Turkije tussen Europa en het Midden-Oosten Ruud Hoff
Zowel de buitenwereld als Turkije zelf worstelen met de Turkse identiteit en de plaats van Turkije in de regio. Maakt Turkije deel uit van de islamitische wereld van het Midden-Oosten, waarmee het cultureel en historisch nauw verwant is? Of is Turkije een moderne westerse staat die bij Europa hoort? Op deze vragen worden zowel in Europa, het Midden-Oosten als in Turkije zelf verschillende antwoorden gegeven. Zij raken de kern van de Turkse identiteit. Het grootste deel van dit uitgestrekte land ligt in Azië, de overgrote meerderheid van zijn inwoners behoort tot de islam. Eeuwenlang waren de Turken staatkundig, economisch en cultureel één geheel met de wereld van het Midden-Oosten. Toch kennen de Turken ook een sterk eigen nationaal gevoel en heeft de Turkse ‘vader des vaderlands’ Kemal Atatürk onmiskenbaar voor het Europese model gekozen. Begin 1998 verbood de rechter in Ankara de islamitische Refah-partij (Welvaartspartij) van professor Necmettin Erbakan, die in juni 1997 onder druk van de legertop al had moeten aftreden als premier. Het was niet de eerste keer dat het leger intervenieerde in de Turkse politiek. In 1960, 1971 en 1980 gebeurde dit door middel van staatsgrepen, bij andere gelegenheden door zware politieke druk. De prominente rol van hoge militairen in de Turkse politiek, de veelvuldige schending van mensenrechten en het gebrek aan democratie leidden in Europa tot scherpe kritiek. Zij verschaffen de Europese Unie de argumenten het Turkse lidmaatschap op de lange baan te schuiven. Anderzijds beseft men in Europa heel goed dat de generaals een garantie vormden voor het seculiere en pro-westerse karakter van de Turkse staat en een bolwerk vormen tegen het door West-Europa gevreesde islamitisch fundamentalisme. Het economisch en strategisch belang van Turkije voor het Westen in het algemeen en Europa in het bijzonder staat buiten kijf. Met zijn ruim 60 miljoen inwoners vormt Turkije een belangrijke afzetmarkt voor Europese producten. Als NAVO-bondgenoot was Turkije tijdens de Koude Oorlog onmisbaar aan de zuidflank van de Sovjetunie. Het vormt de verbindingsschakel met het Midden-Oosten, de Kaukasus en Centraal Azië. De bruggen over de Bosporus zijn letterlijk de verbinding tussen Europa en Azië. In de Golfoorlog bleek nog eens het strategische belang van Turkije, dat zich vlakbij de olievelden van het Midden-Oosten bevindt. Als militair en politiek bondgenoot binnen de NAVO mochten de Turken van harte welkom zijn, de EU echter reageerde steeds afhoudend op Turkse lidmaatschapsaanvragen. Een formele aanvraag voor het lidmaatschap van de Europese Unie werd in 1989 en eind 1997 afgewezen. Wel kwam in 1995 een douane-unie tot stand. Turkije zou nog niet rijp zijn voor een volwaardig lidmaatschap. De EU wees daarbij op het democratisch tekort, de schending van de mensenrechten, de conflicten met Griekenland (o.a. over Cyprus) en de oorlog tegen de Koerden in Oost Turkije. Maar ook economische factoren speelden ongetwijfeld een rol (de hoge inflatie, de armoede en het gebrek aan sociale voorzieningen, de vrees in Europa voor massale arbeidsmigratie). Op de achtergrond speelde waarschijnlijk ook de vraag (openlijk gesteld door o.a. de Duitse bondskanselier Kohl) in hoeverre Turkije eigenlijk deel uitmaakte van de Europese (christelijke) cultuurkring. De Turkse trots zou zich, gekwetst door de Europese afwijzing, ook kunnen vertalen in een stem tegen het Westen en een terugkeer naar het Midden-Oosten. Bij de verkiezingen van 1995 werd de islamitische Refah-partij de grootste partij en in 1996 werd haar leider Necmettin Erbakan de eerste uitgesproken islamitische premier van de seculiere Turkse republiek. De legerleiding, de schatbewaarder van de erfenis van Kemal Atatürk, keek wantrouwend toe en maakte een jaar later weer een eind aan diens moeizaam
1
