TOOLBOX
Hoogbouw complexen
Bernard Deprez, Juliette Duchange,Sophie Ghyselen, Xavier Guigue, Caroline Newton, Isabelle Prignot, Judith le Maire. Onderzoekers voor het tijdelijk samenwerkingsverband La Cambre - Sint-Lucas Facilitatordienst duurzame wijkontwikkeling Project IBGEBIM/EACB/ECOCO.005/531.03/QD/FAC2010-1011
Toolbox ontwikkelt met de steun van Leefmilieu Brussel
Leefmilieu Brussel heeft zijn facilitator “duurzame wijken” gevraagd om op zoek te gaan naar één of meerdere mogelijke locaties waar de juiste condities aanwezig waren om een proefproject voor de ontwikkeling van een duurzame wijk op te starten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het samenbrengen van de verschillende analyses op gewestelijke schaal en het veldwerk heeft aangetoond dat er binnen het BHG verschillende locaties te vinden zijn die het onderwerp kunnen uitmaken van een duurzame (her)ontwikkeling. Deze vaststelling is de aanleiding geweest voor het ontwikkelen van vijf verschillende scenario’s gebaseerd op de typologieën die binnen het BHG te vinden zijn. De vijf scenario’s behandelen volgende ruimtelijke typologieën: (1) reconversiezones, (2) de tuinwijken, (3) de grotere wooncomplexen, (4) grote breuken in het stedelijk weefsel en (5) de onontwikkelde terreinen. Deze toolbox heeft als doel om een mogelijke duurzame herontwikkeling van de grotere woongehelen in het BHG te illustreren op basis van een geselecteerde case: de Peterbos site in Anderlecht.
Doel: duurzame stad! Context De opkomst van de duurzame stad Werking van de facilitator Duurzame Wijken
Een toolbox op basis van een concrete casestudy Case: de wijk Peterbos De workshops Het «Memento» toegepast op de wijk Peterbos
Voorbij het proefproject... Een aantal vergelijkbare karakteristieken Een vleugje geschiedenis « Found in translation »
Conclusie
Doel: duurzame stad!
1
2
Al vele jaren voert Brussel een beleid dat de uitbouw van een duurzame toekomst beoogt. Zo heeft de stad zich meetbare doelstellingen vooropgesteld en neemt ze er geen genoegen mee om, net zoals de rest van Europa, haar broeikasgasemissies tegen 2020 met 20 % te verminderen. Neen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) heeft zichzelf een ambitieuzer doel opgelegd, nl. om de eigen uitstoot aan broeikasgassen tegen 2025 met 30 % te verminderen. Aangezien we weten dat de gebouwensector in Brussel verantwoordelijk is voor 70 % van alle CO2uitstoot, moeten de maatregelen die getroffen dienen te worden om deze doelstelling te halen, in de eerste plaats op deze sector gericht zijn. Vandaag rest ons nog iets minder dan vijftien jaar om in onze opzet te slagen: De overgang naar de duurzame stad is begonnen.
3
4
Context De opkomst van de duurzame stad Werking van de facilitator Duurzame Wijken
Project in Freiburg
5
Project in Freiburg 6
De opkomst van de duurzame stad
Net zoals andere Europese steden engageerde Brussel zich ertoe om haar stadsweefsel duurzaam te veranderen en ondernam de stad initiatieven in die zin, met name in de vorm van de creatie of aanpassing van haar stedenbouwkundige hulpmiddelen. De evolutie van de door het Gewest geïmplementeerde acties is daarbij evenwel opmerkelijk te noemen. Zo heeft het Gewest, beginnende bij de invoering van premies voor de installatie van zonne-energiesystemen of het isoleren van gebouwen – iets vóór het jaar 2000 –, bijgedragen tot het ontstaan van een
heuse ecoconstructie- en energie-efficiëntiecultuur via zijn “voorbeeldgebouwen”-campagnes. Vervolgens richtte het de dienst Facilitator Duurzame Wijken op om de inspanningen die op gebouwniveau werden ondernomen, te ondersteunen met de meerwaarden die mogelijk werden gemaakt door een denkoefening op wijkniveau te organiseren. Op dat niveau voerde Brussel met haar “Wijkcontracten” bovendien al een tot voorbeeld strekkend stedelijk renovatiebeleid, in het bijzonder op participatievlak. De milieupijler van deze programma’s werd in 2008 niettemin nog 7
versterkt door de wijkcontracten om te vormen tot “duurzame wijkcontracten”. Wat de ontwikkeling van nieuwe wijken betreft, werden er eveneens diverse tools uitgewerkt: de oproep tot indiening van voorbeeldprojecten, diverse premies en subsidies, de dienst Facilitator Duurzame Wijken, het Memento en de Sustainable Check-Up. Ten slotte legde de hoofdstad als eerste in Europa ook de energielat hoog en streeft naar de “passiefnorm” voor elk nieuw gebouw tegen 2015 – dat is zo goed als morgen! En de openbare gebouwen die vandaag opgetrokken worden, dienen al aan deze eis te voldoen!
8
Werking van de facilitator Duurzame Wijken In 2008 lanceerde de gewestelijke milieuadministratie (Leefmilieu Brussel/BIM) een offerteaanvraag met het oog op de oprichting van een dienst ter ondersteuning van de initiatieven die werden en worden genomen in het kader van duurzame wijkontwikkeling. Daarbij kwam een vereniging van twee architectuurscholen in het BHG als winnaar uit de bus. La Cambre (Franstalige school) en Sint-Lucas (Nederlandstalige school) hadden namelijk de handen in elkaar geslagen in de vorm van een tijdelijke vereniging, URBs, om hun specialisten op het vlak van duurzame stadsontwikkeling ten dienste van het Gewest te stellen.
Wat is dat precies, een duurzame wijk? Om te beginnen, boog de dienst Facilitator Duurzame Wijken zich over de vraag van wat een duurzame wijk nu precies kon zijn en bundelde ideeën en indicatoren ter zake samen in het “Memento voor duurzame wijken”. Dit als hulpmiddel voor het ontwerp van duurzame wijken opgevat Memento werd vervolgens nog aangevuld met een “Sustainable Check-Up” waarmee projectontwikkelaars en ontwerpers de duurzaamheid van hun project vanaf de ontwerpfase kunnen nagaan. Het aldus verrichte definitiewerk verliep daarbij parallel met het aanbieden van een 9
begeleidingsdienst waaraan projecthouders en ontwerpers hun studies en projecten kunnen voorleggen voor een transversale kritische lezing van de duurzaamheid van hun voorstellen.
Een VISIE voor duurzame wijken
tegen de achtergrond van een bestaande stad, door deze over het geheel genomen ‘duurzamer’ te maken. In die zin zoekt een ‘duurzame wijk’ op een ambitieuze manier aansluiting met een aantal doelstellingen die tegelijkertijd verband houden met de milieukwaliteit binnen de eigen perimeter, het eigen sociale netwerk en de eigen economische houdbaarheid.
Het ‘duurzame wijk’-concept verwijst niet naar een autonome wijk: Het krijgt pas betekenis
Een ‘duurzame wijk’ ontwerpen en uitwerken is op een andere manier aan stedelijke ontwikkeling
Tools voor Duurzame Wijken
“Een duurzame stad is maar vernieuwend voor zover ze zichzelf kan herscheppen, zichzelf voortdurend kan recycleren zonder braakliggende terreinen en diverse verontreinigingen achter te laten. Het is geen etalage waar we eens een kijkje in kunnen gaan nemen. Het is een stad die zich niet in de vorm van een olievlek uitbreidt, zoals de liberale stad, of simpelweg door middel van duplicatie, zoals de utopische stad, maar een stad die groeit via rizomen langs ontwikkelingscorridors voorzien van een omvangrijk aanbod aan zwaar openbaar vervoer. Het is een stadsnetwerk met een regelmatig maas dat het eigen hinterland strikt beheert en zo de biodiversiteit, de fossiele energiebronnen en in fine het klimaat tegen hun voornaamste agressor beschermt: een algemene economische en stedelijke ontwikkeling, louter toegespitst op het wegvervoer.” (Alain Cluzet, planoloog, auteur van ‘Ville libérale, ville durable? ed. De l’Aube 2007. In Urbanisme nr. 360, mei-juni 2008. Eigen vertaling.) 10
willen doen. In het Memento wordt voorgesteld om daartoe twee benaderingen te combineren: de eerste vraagt om een creatieve visie te definiëren (Inleiding), de tweede stelt voor om de duurzaamheid van deze visie aan de hand van een aantal vragen na te gaan (Check-up). Het doel van een ‘duurzame wijk’-project is om de ruimtelijke kwaliteit duurzamer te maken, zowel op het niveau van de stedelijke ruimte als op dat van het architectonische project. Er is immers niets betreurenswaardiger dan een erg duurzaam maar slecht stedenbouwkundig project … En om voor stedenbouwkundige en architecturale kwaliteit te kunnen zorgen, moeten we ons steeds opnieuw het volgende afvragen: Wat is de troef van het project en hoe wordt deze troef ruimtelijk benut? Wat gebeurt er in het project dat nergens anders gebeurt? In welk opzicht is het project buitengewoon te noemen qua landschappelijke inbedding, locatie, bevolking, prestaties, innovatieve aard, enz.? Op welke manier zou het ‘duurzame wijk’-project een bestaande situatie radicaal kunnen hertekenen?
Sustainable Check-Up De Check-up reikt vervolgens een aantal concretere of kwantificeerbare pistes aan om deze Wijkvisie op een meer technische leest te schoeien en beweert daarbij zeker niet een stedenbouwkundige “methode” te zijn, maar wil, en kan, actiehulpmiddelen ter beschikking stellen. Dit hulpmiddel reikt enkele analysesleutels aan om de ‘duurzaamheid’ van een ‘Wijkproject’ concreet te evalueren. Deze analyse is gebaseerd op 2 hypothesen: Er bestaat geen uniek model voor de ‘duurzame stad’: het komt aan elk Wijkproject toe om een op zijn niveau te implementeren model uit te werken, op maat van zijn behoeften en tegen het tempo dat voor de verschillende actoren haalbaar is; De gekozen aanpak houdt rekening met de context: het Wijkproject kadert in het ruimere netwerk van de stad en er moet een uitgebreide analyse van de aanpalende zones verricht worden om terdege rekening te houden met de omgeving van het project. 11
De Check-up stelt het gebruik van een vragenlijst voor met het oog op een aanpak die trouw blijft aan de specifieke eigenschappen van de desbetreffende site. Net zoals voor elke checklist geldt ook hier dat deze tool uitsluitend de concreet geïmplementeerde middelen controleert (gebouwen, openbare ruimten, aanplantingen, diensten, enz.): Het hulpmiddel is dan ook alleen nuttig als het gebruikt wordt in het kader van een globale, coherente en gecontextualiseerde visie van het project. Kortom, het veronderstelt gebruikers die de bepalingen een bepaalde betekenis toedichten.
12
Duurzame wijken: waar? Eenmaal het ‘duurzame wijk’-concept gedefinieerd was, vroeg het Gewest de facilitator om op zoek te gaan naar mogelijke ontwikkelingssites voor dit type van wijk en de eventueel vereiste hulpmiddelen die nodig zijn om een duurzame wijk mogelijk te maken. Uit de daarop (door de facilitator in samenwerking met het IGEAT (ULB)) verrichte cartografische studie bleek dat in de bestaande wijken het gewestelijke stedenbouwkundige arsenaal reeds bijzondere aandacht besteedde aan het participatieve karakter van de ontwikkeling van de openbare ruimte (bv. de wijkcontracten) en dat er specifieke hulpmiddelen voor de ontwikkeling van de grote stedelijke braakliggende terreinen bestonden. Sommige van deze instrumenten werden recentelijk nog “verduurzaamd”. Zo werden de wijkcontracten in 2008 bv. “duurzame wijkcontracten”. Ondanks de opeenstapeling van de onderzoeksresultaten en de vergelijking van de diverse gegevens kon de studie geen precieze perimeter van de Hoofdstad afbakenen waar DE toekomstige duurzame wijk van het Gewest
reconversiegebieden
Hoogbouw wijken
>> Waar ? ... duurzame wijken
tuinwijken
onaangetaste gebieden
grote breuken in het stedelijke weefstel
13
ontwikkeld kon worden. Er werden echter wel verschillende typologieën als mogelijke kiemen voor de ontwikkeling van duurzame wijken ontdekt. Uiteindelijk werden er vijf ontwikkelingsscenario’s naar voren geschoven, nl. een scenario voor de reconversiegebieden (dichtbebouwde wijken die volop aan het veranderen zijn), één voor de tuinwijken, één voor de torenwijken, één voor de grote stedelijke braakliggende terreinen (zoals de oude spoorwegsites) en één voor de onontgonnen terreinen, waarbij dit laatste scenario nog eens werd onderverdeeld in twee luiken: dat van de nog onaangeroerde grond in de rand van het gewest en de kleinere versnipperde braakliggende percelen. Deze scenario’s gelden zowel voor het bestaande stedelijke weefsel als voor de grondreserves van het Gewest. Soms zijn er evenwel meerdere scenario’s mogelijk voor eenzelfde wijk. In dat geval kan hun samenvloeiing voor interessante synergie-effecten zorgen. Voorts toonde de studie aan dat bepaalde scenario’s al ondersteund worden door een planningsbeleid op gewestelijk niveau; dat is 14
met name het geval voor de reconversiegebieden via de duurzame wijkcontracten alsook voor de grote stedelijke braakliggende terreinen via de richtschema’s of de BBP’s1, en voor de nog onontgonnen terreinen biedt het Memento een houvast. Anderzijds bracht de studie ook drie verweesde typologieën aan het licht, nl. de tuinwijken, de torenwijken en de perceelsnippers, voor hen werd er door het Gewest tot op heden nog geen enkel specifiek hulpmiddel ontwikkeld. Het is om deze leemte gedeeltelijk op te vullen dat de “Toolbox – hoogbouw complexen” wordt voorgesteld. De wooncomplexen Gezien de demografische groei van de hoofdstad binnen erg krappe grenzen – het grondgebied van het Gewest – moeten, ons inziens, de onontgonnen terreinen die er in het BHG nog zijn, veeleer bewaard blijven dan bebouwd worden – zelfs al zou het daarbij de bedoeling 1 BBP: Bijzonder Bestemmingsplan 15
zijn om er duurzame wijken op neer te planten. 72 % van het woningaanbod van het BHG bestaat uit appartementen (Eurostat, census 91) en naar de toekomst toe zal dit aandeel naar verwacht alleen nog maar toenemen. De toekomstige (her) ontwikkeling van het woningaanbod van het BHG zal zich dus dienen te concentreren op deze appartementsgebouwen. En gelet op de algemene tendens in onze samenleving, zullen de eigenaars en/of projectontwikkelaars bij hun beheer en ontwikkeling meer aandacht dienen te schenken aan het energie- en milieuaspect. Verschillende studies2 in verschillende Europese landen hebben echter aangetoond dat het in de praktijk niet eenvoudig blijkt om de privésector te stimuleren om een meer duurzame richting uit te gaan. Desalniettemin bleek uit de cartografische studie dat de hoge torenwijken door hun dichtheid, hun overduidelijke behoefte aan renovatie – zowel van de gebouwen zelf, als van de openbare 2 vb. Gruis, Tsenkova & Nieboer, 2009; Engelund & Wittchen, 2008; Nieboer, Gruis, van Hal & Tsenkova, 2011; Tsenkova & Youssef, 2011 and Dewick & Miozzo, 2004 16
ruimten – en het aantal groene ruimten dat hen omringt, zonder meer kiemen genoemd kunnen worden van duurzame wijken. Op het gewestelijke grondgebied zijn er een veertigtal van dergelijke wijken in openbare handen: de oplossingen die voor één van hen naar voor geschoven zullen worden, kunnen, mits een goed contextualisatie, dus ook voor de andere gebruikt worden. Verder is het eveneens interessant om te kunnen aantonen dat hun reconversie kan bijdragen tot een verandering van het bestaande stedelijke weefsel richting de duurzame stad van morgen. En, zoals we eerder al zagen, is de voorbeeldwaarde voor privé-investeerders – die moeilijk te overtuigen zijn zonder een gerealiseerd becijferd voorbeeld – van het allergrootste belang. Kortom, redenen genoeg om een aanzienlijke investering van het BHG in de reconversie en herstructurering van de sociale wooncomplexen ten volle te rechtvaardigen. Om een voor deze typologie bestemde toolbox uit te werken, opteerde de facilitator ervoor om
de confrontatie met de werkelijkheid aan te gaan en de algemene kwestie van de reconversie van deze wijken aan de hand van een concreet voorbeeld te behandelen. Met dat doel voor ogen koos werd uit de veertigtal openbare sites op het gewestelijke grondgebied de wijk Peterbos in Anderlecht uitgekozen.
