Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.1.
Verspanende- en niet verspanende bewerkingen, materialen en gereedschappen.
De in deze paragraaf geformuleerde eisen ten aanzien van de kennis van bewerkingen, hebben betrekking op alle in de carrosseriebouw gebruikte/toegepaste materialen.
2.1.1.1
Het omschrijven van onderstaande handelingen per handeling het doel en werkwijze (handmatig en/of machinaal): - afbramen, - boren en verzinken, - buigen, - frezen, - hakken, - kanten en zetten (alleen metalen), - knippen, - schaven, - schuren en slijpen, - snijden/inkrassen, - steken, - tappen en draadsnijden, - vijlen/raspen, - zagen.
2.1.1.2
Noemen van het doel van afbramen.
2.1.1.3
Noemen van de soorten en omschrijven, eventueel toegelicht door schetsen de werking en uitvoerings vormen van knipgereedschappen.
2.1.1.4
Omschrijf, per onder 2.1.1.3 genoemde knipgereedschappen, het toepassingsgebied.
2.1.1.5
Noemen van soorten, eventueel toegelicht door schetsen, de uitvoeringsvormen van: - schaven, - beitels, - tappen, - vijlen, - snij-ijzers inclusief snijplaat.
2.1.1.6
Noemen, eventueel toegelicht door schetsen, de soorten hoeken aan/van de snijkant van snijgereedschappen.
2.1.1.7
Noemen van de waarde van de hoek van de vouw van: - schaafbeitels, - houtbeitels, - metaalbeitels (geen machinebeitels ).
2.1.1.8
Noemen van de soorten, eventueel toegelicht door schetsen, de uitvoeringsvormen van hand- en machine zagen en vertandingen.
2.1.1.9
Omschrijf, per onder 2.1.1.8 genoemde zaag, het toepassingsgebied.
2.1.1.10
Verklaren van de bij het machinezagen te gebruiken snijsnelheden (in relatie tot het te zagen materiaal en de soort zaag) en koel/smeermiddelen.
2.1.1.11
Noemen (globaal) de samenstelling van de koel/smeermiddelen, die bij het verspanen van staal, roestvast staal en aluminium worden gebruikt.
2.1.1.12
Omschrijven van de functies van koel/smeermiddelen bij het verspanen van het materiaal.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.1.13
Noemen van de soorten en uitvoeringsvormen voor het boren: - staal, - roestvast staal, - aluminium, - messing/brons, - hout, - kunststof.
2.1.1.14
Noemen van de waarden van de punthoek van de boren in relatie tot de onder 2.1.1.13 genoemde materialen.
2.1.1.15
Verklaren van de bij het boren te gebruiken toerentallen (in relatie tot te boren materiaal, soort boor en middellijn van de boor) en koel/smeermiddelen.
2.1.1.16
Omschrijven van het begrip omtreksnelheid/snijsnelheid.
2.1.1.17
Noemen van de waarden van omtreksnelheid/snijsnelheid van snijgereedschappen in relatie tot het te verspanen materiaal, de soort snijgereedschap en koel/smeermiddel.
2.1.1.18
Noemen van de formule voor het bepalen van de om treksnelheid (snijsnelheid) van snijgereedschappen.
2.1.1.19
Berekenen van één onbekende uit de formule: v =π x d x n v in m/sec 60 Noemen van de soorten slijpstenen/slijpschijven en slijpmachines en het omschrijven per soort het specifieke toepassingsgebied.
2.1.1.20 2.1.1.21
Verklaren van de coderingen op slijpste nen/slijpschijven.
2.1.1.22
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, het vervangen van de slijpstenen/slijpschijven.
2.1.1.23
Omschrijven van de controle van slijpstenen op inwendige breuk.
2.1.1.24
Verklaren van de bij het slijpen te gebruiken toerentallen in relatie tot het te slijpen materiaal, de soort slijpsteen/slijpschijf en de middellijn van de slijpsteen/slijpschijf.
2.1.1.25
Noemen van de veiligheidseisen waaraan elektrisch, pneumatisch (hand)gereedschappen en respectievelijk vastopgestelde machines moeten voldoen, om in de werkplaatsen te mogen worden gebruikt.
2.1.1.26
Noemen van de soorten en omschrijven, eventueel toegelicht door schetsen, de werking en uitvoering van buig-, kant- en zetgereedschappen.
2.1.1.27
Berekenen van de ware lengte van de te buigen profiel- en stafmaterialen.
2.1.1.28
Berekenen van de ware knipmaten van te zetten plaatmaterialen.
2.1.1.29
Het bepalen van de volgorde van zetten op kant/zetbanken van profielen.
2.1.1.30
Aangeven van de factoren waarmee, bij het buigen, zetten en/of kanten van materialen, rekening moet worden gehouden.
2.1.1.31
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, het instellen kantzetbanken, in relatie tot de soort en dikte materialen.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.1.32
Noemen van de soorten en omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, de uitvoerings vormen van: - boven freesmachines (transportabel), - schaafmachines (transportabel), - zaagmachines (vast of transportabel), - schuurmachines (vast of transportabel), - boormachines (vast of transportabel).
2.1.1.33
Noemen van de typen, eventueel toegelicht met schetsen, voor bovenfrezen de uitvoeringsvormen van frezen.
2.1.1.34
Verklaren van de bij het frezen te gebruiken toerentallen, in relatie tot de te frezen materialen, de soort frees en de middellijn van de frees.
