ex-partners, dan zal je meer voelen voor het Californische systeem en de Californische vrijheidsopvatting. Vereenzelvig je je met de afwijzende partij, dan ben je beter af in het Nederlandse recht. Neem je een neutrale positie en is de focus op rechtszekerheid gericht, dan moet je constateren dat het Californische stalkingsdelict helderder de normen aangeeft dan het Nederlandse belagingsdelict. In Californië kunnen verliefde mensen daardoor een betere inschatting maken welke toenaderingspogingen mogen en welk gedrag over de schreef gaat en strafrechtelijk verboden is. Wat in het Nederlands recht in dit kader mag, is vooraf moeilijk te zeggen. Veel hangt af van hoe de rechter tegen het gedrag van de betrokkenen aankijkt.
96
GERAADPLEEGDE
LITERATUUR
Baas, Drs. N.J. Stalking. WODC, Ministerie van Justitie. Den Haag, 2003. Bergman, Paul., Sara J. Berman-barett The Criminal Law Handbook: Know your rights, survive the system. Nolo Press, Berkely, 2007. Bromley, Sandy., Sr. Program Attorney, Lezing op Lewis & Clark Law School, Portland, Oregon “Working with victims of Stalking”, d.d. 29 januari 2007. Podcast op: http://lawlib.lclark.edu/podcast/?p=154 Buruma, Y. ‘Stelselmatig- een sleutelbegrip in de wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden. In: NJCM-Bulletin nr. 2, april 2000. Conner, George. ‘Double Jeopardy; The History, The Law’. New York Press, New York, 1998. Dolman, M.M. ‘Overmacht in het stelsel van strafuitsluitingsgronden’. Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2006. Duker, M.J.A. ‘De reikwijdte van het belagingsartikel’. In: RMThemis, nr. 4, aug. 2007 Emanuel Law Outlines. Criminal Law, 2000, Op: http://www.geocities.com/emanuellawoutlines/ Feinberg, Joel. ‘The Moral Limits of the Criminal Law; Harm to Others, Volume one’, Oxford University Press, New York/Oxford, 1984. Finch, Emily The Crimininalisation of Stalking: Constructing the problem and evaluating the solution. Cavendish Publishing Limited. London/Sydney, 2001. Handelingen I, 16 mei 2000, pp. 28-1348 - 28-1372. Handelingen II, 31 augustus 1999, pp. 97-5658 – 97-5675 en 1 september 1999, pp. 98-5688 – 98-5711. Hullu, Prof. Mr. J. de. ‘Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht. Kluwer, Deventer, 2003 Groenhuijsen, M.S ‘Stalking Strafrecht als interventierecht’. In: Delict & Delinquent nr. 6 juni 1998.
97
Kamerstukken I, 1999-2000, nr. 25 768, nr 67 – 67b: Voorstel van wet van de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal, en O.P.G. Vos tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (strafbaarstelling van belaging) Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 25 768, nr 1 – 7: Voorstel van wet van de leden Dittrich, Swildens-Rozendaal, en O.P.G. Vos tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering (strafbaarstelling van belaging) Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 403, nr. 3 (memorie van toelichting wetsvoorstel Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden). Kamphuis, J.H., P.M.G. Emmelkamp. ‘Stalking: een forensischpsychiatrische benadering. Overzichtsartikel. In: Tijdschrift voor Psychiatrie. Jaargang 42, 2000, nr. 3. Kelk, Prof. Mr. C. Studieboek materieel strafrecht. Gouda Quint, Deventer, 2001. Klink, B van en L. Royakkers ‘Enkele kanttekeningen bij de strafbaarstelling van stalking. In: Delict & Delinquent nr. 7, sept. 1998 Koppen, P.J. van., D.J. Hessing, HL.G.J. Merkelbach. H.F.M. Crombag (red.) ‘Recht van binnen. Psychologie van het recht’. Kluwer, Deventer, 2002. Krabbe H.G.M. & Wedzinga ‘Belaging in wetsontwerp 25 768’. In: L.M.M. Royakkers, A. Sarlemijn ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998. Kymlicka, Will. ‘Contemporary Political Philosophy. An Introduction’, Clarendon Press, Oxford, 1995. Longman Dictionary of Contemporary English. Pearson Education Limited, Essex, 2007 Lorraine P. Sheridan, Eric Blaauw, Graham M. Davies. ‘Stalking. Knowns and unknowns’. In: Trauma, Violence and Abuse, Vol. 4, no. 2, april 2003. Los Angeles County District Attorney’s Office. Stalking and Threat Assessment Team.‘Stalking and Criminal Threats’. No. DA-2274-U-9/07. Op: http:da.lacounty.gov. Lünnemann, K.D. ‘Moet relationeel geweld apart strafbaar worden gesteld?’ In: Ontmoetingen : Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, nr. 5, 1999.