17
18
Een toolbox op basis van een concrete casestudy Case: de wijk Peterbos De workshops Het «Memento» toegepast op de wijk Peterbos
19
20
Waarom Peterbos?
What about ...
21
Ligging van de wijk La cité immeubles-tours du « Peterbos » se situe De torenwijk Peterbos ligt in het westen van het Gewest, op het grondgebied van de gemeente Anderlecht. Het geheel werd vanaf 1958, op initiatief van de Anderlechtse Haard, in verschillende fasen gerealiseerd. Vandaag bestaat de wijk uit 18 woontorens, goed voor ongeveer Hoogbouwontwikkelingen in het BHG
22
1.600 wooneenheden voor iets meer dan 3.000 bewoners. De Haard beheert er 800 woningen, de sociale huisvestingsmaatschappijen ASSAM en SORELO beheren er ongeveer evenveel. De totale oppervlakte van de wijk bedraagt 17,1 ha (de statistische sector 21001A83 stemt overeen met de volledige perimeter van de wijk “Peterbos”). De wijk wordt afgebakend door de Grote Ring in het noorden, de Maria Groeninckx-De Maylaan in het oosten, de Adolph Willemynsstraat in het zuiden en de Agronoomstraat in het westen. De grote verkeersaders die er rond liggen, maken van de wijk een op zichzelf gericht eiland. Verder bestaat er een vrij duidelijke breuk tussen de torenwijk en haar omgeving die nog benadrukt wordt door de verschillende typologieën aan beide kanten van de straat. Zo liggen er aan de overkant van de laan, in de buurt van de Commandant Vander Meeren- en de R. Berrewaertslaan, alleenstaande villa’s langs de rand van het park en zorgt de tuinwijk van de Moortebeek met zijn landelijke woningen aan de westelijke kant eveneens voor een erg sterk
23
contrast met de torenwijk. De bewoners van de tuinwijk hechten bv. een groot belang aan de externe fysieke ruimte (ongeacht of het daarbij nu gaat om hun tuin, het voetpad of de straat: het vegen van de stoep is er bv. een typische activiteit voor een zondagje tuinieren), terwijl in de wijk Peterbos net het tegenovergestelde kan worden geobserveerd. De directe omgeving wordt gekenmerkt door afval dat verspreid ligt over de grote vlakken asfalt of de weinige grasvelden aan de voet van de torens. Vaak hebben deze ruimten ook geen duidelijke bestemming en zijn ze slecht onderhouden en vuil; sommige worden gebruikt als parkeerplaats, andere maken een verlaten en vervallen indruk. Het gebrek aan bestemming van de diverse ruimten van de site, het feit dat alles er blijk geeft van dezelfde intensiteit (of beter gezegd: van hetzelfde gebrek aan intensiteit), het ontbreken van verbanden tussen zowel de her en der verspreide gebouwen onderling als tussen de wijk en de omringende buurten, het feit dat elke straat doodloopt en dat het enige verschil tussen de gebouwen hun nummer is (zonder dat er specifieke straatnamen worden gebruikt) 24
evenals de groene gordel die de gebouwen aan het gezicht onttrekt en elk uitzicht onderbreekt, zorgen voor een versterking van het insulaire karakter van de site. Op dit ogenblik loopt er een verlichtingsproject op initiatief van de gemeente Anderlecht en worden er enkele renovatiewerken verricht. Daarnaast vonden er ook al kleinere sociaalculturele projecten plaats, zoals het project 105 dat de gangen opnieuw kleur gaf dankzij mozaïeken die door twee kunstenaars werden gerealiseerd in samenwerking met de bewoners1. Net zoals de meeste modernistische projecten van dit type, kan de hele wijk ronduit monofunctioneel worden genoemd. Op het niveau van de torenwijk die als een buurt op zich kan worden beschouwd, is het aanbod aan voorzieningen en buurtwinkels erg beperkt. Afgezien van twee of drie kruideniers en apothekers zijn de voeten die oorspronkelijk voor deze functies waren voorzien, relatief leeg gebleven. Op sociaal vlak dienen we het bestaan van verschillen wijk- en bewonersverenigingen 1 zie http://www.slrb.irisnet.be/site12/slrb/la-slrb/Nos%20missions/ le-101e/realisations/projet-105 voor meer informatie
Het groene netwerk in het BHG
op te merken: een huiswerkschool, een club voor kaartspelers, een informaticaworkshop, enz. Ondanks hun grote belang kunnen deze activiteiten evenwel geen gebruik maken van een aangepaste infrastructuur, terwijl ze in de leeg gebleven voeten van de torens ondergebracht zouden kunnen worden. Om de problemen op het vlak van netheid, veiligheid, wijkidentiteit, enz. aan te pakken, wordt er intensief samengewerkt met sociaal assistenten en wijkanimatoren. Zo zijn de vzw Samenlevingsopbouw Brussel, de vzw D’Broej (Brusselse Organisatie voor de Emancipatie van Jongeren), ... er al vele jaren actief. Wat de aantrekkingspolen in de omgeving van de torenwijk betreft, dienen we ten slotte te wijzen op de aanwezigheid van het Westland Shopping Center en iets verder het Constant
25
Vanden Stockstadion. Groene Ruimten De open groene ruimte, die oorspronkelijk opgevat was als één van de elementen van een opeenvolging van groene ruimten die het “gezonde” karakter van de gemeente Anderlecht diende te versterken, wordt onderbenut en doet vaak dienst als parking of vuilstortplaats voor restafval en grof huisvuil. Dit versterkt het gevoel van verlatenheid en onveiligheid. In de omgeving van de torenwijk bevinden er zich verder tal van parken en groene inrichtingen. De Grote Ringlaan, die aansluit op de Shakespearelaan, vormt een soort van groene parkway met een reeks kleine parken en groene ruimten waarin een fit-o-meter werd aangelegd. Het Scheutbospark en het Astridpark bevinden zich op minder dan 1 km afstand. Aangezien het gebied aan de rand van
la desserte en transports publics en RBC 26
het Gewest ligt, bevinden we ons, eenmaal de Ring voorbij, ook direct in het platteland van het Pajottenland. Het park van het Peterbos blijft dus een belangrijk onderdeel van een groen netwerk dat door de gemeente loopt en zich uitstrekt tot voorbij de grenzen van het Gewest. Mobiliteit Uit de kaart van de openbaar vervoerverbindingen blijkt duidelijk dat de torenwijk erg slecht ontsloten wordt door het openbaar vervoer. Slechts twee buslijnen (lijnen 49 en 89 van de MIVB) hebben echt een halte in de wijk. Een voor 2015 geplande bovengrondse tramlijn zou deze situatie kunnen verbeteren. Via de gewestelijke fietsroute (GFR) ten noorden van de site die parallel loopt met de Grote Ringlaan en de Ninoofsesteenweg, kan men anderzijds naar het oosten toe het stadscentrum
bereiken en naar het westen toe “het platteland” opzoeken. Vaststellingen in verband met de bebouwing en het beheer ervan Momenteel lopen er verschillende renovatieprojecten: opfrissing van gevels, renovatie van balkons en daken, isolatie van bepaalde gevels, vernieuwing van raamwerk en installatie van een dubbel flux ventilatiesysteem. Verder is het op dit ogenblik tevens zo dat het budget van beide sociale organisaties voor een groot stuk naar het oplossen van kleine technische of constructieproblemen met het gebouw gaan. Zo moet er soms meermaals in hetzelfde appartement tussengekomen worden, zonder dat men over de nodige middelen beschikt om de onderliggende oorzaken van een schadegeval aan te pakken. De verzekeringsmaatschappijen
27
What about ... >> Revitalisation <<
28
weigeren dan om terugbetalingen te verrichten en dat maakt dat de onderhouds- en beheerskosten oplopen. Vandaar het belang van een grondige studie om een duidelijke visie op de ontwikkeling van de wijk en haar renovatie te kunnen formuleren.
De vraag naar een eventuele afbraak/ heropbouw stelt zich thans echter amper omwille van het globale kostenplaatje enerzijds en de sterke verbondenheid van de bewonwers met hun buurt die er reeds ontstaan is. Ook het structurele potentieel moet ook altijd zorgvuldig bestudeerd worden, vooraleer een zo zwaar afbraakproject overwogen kan worden. Dit neemt echter niet weg dat de appartementen vaak niet zijn aangepast aan de huidige grootte van de gezinnen. Aangezien er maar weinig appartementen met 4 of 5 kamers zijn, zorgen grote gezinnen daarbij dikwijls voor een overbezetting van de
appartementen met 3 kamers, terwijl andere, door het vertrek van de opgroeiende jongeren, kleine gezinnen en oudere personen achterblijven in te grote appartementen. Een rotatiesysteem met betrekking tot het gebruik van de appartementen invoeren, geldt over het algemeen evenwel als moeilijk in de praktijk te brengen en wordt vaak als traumatiserend ervaren, vooral door ouderen. Voor het overige stellen er zich eveneens onderhoudsproblemen die verband houden met de onduidelijke grens tussen privé- en openbare ruimte, met name aan de voet van de gebouwen. In de wijk Peterbos is het de Haard die verantwoordelijk is voor het beheer van de voet en de eerste meters eromheen en het afvalbeheer. De rest hangt af van de Gemeente. De enkele arbeiders waarover de Haard, ASSAM of de Gemeente beschikken, volstaan echter niet om de site te onderhouden. Een laatste ernstig probleem dat we hier kunnen vermelden, is ten slotte de aantasting van de materialen die we in de openbare ruimte aantreffen en de netheid van de plek.
29
Demografie Hoewel de wijk Peterbos als zodanig een aparte statistische sector vormt, geven de van de Wijkmonitoring afkomstige cijfers hieronder de resultaten weer voor vijf sectoren die gegroepeerd werden onder de naam “wijk” Moortebeek-Peterbos. Deze zogenaamde “wijk” bestaat naast de torenwijk uit een tuinwijk, het Westland Shopping Center en diverse residenties voor ouderen. Bijgevolg blijken uit deze cijfers over het algemeen optimistischere waarden dan uit de cijfers die louter betrekking hebben op de hoogbouwontwikkeling Peterbos. De dichtheid van de wijk Moortebeek-Peterbos bedraagt 7.300 inw./km² tegenover een gewestelijk gemiddelde van 6.300 inw./km². Als we echter meer gedetailleerde gegevens van de statistische sector onder de loep nemen, die louter betrekking hebben op de wijk Peterbos, levert ons dat een dichtheid van 17.500 inw./km² op, wat toch een niet te miskennen verschil is. Meer dan 70 % van de bewoners is er 18 jaar of ouder, 22 % is er jonger dan 14 jaar en 31 % is er ouder dan 60 jaar. We treffen er dus meer erg jonge bewoners aan dan het 30
gewestelijk gemiddelde, maar ook meer oudere. Voor het hele Gewest is het voorts zo dat het werkloosheidspercentage bij jongeren hoger ligt dan het gemiddelde (20 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Dat is eveneens zo in de wijk Peterbos. Het aandeel langdurig werklozen op het totale aantal werklozen bedraagt er bovendien 70 %, wat een eerste indicatie vormt voor de kansarmoede waarmee de bewoners van de wijk te kampen hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wijk is opgenomen in de atlas van achtergestelde buurten. In de wijk Peterbos wonen een twintigtal nationaliteiten, met een grotere vertegenwoordiging van personen afkomstig van buiten Europa in vergelijking met de cijfers voor het hele Gewest. Het aantal alleenstaanden ouder dan 65 jaar is er relatief hoog, namelijk 24 % tegenover een gewestelijk gemiddelde van 13 %. Ook het percentage alleenstaande moeders is er erg hoog, namelijk 26 %, wat meer dan het dubbele is van het gewestelijk gemiddelde. De hele wijk wordt vandaag nog steeds beheerd
Typologie van de huishoudens MOORTEBEEK - PETERBOS
2006
Aandeel alleenstaanden jonger dan 30 jaar (%)
2,49
gemiddelde BHG 2006 9,45
Aandeel alleenstaanden van 30 jaar en meer (%)
42,54
40,06
Aandeel alleenstaanden van 65 jaar en meer (%)
24,03
13,12
Aandeel koppels met kinderen (%)
18,64
20,91
Aandeel koppels zonder kinderen (%)
19,67
16,55
Aandeel één oudergezinnen (%) Aandeel alleenstaanden jonger dan 30 jaar (op de bevolking onder de 30 jaar) (%) Aandeel alleenstaanden van 65 jaar en meer (op de bevolking van 65 jaar en meer) (%) Aandeel vrouwen van 20-59 jaar in koppel met kinderen (op vrouwen van 20-59 jaar) (%) Aandeel vrouwen van 20-49 jaar in koppel zonder kinderen (op vrouwen van 20-49 jaar) (%) Aandeel vrouwen van 60 jaar en meer in koppel zonder kinderen (op vrouwen van 60 jaar en meer) (%) Aandeel alleenstaande moeders van 20-49 jaar (op vrouwen van 2049 jaar) (%)
14,91
10,76
10,49
26,3
46,64
42,12
33,98
33,76
8,78
13,24
31,27
30,69
26,54
13,91
Gemiddelde grootte van de huishoudens ()
2,08
2,05 Bron: wijkmonitor 31
door de twee sociale huisvestingsmaatschappijen die aan de basis lagen van het ontstaan ervan, namelijk ASSAM-SORELO voor het westelijke gedeelte en de Anderlechtse Haard voor het oostelijke gedeelte. Beide zijn echter bereid om zich in te zetten voor een duurzamer beheer van hun woonpark. Dankzij de samenwerking met deze maatschappijen kon de facilitator heel wat informatie en gegevens verzamelen op het niveau van de hele wijk. Bovendien werd al snel duidelijk dat zij vragende partij waren voor een bijdrage in de vorm van een globale denkoefening, iets waarvoor het hen al te vaak aan het nodige personeel ontbreekt, aangezien de tijd van hun medewerkers doorgaans volledig opgeëist wordt door het dagelijkse beheer van hun parken.