2.1.1.35
Noemen van de soorten, eventueel toegelicht door schetsen, de uitvoeringsvormen van hand- en machinebeitels voor het bewerken van hout.
2.1.1.36
Noemen van het doel en de uitvoeringsvormen/soorten en omschrijven van het gebruik van: - hamers, - schroevendraaiers (hand, elektrisch en pneumatisch), - sleutels (hand, elektrisch en pneumatisch), - tangen.
2.1.1.37
Noemen van het doel, uitvoeringsvormen/soorten en omschrijven van het gebruik van: - afschrijfgereedschappen, - centerpunten/priemen, - drevels/pendrijvers, - kruisstalen, - krijt- en slaglijnen, - middelpuntzoekers, - passers, - verstekhaken, - zweihaken.
2.1.1.38
Noemen van het doel, uitvoeringsvormen/soorten en omschrijven van het gebruik van: - duimstok, - blokhaak/winkelhaak, - gradenboog, - meetlat/reilat, - passers, - profielmeter, - rolmaat, - schuifmaat, - sjabloon, - waterpas.
2.1.1.39
Noemen en herkennen van de handelsafmetingen en handelsvormen van: - plaatmateriaal (hout, ferro en non-ferro), - stafmateriaal (ferro en non-ferro), - profielmateriaal (ferro en non-ferro).
2.1.1.40
Noemen van de genormaliseerde aanduiding van: - staalsoorten, - roestvast staalsoorten, - aluminiumsoorten, - plaatmaterialen van hout.
2.1.1.41
Noemen van de eigenschappen van de in de carrosseriebouw toegepaste: - staalsoorten, - roestvast staalsoorten, - aluminiumsoorten, - kunststoffen, - houtsoorten, - plaatmaterialen (kunststof, hout, sandwich en plywood).
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.2
Middelen voor het voorbewerken van ondergronden. Reinigen
2.1.2.1
Noemen van de redenen waarom vuil moet worden verwijderd.
2.1.2.2
Omschrijven, eventueel toegelicht met schets, van de vormen waarin vuil op het oppervlak van een object aanwezig kan zijn.
2.1.2.3
Noemen van de punten die de keuze van een reinigingsmethode bepalen.
2.1.2.4
Noemen van de factoren die tezamen de reinigingscirkel vormen en per factor aangeven wat hieronder wordt verstaan.
2.1.2.5
Omschrijven wat wordt verstaan onder een: - emulsie, - emulgator.
2.1.2.6
Noemen bij een hogedrukspuit onder de reactiedruk wordt verstaan en noemen de waarden die tezamen de grootte van de reactiedruk bepalen.
2.1.2.7
Noemen van de: - functie van een reinigingsmiddel, - eigenschappen waaraan een goed reinigingsmiddel moet voldoen, - hoofdgroepen waarin reinigingsmiddelen zijn onder te verdelen.
2.1.2.8
Omschrijven van de hoofdbestanddelen van een reinigingsmiddel op basis van water.
2.1.2.9
Noemen van de aandachtspunten, eventueel aan de hand van gebruiksaanwijzingen, bij het omgaan met reinigings apparaten betreffende: - de persoonlijke veiligheid, - het voorkomen van schade aan componenten, - de doorvoeropeningen in de carrosserieën, - de werkvloer, - de afvoer van verwijderd vuil.
2.1.2.10
Noemen van opslagkasten en opslagkluizen: - de maximale toegestane hoeveelheid verfmaterialen, oplos- en verdunniningsmiddelen die opgeslagen mogen worden, - het doel van de opvangbak, - de eis met betrekking tot het volume van de opvangbak, - de eis waarom ventilatie noodzakelijk is.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) Veiligheid en persoonlijke bescherming 2.1.2.11
Noemen van de persoonlijke beschermings middelen, te gebruiken bij het verwerken van verfmaterialen en ter bescherming van: - de huid, - het haar, - de luchtwegen, - het gehoor, - de ogen.
2.1.2.12
Noemen, per persoonlijk beschermings middel, de mogelijke gevolgen wegens het niet gebruiken van dit middel.
2.1.2.13
Noemen van het beschermingsmiddel dat bescherming biedt (de beschermingsmiddelen die bescherming bieden), tegen de nadelige invloeden van schadelijke stoffen in verfmaterialen, in de vorm van: - dampen, - nevels, - vloeistoffen, - stof.
2.1.2.14
Noemen welke aanduidingen op een veiligheidsetiket verplicht zijn; noemen van de betekenis, van een gegeven veiligheids sym bool.
2.1.2.15
Omschrijven van de inhoudelijke betekenis van: - S-zinnen (de veiligheidsaanbevelingen), - R-zinnen (de aanwijzingen over het soort gevaar).
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) Ontvetten en grondmaterialen 2.1.2.16
Noemen van: - de doelen van ontvetten (voor het aanbrengen van verfmaterialen, kitten en beschermingsmaterialen), - de hoofdgroepen, waarin ontvettingsmiddelen zijn onderverdeeld, - het specifieke toepassingsgebied, per hoofdgroep ontvettingsmiddel, - de mogelijke gevolgen, als onvoldoende ontvettingsmiddel is aangebracht, - de mogelijke gevolgen van condens vorming ná ontvetten, - de gevaren, bij het werken met verdam pende ontvettingsmiddelen, - waarom te ontvetten grote oppervlakken, in gedeelten moeten worden ontvet, - waarom ontvette oppervlakken moeten zijn drooggewreven, met behulp van een schone doek, - van de gevolgen van onvoldoende aandacht voor de randen en hoeken, bij het ontvetten van carrosseriedelen.