98
Lyne, Adrian. ‘Fatal Attraction’. Paramount Pictures Corporation, 1987 [film]. Malsch, M. ‘De Wet Belaging. Totstandkoming en toepassing’. Ars Aequi Cahiers. Strafrecht, deel 13. Ars Aequi Libre, Nijmegen, 2004. Mill, John Stuart. ‘On Liberty and Other Writings’, Stephan Collini (ed), Cambridge University Press, Cambridge, 1994. Miller, Neal. ‘Stalking Laws and Implementation Practices: A National Review for Policymakers and Practioners’. Institute for Law and Justice, Alexandria, Virginia, 2001. Mullen, Paul E., Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims. Cambridge University Press, Cambridge, 2000. National Center for Victims of Crime, The. ‘Model AntiStalking Code Revisted. Responding to the New Realities of Stalking’. Washington, 2007, p.44. Op: www.ncvc.org Nieuwenhuis, A.J. ‘Over de grenzen van de vrijheid van Meningsuiting’. Ars Aequi Libre, Nijmegen, 2006. Noord-Hollands Dagblad, 8 februari 2008. ‘Op slippers terug naar de cel’. Noord-Hollands Dagblad 14 februari 2008. ‘Stalker is er elke dag’. Noyon-Langemeijer-Remmelink. Wetboek van Strafrecht. Supplement 128 (september 2004). Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – Suppl. 129 (november 2004). Noyon-Langemeijer-Remmelink Wetboek van Strafrecht – Suppl. 137 (november 2006). NRC-Handelsblad 5 mei 2007. ‘Fatale attractie’ door Paul Andersson Toussaint. Official California Legislative Information-website: http://www.leginfo.ca.gov/. California Penal Code: §261 & §646.9 Remmelink J. ‘Talking of Stalking’. In: L.M.M. Royakkers, A. Sarlemijn ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998. Report to Congres: ‘Stalking and Domestic Violence.’. 2001.
99
Rawls, John. ‘A Theory of Justice’, Oxford University Press, Oxford, 1973. Royakkers, L.M.M. & A. Sarlemijn (red.) ‘Stalking strafbaar gesteld’. Gouda Quint, Deventer, 1998. Saunders, Rhonda. ‘Evolution of the First Stalking Law’. In: J. Reid Meloy ‘The Psychology of Stalking: Clinical and Forensic Perspectives’. San Diego, Academic Press, 1998, (www.stalkingalert.com). Staatsblad 2000, 282: Wet strafbaarstelling belaging. Staatscourant 2003, 61: Aanwijzing Huiselijk Geweld. Strafrecht: Tekst en Commentaar. C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer (red). Kluwer, Deventer, 2006 Strafrecht, Tekst & Commentaar. C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer (red). Op: http: kluwer.portal.rijksweb.nl. Kluwer, 2007. Strafrecht. Boom Basics. Mr. S.L.J. Janssen, Mr. R. Malewicz (red). Boom juridische uitgevers, Den Haag, 2005 Sman, José van der. ‘Wat is liefde? – Wetenschap: Leve de liefde’. In: Elsvier weekblad, 21 juli 2007 Vingerhoets, Ad. & Miranda van Tilburg ‘De ondraaglijke lichtheid van de liefde’. Standaard Uitgeverij/Ad Donkers, Antwerpen/Rotterdam. 2005 Van der Pot-Donner Handboek van het Nederlandse staatsrecht. Bewerkt door Prof. Mr. L.Prakke, Mr. J.L. de Reede, Prof. Dr. G.J.M. van Wissen, Kluwer, Deventer, 2001. Wagenaar, Willem Albert., Hans Crombag The Popular Policeman and Other Cases. Psychological perspectives on Legal Evidence. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005. Wagenaar, Willem Albert. ‘Psychologie in de rechtszaal. Een hoorcollege over waarneming, geheugen en menselijk gedrag’. Den Haag, Home Academy Publishers, 2007 [hoorcolleges studium generale]. Weijts, Christiaan. ‘Art. 285b’. Arbeiderspers, Amsterdam, 2006. [roman].