32
Project in Tallinn
Workshops
33
De facilitator lanceerde een globale denkoefening over de wijk Peterbos in de vorm van twee “workshops”. De ene was bestemd voor professionals van de sector van de sociale huisvesting en steunde ook volledig op hun inzet en medewerking, de andere was bestemd voor de studenten van de twee architectuurscholen die de facilitatordienst uitmaken: La Cambre en Sint-Lucas.
34
Studenten
35
36
>>How to build up a community spirit?<< 37
Human 38
centered design 39
Professionals
40
De voor de professionals bestemde workshop vond plaats op 22 februari 2011 en hieraan namen bijna 50 professionals deel. Dat waren niet alleen personeelsleden van de huisvestingsmaatschappijen, maar ook deskundigen op het vlak van bepaalde duurzaamheidsdomeinen (energie, groene ruimten, water, enz.). In totaal waren er 13 verschillende sociale huisvestingsinstanties vertegenwoordigd. De tweede workshop vond plaats op 10 maart 2011 en hieraan namen een veertigtal studenten, afkomstig van een tiental landen en 3 verschillende continenten, deel.
41
De workshops zelf werden georganiseerd in de vorm van 2 werksessies en hadden tot doel om de troeven en gebreken van dit type van wijk vanuit een duurzaamheidsstandpunt te identificeren en vervolgens mogelijke verbeteringen te bedenken in de vorm van open voorstellen, waarvan de haalbaarheid niet de belangrijkste kwaliteit hoefde te zijn. Tijdens de eerste werksessie werd er aan de deelnemers gevraagd om zich te verdelen in groepjes van 4 personen en te bepalen wat hen in het geval van de wijk Peterbos duurzaam of net in tegendeel niet of weinig duurzaam leek. Elk idee moest door de groep worden samengevat op een post-it. De sessie eindigde met het samenvoegen en sorteren van alle voorgestelde ideeën, ongeacht of deze nu positief of negatief waren. Vervolgens werden alle post-its aan een of ander vakje van het leesrooster van het “Memento voor duurzame wijken” toegewezen. De toewijzing van bepaalde post-its bleek daarbij voer voor debat. Niettemin kregen alle vakjes van het Memento post-its toegewezen; het mag dan 42
ook duidelijk wezen dat er toch een zekere duurzaamheidscultuur in opmars is ... Tijdens de tweede werksessie werden de deelnemers verzocht om een keuze te maken uit 1 van 4 werktafels. Op elke tafel bevonden er zich plannen van de wijk, markers, plakkertjes, enz. Vervolgens diende elke tafel zich toe te leggen op 2 of 3 thema’s van het Memento en daarbij de voor elk thema tijdens de eerste werksessie gedane suggesties in aanmerking te nemen. In onderstaande analyse zijn zowel de in de loop van de eerste sessie geformuleerde suggesties als de rond de tafels gedane voorstellen opgenomen.
43
44
45
OUT-OF-THE-BOX
46
47
48
Een toolbox op basis van een concrete casestudy
49
MEMENTO
“De Marokkaanse bevolking beschouwt het als een belangrijke sociale promotie om vanuit de binnenstedelijke wijken naar Peterbos te kunnen verhuizen. Als positieve aspecten stippen ze aan dat het wooncomfort er aanzienlijk beter is, er heel wat groen en speelruimte voorzien is tussen de woonblokken en ook het platteland nabij is” (Meert, 1998)1. 1 uit een brochure van Samenlevingsopbouw Brussel. 50
V
Zoals reeds gezegd, zorgen het gebrek aan bestemming van de diverse ruimten van de site, het feit dat alles er blijk geeft van dezelfde intensiteit (of beter gezegd: van hetzelfde gebrek aan intensiteit), het ontbreken van verbanden tussen zowel de her en der verspreide gebouwen onderling als tussen de wijk en de omringende buurten, het feit dat elke straat doodloopt en dat het enige verschil tussen de gebouwen hun nummer is (zonder dat er specifieke straatnamen worden gebruikt) evenals de groene gordel die de gebouwen aan het gezicht onttrekt en elk uitzicht onderbreekt, voor een verschrikkelijke versterking van het insulaire karakter van de site.
Net zoals veel complexen die in de jaren ‘50 tot ‘70 overhaast in de hoogte werden opgetrokken, is ook hier sprake van ernstige problemen met
Middelerwijl houdt het feit dat de hele wijk in handen is van slechts twee publieke eigenaars, enerzijds de noodzaak in om samen te werken en anderzijds dat hierdoor elke besproken beslissing om de site onder handen te nemen, relatief snel tot resultaten kan leiden.
VISIE
Gelet op de slechte bouwkwaliteit van de torens, weet men immers dat de kostprijs van de renovatie met de tijd alleen maar zal toenemen. 51
de bouwkwaliteit van de gebouwen: zowel de gebruikte materialen als de akoestiek kunnen beschouwd worden als problematisch. De sociale huisvestingsmaatschappijen die er eigenaar van zijn, beschikken echter niet over de nodige middelen, noch voor een continu onderhoud, noch voor een zware renovatie van de gebouwen; er moet dan ook dringend iets ondernomen worden en op zoek gegaan worden naar een innovatieve manier om de vereiste tussenkomsten te financieren. Uit het doctoraatsonderzoek van Nicolas Declerck (2002) is gebleken dat de meeste technische problemen pas na lange termijn aan het licht komen. De slechte financiële situatie van tal van huisvestingsmaatschappijen belet evenwel een grondige analyse. Om hieraan tegemoet te komen, zou een aanpak die minder gefocust is op de bouwtechnieken en meer oog heeft voor de sociale factoren, op zijn plaats zijn. De renovatie en herstructurering van een wijk zoals Peterbos, moet de vorm krijgen van een multidisciplinair project waaraan evengoed bewoners, als architecten, ingenieurs, sociaal 52
assistenten en duurzaamheidsdeskundigen kunnen meewerken om alles in goede banen te leiden en elke dimensie aan te pakken. Het is hierin dat het grootste potentieel van dit soort van site schuilt: het projectwerk zal de reeds aanwezige sociale dynamiek kunnen versterken. “De Marokkaanse bevolking beschouwt het als een belangrijke sociale promotie om vanuit de binnenstedelijke wijken naar Peterbos te kunnen verhuizen. Als positieve aspecten stippen ze aan dat het wooncomfort er aanzienlijk beter is, er heel wat groen en speelruimte voorzien is tussen de woonblokken en ook het platteland nabij is.” (Meert, 1998) Dit uittreksel uit de doctoraatsthesis van Henk Meert raakt de kern van het debat en overstijgt de negatieve beeldvorming die vaak van torenwijken wordt opgehangen. Hij toont daarmee aan dat er reële mogelijkheden bestaan om deze wijken om te vormen tot fragmenten van een duurzame stad waarin de bewoners werkelijk zin hebben om te leven.
Om de bevolking die in de wijk woont, de kans te geven om deel te nemen aan het projectwerk, moet er echter eerst een onderscheid gemaakt worden tussen de aanpak van de problemen waarmee zij zich dagelijks geconfronteerd zien en de problematiek van de renovatie van de wijk en het uitdenken van haar toekomst. Bijgevolg moeten er tegelijkertijd op twee sporen worden gewerkt; één dat zich toelegd op de aanpak van de bestaande techische en andere problemen en een tweede dat zich kan toeleggen op de revnovatie en de lange termijn ontwikkeling van de wijk zonder overspoeld te worden door net die dagelijkse problematieken die er vandaag zijn. Zodra er een plaats gecreëerd wordt, waar er dingen besproken kunnen worden, bestaat namelijk het risico dat die plek overheerst wordt door de frustraties en bittere verwijten van
53
het moment. Als men dus ernstig genomen wil worden door de bewoners en hen wil betrekken bij het projectproces, is het m.a.w. belangrijk dat hiermee rekening wordt gehouden. Als een doeltreffend orgaan de huidige technische problemen en conflicten aanpakt, zal bovendien het nodige vertrouwen gecreëerd worden en zullen er “visies” uitgewerkt kunnen worden in samenspraak met de bewoners.
Partenscappen en coproductie Vanaf zijn ontwerpfase waren er voor de wijk Peterbos een bepaald aantal gezamenlijke voorzieningen gepland: verwarmingsketels die door meerdere gebouwen gedeeld werden, collectieve wasruimten, enz. Vandaag wordt de site nog altijd zoals vroeger beheerd door twee verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen. Het is dus van Partnerschappen & coproductie
En zoals benadrukt wordt in het Memento: eerst moet er een visie geformuleerd worden voor de ontwikkeling van de wijk en dat kan alleen in overleg met de bewoners en de verenigingen die op het terrein actief zijn.
Project Buggi50 in Freiburg (zie p. 116) 54
55
primordiaal belang dat zij de handen in elkaar slaan om het hele project de nodige coherentie te verlenen. Geleidelijk aan deden kwesties in verband met de netheid, de veiligheid, de identiteit van de wijk, enz. verenigingen op het terrein ontstaan: zo komt het dat de vzw Samenlevingsopbouw Brussel, de vzw D’Broej en enkele andere organisaties vandaag ter plaatse verschillende activiteiten aanbieden. Aangezien zij zich voornamelijk bezig houden met educatieve en vrijetijdsprojecten (kaarten, huiswerkschool, voetbal, ...), is hun impact op het grondgebied echter zo goed als onzichtbaar. Bovendien liggen
56
de voor hen voorziene ontmoetingsplaatsen her en der verspreid over de torenwijk en situeren ze zich soms in kelderverdiepingen of ver verwijderd van de activiteiten die ze omkaderen, wat het gevoel van verbanning dat er al sterk heerst door de insulaire ligging van de site, alleen maar versterkt. De participatie van deze verenigingen aan de uitwerking van een toekomstvisie voor de wijk, en dus ook het uitbreiden van hun invloedssfeer tot het opzetten van projecten van stedelijke landbouw, de exploitatie van bijenstallen of een boomgaard, of elke andere activiteit in directe relatie met de site – zou er wellicht voor kunnen
57
helpen zorgen dat de inwoners hun schouders mee onder de inrichting, het beheer en het onderhoud van de openbare ruimten en de parken alsook de gemeenschappelijke voorzieningen (speel- en sportvelden, gemeenschappelijke lokalen, enz.) zetten. Aantrekkelijkheid en levenskwaliteit De wijk Peterbos beschikt over heel wat collectieve voorzieningen: speelpleinen, voetbal- en basketbalvelden en een park, wat een sociaal buurtleven mogelijk maakt en een goede basis vormt voor de levenskwaliteit. De “sociale” pijler van duurzame ontwikkeling kan hier met andere woorden de vruchten plukken van het originele concept van de site. Het ontbreken van een werkelijke architecturale kwaliteit en vooral van een kwalitatieve inrichting van de openbare en tussenruimten in combinatie met het insulaire karakter van de site wekt een algemene indruk van verlating op. Voorts zijn er door de verticale dichtheid heel wat groene en openbare ruimten, maar die worden door hun ongedefinieerd karakter vaak Aantrekkelijkheid & Levenskwaliteit
58
verwaarloosd. De woningen van hun kant genieten een aanzienlijke lichtinval en een vrij uitzicht over de boomkruinlaag van het park. Dat zijn meteen de belangrijkste troeven van deze appartementen, omdat ze ook te lijden hebben onder aanzienlijke gebreken, zoals een geringe oppervlakte, een moeilijke toegankelijkheid (soms gaan de liften niet tot de verdiepingen maar enkel tot de tussenniveaus), te kleine gemeenschappelijke ruimten (hallen, gangen, trappen, vuilnisbaklokalen), een gebrek aan diversiteit tussen de groottes van de appartementen, het ontbreken van enig akoestisch comfort, en ontoereikende opbergruimten (voor vuilnisbakken, fietsen). Er zijn ook maar weinig appartementen die van de ene tot de andere kant reiken. Bijgevolg is er geen hiërarchie tussen de gevels en verloopt alle contact met de buitenwereld in één richting. Voor het overige zijn de balkons te klein en/of slecht georiënteerd met een uitzicht op de parkings. Desalniettemin maakt het groene kader dat gecreëerd wordt door het park en de paden die er doorheen lopen, gedeeltelijk de aan de
bebouwing gekoppelde gebreken goed en is het verbeteringspotentieel enorm: zo kunnen er verschillende sferen gecreëerd worden door de openbare ruimten in te richten, het aanbod aan appartementen kan beter afgestemd worden op de diverse behoeften (grotere – met 4 à 5 kamers – en kleinere, toegankelijke voor ouderen), bepaalde bestaande gebouwen kunnen herontwikkeld worden om ook een middenklasse te huisvesten door bijvoorbeeld individuele tuinen aan te leggen, verder kunnen ook de circulatiestromen herbekeken worden waarbij bijvoorbeeld ook balkons in de appartementen kunnen gëntegreerd worden en waarbij een
intelligenter gebruik van de zuidgerichte gevels mogelijk wordt. Mix Functionele Mix: Alle gebouwen behoren toe aan sociale huisvestingsmaatschappijen en zijn quasi uitsluitend voorbehouden voor de verhuur van (sociale) woningen. Enkele oppervlakken worden weliswaar ingenomen door verenigingen of kleine handelszaken, maar dit geringe aandeel van andere functies is her en der verspreid over de site, wat de indruk van een diffuse intensiteit en een gebrek aan centraliteit heeft doen ontstaan. De creatie van een centrale hub, waar een diversiteit aan activiteiten, zoals kleine handelszaken (krantenwinkel, kruidenier, bakkerij, apotheker, wassalon), horecazaken, een crèche, een medisch centrum, een cultureel centrum, een consultatieruimte voor zuigelingen, een sportzaal, kantoren en andere, zou worden samengebracht, zou deze activiteiten aantrekkelijker maken en zou de andere delen van de wijk de kans geven om zich hiervan te onderscheiden door te opteren voor een ontwikkeling als veeleer Mix
59
Menging van functies en het creëren van een centraliteit.
voetbalclub verenigingshuis bijenschansen
moestuinen
horeca medisch centrum handel boomgaard creche
kantoren
kruidenier wasplaats
groene wandeling
cross terrein
shuis
“Peterbos plaats” bushalte
n
boomgaard
60
Synthese en voorstellen voor herontwikkeling (lay-out en vormgeving door de facilitator duurzame wijken).