functionerende coalitieregering. Dit instabiele politieke klimaat heeft de Turkse toetreding tot de EU niet dichterbij gebracht. De last van het verleden De verhouding tussen de Turken en Europa draagt ook de loodzware last van het verleden met zich mee. Zij werd vaak bepaald door de botsing tussen het christelijke Westen en de wereld van de islam, waarvan het Ottomaanse rijk van de Turkse sultan eeuwenlang de belichaming was. De verovering van Jeruzalem door de Seldsjoekse Turken vormde al de aanleiding tot de kruistochten. De ondergang van het Byzantijnse rijk en vooral de val van Constantinopel (in 1453 veroverd door sultan Mehmet II) veroorzaakten een golf van onrust in Europa. Vervolgens streden de Turken en de Europese mogendheden om de macht in het oostelijk deel van de Middellandse Zee. Het Turkse rijk breidde zijn macht uit over vrijwel de gehele Balkan, onderwierp daar christelijke volken en tot twee maal toe stonden de Turken voor de poorten van Wenen. Vanaf Napoleons veldtocht naar Egypte nam Europa het initiatief in de confrontatie met de Turken over. Minder bekend is overigens, dat er ondertussen ook talrijke vruchtbare handelsbetrekkingen en culturele relaties tussen Europa en het Turkse rijk waren. In de loop van de 19e eeuw raakte het Ottomaanse rijk in verval. Steeds meer volken binnen dit rijk (de Grieken voorop) wierpen met Europese steun het Turkse juk af. Europese mogendheden maakten zich meester van delen van het langzaam ten onder gaande rijk van de sultan. Dat ‘de zieke man van Europa’, zoals de Russische tsaar het Turkse rijk noemde, toch nog zo lang op de been bleef, was goeddeels te danken aan de onderlinge rivaliteit van Engelsen, Fransen en Russen en de steun van Duitsland. In een poging een halt toe te roepen aan het verval van hun imperium, streefden de sultans eind vorige eeuw naar modernisering en industrialisering naar Europees model. Daarbij staken zij zich niet alleen diep in de schulden (opnieuw bij Europese staten), maar ondergroeven zij ook hun eigen positie. Westerse politieke opvattingen deden hun intree in het autocratische, op de islam gebaseerde, sultanaat. Onder invloed van de, in essentie Europese, ideologie van het (Turkse) nationalisme grepen jonge officieren, de ‘Jong Turken’, in 1908 de macht en stelden de sultan onder curatele. Kemalisme Het Turkse nationalisme ging niet langer uit van de islam als bindende factor voor het land, maar benadrukte de grootheid en superioriteit van het Turkse volk (natie) en de Turkse taal en cultuur. De nationalisten streefden naar turkificering van de niet-Turkse inwoners van het rijk (zoals Arabieren en Koerden) om zo een hechtere eenheid te smeden. Een ander doel was de bevrijding van de Turkssprekende broedervolken in Centraal-Azië (zoals de Turkmenen, Oezbeken, Kazachen en Kirgiezen). Hun ideoloog, Zia Gökalp, verheerlijkte de Centraal-Aziatische oorsprong van de Turkse natie. De Turks-nationalistische gedrevenheid van de Jong Turken vermocht het rijk van de sultan echter niet van de ondergang te redden. In de Eerste Wereldoorlog koos Turkije de kant van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en ging het uiteindelijk roemloos ten onder. De sultan accepteerde in 1920 het zeer vernederende Verdrag van Sèvres, waarbij zijn grondgebied werd beperkt tot het huidige Turkije, en hij moest instemmen met demilitarisering en legering van vreemde bezettingstroepen (waaronder Grieken). De uit de kringen van de Jong Turken voortkomende officier Mustafa Kemal verzette zich samen met de restanten van het Ottomaanse leger met kracht tegen deze Europese overheersing. Hij joeg de Grieken het land uit, riep een Nationale Vergadering bijeen en zette de sultan af. Tenslotte wist hij de geallieerden te bewegen tot gunstiger vredesvoorwaarden (verdrag van Lausanne 1923). Deze stemden daarmee in, omdat inmiddels de Sovjetunie was ontstaan en een stevig bolwerk tegen het oprukkend communisme wenselijker werd geacht dan vernedering van de Turken.
