Europa tussen aanhalingstekens De imagologische blik op Europa is prikkelend en vernieuwend, al vliegt Joep Leerssen soms wat dicht bij de zon
Wenen, 1948. De stad is niet veel meer gebombardeerd dan andere Europese steden, leren we van de Voice-over. De bezetters in de Franse, Britse, Amerikaanse en Sovjet-zones spreken elkaars talen niet, men communiceert in steenkolen-Duits. Het geciviliseerde hart van Mitteleuropa van de Straussmuziek, de glamour en lichte charme is verdwenen, nu heersen er chaos, zwendel en wetteloosheid. En het is in deze jungle dat de Amerikaan Holly Martins arriveert. Zo begint de monumentale Film Noir The Third Man van Orson Welles (1949), naar het scenario van Graham Greene. Wat volgt is een duister avontuur in labyrinthische straatjes, met lange slagschaduwen op oorlogsruines, ongeschoren types in louche striptenten, eindigend in een bloedstollende achtervolging door de riolen van de stad. Een complex, multi-etnisch, sinister, op het laatst letterlijk stinkend universum waar helden en bandieten, goed en kwaad nooit ver uit elkaar liggen. En een Hollywood-visie op Old Europe, de in puin liggende voormalige grootmacht die afscheid nam van zijn zelfbenoemde voortrekkersrol in de wereld. Een outsiders-blik op Europa, een impliciete contrastering met het lichtende naoorlogse Amerika, maar ook een beeld, dat, hoewel het niet noodzakelijk “waar” geweest hoeft te zijn, door het succes van de film zich genesteld heeft in het Europese zelfbeeld van de daaropvolgende decennia. Precies dat is hetgeen waar de imagologie zich mee bezighoudt: met de studie naar beelden, ideeën, stereotypen en mythen die zich op mysterieuze wijze over de generaties voortplanten en zich bewust of onbewust in “ons” culturele denken vastzetten, via boeken, schilderijen, films, theaterstukken, muziek, architectuur en wat dies meer zij. Het waarheidsgehalte (het gaat in veel gevallen zelfs om fictie) van die beelden is daarbij ondergeschikt aan de vraag hoe ze opgebouwd zijn, waar ze vandaan komen, en hoe ze functioneren in relatie tot de buitenwereld. De imagologie knippert zodoende voortdurend tussen aan- en uitstaande aanhalingstekens: wat hebben, om een voorbeeld te noemen, de Nederlandse staat en het vermeende “Nederland” van de klompen en de molens, de koopman en de dominee, met elkaar van doen? 1 http://www.ecflabs.org/narratives
Hield de imagologie zich tot dusver bezig met de interne en externe beeldvorming over nationale karakters en gemeenplaatsen, daar neemt Joep Leerssen in Spiegelpaleis Europa een op zich logische, maar ook gewaagde stap naar een hoger niveau. Gewaagd, in een tijd waarin nationale identiteiten weer de politieke agenda beheersen, terwijl je voor een pleidooi voor een Europese identiteit grote kans maakt om uitgelachen te worden. Logisch, omdat wie Europa als een problematisch allegaartje ziet, maar de nationale identiteiten als vaststaand gegeven accepteert, met twee maten meet. “De Nederlander” bestaat net zo min als “de Europeaan” of “de Amsterdammer”, maar dat maakt het schrijven van een imagologische cultuurgeschiedenis op alle drie niveaus niet minder legitiem. The Third Man behoort chronologisch tot de laatsten van de vele canonische werken die Leerssen aanvoert om “greep te krijgen op die vage, tegenstrijdige en veranderlijke, maar toch specifieke zwerm van culturele associaties en connotaties die verbonden zijn aan het begrip Europa.” Waarmee hij meteen aantoont dat het begrip oneindig veel verder terug gaat in de tijd dan hetgeen wij dagelijks in de krant lezen in verband met de Eurocrisis. De speurtocht begint in de mythische Oudheid, bij, hoe kan het anders, het verhaal van Europa en de stier. Of liever gezegd, twee stieren. De één, de vleesgeworden oppergod Zeus, ontvoerde de maagd Europa van de Levantijnse stranden naar Kreta en gaf daarmee naam aan ons huidige werelddeel. De ander was het resultaat van de liefdesbetrekking tussen de vrouw van Europa’s zoon Minos – koning en naamgever van de Menoïsche cultuur – en Zeus’ broer Poseidon: de Minotaurus. Het monster, half man, half stier, door Minos opgesloten in het Labyrint van Knossos, werd gedood door de Atheense held Theseus, die na zijn overwinning aan de doolhof wist te ontsnappen met behulp van de draad van zijn geliefde Ariadne. Ook Icarus, zoon van de architect van