61
kalme ruimten. Het zou dus interessant kunnen zijn om een met twee activiteitsassen (oost-west en noord-zuid) verbonden kern (bv. de vervallen parking) te creëren en de rest van de wijk te laten uitgroeien tot rustigere huizenblokken. Zonder hiermee afgezonderde huizenblokken te creëren, zou men hierdoor voor de meeste gebouwen een onderscheid kunnen maken tussen een meer publieke en een meer kalme gevel. Sociale Mix: De huurders van de wijk vormen een sociale, kwetsbare en kansarme populatie. Daarom zou het goed zijn om ter plaatse ook middelgrote woningen (verdichting) of de inrichting van meer alternatieve woonvormen te voorzien: gegroepeerde woningen/kangoeroewoningen/ woningen aangepast aan de behoeften van personen met een beperkte mobiliteit. Ook de toegangsmodi zouden hierdoor gedifferentieerder worden. Anderzijds zou de gemengdheid van de functies waarvoor gezorgd zou worden in de buurt van het centrale plein en de toegangsweg vanaf de Maria Groeninck-De Maylaan tevens bewoners 62
van omringende wijken kunnen aantrekken. Mix van, en in, de openbare ruimten: De huidige inrichting van de site volstaat helaas niet om de plek een zekere persoonlijkheid en zichtbaarheid te geven. De groene ruimten lijken voor het merendeel restruimten te zijn, waar het contact met de natuur niet bevorderd wordt. Bovendien blijken de publieke ruimten ingericht met harde materialen in werkelijkheid parkeerruimten. Vandaar het belang om de intensiteiten en de activiteiten in de verschillende buitenruimten te variëren door (1) de creatie van de bovenvermelde centrale hub die zowel kleine handelsactiviteiten als bepaalde diensten kan omvatten, door (2) een opwaardering van de sportterreinen en deze toegankelijk te maken voor bewoners uit andere wijken (door deze zichtbaar te maken vanaf de buitenkant van de site), door (3) een herkwalificatie van de groene ruimten door middel van diversificatie: sport, spel, barbecue, gezamenlijke broodoven, rust- en petanqueplaats, enz.
Biotopen en water Biotopen De ligging van de wijk in de tweede gordel en de initiële bedoeling om voor een gezond levenskader te zorgen, bieden het grote voordeel dat er door de verticale dichtheid grote onbebouwde ruimten behouden zijn gebleven. Er lijkt evenwel niet echt een landschappelijk project voor de site te zijn geweest, aangezien er geen hiërarchie in de ruimten werd aangebracht en er, afgezien van de bomen langs de kant van de lanen, geen duidelijke lijnen te ontwaren zijn. Niettemin vormt de site een belangrijke schakel in het gewestelijke groene netwerk; een groot deel van de oppervlakten is namelijk opgenomen in het GBP als parkgebied. Verder dient in dit opzicht de aandacht tevens gevestigd op de aanwezigheid van tal van verschillende boomsoorten. Hoewel sommige wegen “overdekt” zijn en er her en der over de site verspreid groepjes bomen werden aangeplant, volstaat dit alles echter helaas niet om de plek een zekere persoonlijkheid en zichtbaarheid te geven. De groene ruimten lijken voor het merendeel immers restruimten te zijn, waar het contact met de natuur niet gevaloriseerd Biotopen & Water
63
centrale plein en activiteitenas autoverbindingen recreatieve groene tuimtes gedeelde tuin privé tuin boomgaard moestuin ‘landschaps’parking
Biotopen - Voorstel 64
wordt. De biodiversiteit, bestaande uit laanboombeplanting of groepjes bomen, beboste taluds en grasrijke zones, zou dan ook versterkt en gediversifieerd kunnen worden door gedeelde tuinen, vijvers en zones met erg uiteenlopende sferen (bos, avonturenterrein, open plekken, boomgaarden, stadsboerderij, moestuinen, enz.) aan te leggen en daarbij te spelen met het reliëf dat aanwezig is in de wijk. Water In de periode dat deze gebouwen werden opgetrokken, werd er geen enkele bijzondere aandacht besteed aan waterbeheer. De relatief geringe permeabiliteit van de wijk (48,78 % voor de wijk Peterbos volgens de Wijkmonitoring tegenover 79,93 % voor het oude Anderlecht) en haar ligging in een middelmatig infiltreerbaar gebied, maakt van deze site een goede kandidaat om aan plaatselijk regenwaterbeheer te doen. Bovendien zou de aanleg van infiltratiezones tegelijkertijd een bijdrage kunnen leveren voor de diversificatie en de eigenheid van de groene ruimten. Anderzijds zou men in de buurt van de
toekomstige handelshub ook gebruik kunnen maken van datzelfde regenwater. De daken van alle aanpalende gebouwen kunnen verbonden worden met een regenput waarvan het water gebruikt zou kunnen worden voor een toekomstige wasplaats, de douches van de voetbalclub of de toiletten van de horecazaken rond het publieke plein.Aangezien de daken plat zijn, zouden degenen die niet uitgerust kunnen worden met een regenwateropvangsysteem of zonnecollectoren, met groen kunnen worden beplant. Ten slotte zou, aangezien het terrein een sterke helling vertoont, de aanleg van een watertraject met erg uiteenlopende sferen al naargelang de ruimten (opeenvolging van bekkens, fonteinen, knooppunten, vijvers en infiltratiezones) eveneens de indentificatie van de groene ruimten kunnen versterken. Een blik op de gewestelijke kaart van het blauwe netwerk leert ons overigens dat de “Broeckbeek” quasi langs de zuidelijke kant, onderaan de helling loopt, zodat een bevoorrading van deze beek met het resterende regenwater, indien nodig, na filtratie overwogen zou kunnen worden. 65
66
Project in Amsterdam 67
Energie De compactheid van de gebouwen en hun gebrek aan architecturale kwaliteit zijn de belangrijkste knelpunten van dit type van constructie in termen van energie. Door de slechte kwaliteit van de materialen en de originele bouwdetails zijn deze gebouwen namelijk werkelijk energiezeven. Gelet op de kleine dimensie van de appartementen en het aantal bewoners per appartement blijven de lasten echter betaalbaar. Energie
Meer dan elders op het vlak van energie moet de gedragscode hier in het teken staan van de “Trias energeticas”: matigheid, doeltreffendheid en hernieuwbaarheid. Soberheid : Om het energieverbruik te verminderen, dringt een isolatie langs buiten zich op. Dankzij de eenvoud van de te isoleren volumes kunnen op dit vlak ambitieuze doelstellingen worden nagestreefd en bereikt. Deze zullen vaak de integratie van de bestaande balkons inhouden, 68
met een vermindering van de energieverliezen en een toename van de woonoppervlakte van het appartement in kwestie en bijgevolg zijn comfort tot gevolg. Het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van de gebouwen wordt vergemakkelijkt door de eenvoudige volumes en het feit dat de gebouwen weinig of geen erfgoedwaarde hebben. De creatie van deze tweede schil, haar oriëntatie, haar eventuele (gedeeltelijke of volledige) exploitatie als zonnecollector, de afstand waarop ze geplaatst dient te worden ten opzichte van bestaande gevel, met al dan niet de integratie van de bestaande balkons ( al dan niet groter in oppervlakte), de vraag of deze schil al dan niet opengemaakt dient te worden en zo ja, in hoeverre dat dan dient te gebeuren, zijn een architecturaal project op zich. Dat geldt ook voor de daken. Een betere thermische isolatie en een kwalitatieve luchtdichtheid impliceren immers een beheer van de lucht- en vochtigheidsstromen, wat de uitvoering van een grondige technische studie vereist, in samenspraak met de facilitator ecoconstructie.
Project in Augustenborg 69
Doeltreffendheid: Wat de doeltreffendheid van de verwarmingssystemen betreft, moeten we een onderscheid maken tussen twee behoeften: de verwarming van de lokalen en de verwarming van het sanitair warm water. Op dit ogenblik worden beide functies verzekerd door verschillende verwarmingcentrales die zijn uitgerust met gasketels. Wellicht zal het isoleren van het warmtenetwerk daarbij een absolute must blijken. Wat de ketels zelf betreft, loopt er een studie naar de mogelijkheid om deze te vervangen door warmtekrachtkoppelingsinstallaties. (Deze studie wordt uitgevoerd door de facilitator warmtekrachtkoppeling voor drie gebouwen die op dit ogenblik beheerd worden door de Anderlechtse Haard). Hernieuwbaarheid: Wat de verwarming van het sanitair water betreft, zal – eenmaal de studie van de facilitator warmtekrachtkoppeling voltooid is – ook de mogelijkheid van eventuele thermische zonnebijdragen bekeken moeten worden. Hoge gebouwen hebben immers meestal platte daken 70
die onbeschaduwd zijn omwille van de hoogte van de constructies in kwestie. De geringe oppervlakte van die daken in verhouding tot het aantal bewoners is echter vaak een belangrijke factor met betrekking tot de mogelijkheid om het sanitair warm water van bewoners via deze weg te verwarmen. Mocht er al voor een thermische zonneverwarming geopteerd worden, zal deze daarom wellicht bij voorkeur toegewezen dienen te worden aan collectieve functies, zoals de verwarming van het water van een collectieve wasplaats. Het gebruik van zonne-energie als energiebron voor een industriële wasmachine is daarbij erg eenvoudig in de praktijk te brengen en biedt het voordeel dat het systeem de elektrische opwarming van het water door een opwarming met behulp van zonne-energie vervangt. Aangezien de behoefte aan warm water om de was te doen het hele jaar door over het algemeen constant blijft, is het rendement van het systeem bovendien hoog, omdat het kan profiteren van zonnewinsten in de zomer. Ten slotte zouden de talrijke groene ruimten eveneens een nuttig gebruik van de stromen aan
Negawatt Scenario
ge di i Hu
Do e
ev
lst e
Fase 1
ie ut l o
soberheid
efficiëntie
llin g
herbruikbare energie
Fase 2
71
verwarminsketel verwarmingsnet
Energie (bestaand) 72
biomassa (allerhande snoeisel) mogelijk moeten maken, die het gevolg zijn van het onderhoud van deze ruimten (bv. compostering of bevoorrading met hout van de collectieve broodoven).
De facilitator Eco-constructie contacteren: via email :
[email protected] telefonisch : 0800/85 775
Project Buggi50 in Freiburg (voir p. 116) 73
Project Buggi50 in Freiburg (voir p. 116) 74
Materialen en afvalbeheer Materialen Een grote werf zoals degene die gepaard gaat met de herinrichting van dit type van site, is niet mogelijk zonder de verplaatsing van aanzienlijke materiaalstromen: aarde, schrijnwerk, metselwerk, scheidingswanden, balustrades, enz. Matériaux & Déchets
Dit bouwafval beschouwen als een hulpmiddel is een paradigmawijziging die in elk dergelijk project aanwezig zou moeten worden. Daarbij moet er een inventaris opgesteld worden en een berekening gemaakt worden van de inhoud aan grijze energie van alles wat men overweegt om af of aan te voeren en dient tevens nagegaan te worden, wat de beste oplossing is: afbraak, hergebruik, renovatie, vervanging, enz.? Zo zou men bv. een crossfietsparcours kunnen aanleggen met de uitgegraven aarde, zouden er met de gedemonteerde ramen serres gebouwd kunnen worden voor de stadsboerderij of zouden de gedemonteerde balustrades die niet langer
aan de norm voldoen, gebruikt kunnen worden voor de realisatie van omheiningen voor het houden van dieren. Wat de bouw- of renovatiewerkzaamheden zelf betreft, kan er een beroep gedaan worden op de facilitator ecoconstructie om de meest duurzame keuzes van nieuwe materialen en bouwsystemen te bepalen, wanneer er toch nieuwe materialen aangevoerd dienen te worden. Afvalbeheer De gebouwen zullen niet gerenoveerd kunnen worden zonder het nodige afbraak- of demontagewerk. Daarbij zal een bijzondere aandacht dienen uit te gaan naar het beheer van het bouwafval en zal voor een voorbeeldige sortering moeten worden gezorgd. De gegenereerde grote hoeveelheid aan identieke elementen vormt overigens niet alleen een gelegenheid om partnerschappen te sluiten, maar vertegenwoordigt ook een aanzienlijk voorraadvolume. Dat is dan ook de reden waarom de opstelling van een inventaris
75
76
Synthese en voorstellen voor herontwikkeling (lay-out en vormgeving door de facilitator duurzame wijken).
Het bouwafval en de afgegraven aarde worden gebruikt voor de aanleg van een avonturulijk fietsparcours (langsheen de groene wandeling).