2.1.2.17
Noemen van de eisen gesteld aan doeken t.b.v. het ontvetten.
De in 2.1.2.18 t/m 2.1.2.20 geformuleerde eisen ten aanzien van de kennis van verfmaterialen hebben uitsluitend betrek king op: - washprimers, - vullende washprimers, - 1k-primers en -lakken, - fysisch drogende acrylaatlakken.
2.1.2.18
Aangeven van verfmaterialen, eventueel aan de hand van technische informaties (inclusief veiligheidsetikettering), informatie betreffende: - de punten waarop moet worden gelet, om veilig het materiaal te verwerken, - de wijze van opslag, - de houdbaarheid, - de mengverhouding in volumedelen van verfmateriaal, verharder en verdunningsmiddel, - de potlife, - de geadviseerde maximum- en minimumtemperatuur tijdens verwerken, - de droogtijden (stofdroog, hanteerbaar, doorgehard), - de tijd waarna het verfmateriaal schuurbaar en overspuitbaar (afplakbaar) is, - het reinigen van gereedschappen, de omgeving en de huid.
2.1.2.19
Verklaren waarom verfmateriaal vóór het aanbrengen op de juiste wijze moet worden opgeroerd.
2.1.2.20
Noemen van de gereedschappen en hulpmiddelen die nodig zijn bij het aanbrengen van de verschillende soorten verfmaterialen.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.3
Wielophangingen, stuurinrichtingen en veersys temen.
2.1.3.1
Noemen van de doelen van schokdem pers.
2.1.3.2
Omschrijven van uitvoeringsvormen van schokdemperbevestigingen; omschrijven, per uitvoeringsvorm: - welke bewegingen de bevestiging moet kunnen opnemen, - welke vervormingen kunnen ontstaan in het flexibele gedeelte van de beves tiging, als bij het monteren de aanwijzingen en de voorschriften niet zijn aangehouden.
2.1.3.3
Noemen van de hoofdgroepen, waarin veersystemen kunnen worden onderverdeeld; omschrijven van de principiële uitvoerings vorm(en), per hoofdgroep.
2.1.3.4
Noemen welke soorten van krachten door bladveren moeten worden opgenomen, bij aangedreven en niet aangedreven assen; noemen, al dan niet aan de hand van een afbeelding, welke op de wielen uitgeoefende krachten door de wielveerophanging worden opgenomen: - tijdens rijden, - tijdens accelereren, - tijdens remmen, noemen van het doel van een in de afbeelding aangeduid deel.
2.1.3.5
Noemen van het doel van: - stabilisatoren, - reactie-armen.
2.1.3.6
Omschrijven van het begrip: - toespoor, - uitspoor.
2.1.3.7
Noemen, aan de hand van een afbeelding van een band, van de betekenis van de genoemde aanduiding(en) op die band, volgens EG-norm.
2.1.3.8
Noemen van de soorten banden en per soort band aangeven de: - opbouw, - karakteristieke eigenschappen.
2.1.3.9
Omschrijven waarom de banden, die op een zelfde as zijn gemonteerd, van dezelfde maat- en typeaanduiding moeten zijn voorzien.
2.1.3.10
Noemen en herkennen van de uitvoeringsvormen van schijfwielen.
2.1.3.11
Noemen en herkennen, aan de hand van een afbeelding, van een schijfwiel de delen; om schrijven per deel zijn/haar functie/doel.
2.1.3.12
Lezen en interpreteren de velgaanduiding volgens DIN-norm.
2.1.3.13
Verklaren het begrip dubbelluchtmontage.
2.1.3.14
Noemen van de redenen, waarom voor het vastzetten van wielbouten en -moeren een momentsleutel moet worden gebruikt; noemen: - in welke volgorde wielbouten/moeren worden vastgezet, - in welke etappes zij worden vastgezet, - waarom zij met het juiste aanhaalmoment moeten worden vastgezet.
2.1.3.15
Noemen, wanneer de wielbouten en -moeren moeten worden gemerkt, alvorens de velgen te verwijderen (lichtmetaalvelgen, wielbouten/moeren met anti-diefstalsloten).
2.1.3.16
Noemen de wijzen van centreren en vastzetten van het wiel op de naaf.
2.1.3.17
Omschrijven waarom voor het losnemen van wielen de stand van het wiel ten opzichte van de naaf moet worden gemerkt.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4
Verbindingen1. Verbindingen, borging en elektrochemische corrosie
2.1.4.1
Noemen van de specifieke toepas singsgebieden voor het maken van verbindingen door middel van; - schroef en boutverbindingen - klinken - nieten - treknagels/spreidnagels en de daarbij benodigde gereedschappen.
2.1.4.2
Noemen van het doel en uitvoeringsvormen/soorten van het gebruik van: - schroevendraaiers (hand, elektrisch) - sleutels (hand, elektrisch, pneumatisch) - tangen.
2.1.4.3
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, van de begrippen: - schroeflijn - spoed/aantal gangen - linkse, rechtse schroeflijn - schroefdraadprofiel - bevestigingsschroefdraad - bewegingsschroefdraad - inwendige schroefdraad - uitwendige schroefdraad - draaddiepte - buiten-, kern- en flankmiddellijn - tophoek.