2
De door Mustafa Kemal uitgeroepen republiek beoogde een radicale breuk met het verleden en de omvorming van Turkije tot een moderne westerse staat. Hiervoor moest Mustafa Kemal echter veel interne tegenstand overwinnen. Met harde hand trad hij op tegen de oude gevestigde orde, de orthodoxe islamitische gezagdragers, islamitische broederschappen en Koerdische separatisten. De macht van de moskee werd gebroken door een van bovenaf opgelegde secularisering (scheiding tussen islam en staat) en de vervanging van de sharia (islamitische wet) door op Europese leest geschoeide wetboeken. Oude titels en voorrechten werden afgeschaft, het Arabische schrift werd vervangen door het Latijnse alfabet en de Europese kalender werd ingevoerd. Ook onderwijs, industrialisatie en verbetering van de infrastructuur werden met kracht door de staat ter hand genomen. Daarbij paste een strak georganiseerd staatsapparaat. Iedereen moest een achternaam kiezen. Mustafa Kemal zelf nam, niet gehinderd door bescheidenheid, de naam Atatürk (Vader der Turken) aan. Maar het was vooral het uiterlijk van Turkije dat veranderde. Zo werd westerse kleding aanbevolen, het dragen van de traditionele fez zelfs verboden (Hoedenwet 1925) en het dragen van de sluier of hoofddoekjes ontraden. Bij zijn dood in 1938 had Atatürk na vijftien jaar presidentschap het aanzien van Turkije drastisch veranderd. Maar of dit ook gold voor de harten van de Turken was een andere vraag. Politieke richtingenstrijd De erfgenamen van Atatürk, verenigd in de Republikeinse Volkspartij, zetten de verwestersing en het autoritaire leiderschap voort. Maar zij konden de door Atatürk bepleite neutraliteit in de buitenlandse politiek niet volhouden. Na de Tweede Wereldoorlog voelde Turkije zich bedreigd door de Sovjetunie, die een claim legde op bases bij de Bosporus en delen van Oost-Turkije. Ankara zocht en vond daarop steun bij het Westen. Turkije sloot verdragen met de VS, kreeg Marshallhulp, werd lid van de NAVO (1952) en van de Raad van Europa. Tegenover de Amerikaanse protectie (in het kader van de Trumandoctrine) bood Turkije de VS militaire faciliteiten aan de zuidflank van de Sovjetunie. Maar Turkije moest ook democratiseren, wilde het aan de Westerse normen voldoen. Vanaf 1946 werden er meer partijen toegestaan en in 1950 won de oppositionele Democratische Partij de parlementsverkiezingen. Adnan Menderes, die in de jaren vijftig premier was, speelde (deels uit electorale overwegingen) de islamitische kaart uit en begon te tornen aan de kemalistische principes. Tegelijk grepen corruptie en vriendjespolitiek om zich heen. Het leger, dat zich steeds meer van zijn macht beroofd zag, besloot in 1960 in te grijpen. Na de militaire staatsgreep werd Menderes opgehangen, de rol van de hoogste militairen als behoeders van de erfenis van Atatürk nog eens onderstreept en een nieuwe grondwet opgesteld die grenzen stelde aan de democratie. Om de vriendschap met de VS en West-Europa (de belangrijkste militaire en economische partners) niet te verspelen, moest echter een meerpartijenstelsel blijven bestaan. In de jaren zestig tekenden zich steeds duidelijker vier politieke hoofdstromingen af die (in een of andere vorm) nog steeds bestaan: 1.