77
voorafgaand aan de demontagewerken zo onontbeerlijk is. De tweekoppige leiding van de site is er niet in geslaagd om het eens te worden over eenzelfde manier om het huishoudelijke afval te beheren: hierdoor treffen we aan de ene kant (ASSAM-SORELO) afgesloten containers aan, die toegankelijk zijn met een badge, waar de huurders in de hiertoe voorziene vuilnisbakken hun afval moeten deponeren dat volgens de voor het hele Gewest van kracht zijnde reglementering vooraf werd gesorteerd; en aan de andere kant (Anderlechtse Haard) containers of grote vuilnisbakken voor de verschillende types van afval (3 kleuren) die direct aan de voet van de gebouwen werden opgesteld. Net Brussel, dat door het Gewest werd belast met de ophaling van het afval, kan echter weigeren om over te gaan tot de verwijdering van bepaalde containers, wanneer de sortering van het afval dat ze bevatten, niet correct gebeurde. Een situatie die zich jammer genoeg wel regelmatiger voordoet langs de kant van de Anderlechtse Haard, terwijl het aantal voorvallen 78
van dergelijke aard langs de kant van ASSAMSORELO sinds de invoering van de toegang op naam (badges) aanzienlijk is afgenomen. Voor de verwijdering van niet-gesorteerde containers moet er dan betaald worden en dat is relatief duur. De bouw van kleine afgesloten containers met een toegangssysteem op naam is echter ook een investering. Verder biedt Net Brussel ook opleidingen en workshops aan om de bewoners te leren, hoe ze moeten sorteren, evenals vuilnisbakken met drie compartimenten, die zijn aangepast aan de kleine appartementen. Zij signaleren dat er bovenop het probleem van het niet weten, hoe te sorteren, ook nog eens een taalprobleem is (Net Brussel verstrekt alleen informatie in het Frans en het Nederlands) alsook grote problemen met “grof huisvuil”. Het meubilair dat in de vele appartementen aanwezig is is vaak van povere kwaliteit gaat na enkele maanden intensief gebruik stuk en dient dan verwijderd en vervangen te worden. De Haard stelt de bewoners een lokaal ter beschikking, waar ze dit type van afval tijdelijk kunnen opslaan en organiseert vervolgens de
verwijdering ervan. Aangezien deze meubels gemaakt zijn van houtspaanders die met lijm en andere formaldehydes bij elkaar worden gehouden, trekken de brandweerdiensten echter aan de alarmbel en vragen om deze lokalen leeg te maken ... Het betreft hier een probleem, waarvoor er geen kant-en-klare oplossingen bestaan. Informatie verstrekken aan de bewoners en hen bewust maken van de mogelijkheden om de geproduceerde hoeveelheid afval te verminderen, is een eerste stap. Door organisch afval van het andere afval te scheiden, kan het volume van de zakken “restafval” al met ongeveer de helft verminderd worden. Het organiseren van een verdeelcirkel met een kort traject voor het beheer van organisch afval met collectieve composten en de verdeling van tuinaarde onder bewoners en/of de bezorging ervan aan de collectieve moestuin of de stadsboerderij kan eveneens een deel van de oplossing vormen.
Dichtheid en gedeelde ruimten De huidige bevolkingsdichtheid van de wijk “Moortebeek-Peterbos” (volgens de onderverdeling van de Wijkmonitoring) bedraagt ongeveer 76 bewoners per ha, terwijl de bevolkingsdichtheid van de wijk Peterbos alleen eerder rond de 175 bew./ha schommelt. Daarmee situeren we ons ruim boven het gewestelijke gemiddelde (dat alle parken, het Zoniënwoud, enz. mee in aanmerking neemt), maar op ongeveer hetzelfde niveau als het gemiddelde van het historische centrum van Anderlecht (161 bew./ha) en ruim onder dat van de gemeente met de grootste bevolkingsdichtheid van het Gewest, namelijk Sint-Joost-ten-Noode met zijn 270 bew./ha. Dat neemt echter niet weg dat, aangezien deze dichtheid verticaal van aard is, er nog altijd voor een verdere verdichting gezorgd kan worden. Dat zou dan moeten gebeuren door een structurering van de openbare ruimten, ongeacht of deze nu groen of verhard zijn. Dichtheid & gedeelde ruimten
79
bestaande gebouwen autoverbindingen sociale huisvesting
Densiteit - bestaand 80
bestaande gebouwen nieuwe gebouwen autoverbindingen sociale huisvesting middeninkomens uitrusting derden
Densiteit - voorstel 81
Ecomobiliteit Het insulaire karakter van het Peterbos is bijzonder kritiek op mobiliteitsvlak: je rijdt niet door het Peterbos, je blijft er! Alle berijdbare wegen die er op uitkomen, zijn immers doodlopende straten met op het einde parkeerplaatsen. De meeste van deze parkeerplaatsen bevinden zich in de open lucht, op een eenvoudige betontegel, hoewel de site ook twee overdekte parkings telt. De ene, met drie verdiepingen, is toegankelijk vanaf de Maria Groeninckx-De Maylaan en is grotendeels in onbruik geraakt door de onveiligheid die er heerst. De andere is toegankelijk vanaf de Agronoomstraat en is deels verhuurd. Verder zijn er twee buslijnen die de site aandoen via de Maria Groeninckx-De Maylaan. Voor een excentrisch gelegen wijk volstaat hun frequentie (van 10 tot 20 min. al naargelang het tijdstip) tijdens de week echter niet en vanaf half een ’s nachts rijdt er zelfs helemaal geen bus meer. Tijdens de weekends neemt de frequentie bovendien nog af en passeert er nog maar een bus om de 20 à 30 minuten. De haltes zelf bevinden zich voorts op meer dan 300 m van Ecomobiliteit
82
ca. een derde van de woningen, wat het gebruik ervan weinig aantrekkelijk maakt. En in de buurt van de site is vanaf 2015 weliswaar een tramhalte voorzien, maar de exacte inplanting ervan is nog niet gekend. Anderzijds zijn er wel tal van voet- en fietspaden die de torenwijk doorkruisen en die initieel voorzien waren om door bepaalde constructies heen te lopen en de diverse gebouwen met elkaar te verbinden. Door een gebrek aan centraliteit van de site, lijken deze paden evenwel diffuus en de slechte staat waarin ze verkeren, zet evenmin aan tot hun gebruik. Ten slotte wordt de noordelijke grens van de site gevormd door een weg van de Groene Wandeling, waarlangs men het stadscentrum in 20 minuten met de fiets kan bereiken. Zoals reeds werd benadrukt, moet het insulaire karakter aangepakt worden. Hiertoe zou het nuttig zijn om wegen aan te leggen, die de hele site doorkruisen in de vorm van lokale ontsluitingswegen (waar een snelheidsbeperking van max. 10 of 30 km/u geldt) en de activiteiten rond deze wegen te concentreren. Verder zouden deze wegen ook een naam moeten krijgen, zodat
83 de wijk Vesterbro, Copenhagen
bushalte groene wandeling zchte verbindingen autoverbindingen openluchtparking parkeergarage
Mobiliteit - bestaand 84
bushalte groene wandeling zchte verbindingen autoverbindingen openluchtparking parkeergarage ‘landscappelijke’ parking Villo halte
Mobiliteit - voorstel 85
86
men niet langer op het nr. 18 van de wijk Peterbos woont, maar wel op het nr. x van de Hoogstraat (waarbij de straatnamen zelf in samenspraak met de inwoners bepaald zouden kunnen worden). Het aantal parkings en hun zichtbaarheid zouden eveneens verminderd moeten worden om plaats te maken voor groene ruimten, om het systematische gebruik van de wagen tegen te gaan en om het carpoolen aan te moedigen. Het latere verdichtingsproject van de site zal semi-ingegraven parkeerplaatsen kunnen voorzien, zodat de oude parkings in de open lucht in groene ruimten worden veranderd en doorlaatbaar gamaakt kunnen worden. De halte van de bus en/of andere openbare vervoersmiddelen zou voorts verplaatst kunnen worden naar het midden van de site, in de buurt van het “plein” en de regelmaat waarmee deze vervoersmodi de locatie aandoen, zou verbeterd kunnen worden. Daarbij zouden delen van de site voor deze vervoersmiddelen voorbehouden
kunnen worden om op die manier voor een snellere verbinding met het stadscentrum te zorgen. De voet- en fietspadtrajecten moeten ten slotte geïntegreerd worden in het landschappelijke project van de hele site en dienen toegankelijker gemaakt te worden voor personen met een beperkte mobiliteit. In het midden van de site zou er ook een “Villo”-station kunnen komen en langs de kant van het gewestelijk fietsroute netwerk zouden er tevens voor fietsen bestemde toegangspunten gerealiseerd kunnen worden.
87
Aanpassingsvermogen De studie heeft zonder meer het ontwikkelings- en aanpasbaarheidspotentieel van de site aan het licht gebracht, zowel in termen van dichtheid als mix. Daarbij dient opgemerkt dat een groot deel (23 %) van de bevolking die in de wijk Peterbos woont, ouder is dan 65 en er tot op heden geen enkel appartement toegankelijk werd gemaakt voor personen met een beperkte mobiliteit. De renovatiewerken zullen zich dan ook in de eerste plaats moeten concentreren op de interne indeling van de gebouwen en hun toegang tot het publieke domein om deze toegankelijker te maken. Aanpassingsvermogen
88
Peterbos morgen: een visie...
groene wandeling
cross terrein
Laaggelegen plein
verenigingshuis
voetbalclub
“Peterbos plaats” bijenschansen
bushalte boomgaard
Synthese en voorstellen voor herontwikkeling (lay-out en vormgeving door de facilitator duurzame wijken). 89
90
Project in Amsterdam
Voorbij het proefproject... Een aantal vergelijkbare karakteristieken Een vleugje geschiedenis « Found in translation »
91
Project in Amsterdam 92
>> Voorbij het proefproject …Een reproduceerbaar model op Europese schaal << Van 1945 tot aan het einde van de jaren ’70 – of zelfs tot halverwege de jaren ’80 voor de landen van Oost-Europa – werden er doorheen heel Europa min of meer grote gebouwgehelen opgetrokken. Het aantal personen dat in dergelijke complexen leeft, wordt op ongeveer 41 miljoen geraamd1. Deze grootschalige projecten werden indertijd vaak erg positief onthaald omwille van hun modernistische architectuur. Al snel raakten ze echter geassocieerd met criminaliteit, kansarmoede, geweld, verval, enz.2 Zonder de privécomplexen mee te rekenen, telt het BHG niet minder dan 42 van dergelijke sociale woonblokken in grotere stedelijke gehelen.
1 Dekker & Van Kempen, 2004 2 De Decker & Newton, 2010 ; Dekker & Van Kempen, 2004 ; Power, 1997... 93
Sociale Hoogbouwcomplexen in Toulouse en Tallinn 94
Een aantal vergelijkbare karakteristieken
95
De karakteristieken van tal van buurten in het BHG zijn vergelijkbaar met die van de wijk Peterbos. Zo blijkt meer dan 50 % van de 42 sociale torenwijken op het grondgebied van het Brussels Gewest opgenomen in de atlas van achtergestelde buurten1. De wijken zelf worden voornamelijk bewoond door “mensen met een laag inkomen, werkzoekenden en alleenstaanden”, met een aanzienlijke gemiddelde bevolkingsdichtheid per hectare. De bewoners, die voor het merendeel huurders zijn, kunnen zich in een situatie van energiearmoede bevinden, met hoge kosten op het vlak van verwarming. En wanneer ze eigenaar zijn, beschikken ze dikwijls niet over de financiële middelen om hun woning te renoveren. 1 Kesteloot & Meys, 2008
Sociaal Hoogbouwcomplex in Toulouse 96
Deze achtergestelde buurten situeren zich veeleer aan de rand van het Gewest en zijn vaak slecht verbonden met het openbaar vervoersnet. Er zijn weinig buurtdiensten en -winkels, waardoor de bewoners lange trajecten dienen af te leggen. De wijken hebben ook geen contact met de omliggende buurten en zijn doorgaans weinig betrokken bij wat er in de rest van de stad gebeurt en leeft. Wanneer ze eigendom zijn van sociale huisvestingsmaatschappijen, zijn de middelen om de constructies en de gemeenschappelijke ruimten te onderhouden, erg beperkt. Net zoals in de wijk Peterbos zijn de sociale huisvestingsmaatschappijen vaak te druk bezig met het dagelijks verrichten van plaatselijke reparaties, waardoor ze noch over de nodige
tijd, noch over het vereiste personeel, noch over de noodzakelijke middelen beschikken om een aanzienlijke renovatie van dit type van wijk te overwegen. Of ze nu in openbare of private handen zijn, deze complexen werden voor het merendeel snel opgetrokken vóór 1980, met goedkope materialen van mindere kwaliteit om tegemoet te komen aan een dringende woonbehoefte. De gebouwen zelf zijn daardoor vaak slecht geïsoleerd en weinig geluidsdicht, veroorzaken soms aan vocht te wijten gezondheidsproblemen, enz. De grote oppervlakken die aan de voet van de hoge gebouwen werden vrijgelaten en die initieel voorzien waren als openbare en groene ruimten, zijn vandaag veranderd in grote onveilige, verlaten en onpersoonlijke ruimten.
Voor de privécomplexen vormt de complexiteit van het besluitvormingsproces de belemmerende factor bij zware renovaties. Hoewel de onderhoudswerken deel uitmaken van een zekere routine op beslissingsvlak en een beheerraad kan beslissen om de begonia’s door geraniums te vervangen, gaat dit niet op voor de uitvoering van belangrijkere werken. Een meerderheid van eigenaars moet zich dan immers achter een bepaald voorstel kunnen scharen. De eigenaars zijn echter niet altijd de bewoners van de appartementen en het streefdoel om de kosten te drukken of de levenskwaliteit te verbeteren voor hun huurders, spreekt hen niet noodzakelijkerwijs aan. Men kan hopen dat op dit punt het energieprestatiecertificaat een positieve invloed zal hebben en op termijn de eigenaars ertoe zal aanzetten om de prestaties van hun woningen te
97
verbeteren, of ze er nu zelf wonen of niet. Anderzijds zijn de eigenaars die er wel wonen, niet noodzakelijkerwijs financieel bij machte om te investeren in zware werken, of zien ze de hinder die met dergelijke werkzaamheden gepaard gaat, niet zitten; het is dan ook vaak moeilijk om een “interventiegerichte” meerderheid te vinden op algemene vergaderingen. Een grootschalig renovatieproject van een sociaal huisvestingsgeheel (zoals bvb. Peterbos) dient als een voorbeeldproject behandeld te worden, het is immers mogelijk om via een goed uitgewerkte case ook prive-promotoren te overtuigen van de financiële (en kwalitatieve) haalbaarheid van dergelijke projecten waarbij een groter woongeheel wordt herontwikkeld vanuit een duurzaamheidsperspectief. Hoewel er elders voorzieningen werden getroffen om een herstructurering van gelijkaardige complexen te verzekeren met tegelijkertijd de inachtneming van ambitieuze doelstellingen op milieuvlak (energieprestatie) en een goede samenwerking met de bewoners, zijn deze te weinig bekend bij de beheerders van het 98
Brusselse woningpark. Daarom dat we er enkele van bespreken in hoofdstuk 4.4. Zoals eerder al kort werd gesteld, vinden we overal ter wereld wooncomplexen. De modernistische beweging heeft immers haar stempel gedrukt op tal van steden, van Brussel tot Kaapstad en van Rio de Janeiro tot Bangkok. Hoewel er natuurlijk altijd sprake blijft van een lokale context en eigen specificiteiten, moeten we daarbij tegelijkertijd ook vaststellen dat al deze realisaties hun wortels hebben in de modernistische beweging en de ideeën die werden uitgewerkt door het CIAM (Congrès International d’Architecture Moderne). Bijgevolg kunnen we niet anders dan deze beweging en haar overtuigingen beter proberen te begrijpen, als we vandaag goede beslissingen willen nemen met betrekking tot de renovatie van hun gebouwen.