2.1.4.4
Noemen en herkennen (inclusief de aanduiding) van de schroefdraads oorten: - metrische schroefdraad, - bevestigingspijpschroefdraad, - trapeziumschroefdraad, - rechthoekige schroefdraad. Alle genoemde schroefdraden in de uitvoering rechts/links, resp. enkelvoudig resp. grof/fijn.
2.1.4.5
Lezen en interpreteren van de klassenaanduiding op schroefbouten, schroeven en moeren.
2.1.4.6
Omschrijven, eventueel toegelicht door schetsen, wat wordt verstaan onder een: - schroef, - schroefbout, - zeskantbout, - moer, - tapbout, - tapeind, - draadeind.
2.1.4.7
Noemen en herkennen van de uitvoeringsvormen (inclusief aandrijfprofiel) van: - schroefbouten, - tapeinden - schroeven, - moeren.
2.1.4.8
Noemen van de eigenschappen van de aandrijfprofielen die op of in de bedrijfstak gebruikte bevestigingsartikelen voorkomen.
2.1.4.9
Noem en en herkennen van de in de bedrijfstak gebruikte schroefbouten en schroeven van de: - schroefdraadvormen, - aandrijfprofielen, - kopvormen, - materialen.
2.1.4.10 Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, de bestellengte van: - schroefbouten, - tapeinden, - schroeven.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.4.11
Noemen van de specifieke toepassingsgebieden van: - slotbouten, - moerbouten, - tapbouten, - borstbouten, - tapeinden.
2.1.4.12
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen wat wordt verstaan onder een: - moerboutverbinding, - tapboutverbinding, - tapeindverbinding.
2.1.4.13
Omschrijven waardoor bij boutverbindingen de juiste klemkracht kan worden verkregen en de daarbij benodigde gereedschappen.
2.1.4.14
Noemen en herkennen van de methoden van borgen van schroefdraadverbindingen die aan trillingen zijn blootgesteld.
2.1.4.15
Noemen en herkennen van de borgelementen die in de bedrijfstak worden gebruikt.
2.1.4.16
Noemen en herkennen van de in de bedrijfstak gebruikte ringen, platen en aangepaste bevestigingsartikelen.
2.1.4.17
Noemen van de specifieke toepassingsgebieden van de onder 2.1.4.16 bedoelde ringen, platen en aangepaste bevestigingsartikelen en de daarbij benodigde gereedschappen.
2.1.4.18
Noemen de vormen waarin zich elektrochemische corrosie kan voordoen.
2.1.4.19
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, het ontstaan van elektrochemische corrosie: - tussen twee verschillende metalen, - tussen twee in naam dezelfde metalen, doch waarvan de samenstellingen verschillend zijn, - op het oppervlak van een blank metaal.
2.1.4.20
Noemen, eventueel toegelicht met schetsen en herkennen van praktijkoplossingen die het ontstaan van elektrochemische corrosie voorkomen.
2.1.4.21
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, van de wijzen waarop inwendige schroefdraad kan worden verkregen.
2.1.4.22
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, het aanbrengen van: - buitendraad, - binnendraad, inclusief de daarbij behorende gereedschappen.
2.1.4.23
Noemen en herkennen van de uitvoeringsvormen van: - blindklinknagels, - blindklinkmoeren.
2.1.4.24
Noemen van de specifieke toepassingsgebieden van: - blindklinknagels, - blindklinkmoeren.
2.1.4.25
Noemen van de toe te passen blindklinknagels van klinkverbindingen in: - aluminium (zacht en halfhard), - staal, kunststof en hout.
2.1.4.26
Noemen van de toepassingsgebieden waarin het maken van verbindingen met behulp van blindklinknagels/blindklinkmoeren niet is toegestaan; omschrijven waarom dit niet is toegestaan.
2.1.4.27
Omschrijven, eventueel toegelicht met schetsen, het verloop van het klinkproces van: - blindklinknagels, - blindklinkmoeren.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) Autogeenlassen 2.1.4.28
Noemen de componenten van een autogeen lasinstallatie en per component omschrijven zijn/haar functie.
2.1.4.29
Noemen van de wettelijke eisen, gesteld aan apparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen bij hardsolderen.
2.1.4.30
Noemen van de vereiste voorzieningen, voor persoonlijke bescherming bij hardsolderen.
2.1.4.31
Omschrijven van de begrippen: - dissociatie, - vlaminslag, - vlamterugslag.
2.1.4.32
Omschrijven, respectievelijk verklaren, van de nodige instellingen (inclusief de branderkeuze) en wijze van afstellen van de lasapparatuur, in relatie tot de materiaaldikten, bij hardsolderen. Vlambooglassen
De in 2.1.4.33 t/m 2.1.4.40 geformuleerde eisen ten aanzien van de kennis van het verbinden van materialen middels lassen hebben uitsluitend betrek king op het elektrisch vlambooglassen met beklede elektrode.
2.1.4.33
Noemen de componenten van de lasinstallatie en per component omschrijven zijn/haar functie.
2.1.4.34
Noemen van de lasstanden en lasposities.
2.1.4.35
Noemen van de hoofdgroepen waarin, naar de chemische samenstelling van de bekledig, de laselektroden zijn te verdelen.
2.1.4.36
Verklaren van de codering op de verpakkingen van laselektroden.
2.1.4.37
Noemen en herkennen de elektrodefouten.
2.1.4.38
Omschrijven het starten en op gang houden van een vlamboog.