2.
3.
een kemalistische richting (RVP/CHP) die zich onder Bülent Ecevit in sociaal-democratische richting ontwikkelde. Daarnaast ontstonden andere socialistische partijen, die soms samenwerkingsverbanden aangingen. een conservatief-liberale richting, deels een voortzetting van de Democratische Partij die wat meer vrijheid bood aan de islam. De Gerechtigheidspartij van Suleyman Demirel, later diens Partij van het Juiste Pad, passen in deze richting. Deze richting is op het Westen georiënteerd. een Turks-nationalistische richting, voortbouwend op de ideeën van de Jong Turken uit het begin van de eeuw, gesteund door de radicale aanhangers van Atatürk, pleitbezorgers van een autoritaire Turkse staat, tot zijn dood in 1997 geleid door
3
4.
kolonel Alparslan Türkesj en diens Partij voor Nationale Actie. Hieraan was de jeugdbeweging van de Grijze Wolven verbonden. een islamitische, bedekt fundamentalistische, richting met anti-westerse sentimenten, die zich tegen de seculiere staat verzet en toenadering tot de islamitische wereld wil zoeken. De belangrijkste woordvoerder hiervan is professor Necmettin Erbakan en diens Partij van Nationaal Behoud, later de Welvaartspartij (Refah Partisi).
De beperkte democratie functioneerde niet goed. Oude patronageverhoudingen, het opkomen voor eigen en regionale belangen, zwakke partijdiscipline, maar ook regelrechte corruptie en zelfverrijking waren kenmerkend voor de politieke cultuur. Verkiezingsuitslagen dwongen in de jaren zestig en zeventig steeds tot moeizame coalitievorming. Partijbelangen, het ‘overlopen’ van parlementsleden, maar vooral ook een groeiende polarisatie verlamden de Turkse politiek en zorgden voor groeiende politieke instabiliteit. Vanwege economische teruggang, radicalisering van de vakbonden en de studentenbeweging zonk Turkije in de jaren zeventig steeds verder weg in chaos en geweld. Ultralinks en ultrarechts bestreden elkaar te vuur en te zwaard, het sektarisch geweld tussen orthodoxe moslims en islamitische sekten nam steeds gewelddadiger vormen aan en de Koerden streden voor afscheiding. Het Westen, de VS voorop, bezagen deze ontwikkelingen met grote zorg. Turkije was immers de belangrijkste bondgenoot in de regio; een belang dat des te groter werd toen in 1979 in Iran de islamitische revolutie plaats vond en de Russen Afghanistan binnentrokken. De staatsgreep van 1980 Op 12 september 1980 greep het leger andermaal in om orde en rust te herstellen en de erfenis van Atatürk te redden. Alle politieke partijen werden verboden. Onder de staat van beleg werd buitengewoon hard opgetreden tegen elke (maar vooral de linkse) oppositie. Er volgden meer dan 100.000 arrestaties, universiteiten kwamen onder toezicht van het leger, kritische hoogleraren werden ontslagen, de pers aan banden gelegd en er kwamen steeds meer berichten over martelingen en andere schendingen van mensenrechten. In Amerikaanse ogen was de generaalscoup met haar nasleep een noodzakelijk kwaad. Maar de teloorgang van wat nog restte van de democratie en de grootschalige schending van de mensenrechten stelden de relatie met Europa zwaar op de proef. De Raad van Europa schorste Turkije in 1981 als lid en de EEG bevroor alle hulp en het associatieverdrag van 1963 werd opgeschort. Terugkeer naar wat meer democratische verhoudingen, zo stelde men, was een absolute voorwaarde voor de door Turkije zo fel begeerde toegang