Energiearmoede Een persoon of een gezin dat moeilijkheden ervaart met het kunnen beschikken over de benodigde energie om aan de elementaire behoeften te voldoen, bevindt zich in een situatie van energiearmoede. Deze vloeit voort uit een combinatie van drie hoofdfactoren: kwetsbare huishoudens met geringe inkomens, de slechte thermische kwaliteit van de woningen waarin ze wonen en de kostprijs van energie. Het is ook een vicieuze cirkel: een woning die in slechte staat verkeert en slecht verwarmd wordt, wordt almaar moeilijker en duurder om te verwarmen, met gezondheids- en sociale problemen voor de bewoner tot gevolg.
99
100
Een vleugje geschiedenis: CIAM en de maakbaarheid van de samenleving
101
CIAM en het verlangen om een menselijke samenleving te smeden De architecten en stedenbouwkundigen in het westen hebben er altijd al naar gestreefd om een betere wereld te creëren. Vol enthousiasme spanden ze zich telkens opnieuw in om een nieuwe utopische samenleving te creëren, die voor al haar leden aangenaam zou zijn. Van de Griekse polis tot op heden laten westerse planners hun werken vertrekken vanuit een rationalistisch en utilitair perspectief. Het summum van de functionalistische gedachte, waarbij deze beredeneerde aanpak de juiste is, werd bereikt met de filosofie van het CIAM en Le Corbusier, die ervan overtuigd was dat zijn ‘Cité Radieuse’ het paradijs van de toekomst zou zijn.. Het ‘Cité (ville) Radieuse’ is er weliswaar nooit gekomen, maar de naar voren geschoven ideeën erover hebben de naoorlogse stedenbouw sterk beïnvloed, vaak met rampzalige gevolgen, zowel op esthetisch als op sociaal vlak. Ook vandaag nog zien we ons geconfronteerd met de problemen van de stad en proberen we deze aan te pakken, vertrekkende vanuit onze 102
eigen westerse kennis. En sinds de klassieke periode gaat onze voorkeur daarbij uit naar een rationele, orthogonale planning. Vanaf de Renaissance wordt de stad ook beschouwd wordt als een autonoom kunstwerk dat aan esthetische normen dient te voldoen. De industriële ontwikkelingen van de XVIIIde en XIXde eeuw zorgden vervolgens voor nieuwe materialen en een nieuwe functionele vormgeving. Daarbij stemde de architectuur zich af op de nieuwe maatschappelijke orde die toen ontstond en streefde ze ernaar om de arbeider als elementair onderdeel van het productieproces te huisvesten. Tijdens het modernisme, werd deze architecturale zoektocht ten top gevoerd samen met het absolute geloof in de maakbaarheid van de menselijke samenleving door middel van een gepaste stadplanning. Het mag dan ook niet verbazen dat de visies en concepten die door Le Corbusier en andere modernisten werden uitgewerkt, vandaag nog steeds erg sterk waarneembaar zijn.
De CIAM-congressen (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) CIAM I, La Sarraz, Oprichting CIAM CIAM II, Frankfurt, CIAM III, Brussel, CIAM IV, Athene, Charter van Athene CIAM V, Parijs, CIAM VI, Bridgewater, Eerste bijeenkomst na de oorlog,
1928
De Verklaring van La Sarraz
1929 1930 1933
Die Wohnung für das Existenzminimum Rationele manieren van bouwen De Functionele stad
1937 Wonen en ontspannen 1947 men besprak er de gebouwen en realisaties die de leden in tussentijd
hadden gebouwd. CIAM VII, Bergamo, 1949 Een nieuwe generatie begint zich te manifesteren. CIAM VIII, Hoddesdon, 1951 Het hart van de stad CIAM IX, Aix-en-Provence 1953 Habitat CIAM X, Dubrovnik, 1956 De habitat : het probleem van relaties Manifestatie van de nieuwe generatie met oa. Bakema, Candilis, The Smithsons en Van Eyck, onder het label ‘team X’ CIAM XI, Otterlo, 1959 Laatste bijeenkomst onder de naam CIAM, de nieuwe generatie had geen voeling meer met het ‘oude’ gedachtengoed en CIAM wordt opgedoekt. 103
Ciam-stram-gram Met de oprichting van het CIAM in 1928 komt de moderne architectuur in een academische fase terecht. De verschillende ideeën alsook de uniforme esthetische lijn worden samengevoegd tot een geheel en verwoord in het charter van Athene. Het was Hélène de Mandrot die hiertoe werkelijk het initiatief nam. Zij was het die haar kasteel in La Sarraz ter beschikking stelde voor een vergadering waaruit het CIAM zou voortspruiten. In het voorbereidende document valt daarbij te lezen dat “ce premier congrès est rassemblé avec comme objectif l’établissement d’un programme d’action visant à tirer l’architecture de “l’impasse académique” et de la situer dans son propre contexte social et économique» (‘dit eerste congres wordt samengeroepen met als doel, de opstelling van een actieprogramma dat erop gericht is om de architectuur uit de “academische impasse” te halen en haar te situeren in haar eigen sociale en economische context’) (CIAM 2001 (1928)). Verder diende het congres ook de grenzen van de studies en debatten af te bakenen, die verricht en gevoerd moesten worden op de daaropvolgende congressen van het CIAM (vgl. tabel 1). Het is in Athene dat de ideeën van Le Corbusier 104
Unité d’habitation, Le Corbusier
op schrift worden gesteld. Daarmee legt het CIAM de theoretische bases voor een stedenbouw die tot op heden wordt beoefend. In 1933 reduceert de CIAM beweging de stad tot vier hoofdfuncties: huisvesting, werkgelegenheid, vrijetijdsbesteding en vervoer. De stad wordt onderverdeeld in zones op basis van starre en rationele principes, wat in werkelijkheid een stratificatie van de menselijke samenleving met zich meebrengt, die overeenstemt met deze ruimtelijke indeling. De functionele zonering impliceert tevens een doeltreffend transportsysteem. Het optimistische geloof van de modernisten in de mogelijkheden van de technische vooruitgang en de opkomst van de auto als populair vervoermiddel zijn niet vreemd aan deze zonering, maar leiden vandaag de facto tot een impasse. Sinds het congres van Athene wordt de stedenbouwkunde, net als de architectuur, beschouwd als een kunst, waarin de vorm en de esthetiek zwaarder doorwegen dan de sociale realiteit. We lezen in het verslag van het congres dat de CIAM tot doel heeft om te werken aan de « creation of a physical environment that will satisfy man’s emotional and material needs” (‘streven naar een creatie 105
van een fysieke omgeving die tegemoetkomt aan de emotionele en materiële behoeften van de mens’). In Bridgewater zal daar op voorstel van Bakema nog het volgende aan toegevoegd worden: “and stimulate man’s spiritual growth” (‘en de spirituele groei van de mens stimuleert’)1. In navolging van Le Corbusier was men ervan overtuigd geraakt dat de geest van personen gevormd en gericht kon worden door deze in contact te brengen met de nieuwe wormentaal. Na een zekere tijd zou de esthetiek die werd voorgesteld door “Les Initiés” (‘de Ingewijden’), daarbij onvermijdelijk aanvaard worden als de beste oplossing. In dit opzicht kan dan ook terecht de vraag worden gesteld, wat nu het belangrijkste is: het welzijn van de mens of de stad als esthetisch ‘kunstwerk’? De stempel die het CIAM II vanaf 1929 drukte op het denken over het wonen, is echter wellicht nog zorgwekkender te noemen. De menselijke ellende ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog had namelijk diepe indruk gemaakt op de deelnemers aan de CIAM-congressen en er moest snel een 1 Van Eyck, 1959 106
oplossing worden gevonden voor het probleem van de ontelbare daklozen. Maar waar haalden deze architecten, die zelf niet afkomstig waren uit de beoogde bevolkingslagen, de pretentie vandaan om zichzelf in staat te achten, te weten welke woning deze ongelukkigen nu precies nodig hadden? Een vraag waarop we de lezer het antwoord helaas schuldig dienen te blijven, hoewel we niet anders kunnen dan vaststellen dat ze daadwerkelijk een oplossing voorstelden: “Die Wohnung für das Existenzminimum” of ‘de woning voor het onderhoudsniveau’ die, zoals Gropius het stelde, de nieuwe woning zou zijn voor de “städtische Industrie-Bevölkerung”, de “stedelijke industriebevolking”. En door de verwerping van de laagbouw diende deze “woning voor het onderhoudsniveau” zich onvermijdelijk in een toren te bevinden. In zijn artikel van 1959 merkte Van Eyck hierover terecht op dat het in werkelijkheid om een “een nieuw type van krotwoning” ging en dat “Die Wohnung für das Existenzminimum” verwerd tot een handleiding voor de perfecte speculant en de huisvestingsambtenaar die vooral op zoek waren
naar het maximale rendement. De invloed van deze ideeën werkt echter door tot op heden en de formule wordt nog altijd veelvuldig toegepast, ondanks het feit dat men dagelijks dient vast te stellen dat ze niet werkt. Denk maar aan de Bijlmermeer in Nederland of linkeroever in Antwerpen. We zouden dan ook mogen hopen dat de hedendaagse stedenbouwkundige, geconfronteerd met het menselijke leed in de wijken die werden opgetrokken volgens de principes van het CIAM, vandaag tot inkeer is gekomen. Niets blijkt echter minder waar: met name in de ontwikkelingslanden worden de principes van het CIAM vandaag nog steeds toegepast op grote schaal. De verdedigers van de CIAM-ideologie werpen hiertegen op dat onze hedendaagse stedenbouwkundigen de originele voorschriften slecht interpreteren en dat deze, bij een correcte toepassing ervan, wel degelijk voor een ‘sociaal paradijs’ kunnen zorgen. Die hypothese mogen we niet alleen sterk betwijfelen, maar ze wist evenmin de realiteit van de betrokkenen uit: zij kunnen immers niet anders dan vaststellen dat ze geblokkeerd zitten in een gestigmatiseerde wijk, Modernistisctische architectuur in Chicago
waaraan ze maar moeilijk kunnen ontsnappen en het hierdoor voor hen onmogelijk is geworden om een of andere promotie op de maatschappelijke ladder te ambiëren. Le Corbusier van zijn kant heeft altijd erg veel aandacht gehad voor de plaats die zijn architectuur in het landschap innam en de primordiale rol van haar band met het groen en het milieu. Het stedelijke milieu was daarbij in zijn ogen even belangrijk. Die interesse blijkt ook duidelijk uit zijn project van 1922, de “Ville Contemporaine” (‘hedendaagse stad’), “qui est le résultat d’une analyse technique et d’une synthèse architectonique” (‘die het resultaat is van een technische analyse en architectonische synthese’) (Le Corbusier, 1925). Voor Le Corbusier vormden de reacties van verbazing en onbegrip op zijn ideeën tevens één van de redenen om een boek te publiceren om deze begrippen toe te lichten. Zo probeert hij in ‘Urbanisme’ (1924) zijn gedachtegang duidelijk te maken aan de lezer. Via zijn zoektochten wil Le Corbusier “une formule théoriquement étanche pour les principes fondamentaux du développement urbain 107
moderne” (‘een waterdichte theoretische formule vinden voor de fundamentele principes van de moderne stadsontwikkeling’). Door deze principes toe te passen, komt hij uit bij een stad waarvan het centrum uit een zakenwijk bestaat met 24 wolkenkrabbers te midden van open ruimten en parken, die het stadscentrum van de buitenwijken scheiden, waar men respectievelijk luxueuzere woningen en woonblokken zal optrekken. Verderop komen dan de tuinsteden. Alle bouwwerken moeten uniform en geometrisch zijn. De uniformiteit maakt immers hun industrialisering mogelijk, terwijl de geometrie de esthetiek garandeert. Le Corbusier beschrijft de esthetiek van zijn stad ook in lyrische bewoordingen en beschouwt haar als het summum van schoonheid, “une ville qui a grandi en harmonie avec l’esprit de l’homme” (‘een stad die is gegroeid in harmonie met de geest van de mens’). In werkelijkheid fabriceert Le Corbusier een stad voor de elite die zorgvuldig van het proletariaat wordt afgescheiden door parken en zonlicht. Het centrum, het kloppende hart van de stad, is daarbij voorbehouden aan de “Initiés” (‘de Ingewijden’), terwijl het proletariaat 108
verbannen wordt naar woontorens in de rand ... Het beloofde land of een harde ontnuchtering?… de erfenis van Utopia Wat ten tijde van de hoogdagen van de modernistische beweging als een vredig oord aan de horizon, als een nieuwe perfecte maatschappij, leek op te duiken, is vandaag verworden tot een als zodanig gebouwd brandend dystopia. Hoewel het mislukken van het Moderne Utopia, voornamelijk in de vorm van grote sociale woonblokken, niet verklaard kan worden zonder rekening te houden met een complexe reeks factoren, mogen we de impact van het reductionistische gedachtegoed van de beweging niet onderschatten. Aangezien het mogelijk leek om de maatschappij te smeden, werd elke burger geïnstalleerd in zijn “forme parfaite d’habitation” (‘perfecte woningvorm’) – althans in de ogen van deze kleine elite. Zo ontstond er een taal van geschikte vormen, waarin de perfecte samenleving zich kon ontwikkelen … Niets bleek echter minder waar … Het merendeel van de bevolking wil zijn dagen immers niet slijten in
Modernistische architectuur in Brasilia
109
110
monotone torens, waarin het voor hen onmogelijk is om hun identiteit uit te drukken. Net zoals de meer welgestelden dromen ze van een huis met vier gevels op het platteland of een prestigieuze meesterwoning in de stad. Op hun witte blad hebben de modernistische stedenbouwkundigen en ontwerpers zich dan ook te veel verwachtingen van hun bewoners ingebeeld, terwijl ze hen integreerden in hun ideale schema2. Hun Utopia uitte ook geen enkele kritiek op de ontwikkelingen van hun tijd (de kapitalistische maatschappij). In tegendeel, het profiteerde er net volop van om de massa de esthetische visie van een beperkte elite op te leggen.
gekarakteriseerd door een groeiende welvaart en de opkomst van de welvaartstaat. De gezinnen die de mogelijkheid hadden om zich buiten de stad te vestigen, aarzelden dan ook niet om dat te doen en het ideale in termen van woning (d.w.z. het ideaal ter zake van gewone mensen, niet dat van de verlichte modernist) werd voor velen een haalbare kaart. De torenprojecten verloren daarop snel hun belang en tal van sites gingen langzaam achteruit in een neerwaartse spiraal van marginalisering en verval. Vele van deze torens bevinden zich vandaag in een fase van grondige renovatie of worden simpelweg afgebroken3.