2.1.4.39
Noemen van de lasvariabelen en per variabele aangeven waardoor deze wordt bepaald, om een goede lasverbinding te krijgen.
2.1.4.40
De wijze van opslag van elektroden.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.5
Montagewerkzaamheden.
2.1.5.1 Leerdoelen
- Kentekenplaten - Buitenspiegels - Antennes - Tocht- en afdekstrippen - Sier- en stootstrippen - Naam- en registratieplaten - Deurvangers - Uitzetters en vergrendelingen - Hang- en sluitwerk - Signaleringsborden - Ladingvastzetmiddelen - Zijdelingse afschermingen - Wettelijk verplichte verlichting - Wettelijk toegestane verlichting - Binnenverlichting
Leerdoelen zijn: 1 = Noemen van de uitvoeringsvormen 2 = Noemen van de doelen 3 = Noemen van de bevestigingsmethoden 4 = Noemen van de wettelijke eisen.
1
2
3
4
x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.6
Tekenen.
2.1.6.1
Verwerven van constructief inzicht, ruimtelijk voorstellingsvermogen en teken/schetsvaardigheid, zodat de leerling eenvoudige werktekeningen in Amerikaanse projectie kan maken van niet samengestelde interieuren exterieur delen aan de hand van een schriftelijke opdracht. Tekenen/schetsen in Amerikaanse projectie van delen, die zijn weergegeven in isometrische projectie.
2.1.7
Verbindingen 2 + Plasmasnijden MIG/MAG-lassen
2.1.7.1
Noemen van de lasmethode voor het MIG/MAG-lassen.
2.1.7.2
Noemen en verklaren van de functies van de componenten waaruit een complete MIG/MAG-lasinstallatie is opgebouwd.
2.1.7.3
Noemen van de handelingen met betrekking tot het MIG/MAG-lasproces.
2.1.7.4
Aangeven van het verloop van de elektrische stroomkring van een MIG/MAG-lasinstallatie.
2.1.7.5
Noemen van de doelen en specifieke eigenschappen van beschermgassen bij MIG/MAG-lassen.
2.1.7.6
Noemen van de gevolgen als het smeltbad onvoldoende wordt beschermd bij het MIG/MAG-lassen.
2.1.7.7
Omschrijven, respectievelijk verklaren, van de nodige instellingen en wijze van afstellen van de MIG/MAG-lasapparatuur.
2.1.7.8
Noemen van de ongewenste materiaaleigenschappen, die worden verkregen door verkeerde instellingen van de lasapparatuur bij MIG/MAG-lassen.
2.1.7.9
Omschrijven van het verloop van het verbindingsproces bij MIG/MAG-lassen.
2.1.7.10
Noemen van de soorten en uitvoerings vormen, van toevoegmaterialen bij MIG/MAG-lassen.
2.1.7.11
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het onderhouden van MIG/MAG-lasapparatuur.
2.1.7.12
Noemen van de mogelijke storingen en hoe deze kunnen worden opgelost bij MIG/MAG-lasapparatuur.
2.1.7.13
Noemen van de wettelijke eisen, gesteld aan apparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen bij MIG/MAG-lassen.
2.1.7.14
Noemen van de vereiste voorzieningen, voor persoonlijke bescherming bij MIG/MAG-lassen. Plasmasnijden
2.1.7.15
Omschrijven van het verloop van het ‘snijproces’ bij plasmasnijden.
2.1.7.16
Noemen van de doelen van het plasmagas en perslucht bij het plasmasnijden.
2.1.7.17
Noemen van de wettelijke eisen, gesteld aan apparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen voor plasmasnijden.
2.1.7.18
Omschrijven, respectievelijk verklaren van de nodige instellingen, in relatie tot materiaaldikten en materiaalsoorten, bij plasmasnijden van staal, RVS en aluminium.
2.1.7.19
Noemen van de ongewenste materiaaleigenschappen, die worden verkregen door verkeerde instelling van de van de snijapparatuur respectievelijk verkeerde “voering” van de snijtoorts, bij plasmasnijden van staal, RVS en aluminium.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) Lijmen. 2.1.7.20
Lezen en interpreteren van technische informatie over lijmen met betrekking tot: - toepassingsgebieden (doelen en ondergronden), - wijze van opslag, - houdbaarheid, - verwerking, - reinigen van gereedschappen, omgeving en het beschermen van de huid.
2.1.7.21
Omschrijven, van de effecten op lijmverbindingen van: - te dunne lijmlagen, - te dikke lijmlagen, - te lage opslagtemperatuur, - te hoge opslagtemperatuur, - te lage omgevings/objecttemperatuur, - te hoge omgevings/objecttemperatuur. - niet juiste voorbehandeling te lijmen oppervlakken, - niet juiste mengverhouding, - te lage luchtvochtigheid, - te hoge luchtvochtigheid, - te lange open tijd, - te korte open tijd.
2.1.7.22
Noemen van de gereedschappen en hulpmiddelen die nodig zijn bij het maken van lijmverbindingen.
2.1.7.23
Omschrijven bij lijmverbindingen de begrippen: - trekbelasting, - afschuifbelasting, - buigbelasting, - pelbelasting, - open tijd, - functionele sterkte, - eindsterkte, - plasticiteit, - elasticiteit, - adhesie, - cohesie.
2.1.7.24
Noemen per uitvoeringsvorm van lijmverbindingen, welke soorten krachten, resp. welke soorten belastingen: - goed kunnen worden opgenomen, - dienen te worden vermeden.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.8
Kitten en beschermingsmaterialen.