tot de Europese markt. Daarom deden de Turkse generaals uiteindelijk toch een stapje terug. Een nieuwe grondwet moest waarborgen dat Turkije niet opnieuw zou afglijden naar politieke chaos. De militairen hielden via de Nationale Veiligheidsraad een flinke vinger in de pap. De oude politieke partijen en politici werden aanvankelijk verbannen uit de politiek, partijvorming op basis van nationaliteit, marxisme of islam werd verboden. Er kwam een kiesdrempel van 10 procent, die moest voorkomen dat kleine radicale partijen in het parlement kwamen. De technocraat Turgut Özal van de nieuw opgerichte Moederlandpartij (ANAP) begeleidde de overgang van het generaalsbewind naar meer democratische verhoudingen. In feite toonde hij twee gezichten. Hij was een op het Westen georiënteerd (in de VS opgeleid) econoom, vast overtuigd van de zegeningen van de vrije markteconomie en de noodzaak dat Turkije bij het Westen hoorde. Anderzijds was hij een gelovig moslim, lid van de Naksibendi-broederschap. Özal sprak de taal van het volk en zijn partij behaalde dan ook een grote verkiezingsoverwinning (op de door de generaals gesteunde partij) in november 1983. Hij wenste een geleidelijke terugkeer van de militairen naar de kazerne en het primaat van de burgerpolitiek, om zo voor Europa weer een aanvaardbare gesprekspartner te worden. Tegelijk bepleitte hij respect voor de islam in de samenleving (ook als tegenwicht tegen het communisme). Op beide terreinen leek hij succesvol, maar paradoxaal genoeg ondermijnden beide elementen op den duur de positie van Özals eigen partij. De terugkeer naar democratische verhoudingen bracht bijna onvermijdelijk de terugkeer van de oude
4
politieke patronen, partijen, politici en politieke cultuur met zich mee. Onder nieuwe namen keerden de oude partijen terug. De ANAP, die kiezers immers uit alle richtingen had getrokken, verloor die nu weer. De ‘Heilige Alliantie’ van liberalen en moslims werd verbroken: veel liberalen liepen over naar de Partij van het Juiste Pad van Demirel, veel moslims naar de Welvaartspartij van Erbakan. Özals electorale teruggang was ook te wijten aan schandalen rond zijn familie, de economische teruggang en de val van de Turkse lira in de tweede helft van de jaren tachtig. De door Özal gepredikte vrije markt had geleid tot de opkomst van een klasse van managers en technocraten, maar ook tot de toename van armoede en krottenwijken. Bovendien was sinds 1983 de strijd met de Koerdische beweging PKK tot een ware burgeroorlog uitgegroeid. Uiteindelijk liet Özal zich in 1989 op weinig elegante wijze door het parlement tot president kiezen. Demirel (in 1980 door de militairen afgezet) van de Partij van het Juiste Pad, werd weer premier. De ANAP koos de jonge pro westerse technocraat Mesut Yilmaz tot leider, waardoor nog meer moslims hun heil gingen zoeken bij de Welvaartspartij. Na de plotselinge dood van Özal in april 1993 werd Demirel tot president gekozen en nam de in de VS opgeleide econome Tansu Çiller de leiding op zich van de Partij van het Juiste Pad. Als premier zette zij de privatisering van de economie verder door en in de buitenlandse politiek volgde zij een pro-Amerikaanse koers. Toch vreesden westerse regeringen, vooral de VS, de opkomst van islamitisch fundamentalisme binnen het seculiere Turkije. Zij bezagen met grote zorg de sluipende islamisering (tot uiting komend in moskeebouw, groei