De ideeën die er in de verlichte geesten van sommigen ontstonden tijdens de hoogdagen van het Modernisme, hebben ervoor gezorgd dat vanaf de jaren ‘50 tal van buitenwijken radicaal van aanblik veranderden door er grote torens in neer te planten. De woningcrisis, de architecturale theorie en de technische haalbaarheid vloeiden daarbij samen. De periode waarin deze sites werden gerealiseerd, wordt echter evenzeer
Afgezien van de grote welvaart zijn er nog andere factoren die de teloorgang van deze projecten verklaren. Een andere bepalende factor was de totaal foutieve interpretatie van de betekenis van een woning door de modernistische beweging. Wonen is immers meer dan een functie: de symbolische betekenis speelt een grote rol (zie o.a. Newton, 2008) en legt eveneens uit, waarom de woonmachines, zonder ziel of ornamenten,
2 De Decker & Newton, 2010, p. 78
3 De Decker & Newton, 2010
gedoemd waren om te mislukken4. Ook tijdens de verschillende workshops werd aandacht besteed aan de ruimere betekenis van het wonen. De mens dient terug centraal komen te staan, samen met zijn dagelijkse activiteiten. Het is immers deze bewoner die zich zijn woning en haar ruimere omgeving dient toe te eigenen of dient KUNNEN toe te eigenen. Hiervoor is een kwalitatieve omgeving van belang, een kwaliteit die meer is dan enkel het voorzien van de zuivere functies maar die ook oog heeft voor het dagelijkse leven van de bewoners en het sociale weefsel in de wijk. De aandacht voor deze manier van plannen, de “sociale planning” wint vandaag aan belang (zie ook de recente publicatie van een handboek sociale planning: Loopmans, Leclercq, Newton, 2011). In het volgende deel willen we dan ook kraag enkele best-practices, eye-openers en frisse ideeën meegeven uit de ons omringende landen.
4 De Decker & Newton, 2010 111
112
« Found in translation »
113
114
De interesse die er bestaat voor een zware renovatie of herstructurering van de torenwijken, is niet alleen in Brussel een wederkerend fenomeen. Ook in de wijk Bijlmer in Amsterdam of de wijk Marzahn in Berlijn vonden er al reorganisaties plaats. Recente onderzoeksinitiatieven, zoals
gebouwen geopteerd wordt zonder rekening te houden met de kostprijs aan grijze energie. Reeds uitgevoerde renovaties van hoogbouwwijken die rekening houden met alle dimensies van duurzame wijken zijn overigens
To re-HABITATE or not to rehabitate ... that is the question Restate, Urbes, Eurex, Ugis en Key Action 4 bevestigen bovendien deze interesse voor een herstructurering van dergelijke wijken. Uit het rapport “Restate” blijkt bovendien dat er tal van uiteenlopende benaderingen bestaan voor de renovatie van een torenwijk: grootschalige tussenkomsten, zoals in Marzahn, alsook veel kleinschaligere beheersmaatregelen. Dergelijke rapporten bieden een interessante basis aan informatie voor de aanpak van gelijkaardige zones in Brussel. Ze dienen evenwel te worden aangevuld vanuit “milieuhoek”, in het bijzonder wanneer er voor een afbraak van de respectieve
zeldzaam. De realisaties die zich toeleggen op één of meerdere pijlers van het Memento zijn daarentegen talrijker en kunnen gebruikt worden om de manier van werken gedeeltelijk te illustreren. We hebben er voor gekozen om er hier enkele aan te halen om een idee te geven van de diversiteit aan ondernomen acties, waarvan er sommige al lopen en andere zich nog in hun planningsfase bevinden. Voor wie er graag meer informatie over heeft, hebben we ook telkens de adressen van de respectieve websites vermeld. 115
Freiburg, Weingarten, Duitsland Weingarten is een torenwijk van 10.300 bewoners die dateert van het einde van de jaren 1960 en gelegen is in Freiburg in Duitsland. Sinds het einde van de jaren 1980 zijn bewonersverenigingen erg actief in de wijk, met name via het wijkbureau, de jeugdanimatie en het Forum Weingarten 2000. Naar aanleiding van verschillende acties van deze laatste vereniging besliste de stad Freiburg om een groot stadsvernieuwingsproject te lanceren in het oostelijke deel van Weingarten, nl. in een deel van de wijk dat uit 830 woningen voor ongeveer 2.500 bewoners bestaat. Het renovatieproject was voornamelijk gericht op de bestaande bebouwing (isolatie, renovatie van de ingangen, nieuwe ramen, renovatie van één van de torens als passiefgebouw, …) en de inrichting van de buitenruimten tussen de torens (fietspaden, avonturenterrein voor de kinderen, voetpad, …). Het wijkvernieuwingsproject ging gedurende de hele looptijd (alsook ervoor en erna) gepaard met een proces van bewonersparticipatie. Zo werden er verschillende enquêtes, vergaderingen, infostands, werkgroepen, enz. georganiseerd om 116
samen het renovatieproject uit te werken. Om ervoor te zorgen dat deze participatieve acties tot een echte samenwerking zouden leiden, moesten tegelijkertijd de kleine dagelijkse problemen aangepakt worden. Vanaf de aankondiging van het project werd er daarom een antenne opgericht, waar de mensen naartoe konden komen om een oplossing voor te stellen of te vinden voor de problemen waarmee ze zich in het dagelijkse leven geconfronteerd zagen (kleine reparaties in de appartementen of de gemeenschappelijke ruimten, conflicten tussen buren, …). Dankzij deze parallelle manier van werken kon er in de planningsworkshops en tijdens de vergaderingen werkelijk vooruitgang worden geboekt en kon er een globale langetermijnvisie worden uitgewerkt. Eén van de torens werd bij de renovatie ook veranderd in een passieftoren. De bestaande balkons werden dichtgemaakt en veranderd in een bijkomend vertrek, waardoor er een erg performante energieschil gecreëerd kon worden. Afgezien van de verschillende energiebezuinigingstechnieken, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en 117
milieuvriendelijke materialen, vond er ook een omvangrijke herstructurering van de appartementen plaats. Zo werden de appartementen kleiner gemaakt om plaats te maken voor gemeenschappelijke ruimten. De meeste appartementen werden tevens ingericht voor oudere bewoners en er kwamen verschillende gezamenlijke lokalen, een “vriendenkamer”appartement, enz. In de conciërgewoning van het gebouw kwam er zelfs een gratis dienst voor kleine herstellingen in de appartementen, enz. Met de steun van de partners van de gemeente, konden er dankzij het project nieuwe banen worden gecreëerd voor langdurig werklozen, konden er personen worden opgeleid tot bemiddelaar om burenruzies te helpen oplossen en konden kinderen allerlei speelse activiteiten beleven in ruimten die hiervoor speciaal werden voorzien. De hele operatie Weingarten Est nam 11 jaar in beslag en slaagde erin om de drie pijlers van duurzame ontwikkeling op harmonieuze wijze in het renovatieproject te integreren. Vooraleer de renovatie van dit deel klaar was, richtten de bewonercomités en het wijkbureau overigens al 118
een promotiegroep op om ook te pleiten voor een renovatie van het westelijke gedeelte van de wijk bestaande uit meer dan 2.000 woningen. www.forum-weingarten-2000.de
119
120
121
Lyon, Verticaal dorp, Frankrijk Het “Village vertical” (‘Verticale dorp’) is een coöperatie van bewoners die zich volop aan het vestigen is in Villeurbanne, een buitenwijk van Lyon. De coöperatieleden streven daarbij zowel een goede technische als organisatorische energieprestatie na (samenvoegen van middelen) en zijn zowel actoren als producenten van hun vastgoedproject. Het gemengde intergenerationele, sociale of culturele karakter maakt inherent deel uit van het project. Bron: http://www.village-vertical.org/
122
123
Romans, Frankrijk In Romans wordt de wijk la Monnaie volop gerenoveerd door de gemeente en de sociale huisvestingsmaatschappij met als hoofddoelen: de diversificatie van de functies van de wijk via de diversiteit aan woonvormen en de economische ontwikkeling, het opentrekken van de wijk in de richting van de stad, de zoektocht naar de juiste sociale mix, de nodige openbare veiligheid en de ondersteuning van activiteiten die sociale banden helpen smeden. In het begin werd het accent gelegd op de oplossing van de sociale problemen, waarmee de bevolking te kampen had. Sindsdien werden de eerste programma’s aangevuld met doelstellingen op energiebezuiningsvlak, zachte mobiliteit, verwarming met biomassa, ... Bron: http://territoires.rhonealpes.fr/IMG/pdf_Fiche_ Finale_Romans.pdf http://i.ville.gouv.fr/reference/870
124
Ludwighafen, Duitsland Het energetisch verbeteren van sociale woningen totdat ze voldoen aan de passiefnorm is nog een zeldzaamheid. Toch is dat net wat er gerealiseerd werd in Ludwigshafen, waar het energieverbruik met 80 % werd verminderd. De kosten werden tot een minimum beperkt en het project had ook oog voor de verzuchtingen van de huurders, waardoor de sociale woningen zelf aantrekkelijker werden. De lessen die uit het hele project werden getrokken, kunnen hierdoor ook elders van pas komen. Bron: http://www.novethic.fr/novethic/planete/ environnement/immobilier/allemagne_renover_ logements_sociaux_pour_diminuer_leur_consommation_ energie/105867.jsp http://www.lehr.be/P-Ludwigshafen/NL-LUDWIGSHAFEN_ LEHR.pdf
125
Vénissieux, la Darnaise, Frankrijk Renovaties van torenwijken lenen zich vaak erg goed voor de installatie van fotovoltaïsche en thermische zonnesystemen door de aanwezigheid van platte daken zonder hinderlijke beschaduwing. Dat was ook zo voor de wijk Darnaise, in Vénissieux, naast Lyon. Door de lasten te verminderen die er verband hielden met de energiekost, kon er tegelijkertijd tegemoetgekomen worden aan zowel de vooropgestelde milieu- als sociale doelstellingen. Bron: http://www.logementsocialdurable.fr/bank/ O p a c % 2 0 d u % 2 0 G r a n d Ly o n % 2 0 P r o g r a m m e % 2 0 Solaire%20de%20La%20Darnaise.pdf?PHPSESSID=4ca43 8950a254c64dc93ac16dfd320a0
126
Lyon La Duchère, Frankrijk In Lyon loopt er op dit ogenblik in het kader van de heraanleg van de wijk la Duchère een omvangrijk programma dat aan de meeste punten van het Memento tegemoetkomt. Zo voorzagen de initiatiefnemers bv. een dialoogstructuur, genaamd “commissions cadre de vie en marchant” (‘wandelende levenskadercommissies’), voorzien van een budget, om de dagelijkse problemen op te lossen. Verder bevorderden ze ook de plaats van de artistieke en culturele creatie in het renovatieproces van de wijk, o.a. om haar identiteit te versterken. Bron: Volledig dossier: http://www.gpvlyonduchere.org/IMG/ pdf/dossier_anru_complet.pdf Kunst- en cultuurdossier: http://www.gpvlyonduchere.org/ IMG/pdf/ARTCULTURE-BAT.pdf Levenskadercommissie: http://www.gpvlyonduchere.org/Commission-Cadre-de-Vie-en-.html
127
Hamburg, Energiebunker, Duitsland De stad Hamburg zal een voormalige bunker (die iets voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd en plaats biedt aan 30.000 personen) omvormen tot een energieburcht om de wijk Willemsburg van warm water en elektriciteit te voorzien. Zonnepanelen, warmtekrachtkoppeling met biomassa en een voor het publiek geopend terras en café, dat zijn de middelen die IBA Hamburg daarbij denkt te zullen nodig hebben om een zwaar met symboliek beladen stuk erfgoed om te vormen tot een ecologisch project. Bron: http://www.iba-hamburg.de/de/01_entwuerfe/6_ projekte/projekte_energiebunker.php
warmte electriciteit 128
Tourcoing , Euclide, Frankrijk Wanneer de keuze om af te breken eenmaal is genomen, omdat een energetische renovatie te veel zou kosten, kan de herinnering aan de plek levendig worden gehouden door het verleden vast te leggen met behulp van de bewoners en zo de geschiedenis van het gebouw in kaart te brengen. Dat is wat er gebeurde in Tourcoing als herinnering aan de “Euclide”-toren.
Bron: http://www.lavoixdunord.fr/Locales/ Metropole_Lilloise/actualite/Secteur_Metropole_ Lilloise/2011/06/16/article_habiter-la-memoire-bienvenuedans-l-hum.shtml
129
Provincie Luxemburg, België In de provincie Luxemburg werden bewoners van sociale woningen uitgenodigd om een eigen bijdrage te leveren in het kader van een sensibiliseringsactie rond rationeel energiegebruik. De opvolging van elke bewoner van zijn of haar eigen verbruik maakt daarbij het voorwerp uit van een groepsgesprek om oplossingen te vinden ter besparing van energie. Bron: http://www.reseaulux.be/?Sensibilisation-deshabitants-des
130
Guadeloupe, Frankrijk In Guadeloupe werd aan de plaatselijke jeugd gevraagd om navraag te doen bij de bewoners van de wijk om hun wensen en meningen te leren kennen over de renovatie van hun wijk als manier om de jongeren bij het hele project te betrekken, hen de kans te geven om een toekomstperspectief te openen, de meningen van de bewoners te verzamelen en voor de nodige diversiteit te zorgen.