2.1.8.1
Omschrijven van het begrip: - thixotroop - inert, - imploderen,
- hydrofoob, - kruipende eigenschap, - capillaire werking.
2.1.8.2
Aangeven van dichtingsmaterialen (-kitten), eventueel aan de hand van technische informaties, informatie betreffende: - de toepassingsgebieden (doelen en ondergronden) - de overspuitbaarheid, - de wijze van opslag, - de houdbaarheid, - de veiligheid (inclusief veiligheidsetikettering), - de verwerking, - het reinigen van gereedschappen, omgeving en de huid.
2.1.8.3
Noemen van de hoofdgroepen van kitten; omschrijven van de eigenschappen van de hoofdgroepen: - plastische kitten, - elastische kitten, - plastisch-elastische kitten.
2.1.8.4
Omschrijven bij kitten van de begrippen: - elasticiteit, - plasticiteit, - adhesie, - cohesie.
2.1.8.5
Noemen van de soorten kitten; per hoofdgroep noemen van de eigenschappen en toepassings-gebieden per soort kit.
2.1.8.6
Noemen van de gereedschappen en hulpmiddelen, nodig bij het aanbrengen van de verschillende s oorten kitten.
2.1.8.7
Noemen waarom, als een kitlaag langs een afplakband of tussen twee afplakbanden is aangebracht, de afplakband direct na het aanbrengen en gladstrijken van die laag moet worden verwijderd.
2.1.8.8
Noemen van de wijze waarop kitten strak in de naden e.d. kunnen worden aangebracht.
2.1.8.9
Aangeven van beschermingsmaterialen (anti-roest, anti-steenslag), eventueel aan de hand van technische informaties, informatie betreffende: - de toepassingsgebieden (doelen en ondergronden), - de overspuitbaarheid, - de wijze van opslag, - de houdbaarheid, - de veiligheid (inclusief veiligheidsetikettering), - de verwerking, - het reinigen van gereedschappen, omgeving en de huid.
2.1.8.10
Noemen van de hoofdgroepen van beschermingsmaterialen; noemen van de eigenschappen van beschermingsmaterialen voor: - holle ruimten, buitenzijden.
2.1.8.11
Noemen van de soorten beschermings materialen, per hoofdgroep; noemen van de eigenschappen en toepas singsgebieden, per soort beschermingsmateriaal.
2.1.8.12
Noemen van de gereedschappen en hulpmiddelen, die nodig zijn bij het aanbrengen van de verschillende soorten van beschermings materialen.
2.1.8.13
Noemen van de redenen voor het afdekken van (onder)delen, vóór het aanbrengen van beschermingsmaterialen; noemen van de vormen van mogelijke gevolgen, van niet of onvoldoende afdekken van (onder)delen.
2.1.8.14
Noemen van de punten waarop moet worden gelet, ná het gebruik van: - spuitbussen met beschermingsmiddelen, - pistolen voor het verspuiten van beschermingsmiddelen; noemen van de noodzaak van het uitvoeren van deze punten.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.9.
Brandstof- en uitlaatsystemen.
2.1.9.1
Noemen van de doelen van: - de ontluchtingssystemen van brandstoftanks, - de eventueel aanwezige brandstofretourleiding, bij benzinemotoren, - de brandstofretourleiding, bij dieselmotoren.
2.1.9.2
Verklaren, waarom brandstofinspuitsys temen moet worden ontlucht.
2.1.9.3
Noemen van de punten (w.o. van veiligheid) waarop moet worden gelet, bij het in- en uitbouwen van: - componenten (w.o. tanks), van brandstofinstallaties, - leidingen van brandstofinstallaties, - ophanging van brandstoftanks.
2.1.9.4
Noemen van de punten waarop moet worden gelet, bij het leggen van brandstofleidingen.
2.1.9.5
Noemen van de doelen van uitlaatsystemen, al dan niet voorzien van een katalysator; om schrijven van voorkomende uitvoerings vormen van ophangpunten van uitlaatsystemen; noemen, per uitvoeringsvorm, van de punten waarop moet worden gelet bij het aanbrengen van het ophangpunt.
2.1.9.6
Noemen van de mogelijke gevolgen, van niet-goed gemonteerde uitlaatsys temen (w.o. de gevolgen van ondichte verbindingen, onjuiste doorsnede van brandstofleidingen, niet-goede uitlijning, onderlinge verwis seling van ophangpunten, ontbrekende warmteschilden).
2.1.9.7
Noemen van de gevaren bij het omgaan met motorbrandstoffen; noemen van de aan te houden veiligheidsnormen (al dan niet te verrichten handelingen).
2.1.9.8
Noemen van de wettelijke bepalingen gesteld aan brandstoftanks.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.10
Motorkoelsystemen (waterkoeling) en op koelsysteem aangesloten verwarmings systemen.
2.1.10.1
Noemen van de doelen van motorkoelsystemen; omschrijven het principe van de opbouw van een motor koelsysteem, respectievelijk de werking van een motorkoelsysteem.
2.1.10.2
Noemen van de doelen en omschrijven, eventueel aan de hand van een schets, de werking van: - koelwaterpompen, - ventilatoren, - radiatoren, - temperatuursensoren, - expansievaten, - vuldoppen (overdruk- en onderdruk).