het labyrint, waagde een ontsnappingspoging: als bekend smolten zijn wassen vleugels toen hij te dicht bij de zon vloog. De draad van Ariadne, en vleugels van Icarus: twee uitwegen uit het labyrint. En twee manieren om een weg te vinden in het labyrint van de Europese cultuur tussen het voorhistorische Kreta en het Wenen van 1948. Het vasthouden van de rode draad, en het ontstijgen en van bovenaf in kaart brengen van de doolhof, zijn, het moet gezegd, twee kunsten waarin Leerssen zich bijzonder bedreven toont. De draad loopt door de tijd, de kaart ligt in de ruimte, en langs beide dimensies ontvouwt zich iets, dat weliswaar 2 http://www.ecflabs.org/narratives
geen cultuurhistorische analyse mag heten, maar wel een even avontuurlijke als eloquente bespiegeling op de teksten, in de breedste zin van het woord, die Europa, maar vooral “Europa”, gevormd hebben. Ligt de focus van de Grieks-Romeinse wereld nog in de Middellandse Zee, waarbij Europa slechts één van haar drie kusten vormt, daar verschuift met de translatio imperii van de Middeleeuwse Karels, Lothars en Pepijnen het gewicht naar het continent zoals wij dat kennen. De nieuw oplevende schriftcultuur rond het jaar 800 laat niet alleen een rijkdom aan latijnse teksten na, maar ook de eerste Franse en Duitse epen: in sommige gevallen geschreven door één en dezelfde monnik, zelfs zonder paginabreuk tussen de twee talen. Dat de huidige “hoofdsteden van de EU” Brussel, Luxemburg en Straatsburg alle drie op de breuklijn tussen het germaanse en francofone Europa liggen is slechts een van die fraaie feiten die de geschiedenis, en dit boek, soms zo fascinerend maken. Met de voltooide Reconquista van het Iberisch Schiereiland tot de straat van Gibraltar in het symbolische jaar 1492 wordt de omlijning van het christelijke Europa definitief, en de Middelandse Zee haar slotgracht. Op gespannen voet met het Christendom staan echter ook de opkomende Renaissance en Verlichting. De geleerde, reeds in de Middeleeuwen gevormd uit de monnik en de tovenaar, wordt tot één van de Europese ideaaltypen: als geen ander wordt de vroegmoderne Europeaan in staat geacht om de wereld objectief te beschouwen. Descartes’ Cogito ergo sum, en Newton’s vallende appel zetten vraagtekens bij vaststaande vanzelfsprekenden. Tegelijkertijd brengt de ontdekkingsreiziger Europa in contact met de rest van de wereld, zij het, zoals we weten, bepaald niet op basis van gelijkheid. Steeds scherper wordt het contrast van de “voorlijke” Europeaan met de wilden en despoten van het oosten, zuiden en westen. Het Eurocentrisme is geboren; het verlichte midden van de windroos, het geciviliseerde thuisland van Robinson Crusoe in een zee van losbandige menseneters. Tegelijkertijd wordt de Europese superioriteit door de literatuur ook een zelfkritische spiegel voorgehouden: Gulliver’s Reizen, en Montesqieus Persische Brieven zijn bewuste parodieën op Europa vanuit het perspectief van de outsider. Een omgekeerd perspectief, dat op de vooravond van de Romantiek zelfs tot een idealiserend exotisme kan leiden, van de wijsheid van Lessings Nathan der Weise, tot de edelmoedigheid van Rousseaus Edele Wilde. Vele draden lopen vervolgens de Moderniteit binnen: Via Madame de Staël, die het koele, rationele Europese ego van het Noordwesten naar het woeste, temperamentvolle Zuiden en Oosten wist te dirigeren, belanden we bij een 3 http://www.ecflabs.org/narratives
ander Europees archetype: het deftige maar schelmachtige, aristocratischbleke heerschap met morbide gewoontes, á la Lord Byron en Alexandre Dumas, die fictieve navolging vonden in Graaf Dracula en het monster van Frankenstein. Evenals hun vrouwelijke tegenhangers, de gesluierde Femme Fatales en vurige zigeunerinnen als Carmen en Mercedes, acteren de romanhelden van de Romantiek niet bepaald in Europa zelf, maar hooguit in randgebieden als Sicilië, Andalusië, de Osmaanse Balkan en de Levant. Opmerkelijk is hoe de vorming van het gehele negentiende-eeuwse Europese zelfbeeld zich vervolgens niet op het Europese vasteland lijkt te hebben afgespeeld, maar juist in de diepe binnenlanden van Afrika, Azië en de Nieuwe Wereld. Zijn Jules Verne, Rudyard Kipling en Karl May nog ongegeneerd eurocentrisch, daar komt met Robert Louis Stevenson, Joseph Conrad, en niet in de laatste plaats “onze eigen” Louis Couperus, de