Bron: http://www.guadeloupe.franceantilles.fr/actualite/ education-sante-environnement/la-renovation-urbaine-vuepar-les-jeunes-des-cites-07-06-2010-81743.php
131
132
Conclusie 133
134
Concrete vooruitzichten Zoals we al zagen, biedt een zware renovatie van dit type van gebouwen een immens energetisch en ecologisch potentieel. Het is technisch gezien een haalbare kaart en dat blijkt ook uit verschillende ervaringen die in België en in andere landen werden opgedaan. Zo werden er op het plaine de Droixhe in Luik bv. een aantal torens met succes gerenoveerd, werden er in Zweden verschillende renovaties uitgevoerd met goede resultaten tot gevolg en kan de manier waarop de Franse architecten Lacaton en Vassal tussenkomen op de woontorens door een tweede schil te creëren en op die manier voor meer binnen- en buitenruimten te zorgen, zelfs vrij innovatief genoemd worden. In het BHG doen de gelijkenis van de problemen waarmee men zich geconfronteerd ziet, het beperkte aantal sociale huisvestingsmaatschappijen en hun coördinatiestructuur ons vermoeden dat een goede samenwerking met één of meerdere van deze maatschappijen al zou volstaan om in verschillende wijken tussen te komen.
Toch zijn er ook moeilijkheden te voorzien, vooral met betrekking tot de noodzaak tot herhuisvesting tijdens de werken en het opzetten van een rotatiesysteem. De eerste renovatiefase van de 180 Florair-woningen in Brussel (winnaar uit 2008 van de toenmalige projectoproep “Voorbeeldgebouwen”) zal in dit opzicht binnenkort voor een erg nuttig ervaringselement zorgen: het hele gebouw zal langs buiten geïsoleerd worden, alsook voorzien worden van nieuwe ramen met dubbele isolerende beglazing en een echt ventilatiesysteem voor elk appartement. De werkzaamheden van het project gingen van start begin 2011 en alle huurders zullen in hun woning kunnen blijven tijdens de werken en tevens begeleid worden om hen te betrekken bij het beheer van de gemeenschappelijke delen en de tuinen. Meer dan enkel energie besparingen en het renoveren van de bestaande gebouwen zal een grootschalig en doorgedreven renovatieproject dat rekening houdt met de publieke ruimte en de bewoners een positieve uitstraling hebben ver buiten haar eigen grenzen. Het project kan 135
dan ook het vaak negatieve imago waarmee deze complexen worstelen kunnen veranderen. De aantrekkelijkheid van een wijk wordt namelijk in sterke mate bepaald door de kwaliteit van haar openbare ruimte: de diensten die we er aantreffen, de aanwezigheid van gevarieerde activiteiten, de karakters van de plaatsen, de netheid van de locatie1, … Een renovatie tot duurzame wijk van een dergelijke torenwijk zal ook de sociale dynamiek kunnen aanwakkeren of opwekken en het verenigingsleven van de wijk, met verenigingen zoals de Cocolo, de “Conseils Consultatifs de Locataires”, en hun betrokkenheid bij het onderhoud en het duurzame beheer van de woningen en hun omgevingen, kunnen versterken. La rénovation en quartier durable de ce type de cité pourra aussi alimenter ou susciter la dynamique sociale et renforcer la vie associative du quartier comme les Cocolo, Conseils Consultatifs de Locataires et leur implication dans l’entretien et la gestion durable de leurs logements 1 Carmona, et al., 2008 ; Davies, 2000 ; Smith, Nelischer, & Perkins, 1997 136
et de leurs abords. Talrijke mogelijkheden De noodzakelijke renovatie van de “torenwijken” die zowel prioritair is omwille van redenen die alles te maken hebben met de strijd tegen sociale uitsluiting als omwille van ecologische motieven, zorgt voor een intieme vermenging van het sociale met het ecologische. Dergelijke zware renovaties (zowel van de gebouwen als van hun omgeving) zijn echter niet eenvoudig te realiseren. Ze vereisen een voldoende groot budget en een globale en coherente visie op de toekomst van elk complex alsook het sociale woonpark in het algemeen. Verder vragen ze om een uitklaring van bepaalde dagelijkse problemen, zoals de moeilijkheden die verband houden met bv. de herhuisvesting van de bewoners tijdens de werken. Om hun voortbestaan te verzekeren, vergen ze voorts een luisterbereidheid, participatie en implicatie van de bewoners bij de evolutie van hun wijk en de opname van een zekere
verantwoordelijkheid vanwege diezelfde bewoners voor haar huidige en toekomstige werking. Om daarvoor te zorgen, is de invoering van een kader vereist, waarbinnen er zich een partnerschap en een samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren kan ontwikkelen: organisaties van bewoners, gemeente, dienst groene ruimten, transportregie, verwarmingsonderneming, dienst wegen, Net Brussel, … Want bovenal vereisen ze de uittekening in het kader van deze samenwerking van de contouren van een gemeenschappelijke visie. De stedenbouwkundige uitdaging die deze renovatieoperaties vertegenwoordigen, ongeacht of ze nu publiek of privé zijn, bestaat in het confronteren van de voorschriften van het CIAM met de sociale stedenbouwkunde, waarbij het niet de inrichters zijn die zich de behoeften van de mensen inbeelden, maar wel de mensen die rechtstreeks hun verwachtingen verwoorden. Het komt dan ook aan de inrichters toe om deze verzoeken in het project te integreren en hen te interpreteren in de utopische geest die er bij het
CIAM heerste. Met name in tijden van crisis is het immers belangrijk om de eigen denkbeelden in vraag te stellen en zonder taboes de confrontatie met de mislukkingen uit het verleden aan te gaan teneinde een open visie te durven voorstellen voor een duurzame toekomst van deze wijken. de rénovation, qu’elles soient publiques ou privées, consiste à mettre les préceptes du CIAM à l’épreuve de l’urbanisme social, celui dans lequel ce ne sont pas les aménageurs qui imaginent les besoins des gens mais bien les gens qui expriment directement leurs attentes. Il appartient aux aménageurs d’intégrer ces demandes pour les interpréter dans l’esprit utopiste qui prévalait au CIAM. En effet, particulièrement en temps de crise, il importe de remettre en question ses habitudes de pensées, de se confronter sans tabou aux échecs du passé pour oser proposer une vision ouverte d’un futur durable pour ces cités.
137
138
Bibliografie 139
140
Bartlett, A. A. (1999). Reflections on Sustainability, Population Growth, and the Environment - Revised. Focus, 9(1), 6-23. Carmona, M., de Magalhàes, C., & Hammond, L. (2008). Public Space. The management dimension. London & New York: Routledge. CIAM (2001(1928)), ‘De verklaring van La Sarraz’ (1928), in: Heynen e.a. (red.), ‘Dat is architectuur’. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw, Rotterdam: 010, pp. 173–176 Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen (2010). Verslag Commissievergadering nr. C190 – OND18 (2009-2010) – 1 april 2010. Dalal-Clayton, B. What is sustainable development. IIED. Davies, L. (2000). Urban Design Compendium. London: English Partnerschip/Housing Corporation. De Decker, P. (2005). Is Mix de Max? Ruimte en Planning(1), 2-7. De Decker, P., & Newton, C. (2010). Ob padcu utopije / At the fall of Utopia. Urbani izziv/Urban Challenge, 20(2), 5-13 and 74-82. Declerck, N. (2002). Beoordeling van hoogbouw binnen de sociale huisvestingssector in Vlaanderen met het oog op een mogelijke renovatie. Unpubished PhD thesis. V.U.B., Brussels. Dekker, K., & van Kempen, R. (2004). Large Housing Estates in Europe: Current situationa and developments. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geogafie, 95(5), 570-577. Engelund Thomsen, K. and K.B. Wittchen (2008), European national strategies to move towards very low energy buildings, Hørsholm: Aalborg University, Danish Building Research Institute, http://vbn. aau.dk/fbspretrieve/14019804/sbi-2008-07.pdf. Goodland, R. (2002). Sustainability: Human, Social, Economic and Environmental. In R. Munn & P. Timmerman (Eds.), Encyclopedia of Global Environmental Change. (Vol. Social and Economic Dimensions of Global Environmental Change): John Willey & Sons. Gruis, V., Tsenkova, S. and Nieboer, N. (eds.) (2009), Management of Privatised Housing: International Perspectives, Chichester: Wiley-Blackwell. 141
Howard, E. (1969). Les cités-jardins de demain. Paris: Dunod. IGEAT/ULB, COPARCH-RU, & Laboratoire de Botanique systématique et de Phytosociologie/ULB (1997). Convention IBGE « Maillage Vert » - Rapport final. Jacobs, J. (1961). The Death and Life of Great American Cities. New York: Vintage. Kesteloot, C., & Meys, S. (2008). Achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. Leuven: ISEG, K.U. Leuven. Le Corbusier (1923) Vers une architecture. Parijs: Crès Mayer, M. (2003). The onward sweep of social capital: causes and consequenses for understanding cities, communities and urban movements. International journal of urban and regional studies, 27(1), 110-132. Meert, H. (1998). De geografie van het overleven: bestaansonzekere huishoudens en hun strategieën in een stedelijke en rurale context. Unpublished PhD thesis. K.U. Leuven, Leuven. Musterd, S., & van Kempen, R. (2005). RESTATE report 4k - Large Housing Estates in European Cities. Opinions of residents on recent developments. Utrecht: Faculty of Geosciences, Utrecht University. Newton, C. (2011) De Erfenis van het modernistisch Utopia. Een kritische benadering. Studiedag Kritiek van de utopische verbeelding, KVS Brussel 31.05.2011 Newton, C. (2009). Ruimtelijk design vandaag: ontwerpen voor of met mensen? Ruimte en Maatschappij, 1(1), 60-67. Newton, C. (2008) Social Housing, Urban Policy and Social Capital: Spatial Interrelations in a Third World Context (Cape Town). unpublished thesis (PhD), K.U. Leuven. Nieboer, Gruis, van Hal & Tsenkova (2011) Energy efficiency in housing management – conclusions from an international study. Paper presented at the ENHR 2011 Toulouse. Power, A. (1997). Estates on the edge. The social consequences of mass housing in Northern Europe. London: MacMillan. Project Sociale Cohesie (2007). Leven in / Vivre au Peterbos. In Samenlevingsopbouw Brussel (Ed.). 142
Brussel. Putnam, R. (1993). Making democracy work: civic traditions in modern Italy. Princeton Princeton University Press. Putnam, R. (1995). Tuning in, tuning out: the strange disappearance of social capital in America. Political science and politics, 28(4), 664-683. Putnam, R. (2000). Bowling Alone: The collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster Sarkissian, W. (1976). The idea of social mix in town planning: a historical review. Urban Studies, 13, 231-246. Scott, J. (1999). Seeing Like a State: How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed. New Haven: Yale University Press. Sint-Lukaswerkgemeenschap (1985). Inventaire des logements sociaux à Bruxelles, partie 1 et 2. Mission convié par A.M. Neyts-Uyttebroeck, secretaire d’état de la Région Bruxelles-Capitale. Bruxelles. Smets, M. (1977). L’avènement de la cité-jardin en Belgique : histoire de l’habitat social en Belgique de 1830 à 1930. Bruxelles: P. Mardaga. Smith, T., Nelischer, M., & Perkins, N. (1997). Quality of an urban community: a framework for understanding the relationship between quality and physical form. Landscape and Urban Planning, 39(2-3), 229-241. Stolle, D. (1999). Onderzoek naar sociaal kapitaal. Naar een attitudinale benadering. Tijdschrift voor Sociologie, 20(3-4), 247-282. Thomsen, A., and Van der Flier, K. (2011) Obsolescence, conceptual model and proposal for case studies. Paper presented at the ENHR 2011 Toulouse. Thomsen, A., and Van der Flier, K. (2010). Upgrade or Replace? The effect of the EPBD on the choice between improvement or replacement. In “Urban Dynamics & Housing Change, ENHR 2010 22nd Conference” (A. S. Ozuekren, Ed.), pp. 10. ENHR, Istanbul. 143
Thomsen, A., and van der Flier, K. (2009). Replacement or renovation of dwellings: the relevance of a more sustainable approach. Building Research & Information 37(5-6), 649-659. Timmermans, W. (2001). Natuur en de Stad. Verstedelijking, een instrument voor het naturbeleid? : Aeneas/Alterra. Tsenkova & Youssef (2011) Green and Affordable Housing in Canada: Investment Strategies of Social Housing Organisations. Paper presented at the ENHR 2011 Toulouse. UN general assembly (1987). Report of the World Commission on Environment and Development: our common Future.: UN. Van Eyck, A. (1959) ‘Het verhaal van een andere gedachte’, Forum, 9, 198-248. Van Herzele, A., Wiedemann, T., Van Overmeiren, M., Claes, I., & Van Walsum, E. (2000). Stedelijk milieu In MIRA-S (Ed.), Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario’s (pp. 501-515). Leuven: Garant. Vlaamse Vereniging van Huisvestingsmaatschappijen (2004). Visieteksten & Actieplan. Berchem: Vlaamse Vereniging van Huisvestingsmaatschappijen.
144
145
146
Redactie en vormgeving: Bernard Deprez, Juliette Duchange,Sophie Ghyselen, Xavier Guigue, Caroline Newton, Isabelle Prignot, Judith Le Maire. Onderzoekers voor het tijdelijk samenwerkingsverband La Cambre - Sint-Lucas vertaling: dixit Met de medewerking van de studenten van de 1e en 2e master La Cambre en Sint-Lucas, 2009-2010 en 2010-2011 Nele Demartin, Jenske De Maeyer, Wendy De Vriendt, Melissa Haveaux, Sarah Schouppe, Frederik Deliever, Stefanie De Neef, Kevin De Smedt, Pieter - Jan Kwanten, Frederic Tombeur, Otsoe Verdonckt, Nicolas Raemaekers, Pieter Van Gelder, Burghard Vaes, Sander Van Duppen, Brecht Van Duppen Maarten Heynderickx, Chia Ei-Lyn, Saar Alliet, Sharon Bauwens, Joris Cauwenbergh, Yay Yann Ee, Jan Swiatczak, Vincent De Veirman, Jene Van Den Abeele, Ella Vervecken, Michal Janak, Cosimo Menga, Evy Loncke, Andréa Tan Yun Ru, Binard Corentin, De Riemaecker Hadrien, Ernoux Candy, Morizur Caroline, Boudahri Sofian, Scifo Rachel, Danielli Valentina, Dos Santos Maiane, Goncalves Bruno, Grandi Andrea, Marchi Benedetta, Martin Jeanne, Paiva Dulce, Vargues Mariana, Langella Carmen
verantwoordelijke uitgever: Jean-Louis Genard
147
148