van het islamitisch onderwijs, religieuze programma’s op radio en televisie, het infiltreren van fundamentalisten in het overheidsapparaat en de rechtspraak etc.) Radicale moslims gebruikten soms ook geweld, zoals bleek bij moordaanslagen op de journalisten en intellectuelen of leden van minderheidsgroepen. De meest opvallende ontwikkeling was de snelle groei van de islamitische Refah-partij. Opkomst van Refah Het succes van Refah bleek bij lokale verkiezingen in maart 1994, toen de aanhang van de partij, vooral in de grote steden, verdubbelde. Met name in de door urbanisatie snel groeiende krottenwijken woonden veel traditionele moslims van het platteland. Onder hen heerste veel onvrede over de verpaupering. Velen van hen hadden het vertrouwen in de corrupte gevestigde politiek verloren. De goed georganiseerde islamitische Refah voorzag niet alleen in de identiteitsbehoefte van veel Turken, maar ook in hun dagelijkse noden. Zij vormde een alternatief tegenover de onderling kibbelende seculiere partijen. Met geld dat in Saoedi-Arabië en onder migranten in Europa was ingezameld, kon zij goed werk doen voor de gewone man. In de buitenlandse politiek hanteerde Refah antiwesterse thema’s, die bij de gewone mensen aansloegen. De Golfoorlog had antiwesterse sentimenten losgemaakt; de dictaten van het IMF en de Amerikaanse bases in Turkije waren niet populair. Men voelde solidariteit met de Palestijnen en de moslims in Bosnië. In de binnenlandse politiek koos Refah op het eerste gezicht een gematigde en pragmatische opstelling. Ze vroeg slechts godsdienstvrijheid en ruimte voor de islam en culturele vrijheid voor de Koerden. Geheel vrij van een zeker populisme was zij niet. Onder de verkiezingsleus ‘Een rechtvaardige Orde’ beloofde ze de zeven miljoen ambtenaren 50% loonsverhoging, verhoging van het minimumloon, lastenverlichting en bestrijding van de corruptie. “Wij zijn de enige partij die oog heeft voor de noden van het volk en de wil van het volk”. De parlementsverkiezingen van december 1995 schiepen een levensgroot dilemma. De islamitische Refah van Erbakan werd met ruim 21 % van de stemmen de grootste partij. De grootste seculiere partijen, die inhoudelijk niet veel van elkaar verschilden, de Partij van het Juiste Pad (DYP) van Tansu Çiller en de Moederlandpartij (ANAP) van Mesut Yilmaz (samen goed voor 38,8 %) vormden een coalitie. Deze voor de hand liggende combinatie hield
5
echter geen stand vanwege persoonlijke vetes en schandalen. Bij de privatisering van staatsbedrijven was Çillers echtgenoot schatrijk geworden. In juni 1996 ging Çiller, in strijd met eerdere beloftes, in zee met Erbakan. Deze regering, met Erbakan als premier en Çiller op buitenlandse zaken, weerspiegelde de twee gezichten van Turkije die Özal nog in één persoon had verenigd. In het hart van deze coalitie, voor het eerst geleid door een uitdrukkelijk islamitische premier, gingen tegenstrijdige gedachten schuil, zeker waar het ging om de verhouding met Europa. Met zijn reizen naar Libië en Iran (waar een aardgascontract voor 20 miljard werd gesloten) stootte premier Erbakan de VS voor het hoofd. Door een reeks incidenten (o.a. op Cyprus) verscherpte het conflict met Griekenland. Zeer uitdrukkelijk zocht Erbakan toenadering tot de islamitische voormalige Sovjetrepublieken en de islamitische wereld in het algemeen. Als minister van buitenlandse zaken