100
GERAADPLEEGDE
JURISPRUDENTIE
Nederlandse jurisprudentie (Bron: o.a. www.rechtspraak.nl; http: kluwer.portal.rijksweb.nl)
Rechtbank Rotterdam 3 januari 1978 NJ 1979/465 Hoge Raad 13 juni 1989 NJ 1990/48 m.nt. ’t H. Europees Hof van de Rechten van de Mens 16 december 1992 NJ 1993/400. Hoge Raad 15 oktober 1996 NJ 1997, 199 m.nt. ‘t H. Rechtbank Leeuwarden 6 november 2001. In: LJN: AD5320, Rechtbank Leeuwarden, 17/080180-01vev. Rechtbank Almelo 10 februari 2004 LJN: AO3589, Rechtbank Almelo, 08/004811-03 Hoge Raad 1 juni 2004 NJ 2004/354 Hoge Raad 29 juni 2004 NJ 2004/426 m. nt. prof. mr. D.H. de Jong; Ars Aequi 53(2004) 11 m.nt. prof. mr. Th. de Roos Hoge Raad 31 augustus 2004 NJ 2004/590. Hoge Raad
14 september 2004 NJ 2004/625
Hoge Raad 2 november 2004 LJN: AQ4289, Hoge Raad, 00389/04 Gerechtshof Arnhem 13 april 2005 LJN: AO8239, Gerechtshof Arnhem, 21-004382-03 Hoge Raad 13 september 2005 LJN: AT7555, Hoge Raad, 02657/04 Hoge Raad 15 november 2005 LJN:AU3495, Hoge Raad, 03604/04 Hoge Raad 7 februari 2006 NJ 2007/107 Hoge Raad 30 mei 2006 NJ 2006/319 Gerechtshof Leeuwarden 12 december 2006 LJN: AZ4596, Gerechtshof Leeuwarden, Parketnummers: 24-002152-05 en 24001788-06 Rechtbank 1 augustus 2006 LJN: AY5837, Rechtbank Haarlem, 15/635244-06 & 23/002476-01
101
Rechtbank Haarlem 27 oktober 2006 LJN: AZ3016, Rechtbank Haarlem, 15/635429-06 Rechtbank Breda 26 januari 2007 LJN: AZ7150, Rechtbank Breda, 800689-06 Rechtbank Dordrecht 20 februari 2007 LJN: AZ8947, Rechtbank Dordrecht, 11/500215-06 Rechtbank Zutphen 28 maart 2007 LJN: BA1589, Rechtbank Zutphen, 06/460500-06 Rechtbank Dordrecht 29 mei 2007 LJN: BA6060, Rechtbank Dordrecht, 11/51044406 Rechtbank Amsterdam 11 augustus 2007. LJN: BB2340, Rechtbank Amsterdam, 13/420276-06 Rechtbank Alkmaar 30 september 2007 LJN: AI0651, Rechtbank Alkmaar, 14/010197-02. Rechtbank Zutphen 16 oktober 2007 LJN: BB5727, Rechtbank Zutphen, 06/460368-07 en 06/4060691-05(tul) Hoge Raad 11 maart 2008 RvdW 2008, 332
Californische jurisprudentie (Bron: California Courts. The Judicial Branch of California: http://www.lexisnexis.com/clients/CACourts/)
People v. Heilman, No. DO19082. 27 mei 1994 People v. Carron. No. B078892. 22 Augustus 1995 People v. Kelley. No. G018069. 31 Januari 1996 People v. Falck. No. B094434. 15 Juli 1996 People v. Halgren. No. D023600. 3 September 1996 People v. Gams. No. B098004. 22 Januari 1997 People v. McCray. No. A07455. 6 Oktober 1997 People v. Ewing. No. D031878. 12 November 1999 People v. Borelli. No. F028540. 18 Januari 2000 People v. Lujan. No. B140027. 23 Oktober 2001 People v. Zavala. No. D044321. 27 Juni 2005 102
103