2.1.10.3
Noemen van de door dopes verkregen eigenschappen van koelvloeistof; noemen van de gevolgen, als een koelsys teem wordt (bij)gevuld met water in plaats van koelvloeistof; noemen van de gevolgen, van het mengen van verschillende soorten van koelvloeistoffen; noemen van mogelijke gevolgen, als een koelsysteem wordt gevuld met een koelvloeistof, van een andere samenstelling dan door de fabrikant voorgeschreven.
2.1.10.4
Omschrijven van het begrip: - vriespunt, - kookpunt, - vriespuntverlaging, - kookpuntverhoging.
2.1.10.5
Noemen waardoor vriespuntverlaging, res pectievelijk kookpuntverhoging, kan worden verkregen.
2.1.10.6
Omschrijven, eventueel aan de hand van een schets, de werking van op motorkoelsystemen aangesloten verwarmingssystemen.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.11
Carrosserieën/Tekening lezen en rekenen.. Carrosserieën
2.1.11.1
Omschrijven van het begrip zelfdragende- en niet zelfdragende carrosserie.
2.1.11.2
Noemen, herkennen en omschrijven van de uitvoeringsvormen van carrosserieën.
2.1.11.3
Noemen, herkennen en omschrijven de hoofdafmetingen van carrosserieën.
2.1.11.4
Omschrijven van de begrippen: - dagmaat, - chassisraam, - hulpraam, - wielpassage, - uitwendige-, respectievelijk inwendige lengte, breedte en hoogte.
2.1.11.5
Noemen van de factoren die de grootte van de wielpassage bepalen.
2.1.11.6
Noemen, herkennen en omschrijven de (samengestelde) delen van carrosserieën.
2.1.11.7
Noemen, herkennen en omschrijven de afzonderlijke constructiedelen van carrosserieën.
2.1.11.8
Noemen en omschrijven van uitvoeringsvormen (incl. materiaal) van deuren, luiken en kleppen.
2.1.11.9
Omschrijven het doel van uitschuifbare batterijbakken.
2.1.11.10
Noemen van het doel en omschrijven van de voorzieningen aan het voertuig voor het opbergen van batterijen, gereedschappen en toebehoren.
2.1.11.11
Noemen en omschrijven van de uitvoerings vormen van spatschermen, spatlappen, spatschilden (incl. "bekleding") en omschrijven de bevestiging ervan.
2.1.11.12
Noemen, herkennen en omschrijven, eventueel aan de hand van afbeeldingen, de uitvoerings vormen van: - borden, - rongen, - kleppen, - schotten.
2.1.11.13 Noemen van de wettelijke voorschriften aan gemonteerde: - lichtbakken, - zij- en achterrefelectoren, - markeringsborden, - zijmarkeringslichten. 2.1.11.14
Noemen, herkennen en omschrijven van de uitvoeringsvormen van vloeren.
2.1.11.15
Noemen en omschrijven, eventueel aan de hand van afbeeldingen, de uitvoeringsvormen van carrosseriepanelen en "planken".
2.1.11.16
Noemen en omschrijven de uitvoeringsvormen van carrosserieën die door zeilen zijn gesloten.
2.1.11.17
Noemen van de problemen die zich kunnen voordoen bij het warm, respectievelijk koud vervormen van: - staal, - aluminium, - kunststoffen.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.11.18
Omschrijven van de begrippen: - dichtheid, - lineaire uitzetting, - warmtegeleiding.
2.1.11.19
Noemen van de maatregelen ter voorkoming van schade aan chassis, cabine, leidingen en kabels tijdens de werkzaam heden: - kantelen van cabine, - slijpen, boren en zagen, - warmstoken, - lassen en snijden, - aanbrengen van verfmaterialen, - aanbrengen van kitten en beschermingsmaterialen.
2.1.11.20
Noemen van de punten waarop moet worden gelet, respectievelijk verklaren waarom op deze punten moet worden gelet bij de werkzaamheden aan: - veren, - motorkoeling, - luchtinlaat, - uitlaat, - brandstofleidingen en -tanks, - luchtdruksysteem, - elektrische installatie.
2.1.11.21
Verklaren waarom een chassis vóór het opbouwen volkomen vlak en NIET getordeerd moet worden opgesteld.
2.1.11.22
Noemen van de vitale delen van een voertuig die niet door een opbouw of door delen van een opbouw mogen worden belemmerd.
2.1.11.23
Omschrijven waarom de onder 2.1.11.22 te noemen vitale delen niet door een opbouw of delen van een opbouw mogen worden belemmerd.
2.1.11.24
Omschrijven, eventueel toegelicht met schets, van de begrippen: - massa, - gewicht, - kracht, - trekkracht, - drukkracht, - buigkracht, - torsiekracht, - afschuifkracht. Tekening lezen en rekenen.
2.1.11.25
Lezen en interpreteren van tekeningen in Amerikaanse- en Isometrische projectie en staten die betrekking hebben op: - mallen en modellen, - het aftekenen van materialen, - het maken van materiaalstaten, - het maken van zaagstaten.
2.1.11.26
Kennen van de op werktekeningen toegepaste symbolen voor maat en vorm.
2.1.11.27
Verklaren van de begrippen: - nominale maat, - grootste grensmaat, - kleinste grensmaat, - tolerantie.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.11.28
Bereken vanuit gegeven maatvoeringen: - nominale maat, - grootste grensmaat, - kleinste grensmaat, - tolerantie.