zou Çiller een tegenwicht moeten bieden, maar zij had door haar samenwerking met Erbakan veel van haar geloofwaardigheid verloren. Tevens bleek dat haar partij contacten had met zowel de georganiseerde misdaad als met de Grijze Wolven. De VS ondertussen vertrouwden vooral op de directe contacten met de legertop, die immers pal stond voor de prowesterse opstelling van Turkije. Geheel op eigen initiatief gingen de generaals (tot grote ergernis van Erbakan) nauwe samenwerking aan met Israël (wapenleveranties, gezamenlijke oefeningen en samenwerking bij terreurbestrijding). Erbakan was zich er van meet af aan van bewust dat hij op eieren liep als islamitisch regeringsleider van een seculiere republiek en dat hij terdege rekening moest houden met de machtige legertop. Hij bewees dan ook veelvuldig lippendienst aan het kemalisme. Bij een bezoek aan het mausoleum van Atatürk bezwoer hij: “Ik ben vervuld van liefde, geloof en vastbeslotenheid de republiek die u heeft gesticht te versterken en uit te bouwen”. Maar in feite was er van het oude kemalisme al niet veel meer over en zaagde Erbakan aan de laatste peilers. De autoritaire eenpartijstaat van Atatürk had al na 1945 plaatsgemaakt voor een (gebrekkig functionerende) democratie met meer partijen. Door de dreiging van de Sovjetunie gaf Turkije ook het kemalistische neutralisme in de buitenlandse politiek op en sloot het zich aan bij de NAVO. Ook van de goeddeels door de staat geleide economie, was niet veel meer over. Twee centrale elementen van het kemalisme stonden echter nog overeind en het leger (daarbij ook de eigen invloed niet vergetend) zette zich daarvoor in. Dit betrof in de eerste plaats het Turks nationalisme en de eenheid van de Turkse staat. Hierin past de meedogenloze strijd tegen de Koerden. In de tweede plaats ging dit om het secularisme. Turkije is het enige islamitische land dat nadrukkelijk deze scheiding islam-staat in de grondwet heeft opgenomen. Atatürk wilde de islam als een achterlijk overblijfsel uit het verleden, zoveel mogelijk uitschakelen. Daarbij ging hij in feite veel verder dan uitsluitend de scheiding tussen kerk en staat, hij wilde ook de invloed van de islam op de samenleving terugdringen. Opvallend was daarbij de grote aandacht voor uiterlijkheden, die symbool stonden voor de islam, zoals kledingvoorschriften. Fundamentalisten hanteerden ook juist deze uiterlijkheden weer als inzet van hun strijd (zoals het recht om hoofddoekjes te dragen). Het waren uitgerekend deze elementen van het kemalisme, die Erbakan en het leger met elkaar in conflict brachten. Deze vraagstukken hadden alles te maken met de identiteit van Turkije: Westers of islamitisch? Het conflict spitste zich toe op het islamitisch onderwijs (de zogenaamde Imam Hatip-scholen). Het leger stelde een ultimatum. Erbakan moest aan een reeks eisen voldoen om het islamitisch fundamentalisme terug te dringen. Toen de generaals ontevreden waren over de uitvoering ervan zetten zij de coalitie onder zware druk, waardoor deze uiteenviel. Mesut Yilmaz (DYP) vormde met steun van het leger een seculiere minderheidsregering en er werden gerechtelijke stappen ondernomen om Erbakans Welvaartspartij te verbieden. Buitenlandse politiek Met de val van Erbakan en de terugkeer van een (wankele) seculiere regering was de fundamentele vraag naar de plaats van Turkije in de wereld nog niet definitief beantwoord.