horrorachtige kant van het Europese imperialisme naar de oppervlakte. Aan de ene kant een fascinerend proces: juist in het onbekende spiegelt zich de verlichte óf de donkere psyche van de Europese kolonist. Aan de andere kant gaat Leerssen, met slechts een kleine allusie naar Oliver Twist, toch wat gemakkelijk aan de interne industrialisering, urbanisering, democratisering en sociale veranderingsprocessen, en hun literaire en artistieke neerslag, in (Noordwest- en Midden-) Europa zelf voorbij. Toch is de mediterraanse en exotische uitweiding een creatieve opmaat naar wat later zo fataal naar binnen, naar het hart van Europa, zou slaan: de decadentie van elkaar beconcurrerende imperia die tot de Eerste – en het racistisch sociaal-darwinisme dat via de genocides van Namibië en Armenië tot de Tweede Wereldoorlog – zouden leiden. En dat is hoe we via de overvolle koffiehuizen van de Kasba van Algiers in Pepe le Moko (1937) – via Casablanca (1941) – uiteindelijk in de cloaca van het geruineerd Wenen belanden: De stad van Strauss en Mozart, maar ook van Sigmund Freud, die, nog voordat het in feite zover was, al had aangetoond hoe dun het laagje beschaving op de onderliggende barbarij eigenlijk was. Hoewel sommige zijweggetjes soms dood lijken te lopen, met de rode draad van Joep Leerssen vast in de hand wordt de lezer uiteindelijk netjes tot aan de uitgang van het complexe intertextuele labyrint van Europese cultuurgeschiedenis geleid. Gehangen aan de vleugels van Icarus slaagt hij er bovendien in, de nationale niveaus te ontstijgen en aan te tonen, hoezeer de ideologische uitgangspunten in verschillende Europese landen op een willekeurig tijdstip elkaar overlapten, met elkaar verweven, versmolten waren. Maar Spiegelpaleis Europa is tegelijkertijd ook een hoogstpersoonlijk 4 http://www.ecflabs.org/narratives
essay, een draad door Leerssens eigen hersenpan. Haast uit zijn hoofd lijkt hij zijn associaties neergepend te hebben, op amper 200 pagina’s een prestatie van formaat. En, zoals het genre van het essay eigen – iets dat de auteur ook op voorhand onderkent – : “Er wordt altijd wel iets of iemand veronachtzaamd.” Dat is dus het probleem niet. Maar soms lijkt zijn eigen eruditie Leerssen wel parten te spelen. De vele namen en titels zullen voor de één misschien een feest van herkenning zijn, voor de ander leidraad en inspiratiebron voor verdere lectuur of museumbezoek, maar voor een derde wellicht een reden om af te haken. Met het net iets te frequente gebruik van het woord “navenant” is Spiegelpaleis Europa pittige kost voor een gestudeerd (maar lichtelijk kakkineus) publiek. Ook daar is niets mis mee, sterker nog, in Eurofobische tijden van bot wij-zij denken is Leerssens apopulistische boodschap een verademing. Maar helaas juist daardoor zal Spiegelpaleis Europa niet het antwoord zijn dat grote groepen Eurosceptici in één klap naar het pro-Europese kamp zal doen overlopen. Ongetwijfeld is dat ook helemaal niet de bedoeling van het boek, of de taak van de imagoloog. Maar dit besef legt wel een dieperliggend probleem van het boek – maar nog interessanter: ook van Europa zelf – bloot. De relatie van de wereld tussen aanhalingstekens, met die erbuiten, die in Leerssens hersenpan vaak vanzelfsprekend lijkt te zijn, blijft in de huidige realiteit een problematische: hoe diep zijn die “Europese Mythen” daadwerkelijk geworteld in “ons” culturele gedachtegoed? Wie voelt daadwerkelijk een nauwe persoonlijke band met Odysseus, de Barbier van Sevilla of de Graaf van Monte Christo? Het is allicht een beetje flauw om “Henk en Ingrid” er weer bij te halen (met welk boek zul je ze wel bereiken?) maar dit op zichzelf ook imagologische echtpaar zal in Spiegelpaleis Europa waarschijnlijk alleen de bevestiging zien, dat “Europa” niet alleen een project van de politieke en economische, maar ook van de intellectuele en culturele elite was, is en altijd zal zijn. En dat is toch ook wel weer jammer. Marc Hannemann
Marc Hannemann (1981) studied History and Eastern European studies in Groningen and Berlin. He travelled the borders of Europe for NRC.next, and is co-author of the book Vals plat in de Oeral – een zoektocht naar de oostgrens van Europa. Today he Works as a historian, text writer and freelance journalist. 5 http://www.ecflabs.org/narratives
6 http://www.ecflabs.org/narratives