2.1.11.29
Noemen en interpreteren van de door de chassis fabrikant gegeven hoofdafmetingen: - WB = wielbasis, - VA = voorzijde bumper - hart vooras, - WT = wielbasis van het tandemstel, - AE = achteroverbouw, - TL = totale lengte, - BL = uitwendige baklengte, - CZ = achterzijde cabine tot zwaartepunt carrosserie, - CH = bovenzijde chassis tot bovenzijde cabine (hoogste punt), - AC = hart vooras tot achterzijde cabine, - CB = achterzijde cabine tot voorzijde carrosserie (tussenruimte), - HV = chassishoogte gemeten op hart vooras, - HA = chassishoogte gemeten op hart achteras, - RB = breedte chassisraam, - SB = spoorbreedte, - TB = totale breedte gemeten over achterbanden.
2.1.11.30
Omschrijven van het begrip: - wielbasis, - spoorbreedte, - vrije hoogte (bodem vrijheid), - hellinghoogte.
2.1.11.31
Berekenen van de: - omtrek, respectievelijk van de oppervlakte, van eenvoudige, al dan niet samengestelde, meetkundige vlakken, - inhoud van een cilinder, respectievelijk van een rechthoekig lichaam, - verhoudingen en percentages.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.12
Elektrische installaties.
2.1.12.1
Herkennen van de symbolen betreffende: - schakelaar (enkel- en dubbelpolig), - contactdozen met en zonder beschermingscontact (randaarde), - massa, - lichtbron, - smeltveiligheid, - batterij, - wisselstroom, - gelijkstroom, - diode, - aansluiting, - weerstand, - spatwaterdicht, - relais.
2.1.12.2
Lezen en interpreteren van enkelvoudige elektrische schema's.
2.1.12.3
Lezen en interpreteren van schema's met betrekking tot de ligging van kabel-/draadbomen en hun aansluitingen.
2.1.12.4
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het aanbrengen van kabel-/draadbomen.
2.1.12.5
Noemen van de uitvoeringsvormen van 12 V en 24 V contactdozen en -stekers.
2.1.12.6
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het aanbrengen/aansluiten van kabelschoenen/multistekers aan bedrading, inclusief zachtsolderen.
2.1.12.7
Noemen van stekerverbindingen: - de punten waarop moet worden gelet bij het los nemen en monteren van de verbinding, - waarom het aanbeveling verdient de delen van losgenomen stekerverbindingen af te plakken.
2.1.12.8
Noemen van de doelen van: - smeltveiligheden, - dioden, - relais.
2.1.12.9
Noemen van de doelen van batterijen, standaard in bedrijfsautomobielen geplaatst.
2.1.12.10
Noemen van de punten waarop moet worden gelet betreffende: - het aanbrengen en verwijderen van batterijen, - het aansluiten en losnemen van bedrading, - de ventilatie van de ruimte waarin batterijen zijn geplaatst.
2.1.12.11
Noemen van de eisen gesteld aan de opslag en het onderhoud van batterijen.
2.1.12.12
Omschrijven van de controle van batterijen op: - niveau elektrolyt, - ladingtoestand, - spanning.
2.1.12.13
Aangeven het omgaan met, eventueel aan de hand van gebruiksaanwijzingen, apparaten voor het: - laden van batterijen, - bevorderen van batterijcondities .
2.1.12.14
Omschrijven globaal het laden (zonder chemische formules) van batterijen.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.12.15
Noemen en omschrijven van: - wanneer in een batterij knalgas ontstaat, - het gevaar van knalgas, - hoe de kans op ongelukken is te vermijden.
2.1.12.16
Noemen en herkennen van de soorten verlichtingsbronnen in voertuigen.
2.1.12.17
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het losnemen en monteren van verlichtings- en signaalapparatuur.
2.1.12.18
Verklaren waarom aan te aanbrengen of nog te gebruiken gloeilampen niet met de blote hand mogen worden aangeraakt.
2.1.12.19
Noemen van de wettelijke eisen gesteld aan verlichting- en signaalunits.
2.1.12.20
Omschrijven het afstellen van koplichten.
2.1.12.21
Noemen van de punten waarop moet worden gelet bij het aanbrengen en verwijderen van: - kabelgoten, - signaalunits, - verlichtingsunits.
2.1.12.22
Omschrijven en toegelicht met schetsen van het begrip stroomkring.
2.1.12.23
Noemen van de betekenis van het begrip: - stroomsterkte, - spanning, - weerstand, - vermogen, - serieschakeling parallelschakeling.
2.1.12.24
Omschrijven wanneer in een elektrische installatie wordt toegepast een: - serieschakeling, - parallelschakeling.
2.1.12.25
Omschrijven van de relatie in een keten tussen: - de weerstand en de stroomsterkte, - de stroomsterkte en het opgenomen vermogen, - de leidingweerstand en de lengte, respectievelijk de doorsnede en materiaalsoort van de leiding.
2.1.12.26
Kennis hebben van de veiligheidsrisico's van elektrische installaties.
Toetstermen Carrosseriebouwen niveau 2 (CREBO-nummer 50814) (Versie 03, augustus 2003) 2.1.13
Tekenen.
2.1.13.1
Verwerven van constructief inzicht, ruimtelijk voorstellingsvermogen en teken/schetsvaardigheid, zodat de leerling eenvoudige werktekeningen in Amerikaanse projectie kan maken van samengestelde interieur- en exterieur delen aan de hand van een schriftelijke opdracht. Tekenen/schetsen in Amerikaanse projectie van delen, die zijn weergegeven in isometrische projectie.