6
De Amerikanen en de grote seculiere partijen in Turkije zagen graag dat Turkije steviger in het Westen verankerd zou worden, onder andere door lidmaatschap van de Europese Unie. Des te harder kwam het besluit van de EU in december 1997 aan dat Turkije niet eens tot de wachtkamer werd toegelaten. Met verbittering stelden veel Turken vast dat Turkije voor Europa wel kon dienen als bolwerk tegen communisme en fundamentalisme, maar dat werkelijke toetreding tot Europese instituties niet in Europees belang werd geacht. Turkije verwijt Europa met twee maten te meten. De Europese bezorgdheid over democratie staat haaks op hun afkeer van een gekozen islamitische partij. De kritiek op de schending van mensenrechten en de behandeling van de Koerden wordt als beledigend ervaren. Men wijst op de behandeling van moslims in Europa (de Balkan) en de discriminatie van Turkse migranten. Er heerst in Turkije vooral ergernis over de tegenwerking door de Grieken, die elke toenadering tussen Turkije en de EU frustreren. Toch kan Europa op den duur niet om het belang van Turkije heen, met zijn rijke voedsel- en watervoorraden, management capaciteiten, industriële basis en strategische positie. En ook Turkije’s (economische) belang is er niet mee gediend zich van Europa af te wenden. Zowel (verdergaande) democratisering als een herdefiniëring van het Turkse nationalisme lijken noodzakelijke voorwaarden voor een toenadering tot Europa. In dat kader dient een vreedzame oplossing gevonden te worden voor het probleem van de Koerden in Oost Turkije, dat in hoge mate ten grondslag ligt aan het democratisch tekort in Turkije. Democratisering vergt ook meer tolerantie en een minder krampachtig optreden tegenover de islam. Werkelijk gevaar dat er een islamitische staat zal worden gevestigd lijkt vooralsnog niet groot. De overgrote meerderheid van de Turken steunt immers seculiere partijen. Wel zouden die hun onderlinge strijdbijlen dan moeten begraven. Dat biedt een betere garantie voor een democratische rechtsstaat dan de supervisie door het leger. Een en ander zou echter wel ingaan tegen de autoritaire étatistische en nationalistische traditie van de republiek van Atatürk. Ook dienen de relaties met de buren aanzienlijk te verbeteren. Turkse ambities in de regio (op Cyprus, op de Balkan, in het noorden van Irak, in en rond de Kaukasus) dragen niet altijd bij tot een vreedzame omgeving. Een absolute voorwaarde voor toenadering tot de EU is verbetering van de relatie met erfvijand Griekenland en het zoeken naar oplossingen voor de conflicten over Cyprus en de Egeïsche Zee. De vooruitzichten zijn hier helaas niet gunstig. Europa zou wellicht kunnen bijdragen door ook wat meer begrip te tonen voor terechte Turkse zorgen over de positie van Turkse of islamitische minderheden op de Balkan en Cyprus. Ook met de Arabische landen bestaan er spanningen. Met de buurlanden Syrië en Irak bestaan o.a. geschillen over de verdeling van het water van de Eufraat en de Tigris, die beiden in Turkije ontspringen. Met Syrië is er een grensgeschil over de provincie Hatay en Irak verdenkt Turkije van territoriale ambities in Iraaks Koerdistan. Syrië en Irak steunden de Turkse Koerdische PKK-beweging. Bovendien is de Arabische wereld zeer verstoord over de Turkse alliantie met Israël. Turkije heeft onmiskenbaar ambities een rol in de regio van het Midden-Oosten te spelen. Al langer zagen de Turken in de Arabische oliestaten een lucratieve afzetmarkt. Door het uiteenvallen van de Sovjetunie werden nieuwe perspectieven geopend in Centraal Azië, door Turkije (in de traditie van de pan-Turkse idealen) gezien als een natuurlijk achterland. Hier ontstonden de Turkstalige republieken Oezbekistan, Kazachstan, Turkmenistan en Kirgizië. Terwijl Turkije ook belangstelling koesterde voor nauwe banden met de nieuwe republieken in de Kaukasus. Met economische samenwerking, culturele contacten en politieke samenwerkingsverbanden (met bijvoorbeeld de landen rond de Zwarte Zee) hoopt Turkije zijn invloed in deze, eveneens overwegend islamitische regio, te doen gelden. Het is wellicht ook in het belang van het Westen wanneer een seculier en democratisch Turkije hier model zou kunnen staan. Drs. R. Hoff is docent buitenlandse politiek aan de Hogeschool van Utrecht.
7